0

GEBRUIKSHANDLEIDING

VOORWOORD Van Blitterswijk Eco-Mobiliteit verwelkomt u als klant! Deze handleiding is speciaal voor u ontwikkeld om uw GOUPIL G5 zo optimaal mogelijk te kunnen gebruiken en onderhouden. Het bevat alle benodigde informatie over uw elektrische GOUPIL G5. Lees voor u uw GOUPIL G5 in gebruik neemt deze gebruikershandleiding zorgvuldig door waardoor u bekend zult raken met alle mogelijkheden die uw GOUPIL G5 te bieden heeft. Bewaar deze handleiding nadat u deze bestudeerd heeft zorgvuldig en in de buurt van uw elektrische voertuig. Dit voertuig is ontwikkeld om een zo hoog mogelijke prestatie te leveren met zo min mogelijk onderhoud. Zolang u de instructies in deze handleiding zorgvuldig opvolgt, zult u jaren plezier hebben van uw GOUPIL G5. Als leverancier willen wij ons product zoveel mogelijk up-to-date houden en zullen dan ook van de mogelijkheid gebruik maken dit product constant te ontwikkelen, zonder daarvan notities te sturen. Deze handleiding vervangt nimmer interne afspraken, nationale of internationale regels of wettelijke veilgheidsafspraken of verzekeringsvoorwaarden. GARANTIEVOORWAARDEN De enige garantie die beschikbaar is voor een nieuw voertuig is de garantie van de verkoper die apparatuur of fabricagefouten omvat, die het volgende uiteenzet: NIEUWE UITRUSTINGSGARANTIE Elk nieuw voertuig wordt geleverd met een garantie van de verkoper tegen uitrustings-of fabricagefouten die zich voordoen tijdens de in het verkoopcontract gespecificeerde periode. Onder deze garantie is de verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper beperkt tot reparatie of vervanging van een onderdeel dat tijdens normaal gebruik en/of onderhoud beschouwd is als een defect en de redelijk geprijsde reparatie en/of vervanging van de betreffenden onderdelen gedurende garantieperiode van de datum van levering, lease-aankoop of lease. Onder voorbehoud dat de opstartdatum van het voertuig door de koper bij de verkoper is geregistreerd. Indien de opstartdatum niet bij de verkoper is geregistreerd is de datum, die als verkoopdatum geldt, de datum waarop het voertuig is verzonden vanaf de fabriek. Deze garantie vervangt elke andere expliciete of impliciete garantie en verplichting en aansprakelijkheid van de verkoper voor deze garantie, exclusief transport en andere kosten of aansprakelijkheid voor directe, indirecte of opeenvolgende schade en vertraging door een fout. De garantie vervalt indien het voertuig buiten zijn capacitiet of in omstandigheden die niet door de leverancier worden aanbevolen wordt gebruikt. Of als onderdelen worden gebruikt of technisch gewijzigd zonder voorafgaande goedkeuring van verkoper. 1700095-00 NL VERTALING VAN ORIGINELE INSTRUCTIES 3

INHOUDSOPGAVE I - VEILIGHEID ................................................................................ 7 I.1. VEILIGHEID IS ONZE Prioriteit .............................................. 7 I.2. ALGEMENE PUNTEN ............................................................ 7 I.2.1. Informatie voor de chauffeur ..................................................7 I.2.2. Chauffeur kwalificaties ..........................................................7 I.2.3. Chauffeur training ..................................................................7 I.3. VOOR ELK GEBRUIK ............................................................ 8 I.4. BELANGRIJK ....................................................................... 8 II - ALGEMENE INFORMATIE ........................................................... 9 II.1. ALGEMENE EIGENSCHAPPEN .............................................. 9 II.1.1. Dimensionale diagrammen* ...................................................9 II.1.2. Technische eigenschappen ....................................................9 II.1.3. Prestaties ............................................................................10 II.1.4. Toelaatbare hellingen(1) .......................................................10 II.1.5. Voertuig identificatie ............................................................10 II.2. INTERIEUR ........................................................................ 11 II.3. BUITEN ............................................................................. 13 III - GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING .......................................... 14 III.1. LICHTEN/CLAXON ............................................................. 14 III.2. RUITENWISSER ................................................................. 14 III.3. VOOR- EN ACHTERUITSCHAKELAAR .................................. 15 III.4. HANDREM / AAN- EN UITSCHAKELAAR .............................. 15 III.5. CONTACTSLOT .................................................................. 16 III.6. CABINEVERLICHTING ........................................................ 16 III.7. CONTROLEKNOPPEN ........................................................ 17 III.8. SCHUTBORD (ONDER STUUR) ........................................... 18 III.8.1. Zekeringen/Relais ................................................................18 III.9. VERLICHTING .................................................................... 19 III.10. 12V ACCESSOIRES AANSLUITING ...................................... 19 III.11. DISPLAY ............................................................................ 20 III.11.1. Scherm ...............................................................................21 III.11.2. Weergave display ................................................................21 III.12. ACCU BOX ........................................................................ 22 III.11.1. Zekeringen en relais ............................................................22 III.13. STOELEN .......................................................................... 23 4

IV - VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................ 24 IV.1. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK ...................................... 24 IV.2. GEBRUIKERS AANWIJZIGINGEN ......................................... 24 V - RIJDEN .................................................................................. 26 V.1. STARTEN .......................................................................... 26 V.1.1. Rijden ..................................................................................26 V.2. BEREIK ............................................................................. 26 V.2.1. Einde van elektrisch bereik ..................................................26 V.3. STOPPEN .......................................................................... 27 V.4. INVLOED VAN TEMPERATUREN (enkel lithium) ................... 27 V.5. BEDRIJFSMODUSSEN ....................................................... 28 V.5.1. Standaard modus ................................................................28 V.5.2. Aangepaste modus ..............................................................29 VI - ACCU OPLADEN EN ONDERHOUDEN ....................................... 32 VI.1. HOOFDACCU OPLADEN ..................................................... 33 VI.1.1. Veiligheid .............................................................................33 VI.1.2. Oplaadprobleem ..................................................................33 VI.2. GEBRUIK VAN DE OPLADER ............................................... 34 VI.2.1. Accu oplaadprocedure .........................................................34 VI.2.2. Status hoofdaccu .................................................................34 VI.3. ACCU OPLADEN ................................................................ 35 VI.3.1. Accu oplaadprocedure .........................................................35 VI.3.2. Als het voertuig langere tijd niet wordt gebruikt ...................36 VI.4. ACCU ONDERHOUDEN ....................................................... 37 VI.4.1. Hoofdaccu waterniveau .......................................................37 VI.4.2. Ventilatieruimte ...................................................................38 VI.4.3. Hoofdaccu reinigen ..............................................................38 VI.4.4. De hoofdaccubox ledigen .....................................................38 VI.4.5. Het voertuig stallen ..............................................................38 VI.4.6. De accu’s opslaan ...............................................................38 VI.4.7. Hoofdaccu controleren .........................................................39 VI.5. 12 VOLT HULPACCU .......................................................... 40 5

VII - ONDERHOUD ........................................................................... 41 VII.1. BANDEN ........................................................................... 41 VII.1.1. Gebruik een lekke band reparatiespray ................................41 VII.1.2. Het voertuig heffen ..............................................................42 VII.2. SLEPEN ............................................................................ 42 VII.3. RUITENWISSER ................................................................. 42 VII.4. FREQUENTIE ONDERHOUD ................................................ 43 VII.5. BUITEN- EN BINNEN ONDERHOUD .................................... 44 VII.5.1. Buiten- en binnen onderhoud ..............................................44 VII.5.2. Anti-corrosie bescherming ...................................................44 VII.6. RECYCLING ....................................................................... 44 VIII - FOUTCODES ............................................................................ 45 IX - OPTIES .................................................................................. 46 IX.1. BRANDSTOFVERWARMER ................................................. 46 IX.1.1. Algemeen / Brandstoffen .....................................................46 IX.1.2. Opstarten / Onderhoud ........................................................47 IX.1.3. Foutcode weergeven ...........................................................48 IX.2. HOGEDRUKREINIGER ........................................................ 49 IX.2.1. 200L Hogedrukreiniger ........................................................49 IX.2.2. 500L Watertank / Hogedrukreiniger .....................................51 IX.2.3. Hogedrukreinigingssysteem .................................................53 IX.2.4. Watersysteem......................................................................53 IX.2.5. De tank ledigen ...................................................................54 IX.3. CENTRALE VERGRENDELING ............................................. 54 IX.3.1. Schakelaar in cabine ...........................................................55 IX.3.2. Afstandsbediening ...............................................................55 IX.3.3. Deuren sluiten .....................................................................55 IX.4. TILT OPTIE ........................................................................ 55 IX.5. EEN AANHANGWAGEN TREKKEN ....................................... 56 6

I - VEILIGHEID I.1. VEILIGHEID IS ONZE PRIORITITEIT We stellen uw veiligheid voorop. Dit gedeelte van de handleiding bevat belangrijke informatie, aanbevelingen, voorstellen en voorzorgsmaatregelen die u moet lezen en opvolgen voor uw veiligheid en de veiligheid van de passagiers. Deze handleiding bevat de minimale informatie die nodig is om het voertuig te kunnen bedienen. Onderhoudswerkzaamheden vereisen training en voorafgaande elektrische toestemming. I.2. ALGEMENE INFORMATIE I.2.1. Informatie voor de chauffeur U bent verplicht deze gebruikershandleiding te lezen en te begrijpen voor u het voertuig voor de eerste keer gebruikt. U moet bekend zijn met de regels en normen welke deze voertuigen en het gebruik ervan regelen. I.2.2. Chauffeur kwalificaties Alleen bestuurders die in het gebruik van dit voertuig zijn getraind, mogen het gebruiken. Deze training omvat het leren van het reglement van uw werkgever, de het weggebruik, de instructies in deze handleiding en alle geldende voorschriften voor dit type voertuig. OPMERKING: Alle chauffeurs dienen wettelijk oud genoeg te zijn om dit voertuig te mogen rijden. I.2.3. Chauffeur training Op een veilige plaats wordt de rijvergunning aan de bestuurder afgegeven door het hoofd van de vestiging en onderworpen aan een beoordeling van het vermogen van de bestuurder om dit voertuig te bedienen. De beoordeling bevat: - Een geschiktheidstest uitgevoerd door een beroepsarts. - Een test op kennis en vaardigheden die nodig zijn om veilig te rijden. - Een test op de kennis van instructies die op de plaats van het gebruik moeten worden nageleefd. Kijk op de openbare weg naar de geldende wetgeving volgens het gekozen type goedkeuring. OPMERKING: Voor meer informatie over de training van chauffeurs, neem contact op met een erkende organisatie. WAARSCHUWING: Dit voertuig mag niet op de openbare weg rijden zonder registratie of verzekering. 7

I.3. VOOR ELK GEBRUIK Om uw veiligheid en veiligheid van de passagiers te waarborgen, moet u de volgende punten nakomen voordat u uw Goupil G5 gaat besturen: - Controleer of de lichten en de indicatoren correct werken. - Controleer de conditie en de druk van uw banden. - Controleer of de remmen correct werken. - Zorg ervoor dat uw ramen schoon zijn om een goede zichtbaarheid te garanderen. - Zorg ervoor dat er geen objecten in het voertuig liggen die de pedalen kunnen belemmeren. - Pas uw spiegels aan. - Rijd niet als uw rijvaardigheid kan worden beinvloed door (medicatie, alcohol- en/of drugsgebruik, vermoeidheid). - Houd u aan de verkeersregels. - Houd u aan de snelheidslimieten. - Wees bewust van de weersomstandigheden en pas uw rijgedrag aan, aan de lading die u vervoert. OPGELET: De bestuurder is ten alle tijden verantwoordelijk voor zijn/haar passagiers, de lading en de veiligheid van het voertuig. Zorg ervoor dat de passagier op de juiste plaats zit en een veiligheidsgordel draagt, en houdt alle delen van uw lichaam binnen het voertuig wanneer het beweegt. OPGELET: Verleng accuduur. Zet stroomverbruikende elementen zoveel mogelijk uit. I.4. BELANGRIJK De Goupil G5 is een elektrisch voertuig en zoals bij alle andere elektrische voertuigen dient de gebruiker de accu aan het einde van elke gebruik op te laden als deze minder dan 50% vermogen heeft. Langdurige opslag van het voertuig met een lege accu kan de accu beschadigen. OPGELET: Het voertuig is niet geschikt voor gebruik op wegen met gaten of die overstroomd zijn. Het voertuig mag enkel gereden worden op wegen die geschikt zijn voor voertuigen. NIET NALEVEN VAN DEZE AANBEVELINGEN KAN DE GARANTIE ONGELDIG MAKEN. 8

II - ALGEMENE INFORMATIE II.1. *In millimeter ALGEMENE EIGENSCHAPPEN II.1.1. Dimensionale diagrammen* II.1.2. Authorisatie Elektromagnetische compatibiliteit Elektrische Veiligheid Aantal passagiers Draaicirkel Transmissie Remmen Ophanging Banden Wiel uitlijning (onbeladen) Elektrisch systeem Voltage Motor Gewicht van accu’s (afhankelijk van uitrusting) Oplader Snelheid Temperatuur (Lithium) HF 72V 25A Output: 72V DC, 25A, 2200W Vooruit Achteruit Rijden Stilstaan Lage snelheid: 20km /u Hoge snelheid: 50km / u 15km / u -20°C -10°C +45°C +35°C 9 Output: 77V DC, 30A, 2310W Lage snelheid: 20km / u Eco modus (Lithium): 40km / u Hoge snelheid: 70km / u Nominale kracht (S2 30 minuten) Max kracht Regelaar 9.4 kW bij 3000 rpm 19.7 kW bij 2500 rpm 72V 350A 11.5 kWh 14.4 kWh 441kg 532kg 11.5 kWh 19.2 kWh Stroomvoorziening: Stopcontact 230V~, 16A Voor Achter Voor Achter Afmeting Druk Technische eigenschappen BESCHRIJVING Loodzuur Accu N1 R10-05 R100-01 2 (inclusief chauffeur) 4,50m Versnellingsbak + differentieel Hydraulische remmen met Ø240mm Hydraulische remmen met Ø230mm Mc Pherson type 155R13C 90q 4.5 bars VOOR: +2,1mm (+0,36° / +22°) / ACHTER: -3,2mm (-0,56° / -33°) 72V (hulp 12V circuit) 48V AC 10.7 kW bij 2770 rpm 21.7 kW bij 2600 rpm 77V 450A 120kg 200kg EIGENSCHAPPEN Lithium Accu

II.1.3. Prestaties Loodzuur accu Capaciteit accu (kWh) Actieradius (km) 11.5 30 tot 45km 14.1 45 tot 60km 11.5 45 tot 80km Lithium accu 19.2 70 tot 140km II.1.4. Toegestane hellingen (1) Helling toegstaan ongeladen (%) Toegestane helling bij erkend laadgewicht (%) Helling toegestaan in beperkt vermogen (%) (Lithium) (1) Verminderde prestaties bij beperkte werking II.1.5. Voertuig identificatie Identificatie plaatje 30 15 12 GOUPIL INDUSTRIE e9*KS07/46*6435 2001 3001 1 2 1100 1200 Tel : +33 5 53 79 39 39 Fax : +33 5 53 79 30 40 www.polaris-wt.com Het identificatie plaatje bevindt zich in de cabine, onder de stoel 10 6 5 0 0 4 7 8 - 0 0

II.2. INTERIEUR (1). Ventilatieroosters (2). Richtingaanwijzer / claxon (3). Stuur (4). Vooruit- en achteruitrijhendel (5). Ruitenwisser (6). Bedieningsknoppen (7). Temperatuur- / ventilatieregelaar (8). LCD Kleurenscherm (9). Opbergvakje / autoradio (10). Handschoenvakje (11). Luidsprekers (12). Contactslot met stuurvergrendeling (13). Zekeringenkastje (14). Rempedaal (15). Gaspedaal (16). Handrem (17). Opbergvakje (18). 12V OBD-stekker (positie van de stekker varieert bij diverse uitvoeringen van het voertuig) 11

(19). Zonneklep (20). Interne achteruitkijkspiegel (21). Plafondlamp (22). Deurbediening (23). Raambediening 12

II.3. BUITEN (24). Parkeerlichten / stadslicht / dimlicht (25). Richtingaanwijzers (26). Achteruitkijkspiegel (27). Kentekenplaat (28). Dagverlichting (29). Accu oplaadpunt (30). Tractie accu’s (31). Elektrobox met regelaar, zekering, relais, ed (32). Noodstop Schakelaar (33). Richtingaanwijzerlampje (34). Accu oplaadpunt (35). Ruitensproeiertank (36). accubox (37). Mistlamp (38). Achteruitrijverlichting 13

III- GEDETAILLEERDE OMSCHRIJVING III.1. LAMPEN / CLAXON Voor- en achterverlichting Draai ring A in de gewenste positie. Verlichting uit Parkeerlicht Stadslicht / Dimlicht Claxon: Druk op het uiteinde van de hendel NOTITIE: De dagrijverlichting gaat automatisch aan als de sleutel in het contact is geplaatst en gaan automatisch uit als de parkeerlichten zijn ingeschakeld. III.2. RUITENWISSER Hoge Snelheid Normale Snelheid Interval Ruitenwisser UIT Eenmalige ruitenwisserbeweging Ruitensproeier: Trek de hendel naar u toe. Elektrische verwarming voorruit: Druk de knop in voor automatisch 10 min. verwarmen (gaat automatisch uit). Druk de knop 1 sec in en het verwarmen stopt. 14 Mistlicht Draai ring B in de gewenste positie Achter mistlicht uit Achter mistlicht aan Richtingaanwijzers: Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar boven of beneden, afhankelijk of u naar rechts of links wilt aangeven

III.3. VOOR- EN ACHTERUITRIJSCHAKELAAR F Vooruit N Neutraal R Achteruit III.4. HANDREM / AAN- EN UITRIJSCHAKELAAR Handrem (16) Om de handrem los te laten, hef de hendel licht op en druk op de knop. Breng de hefboom volledig naar beneden. 1 handrem aan 0 handrem uit OPGELET: Gebruik altijd uw handrem als het voertuig op een hellend vlak staat, of als u het voertuig verlaat. De handrem werkt alleen op de achterwielen. Noodstop (32) OPGELET: Gebruik de noodstop niet als een contactsleutel. Gebruik deze knop alleen als u het voertuig stalt in bijvoorbeeld een garage. 15

III.5. CONTACTSLOT (St) Anti-diefstal slot Om te openen: Beweeg de sleutel lichtjes en draai het stuur. Om te sluiten: Verwijder de sleutel uit de ontsteking en draai het stuur tot het anti-diefstal slot klikt. (A) Accessoires ST Motor uit: Alle accessoires (radio, enz.) blijven aan. (M) Werking De motor gaat aan, het voertuig is klaar om naar voor te bewegen met de elektrische motor. De controlelampen gaan aan. De dagrijverlichting gaan aan. OPGELET: Nooit de contactsleutel verwijderen wanneer het voertuig rijdt. III.6. CABINEVERLICHTING Zet de schakelaar in de gewenste positie. Cabineverlichting UIT verlichting gaat aan bij openen deur*. Cabineverlichting UIT Cabineverlichting AAN * optionele uitrusting 16

III.7. CONTROLEKNOPPEN Alarmlichten Gemengde optie* / Achteruit optie* Lage snelheid Hoge snelheid Gereserveerd Centrale vergrendeling* Dicht Open Zwaailicht Gevarendriehoek Lift Kippende uitrusting* Vooruit waarschuwing Luide piep (dag modus) Andere opties Medium piep (nacht modus) Buzzer stopped Start elektrische verwarming * optionele uitrusting 17

III.8. III.8.1. SCHUTBORD (Onder het stuur) Zekeringenkastje / Relais (39). (40). (41). (42). Remvloeistof tank Zekeringenkastje Relais Diagnostische stekker F25 1A T ZEKERINGEN F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 F15 RELAIS K13 K14 K17 K18 K19 18 K13 10A Optie 10A Hydraulische centrale unit 15A Centrale deurvergrendeling* 30A Alarmlicht / Remlicht / Claxon / Cabineverlichting 25A Verlichting: Zijkant / Stadslicht / Koplampen / Mistlampen 15A LCD Kleurenscherm 25A Contact / Controller / Signaal / Achteruitrijverlicht 10A Vooruitsignaal / Zwaailicht / Gevarendriehoek / Ontdooiert timer 20A Ruitenwisser / Ruitensproeier 15A Autoradio / 12V Stekker 7,5A Elektrische verwarming Optie 15A Contact relais 10A Dagrijverlichting 1AT Verwarming (interval) VARIATEUR /CONTROLER Richtingaanwijzers Ruitenwissers Optie Centrale deurvergrendeling* “Licht aan” waarschuwingssignaal * optionele uitrusting AFFICHEUR /DISPLAY BMS* CHARGEUR /CHARGER K19 K18 K14 K17 F1 10A F2 10A F3 15A F4 30A F5 25A F6 15A F7 25A F8 10A F9 20A F10 15A F11 7,5A F12 5A DIAG INTERFACE: PINCE /TOOL VIDE / EMPTY VIDE / EMPTY F14 10A F13 15A

III.9. VERLICHTING VOORKANT Parkeerlichten Grootlicht / Dimlicht Richtingaanwijzer Daglichten BUITENKANT Zij richtingaanwijzer ACHTERKANT Remlicht Achteruitrijverlichting Mistlamp Kentekenplaatverlichting CABINE Cabineverlichting OPGELET: Voor voertuigen voorzien van een laadklep kan de achterverlichting niet gezien worden wanneer de laadklep naar beneden staat. De gebruiker moet daarom andere weggebruikers waarschuwen voor de aanwezigheid van het voertuig d.m.v. het plaatsen van een waarschuwingsdriehoek of ander waarschuwingsbord. W5W P21 P21W P21W W5W LED T4W 12V 4W H4 halogeen 60 / 55W PY21W Oranje lamp LED III.10. 12V ACCESSOIRES AANSLUITING De aansluiting voor accessoires bevindt zich onderin het dashboard. Deze aansluiting werkt wanneer het voertuig is ingeschakeld en is te gebruiken met apparatuur met een maximaal vermogen van 100 Watt. OPMERKING: Gebruik de juiste stekkers om beschadiging te voorkomen. Steek de stekker juist en volledig in het stopcontact om verhitting en schade aan de zekering te voorkomen. Sluit het afdekkapje wanneer het stopcontact niet in gebruik is. Sluit geen apparaten met stroomvoorziening aan. 19

III.11. WEERGAVE (A). Huidige snelheid (B). Scroll knop (C). Schakeling tussen LS en HS (D). Versnellingsstand: Neutraal / Vooruit / Acheruit Parkeerverlichting Dimlicht Grootlicht Achtermistlamp Motorstoring handrem staat aangetrokken of remvloeistof bijvullen Verwarming Accuvermogen laag (bij rood lampje) Waterniveau accu te laag (bij oranje lampje) Voertuig op LS (LOW SPEED) Voertuig op HS (HIGH SPEED) Richtingaanwijzer Voorruitverwarming Alarmlichten OPGELET: Het indicatielampje van de aanhangwagen gaat uit wanneer de richtingaanwijzers van de aanhanger niet goed werken. 20

III.11.1. LCD Kleurenscherm RIJDEN: Stand waarin het voertuig voort beweegt op de elektrische motor. OPLADEN: Stand waarin de accu wordt opgeladen door het afremmen van het voertuig. III.11.2. MODIFICATION PARAMETRES Parametres Defaut Reglages avances Instellen van het LCD Kleurenscherm Réservé GOUPIL Réservé GOUPIL Langue Langue CHOIX LANGUE English Français Retour Luminosité Retour OK 5s OK Luminosité REGLAGES AFFICHAGE Luminosité jour Luminosité nuit Retour Om terug te gaan naar het hoofdmenu: Kies Return, druk op de startknop (C), of wacht 20 seconden. 21

III.12. MONTAGEPLAAT (43). Elektrische motor regelaar (44). Lijnschakelaar (45). Spanningsomvormer (46). Zekeringen- en relaiskastje (47). Zekeringenkastje voor opties* OPGELET: Voor al het onderhoud (elektrisch of anderszins) van de tractieaccu of in hun omgeving is een accreditatie (vakkundigheid) vereist volgens de voorschriften van UTE C18-550. III.12.1. Zekeringen en relais K6 K1 ZEKERINGEN F17 F18 F19 F20 F21 F22 F23 F24 22 K5 K2 10A Starter 30A Stuurbekrachtiging* 30A Contact 15A Voorruitverwarming 40A Verwarming 20A +12V 2A BMS Lithium 10A Achteruitrijverlichting / remverlichting / Claxon * optionele uitrusting RELAIS K1 K2 K5 K6 K7 K15 K15 Remlichten Controllerrelais +12V relais Achteruitrijverlichting Convert relais Oplader F24 10A F23 2A F22 20A F21 40A F20 15A F19 30A F18 30A F17 10A K7

III.13. STOELEN AANPASSEN VAN DE STOELEN: - Trek aan hendel A - - Schuif de stoel in de gewenste positie Laat de hendel los AANPASSEN VAN DE RUGLEUNING: - Trek aan hendel B - - Zet de rugleuning in de gewenste positie Laat de hendel los AANPASSEN VAN DE HOOFDSTEUN: - Druk de aanpassingsknop in - Zet de hoofdsteunen op de gewenste hoogte OPGELET: Pas de stand van de zitting nooit aan tijdens het rijden ................................................................................. VEILIGHEID: De bestuurdersstoel is uitgerust met een sensor die het elektrische circuit uitschakelt als de bestuurder het voertuig verlaat. Het voertuig is uitgerust met twee 3-punts veiligheidsgordels. 23

IV - VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN IV.1. CONTROLE VOOR GEBRUIK Controleer altijd het voertuig voor ingebruikname. Zorg dat het voertuig veilig is in gebruik door te controleren op eventuele schade aan onderdelen, lekkage of enig ander defect wat uw onmiddellijke aandacht vereist. Er is een niet-limitatieve lijst opgesteld van inspecties die moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan het gebruik van het voertuig. Accu’s - De accu’s vereisen regelmatig onderhoud. Het niet goed en tijdig controleren van de accu’s kan leiden tot onherstelbare schade en/of brandgevaar. CONTROLLERS - Zorg dat de controllers naar behoren werken. VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN - VERLICHTING - Zorg dat alle veiligheidsvoorzieningen naar behoren werken. Zorg dat de verlichting naar behoren werkt. REMMEN - Wees er van overtuigd dat de remleidingen in orde zijn en niet lekken. - Controleer bij het wegrijden altijd of de remmen functioneren. BANDEN - - - Zorg voor de juiste bandenspanning. Controleer de staat van de banden (slijtage van loopvlakken) en controleer op vreemde of scherpe voorwerpen in het bandprofiel. Controleer of de moeren strak genoeg zijn aangedraaid (50 Nm). OPGELET: Controleer regelmatig of er voldoende ruitenwisservloeistof aanwezig is. IV.2. GEBRUIKSAAWIJZIGINGEN BEDIENING - - - - - - 24 Matig uw snelhied wanneer u in druk bezet verkeer beland. Pas uw rijgedrag aan de verkeersomstandigheden. Rijd alleen op wegen die geschikt zijn voor dit voertuig. Stel uw leidinggevende altijd op de hoogte van de conditie van het voertuig. Zorg ervoor dat de kippende onderdelen altijd volledig terug staan in hun liggende postie voordat u wegrijdt Zorg dat uw deuren en zijkleppen volledig gesloten zijn voordat u wegrijdt

LADEN EN LOSSEN - - - Zorg dat u uw lading niet kan verliezen tijdens het rijden.. Overschrijdt nooit het aangegeven maximale laadvermogen. - Wees uitermate voorzichtig met de hoogte, breedte en lengte van uw lading. - U dient uw lading te zekeren voordat u gaat rijden. Nooit meer dan 2 personen in het voertuig (inclusief chauffeur). ONDERDELEN EN ACCESSOIRES - Gebruik alleen originele onderdelen. OPGELET: Bij gebruik van niet originele, of niet goedgekeurde onderdelen vervallen de garantievoorwaarden NIET TOEGESTAAN Het is niet toegestaan: - - - - - - - - - Het voertuig te laten besturen door een niet gekwalificeerde chauffeur. Lading te vervoeren die zwaarder is dan het voorgeschreven maximale laadgewicht. Onnodig stevig te remmen. Met hoge snelheid door bochten te gaan. Verkeersovertredingen te maken. Meer dan 2 personen in het voertuig te vervoeren (inclusief chauffeur). Te roken in het voertuig in de buurt van de acculader. Metalen voorwerpen op de accu’s te plaatsen. Het voertuig anders op te tillen dan met een krik. 25

V - RIJDEN V.1. STARTEN - Zorg dat de startonderbreker is uitgeschakeld. - Start het voertuig door de contactsleutel om te draaien. - Wacht tot het LCD scherm aangaat. - Zet de rijhendel in de gewenste positie. - Haal de handrem eraf. - Druk rustig het gaspedaal in. V.1.1. Rijden Rijd met één voet om te voorkomen dat u het gas- en de rempedalen niet tegelijkertijd indrukt, waardoor het voertuig tegelijkertijd versnelt en remt. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de remmen en transmissieonderdelen en vermindert de actieradius van het voertuig. OPGELET: De accu laadt niet meer op wanneer het niveau tussen de 98 en 100% is. ................................................................................. OPGELET: Het voertuig kan alleen schakelen van voor- naar achteruitrijden wanneer het voertuig volledig tot stilstand is gekomen. Foutcode “62 - INVERSIE VAN DE RICHTING VAN REIZEN” verschijnt en de motor is uitgeschakeld. Stop het voertuig en breng de hendel terug naar de vorige positie V.2 . BEREIK De hoofdoorzaken van het verlagen van de actieradius zijn: Lage accutemperatuur, veel optrekken en stoppen, steile wegen, “sportief” rijden, gebruik van elektrische verwarming, lage bandenspanning en slecht onderhoud en de conditie van de accu. Het gedrag van de chauffeur heeft zeker invloed op de levensduur van de accu. Agressief rijgedrag zal de levensduur van de accu nadelig beïnvloeden. Agressief rijgedrag kan een “power save mode” veroorzaken. Hierdoor kan een “accu save mode” ontstaan waardoor het voertuig tijdelijk onbedienbaar zal zijn. V.2.1. Einde van de actieradius Aan het einde van het actieradius rijdt u in een energiebesparingsmodus om het verbruik van stroom uit de accu te beperken. Als het lampje voor laag niveau (oranje) brandt, betekent dit dat de accu moet worden opgeladen om te voorkomen dat deze wordt beschadigd. - + De vermogensmeter geeft het laadniveau van de tractieaccu weer in niveaus van 10%. 26

OPGELET: De prestatie van het voertuig wordt automatisch beperkt wanneer de accu minder dan 10% resterende lading heeft. Dit vermindert ook de prestaties van het voertuig. V.3. STOPPEN - Trek de handrem aan. - Zet het voertuig in de “neutraal” stand. - Verwijder de contactsleutel. - Blokkeer het voertuig indien nodig. V.4. INVLOED VAN TEMPERATUREN(1) (alleen bij Lithium) OPGELET: Laat uw voertuig nooit midden in de zon staan op het heetst van de dag. Dit kan de prestatie van de accu nadelig beïnvloeden. Bij temperaturen beneden het vriespunt, of boven de 40°C mag het voertuig alleen in de besparende stand gebruikt worden om de accu te sparen. Bij temperaturen van -20°C of hoger dan 45°C, start het voertuig niet. Meter Van 100% tot 5% Temperatuur Lager dan -20°C Van -20°C tot 5°C Van 5°C tot 43°C Van 43°C tot 45°C Hoger dan 45°C Kleurcodering: Het voertuig start niet Verminderde prestaties Normale prestaties De capaciteit van de accu neemt af naarmate deze meer wordt gebruikt. Als u echter aan de gebruiksaanbevelingen voldoet, verhoogt u de levensduur van de accu en voorkomt u eerder vervangen dan nodig is. Niet-naleving van deze aanbevelingen kan de garantie van de accu ongeldig maken. 27 Van 5% tot 0%

V.5. BEDRIJFSMODUS Zoals bij ieder elektrisch voertuig, hangt de prestaties af van de staat van de accu’s. Het voertuig kan in ECO-modus rijden om de accu’s te sparen en relatief mobiel te blijven wanneer een snelle service noodzakelijk is. Het risico op storingen kan worden beperkt door de accu’s regelmatig te onderhouden (zie hoofdstuk VI). OPGELET: De ECO-modus zal de accu zoveel mogelijk ontzien en daardoor sparen. De prestaties van het voertuig zijn aanzienlijk verminderd. Gebruik de ECO-modus zo min mogelijk. BEDRIJFSMODUS STANDAARD MODUS Modus Betekenis Normale elektrische modus E MODUS Lage snelheid elektrische modus Zie V.5.1.1.1 V.5.1.1.2 Voorval Accu laag Accu water laag Accu laag Temperatuur buiten bereik V.5.1 ECO MODUS Modus EM LSM W LSM Betekenis Lage snelheid elektrische modus - Accu laag Lage snelheid modus - Accu water laag Lage snelheid modus lage snelheid modus Standaard Modus V.5.1.1 E-Modus (elektrische modus) 100% elektrische modus V.5.1.1.1.1 Standaard modus In deze stand heeft het voertuig een maximale snelheid van 50 tot 70km/h, afhankelijk van het type accu. Het groene lampje met “de haas” gaat branden (A). Zie V.5.2.1 V.5.2.2 V.5.2.3 V.5.2.4 km/h Drive - + km 94 E-Mode trip 78 50 70 28

V.5.1.2 Aangepaste modus Druk op het knopje (B) op het dashboard om de snelheid te beperken tot maximaal 20km/u. Het groene lampje met “de schildpad” gaat branden (C). V.5.2. ECO - Modus V.5.2.1 EM-LSM (Electric Motor-Low Speed Mode) Accu bijna leeg In E-Modus: Accu bijna leeg. - Het voertuig schakelt automatisch naar de EM-LSM modus. - De maximale snelheid van het voertuig is 20km/u. - De accu moet zo snel mogelijk worden opgeladen. 56 - LOW BATTERY CHARGE BATTERY LIMITED SPEED HELP km 94 EM LSM trip 78 20 - + 29

V.5.2.2 W-LSM (Water-Low-Speed Mode) Lage snelheid modus - waterpeil laag De accu moet regelmatig worden bijgevuld met gedeminiraliseerd water (Hoofdstuk VI.3.1). Fase 1: Waterpeil te laag signaal In ECO-MODUS: Waterpeil te laag => Wanneer het waterpeil in de accu te laag is, gaat het lampje (B) branden en verschijnen er meerdere waarschuwingen op het scherm. - De waarschuwing «00 - BATTERY WATER LEVEL LOW» en de mededeling «ADD WATER TO BATTERY» verschijnt (A). - U kunt nog maximaal 6 uur rijden, tot toevoeging van gedeminiraliseerd water. Fase 2: Overschakeling naar W-LSM (Water-Low speed modus) In ECO-MODUS: Waterpeil accu te laag => Na 6 uur zal het voertuig automatisch naar W-LSM modus (water-low-speed mode) overschakelen. - De maximale snelheid van het voertuig zal 10km/u bedragen. U dient onmiddellijk gedeminiraliseerd water toe te voegen aan de accu. 30

V.5.2.3 Lage snelheids modus (accu vermogen laag) In E-MODUS (alleen bij Lithium): Accu vermogen laag. => Het voertuig schakelt automatisch naar Eco Modus. - Snelheid zal beperkt zijn. Accu moet zo snel mogelijk worden opgeladen. OPGELET: De prestaties van het voertuig zullen beduidend minder zijn. V.5.2.4 Lage snelheids modus (buitentemperatuur omstandigheden) In E-MODUS (alleen bij Lithium): Buitentemperatuur omstandigheden. => Het voertuig zal in de E-Modus blijven wanneer de buitentemperatuur beneden de 0°C of boven de 40°C is . < 0°C - Ga met het voertuig rijden om de temperatuur op te laten lopen > 40°C - Rijd zo langzaam mogelijk of stop het voertuig - Snelheid is beperkt. 70 km 94 74 - LIMITED POWER E-Mode AIDE trip 78 31 - +

V I - Accu’s OPLADEN EN ONDERHOUDEN Een ieder die onderhoud aan elektrisch of niet-elektrisch verricht op de accu’s, of onderhoud verricht in de nabijheid van de accu’s, moet hiervoor gecertificeerd zijn volgens de UTE C 18-550 regelgeving. Neem de bijgeleverde instructies uit dit boekje ter harte bij het laden en onderhouden van de accu’s. Overleg met een deskundige voordat u onderhoud aan de accu’s uitvoert of deze oplaadt. Draag bij onderhoud of bijvullen van de accu’s altijd de voorgeschreven beschermende kleding of accessoires. Volg ten alle tijden de veiligheidsvoorschriften NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraaf 1. Niet roken. Roken en open vuur, of het risico op vonken, moet ten alle tijden worden vermeden in verband met explosiegevaar. Voorkom kortsluiting om ontploffingsgevaar te vermijden. Opgelet! De metalen accuelementen zijn altijd ingeschakeld. Plaats daarom nooit voorwerpen op de accu. Wanneer huid en/of ogen in aanraking komen met accuzuur, schakel dan onmiddellijk medische hulp in. Ruim spoelen met water. Wanneer accuzuur op uw kleding komt, dit met ruim water afspoelen. Electrolyt (accuvloeistof) is zeer agressief. Draai de accu nooit ondersteboven. In geval van het niet strikt opvolgen van de onderhoudsinstructies, het gebruik van niet-originele onderdelen of het verwerken van verkeerde vloeistoffen en andere materialen komt de garantie te vervallen. 32

VI.1. HOOFDACCU’S OPLADEN VI.1.1. Veiligheid Plaats nooit voorwerpen of gereedschap op de accu. Dit kan de accu beschadigen, kortsluiting of een explosie veroorzaken. Volg de aanwijzingen op de accu’s, zoals de DIN VDE 0510, VDE 0105, deel 1 en VDE 0117. De garantie komt te vervallen, als de gebruiksaanwijzing niet nauwkeuring wordt nageleefd, bij reparaties met niet-originele onderdelen, reparaties worden uitgevoerd door niet gekwalificeerd personeel en/of toevoeging van stoffen aan de elektrolyt. INFORMATIE: i Nieuwe accu’s zijn op volle capaciteit na ongeveer 10 tot 15 laad- en ontladingscyclussen. Om de levensduur van de accu te verlengen, raden we aan de accu op te laden wanneer deze een capaciteit bereikt hebben van 70% a 80%. Het is tevens raadzaam de accu eenmaal per maand gedurende 48 uur op te laden. OPGELET: •Het voertuig kan niet worden gebruikt wanneer de laadstekker in het contact zit. •Stroomverbruik is hoog wanneer de accu wordt opgeladen bij 16A. Controleer daarom of het laadsysteem in goede staat is en gedurende langere tijd zonder risico’s stroom kan leveren (raadpleeg uw elektricien). •Sluit het voertuig nooit aan met een verlengsnoer. •Ontlaad de accu nooit verder dan de cut-offdrempel: het is zeer waarschijnlijk dat hierdoor de accu-elementen worden beschadigd en de garantie niet langer van toepassing is. Gebruik de wettelijke beschermingsmiddelen. Nooit zuur toevoegen: dit beschadigt de baterrij. Het bijvullen van water mag alleen worden uitgevoerd met gedeminaliseerd of gedistilleerd water, na het opladen. Als u deze regel niet volgt, verlaagt u de levensduur van uw accu. •Bij het niet nauwkeurig opvolgen van deze instructies vervalt de garantie. VI.1.2. Oplaadproblemen Als het opladen van de accu op elke manier ook wordt onderbroken, verschijnt er een bericht op het display. Het lampje “acculading” (rood) gaat branden. Dit probleem is eenvoudig op te lossen door de stekker weer in het stopcontact te plaatsen en 15 seconden te wachten voordat u deze er weer uittrekt. Als dit vaak gebeurt, raadpleeg dan uw onderhoudsbedrijf of afdeling productondersteuning. 33

VI.2. HET GEBRUIK VAN DE OPLADER (Laadstatus, zie II.3.) De lader start automatisch op basis van een vooraf ingestelde cyclus, wanneer de lader op het stopcontact is aangesloten. De technologie van de lader optimaliseert het opladen van de verschillende accucellen met een evenredige lading. Het is daarom raadzaam om een keer per maand langdurig, minstens 48 uur, aan één op te laden. Deze onderhoudslading verwijdert sulfaatkristallen en vergelijkt de 36 accucelle van de accu. De laadcyclus wordt opgeslagen bij elke acculading. Dit stelt het klantenservice-team in staat om eventuele ladingfouten op te nemen en geeft inzicht in de problemen die zich hebben voor gedaan. Ook geeft dit kijk op de conditie van de accu. Om de acculading te behouden is het raadzaam om de lader aan het stopcontact te houden wanneer het voertuig niet in gebruik is. OPGELET: Het voertuig kan niet worden gebruikt wanneer deze is aangesloten op het stopcontact. VI.2.1. Accu laadprocedure Voordat u begint: - Schakel het voertuig uit en verwijder de sleutel. - Laad de accu op door de stekker in het stopcontact te steken. - Zorg ervoor dat de accu volledig is opgeladen. - Haal de stekker uit het stopcontact. OPGELET: Het volledige opladen van de accu neemt ongeveer 8 tot 12 uur in beslag, al naar gelang van de staat van de accu. ................................................................................. VEILIGHEID: Het voortijdig afbreken van het opladen binnen de oplaadcyclus zal de capaciteit van de accu aanzienlijk verminderen en zorgt voor een storing in het geheugen van de lader. Korte, herhaalde ladingen (snelle ladingen) kunnend de garantie ongeldig maken. VI.2.2. Oplaadstatus hoofdaccu Het opladen van de accu wordt aangeven door een lampje op het dashboard. Het lampje kleurt rood bij uitzonderlijk laag accuvermogen (fase 1 en 2) of bij een storing van de accu. Het lampje kleurt oranje gedurende fase 3. De stekker mag niet uit het stopcontact verwijderd worden. Als het lampje uitgaat is de accu volledig geladen en mag de stekker uit het stopcontact verwijderd worden. 34

OPGELET: Een volledige oplading geeft 5 tot 10 bedrijfsuren afhankelijk van de accucapaciteit en de laadstatus. VI.3. HET OPLADEN VAN DE ACCU Voordat u de accu oplaadt: - Zet het voertuig uit en verwijder de contactsleutel. Het laden van de accu: - Steek de stekker in het stopcontact (zie II.3) Zorg ervoor dat in de stekker en het afdekklepje geen water loopt. - Wacht tot de accu volledig is opgeladen. - Haal de stekker uit het stopcontact. OPGELET: Het volledige opladen van de accu neemt ongeveer 8 tot 12 uur in beslag, al naargelang de staat van de accu. De accu kan gedeeltelijk worden opgeladen maar zorg ervoor dat minstens iedere 5e laadbeurt de accu volledig opgeladen dient te worden. HET NIET NAKOMEN VAN DEZE INSTRUCTIES ZAL DE GARANTIE DOEN VERVALLEN De invloed van temeratuur op de accu (1): De accu kan niet worden opgeladen wanneer de temperatuur lager is dan 0 °C. We raden u aan het voertuig op te laden in licht verwarmde gebouwen (dit zal ook de prestaties van het voertuig verbeteren). Bij lage temperaturen is het raadzaam om na elke rit uw auto op te laden. De warmte die wordt gegenereerd door het gebruik van het voertuig en de accu tijdens het rijden kan daarom worden gebruikt bij het opladen. (1) Dit geldt niet voor accu’s met een verwarmingsoptie. Wanneer de accutemperatuur lager is dan 0 °C, verhoogt de verwarming de accutemperatuur tot binnen het laadbereik. Wanneer de accu is opgeladen, houdt de kachel de accutemperatuur boven 0 °C om de prestaties van het voertuig te optimaliseren voor het volgende gebruik. VI.3.1. Oplaadstatus hoofdaccu De status van het opladen van de accu wordt aangeven d.m.v. een wit lampje met daaronder het percentage van opladen dat op dat moment is bereikt. Als de accu is opgeladen, gaat het lampje uit. 35

VI.3.2. Wanneer het voertuig langere tijd niet wordt gebruikt De onderstaande instructies worden gegeven om de prestaties van uw accu in de loop van de tijd te behouden en moeten worden opgevolgd. Bij het niet juist nakomen van deze instructies kan de garantie komen te vervallen. - Als het voertuig niet langer dan een maand stilstaat, is er geen speciale handeling nodig. - Als het voertuig een tot drie maanden stil zal staan: U moet het voertuig opladen / ontladen tot de vermogensmeter maximaal 50 tot 70 procent aangeeft. (5 tot 7 maten) VI.3.2.1 Lage snelheids modus (buitentemperatuur omstandigheden) De wintermodus kan worden gebruikt om de lading te beperken voor lange opslagperioden. Druk tijdens een lange periode van niet-gebruik op de knop naast de stekker van de oplader en laad vervolgens de auto op. Het laadniveau wordt automatisch beperkt tot 80% (8 maten). OPGELET: DE ACCU KAN ONHERSTELBARE SCHADE OPLOPEN ALS DEZE GEDURENDE LANGE TIjD WORDT OPGESLAGEN MET MINDER DAN 15% LADING (2 BAR) OF MEER DAN 80% LADING (8 MATEN).NIET-NALEVING VAN DEZE AANBEVELING MAAKT DE GARANTIE ONGELDIG. LAAT EEN VOERTUIG NOOIT LANGER DAN EEN MAAND ONBEWEEGLIjK STAAN MET EEN METER DIE MINDER DAN 2 BAR OF MEER DAN 8 BAR LAAT ZIEN. Als het voertuig langer dan 3 maanden stilstaat: Voor perioden die langer dan 3 maanden duren dat het voertuig stil staat, raden wij u ten zeerste aan het voertuig elke 3 maanden volledig op te laden en te rijden tot de helft van de accu leeg is. VEILIGHEIDSTIPS: GEBRUIK NOOIT WATERBLUSSERS OF WATERSTRALEN OP DE ACCU IN GEVAL VAN BRAND. GEBRUIK EEN CO2-, DROOGPOEDER- OF SCHUIMblusser.• open de accu nooit.• doorboor nooit het accuhuis.• VeranDER NOOIT DE ELEKTRISCHE CIRCUITS ZONDER DE GOEDKEURING VAN DE LEVErancier te Vragen.• Voer altijd de aanbeVolen inspecties uit.• KoM nooit IN DE ZONE DIE WORDT AANGEGEVEN DOOR EEN GELE DRIEHOEK EN EEN ZWARTE bliKseMflits.• Volg altijd de instructies op het dashboard.• blijf nooit IN HET VOERTUIG ALS ER ROOK WORDT WAARGENOMEN. 36

VI.4. ACCU ONDERHOUD VI.4.1. Hoofdaccu waterniveau Controleer regelmatig het waterpeil van de accu Vul het water bij op ieder deel van de accu. Gebruik om het water bij te vullen de speciale kan die bij het voertuig is geleverd: - Plaats de speciale vulkan met water en plaats hem op een hoogte. - haal het dekseltje van de vulkan. - Verbind het slangetje met het voertuig (B). - Draai het tapkraantje open. - Ontkoppel de slang als de ventilator (C) stopt met draaien. OPGELET: Pas het waterpeil van de accu zeker iedere 10e oplaadbeurt aan ................................................................................. OPGELET: Doe dit NA het opladen van de accu, anders loopt u risico dat de accu te ver wordt opgevuld met het gedeminiraliseerde water Waterniveau vlotters OPGELET: Controleer regelmatig of het vulsetfilter niet verstopt is en of de buis niet is afgekneld. 37

VI.4.2. Oplaadkamer ventilatie Zorg ervoor dat alle ruimten die worden gebruikt voor onderhoud en opslag van de voertuigen op een juiste manier worden geventileerd in overeenstemming met de brandbestrijdingscode om ieder gevaar te voorkomen. Ventilatie is vereist om de waterstofdampen te laten ontsnappen uit de gebieden waar elektrische voertuigen worden gehouden terwijl de accu’s worden opgeladen. Zorg dat u voldoet aan de eisen die in uw regio van kracht zijn. VI.4.3. Reinigen Accu Reinig de accu’s met een daarvoor geschikt product. Spoel met schoon water. Droog de accu’s na het schoonmaken, leeg de lade en bedek de accupolen met een corrosiewerend middel of vet. Controleer of de clips en kabels goed zijn vastgedraaid en geen sporen van sulfaat bevatten. OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger om accu’s schoon te maken. VI.4.4. Accu aftappen Er kan water in de accuhouder achterblijven. Pomp de acculade regelmatig leeg met een vacuüminrichting die als optie verkrijgbaar is. Raadpleeg de geldende wetgeving met betrekking tot het afvoeren van het opgevangen water. Tijdens het aftappen geschikte veiligheidskleding dragen en geschikte accessoires gebruiken. NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 sectie 1 VI.4.5. Het voertuig stallen Als het voertuig langdurig niet gebruikt wordt, laat dan de lader op het stroomnet aangesloten. De lader controleert de lading regelmatig en past deze indien nodig aan om zijn optimale capaciteit te behouden. VI.4.6. Accu’s opslaan Sla de accu’s op in een droge, vorstvrije ruimte. Als de accu’s langere tijd niet worden gebruikt, houd dan de opladers aangesloten op het lichtnet. Wanneer dit niet mogelijk is, laad dan de accu’s volledig op en herhaal dat elke maand. De opslagtijd heeft altijd invloed op de levensduur van de accu’s. 38

VI.4.7. Accu’s controleren Draag beschermende kleding en gebruik geschikte accessoires. Voldoe aan de veiligheidsaanbevelingen en de normen NF C 15-100 §554, DIN VDE 0510, DIN VDE 0105 paragraaf 1 Metingen dienen te worden uitgevoerd na 15 minuten van het stroomnet te zijn geweest. Controleer elke maand de accuspanning, die 2,15V / element moet zijn; en de dichtheid van de elektrolyt, die bij elektrolyttemperatuur 1,30 kg / l moet zijn tussen 20° C en 30° C. Open de vulkappen van de accucellen. Gebruik de hydrometer van de accu om een voldoende hoeveelheid elektrolyt te bemonsteren. Lees de waarde van de hydrometer van de accu en noteer deze in het onderhoudsboekje. Giet het elektrolyt terug in de cel. Herhaal deze stappen bij elke cel. OPGELET: Als er verschillen zijn in dichtheid na het meten (> 0,3 kg/l) tussen de elementen en als de waarden minder dan 1,30 kg/l zijn, neemt u contact op met de klantenservice. 39

VI.5. 12V HULPACCU Het voertuig is uitgerust met een 12 volt hulpaccu om alle elektrische accessoires van stroom te voorzien. Deze wordt via een convertor opgeladen door de tractieaccu. Deze accu vereist geen onderhoud. Wanneer het acculampje rood op het scherm knippert, is de accu bijna leeg. OPGELET: Wanneer de hoofdaccu daalt tot 0%, wordt de 12v-accu ontladen, het is dan onmogelijk om het voertuig te starten. Het is echter wel mogelijk om een acculader aan te sluiten zonder de hulpaccu uit te schakelen. Verwijder hiervoor de rechterbehuizing (bevestigd met 5 schroeven) ................................................................................. OPGELET: Het elektrisch circuit van uw voertuig is ontworpen om te werken met standaard of optionele apparatuur. Het is formeel verboden apparatuur of elektrische accessoires te installeren die niet zijn goedgekeurd door Goupil Industrie. BIj HET NIET NALEVEN VAN DEZE INSTRUCTIES VERVALT DE GARANTIE OPMERKING: De 12 volt hulpaccu bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu zoals zwavelzuur en lood. Het moet worden weggegooid in overeenstemming met wettelijke bepalingen en mag in geen geval worden weggegooid met huishoudelijk afval. Overhandig het bij een specifiek verzamelpunt. Zekeringen F29 125A Micro-control unit*. F30 F31 60A Control 15A Thermic heater*. * optionele uitrusting 40 F29 125A F30 60A F31 15A

V I I - ONDERHOUD VII.1. BANDEN Type: 155R13C 90q Druk: 4.5 Bar OPGELET: De bandenspanning moet gecontroleerd worden wanneer de banden koud zijn. De maximale druk moet in acht genomen worden bij het verwisselen van de banden. Controleer en pas het drukniveau minstens één keer per maand aan. Niet alle manometers geven nauwkeurige indicaties; controleer de calibtatie. Controleer altijd de banden op beschadigingen. Controleer het profiel van de banden. Reinig het ventieldopje en controleer op eventuele lekken (vooral na het op pompen). Verwijder stenen en andere voorwerpen uit het profiel. VII.1.1. Gebruik een lekke band-reparatiespray Verwijder het voorwerp welke de lek heeft veroorzaakt. Schud de lekke band-reparatiespray. Houd de spuitbus verticaal en druk zo lang als nodig op de knop. De spuitbus moet volledig leeg gespoten worden in de band. De capaciteit van de spuitbus moet het mogelijk maken de band volledig opnieuw te laten opblazen. Zodra de band is opgepompt, rijdt u uw voeruig met lage snelheid naar huis. Op die manier zal het product gelijkmatig in de band worden verspreid en zal het gat sneller worden gedicht. 41

VII.1.2. Het voertuig opkrikken Voor het verwisselen van de lekke band, de stekker aansluiten aan de zijkant van de accu. OPMERKING: Zorg er bij het verwisselen van het wiel voor dat de wielbouten worden aangedraaid volgens de aanbevolen waarden (50N.m). VII.2. SLEPEN Gebruik bij het slepen van het voertuig de daarvoor bestemde haak onder de cabine. VII.3. RUITENWISSER De ruitensproeiervloeistoftank bevindt zich achter het spatbord aan de rechter voorkant van het voertuig. Gebruik altijd ruitensproeiervloeistof zonder alcohol. 42

VII.4. ONDERHOUD FREQUENTIE jaarlijks onderhoud of op basis van afgelegde afstand (welke als eerste bereikt is). 800uur CONTROLES/VERVANGINGEN TE DOEN OPTIONELE APPARATUUR Controleer of de 6 schroeven, waarmee de apparatuur op het chassis van het voertuig is vastgezet, goed zijn bevestigd. Plaats de 6 schroeven terug, waarmee de apparatuur op het chassis van het voertuig is bevestigd ACCU’S LOODZUUR ACCU’S (LITHIUM) Controleer waterpeil in de accu Reinig de accu met schoon water Reinig en controleer de dichtheid van de accupolen (dito hulpaccu) Diagnostisch Controleer stuurinrichting STUREN / ASSEN Controleer de stuurspeling en de kogelgewichten van de ophanging Smeer alle smeerpunten. Koppelregeling van de schroeven op de voorste- en achterste treindriehoeken Controleer of de moer van het stuurwiel goed vastzit Controleer de remvloeistofniveau Controleer of de remmen werken REMMEN Controleer de remleidingen op beschadigingen Controleer de koppelingen in de leidingen VOOR: controleer de remschijven ELEKTRISCHE MOTOR WIELEN ACHTER: controleer de remtrommels en voeringen Controleer en draai de aansluitingen aan. Controleer de banden Controleer de bandenspanning Controleer de wielbouten Controleer het het oliepeil in de as TRANSMISSIE Controleer het koppel van de asmoeren van de transmissie Ververs de olie van de aandrijfas • • Alleen als onderhoud op de as wordt uitgevoerd. 1e olieverversing van aangedreven as na 50 uur bedrijf OPGELET: De remvloeistof is relatief agressief. Bescherm plastic tijdens het vullen of het controleren van het vloeistofpeil. Alle sporen of spatten van vloeistof op de kunststoffen goed reinigen met water en zeep. Optionele bevestigingspunten De hiernaast afgebeelde bevestigingspunten zijn optioneel maar moeten worden gecontroleerd zoals vermeld in de bovenstaande tabel. 43 • • • • • • • voor ieder gebruik voor ieder gebruik voor ieder gebruik 4 bar 50 Nm SAE 80W90, API GL5, SEA O-226 100Nm SAE 80W90, API GL5, SEA O-226 (410mL ±20mL) • • • • • • 30 Nm Vraag uw dealer naar de juiste remvloeistof Vraag uw dealer de juiste smeermiddelen. iedere 10 oplaadbeurten iedere maand iedere maand • 400uur 5000km 6 MND 10.000km 12 MND 20.000km 18 MND • • Gedistilleerd / Gedeminiraliseerd water 50.000km 24 MND WAARNEMINGEN indien de schroeven er beschadigd uitzien, vervangen.

VII.5. BINNEN- EN BUITEN ONDERHOUD VII.5.1. Buiten en binnen onderhoud Om de buitenkant van het voertuig in goede staat te houden, is het belangrijk deze goed te onderhouden. Parkeer het voertuig, indien mogelijk, in een garage of overdekte locatie. Wanneer het voertuig buiten geparkeerd moet worden, parkeer dan in een schaduwrijke omgeving. WASSEN Reinig oppervlaktestof met overvloedig water en een spons. Inzepen, volledig met een zeep oplossing, of een niet-agressief reinigingsmiddel welke geschikt is voor de verzorging van de carrosserie van het voertuig. Goed uitspoelen. OPGELET: PLASTIC ONDERDELEN Gebruik geen producten die zuur, alcohol, keton, koolwaterstoffen, chlorideproducten en ether bevatten. Gebruik alleen een zeep oplossing en een zachte doek. ................................................................................. OPGELET: Giet, spuit of sprenkel nooit water op elektrische onderdelen. (motor, accu’s, stroomonderbreker, oplader, enz.) ................................................................................. OPGELET: Hogedrukreiniger alleen gebruiken op de carrosserie, minimaal 1 meter afstand bewaren ................................................................................. OPGELET: was het voertuig nooit tijdens het opladen van de accu VII.5.2. Anti-roest bescherming Uw Goupil elektrisch voertuig heeft een anti-roestbehandeling. Er moeten echter enkele voorzorgsmaatregelen worden genomen om problemen met betrekking tot roest te voorkomen. FACTOREN DIE BIjDRAGEN AAN ROEST AAN HET VOERTUIG: Roestvorming wordt versneld in sommige gebieden, b.v. in gebieden met een relatief hoge luchtvochtigheid, of met een zoute atmosfeer. In gebieden met veel vervuiling, of waar wegen vaak worden gezouten. Een opeenhoping van modder en puin, die waarschijnlijk vocht vasthouden in de roestpanelen, holten en andere delen. Schade aan het schilderwerk en andere beschermende coatings door projecties van vaste objecten. OM UW VOERTUIG TEGEN ROEST TE BESCHERMEN: Inspecteer regelmatig het lakwerk om kleine schade te ontdekken en laat deze zo spoedig mogelijk bijwerken. Controleer de onderkant van het chassis op zand, modder of andere substanties. Stel het schoonmaken niet uit VII.6. RECYCLING Versleten onderdelen die tijdens het onderhoud worden vervangen, moeten worden gedeponeerd bij een gespecialiseerd organisme. Wanneer het voertuig niet langer operationeel is, moet het worden gerecycled door een erkend recyclingcentrum. 44

VIII - FOUTCODES ID FOUT OMSCHRIjVING INFORMATIE 00 BATTERY WATER LOW 01 VUL ACCUWATER BIj CHARGERFAULT + FAULT NUMBER 02 BRAKE FLUID LEVEL LOW 07 HAND BRAKE ON 09 LOW BATTERY 10 CONTROLLER CAN FAULT 17 BATTERY UNDER VOLTAGE 19 CHARGE PLUG DETECTED 22 CONTROLLER OVERTEMP CUTBACK 26 DIGITAL OUT 6 OVERCURRENT 27 DIGITAL OUT 7 OVERCURRENT 28 ELEC MOTOR OVER TEMPERATURE 34 STOP LIGHT FAULT 43 HIGH BRAKE SENSOR 44 LOW BRAKE SENSOR 47 INITIALIZATION FAULT 51 THROTTLE /DIRECTION SWITCH ERROR 53 DISPLAY CAN FAULT 55 WATER BATTERY FAULT 56 LOW BATTERY 74 LIMITED POWER 76 MAKE A COMPLETE CHARGE ASAP 77 WINTERING MODE ACTIVE 78 WARNING NO ENGINE BRAKE 13 CURRENT SENSOR FAULT 14 PRECHARGE FAILED 15 16 CONTROLLER SEVERE UNDERTEMP CONTROLLER SEVERE OVERTEMP 25 +5V SUPPLY FAILLURE DRUK OP ‘OK’ OM TE VERBERGEN ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING 29 MOTOR TEMP SENSOR FAULT ELEKTRISCHE MOTOR STORING 31 MAIN OPEN / SHORT 32 REVERSE RELAY OPEN / SHORT 36 ENCODER FAULT ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING -GEEN REM45 DRUK OP ‘OK’ OM TE VERBERGEN VUL REMVLOEISTOF BIj ONTKOPPEL DE HANDREM LAAD ACCU OP KOPPEL HET VOERTUIG LOS LAAD ACCU OP KOPPEL HET VOERTUIG LOS RIjD LANGZAMER OPLOSSING ID FOUT OMSCHRIjVING 37 MOTOR OPEN 38 MAIN CONTACTOR WELDED 39 45 POT LOW OVERCURRENT 69 87 EXTERNAL SUPPLY OUT OF RANGE MOTOR CHARACTERIZATION FAULT 89 MOTOR TYPE FAULT 91 VCL / OS MISMATCH 93 ENCODER LOS (LIMITED OPERATION STRATEGY) 94 EMER REV TIMEOUT 98 ILLEGAL MODEL NUMBER RIjD LANGZAMER VERVANG REMLICHT GEEN ELEKTRISCHE REMKRACHT GEEN ELEKTRISCHE REMKRACHT INITIALISATIE FOUT GASPEDAAL LOSLATEN EN VOERTUIG IN NEUTRAAL ZETTEN DISPLAY COMMUNICATIE FOUT Accu STORING VUL ACCU MET WATER -VERLAAG SNELHEIDLAAD ACCU -VERLAAG SNELHEID62 DIRECTION SWITCHED 66 STOP 68 VCL RUN TIME ERROR 71 OS GENERAL 72 CONTROLLER CAN FAULT 73 STALL DETECTED 92 EM BRAKE FAILED TO SET 23 UNDERVOLTAGE CUTBACK 24 OVERVOLTAGE CUTBACK 46 EPROM FAILLURE 49 PARAMETER CHANGE FAULT 41 THROTTLE WIPER HIGH 42 THROTTLE WIPER LOW 11 STOP + FAULT NUMBER 12 CONTROLLER OVERCURRENT 18 SEVERE OVERVOLTAGE MAIN CONTRACTOR DID NOT CLOSE OPLOSSING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING-VERLAAG SNELHEIDELEKTRISCHE MOTOR STORING ELEKTRISCHE MOTOR STORING ERNSTIGE STORINGEN STOP VOERTUIG ONMIDDELLIjK ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART STOP VOERTUIG, VERANDER VAN RICHTING STOP VOERTUIG ONMIDDELLIjK ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART ZET VOERTUIG UIT EN HERSTART OVERIGE LAAD ACCU LAAD ACCU

IX - OPTIES IX.1. BRANDSTOF VERWARMING IX.1.1. Brandstoffen De brandstofverwarming gebruikt een ketel die wordt aangestuurd met brandstof uit de tank van het voertuig. De thermostatische knop (1) in het midden van het dashboard wordt gebruikt om de verwarming in- en uit te schakelen en de temperatuur te regelen. De schakelaar (2) naast deze knop wordt gebruikt om de ketelverwarming in- en uit te schakelen. Aanbevolen brandstoffen: - Diesel. - Klasse EL brandstofolie (klasse L verboden) volgens norm DIN 51603. - Diesel volgens norm DIN EN 14214. - Additieven mogen gebruikt worden. OPMERKING: Extra brandstofverwarming verhit alleen de cabine. Om de voorruit te ontdooien, gebruik de elektrische ontdooiingsfunctie. OPGELET: Tijdens gebruik kunnen luchtkanalen warm worden en brandwonden veroorzaken. ................................................................................. OPGELET: Gebruik de dieselverwarmingsfunctie niet in gesloten ruimten (bv. garage) in verband met gevaar voor vergiftiging en verstikking. 46

IX.1.2. Opstarten / Onderhoud Het systeem starten/ inregelen: - Vul het reservoir aan de achterzijde van het voertuig met diesel. - Draai knop (1) op het dashboard. - Zet de schakelaar (2) in de vlamstand om de verwarming op te starten. - Wacht een paar seconden voordat het wordt opgewarmd. De verwarming moet minstens 15 tot 20 minuten per maand worden ingeschakeld. jaarlijkse inspecties (filter en apparatuur) door een erkend installateur worden aanbevolen. Vervang het brandstoffilter (4000276) minstens jaarlijks of als storingen voorkomen. OPMERKING: Wanneer de brandstof volledig op is, moet u de kachel verschillende keren starten om de brandstofleidingen weer te laten vullen. 47

IX.1.3. Foutcode weergeven Opstart-controlelampje De foutcode wordt weergegeven door het knipperen van de controle-indicator (A) op de startknop na een bedieningsfout. Het indicatielampje zal 5 keer kort knipperen, de foutcode wordt weergegeven door een reeks flitsen die overeenkomen met de onderstaande nummers: F00 - dysfunctie van de besturingsmodule / onjuiste gegevens / cliëntbus defect. F01 - geen start (na 2 pogingen) / geen vlam. F02- vlamonderbreking. F03- subvoltage of overspanning. F04- voortijdige identificatie van een vlam. F05- onderbreking van de vlambesturing (op benzine werkende verwarmingsapparatuur) of kortsluiting. F06- onderbreking van de temperatuursensor of kortsluiting. F07- onderbreking van de doseerpomp of kortsluiting. F08- onderbreking van de ventilatormotor of kortsluiting of overbelasting of vergrendeling. F09- onderbreking van de bougie of kortsluiting. F10- oververhitting: permanente vergrendeling van verwarmingsapparatuur. F11- onderbreking van de oververhittingssensor of kortsluiting. F12- vergrendeling van verwarmingsapparatuur. F13- onjuiste positie van oververhittingssensor. F14- onderbreking van de instelwaardesensor. 48

IX.2.1. Hogedrukreiniger IX.2.1.1. 200 LTR Hogedrukreiniger OPGELET: Wanneer het voertuig met een ander apparaat (kooi, 500 LTR tank, deuren, accutypes, ...) wordt gebruikt, moet u de resterende lading controleren en het waterniveau overeenkomstig aanpassen. Zie indicaties op de tarraplaat. Het overschrijden van de nominale belasting maakt de garantie ongeldig en kan gevaarlijk zijn tijdens het besturen van het voertuig. Neem altijd de verkeersregels in acht 49

Vulopening Niveau Lage drukventiel Schakelaar Handgreep Watertank Gekartelde schroef Afvalklep IX.2.1.1. Waterniveau in tank De tank is voorzien van merktekens die overeenkomen met de waarden hiernaast. Een dobber geeft de hoeveelheid water aan boord aan. VLOTTER 50

IX.2.2. 500 LTR Watertank / Hogedrukreiniger OPGELET: Wanneer het voertuig wordt gebruikt in combinatie met afwijkende onderdelen (bv. kooiconstructies, 200 LTR tank, deuren, accu’s, enz.), dient u het juiste laadvermogen en waterniveau aan te houden. Volg altijd de instructies van het te gebruiken onderdeel. Bij het niet juist opvolgen van deze instrcuties vervalt de garantie en kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Neem altijd de verkeersregels in acht. 51

Vulopening Niveau Kraan Knop Handgreep Kan Gekartelde schroef Schroef Afvoerklep Stekker IX.2.2.1. Waterniveau in tank De tank is voorzien van merktekens die overeenkomen met de waarden hiernaast. Een dobber geeft de hoeveelheid water aan boord aan. VLOTTER 52

IX.2.3. Hogedrukreinigingssysteem IX.2.3.1. Start / bediening van de pomp: A - Vul de tank halfvol (niveau 2), vulgat (1) B - Draai de lage drukschroef (3) dicht bij de spuitmond. C - Zet het apparaat aan bij de aan- en uitknop in de cabine (4). D - Knijp de handgreep in (5). E - Draai geleidelijk de kraan (3) dicht zodra er regelmatig water uit het lagedrukmondstuk (bovenmondstuk) druppelt. OPGELET: Voeg nooit schoonmaakproducten toe aan het water in de tank. Dit kan de tank, pompen en andere onderdelen beschadigen ................................................................................. OPGELET: Werk nooit met lege tanks, omdat dit de hogedrukpomp kan beschadigen. Als na 30 seconden de pomp niet is gevuld, schakelt u de stroom uit met de schakelaar in de cabine, omdat dit de pomp kan beschadigen. De garantie zou ongeldig worden.. ................................................................................. OPGELET: Het systeem is uitgerust met een ‘laag niveau sensor’. Deze snijdt de pomptoevoer automatisch af wanneer de tank leeg is. IX.2.3.2. Productzuiging - Vul de tank (6) met het gewenste product. - Draai de kraan (3) los om lage druk te verkrijgen. - Knijp de handgreep (5) geleidelijk in. - Stel de zuigstroom van het product in met behulp van de gekartelde schroef(7). OPGELET: Het product kan niet worden toegevoegd als de schroef niet is los gedraaid. ................................................................................. OPGELET: Bij vervanging de slang, een hogedrukslang gebruiken met een binnendiameter van 8 mm. 53

IX.2.4. A B Lage druk / Bewateringssysteem Start / Bediening van de pomp: B B C D A - Vul de tank halfvol (niveau 2), vulgat (1) B - Draai de schroef los tot er water uit het schroefgat komt. C - Draai de schroef dicht (8) D - Zet de schakelaar in de cabine aan (4), om de pomp te starten. OPGELET: Giet nooit een product in de tanks. Dit kan de tanks, pompen en andere onderdelen beschadigen. ................................................................................. OPGELET: Als u het voertuig zonder water in de tank gebruikt, kan de pomp beschadigd raken. Als de pomp na 10 seconden na de initialisering niet is gestart, moet u de schakelaar onmiddellijk in de cabine uitschakelen om schade aan de pomp te voorkomen. Dit zal de garantie ongeldig maken. ................................................................................. OPGELET: Het systeem is uitgerust met een sensor met lage niveaus die, wanneer de tank leeg is, automatisch de voeding van de pomp uitsnijdt. IX.2.5. De tank legen Open de afvoerklep (9) en stekker (10). OPGELET: Leeg de tank altijd voordat u het dek kantelt. Dit kan het voertuig beschadigen. Garantie kan hierdoor komen te vervallen. 54

IX.3. CENTRALE DEURVERGRENDELING IX.3.1. Schakelaar in de cabine SLUITEN OPENEN Openen en sluiten van het voertuig IX.3.2. SLUITEN OPENEN Vergrendelt en ontgrendelt de cabine in een straal van 15 meter. De indicatorlampjes knipperen drie keer bij het vergrendelen. De indicatorlampjes knipperen éénmaal tijdens het ontgrendelen. IX.3.3. Deuren sluiten De deuren vergrendelen automatisch bij een snelheid van 5 KM/H. Het openen van een deur vanuit het voertuig ontgrendelt alle andere deuren. De deuren kunnen niet centraal worden vergrendeld als een van de deuren open is. IX.4. TILT OPTIE Zorg ervoor dat niemand in de buurt van het voertuig staat bij gebruik van de tilt-optie (plateauwagen, kipper, enz). Activeer de knop op het dashboard en laat los wanneer deze de bovenste aanslag bereikt om schade aan de microbesturingseenheid te voorkomen. Elke optie wordt geleverd met een accuuitschakelingsapparaat op de rechterbehuizing welke moet worden geactiveerd voordat er onderhoud aan de microcontroller wordt uitgevoerd of in het geval van een abnormale werking hiervan. OPMERKING: Het is ten strengste verboden om met de laadklep naar beneden hangend te rijden, omdat dit de achterlichten en het kenteken verbergt. 55 Afstandsbediening

IX.5. EEN AANHANGWAGEN TREKKEN Een aanhangwagen trekken legt een extra beperking op alle voertuigonderdelen. Bovendien accentueert het trekken van een aanhangwagen bepaalde voertuigreacties, zoals slippen verooraakt door bijvoorbeeld slecht wegdek. Rijgedrag en snelheid dienen aan de omstandigheden worden aangepast. De volgende stappen zijn belangrijk bij het slepen van een aanhangwagen: • Kies een trekhaak die het meest geschikt is voor uw voertuig en uw aanhangwagen. • Controleer vóór het rijden of de lichten van de aanhangwagen correct werken. • Vermijd plotseling versnellen en remmen. • Vermijd plotselinge stuurbewegingen. • Laad de aanhangwagen zodanig dat zware goederen gelijkmatig over de assen zijn verdeeld • Houd u aan de instructies van de aanhangwagenfabrikant. • Controleer de geschiktheid van de aanhangwagen / voertuig. OPGELET: Vermijd hellingen van meer dan 10% met een aanhangwagen. Zorg ervoor dat de diameter van de sleepring overeenkomt met die van de trekhaak van het voertuig. De maximaal toegestane verticale belasting op de sleepring is 55 kg. ................................................................................. OPGELET: De maximale trekkracht voor de sleepring: 6.5kN. OPGELET: Aanhangwagens met een gewicht van meer dan 250 kg, moeten een remsysteem hebben. 56

AANTEKENINGEN .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... 57

AANTEKENINGEN .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... 58

VAN BLITTERSWIJK ECO-MOBILITEIT BV Ambachtweg 30 2841 LZ MOORDRECHT Telefoon: +31 (0) 182 - 372 513 info@eco-mobiliteit.nl www.eco-mobiliteit.nl 59

Uw dealer: www.eco-mobiliteit.nl

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
Home


You need flash player to view this online publication