3

In het boek, waarin de ontstaansperiode van de hockeyclub „Aeolus" staat opgeschreven, is eerst niets te vinden over Jan. Toch is hij er van het begin of bij geweest, en was hij een van de allereerste leden. De oorzaak van dit korte verborgen hockeyleven lag bij de school. Z'n werk, de studio, liet hem niet toe officieel lid te zijn van „Aeolus". Maar toen hij de juiste verhouding gevonden had tussen plicht en ontspanning, stond hem niets meer in de weg. Spoedig promoveerde hij van het tweede naar het eerste elftal, waarin hij tot de allerlaatste dag van z'n leven de kleuren van z'n vereniging heeft hooggehouden, door z'n spel en door z'n geest. En ook in het Bestuur kon hij al z'n krachten gaan ontplooien. Als algemeen secretaris vervulde hij de rol van minister van buitenlandse zaken voor onze kleine hockey-democratie, zo kundig, eerlijk en principieel dat „Aeolus" heel hoog steeg in de achting van de ganse hockeywereld. Ik weet het nog goed, van de tijd toen ik lid werd van „Aeolus". Het was wel iets griezeligs in het begin, om thuis te raken in de nieuwe omgeving, om je onbeschroomd, als debutantje, te mengen onder het gezelschap van al die grote en geweldige spelers. Maar met Jan erbi j was het nooi t erg. Die maakte het zo gemakkelijk voor je om niet verlegen te zijn, die deed zo gewoon en eenvoudig. Eenvoudig, ja, dat was het. Gemoedelijk stond hij te luisteren naar m'n enthousiaste verhalen over m'n hockeyvorderingen, en bij hem kon je terecht met allerlei kleine wensen en verlangens. Zo groeide ongemerkt een grote sympathie, die later, toen we wat ouder geworden waren, tot vriendschap is overgegaan, een vriendschap, die me heel veel gegeven heeft. We hadden dikwijls veel plezier. Een keer organiseerde een medebestuurslid en lotgenoot van ons in vele wederwaardigheden, een gezellig avondje toen hij ging verhuizen naar een andere stad. Z'n oude, reeds onttakelde kamer was ingericht om alles naar wens te doen verlopen en successievelijk vulde deze feestzaal zich met de genodigden. We waren met „mannen onder elkaar". Jan en ik vonden een plaatsje onder de omstand van het opklapbed van onzen gastheer en daar hebben wij het feest van vriendschap en jeugd gevierd. Jan genoot. In het geheimzinnige licht van een dikke kaars glansde een draaiende grammofoonplaat. Van hand tot hand ging een flinke worst het gezelschap rond, als hartig hapje bij onze borrel. Veel verhalen zijn toen verteld, oude herinneringen opgehaald en het gelach was de tolk van onze vreugde. Van opzij kon ik Jan goed zien. Hij zat zo intens tevreden de kring rond te kijken, neuriede mee met de muziek en peinsde zeker over de mooie toekomst voor hem, voor „Aeolus", voor ons allen. Op zo'n moment voelde je, dat je bij elkaar hoorde. Dat bleek uit een stil, vrolijk knipoogje, dat bleek bij het korte afscheid: ,Kerel, het is fijn geweest". Bij het vervullen van zijn taak als bestuurder heeft Jan wonderen verricht. Hij had grote gaven, maar ik geloof, dat hij meer te bewonderen is om z'n energie en eerlijkheid. Het wil wat zeggen om een jonge vereniging zo snel in een zeker aanzien te brengen. Dat kost heel wat moeite. Jan heeft die er voor over gehad. De verenigingscorrespondentie die hij voerde beslaat boekdelen en een ontelbaar aantal uren zijn erin _______________________________________________________________ 3

4 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication