0

GEBRUIKSHANDLEIDING

VOORWOORD Van Blitterswijk Eco-Mobiliteit B.V. verwelkomt u graag als een van haar klanten. Deze handleiding is geschreven om u te helpen uw Goupil elektrisch voertuig te bedienen en onderhouden. Het bevat uitgebreide informatie over de werking van Goupil G4 modellen. Voordat u uw voertuig voor het eerst opstart, gelieve de tijd te nemen om de inhoud van deze handleiding zorgvuldig te lezen. Als u alle onderdelen van de handleiding hebt gelezen, gelieve deze bij het voertuig te bewaren waar het gemakkelijk bereikbaar is voor toekomstige verwijzing. Dit voertuig is een gereedschap ontworpen voor maximale prestaties en minimaal onderhoud. Naleving van aanbevolen onderhoudsprocedures zal de levensduur ervan maximaliseren. Als onderdeel van ons beleid om onze producten continu te verbeteren, behouden wij het recht om zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen aan te brengen in specificaties en apparatuur. Onderhoudsprocedures zijn in deze handleiding opgenomen en moeten worden gelezen voordat u uw voertuig voor de eerste keer start. De informatie in deze handleiding is geen vervanging voor interne voorschriften, veiligheidsvoorschriften, verzekeringsclausules en nationale voorschriften. GARANTIEVOORWAARDEN De enige garantie die beschikbaar is voor een nieuw voertuig is de garantie van de verkoper die apparatuur of fabricagefouten omvat, die het volgende uiteenzet: NIEUWE UITRUSTINGSGARANTIE Elk nieuw product wordt geleverd met een garantie van de verkoper tegen uitrusting- of fabricagefouten die zich voordoen tijdens de in het verkoopcontract gespecificeerde periode. Onder deze garantie is de verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper beperkt tot reparatie of vervanging van een onderdeel dat tijdens normaal gebruik en/of onderhoud beschouwd is als defect en de redelijk geprijsde reparatie en/ of vervanging van de betreffende onderdelen gedurende de garantieperiode, van de datum van levering, lease-aankoop of lease, onder voorbehoud dat de opstartdatum van het voertuig door de Koper bij de Verkoper is geregistreerd. Indien de opstartdatum niet bij de verkoper is geregistreerd, is de datum die als eerste verkoopdatum, huurovereenkomst of huurovereenkomst is behouden, de datum waarop het voertuig is verzonden vanaf de fabrieksplaats. Deze garantie vervangt elke andere expliciete of impliciete garantie en verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper voor deze garantie, exclusief transport en andere kosten of aansprakelijkheid voor directe, indirecte of opeenvolgende schade en vertraging door een fout. De garantie wordt ongeldig geacht indien het voertuig buiten zijn capaciteit of in omstandigheden die niet door de leverancier worden aanbevolen wordt gebruikt, of als onderdelen worden gebruikt of technisch gewijzigd zonder voorafgaande goedkeuring van de verkoper. 1700094-00 NL VERTALING VAN ORIGINELE INSTRUCTIES 3

INHOUDSOPGAVE I - VEILIGHEID ................................................................................ 7 I.1. VEILIGHEID IS ONZE Prioriteit .............................................. 7 I.2. ALGEMENE PUNTEN ............................................................ 7 I.2.1. Informatie voor de chauffeur ..................................................7 I.2.2. Chauffeur kwalificaties ..........................................................7 I.2.3. Chauffeur training ..................................................................7 I.3. VOOR ELK GEBRUIK ............................................................ 8 I.4. BELANGRIJK ....................................................................... 8 II - ALGEMENE INFORMATIE ........................................................... 9 II.1. ALGEMENE EIGENSCHAPPEN .............................................. 9 II.1.1. Dimensionale diagrammen* ...................................................9 II.1.2. Technische eigenschappen ....................................................9 II.1.3. Prestaties ............................................................................10 II.1.4. Toelaatbare hellingen(1) .......................................................10 II.1.5. Voertuig identificatie ............................................................10 II.2. INTERIEUR ........................................................................ 11 II.3. BUITEN ............................................................................. 13 III - GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING .......................................... 14 III.1. LICHTEN/CLAXON ............................................................. 14 III.2. RUITENWISSER / ONTDOOIEN ........................................... 14 III.3. HANDREM ........................................................................ 15 III.4. CONTACTSLOT .................................................................. 16 III.5. PLAFONDVERLICHTING ..................................................... 16 III.6. CONTROLEKNOPPEN ........................................................ 17 III.7. SCHUTBORD (ACHTER DE VOORGRILL) .............................. 18 III.7.1. Zekeringen/Relais ................................................................18 III.8. VERLICHTING .................................................................... 19 III.9. 12V ACCESSOIRES AANSLUITING ...................................... 19 III.10. WEERGAVE ....................................................................... 20 III.10.1. Scherm (A) ..........................................................................21 III.10.2. Weergave menustructuur .....................................................22 III.11. ELECTRISCHE DOOS ......................................................... 25 III.11.1. Zekeringen en relais ............................................................25 III.12. STOELEN .......................................................................... 26 4

IV - VEILIGHEIDSREMINDERS ........................................................ 27 IV.1. STALLEN VOOR GEBRUIK .................................................. 27 IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK ...................................... 27 V - RIJDEN .................................................................................. 29 V.1. START ............................................................................... 29 V.1.1. Rijden ..................................................................................29 V.2. ELEKTRISCH BEREIK ........................................................ 29 V.2.1. Einde van elektrisch bereik ..................................................29 V.3. STOPPEN .......................................................................... 30 V.4. INVLOED VAN TEMPERATUREN (enkel lithium) ................... 30 V.5. BEDIENINGSMODUSSEN ................................................... 31 V.5.1. Lage snelheidsmodus ..........................................................31 V.5.2. Hoge snelheidsmodus..........................................................31 V.5.3. Eco-modus ..........................................................................32 V.5.4. Vereenvoudigd aandrijfscherm .............................................32 VI - BATTERIJEN OPLADEN EN ONDERHOUDEN ............................ 33 VI.1. HOOFDBATTERIJEN OPLADEN ........................................... 34 VI.1.1. Veiligheid .............................................................................34 VI.1.2. Oplaadprobleem ..................................................................34 VI.2. WERKING OPLADER .......................................................... 35 VI.2.1. Batterij oplaadprocedure......................................................35 VI.2.2. Status hoofdbatterij .............................................................35 VI.3. LITHIUM BATTERIJEN OPLADEN ........................................ 36 VI.3.1. Batterij oplaadstatus ............................................................36 VI.4. BATTERIJEN ONDERHOUDEN ............................................ 38 VI.4.1. Hoofdbatterij waterniveau ....................................................38 VI.4.2. Ventilatie oplaadkamer ........................................................39 VI.4.3. Hoofdbatterijen schoonmaken .............................................39 VI.4.4. De hoofdbatterijdoos ledigen ...............................................39 VI.4.5. Het voertuig opslaan ............................................................39 VI.4.6. De batterijen opslaan ...........................................................39 VI.4.7. Hoofdbatterijen controleren .................................................40 VI.5. 12 VOLT HULPBATTERIJ .................................................... 41 5

VII - ONDERHOUD ........................................................................... 42 VII.1. BANDEN ........................................................................... 42 VII.1.1. Gebruik een lekke band reparatiespray ................................42 VII.1.2. Het voertuig heffen ..............................................................43 VII.2. SLEPEN ............................................................................ 43 VII.2.1. Het voertuig slepen ..............................................................44 VII.3. RUITENWISSER ................................................................. 44 VII.4. FREQUENTIE ONDERHOUD ................................................ 45 VII.5. BUITEN EN BINNEN ONDERHOUD ...................................... 46 VII.5.1. Buiten en binnen onderhoud ................................................46 VII.5.2. Anti-corrosie bescherming ...................................................46 VII.6. RECYCLING ....................................................................... 46 VIII - FOUTCODES ............................................................................ 47 IX - OPTIES .................................................................................. 48 IX.1. BRANDSTOFVERWARMER ................................................. 48 IX.1.1. Algemeen / Brandstoffen .....................................................48 IX.1.2. Opstarten / Onderhoud ........................................................48 IX.1.3. Foutcode weergeven ...........................................................49 IX.2. HOGEDRUKREINIGER ........................................................ 50 IX.2.1. 200L Hogedrukreiniger ........................................................50 IX.2.2. 500L Watertank / Hogedrukreiniger .....................................52 IX.2.3. Hogedrukreinigingssysteem .................................................54 IX.2.4. Watersysteem......................................................................55 IX.2.5. De tank ledigen ...................................................................55 IX.3. CENTRALE VERGRENDELING ............................................. 56 IX.3.1. Schakel in cabine: ...............................................................56 IX.3.2. Afstandsbediening: ..............................................................56 IX.3.3. De deuren sluiten ................................................................56 IX.4. TILT OPTIE ........................................................................ 56 IX.5. EEN AANHANGWAGEN TREKKEN ....................................... 57 IX.6. ELEKTRISCHE VERWARMING ............................................. 57 6

I - VEILIGHEID I.1. VEILIGHEID IS ONZE PRIORITITEIT We stellen uw veiligheid voorop. Dit gedeelte bevat belangrijke informatie, aanbevelingen, voorstellen en voorzorgsmaatregelen die u moet lezen en opvolgen voor uw veiligheid en de veiligheid van de passagiers. Deze handleiding bevat de minimale informatie die nodig is om het voertuig te kunnen bedienen. Onderhoudswerkzaamheden vereisen training en voorafgaande elektrische toestemming. I.2. ALGEMENE PUNTEN I.2.1. Informatie voor de chauffeur U moet de EIGENAARSHANDLEIDING LEZEN en BEGRIJPEN voor u het voertuig voor de eerste keer gebruikt. U moet bekend zijn met de regels en normen die deze voertuigen en het gebruik ervan regelen. I.2.2. Chauffeur kwalificaties Alleen bestuurders die in het gebruik van dit voertuig zijn getraind, mogen het gebruiken. Deze training omvat het leren van het reglement van uw werkgever, de snelwegcode, de instructies in deze handleiding en alle geldende voorschriften voor dit type voertuig. OPMERKING: Alle chauffeurs moeten wettelijk oud genoeg zijn om te rijden. I.2.3. Chauffeur training Op een veilige plaats wordt de rijvergunning aan de bestuurder afgegeven door het hoofd van de vestiging en onderworpen aan een beoordeling van het vermogen van de bestuurder om dit voertuig te bedienen. De beoordeling bevat: - Een geschiktheidstest uitgevoerd door een beroepsarts. - Een test op kennis en vaardigheden die nodig zijn om veilig te rijden. - Een test op de kennis van instructies die op de plaats van het gebruik moeten worden nageleefd. Kijk op de openbare weg naar de geldende wetgeving volgens het gekozen type goedkeuring. OPMERKING: Voor meer informatie over de training van chauffeurs, neem contact op met een erkende organisatie WAARSCHUWING: Dit voertuig mag niet op de openbare weg rijden zonder registratie of verzekering 7

I.3. VOOR ELK GEBRUIK Om uw veiligheid en veiligheid van passagiers te waarborgen, moet u de volgende punten nakomen voordat u uw Goupil bestuurt: - Controleer of de lichten en de indicatoren correct werken. - Controleer de conditie en de druk van uw banden. - Controleer of de remmen goed werken. - Zorg ervoor dat uw ramen schoon zijn om een goede zichtbaarheid te garanderen. - Zorg ervoor dat er geen objecten de pedalen kunnen belemmeren. - Pas uw spiegels aan. - Rijd niet als uw capaciteit verminderd is (medicatie, alcoholgebruik en/of drugs, vermoeidheid). - Volg de snelwegcode. - Blijf binnen de snelheidslimieten. - Wees bewust van de omstandigheden op het wegdek, de klimatologische omstandigheden en de last die u draagt en pas uw rijgedrag aan. OPGELET: De bestuurder is ten alle tijde verantwoordelijk voor zijn/haar passagiers en de veiligheid van het voertuig. Zorg ervoor dat de passagier op de juiste plaats zit en een veiligheidsgordel draagt, en houdt alle delen van uw lichaam binnen het voertuig wanneer het beweegt. OPGELET: Verleng batterijduur/ Zet stroomverbruikende elementen zoveel mogelijk uit. I.4. BELANGRIJK De G4 is een elektrisch voertuig en zoals bij alle andere elektrische voertuigen moet de gebruiker de batterij aan het einde van elke dag opladen als het minder dan 50% geladen is. Langdurige opslag van het voertuig met een platte batterij kan de batterij beschadigen. OPGELET: Het voertuig is niet geschikt voor gebruik op wegen met gaten of die overstroomd zijn of ruw terrein. Het voertuig mag enkel gereden worden op voorbereide wegen, ontworpen voor de circulatie van motorvoertuigen. NIET-NALEVEN VAN DEZE AANBEVELINGEN ZAL GARANTIE ONGELDIG MAKEN 8

II - ALGEMENE INFORMATIE II.1. *In millimeter ALGEMENE EIGENSCHAPPEN II.1.1. Dimensionale diagrammen* II.1.2. Goedkeuring Elektromagnetische compatibiliteit Elektrische Veiligheid Aantal passagiers Draai radius Transmissie Remmen Ophanging Banden Parallelisme (MEDIUM-batterijen, plat) Elektrisch systeem Voltage Motor Vermogensregelaar MINI Gewicht van batterijen alleen (batterijen afhankelijk van uitrusting) Oplader MEDIUM MAXI HF 48V 25A Nominale kracht (S2 30 minuten) Max kracht Voor Achter Voor Achter Afmeting Druk Technische eigenschappen BESCHRIJVING R100-01 2 (chauffeur inbegrepen) 4.40 m tussen muren Versnellingsbak + differentieel Hydraulische remmen met Ø247 mm schijven Hydraulische remmen met Ø230mm drum Mc Pherson type Samengestelde bladen + Schok absorbeerders 155R13C 90q 4.5 bars VOOR: 0 mm 48V (hulp 12V circuit) 30V 10 kW 16.3 kW 48V 450A 325kg 418kg 492kg 7.2kWh (Lithium) 12kWh (Lithium) 92kg 132kg Stroomvoorziening: 230V~, 16A stopcontact Output (hoofd): 48V DC, 25A, 2200W Output (Lithium): 48V DC, 30A, 2310W Snelheid Temperatuur (Lithium) Vooruit Achteruit: 10 km/u Rijden Opslag Lage snelheid: 10 km/u Eco-Modus (Lithium): 40 km/u Hoge snelheid: 50 km/u -20°C -10°C +45°C +35°C 9 EIGENSCHAPPEN Hangt af van het gekozen voertuig R10-05

II.1.3. Prestaties Capaciteit van batterij (kWh) Autonomie bij ontlading Autonomie wanneer opgeladen II.1.4. Toegestane hellingen (1) Helling toegstaan ongeladen (%) Toegestane helling bij erkend laadgewicht (%) Helling toegestaan in beperkt vermogen (%) (Lithium) (1) Verminderde prestaties bij beperkte werking II.1.5. Voertuig identificatie In de cabine onder de passagiersstoel VASP VERSIE 30 15 12 MIN. 8.6 61km 28km MEDIUM 11.5 73km 38km Volgens Europese testcyclussen (ECE R101) 7.2 (Lithium) 85km 33km 15.4 91km 50km MAX. 12 (Lithium) 135km 55km GOUPIL INDUSTRIE 2100 3500 1 2 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com N1-KS VERSIE N1-NKS VERSIE POLARIS WORK & TRANSPORTATION POLARIS WORK & TRANSPORTATION e2*NKS*0706 2100 3500 1 2 10 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com 1 2 e2*NKS*0706 2100 3500 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com 6 5 0 0 5 2 8 - 0 0 6 5 0 0 4 8 6 - 0 0 6 5 0 0 5 2 8 - 0 0

II.2. INTERIEUR (1). Ventilatieroosters (2). Indicator/claxon (3). Stuur (4). Voorwaartse aandrijving/ achteruitrijhendel/ Ruitenwisser (5). Bedieningsknoppen (6). Temperatuur/ventilatie controle (7). Weergave scherm (8). Opbergvak/plaats voor auto stereo* (9). Luidsprekers (10). Contactslot met stuurvergrendeling (11). Rempedaal (12). Versnellingspedaal (13). Handremhendel (14). Opbergvak (15). 12V accessoire aansluiting (variabele positie afhankelijk van opties) (16). OBD-stekker 11

(17). Zonneklep (18). Interne achteruitkijkspiegel (19). Plafondlamp (20). Deurklink (21). Venster open/sluiten 12

II.3. BUITEN (22). Parkeerlichten / grootlicht / dimlicht (27). Gecentraliseerde batterij vulling (enkel hoofdbatterij) (23). Indicatorlichten (24). Achteruitkijkspiegel (25). Nummerplaat (26). Daglichten (28). Tractie batterijen (29). Zijkant indicator (30). Batterijladerstop (31). Ruitenwasser tank (32). Elektrische doos: regelaar, zekering, relais, etc. (33). Noodstop schakelaar (34). Mistlicht (35). Achteruitrijlicht 13

III.1. LAMPEN / CLAXON III- GEDETAILLEERDE OMSCHRIJVING A B Voor- en achterlichten Plaats ring A in gewenste positie. Mistlicht Plaats ring B in gewenste positie Lichten uit Positie lichten Dimlicht / Hoofdlicht Claxon: Druk op einde van de handle NOTITIE: De daglichtlampen gaan automatisch aan als de sleutel in het contact is geplaatst en gaan automatisch uit als de positielampen zijn ingeschakeld. III.2. RUITENWISSER / ONTDOOIEN F N F N R A R Achter mistlicht uit Achter mistlicht aan Indicators: Beweeg de indicator handle naar boven of beneden, afhankelijk of u naar rechts of links wilt gaan Voorwaartse aandrijving Neutrale positie Achterwaartse aandrijving Ruitenwisser: Draai ring A in gewenste positie. Ruitenwasser: Trek de handle naar u toe. Elektrische ruiten ontdooier: Druk op de drukknop om de ontdooiing gedurende 10 minuten te activeren (springt automatisch af na deze tijd). Druk opnieuw tijdens de periode van 10 minuten om het ontdooien te stoppen. 14 F N R F N R

III.3. HANDREM Handrem (13) Om de handrem los te laten, hef de hendel licht op en druk op de knop. Breng de hefboom volledig naar beneden. 1 handrem aan 0 handrem uit OPGELET: Zorg er altijd voor dat de handrem stevig aan staat wanneer u het voertuig verlaat. Zorg ervoor dat de handrem stevig aan staat op heuvels en hellingen. De mechanische handremhendel activeert de achterwielremmen. ................................................................................. OPGELET: Controleer bij het rijden of de handrem volledig omlaag is (licht uit) om oververhitting en schade te voorkomen. Noodstop (33) OPGELET: Gebruik de noodstop niet om het voertuig uit te zetten. Het mag enkel gebruikt worden als het voertuig is geparkeerd. 15

III.4. ONSTEKINGSSLEUTEL (St) Anti-diefstal slot Om te openen: Beweeg de sleutel lichtjes en draai het stuur Om te sluiten: Verwijder de sleutel uit de ontsteking en draai het stuur tot het anti-diefstal slot klikt. (A) Accessoires ST Motorontsteking uit. Alle accessoires (radio, enz.) blijven aan. (M) Werking De ontsteking staat aan, het voertuig is klaar om naar voor te bewegen met de elektrische motor De controlelampen springen aan. De daglichtlampen springen aan. OPGELET: Schakel het voertuig nooit uit als het beweegt. Wacht altijd tot het volledig is gestopt. De ontsteking schakelt automatisch ook de stuurbekrachtiging en de rembekrachtiging uit. III.5. PLAFONDLAMP Plaats de plafondlamp in de positie die u nodig heeft. 0. Uit. 1. Permanent aan. 2. Springt aan wanneer de deuren geopend worden*. OPGELET: Zorg ervoor dat de plafondlamp uitgaat voor u het voertuig verlaat. Als het permanent aanblijft, ontlaadt de hulpbatterij zelfs als de hoofdbatterij opgeladen is of oplaadt. * optionele uitrusting 16

III.6. CONTROLEKNOPPEN Gevaarlampen Elektrische blazer/verwarming* Winter* Gemengde optie* / Achteruit optie* Vooruit waarschuwing* Luide piep (dag modus) Centrale vergrendeling* Gesloten Medium piep (nacht modus) Waarschuwing uit Open Waarschuwingsdriehoek* en/of knipperend licht Werkend licht* * optionele uitrusting 17

III.7. III.7.1. SCHUTBORD (ACHTER VOORGRILL) Zekeringen/Relais (36). (37). Remvloeistof tank Zekering / relais doos ZEKERINGEN F101 F102 F103 F104 F105 F106 F107 F108 F109 F110 F111 F112 RELAIS 30A Lichten: Zijlichten/Codes/ Hoofdlichten/Mistlichten K101 Onderbroken ruitenwisser 30A Autoradio/Ruitenwisser 10A Achter verlichting 5A Weergavescherm 20A Autoradio/Accessoires/OBD 15A Ruitenwisser 20A Scherm/Centrale vergrendeling* 5A Starter 10A Daglichten 5A Onsteking/Stuurbekrachtiging 15A Optie* 15A Indicators K102 Centrale vergrendeling* K103 Elektrische verwarming* K104 Lithium oplader* K105 Snelheidsbegrenzer* 18

III.8. LICHTEN VOOR Parkeerlichten Grootlicht / Dimlicht Indicator lichten Daglichten ZIJKANT Zijkant indicator ACHTER Remlicht Achteruitrijlicht Mistlicht Nummerplaatlicht BINNEN Plafondlamp OPGELET: Voor voertuigen voorzien van een laadklep kunnen de achterlichten niet gezien worden wanneer de laadklep naar beneden staat. De gebruiker moet daarom andere gebruikers waarschuwen voor de aanwezigheid van het voertuig met een waarschuwingsdriehoek of ander waarschuwingsbord ................................................................................. OPGELET: De laadklep heeft twee reflectoren. Controleer of ze schoon en in goede staat zijn. Vervang ze indien nodig. III.9. 12V ACCESSOIRES AANSLUITING De accessoire aansluiting bevindt zich onderin het dashboard. Het staat aan wanneer de ontsteking is ingeschakeld en is compatibel met de aansluiting van apparatuur die niet meer dan 100 watt bedraagt. OPMERKING: Beschadig de aansluiting niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. Steek de stekker volledig in het stopcontact om oververhitting en schade aan de zekering te voorkomen. Sluit de cover van het stopcontact wanneer niet in gebruik. Sluit geen stroomvoorzienende accessoires aan. 19 W5W P21 P21W P21W W5W LED T4W 12V 4W H4 halogeen 60 / 55W PY21W Oranje lamp LED

III.10. WEERGAVE (1). Hoofdmenu (zie III.10.2) (2). Scrol omhoog knop (3). Scrol omlaag knop / wissel naar eenvoudig rijscherm (zie V.5.4) (4). Valideer/wissel tussen HS - LS (zie V.5) Left indicator Dipped beam Position lights Main beam Hand brake on or insufficient brake fluid 20 Right indicator Tail fog light Electric motor fault Battery fault Traction battery low indicator

III.10.1. Scherm (A) STOP-indicator: Voor uw veiligheid betekent deze indicator dat u onmiddellijk moet stoppen vanwege ongunstige rijomstandigheden. Onderhoud: De indicator “Onderhoud” signaleert dat u zo snel mogelijk moet stoppen en zorgvuldig moet rijden. Het kan branden op hetzelfde moment als andere lichtindicatoren. Sequentie fout Deze indicator gaat branden als er een bepaalde snelheid wordt bereikt zonder dat de startvolgorde is nageleefd: hendel in neutraal, versnellingspedaal vrijgegeven, rempedaal ingedrukt en sleutel in de aandrijfpositie. Economie meter: In twee gebieden verdeeld, geeft aan of de batterijen energie leveren of energie herstellen (rem- of vertragingsfase). Aanhangwagen stuurindicator: Deze indicator gaat aan om een storing van de indicatoren op uw aanhangwagen aan te geven. Eco-MODUS / Rij modus: Zie V.5. Elektrotechnische systeemtemperatuur indicator: Geeft een abnormale temperatuur aan van de batterijen, de controller of de motor. Deze indicator geeft aan dat u zo snel mogelijk moet stoppen en voorzichtig moet rijden. 21

III.10.2. Weergave menustructuur III.10.2.1. Hoofdmenu Het hoofdmenu biedt toegang tot 4 submenu’s: Beheerder, Geschiedenislogboek, Voertuiggegevens, Parameters. Gebruik de knoppen 1 en 2 om tussen de verschillende menu’s te schakelen, gebruik knop 3 om te valideren en gebruik knop 4 om terug te gaan naar het vorige scherm. Door op knop 4 te drukken en los te laten, gaat u snel terug naar het vorige menu. Door op knop 4 te drukken en vast te houden, gaat u terug naar het hoofdmenu. Beheerder: Gesloten met code en enkel toegankelijk voor erkende technici. 22

Logboek foutmeldingen: Hiermee worden alle fouten weergegeven die zijn geregistreerd. Als het probleem is opgelost, selecteer de fout met de knoppen 1 en 2 en verwijder het met knop 3 (Reset). Zie VIII voor de lijst van foutcodes. Voertuiggegevens: Vehicle data V average Km traveled Wh consum. VIN 0000254253 Biedt toegang tot een breed scala aan informatie over het voertuig, inclusief het VIN-nummer, referenties van de verschillende voertuigen, gemiddelde afstand afgelegd per lading, de afstand die is gereden sinds de laatste lading, de gemiddelde snelheid, kWh gebruikt en de Teller (kilometerteller en uurmeter) en Monitor (geeft de spannings- en intensiteitswaarden, en de motor en regelaarstemperaturen in real-time) submenu’s. 23

Parameters: Geeft toegang tot de taal (Frans, Engels), Eenheid van snelheid (km/u, m/u), Tijd (instelling van datum, tijd en tijdformaat) en Weergave (weergaveverlichting en contrast) submenu’s. 24

III.11. ELEKTRISCHE DOOS (38). Elektrische motorregelaar (39). Lijnschakelaar (40). Spanningsomvormer (41). Zekering en relais doos (42). Lader (voorzijde) (43). Voorruitverwarmingsrelais (K208) OPGELET: Iedereen die elektrisch of niet-elektrisch onderhoud verricht op de stroombatterijen of onderhoud uitvoert in de omgeving van de accu’s, moet hiervoor worden gecertificeerd overeenkomstig de geldende voorschriften. III.10.2. Weergave menustructuur ZEKERINGEN F201 F202 F203 F204 F205 F206 F207 F208 F209 F210 F211 F212 RELAIS 5A 12V ontsteking 15A Thermische verwarming* 15A Cabine dak optie* 30A Stuurbekrachtiging* 15A Achteruit / Claxon / Remlichten 30A 12V AV1 5A 48V ontsteking 25A Elektrische verwarming* 10A Elektrische verwarming* 5A Elektrische blazer* 20A Ontdooiing 30A 12V AV2 K201 Laadplug detectie K202 Controle relais K203 Stop K204 Achterlichten K205 Optie* K206 Elektrische verwarming K207 Converter * optionele uitrusting 25

III.12. STOELEN Stoelen aanpassen: • Trek aan hendel A • Schuif zetel in gewenste positie • Laat hendel los. Hoofdsteun aanpassen: • Druk op knop B • Stel hoogte van hoofdsteun in op gewenste stand • Laat knop los. OPGELET: Pas zetelpositie nooit aan tijdens het rijden. De beweging kan moeilijk te controleren zijn. ................................................................................. VEILIGHEID: De bestuurdersstoel is uitgerust met een sensor die de motor uitschakelt wanneer de bestuurder niet inde zetel zit. Het voertuig is uitgerust met 3-punts veiligheidsgordels die moeten gedragen worden wanneer het voertuig in beweging is. 26

IV - VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN IV.1. VOORZORGSMAATREGELEN Voer voor elk gebruik systematisch een voertuigcontrole uit: Identificeer alle apparatuur die niet werkt, eventuele lekkages of eventuele storingen die de onmiddellijke aandacht vereisen om het voertuig veilig te laten rijden. De niet-beknopte lijst van onderstaande controles is opgesteld om de gebruiker in staat te stellen alle controles uit te voeren voordat hij achter het stuur komt. BATTERIJEN De batterijen vereisen regelmatig onderhoud. Als u de batterijen niet onderhoud volgens deze handleiding, kunnen ze beschadigd raken of foutmeldingen en brandwonden veroorzaken. (zie hoofdstuk V en VI). CONTROLE Controleer of alle voertuigcontroles goed functioneren. VEILIGHEIDSAPPARATEN Zorg ervoor dat alle veiligheidsapparaten goed functioneren. LICHTEN Zorg ervoor dat alle lichten goed werken (zie III.9.). REMMEN • Controleer eventuele lekkages van of beschadigen van remslangen. • Controleer of de remmen correct werken, zodra u begint te rijden. BANDEN • Controleer of de banden zijn opgeblazen tot de aanbevolen druk (zie II.1.2). • Controleer de toestand van de banden (slijtage indicatoren) op beschadigingen of vreemde voorwerpen die in het loopvlak zijn ingebed. • Zorg ervoor dat de wielmoeren correct zijn vastgezet (50 Nm). OPGELET: Controleer regelmatig de ruitenwisservloeistof en de remvloeistof IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK RIJDEN • Vertraag als u een kruising of verkeerszone nadert. • Pas uw rijgedrag aan op uw omgeving. • Rijd niet in een risicogebied, tenzij het voertuig is gemachtigd en geïdentificeerd om dit te doen. • Vertel het aan je manager als je een ongeluk hebt of als er een probleem is met het voertuig. • Voor voertuigen uitgerust met afzettingsapparatuur, zorg ervoor dat het platform in horizontale positie staat terwijl u rijdt. • Zorg ervoor dat de deuren en de poorten op uw voertuig zijn gesloten en vergrendeld voordat u weer wegrijdt. 27

LADEN EN LOSSEN • Laad nooit een pakket in dat tijdens het rijden uit het voertuig kan vallen. • De maximale belasting die door de fabrikant is opgegeven, niet overschrijden. • Wees extra voorzichtig wanneer de boordbelasting de hoogte, breedte of lengte van het voertuig overschrijdt. • Verdeel boordbelastingen correct en beveilig ze tijdens het transport. • Neem niet meer dan 2 personen mee (inclusief bestuurder). OPGELET: Voordat u uw voertuig laadt, weeg het voertuig om het maximumgewicht te controleren dat u kunt laden om te voldoen aan het toegestane bruto voertuiggewicht. Het maximaal toegestane gewicht per as is aangegeven op de fabrikantplaat. Dit moet gerespecteerd worden om schade aan de voertuigstructuur te voorkomen. RESERVE-ONDERDELEN EN ACCESSOIRES Wanneer u reserveonderdelen en/of accessoires installeert, gebruik alleen onderdelen die door de fabrikant zijn goedgekeurd. OPGELET: Gebruik van onderdelen en/of accessoires niet goedgekeurd door Goupil Industrie doet alle garanties vervallen. NIET TOEGESTAAN Het volgende is niet toegestaan: • Het voertuig rijden zonder rijbewijs of een onbevoegde persoon laten rijden. • Een lading dragen die de laadcapaciteit van het voertuig overschrijdt. • Plotseling remmen, tenzij u een noodstop hoeft uit te voeren. • Ronde bochten nemen aan hoge snelheid. • Verkeersborden negeren. • Meer passagiers meenemen dan aangegeven in het voertuig. • In de buurt van een opladende batterij roken. • Metalen onderdelen op batterijelementen plaatsen. • Het voertuig opheffen met behulp van iets anders dan een krik. 28

V - RIJDEN V.1. STARTEN • Controleer of de stroomonderbreker niet is aangesloten. • Schakel het voertuig in met de contactsleutel. • Wacht tot het scherm aan gaat. • Zet de Voorwaarts-Achterwaarts hendel in de gewenste positie. • Laat de handrem los. • Druk voorzichtig op het gaspedaal. V.1.1. Rijden Rijd enkel met één voet om tegelijkertijd de rem- en versnellingspedalen niet tegelijkertijd te drukken, waardoor het voertuig tegelijkertijd versnelt en remt. Dit zorgt voor voortijdige slijtage van de remmen en alle transmissie-onderdelen en vermindert het elektrische bereik van het voertuig. Motorrem: Het voertuig heeft een elektrische motorrem. Bij elke vertraging of daling wordt stroom in de tractiebatterij geregenereerd. Het is echter aan te raden om het voertuig te vertragen met de mechanische remmen wanneer naar beneden gereden wordt. OPGELET: De Lithium aanvaardt geen regeneratiestroom tussen 98% en 100% op de meter en remhulp is beperkt over dit meetbereik. ................................................................................. VEILIGHEID: De rijrichting kan alleen worden gewijzigd wanneer het voertuig stilstaat. V.1. ELEKTRISCH BEREIK De belangrijkste parameters die het elektrische bereik beïnvloeden zijn: Lage batterijtemperatuur, veel optrekken en stoppen, steile wegen of sporen, sportief rijden, gebruik van elektrische verwarming, lage bandenspanning en accustatus en veroudering. Hoe een bestuurder aandrijft heeft een directe invloed op de levensduur van de batterij. Agressief rijden kan de batterij en het elektrische bereik beïnvloeden. Agressief rijden kan een energiebesparingsmodus activeren. Dit kan op zijn beurt leiden tot batterijbesparingsmodus en leiden tot tijdelijke immobilisatie van het voertuig. V.2.1. Einde van elektrisch bereik Aan het einde van het elektrische bereik, schakel de stroombesparingsmodus in om de tekening van stroom van de trekkabels te beperken. Als de Low level indicator (rood) aan staat, geeft dit aan dat de accu’s moeten worden opgeladen om te voorkomen dat ze beschadigd raken. De vermogensmeter geeft het laadniveau van de accu in batterijen aan met 20%. 29

OPGELET: De prestatie wordt automatisch beperkt wanneer de batterij minder dan 10% resterende lading heeft. Dit vermindert ook de rijbaarheid van het voertuig. V.3. STOPPEN • Trek de handrem aan. • Zet de Vooruit-Achteruit handle in de neutraal stand. • Verwijder de ontstekingssleutel. • XXXX het voertuig indien nodig. V.4. INVLOED VAN TEMPERATUREN (enkel lithium) OPGELET: Laat uw voertuig tijdens de warmste momenten van de dag niet in volle zon geparkeerd staan, want de hitte kan de levensduur van de batterij verminderen en de batterijgarantie ongeldig maken. Bij temperaturen hoger dan 40 ° C kan het voertuig in gedegradeerde modus werken om energie te besparen. Als de batterijtemperatuur lager is dan -20°C of hoger dan 45°C, start het voertuig niet. Meter Temperatuur Lager dan -20°C Van -20°C tot 5°C Van 5°C tot 43°C Van 43°C tot 45°C Hoger dan 45°C Kleurcodering: De EV start niet Verminderde prestaties Normale prestaties De capaciteit van de tractiebatterij vermindert hoe meer het wordt gebruikt. Als u echter aan de gebruiksaanbevelingen voldoet, verhoogt u de levensduur van de batterij en voorkomt u het eerder te vervangen dan nodig is. Niet-naleving van deze aanbevelingen kan de garantie van de tractiebatterij ongeldig maken. 30 Van 100% tot 5% Van 5% tot 0%

V.5. BEDRIJFSMODUSSEN Uw voertuig heeft een aantal bedrijfsmodi die de maximale bereikbare snelheid en energieverbruik beïnvloeden. Rijmodus Lage snelheid Hoge snelheid Eco-modus (enkel Lithium) Om van modus te wisselen, wacht eerst tot het voertuig is gestopt en druk op de validatietoets op het beeldscherm. V.5.1. Lage snelheid modus In de modus Lage snelheid is het voertuig beperkt tot een maximumsnelheid van 10 km/u. De indicator voor lage snelheid wordt op de display weergegeven. Weergave V.5.2. Hoge snelheid modus In de hogesnelheidsmodus is het voertuig beperkt tot een maximumsnelheid van 50kph. De hoge snelheid indicator verschijnt op de display. 31

V.5.3. Eco-modus In de Eco-modus is het voertuig beperkt tot een maximale snelheid van 40km/u. De Hoge Snelheid en Eco-modus indicatoren verschijnen op de display. Eco-modus bespaart energie door de maximale snelheid van de motor te beperken. OPGELET: Dit vermindert ook de rijbaarheid van het voertuig. OPMERKING: Wanneer de batterijlading in Snelle modus daalt onder 15%, neemt Eco-modus automatisch over. V.5.4. Vereenvoudigd aandrijfscherm Wanneer het voertuig is gestopt, kunt u op de scrol-knop drukken om de weergave op het vereenvoudigde aandrijfscherm in elke bedrijfsmodus te veranderen. Alleen de snelheid en snelheidseenheid, de rijrichting en een energiemeter blijven over. 32

V I - BATTERIJEN LADEN EN ONDERHOUDEN Iedereen die elektrisch of niet-elektrisch onderhoud verricht op de tractiebatterijen of onderhoud verricht in de nabijheid van deze batterijen, moet hiervoor gecertificeerd worden volgens de UTE C 18-550 regelgeving. Voldoet aan de gebruikersinstructies die bij het laadstation worden weergegeven. Wacht op de benodigde instructies van de deskundigen voordat u verder onderhoud uitvoert. Beschermende bril en kleren moeten worden gedragen. Voldoen aan de veiligheidsaanbevelingen en met normen NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraaf 1. Niet roken. Als gevolg van explosie- en brandgevaar zijn alle openstaande vlammen, gloeiende stoffen of vonken verboden in de buurt van de batterij. Voorkom kortsluitingen: explosie en brandgevaar. Opgelet! Aangezien de metalen onderdelen van de batterijelementen altijd worden ingeschakeld, moet u nooit voorwerpen of gereedschap op de batterij plaatsen. Als batterijzuur in contact komt met uw huid of ogen, spoel met veel water en win onmiddellijk medisch advies in. Spoel de kleding waar zuur op zit langdurig met water. Elektrolyt is zeer corrosief. Draai de batterij nooit ondersteboven. De garantie is ongeldig in geval van niet-naleving van de gebruiksaanwijzingen of reparaties met reserveonderdelen die geen originele onderdelen zijn, bij willekeurige interventies of bij toevoeging van “verzurende” producten. 33

VI.1. HOOFDBATTERIJEN OPLADEN VI.1.1. Veiligheid Plaats nooit voorwerpen of gereedschap op de batterij. Dit kan de batterij beschadigen, kortsluiting veroorzaken of een explosie veroorzaken. Volg bij de aanwijzingen op de batterijen, zoals de DIN VDE 0510, VDE 0105, deel 1 en VDE 0117. De garantie is ongeldig in geval van niet-naleving van de gebruiksaanwijzingen en/of bij reparaties met reserveonderdelen die geen originele reserveonderdelen zijn, in geval van willekeurige interventies en/of toevoeging van additieven aan de elektrolyt. INFORMATIE: i Nieuwe hoofdbatterijen zijn op volle capaciteit na ongeveer 15 lading-ontladingscyclussen. Om de levensduur van de batterij te optimaliseren, raden we aan om batterijen op te laden wanneer ze tussen 70% en 80% capaciteit bereiken en de batterijen eenmaal per maand gedurende 48 of meer uren op te laden. OPGELET: •Het voertuig kan niet worden gebruikt als de laadstekker in contact is aangesloten. •Stroomverbruik is hoog wanneer het voertuig oplaadt: tot 16A. Controleer daarom of het laadsysteem in goede staat is en gedurende enkele uren zonder risico’s stroom kan leveren (raadpleeg uw elektricien). •Sluit nooit aan op het stopcontact met een kabelwiel of stopcontact. •Hoofdbatterijen mogen nooit ontladen voorbij de afknijpspanning door een groot risico op beschadiging van batterijelementen. Als dit het geval is, is de garantie ongeldig. Gebruik regelgevende beschermende uitrusting. Voeg nooit zuur toe omdat dit de batterijen kan beschadigen. Water moet alleen aangevuld worden met gedemineraliseerd of gedistilleerd water, na het laden. Het gebruik van elk ander water kan de gebruiksduur van uw batterijen verminderen. •Laad je voertuig minstens een keer per maand op. Wij adviseren u de lader permanent in het stopcontact te plaatsen om de batterij te kunnen opladen. Bewaar de maximum lading tijdens koude periodes om de hoofdbatterijen te behouden. NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELINGEN ZAL DE GARANTIE ONGELDIG MAKEN VI.1.2. Laadprobleem Als de batterijlading wordt onderbroken (aansluitprobleem met het elektrische koord, temperatuurprobleem, enz.), verschijnt er een bericht op het display en het lampje “batterijlading” (rood) gaat aan. Om dit bericht te verwijderen, steek het voertuig weer in het stopcontact, wacht 15 seconden en trek de stekker uit. Als dit vaak gebeurt, neem dan contact op met uw onderhoudscentrum of afdeling Productondersteuning. 34

VI.2. LADEROPERATIE (Laadstatus, zie II.3.) De lader start automatisch op basis van een vooraf gedefinieerde cyclus, wanneer de lader op het stopcontact is aangesloten. De technologie van de lader optimaliseert het opladen van de verschillende batterijcellen met een geluidsbelasting wanneer het voertuig langdurig oplaadt. Het is daarom raadzaam om het voertuig langdurig (48 uur) een keer per maand te laden. Deze onderhoudslading verwijdert sulfaatkristallen en vergelijkt de 24 cellen van de batterij. De laadcyclus wordt opgeslagen bij elke acculading. Dit stelt het klantenservice team in staat om eventuele ladingfouten op te nemen, problemen die zich hebben voorgedaan, en de batterijstatus. Om de acculading te behouden wanneer het voertuig langere tijd niet in gebruik is, houd de lader in de stopcontact. OPGELET: Het voertuig kan niet worden gebruikt als de stekker op het contact is aangesloten. VI.2.1. Batterij laadprocedure Voor het vervangen van de batterijen: - Zet het elektrisch voertuig uit en verwijder de sleutel. Laad batterij op: - Steek de stekker in het contact (zie II.3) - Wacht tot de batterij volledig opgeladen is (zie VI.2.2) - Koppel de laadstekker uit het voertuig door het een kwart te draaien. OPGELET: Een volledige lading duurt 8 tot 12 uur, afhankelijk van het type batterij en ontlading. ................................................................................. VEILIGHEID: Het stoppen met laden voordat de automatische cyclus van de lading eindigt zal de batterijcapaciteit verminderen en produceert een storing in het geheugen van de lader. Korte herhaalde ladingen (snelle lading) kunnen de cel garantie ongeldig maken. VI.2.2. Hoofdbatterij oplaadstatus Het laadproces van de batterij wordt aangegeven door een meter op de weergavescherm. Deze meter is verdeeld in 3 secties die de 3 ladingsfases vertegenwoordigen. De display schakelt uit wanneer de batterij volledig opgeladen is of tijdens de equalizer fase. 35

VI.3. LITHIUM BATTERIJEN OPLADEN Voor het opladen van de batterijen: • Zet het voertuig uit en verwijder de ontstekingssleutel. Om de batterij op te laden: • Sluit de stekker aan op het stopcontact (zie II.3) • Wacht tot de batterij volledig opgeladen is (zie V.6.1) • Haal de stekker uit het stopcontact door het een kwart te draaien. OPMERKING: Een volledige oplading geeft 5 tot 10 bedrijfsuren afhankelijk van de batterijcapaciteit en de laadstatus. OPGELET: Gedeeltelijke lading is toegestaan, maar de batterij moet volledig opgeladen worden ten minste elke 5 laadbeurten. NIET-NAKOMING TE VOLDOEN AAN DEZE REGEL ZAL DE BATTERIJGARANTIE BEÏNVLOEDEN. VI.3.1. Batterij laadstatus De vooruitgang van de batterij wordt aangegeven door een meter, een percentage waarde en een schatting van het elektrische bereik op het beeldscherm. 36

Immobilisatie van voertuigen De onderstaande instructies worden gegeven om de prestaties van uw batterij over de tijd te behouden en moet worden nageleefd. Niet-naleving van deze instructies kan de garantie van de tractiebatterij ongeldig maken. • Als de geplande immobilisatieperiode minder dan een maand bedraagt: Er zijn geen specifieke aanbevelingen. • Als de geplande immobilisatieperiode tussen een maand en drie maanden bedraagt: U moet het voertuig opladen/ontladen tot de vermogensmeter tussen maximaal 50 en 80% bedraagt. VI.3.1.1. Wintermodus Wintermodus kan gebruikt worden om de lading te beperken voor lange opslagperioden. Druk gedurende een lange periode van niet-gebruik op de knop op het dashboard en laad het voertuig vervolgens op. Het laadniveau is automatisch beperkt tot 80%. Een indicatie verschijnt dan op het beeldscherm. OPGELET: De batterij kan onherstelbare schade lijden als deze langere tijd wordt opgeslagen met minder dan 15% opladen of meer dan 79% opladen. NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELING ZAL DE GARANTIE ONGELDIG MAKEN. LAAT NOOIT EEN VOERTUIG LANGER DAN EEN MAAND ONBEWEEGLIJK MET EEN METER MINDER DAN 15% OF MEER DAN 79%. • Als de geplande immobilisatieperiode meer dan drie maanden bedraagt: Voor immobilisatieperioden die langer dan 3 maanden duren, raden we u ten zeerste aan om het voertuig elke 3 maanden volledig op te laden en te rijden totdat de batterij wordt opgeladen om de levensduur van de batterij te behouden. VEILIGHEID BETREFFENDE DE BATTERIJ TRACTIE. • GEBRUIK NOOIT een brandblusser of waterspray op de batterij. Gebruik een CO2-blusser die droog poeder of schuim bevat. • Open NOOIT de batterij. • Boor NOOIT in de batterijdoos. • Pas NOOIT elektrische systemen aan zonder toestemming van de fabrikant. • Voer ALTIJD de aanbevolen inspecties uit. • Ga NOOIT naar de zone aangeduid met een gele driehoek en een zwarte bliksemschicht. • Volg ALTIJD de instructies op het dashboard. • Blijf NOOIT in het voertuig als je rook ziet. • Als u deze veiligheidsinstructies niet nakomt, kan dit leiden tot ernstig letsel. 37

VI.4. BATTERIJ ONDERHOUD VI.4.1. Hoofdbatterij waterniveau Controleer regelmatig of de niveauvlotters op hun hoogste positie zijn na elke vulling. Stel indien nodig het elektrolytniveau van elke cel elke 10 ladingen aan. Gebruik het bijgeleverde vulpakket: - Plaats de fles gedemineraliseerd water bovenop het voertuig. - Open de dop van de fles (A). - Verbind de buis met het voertuig (B). - Open het flesventiel. - Ontkoppel de binding wanneer cirulcator (C) stopt met draaien. OPGELET: Pas het elektrolytniveau van elke cel elke 10 ladingen aan. ................................................................................. OPGELET: Vul elektrolyten enkel NA het laden bij met gedemineraliseerd of gedistilleerd water om te voorkomen dat het overstroomt tijdens het laden. Waterniveau vlotters Float does not emerge = poor level Schwimmer nicht sichtbar = Füllung unzureichend Zweven niet naar voren = niveau ontoereikend Flottör visas inte = för låg nivå Flotar no surge = nivel insuficiente Flutuar não emergem = nível insuficiente Galleggiante non emerge = livello insufficiente Flotteur n'émerge pas = niveau insuffisant Flotteur émerge = niveau suffisant Float emerge = correct level Schwimmer sichtbar = Füllung ausreichend Zweven naar voren = niveau voldoende Flotar surge = nivel suficiente Flutuar emergem = nível suficiente Galleggiante emerge = livello sufficiente Flottör visas = korrekt nivå OPGELET: Controleer regelmatig of de filter niet geblokkeerd is en de slang niet toegeknepen. 38

VI.4.2. Laadkamer ventilatie Zorg voor goede ventilatie van alle gebieden waarin voertuigen worden onderhouden en gestald, in overeenstemming met brandbestrijdingscodes en om gevaar te voorkomen. Ventilatie is nodig om waterstofdampen te verwijderen uit elektrische opslagebieden bij het opladen van accu’s. Zorg ervoor dat de toepasselijke standaard in het land van gebruik voldoet. VI.4.3. Hoofdbatterijen schoonmaken Maak de batterijen schoon door ze te borstelen en gebruik te maken van een oplossing van bicarbonaat. Spoel met schoon water. Na het schoonmaken, droog de batterijen en breng een glijmiddel of een anticorrosief middel op de nokken en aansluitingen aan. Zorg ervoor dat de nokken en kabels correct zijn vastgezet en geen sporen van sulfaat hebben. OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om batterijen schoon te maken. VI.4.4. De hoofdbatterij doos ledigen Aangezien water over de batterijboxcellen kan stagneren, is het belangrijk om de batterij box regelmatig af te voeren met behulp van een zuigapparaat, zoals een peervormige zuigbol (optioneel verkrijgbaar). Raadpleeg de wetgeving en normen die van toepassing zijn op het neutraliseren en verwijderen van het afvalwater. Beschermende brillen en kledij dragen is verplicht. Volg de veiligheidsvoorschriften en standaarden NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 sectie 1 VI.4.5. Het voertuig stallen Als het voertuig langdurig niet gebruikt wordt, laat u de stekker van de lader aan het stopcontact verbonden. De lader controleert de cilinderlading regelmatig en regelt de lading om optimale capaciteit te behouden. VI.4.6. Batterijen opslaan Bewaar de batterijen in een droge en vorstvrije ruimte. Als de batterijen langdurig ongebruikt blijven, moet u de stekker van de oplader uit het stopcontact verwijderen, aangesloten op het stopcontact. Als het niet mogelijk is om de batterijen volledig op te laden, voert u een maandelijkse gelijke lading uit. 39

VI.4.7. Hoofdbatterijen controleren Veiligheidsbril en -kledij moet gedragen worden. Voldoe aan veiligheidsaanbevelingen en de normen NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraaf 1 Batterij spanning per maand. De spanning moet 2,15V/cel zijn en de elektrolytdichtheid moet 1,30 kg/l zijn. De metingen moeten 15 minuten na het einde van de lading genomen worden, met de lader losgekoppeld. Open de vulcellen van de batterij cel. Met behulp van de zuurmeter, monster een voldoende hoeveelheid elektrolyt. Lees de aangegeven waarde op de zuurmeter en laat het in het onderhoudslogboek opnemen. Zet de elektrolyt terug in de cel. Herhaal de procedure voor alle cellen. OPGELET: Na een ladingscyclus, indien er een verschil in dichtheid (> 0.3kg/l) optreedt tussen de cellen en de waarden lager zijn dan 1.30 kg/l, is een lading nodig om de elementen te balanceren. Als dit niet werkt, identificeer en vervang de foutieve cellen. 40

VI.5. 12V HULPBATTERIJ Het voertuig heeft ook een 12-Volt hulpbatterij om alle elektrische accessoires te leveren. Deze batterij wordt via de tractiebatterij via een omvormer opgeladen. Deze batterij vereist geen onderhoud. Als indicator 1 op het display oplicht, is de batterij laag. OPGELET: Als de tractiebatterij 0% opgeladen is, dan slaat de 12V-batterij uit en het is onmogelijk om het voertuig te starten. Het is echter mogelijk om een batterijlader aan te sluiten zonder de hulpbatterij te verwijderen. ................................................................................. OPGELET: Het elektrische circuit van uw voertuig is ontworpen om te werken met standaard of optionele apparatuur. Elektrische accessoires of apparatuur die niet door Goupil Industrie zijn goedgekeurd, mogen niet op het voertuig worden geïnstalleerd. NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELINGEN ZAL DE GARANTIE ONGELDIG MAKEN. OPMERKING: De 12-volt hulpbatterij bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals zwavelzuur en lood. De batterij moet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften worden verwijderd en mag nooit met huishoudelijk afval worden verwijderd. Breng het naar een speciaal verzamelpunt. Zekeringen fuses : f001 60A Control. f002 125A Micro station*. * optionele uitrusting 41

V I I - ONDERHOUD VII.1. BANDEN Type: 155R13C 90q Druk: 4.5 Bars OPGELET: De inflatiedruk moet gecontroleerd worden als de banden koud zijn. Bij vervanging van de banden moet rekening gehouden worden met de lading- en snelheidsindexen. Controleer en stel de druk minstens een keer per maand bij. Onthoud dat drukmeters niet helemaal nauwkeurig zijn en gekalibreerd moeten worden. Controleer visueel op inkepingen, blaren en schade aan de flanken. Controleer de diepte van het loopvlak met gebruik van slijtage indicatoren. Maak de klep schoon, installeer een klepplug en controleer op eventuele lekken (vooral na het opblazen). Verwijder stenen en andere voorwerpen uit het loopvlak. VII.1.1. Gebruik een lekke band reparatiespray Wanneer u het vreemde voorwerp, welke de punctie heeft veroorzaakt, heeft verwijderd moet u de lekke band reparatiespray goed schudden en deze verticaal houden terwijl u de spuitknop zo lang mogelijk indrukt: de spuit moet helemaal in de band worden gelegd. De inhoud van de fles moet ervoor zorgen dat de band volledig opgeblazen kan worden. Met uw band opgepompt, rijd langzaam met uw voertuig om het product gelijkmatig in de band te verdelen. Het gat wordt snel gesloten. 42

VII.1.2. Het voertuig heffen Om een lekke band te vervangen, neem de 4T krik (optioneel) en plaats zoals hieronder getoond: OPMERKING: Zorg ervoor dat u de wielmoeren vastzet volgens aanbevolen koppelingen (60N.m) het vervangen van het wiel. VII.2. SLEPEN Om het voertuig te slepen, gebruik de sleepoog op de voorkant van het voertuig, onder de bumper. Het voertuig mag alleen zonder extra belasting worden getrokken en de kracht die op de haak wordt aangebracht mag niet groter zijn dan 1050 kg. Voordat u het voertuig sleept, ontgrendel de stuurkolom, beweeg de richtingskeuzeschakelaar naar de N-positie. Het voertuig moet ‘s nachts verlicht worden. Aan de geldende sleepregels moet worden voldaan. 43

VII.2.1. Het voertuig stallen Zet het voertuig altijd op de handrem, wanneer u het voertuig stalt. (1). Band (2). Houtblok VII.3. RUITENWISSER De ruitensproeiervloeistoftank bevindt zich achter de achterkant van de truck. Vul de tank met een alcoholvrije ruitensproeiervloeistof. 44

VII.4. ONDERHOUD FREQUENTIE Jaarlijks onderhoud of nadat de gespecificeerde afstand is afgelegd (welke als eerste bereikt is). CONTROLES/VERVANGINGEN TE DOEN 400HRS 5000km 6 MND Controleer de elektrolytniveau ’s van de batterij. BATTERIJEN (HOOFD) BATTERIJEN (LITHIUM) STUREN / ASSEN Was batterijen met schoon water, doos afvegen en ledigen. Reinigen en vastdraaien van accu's (zelfde voor hulpbatterij). Diagnostisch Controleer de stuurwielbellows en veringskogelgewrichten. Controleer de stuur- en ophangkogelgewrichtsklaring. Controleer de aanslag van de voorbuitenmoer. Controleer de spanning van het stuurwiel. Controleer de kogelvrijheid van de ophangarm. Controleer het remvloeistofniveau. Vervanging van de remvloeistof. REMMEN Controleer de corrigerende werking van het remsysteem. Controleer de remkabels (slijtage, sneden, enz.). Controleer het ladinggevoelige remsysteem. Controleer de leidingen en slangen van het remsysteem (slijtage, kraken, snijden, lekken). VOOR: controleer de pads en schijven. ELEKTRISCHE MOTOR WIELEN ACHTER: controleer de afdichtingen en trommels. Controleer en draai de aansluitingen aan. Controleer de slijtage van de banden Drukcontrole Controleer het aanhalen van de wielmoer Controleer het aspeolieniveau TRANSMISSIE Controleer de aansluiting van de transmissiemoer Reductie versnelling van de versnelling van de as • • Alleen als onderhoud op de as wordt uitgevoerd. • • • • • • Maandelijks Maandelijks Maandelijks Maandelijks 25 Nm 4.5 bars 60 Nm SAE 80W90, API GL5 175Nm SAE 80W90, API GL5 (650mL ±20mL) Visual inspection • • • • • • • • 30 Nm DOT 4 SAE H-542 brake fluid DOT 4 SAE H-542 brake fluid 800HRS 10,000km 12 MND 20,000km 18 MND Elke 10 ladingen Maandelijks Maandelijks • 50,000km 24 MND OBSERVATIES Gedistilleerd/gedemineraliseerd water OPGELET: Aangezien remvloeistof redelijk agressief kan zijn, bescherm kunststof wanneer u de remvloeistof controleert of bijvult. Veeg vloeistofsporen en sprays weg en was ze af van het kunststof met schoon water en zeep. 45

VII.5. BUITEN EN BINNEN ONDERHOUD VII.5.1. Buiten en binnen onderhoud Om de buitenkant van het voertuig in goede staat te houden, is het belangrijk om het goed te bedienen. Parkeer indien mogelijk het voertuig in een garage of afgedekt. Als het voertuig buiten geparkeerd moet worden, moet u het parkeren in de schaduw. WASSEN Afwasmiddel met water en een spons aanbrengen. Breng een zeepoplossing of een mild schoonmaakmiddel aan dat geschikt is voor het wassen van het voertuigwerk. Spoel grondig. OPGELET: PLASTIC ONDERDELEN Gebruik geen producten die zuur, alcohol, keton, koolwaterstoffen, chlorideproducten en ether bevatten. Gebruik alleen een zeepoplossing en een zachte doek. ................................................................................. OPGELET: Spoel nooit water op elektrische onderdelen (motor, batterijen, stroomonderbreker, oplader, enz.), aangezien dit grote schade kan veroorzaken. ................................................................................. OPGELET: Hogedrukreinigers kunnen alleen op het carrosserie worden gebruikt (afstand van 1 meter van het voertuig) ................................................................................. OPGELET: Was het voertuig niet terwijl de batterij oplaadt. VII.5.2. Anti-corrosie bescherming Uw Goupil elektrisch voertuig heeft bescherming tegen corrosie. Er moeten echter enkele voorzorgsmaatregelen worden genomen om eventuele corrosieproblemen te voorkomen FACTOREN DIE AAN VOERTUIG CORROSIE BIJDRAGEN: Roestvorming wordt versneld in sommige gebieden, b.v. in gebieden met hoge relatieve luchtvochtigheid, in een zoutoplossing, in vervuilde gebieden of in gebieden waar de wegen vaak worden gezouten. Het opbouwen van modder en puin die waarschijnlijk vochtigheid in de carrosseriepanelen, holtes en andere onderdelen behoudt. Schade aan het lakwerk en andere beschermende coatings wanneer het door vaste voorwerpen wordt geraakt. OM UW VOERTUIG TEGEN CORROSIE TE BESCHERMEN: Controleer regelmatig het lakwerk om kleine schade op te sporen en zo snel mogelijk het lakwerk aan te raken. Controleer de bodem van het chassis om op te sporen van het opbouwen van zand, modder en andere stoffen. Reinig onmiddellijk. VII.6. RECYCLING Onderdelen die versleten zijn en vervangen worden tijdens het onderhoud moeten bij een gespecialiseerde organisatie worden afgeleverd. Aan het einde van de levensduur moet het voertuig naar een erkend recyclingcentrum worden gebracht. 46

VIII - FOUTCODES ID 38 39 45 42 41 44 43 46 47 17 18 23 24 21 22 15 16 31 32 33 34 35 31 32 14 26 27 12 13 28 49 37 69 29 68 25 71 72 36 73 82 47 47 47 89 87 91 92 93 74 98 00 HELP BERICHT CONTROLE HOOFDCONTACT GELAST HOOFDCONTACT SLUIT NIET POT LAGE OVERSTROOM GASKLEP WISSER LAAG GASKLEP WISSER HOOG LAGE REM SENSOR HOGE REM SENSOR EEPROM FOUT SEqUENTIE FOUT KRITIEK ONDERVOLTAGE KRITIEK OVERVOLTAGE UNDERVOLTAGE CUTBACK OVERVOLTAGE CUTBACK SIN COS FOUT CONTROLE OVERTEMP CUTBACK CONTROLE SEVERE ONDERTEMP CONTROLE KRITIEKE OVERTEMP HOOFD OPEN/TEKORT DRIVER2 OPEN/TEKORT DRIVER3 OPEN/TEKORT DRIVER4 OPEN/TEKORT PD OPEN/TEKORT HOOFD OPEN/TEKORT EMBREM OPEN/TEKORT VOORLADING DIGITAL6 OVERSTROOM DIGITAL7 OVERSTROOM CONTROLE OVERSTROOM STROOMSENSOR MOTOR OVERTEMP PARAMETER VERANDERING MOTOR OPEN EXTERNE LEVERING BUITEN BEREIK MOTOR TEMP SENSOR VCL LOOPTIJD ERROR +5V LEVERING OS ALGEMEEN CANBUS TIMEOUT ENCODER FOUT STALL GEDETECTEERD FOUTE KALIBEATIE NOODGEVAL ACHTERUIT NOODGEVAL ACHTERUIT HPD SRO FOUT MOTORTYPE OVERZICHT MOTOR EIGENSCHAPPEN POMP VCL OS MISMATCH EM REM SET ENCODER LOS WAAKHOND NIET GEACTIVEERD ILLEGAAL MODELNUMMER ISOLATIE MONITOR 47 51 55 56 59 64 65 66 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 100A 100B 100C 100D 100E 100F 1010 1013 1014 1015 1016 1018 1019 1020 1100 1500 1501 1503 2018 2001 2002 2003 2016 2017 2006 2007 2008 2009 2021 2029 INDICATOR ID HELP BERICHT USER FOUT VARIATOR THROTTLE SWITCH WATER BATTERY FAULT DIR SWITCH SEVERE HANDBRAKE LITHIUM BATTERY BMS COMM LITHIUM BMS OVERTEMP CEL ONDERTEMP CEL MAX STROOM MAX LAADSTROOM 0% METER ONDERVOLTAGE CEL OVERVOLTAGE CEL WINTER OF ECU BMS INIT ONDERTEMP LADING MAX REGEN STROOM NEG LADING GEEN REGEN INTERPACK COMM POWER RELAIS MAX STROOMLADING MAX STROOM THERMISTORS BMS TEMP SENSOR OVERTEMP BMS STROOM METING LADER LADER STROOM LADER STROOM LADER CAN COMM LADER EEPROM KO LOGISCHE FOUT #1 CAN BUS KO LADER WAAKHOND LOGISCHE FOUT #2 CHECKSUM KO ONTBREKENDE FASE OVERSTROOM HOGE TEMP. MISMATCH VOLTAGE LOGISCH FOUT #3 CLK BATTERIJ UIT INDICATOR

IX - OPTIES IX.1. WEBASTO BRANDSTOFVERWARMER IX.1.1. Algemeen / Brandstof De brandstofverwarming gebruikt een boiler die wordt aangestuurd door een extra tank. Een bedieningsdeel (6) in het midden van het dashboard wordt gebruikt om de verwarming aan te zetten en de temperatuur in te stellen (sensor (7) en bedrijfsmodus (verwarming of ventilatie). Aanbevolen brandstoffen: - Diesel. - Klasse EL brandstofolie (klasse L verboden) volgens norm DIN 51603. - Biodiesel volgens norm DIN EN 14214. - Additieven mogen gebruikt worden. OPMERKING: Extra dieselverwarming verhit alleen de cabine. Om de voorruit te ontdooien, gebruik de elektrische ontdooiingsfunctie. OPGELET: Tijdens gebruik kunnen luchtkanalen warm worden en brandwonden veroorzaken. ................................................................................. OPGELET: Gebruik de dieselverwarmingsfunctie niet in gesloten ruimten (bv. garage) in verband met gevaar voor vergiftiging en verstikking. IX.1.2. Opstarten / Onderhoud (1). Submenu titel (2). Submenu symbool (3). Tijd (4). Startknop (5). Controleknop 48

Het systeem starten/ inregelen: - Vul de tank van het voertuig. - Druk op knop 4. - Druk op knop 5 om de verwarmingsmodus te selecteren (korte druk). - Draai aan knop 5 om de gewenste temperatuur te selecteren en druk vervolgens op toets 5 te valideren. - Wacht een paar seconden voordat de verwarming begint. De ketelbrander werkt niet in de ventilatiemodus en de verwarmingsfunctie zal alleen de koude lucht circuleren. De verwarmingsfunctie moet minstens 15 tot 20 minuten per maand worden gebruikt. Vervang het vuilfilter (4000276) onder de ketel, minstens een keer per jaar of wanneer het wordt belemmerd. Wij adviseren dat de apparatuur en het filter jaarlijks door een erkende technicus worden gecontroleerd. fILTRe À IMPuReTÉs OPMERKING: Bij het pompen van de brandstof moet er een aantal keren gestart worden om de lijnen te vullen. Na 7 mislukte pogingen sluit de ketel. Het moet bij zekering F202 gereset worden (zie III.11.1.), dan opnieuw gestart. IX.1.3. Foutcode weergeven Wanneer er een storing optreedt, verschijnt er een foutcode in Txx of Fxx op het scherm en het lampje op knop 4 knippert rood. Voor nadere informatie, raadpleeg de handleiding of bel een erkende technicus. 49

IX.1. HOGEDRUKREINIGER IX.2.1. 200L Hogedrukreiniger OPGELET: Wanneer het wordt gebruikt in combinatie met andere apparatuur op het voertuig (bijv. Uitbreiding, 500 liter tank, deuren, batterijen, enz.), Is het belangrijk om de resterende lading te controleren en het watervulniveau van de tank dienovereenkomstig aan te passen. Zie de indicaties op de tarraplaat. Overschrijding van de lading zal de garantie ongeldig maken en het voertuig gevaarlijk kunnen maken. + - 50

Vulopening Niveau Lage drukventiel Knop Lance pistoolhendel Kan Draaiknop Afvoerklep IX.2.1.1. Watertank niveau De tank heeft capaciteitsmarkeringen zoals aangegeven. Een vlotter geeft de hoeveelheid water in de tank aan. VLOTTER 51

IX.2.2. 500L Watertank / Hogedrukreiniger OPGELET: Wanneer het wordt gebruikt in combinatie met andere apparatuur op het voertuig (bv. uitbreiding, 200l tank, deuren, batterijen, enz.), is het belangrijk om de resterende ladingbelasting te controleren en het watervulniveau van de tank dienovereenkomstig aan te passen. Zie indicaties op de tarraplaat. Overschrijding van de lading zal de garantie ongeldig maken en het voertuig gevaarlijk kunnen maken. WATERING KIT HIGH-PRESSURE CLEANER SELECTOR : •HIGH-PRESSURE CLEANER •WATERING + - 52

Vulopening Niveau Lage drukventiel Knop Lance pistoolhendel Kan Draaiknop Schroef Afvoerklep Stekker IX.2.2.1. Waterniveau in tank De tank heeft capaciteitsmarkeringen zoals aangegeven. Een vlotter geeft de hoeveelheid water in de tank aan. VLOTTER 53

IX.2.3. Hogedrukreinigingssysteem IX.2.3.1. Pomp starten / klaarmaken: A - Vul de tank (vulgat 1) half (niveau (2)). B - Draai de onderste drukklep (3) op de lansschroef los. C - Druk op knop (4) op het dashboard in om de wasser te starten. D - Bedien de lans pistoolhendel (5). E - Sluit deze klep (3) geleidelijk af zodra een regelmatige druppel water uit de lage drukmonding (bovenste mondstuk) stroomt. OPGELET: Giet nooit een product in de tanks, omdat dit de tanks, pompen en andere aangrenzende onderdelen kan beschadigen. ................................................................................. OPGELET: Als u het voertuig zonder water in de tank gebruikt, kan de pomp beschadigd raken. Als de pomp na 10 seconden na de initialisatie niet is gestart, moet u de schakelaar onmiddellijk in de cabine uitschakelen om schade aan de pomp te voorkomen. Dit zal de garantie ongeldig maken. ................................................................................. OPGELET: Het systeem is uitgerust met een sensor met lage niveaus die, wanneer de tank leeg is, automatisch de voeding van de pomp uitzet. IX.2.3.2. Productzuiging - Vul het blik (6) met het mixerproduct. - Draai de klep (3) los om lage druk te verkrijgen. - Schakel de lans pistoolhendel (5) in. - Stel de zuigstroom van het product aan met behulp van de schroefdraad (7). OPGELET: In de hogedrukpositie (klep (3) volledig vastgedraaid) werkt de productzuiging niet. ................................................................................. OPGELET: Bij vervanging van de lanslang moet deze vervangen worden door een slang met een binnendiameter van 8 mm. 54

IX.2.4. Watering systeem Pomp starten/klaarmaken: A B B B OPGELET: Giet nooit een product in de tanks, omdat dit de tanks, pompen en andere aangrenzende onderdelen kan beschadigen. ................................................................................. C D OPGELET: Als u het voertuig zonder water in de tank gebruikt, kan de pomp beschadigd raken. Als de pomp na 10 seconden na de initialisering niet is gestart, moet u de schakelaar onmiddellijk in de cabine uitschakelen om schade aan de pomp te voorkomen. Dit zal de garantie ongeldig maken. ................................................................................. OPGELET: Het systeem is uitgerust met een sensor met lage niveaus die, wanneer de tank leeg is, automatisch de voeding van de pomp uitsnijdt. IX.2.5. De tank ledigen Open de afvoerklep (9) en stekker (10). Voor 500 L-tanks, verhoog het platform als de waterstroom is gestopt, om de afvoer te voltooien. OPGELET: Laat de tank altijd leeg voordat u het platform opheft om schade aan het voertuig te voorkomen. Dit zal de garantie ongeldig maken. 55

IX.3. CENTRALE VERGRENDELING IX.3.1. Knop in cabine GESLOTEN OPEN Sluit en opent de cabine* en de bestelwagen* IX.3.2. Afstandsbediening GESLOTEN OPEN Sluiten en opent de cabine* en de bestelwagen* van een afstand van 15 meter. De indicatorlampjes knipperen drie keer wanneer u sluit. De indicatorlampjes knipperen een keer wanneer u ontgrendelt. IX.3.3. Deuren sluiten De voertuigdeuren vergrendelen automatisch wanneer de snelheid 4 km/u bereikt. Door een deur van binnen te openen wordt de vergrendeling van alle deuren uitgeschakeld. Het vergrendelen zal niet werken, tenzij alle deuren stevig dicht zijn. IX.4. TILT OPTIE Zorg dat er niemand in de buurt van het voertuig zit voordat u heft (overspringen, platform enz.). Druk op de afstandsbedieningsknop van de cabine, laat los wanneer het platform of andere opties volledig verhoogd zijn om schade aan het microstation te voorkomen. In het algemeen, moet u altijd de krik gebruiken als de optie is verhoogd. OPMERKING: Rijd nooit met de laadklep open omdat dit de staartlichten en de nummerplaat verbergt. 56

IX.5. EEN AANHANGWAGEN SLEPEN Een aanhanger slepen legt extra spanning op alle voertuigonderdelen. Daarnaast accentueert een aanhangwagen bepaalde voertuigreacties, zoals slippen door ongelijke oppervlakken. Rijstijl en snelheid moeten daarom aan de omstandigheden worden aangepast. De volgende stappen zijn belangrijk bij het slepen: • Kies de koppelingsapparatuur die het best geschikt is voor uw voertuig en uw aanhangwagen. • Controleer vóór het rijden of de lichten op de aanhangwagen correct werken. • Vermijd plotseling versnelling en remmen. • Vermijd plotselinge bewegingen van het stuur en plotselinge veranderingen in de richting. • Laad de aanhangwagen zodat zware goederen gelijkmatig over de assen verspreid zijn. • Volg de instructies van de aanhangwagenfabrikant. • Controleer de compatibiliteit tussen de aanhangwagen en de voertuigkenmerken. OPGELET: Rijd niet op hellingen met een helling van meer dan 10% met een aanhangwagen. Zorg ervoor dat de diameter van de koppelingsring verenigbaar is met de diameter van het koppelingsjuk van het voertuig. ................................................................................. OPGELET: Maximale verticale belasting toegestaan op koppelhaak: 100 kg Maximale trekkracht voor koppelhaak: 8.24kN. OPGELET: Alle aanhangwagens met een gewicht van meer dan 250 kg, moeten remmen hebben. IX.6. ELEKTRISCHE VERWARMING Een 3-wegschakelaar op het dashboard regelt de ventilator of verwarming. Blower Uit Verwarming 57

AANTEKENINGEN .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................

VAN BLITTERSWIJK ECO-MOBILITEIT BV Ambachtweg 30 2841 LZ MOORDRECHT Telefoon: +31 (0) 182 - 372 513 info@eco-mobiliteit.nl www.eco-mobiliteit.nl

Uw dealer: www.eco-mobiliteit.nl

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
Home


You need flash player to view this online publication