0

Inhoudsopgave Colofon Oplage 1950 Hoofd/eindredactie Babette Doorn Redactieleden Henk Goettsch, Hendrik Jan Vunderink, Ria Lumeij, Sjef Swaans, Luc Gidding, en Babette Doorn Doelgroep huisartsen Limburg en Brabant, afdelingen azM & overige relaties E-mail op1lijn@hag.unimaas.nl Adres Vakgroep HAG Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht Ontwerp/druk Océ Business Services, Maastricht Fotografie Eigen bestand Peter Müllenberg, PHOTOSTIQUE Maastricht, www.photostique.com Deadline volgend nummer 23 oktober 2009 Kaft: Illustratie (1985) door Paul Stalenhoef, huisarts Maastricht Algemeen deel Van de voorzitter – Job Metsemakers Het zweten der HAG-atleten – onze razende reporter Visiting professor Aziz Sheikh – persbericht Caphri The virtual visit (gastcollege) – Yvonne van Leeuwen Stelt zich voor: aioto – Merijn Godefrooij Stelt zich voor: onderzoeker – Arianne Theuws Stelt zich voor: Marjolein Oerlemans Stelt zich voor: gedragswetenschapper Michel Geelen Stelt zich voor: Viola Voncken Buitenlandervaring als onderzoeker – Tineke van Geel Promotie Arian Plat Onderzoeksprojecten stand van zaken: CAPITA AMUSE-2 WESP projecten eindrapportages: Meten zorgbehoefte bij verstandelijke beperking – Lonneke Timmermans Effectiviteit leefstijlzorg bij diabetespatiënten – Rick Bekkers Werkplekleren in de huisartspraktijk – Vera Hanssen Cultuurshock Huisartsopleiding in Italië – Ingrid van der Heijden Stelt zich voor: Isa Houwink Bijzonder Bekwaam: reizigersadvisering – Hendrik Jan Vunderink Supervisie deel 2: een ontdekkingsreis voor aios - Harry Muller en Maria Mulder Aankondiging Nascholing aan de Maas – Yvonne van Leeuwen 40 jaar bij de zaak: Frans van der Horst Themadeel Onderwijs Inleiding op het thema – Laury de Jonge Stage overzicht Ervaringen met groepsonderwijs Jaar 3 – Paul Stalenhoef Duo co: een kans of een gedrocht? – Eveline Hazelaar en Emile Mom Mijn leven als WESP – Jules Ummels De bezige WESP – Jonas Göbbels GEZP: wederzijdse ervaringen – Diederd Kronjee & Tessa Vosveld De AKO student – Loes Mannesen Juffrouw staat de koffie klaar? – Marie José Nefkens De huisartsenpraktijk als leer- en werkplaats – Jonne van der Zwet De tutor – Piet Portegijs Coördinator jaar 3 – Johan Evers Een dag uit het leven van een HAB – Janneke van Drunen Observatorschap doen: Bekijk het maar! – Jeroen Smeets Een carrière binnen het onderwijs – Laury de Jonge Stelt zich voor: kernteam onderwijs Huisartsgeneeskunde 4 5 7 8 9 10 10 11 11 12 13 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 23 25 26 28 29 31 31 32 33 35 36 38 39 40 41 41 43 © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 2

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Van de redactie Laury is een man Dit is absoluut een rare titel maar hij valt wel op. En dat is nu net de bedoeling. Het gaat om Laury de Jonge, al was een N erachter wel handig geweest. Regelmatig wordt hij aangeschreven of opgebeld als Mevrouw de Jonge. Maar Laury is een man, altijd al geweest ook. Meneer Laury de Jonge is huisarts en volgt Paul Zwietering op als sectorhoofd onderwijs basiscurriculum. Een goed begin is het halve werk. Vandaar niet alleen een pakkende titel, maar een pakkend nummer, want ons zomerthema is ONDERWIJS . Verwacht deze keer geen klaagzang waarin we onze opleidertekorten etaleren of erger: dat we helemaal niets over onderwijs melden. Geen paniek, we praten u deze keer weer helemaal bij en laten zien wat we doen, wie het doen, hoe we het doen en hoe u lid kunt worden van de club. Het themadeel heeft een eigen inleidend artikel elders in dit blad. De club is vernieuwd en aangevuld, maar nieuwe (ster)spelers kan een goed team altijd gebruiken. De slogan “omdat u het waard bent” (=de laatste zin van de inleiding op het thema door Laury) riekt wel naar een mevrouw de Jonge, dus die mag u van mij weer snel vergeten… Er zijn meer nieuwe mensen bij de vakgroep, ook zij stellen zich voor. Of er goede hardlopers tussen zitten voor het HAG team van 2010 weten we nog niet, maar dat de ego’s van onze huidige atleten een deukje opliepen door hun 5e plaats bij Maastrichts Mooiste moge duidelijk zijn. Wat wel een eervolle vermelding waard is, is dat van de 61 bedrijventeams, maar liefst 3 teams van de Universiteit Maastricht, pardon Maastricht University, in de top 5 eindigden. Niet alleen “Leading in Learning” dus. Niets mis met het hebben van ambities. De vakgroep(voorzitter) werkt ook hard aan het formuleren van nieuwe ambities voor de komende pakweg 5 jaren. Ik kan u vast verklappen dat de relatie met u, of beter gezegd het verbeteren van de relatie met u (als klant en wij als uw vertrouwde partner) hoog in het vaandel zal staan. vakgroepblad HAG in 1985 3 Naast een regionale blik hebben we ook altijd een blik gericht op onze brede buitenwereld. Soms zijn medewerkers van ons relatief dichtbij (zie het artikel over de Huisartsopleiding in Trento Italië), soms letterlijk aan de andere kant van wereld (Tineke in Sydney). Medewerkers zijn het gezicht van HAG. Onderzoek zal er altijd zijn en blijven. Deze keer 1 promotie, van Arian Plat. Een mooi voorbeeld van een idee rondom zorg & genetica dat zijn oorspong vond in een academische huisartspraktijk in de regio, in Medisch Centrum West Kerkrade (MCWK). Huisartsen Frank Soomers en Jelle Stoffers stonden aan de wieg van dit kindje. Jelle slaat zijn rubriek “Voor u geschreven in Maastricht” deze keer over. Jelle is/wordt namelijk chief editor van de European Journal of General Practice (EJGP) voor 1 dag per week. Tijdens de eindredactiefase van dit nummer zat hij voor de overdracht van die editor functie in Stockholm. We feliciteren Jelle met deze belangrijke nieuwe functie! Andere onderzoekers zijn nog niet zover dat zij gaan promoveren, omdat ze nog volop werken aan hun inclusie en/of omdat ze aan het schrijven zijn. Zij-dieonderzoeken-in-18-weken heten WESP-en; die zesdejaars studenten laten dan ook trouw van zich horen. De redactieleden gaan nu achter elkaar met vakantie en pakken de draad van Op één Lijn weer op in september. Het is de bedoeling dat we in de tweede helft van 2009 nog eenmaal uitkomen. Een fijne zomer en op naar het volgende academische jaar! Babette Doorn

op één lijn 33 2e uitgave 2009 Van de voorzitter Wat kunnen wij U bieden? DOOR JOB METSEMAKERS, VAKGROEPVOORZITTER HUISARTSGENEESKUNDE & HUISARTS IN GEULLE U kent ons, denk ik, eerder als een partij die u steeds iets vraagt. We sturen u brieven met het verzoek tot deelname aan interessante onderzoeksprojecten waarbij u gevraagd wordt aan patiënten vragenlijsten uit te delen, of patiënten in het kader van een protocol meerdere keren terug te zien. Soms betekent deelname aan een wetenschappelijk onderzoek een directe verandering van de patiëntenzorg zoals het AMUSE project waarbij het gaat om het diagnosticeren van trombose of embolie met behulp van een sneltest. Als uit onderzoek blijkt dat de test de verwachte waarde heeft in het diagnostisch traject, blijft die ook in uw directe zorgaanpak zijn plek houden. Uw deelname aan het onderzoek heeft dus een direct gevolg voor uw patiëntenzorg. In andere gevallen zal deelname een beperkt effect hebben omdat eerst veel gegevens verzameld moeten worden voordat conclusies geformuleerd kunnen worden. Ik denk hierbij aan het onderzoek “Bloedonderzoek bij onbegrepen klachten in de huisartsenpraktijk”. Dat resulteerde in 2008 in het proefschrift van huisarts Loes van Bokhoven getiteld “Blood test ordening for unexplained complaints in general practice. The feasibility of a watchful waiting approach.”* Het doel van de onderzoeken in dat proefschrift is om het aanvragen van bloedonderzoek bij patiënten die met onbegrepen klachten op uw spreekuur komen, te verbeteren. De conclusies van dat proefschrift moeten omgezet worden in praktische adviezen die u als huisarts dan moet inpassen in uw dagelijks werk. We vragen u ook regelmatig om deel te nemen aan onderwijsprogramma’s zowel in het basiscurriculum of de huisartsopleiding. En dat zullen we ook in de toekomst blijven doen om ervoor te zorgen dat studenten een duidelijk beeld krijgen van de huisartsgeneeskunde en om genoeg huisartsen goed te kunnen opleiden. Zo zorgen we er samen voor dat de huisartsgeneeskunde ook toekomst blijft houden. In dit nummer van Op één Lijn leest u veel over Onderwijs en daarin hebben we u ook wat te bieden. Er zijn binnen het onderwijs veel rollen die voor praktiserende of recent gestopte huisartsen heel leuk en interessant zijn om te doen. Veel huisartsen die een onderwijsrol bij ons vervullen noemen dat een verrijking naast hun dagelijkse werk of als ze gestopt zijn, een ideale manier om al hun ervaring beschikbaar te stellen aan de jongere garde. 4 De hoeveelheid tijd die een rol kost varieert sterk. Soms gaat het om enkele uren per week gedurende een beperkte periode van 10 weken, soms om een steviger klus van 200 uur in 10 weken, en uiteraard zijn er ook rollen die standaard 2 dagen per week kosten. Afspraken met uw HIDHA die dan even extra moet aantreden, of meer structureel een onderdeel van uw takenpakket ervan maken (of van de HIDHA als die meer zin erin heeft). Het kan allemaal en het is heel goed voor u. Onderzoek heeft uitgewezen dat huisartsen die naast hun dagelijkse praktijk ook andere activiteiten ondernamen zoals onderwijs, minder snel overbelast en op het vak uitgekeken raakten. Maar vraag uw collegae die bij ons werken. Zij zijn onze ambassadeurs. Een wat nieuwer aanbod betreft de kennis die we hebben op basis van het wetenschappelijk onderzoek die U wellicht van pas kan komen bij de ontwikkeling van zorgplannen, keten- dbc’s, transmurale projecten, ed. We kunnen u wellicht behulpzaam zijn als het gaat om de inhoud van de zorgplannen wat betreft op te nemen onderdelen. Wat is nu wetenschappelijk al bewezen? Wat is recent beschreven over bijvoorbeeld de wijze waarop over risico’s en kansen met patiënten het beste kan worden overlegd? Wat is nu Motivational Interviewing waar iedereen het over heeft en past dat in uw aanpak? We hebben niet alle kennis zelf in huis maar weten ook goed waar bijvoorbeeld kennis over beweegprogramma’s voorhanden is. Op deze wijze kunnen we trachten een brug te slaan tussen de verworven kennis en de vertaling naar de praktijk. Ook hebben we intussen enige ervaring met meten van zorg door middel van nulmetingen en vervolgmetingen. Het geeft u inzicht in de veranderingen in de dagelijkse zorg en u kunt de zorgverzekeraar ook voorzien van de gewenste rapportage. Het zijn geen kant en klare pakketjes die we u aanbieden, maar meer de mogelijkheid en bereidheid gebruik te maken van wat wij als kenniscentrum hebben. En eigenlijk zijn dat uw gegevens want Uw praktijk heeft deelgenomen aan dat wetenschappelijk onderzoek wat geleid heeft tot deze kennis. U weet nu een beetje wat wij u kunnen bieden, en waarom wij u regelmatig om deelname vragen. U kunt ons dus ook iets vragen, het aanbod ligt er!

op één lijn 34 2e uitgave 2009 *Persbericht UM juni 2009: Derde bekroning voor proefschrift over patiënten met onbegrepen klachten bij huisarts Loes van Bokhoven wint proefschriftprijs Nederlands Huisartsen Genootschap Het onderzoek van dr. Loes van Bokhoven uit de Onderzoekschool CAPHRI van de Universiteit Maastricht, naar de diagnostiek van onbegrepen (vage) klachten, is voor de derde keer uitgeroepen tot beste proefschrift van een huisarts van het afgelopen jaar. Dit keer door haar collega’s van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Eerder krijg zij al eerste prijzen voor haar proefschrift van de Maastrichtse onderzoeksschool voor Public Health and Primary Care (CAPHRI) van de Universiteit Maastricht en de Netherlands school for primary care research (CaRe). Betekenis De toelichting op de toekenning stelt dat het onderzoek “niet alleen bijzonder relevant is voor de dagelijkse praktijk van de huisarts, maar tevens uitmunt in zijn wetenschappelijke aanpak en de betekenis van de resultaten voor huisartsen, patiënten en beleidsmakers zoals richtlijnontwikkelaars en zorgverzekeraars.” Geheim Van Bokhoven richt zich in haar bekroonde onderzoek op de grote groep patiënten met onbegrepen klachten, zoals moeheid, duizeligheid, spier en gewrichtspijn, gewichtverlies, buikpijn en jeuk, ondanks zorgvuldige anamnese en lichamelijk onderzoek door de huisarts. Heel vaak doen huisartsen bij deze patiënten bloedonderzoek. Maar bloedonderzoek leidt doorgaans niet tot een heldere diagnose, waardoor een vanzelfsprekende reden om bloedonderzoek te doen ontbreekt. Kosten Het onderzoek toont aan dat huisartsen goed in staat zijn om bloedonderzoek bij deze groep patiënten uit te stellen, zonder dat dit resulteert in een gevoel van onrust bij de patiënt. Het geheim zit hem in een goede uitleg die huisartsen aan deze patiënten moeten en kunnen geven. Het onderzoek liet tevens zien dat het uitstellen van bloedonderzoek ook andere kosten van gezondheidszorg belangrijk omlaag brengt. Voor meer informatie over de inhoud van dit persbericht kunt u terecht bij de onderzoekers dr. Loes van Bokhoven (loes.vanbokhoven@hag.unimaas.nl) en prof.dr. GeertJan Dinant (geertjan.dinant@hag.unimaas.nl) van Onderzoekschool Caphri, telefoon 043 388 2185! Maastrichts Mooiste hardloopwedstrijd Het zweten der HAG-atleten DOOR ONZE RAZENDE REPORTER, EEN HARDLOPENDE HUISARTS Na dagen van regen scheen op de zondagochtend van Maastrichts Mooiste eindelijk de zon, en toen de lopers in alle vroegte arriveerden lag de stad er schitterend bij. Stil nog, en verwachtingsvol. Maar de zon scheen niet voor het 15K (=15 kilometer, red.) team 2009 van de vakgroep huisartsgeneeskunde. In de aanloop was alles goed gegaan. Na de fantastische tweede plaats van vorig jaar was het team vanaf het moment van inschrijving zonder twijfel favoriet voor de eindzege. De strategie om snelle lopers via de huisartsopleiding binnen te halen was volledig geslaagd. Met 3 atleten die regionaal tot de top 20 behoren (Robert Willemsen, Jochen Cals, Mark Spigt – volgorde niet willekeurig) kon ons dit jaar de helicoptervlucht (=hoofdprijs, red.) niet ontgaan. De sterke stand-in in de persoon van Nick Zwartjes, de vaste teamleden Christophe DeMoulin en Sjoerd Hobma plus teamcaptain Geert-Jan Dinant meenden dat enkel uitlopen al voldoende was. Wekelijks verzekerden wij elkaar via de email dat het goed ging komen. 5

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Toen ging het mis. De trainingsopbouw van Mark Spigt werd doorbroken door een geheimzinnig virus dat hij tijdens opbouwwerk in Afrika opliep en voor recidiverende koorts zorgde. Jochen Cals werd ziek tijdens een bezoek aan Ierland en moest uiteindelijk van deelname afzien. Nick Zwartjes kon wegens familieomstandigheden niet in Nederland zijn. En zo lag de druk plotseling op de schouders van Sjoerd Hobma en Christophe DeMoulin die in de voorbereiding eigenlijk alles hadden gedaan om een slecht resultaat neer te zetten. Geert-Jan Dinant wist kort tevoren het team nog te versterken, en ook tijdens het laatste uur voor de start werd binnen andere teams schaamteloos geronseld onder toplopers van andere teams. Hoewel, schaamteloos: uiteindelijk heeft natuurlijk alles met huisartsgeneeskunde te maken, van ICT en telefonie tot accountancy en consultancy. Desondanks was het zelfvertrouwen op dat moment nog niet geweken en er werden zelfs nog prikkelende opmerkingen gemaakt tegen de deelnemers van het enorme UM team dat zich in een soort voetbalshirts naast het HAG-team verzamelde. De temperatuur steeg snel in het uur voor de start tot bijna 30 graden, met een hoge vochtigheidsgraad. Goed gevoed en gehydrateerd en in functionele hemdjes met de aanduiding ‘UM vakgroep huisartsgeneeskunde’gekleed, wachtten wij de start af. Deze werd naar Maastrichtse traditie een kwartiertje uitgesteld. Dat gaf ons de kans de tegenstanders te bekijken. Op de t-shirts van onze tegenstanders lazen we teksten als “Ambitie is onze kracht” en “No borders, no limits”. Wij waren trots op onze sobere shirts en opdruk (het was goed dat we hadden afgezien van de toevoeging: ‘Huisarts, een vak man!’), en nog altijd voelden we dat onze kansen goed waren. Het mocht niet baten. Robert Willemsen zette, in alle stilte maar zeer solide, een tijd neer die van hem verwacht mocht worden. Zijn marge met Mark Spigt die teleurgesteld over de finish kwam, was aanzienlijk. Hij werd gevolgd door een gedesillusioneerde Sjoerd Hobma en een naar verwachting presterende Christophe DeMoulin – hun tijden boden echter geen enkele kans op de helicoptervlucht hoofdprijs. Inmiddels was het, hoe symbolisch, gaan regenen. Ook waren er al hinderlijk veel voetbalshirtjes in het finishvak. Teamcaptain Geert-Jan Dinant zette een prima prestatie neer maar uiteindelijk was het team kansloos. Een vijfde plaats op een totaal van 60 teams viel achteraf nog mee. De teleurstelling werd individueel verwerkt want de teamleden zwierven ieder nog lang door Maastricht, zonder elkaar tegen te komen. Later kwamen we Jonne van der Zwet tegen. Zij bleek niet alleen gestart te zijn voor de 15 kilometer individueel, zij heeft hem ook prima gelopen. Zij ging met een ziek gevoel 6

op één lijn 34 2e uitgave 2009 en stijve nek (‘ik was net Quasimodo’) van start, maar zoals ze zelf zei 'het enige wat het goed deed aan mijn lijf waren mijn benen’ en ‘hierdoor liep ik een best aardige tijd, slechts 3 minuten langzamer dan mijn tijd van vorig jaar toen ik fit was en veel meer getraind had'. Inlijven dus deze dame voor het team van volgend jaar! Hoe anders verliep het tijdens de 5K die kort daarna verlopen werd. Hier werd de vakgroep vertegenwoordigd door Job Metsemakers, Wies van de Meiracker en onze K3 bestaande uit junior onderzoekers Sil Aarts, Ruth Brauer en Laura Deckx. Het regende, het was druk op het bochtige en gladde parcours maar één voor één druppelden de dames vrolijk binnen, zeer tevreden met hun prestatie. Job Metsemakers zette schijnbaar onbewogen een prima tijd neer, en was na de finish zo weinig aangedaan dat er voor een volgende keer zeker een verbetering van een aantal minuten inzit. Of het nu toeval was of niet, maar zowaar droogde het op en ging de zon weer schijnen. Tijd om de balans op te maken. Leerpunten voor de volgende keer zijn duidelijk. Het 15K team heeft de potentie te winnen. Bij de volgende editie kan het team intact worden gelaten of verder worden versterkt, maar zal tevoren in minstens 1 wedstrijd vormbehoud moeten worden aangetoond. Daarnaast moeten 3 maanden voor deelname alle paspoorten en racefietsen bij teamcaptain Geert-Jan Dinant worden ingeleverd: zo worden veel problemen voorkomen. Het 5K team dat dit jaar bestond uit individuele leden, zal volgend jaar onder leiding van Mark Spigt als wedstrijdteam deelnemen, zodat gezamenlijk kan worden genoten van de faciliteiten van de bedrijvenloop. Zo zal 2009 de boeken in gaan als een jaar waarin veel geleerd is. Volgend jaar zijn we er weer.. Visiting professor Aziz Sheikh van de University of Edinburgh “We zijn altijd op zoek naar de best brains” PERSBERICHT CAPHRI Niet eerder was visiting professor Aziz Sheikh in Maastricht. Toch durft hij tijdens zijn eerste bezoek aan de Universiteit Maastricht al een eerste oordeel uit te spreken. De universiteit heeft hoge, maar realistische ambities en werkt goed samen met het academisch ziekenhuis, vindt hij. “Wat me tijdens de gesprekken binnen Caphri is opgevallen, is dat mensen openstaan voor suggesties en echt geïnteresseerd zijn in de opvattingen van anderen.” Het is een klimaat waarin Aziz Sheikh zich goed thuis voelt. “Want samenwerking leidt tot betere inzichten en uiteindelijk dus tot betere onderzoeksresultaten. Daarom zijn we in Edinburgh ook altijd op zoek naar de best brains en leggen we wereldwijd contacten.” Aziz Sheikh werkt aan de University of Edinburgh in Schotland als professor of Primary Care Research & Development van de afdeling General Practice. De komende twee jaar zal hij als visiting professor regelmatig de Universiteit Maastricht bezoeken. Helemaal nieuw is het contact met de universiteit niet, vertelt hij. Zo werkt hij sinds een jaar onder meer samen met waarnemend wetenschappelijk directeur Onno van Shayck van Caphri in een onderzoek naar (de preventie van) astma en allergieën. “Ik kende de universiteit en Caphri natuurlijk al langer, onder meer van de publicaties in internationale journals. Op het gebied van primary care is Caphri heel sterk en heeft het instituut veel potentie.” In zijn rol als visiting professor wil Aziz Sheikh zich dan ook toeleggen op het gezamenlijk onderzoek naar de preventie van astma en allergieën. Internationale samenwerking is echt nodig op dit terrein, zegt hij. “Want we willen veel kinderen in verschillende landen langere tijd volgen, zodat we uiteindelijk het risico op het ontwikkelen van astma en allergieën kunnen terugdringen.” Patiëntveiligheid Nieuwe technologieën spelen ook een grote rol in het terugdringen van het aantal medische fouten, zegt Aziz Sheikh. Sprekend over patiëntveiligheid stelt hij dat in de Verenigde Staten jaarlijks gemiddeld 100.000 mensen sterven door medische fouten. In Europa is de situatie vergelijkbaar en zijn fouten eveneens vaak het gevolg van de wijze waarop de zorg is georganiseerd, stelt hij. “Je herkent overal dezelfde patronen.” 7

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Arianne Theuws, onderzoeker Op 2 juni ben ik bij de vakgroep huisartsgeneeskunde begonnen als onderzoeker. Het project waaraan ik werk gaat over kwetsbare ouderen en heeft een financiële insteek. In veel vernieuwende projecten is financiering een probleem. Logisch, want de structuren zijn gericht op de oude situatie, niet op de vernieuwingen. Mijn project heeft dan ook als doel om financiële onderbouwing te zoeken voor samenwerkingsinitiatieven tussen de eerste en tweede lijn in de zorg voor kwetsbare ouderen. Steeds vaker werken huisartsen samen met andere disciplines om de zorg voor kwetsbare ouderen te verbeteren. Het doel is bijvoorbeeld deze ouderen vroeg op te sporen en ze beter te begeleiden door afstemming tussen eerste en tweede lijn zorgverleners. Het ministerie van VWS stimuleert dergelijke initiatieven door het Nationaal Programma Ouderenzorg. Onder andere projecten in de regio’s Parkstad, Maastricht en Westelijke Mijnstreek hebben financiële ondersteuning gekregen vanuit dit programma. De activiteiten worden nu op projectbasis gefinancierd. Om te voorkomen dat continuïteit en samenwerking na afloop van de projectfinanciering vanuit NPO wordt bemoeilijkt is mijn project geformuleerd. Ik hoefde niet lang na te denken of ik geïnteresseerd was in dit project. Op verschillende manieren heb ik me de afgelopen jaren beziggehouden met Ouderenzorg. In de zorg zelf, in beleid en in onderzoek. Ik herken de problematiek uit de praktijk en realiseer me hoe belangrijk het is iets te kunnen bijdragen aan een betere zorg voor kwetsbare ouderen. Het project wordt gedaan vanuit huisartsgeneeskunde in samenwerking met andere vakgroepen. Betrokken zijn: Dr. Sjoerd Hobma (HAG), Prof. Dr. Guy Widdershoven (voorheen CAPHRI en ACZIO), Dr. Tineke Abma (HES), Dr. Aggie Paulus (BEOZ) en Dr. Trudy van der Weijden (HAG). Marjolein Oerlemans, huisartsonderzoeker Vorige maand ben ik afgestudeerd als huisarts. Ik riep al lang dat ik het huisartsenvak in de toekomst wilde gaan combineren met onderwijs en onderzoek, maar nu heb ik eindelijk iets gevonden dat bij me past. Naast mijn werk als huisarts in een gezondheidscentrum in Eindhoven ga ik anderhalve dag in de week werken als onderzoeker binnen de huisartsenopleiding. Ik ga me daar bezig houden met de verdere ontwikkeling van de videotoets plus. Een voordeel van de videotoets plus ten opzichte van de huidige videotoets is, dat er niet alleen naar communicatie en professionaliteit gekeken wordt, maar dat men ook het 10 klinisch redeneren van de aios beoordeelt. Door een videoopname gestructureerd na te bespreken kun je meer de diepte ingaan, waardoor de educatieve waarde mogelijk nog groter is. Het leuke van dit onderzoek is dat je betrokken blijft bij de opleiding van huisartsen, en contacten kunt leggen met onderwijsexperts in het hele land. Mijn toekomstplannen? Als het onderzoek goed op gang komt, zou ik er graag een promotieonderzoek van willen maken. Daarnaast zou ik over een aantal jaren graag aios in de praktijk op willen gaan leiden om ze te laten zien hoe prachtig het huisartsenvak is!

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Michel Geelen, gedragswetenschapper Mag ik me voorstellen: Michel Geelen, 44 jaar, getrouwd en 2 kinderen van 13 en 15 jaar. Vanaf februari jl. ben ik als gedragswetenschapper gestart in het 3de jaar van het AIOS- curriculum van de Huisartsopleiding Maastricht. Al langer ben ik betrokken bij het HAO-curriculum. Momenteel participeer ik in blok 1 en werk ik samen met Gerard Benthem aan de implementatie van coaching binnen het curriculum. Na mijn loopbaan te zijn gestart in de forensische psychiatrie werkte ik vanaf 1994 t/m 2000 als gedragswetenschappelijk docent voor de Sociaal Agogische Opleidingen, Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Daarna keerde ik, als docent/ trainer, terug bij mijn oude opleiding Geestelijke Gezondheidkunde/ Gezondheidswetenschappen aan de Universiteit in Maastricht. Naast mijn activiteiten aan de universiteit ben ik zelfstandig coach. Hierbij richt ik me op empowerment en bemiddeling in directe (face-to-face) professionele communicatie. In mijn vrije tijd sport en wandel ik graag, coach ik een gezellig meidenhockeyteam en klus ik af en toe aan onze oude woonboerderij. Het moge duidelijk zijn dat “coachend communiceren” zowel mijn invalshoek als speerpunt in het onderwijs is. Nog niet echt een geplaveide weg binnen de huisartsopleiding, maar wel een uitdagende... Email: mcp.geelen@hag.unimaas.nl Viola Voncken, promovenda Mijn naam is Viola Voncken en ik ben binnen de vakgroep Huisartsgeneeskunde aan de slag gegaan als promovenda onder begeleiding van Huibert Tange. De komende vier jaar ga ik me bezighouden met onderzoek naar het verbeteren van de leefstijl van COPD patiënten door middel van het gebruik van een zelfhulpmanagement programma. Dit computerprogramma geeft adviezen ZIE OOK PAGINA 19 op maat, over rookgedrag, medicatie inname, voeding en beweging. Ik heb zelf psychologie gestudeerd, hier in Maastricht. De Master ‘experimental health psychology’ die ik heb afgerond, heeft ertoe bijgedragen dat ik zeer geïnteresseerd ben geraakt in gezondheid en gedragsverandering. 11

2e uitgave 2009 Buitenlandervaring Prima combinatie van werken, leren en ontspannen DOOR TINEKE VAN GEEL, ONDERZOEKER In oktober 2008 ben ik gepromoveerd (aandachtsgebied osteoporose, red.) aan de Universiteit Maastricht en heb ik een aanstelling als postdoc onderzoeker (Caphri, bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde) gekregen. Een erg leuke bijkomstigheid was dat ik voor 4 maanden naar Sydney mocht gaan. Dit heb ik natuurlijk met beide handen aangegrepen! Afgelopen januari zijn mijn vriend en ik vertrokken. De temperatuur was in het begin wel erg wennen: van een ontzettende koude winter naar een erg warme zomer (40°C). Ik was aangesteld als visiting research fellow aan het Garvan Research Institute bij ‘The Osteoporosis and Bone Biology Program’. Deze afdeling wordt geleid door prof. John Eisman. Alles wat ik mij van te voren had voorgenomen om te bereiken is ook gelukt, waaronder het combineren van de datasets, het gezamenlijk schrijven en beoordelen van artikelen en subsidievoorstellen. De dataset van het Garvan institute bestaat uit gegevens van mannen en vrouwen van 60 jaar en ouder met een eerste fractuur. De Maastrichtse dataset bestaat uit gegevens van postmenopauzale vrouwen van 50 jaar en ouder met en zonder fracturen. Zowel uit de data verzameld in Sydney als Maastricht bleek dat een tweede fractuur snel na een eerste fractuur optreedt als patiënten met een fractuur niet snel behandeld worden. Ruim 20% van alle tweede fracturen treedt op binnen 1 jaar na de eerste fractuur. Door het samenvoegen van de datasets kunnen we dit fenomeen verder onderzoeken. Het samenwerken is wederzijds zo goed bevallen dat we bezig zijn met het opzetten van een wereldwijd netwerk en veel nieuwe ideeën hebben gekregen waarbij we nauw zullen samenwerken en gebruik zullen maken van elkaars expertise. Gelukkig was er ook voldoende tijd om te reizen. Sydney is een ontzettend mooie en schone stad met parken waar je uren in kunt wandelen en lekker kunt picknicken. Iets wat de Australiërs zelf graag doen. In Sydney is altijd iets te doen, waaronder het muziekfestival en het Open Air filmfestival. Het aparte van het laatst genoemde 12 festival is dat het ook weer een openluchtfestiviteit is met een supergroot filmscherm dat dusdanig geplaatst is dat je tijdens de film een prachtig uitzicht op the Opera House en Harbour Bridge hebt. In januari hebben we Melbourne bezocht en zijn we twee dagen naar het tennis van de Australian Open gaan kijken. Een week later zijn de branden ontstaan in de omgeving van Melbourne waarbij bijna 200 doden zijn gevallen. Complete dorpen zijn van de kaart weggevaagd en veel mensen zijn alles kwijtgeraakt. De meeste branden zijn zelfs bewust of onbewust aangestoken, dat is het gruwelijke van het geheel. In april zijn we de Great Ocean Road, die na Melbourne begint en voor Adelaide ophoudt, gaan rijden. Een van de hoogtepunten die welbekend is, zijn de Twaalf Apostelen, maar niet alleen deze bezienswaardigheid is mooi, het hele gebied eromheen is geweldig met allerlei prachtig gevormde rotsen. De vier maanden zijn werkelijk omgevlogen. Kortom: het is een ervaring die ik nooit zal vergeten! op één lijn 34

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Promotie Arian Plat PROMOTORES: PROF.DR. C.P. VAN SCHAYCK; PROF.DR. P.W. DE LEEUW. CO-PROMOTORES: DR. H.E.J.H. STOFFERS; DR. A.A. KROON. TITEL: DATUM: GENETICS AND CARDIOVASCULAR RISK IN A PRIMARY CARE POPULATION. STUDIES FROM THE HIPPOCRATES PROJECT. VRIJDAG 29 MEI 2009 In de regio Kerkrade komen al jaren veel hart- en vaatziekten voor. In dit proefschrift is in een eerstelijns patiëntenpopulatie gekeken of het bepalen van een aantal genetische kenmerken toegevoegde waarde heeft bij het vaststellen van het risico op hart- en vaatziekten. In dit onderzoek is naar zes polymorfismen gekeken. Eén van de belangrijkste conclusies is dat er wel een verband bestaat tussen deze polymorfismen en hart- en vaatziekten maar dat de toegevoegde waarde voor deze groep eerstelijns patiënten gering is (slechts 1% meer ten opzichte van de traditionele risicofactoren zoals cholesterol, hoge bloeddruk en diabetes). Te klein dus om te gebruiken in de dagelijkse klinische situatie bij de hele groep. Voor individuele patiënten met specifieke karakteristieken waren er daarentegen wel aanwijzingen dat bepaling van sommige polymorfismen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de schatting van het cardiovasculaire risico. CAPiTA: inclusie Maastricht blijft helaas achter Pneumokokkenvaccinatieonderzoek bij 65+ Inleiding Afgelopen najaar is het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijnsgeneeskunde, onderdeel van het UMC Utrecht, gestart met het grootste vaccinatieonderzoek dat ooit in Nederland is uitgevoerd, het CAPiTA-onderzoek. CAPiTA moet uitwijzen of ouderen met een nieuw vaccin effectief beschermd kunnen worden tegen ziekten veroorzaakt door pneumokokken. Hoe het loopt De werving gaat over het algemeen erg goed. Er zijn op dit moment 909 geïnteresseerde huisartsen in heel Nederland. Momenteel wordt er volop gevaccineerd in de regio Twente en dat gaat erg goed. De werving van huisartsen in de Maastricht en omgeving gaat helaas nog steeds erg moeizaam. Op dit moment hebben we 10 geïnteresseerde huisartsen in Maastricht en omgeving. Dit is erg weinig in vergelijking met de andere regio’s en daarom zijn nu 2 mensen actief huisartsen aan het werven in Maastricht. 13

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Achtergrond Community Acquired Pneumonie (CAP) en invasieve pneumokokkenziekte (IPD) zoals pneumokokken-sepsis en –meningitis vormen wereldwijd een belangrijk gezondheidsprobleem. In de westerse wereld worden de hoogste incidenties van pneumonie en IPD gevonden bij jonge kinderen en ouderen. Kinderen worden om die reden al sinds 2006 gevaccineerd met een 7-valent pneumokokken-conjugaatvaccin. De Gezondheidsraad onderkent het potentieel belang van vaccinatie bij ouderen, maar eerst dient de effectiviteit van een pneumokokkenvaccin te worden onderzocht alvorens opname in het rijksvaccinatieschema. De CAPiTA studie zal antwoord geven of een nieuw 13-valent pneumokokken-conjugaatvaccin (13vPnC) effectief is. Dit nieuwe vaccin lijkt sterk op het 7-valente vaccin voor kinderen maar is uitgebreid met 6 pneumokokken serotypen om een betere bescherming bij ouderen te bereiken. Opzet van de studie Het onderzoek wordt uitgevoerd bij 85.000 mensen van 65 jaar en ouder in een aantal regio’s in Nederland. De deelnemers ontvangen in speciale door het Julius Centrum opgezette lokale vaccinatiecentra de pneumokokkenvaccinatie (of placebo). Dit gebeurt dubbelblind gerandomiseerd. Daarna zullen ziekenhuisopnames en sterfte voor pneumokokken-CAP en IPD gedurende twee jaar worden geregistreerd om de effectiviteit van vaccinatie te bepalen. In de eerste fase werd het onderzoeksvaccin samen met het griepvaccin gegeven en zijn bijna 30.000 deelnemers geïncludeerd. Het tweede deel zal zonder de combinatie met het griepvaccin worden uitgevoerd. Rol van de huisarts Medewerking van huisartsen is echter cruciaal voor het onderzoek. Huisartsen wordt gevraagd eenmalig kandidaat-deelnemers te selecteren op basis van leeftijd (65 jaar of ouder) en een korte lijst van exclusiecriteria. Daarnaast dienen alle ernstige ziekten van deelnemers (zogenaamde serious adverse events, SAE’s) die in de eerste 28 dagen na vaccinatie optreden door de huisarts doorgegeven te worden aan het Julius Centrum. En tenslotte zal gedurende de twee daaropvolgende jaren gevraagd worden of er deelnemers zijn overleden of verhuisd. De huisarts krijgt een vergoeding per geselecteerde patiënt, per geïncludeerde deelnemer en voor het rapporteren van SAE’s en patiënten die zijn verhuisd of overleden. Binnenkort zullen we Maastricht de huisartsen, arts-microbiologen en ziekenhuizen in deze academische regio (opnieuw) benaderen met de vraag of zij aan dit belangrijke onderzoek willen deelnemen. Voor capitahuisartsen@umcutrecht.nl of www.vaccinatieonderzoek.nl/huisartsen.html. Wilt u als huisartspraktijk deelnemen, dan vindt u op deze website ook een aanmeldingsformulier. U kunt zich ook per email aanmelden. Update Amuse II Diagnostiek van longembolie door de huisarts In vorige nummers van ‘Op 1 lijn’ heeft u kunnen lezen over de Amuse-II studie. In Amuse-II wordt onderzocht of het in de huisartsenpraktijk mogelijk is om veilig longembolie uit te sluiten met behulp van de klinische beslisregel van Wells en een Point-of-Care D-dimeertest. De inclusie van Amuse-II loopt nog steeds. Regio Zuidoost Nederland heeft regio Amsterdam al ingehaald! Hier de laatste stand van zaken m.b.t. de inclusie. Momenteel hebben we landelijk 444 patiënten ingesloten in Amuse-II. Hiervan heeft Maastricht 124 patiënten geïncludeerd, Amsterdam 105 en Utrecht 215. Van al deze patiënten behoort ongeveer 44,8% tot de laag risico groep met een Wells score ≤ 4 & een negatieve Point-ofCare D-dimeertest. Tot nu toe heeft van de patiënten met complete follow-up ongeveer 10,1% een longembolie. In totaal zullen we nog zo’n 300 patiënten nodig hebben om iets te kunnen zeggen over het veilig uitsluiten van longembolie door de huisarts. De inclusie loopt nog tot begin 2010. 14

op één lijn 34 2e uitgave 2009 600 500 400 300 200 100 0 MUMC+ totaal AMC totaal UMC totaal Totaal Gewenste aantal Blijft u denken aan Amuse-II tijdens uw consulten in de praktijk! We hebben elke inclusie hard nodig! Namens het hele onderzoeksteam AMUSE: Petra Erkens, Marion de Mooij, Jelle Stoffers, Hugo ten Cate, Martin Prins Amuse-2@hag.unimaas.nl / tel. 043-3882324 WESP: Wetenschaps Participatie Het meten van de medische zorgbehoefte bij mensen met een verstandelijke beperking DOOR: LONNEKE TIMMERMANS BEGELEIDERS: WIL BUNTINx EN HENNY LANTMAN Het doel van mijn WESP was het opzetten van een instrument dat de medische zorgbehoefte bij mensen met een verstandelijke beperking meet. Dit instrument moest zo valide en betrouwbaar mogelijk zijn. Het uitgangspunt van dit instrument was de SIS (Supports Intensity Scale), die in 2005 door the American Association of Mental Retardation werd gepubliceerd. De SIS is een vragenlijst bestaande uit 3 subschalen die de totale zorgbehoefte meet bij mensen met een verstandelijke beperking. Een van die subschalen is de medische zorgbehoefte, andere subschalen gaan over de zelfredzaamheid, belangenbehartiging en gedragsproblematiek. 15 sept ’07 nov ’07 jan ’08 mrt ’08 mei ’08 juli ’08 sept ’08 nov ’08 jan ’09 mrt ’09 mei ’09

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Uit onderzoeken naar betrouwbaarheid en validiteit van de SIS blijkt onder andere dat de interne consistentie van de subschaal medische problematiek het laagst is. Naarmate de vragenlijst meer gebruikt werd in de praktijk kwam er tevens meer commentaar op de inhoud en de vormgeving, vooral op subschaal medische problematiek. Om de originele schaal te verbeteren, hebben we gewerkt volgens een stappenplan waarbij het eerste deel bestond uit een stuk kwalitatief onderzoek. Een panel bestaande uit 14 AVG’s (Arts Verstandelijk Gehandicapten) werd samengesteld om de meningen van experts te horen. Zij kregen een lijst voorgelegd met alle originele items van de SIS, aangevuld met volgens de literatuur, essentiële onderwerpen betreffende de medische verzorging. De artsen gaven veel goede tips en nuttige informatie. De tweede stap was het verspreiden van de nieuwe lijst in instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking. 192 lijsten werden ingevuld na het interviewen van 78 begeleiders die werkzaam waren op de instellingen. Het resultaat van dit veldonderzoek was deels kwantitatief (de ingevulde vragenlijsten) en deels kwalitatief (tips en commentaar van de begeleiders). Opnieuw dus weer een hoop informatie om te verwerken. Zo is de stand van zaken op dit moment. Een stuk statistiek is reeds achter de rug. Nu moet de vragenlijst nog dusdanig worden aangepast zodat deze voldoende betrouwbaar en valide is om hem gaan te gebruiken in de praktijk. Hopelijk kunnen we eind dit jaar een artikel publiceren over onze bevindingen. Bij het onderzoek is het duidelijk geworden dat het meten van de zorgbehoefte van belang is voor meerdere partijen: de verzorging, het management van de instellingen, de overheid en natuurlijk de patiënt zelf. Wanneer instrumenten worden gebruikt om zorg te plannen en in te schalen, dan moeten ze ook goed getest en onderzocht zijn. Ik hoop daarom met deze WESP stage een stukje te hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van de nieuwe schaal. Effectiviteit leefstijlzorg bij patiënten met diabetes mellitus DOOR: RICK BEKKERS BEGELEIDERS: MARK SPIGT, JORIS LINMANS EN LUC GIDDING Tijdens mijn wetenschapsstage heb ik onderzoek gedaan naar de effectiviteit van leefstijlzorg in de eerste lijn voor patiënten met type 2 diabetes mellitus. Leefstijlzorg refereert aan alle activiteiten die zorgverleners kunnen uitvoeren om de leefstijl van patiënten te beïnvloeden. Uit diverse gerandomiseerde studies blijkt dat leefstijl-interventies effectief zijn voor de preventie en de behandeling van type 2 diabetes mellitus. De incidentie is tot de helft te reduceren in een populatie die at risk is voor het ontwikkelen van diabetes (gestoorde glucose tolerantie). Daarnaast leidt gewichtsverlies en toegenomen fysieke activiteit tot een betere glycemische controle en kan diabetesgerelateerde medicatie verminderd worden. Het is echter de vraag of de resultaten uit deze gerandomiseerde gecontroleerde trials ook in usual care kunnen worden gehaald. Hiervoor is een goed registratiesysteem 16 nodig van leefstijlindicatoren. Het gewicht, het BMI en het beweeggedrag dienen regelmatig te worden geregistreerd bij diabetespatiënten. Binnen de SGE (Stichting Gezondheidscentra Eindhoven) worden deze leefstijlindicatoren bij diabeten geregistreerd in het HIS. De SGE bestaat uit 10 gezondheidscentra welke zorg dragen voor in totaal circa 60.000 patiënten. Met een uitspoel van leefstijlgerelateerde gegevens heb ik onderzoek gedaan naar de effectiviteit van leefstijlzorg in de SGE. Het gaat hierbij voornamelijk om de vraag of alle inspanningen die geleverd worden om leefstijl te verbeteren leiden tot een lager gewicht en een verbeterd beweeggedrag bij patiënten met type 2 diabetes. In de huidige zorg wordt veel aandacht besteed aan leefstijl. Patiënten gaan naar de diëtist, krijgen adviezen van de huisarts en praktijkondersteuner diabetes en soms worden ze begeleid door een beweegconsulent, om meer te gaan bewegen.

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Ik heb een database gecreëerd waarin gegevens over gewicht, BMI en beweeggedrag van ruim 2000 diabetespatiënten werden samengevoegd. De observatieperiode duurde bijna 2 jaar, van juni 2007 tot april 2009. Analyse van de data laat zien dat het gewicht bij diabeten in de tijd niet verandert. De gemiddelde lijn van het gewichtsverloop bij diabeten is nagenoeg horizontaal. Uit een subanalyse blijkt dat dit ook het geval is wanneer we alleen patiënten bekijken die overgewicht of (morbide) obesitas hebben. Deze laatste groep betreft overigens ruim 80% van de totale type 2 diabetes populatie. Verder is gebleken dat het beweeggedrag bij het grootste deel van de diabeten niet verandert (60%), voor een kleiner deel verslechtert (25%) en dat er slechts een hele kleine groep is die het beweeggedrag heeft verbeterd gedurende de observatieperiode (15%). Het is daarnaast opvallend dat ruim 90% van de patiënten niet aan sport doet en dat amper 40% voldoet aan de gestelde ‘Nederlandse norm gezond bewegen’. Hoewel het niet toenemen van gewicht ook als een effect van leefstijlinterventies kan worden beschouwd, heb ik geconcludeerd dat de huidige leefstijlzorg in elk geval nog ‘onvoldoende effectief’ te noemen is. Dit kan voor een gedeelte verklaard worden door een onvolledige registratie en het feit dat het huidige zorgprogramma diabetes, met nieuwe functies en verantwoordelijkheden, nog niet zo lang wordt gehanteerd en zich nog verder moet ontwikkelen. De resultaten uit de eerder verrichte studies worden nu in de Eindhovense usual care nog niet benaderd. Echter worden de komende jaren deze analyses herhaald, waarbij we verwachten dat de (zichtbare) effectiviteit zal toenemen. Welke factoren zijn het meest van invloed op de ervaren leerzaamheid van het coschap huisartsgeneeskunde? Werkplekleren in de huisartsenpraktijk DOOR: VERA HANSSEN BEGELEIDERS: JONNE VAN DER ZWET, PAUL ZWIETERING & JOB METSEMAKERS Er is veel literatuur over hoe artsen en coassistenten leren op hun werkplek. Deze onderzoeken zijn voornamelijk uitgevoerd in de klinische setting, het ziekenhuis. Hieruit blijkt dat verschillende factoren, zoals het heersende leerklimaat, de kwaliteit van de begeleiding en toenemende zelfstandigheid het leren op de werkplek beïnvloeden. Wij vroegen ons af welke factoren het leren in de huisartsenpraktijk beïnvloeden. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten ten opzichte van de kliniek? Mijn onderzoek maakt deel uit van het promotietraject van Jonne van der Zwet. Tijdens mijn WESP ben ik aan de slag gegaan met reeds ingevulde vragenlijsten van studenten die in 2007 het coschap huisartsgeneeskunde gelopen hebben. In deze vragenlijst staan items over de houding en kwaliteit van de huisartsopleider (HAO), de mate en kwaliteit van observaties en feedback, de kwaliteit en kwantiteit van de patiëntcontacten, de hoeveelheid tijd gespendeerd aan het coschap, de werksfeer, organisatie en leerzaamheid van het coschap. We hebben een aantal van deze items door middel van een factoranalyse samengevoegd waardoor er nieuwe variabelen zijn ontstaan; kwaliteit van begeleiding door de huisartsopleider, kwaliteit en diversiteit van patiëntmix en faciliteiten die tot meer zelfstandigheid leiden. Onze uitkomstmaat was de ervaren leerzaamheid. Door middel van een regressieanalyse zijn we erachter gekomen dat de kwaliteit van de begeleiding door de HAO het meest van belang is voor een positief ervaren leerzaamheid. Ook de kwaliteit en diversiteit van het patiëntenaanbod is significant van invloed op deze leerzaamheid. Faciliteiten die tot meer zelfstandigheid leiden zijn in dit onderzoek niet uit de bus gekomen als significante beïnvloedende factor, wat we eigenlijk wel verwacht hadden gezien eerder onderzoek op dit gebied. Ook in focusgroepen die nu worden uitgevoerd onder coassistenten worden deze punten als erg belangrijk betiteld. De overige resultaten waren in overeenstemming met eerder verschenen literatuur. Hieruit concluderen we dat de kliniek en de huisartsenpraktijk qua factoren die van invloed zijn op de ervaren leerzaamheid, sterk overeenkomen. Aanbevelingen voor de praktijk zijn dan ook om deze drie pijlers te optimaliseren om zo de goede kwaliteit van het coschap te blijven waarborgen. Hiervoor is het noodzakelijk om de betekenis van deze factoren specifiek voor de huisartsenpraktijk in beeld te krijgen. 17

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Wat leren we hiervan? • De Supports Intensity Scale (SIS) meet de totale zorgbehoefte bij mensen met een verstandelijke beperking door middel van subschalen zoals de medische zorgbehoefte, zelfredzaamheid, belangenbehartiging en gedragsproblematiek. • Uit betrouwbaarheid- en validiteitonderzoek blijkt onder andere dat de interne consistentie van de subschaal medische problematiek het laagst is en dat er veel commentaar op inhoud en de vormgeving is, vooral op subschaal medische problematiek. • De noodzakelijke verbetering van de SIS wordt door het onderzoeksteam met behulp van 14 AVG’s aangepakt. Eind 2009 verwachten we de eerste bevindingen. • Leefstijlinterventies gericht op bv gewichtsverlies en meer fysieke activiteit kunnen een belangrijke rol spelen in de preventie en behandeling van diabetes mellitus. • Om de effectiviteit van dit soort interventies goed te kunnen onderzoeken in de praktijksituatie, dient de registratie van gewicht en mate van beweging goed en uniform geregistreerd worden in de praktijken. • Analyse laat zien dat het gewicht van diabeten en het beweeggedrag van de meeste diabeten in de tijd niet verandert. • De huidige leefstijlzorg is nog ‘onvoldoende effectief’ te noemen maar zal wel naar verwachting de komende jaren toenemen. • In het coschap Huisartsgeneeskunde is de kwaliteit van de begeleiding door de HAO het meest van belang voor een positief ervaren leerzaamheid. Ook de kwaliteit en diversiteit van het patiëntenaanbod is significant van invloed op de leerzaamheid. Aanbevelingen voor de praktijk zijn dan ook om deze drie pijlers te optimaliseren om zo de goede kwaliteit van het coschap te blijven waarborgen. • Ook in focusgroepen met coassistenten worden deze drie punten als erg belangrijk betiteld. De klinische coschappen in het ziekenhuis en de huisartsen-praktijk komen qua factoren die van invloed zijn op de ervaren leerzaamheid, sterk overeen. Cultuurverschil IN de opleiding Cultuurshock krap 1000 kilometer van de Huisartsopleiding Maastricht DOOR INGRID VAN DER HEIJDEN, JUNIOR HUISARTSSTAFLID Eind 2008 bezocht een delegatie van de huisartsopleiding Maastricht (Paul Ram, Bas Maiburg, Gerard Benthem en Ingrid van der Heijden) op hun uitnodiging de huisartsopleiding van Trento in Italië. Wij spraken daar op hun eerste landelijke huisartsopleiders congres over de organisatie en inhoud van de Nederlandse huisartsopleiding, het curriculum van huisartsopleiders en over toetsing en beoordeling. Wij kregen van onze gastheren een uitvoerige presentatie over de nadrukkelijke positie van ‘schone kunsten’ en het gebruik hiervan als onderwijsvorm binnen de huisartsopleiding van Trento. Zo heeft de huisartsopleiding Trento bijvoorbeeld een huisarts in dienst die zich heeft toegelegd in 18 cinematografie. Maandelijks wordt er gezamenlijk een film bekeken en geanalyseerd. Aios bezoeken periodiek een museum en krijgen een aantal uur onderwijs verzorgd door een socioloog. Ze hebben –gedeeltelijk ook buiten officiële opleidingstijdeen toneelvoorstelling (‘Doctor Knock’ van Jules Romain) voorbereid en hebben meerdere voorstellingen in de stadsschouwburg gegeven. De DVD van de voorstelling werd ons getoond. Als eerste huisartsopleiding van Italië, maakt de huisartsopleiding van Trento gebruik van simulatiepatiënten-contacten, welke op video worden opgenomen. Groot verschil met de Nederlandse situatie is dat de spreekkamer een leslokaal is en dat de overige aios in een

op één lijn 34 2e uitgave 2009 grote groep rondom de arts en simulatiepatiënt staan. Er mogen medisch inhoudelijke suggesties gegeven worden, maar slechts beperkt persoonlijk gericht commentaar en zeker geen interpretaties. Het bezoek aan de huisartsopleiding in Trento heeft ons vooral geconfronteerd met een groot cultuurverschil. Dit werd ons duidelijk door bijvoorbeeld de gebruikte onderwijsmethodiek (urenlang frontaal onderwijs) en omgangsvormen. De onderwijsvorm lijkt een weerspiegeling te zijn van hoe je met elkaar omgaat in de spreekkamer en in de maatschappij. Het bezoek heeft ons geprikkeld na te denken over de impact van de onderwijsinhoud en- vorm op de uitkomstmaat en de culturele determinanten hierin. Binnen Huisartsopleiding Nederland en HVRC lijkt er weinig aandacht te bestaan voor de rol van de eigen cultuur op de onderwijsinhoud en- vorm. Gesterkt door onze eigen ervaring in Trento, realiseren we dat we (vooral bij allochtone aios) de bestaande impliciete introductie in onderwijsvormen en onderwijsfilosofie –de zogenaamde regels voor het sociale spel binnen de huisartsopleiding- beter moeten expliciteren. Verder concluderen we dat cultuur in engere zin (m.a.w. ‘kunst’) de kracht heeft om inhoudelijke verdieping van reflectie te bieden en actief verbindingen weet te leggen met ervaringen en reflecties. Kunst weet te inspireren en intrinsiek te raken en biedt daarmee een verrijking van de opleiding. De collega’s van de huisartsopleiding Trento zijn uitgenodigd voor een tegenbezoek om de culturele verschillen binnen de huisartsopleiding nader uit te diepen. De gastheren en vrouwen van de huisartsopleiding Trento flankeren Nederlandse delegatie Isa Houwink, onderzoeker Ik ben in 2008, na het afronden van mijn opleiding huisartsgeneeskunde in Maastricht, begonnen als onderzoeker aan de VU in Amsterdam. Sinds 1 januari van dit jaar is ons promotieproject gestart naar het ontwikkelen van een onderwijsprogramma over genetica en genomics voor eerstelijns medewerkers. Dit project is een samenwerking tussen de VU in Amsterdam ( 1e promotor Prof. Dr. Martina Cornel, hoogleraar Community genetics) en Huisartsgeneeskunde in Maastricht (2e promotor Prof. Dr. Geert Jan Dinant). Dit project doe ik parttime naast mijn werk als huisarts (HIDHA in Heerlen en Maastricht) en als moeder, dus ik verveel mij niet snel! 19

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Wie verre reizen maakt kan veel verhalen, dus... Inpakken en wegwezen! DOOR HENDRIK JAN VUNDERINK, REDACTIE EN HUISARTSBEGELEIDER Uit het ruime aanbod op internet vond ik binnen een minuutje een schitterende 8-daagse reis naar Gambia, logies-ontbijt, voor slechts 399 euro per persoon, vertrek 26 juni a.s. Over 9 dagen vanaf het moment, dat ik dit stukje schrijf. Weinig tot geen tijd daardoor om nog ergens anders aan te denken dan aan het leegwerken van het bureau en de aanschaf van gepaste kledij en andere zonneattributen. Dit soort last-minute aanbiedingen is één van de oorzaken van de toename van tropische ziekten en de gevolgen daarvan waarmee de huisarts in Nederland geconfronteerd wordt. Zo is het aantal aangiften van malaria bijna vertwintigvoudigd van 16 in 1970 tot 313 in 1995, dat van buiktyfus van 23 tot 63 in dezelfde periode. Jaarlijks reizen ruim 1,5 miljoen Nederlanders voor hun vakantie of werk naar verre bestemmingen. Risicogebieden voor infectieziekten liggen echter niet alleen in (sub)tropische landen zoals in Azië, Afrika of Midden-Zuid Amerika. Ook dichtbij in Turkije, Egypte of Marokko en zelfs in enkele Oost-Europese landen kunnen de hygiënische omstandigheden slecht zijn en een bedreiging vormen voor de gezondheid. Het risico op infectieziekten is zodoende niet alleen afhankelijk van de bestemming, maar ook van wat men doet of overkomt tijdens een reis. Meer dan 50% van de reizigers is hiervan niet op de hoogte en gaat zonder advies op reis. Verbetering van de toegankelijkheid voor reizigersadvisering is dan ook belangrijk. De huisarts staat dicht bij de Nederlandse bevolking en kan mensen, door het geven van een reizigersadvies, goed voorbereid op reis laten gaan. Bij adequate immunisatie, eventueel chemoprofylaxe en inachtneming van geadviseerde maatregelen worden ernstige gezondheidsproblemen op reis en daarna immers voorkomen. Als logisch gevolg hiervan is het CHBB-register Reizigersadvisering ingesteld, want de beroepsgroep wil zelf de kwaliteit borgen van de hierin actieve huisartsen en hun praktijkvoering. Reizigersadvisering door de huisarts is ‘bijzonder aanbod’ en veronderstelt extra training boven de kennis en vaardigheden zoals genoemd in de “Eindtermen van de huisartsopleiding”. Daarnaast stelt het extra eisen aan de praktijkvoering. Het NHG heeft hiervoor in de Praktijkwijzer Preventie een onderdeel over reizigersadvisering opgenomen. Verder betreft reizigersadvisering primaire preventie en een systematische aanpak van de advisering blijkt effectief. Om reizigersadviserend huisarts te worden, moet de huisarts de basisopleiding Reizigersadvisering van Travel Alert, PAOH of NSPOH hebben afgerond. Voor de actualisering van het kennisdomein zijn de huisartsen vooral aangewezen op het LCR (Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering) en de daaraan gelieerde GGD-en, die voor actuele informatie zorgen. Ook Travelalert is een informatieaanbieder. Tijdens het reisconsult dienen de volgende elementen in ogenschouw te worden genomen: • Reis- en persoonsgegevens • Preventie en voorlichting • Immunisatie • Malaria en dengue • Bijzondere reiziger dan wel bijzondere reis • Ziekte tijdens de reis • Na de reis Na de basisopleiding en het aanpassen van de praktijkvoering aan het bijzonder aanbod moet de huisarts voor het behoud van zijn registratie per 5 jaar minstens 50 reisadvies-consulten begeleiden en minstens 20 uur relevante nascholing volgen. Reizigersadvisering is dus een echte Bijzondere Bekwaamheid. Voor mij een aantrekkelijke, want is het niet fijn om tussen de rhinovirussen van alledag door even meegevoerd te worden naar verre landen en de daar voorkomende microflora en –fauna? En wat nu met mijn reis naar Gambia over 1½ week? Vlug een afspraak maken bij één van de inmiddels 205 geregistreerde huisartsen, want ik moet gevaccineerd 20

op één lijn 34 2e uitgave 2009 worden tegen Gele koorts, DTP en Hepatitis A, moet aan de malariaprofylaxe (welke?) en heb ook advies nodig over de risicopreventie t.a.v. Hepatitis B, TBC, Meningococcenmeningitis, Rabiës, Bilharzia en Denguë. Volgens mij allemaal veel te kort dag, voor mijn eerste malariapil ben ik zeker al te laat. Ik denk, dat ik maar naar Noorwegen ga: ook veel muggen, maar in ieder geval zonder één of andere Plasmodiumvariant. En dan hoor ik de mooie verhalen wel van de patiënt die straks niet zongebruind, maar kanariegeel op mijn spreekuur verschijnt! Deel 2 uit de reeks Supervisie: een ontdekkingsreis voor aios DOOR HARRY MULLER EN MARIA MULDER, SUPERVISOREN HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT In deel 1 van deze reeks1 over supervisie tijdens de opleiding tot huisarts is het kader ervan en de beginfase van supervisie geschetst. Nu krijgt de ontdekkingreis zijn vervolg in de middenfase: het leerproces van de supervisanten wordt verbreed en verdiept. Hun leer- en aandachtpunten worden in daden omgezet en getoetst aan de realiteit: het werken en leren in combinatie met elkaar. De reis eindigt met de afrondingsfase: de eindevaluatie van de supervisie. De middenfase van supervisie Elke supervisiebijeenkomst hebben één of twee supervisanten inbreng aan de hand van een praktijkervaring. Een dergelijk voorval wordt schriftelijk 2 à 3 dagen tevoren aan allen toegestuurd. De supervisor en de medesupervisanten stellen vragen aan de inbrenger om inzicht te krijgen in wat is feitelijk is gebeurd. • Wat is er precies gebeurd? • Wat betekent dit voor jou en de andere betrokkene(n)? Pas als de inbrenger deze vragen heeft beantwoord komen onderstaande vragen aan de orde. • Zou je deze situatie ook anders kunnen bekijken? Hoe dan? • Hoe zou je dit anders willen aanpakken? • Wat heb je daarvoor nodig? Het leren in supervisie is gebaseerd op reflecteren. Dit gebeurt aan de hand van bovenstaande vragen. De kern is dat de supervisant vanuit een ander gezichtspunt een nieuwe betekenis toekent aan zijn ervaring. Bijvoorbeeld: een patiënt volgt een goed bedoeld advies van de huisarts niet op en de patïent reageert geïrriteerd. De vragen stimuleren de supervisant met andere ogen naar dit voorval te kijken. Vervolgens ontdekt hij dat hij zijn ervaring ook anders kan uitleggen en dit advies op een andere manier kan geven. Dit leidt tot een (meer) bewust en nieuw handelen, waarover hij opnieuw kan reflecteren. In deze beschrijving is de leercirkel van Kolb herkenbaar. Om de ingebrachte voorvallen te analyseren en uit te diepen maken supervisoren gebruik van verschillende referentiekaders. Te denken valt aan: de Roos van Leary, het kernkwaliteitenkwadrant van Ofman, handreikingen voor assertief reageren, de Rationele Emotionele Therapie van Ellis, enz. Van elke bijeenkomst maken de supervisanten een reflectieverslag (soms gebeurt dit minder frequent). Hierin ordenen zij hun ervaringen, gedachten en gevoelens. Dit verslag is een hulpmiddel om zelfstandig te leren denken over zichzelf en het werk. De supervisor kan zo volgen hoe zij aan hun leerdoelen werken en wat er aan hun handelen verandert. De volgende punten komen in dit verslag aan de orde: • wat heb ik geleerd? • wat was belang en wat niet? • tot welk nieuw inzicht ben ik gekomen? • wat is de betekenis voor mijn houding en gedrag? Dit verslag wordt aan het begin van de volgende bijeenkomst besproken. 1 Het eerste deel verscheen in Op éën lijn, nummer 33, voorjaar 2009 21

op één lijn 34 Themadeel 'Onderwijs' 24

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Inleiding op het thema Uitnodiging DOOR LAURY DE JONGE, SECTORHOOFD ONDERWIJS BASISCURRICULUM Huisartsen die in hun werk ook coassistenten of huisartsen-in-opleiding opleiden, zijn van alle huisartsen in Nederland het meest tevreden over hun werk. Dat blijkt uit onderzoek dat Irene van Ham deed bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen, en waarop zij in 2006 promoveerde onder de titel “De arbeidssatisfactie van de Nederlandse huisarts”. Deze Op één lijn heeft als thema “Onderwijs”. Om een bijdrage te leveren aan uw arbeidssatisfactie, wil ik u van harte uitnodigen om deel te nemen aan het onderwijs dat de vakgroep Huisartsgeneeskunde verzorgt aan het basiscurriculum van de Universiteit Maastricht. In het huidige curriculumjaar 2008-2009 werd maar liefst ruim 18.254 uur onderwijs aangeboden door onze vakgroep, wat overeenkomt met ruim 11 FTE. Dit wordt ingevuld door circa 40 personen. Het overgrote deel van dit onderwijs bestaat uit uitvoerende rollen, waarvan die van Huisartsbegeleider van coassistenten misschien het meest bekend is. Andere rollen in de geneeskundeopleding zijn bijvoorbeeld die van tutor van een onderwijsgroep of begeleider van sociale vaardigheidstrainingen. Naast uitvoerende rollen is er ook een aantal coördinerende rollen die door medewerkers van onze vakgroep met verve vervuld worden. Het door de vakgroep Huisartsgeneeskunde gegeven onderwijs wordt in de studentbeoordelingen bovengemiddeld goed geëvalueerd. Om onze uitnodiging kleur en achtergrond te geven neem ik u graag in vogelvlucht mee door dit nummer van “Op één lijn”. Welke praktijkcontacten bieden we ook al weer aan? U kent ongetwijfeld de student die een gedeelte van zijn/ haar stage doorloopt in uw praktijk. Naast een beknopt overzicht van de eigenschappen van de stages in de verschillende jaren kunt u ook lezen hoe de studenten zelf hun stages ervaren hebben, en dat zij hierbij niet alleen medisch inhoudelijk kennis hebben opgedaan. U kent de coassistent, maar wist u ook dat er praktijken zijn die uitstekende ervaring hebben met het opleiden van duo’s coassistenten? Er is al veel geschreven over de nieuwe 6e jaars studenten, de WESP en GEZP, maar hoe ervaren zij deze stages binnen de Huisartsgeneeskunde? En hoe ervaart een doktersassistente nu eigenlijk al die naar onderwijs hunkerende studenten? Welke onderwijsrollen zijn er? Huisarts Jeroen Smeets beschrijft zijn ervaringen in zijn rol als observator bij de vaardigheidstoets, terwijl collega Janneke van Drunen op persoonlijke wijze de rol van Huisartsbegeleider van een groep coassistenten beschrijft. Over de meer coördinerende rollen schrijft Johan Evers in zijn bijdrage over zijn ervaringen met de coördinatie van het 3e jaar, u weet wel, van de jaar 3 praktijkcontacten. Er staat nog veel meer over onderwijs in dit themanummer. Het Onderwijssecretariaat Huisartsgeneeskunde is bij de meesten van u bekend als vraagbaak bij onderwijsvraagstukken. Daarnaast beschikt onze onderwijscoördinator Lilian Aarts over uitgebreide informatie over inhoud, urenvergoeding en functievereisten van de meeste rollen. U kunt altijd contact via haar met ons opnemen indien u interesse heeft, ook als u nog geen concrete gedachten over uw mogelijkheden/capaciteiten heeft. Voor onderwijs is altijd formatie of geld beschikbaar, en we hebben altijd behoefte aan praktiserende huisartsen. Wij werken hard aan een compleet, eenvoudig en overzichtelijk portfolio van alle beschikbare rollen en functies. Een portfolio dat niet alleen een opsomming is van louter teksten, maar wat ook antwoord geeft op de vraag “welke rol heeft u voor mij op een dinsdagmiddag?”, of: “ik wil best meedoen, maar ik kan maar in één bepaalde periode: heeft u dan wel iets voor mij?”. Kortom: wij willen u van harte uitnodigen om zelf deel te nemen aan onderwijs, hetzij in uw praktijk, dan wel op de Universiteit. Onderwijs, omdat u het waard bent! 25

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Ervaringen met groepsonderwijs jaar 3 Blijft het bij experimenteren? DOOR PAUL STALENHOEF, ACADEMISCH HUISARTS IN GC DR. VAN KLEEF Het begin van het groepsonderwijs in jaar 3 in het gezondheidscentrum Dr van Kleef ligt in september 2007. Na 2 jaar ervaring is het tijd om de balans op te maken. Het is begonnen na een gesprek met de toenmalige coördinator Jaar 3 Ramon Ottenheijm, huisarts in het gezondheidscentrum Geulle, die het groepsonderwijs jaar 3 als pilot heeft uitgevoerd in zijn eigen praktijk en daar positief over was. Het groepsonderwijs in de praktijk is dus ontstaan als een experiment en gezien als een mogelijke oplossing voor het tekort aan participerende huisartsen. De vraag is dan: “Is het mogelijk om met groepsonderwijs efficiënter te werken met minder opleiders, waarbij het aanbod van problemen en de kwaliteit van het onderwijs voldoende zijn gewaarborgd?” Andere vragen zouden (los van logistieke noodzaak) kunnen zijn: “Heeft het groepsonderwijs in deze vorm ook an sich voordelen? Is het inspirerend? En wat is de meerwaarde?” De studenten in jaar 3 volgen onderwijs in 4 clusters van elk 10 weken: 1. Buikklachten/Abdomen 2. Bewegingsapparaat 3. Geestelijke gezondheidsproblemen en 4. Hartvaatziekten/longen. Studenten bezoeken 2 keer per cluster de huisartspraktijk, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is dat zij op de bezoekdag contact hebben met patiënten die een probleem of een aandoening hebben, die past binnen het cluster. Het groepsonderwijs vindt plaats in een “Carrousel” formule, waarbij de studenten in duo’s een uitgenodigde patiënt een anamnese afnemen en een gericht onderzoek doen. Daarbij is het van belang dat de docent feedback geeft. Per cluster bezoeken zij 2 middagen de praktijk en in totaal zien zij dus totaal 6 patiënten per cluster. Voorwaarden zijn: de aanwezigheid van 3 patiënten met een aandoening of probleem wat het cluster betreft en wat betreft locatie: 3 spreekkamers en een groepskamer. Eén duo studenten heeft steeds gedurende een half uur 28 contact met één patiënt, daarna rouleren zij en gaan ze naar de volgende patiënt in een andere spreekkamer. Na 1,5 uur komen de studenten en de begeleider weer bijeen in de onderwijs-groepskamer, waar de patiënten uitvoerig worden nabesproken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een laptop en een beamer, waarmee de belangrijkste zaken uit het elektronisch medisch dossier kunnen worden getoond. De huisarts geeft aan het eind van ieder cluster een beoordeling aan de student dat wordt meegewogen in het eindoordeel. Kunnen we het experiment als geslaagd beschouwen? Welke voordelen zijn er, en welke nadelen kleven er aan dit onderwijsproject? Zijn er verbeteringen in te voeren? Hierbij is ook het studentenoordeel van belang. Voordelen: er wordt gericht gewerkt, omdat op één middag 3 patiënten worden uitgenodigd met problematiek die rechtstreeks te maken heeft met het cluster. Het werken in duo’s heeft het voordeel dat studenten elkaar kunnen aanvullen bij de anamnese en het lichamelijk onderzoek en dat zij van elkaar feedback krijgen. De huisarts is aanwezig bij anamnese en lichamelijk onderzoek en begeeft zich van kamer naar kamer om de studenten te observeren. In de nabespreking is gelegenheid voor discussie en het stellen van vragen aan elkaar en aan de begeleider. Per patiënt worden leerdoelen geformuleerd voor verdere verdieping, waarop de volgende bijeenkomst wordt teruggekomen. Dit werkt goed naar mijn gevoel. Ook de studenten zijn tevreden over het rendement en vinden vooral de nabespreking, waarin zij persoonlijk feedback krijgen op hun functioneren inspirerend. Nadelen zijn, dat de student niet meer zoals voorheen een dagje meeloopt en ook nog een aantal andere indrukken opdoet van het werk van de huisarts. Dat wordt door de studenten als een nadeel ervaren. Door de studenten is de suggestie gedaan, dat zij ieder naast de onderwijsmiddagen ook nog een dag aanwezig kunnen zijn in de praktijk om meer zicht te krijgen op het werk van de huisarts. Dit betekent voor de huisarts 6 extra onderwijsdagen verspreid over het jaar. Een ander aspect is dat het voor de patiënt vermoeiend is op één middag

op één lijn 34 2e uitgave 2009 3 maal een sessie te hebben met steeds 2 studenten. Een ander moeilijk punt is de beoordeling, die vaak gebaseerd is op te weinig indrukken van de student en dan blijft hangen in een vage formulering of aanbeveling aan het adres van de student. Mijn totaalindruk is toch positief. Er zijn wel soms wat logistieke problemen op praktijkniveau (er zijn geen 3 spreekkamers beschikbaar) of een patiënt belt een uur van tevoren af of komt niet opdagen. Ook op studentniveau kan het mis gaan, als ze bijvoorbeeld andere dringende verplichtingen hebben al dan niet verband houdend met het cluster. Voor mij persoonlijk is het wel belastend. Vooral het steeds weer vragen van patiënten is wel eens een probleem. Ook dient de praktijk te zijn afgestemd op deze onderwijsvorm. Een ieder die worstelt met beschikbare spreekkamers voor praktijkondersteuners, psycholoog in de eerste lijn, 2e lijnsverpleegkundigen, etc zal zich dit kunnen voorstellen. Toch overheerst het gevoel dat dit zinvol, huisartsgeoriënteerd onderwijs is. Bovendien denk ik dat het onder genoemde voorwaarden een oplossing kan zijn voor het tekort aan opleidende huisartsen en dat het zeker meerwaarde heeft met betrekking tot de leeropbrengst, daarbij de nadelen in acht genomen. Als je een enthousiaste huisarts bent, je lol hebt in onderwijs geven, je beschikt over voldoende spreekkamers en een groepskamer, je het niet vervelend vindt steeds weer patiënten uit te nodigen voor onderwijs in de praktijk, dan is dit misschien iets voor jou… Het is een uitdaging, en je blijft scherp in je vak. Tekening van Paul in het HAGblad uit 1985 is nog steeds actueel Coschappen Duo co: een kans of een gedrocht? DOOR EVELINE HAZELAAR EN EMILE MOM, HUISARTSEN WMC BOCHOLTZ Toen wij in 2005 verhuisden vanuit de noodbouw naar ons nieuwe gezondheidscentrum kwam al snel de vraag vanuit de academie om weer te gaan deelnemen aan de coschappen huisartsgeneeskunde. Vanuit onze praktijk wilden wij dat graag doen, maar dan wel op onze wijze. Eigenwijs als wij zijn hadden we een idee uitgewerkt om het co schap op een andere wijze in te vullen. Niet meer klassiek via de een op een leerling/ leermeester methode maar graag wat meer interactie. Ons idee is om 29

op één lijn 34 2e uitgave 2009 2 studenten tegelijk in de praktijk op te nemen, iedere student gekoppeld aan 1 opleider. De patiënt contacten vinden echter gezamenlijk plaats, de 2 studenten zien samen 1 patiënt, waarbij er wel een duidelijke rolverdeling is afgesproken. Tijdens het patiëntcontact heeft 1 student de rol van arts en de ander de rol van observator. De observator bedient ook de aanwezige video camera. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de studenten samen een consult gaan doen, wel kan de arts student aan het eind van de anamnese de observator vragen of er nog relevante informatie vergeten is. Beide rollen vergen dus een actieve inzet tijdens het patiëntcontact. Alvorens een van beide huisartsopleiders erbij geroepen wordt voor de patiëntgebonden nabespreking, kunnen de studenten onderling ook al even brainstormen over diagnose en beleid. Bij de nabespreking later op de dag ligt de nadruk op interactie. De arts/student begint met de presentatie van het soepel verslag, of geeft aan waar de moeilijke punten bij het consult lagen. De observator wordt vervolgens ook bij de nabespreking betrokken. De casus kan heel goed gebruikt worden als kapstok om leerpunten aan te hangen of te linken naar standaarden die verder besproken worden of nagezocht dienen te worden. In deze bespreking is de opleider meer een coach die de studenten prikkelt om zaken uit te leggen aan elkaar, of om onderwerpen op te zoeken en later verder te bespreken. Aangezien er in de praktijk 2 opleiders voor co assistenten zijn is enerzijds continuïteit gewaarborgd en anderzijds is de begeleiding voor de studenten divers. De coassistenten Laury en Elleke is gevraagd hun ervaringen met dit systeem in het kort aan te geven. Zij zagen zelf als voordelen van het gevolgde systeem: - Je leert van elkaar • Je ziet hoe je collega het lichamelijk onderzoek uitvoert • Leert van elkaars anamnese voering en kunt elkaar tevens hierover feedback geven. • Kunt elkaar aanvullen en zo op nieuwe ideeën worden gebracht. • Met elkaar discussiëren over (differentiaal) diagnosen omdat de ene meer weet over een bepaald vakgebied door een al gelopen coschap en de ander juist uit een ander deelgebied meer weet. • Uitwisselen van ervaring over een diagnose of beleid wat gevoerd is bij een soortgelijke casus in een eerder coschap. - Met z’n tweeën een patiëntcontact nabespreken, is een soort van intervisie om bijvoorbeeld te kijken wat een patiënt bij je oproept en of dit bij de ander hetzelfde is, of dat diegene juist het consult heel anders had aangepakt. - Naar aanleiding van een casus samen de NHG standaarden doornemen en bespreken of het juiste beleid is ingezet. - Je leert goed communiceren, samenwerken, feedback geven en rekening houden met je duo partner. Allemaal eigenschappen die je later in de praktijk van pas komen. - Doordat we 2 opleiders hebben, krijgen we een beter en breder beeld en zien we meerdere aanpakken in omgang en beleid. Nadelen: - Als er één huisarts is en er visites gedaan worden en we met z’n tweeën mee gaan, is het misschien wat druk voor de patiënt. - Soms richt de patiënt zich niet alleen op de ‘arts’ maar ook op de observator en dat maakt het lastiger om een één op één gesprek te voeren. - In het begin toch een beetje eng om continu geobserveerd te worden. In onze opvatting leren studenten op deze wijze dus meerdere zaken die in hun latere carrière belangrijk blijven, verder denken wij dat de op deze wijze opgedane kennis beter beklijft en last but not least is het begeleiden van studenten er voor ons als opleiders leuker door geworden. Concluderend, het duo co schap is zeker geen gedrocht, maar een kans voor de toekomst. vlnr huisarts Eveline Hazelaar en coassistenten Laury Hurenkamp en Elleke Cremers 30

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Mijn leven als WESP DOOR JULES UMMELS, ZESDEJAARS STUDENT GENEESKUNDE In deze korte uiteenzetting vertel ik over mijn ervaringen tijdens de wetenschapsstage (WESP) bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde in Maastricht. Ik zal specifiek ingaan op de begeleiding van deze stage en de verschillen hiertussen met de coschappen van het vierde en vijfde jaar. Mijn dagelijkse WESP begeleiders Luc Gidding en Mark Spigt hebben hun taken goed onderling verdeeld. Luc doet voornamelijk de dagelijkse begeleiding en Mark heeft het overzicht over het geheel. Beide heren hebben, naast de inhoudelijke stagebegeleiding, ook veel aandacht voor mijn persoonlijke doelstellingen en mijn ontwikkelingen als mens. Dat is erg prettig. Luc heeft plezier in zijn werk en brengt dat stuk enthousiasme ook over tijdens het begeleiden van studenten. Een van zijn maffe eigenschappen is dat hij steeds vooral de positieve kanten van een situatie probeert in te zien. Een eigenschap die je goed kan gebruiken bij het bedrijven van wetenschap, en zeker op zijn onderzoeksgebied: depressieve klachten. Daarentegen richt ik mijn aandacht meer op situaties die niet goed gaan, zodat deze ‘tegenslagen’ een grotere impact op mij hebben dan eigenlijk nodig is. Maandelijks evalueren wij mijn vooruitgang op verschillende gebieden. Deze evaluatiemomenten hebben ervoor gezorgd dat ik meer verantwoordelijkheid voor dit project ben gaan dragen. Dit heeft mij meer zelfvertrouwen gegeven en het inzicht gegeven dat een passieve houding, ontstaan door momenten van onzekerheid, een stagnerende werking heeft op mijn persoonlijke ontwikkeling. Juist deze inzichten zijn voor mij heel leerzaam geweest. Ik vind het moeilijk om een eenduidig profiel te schetsen van mijn ervaringen over de begeleiding van mij als coassistent in het vierde en vijfde jaar. In grote lijnen ben ik over de medische inhoudelijke begeleiding van arts-assistenten tevreden. Echter ontbrak vaak de tijd om samen mijn ontwikkeling te evalueren. Ook vind ik het jammer dat sommige specialisten met al hun kennis en ervaring amper een bijdrage hebben geleverd aan kennisoverdracht naar coassistenten. Gelukkig ben ik ook veel specialisten tegengekomen, die hun didactische kwaliteiten wel hebben ingezet om geneeskunde studenten te inspireren en zodoende hun bijdrage hebben geleverd aan de kwaliteit van toekomstige artsen. Kortom, er zijn duidelijke verschillen te merken tussen begeleiding en sfeer tijdens coschappen en een WESP bij HAG, waar je nadrukkelijk een teamlid wordt. Dit komt ook voort uit het feit dat de WESP, met 18 weken, flink langer duurt dan het gemiddelde coschap maar voornamelijk door de intensieve en positieve begeleiding. De bezige WESP DOOR JONAS GöBBELS, ZESDEJAARS STUDENT GENEESKUNDE Het begin van mijn WESP vond ik moeilijk, het was erg wennen om kwalitatief onderzoek te doen. Tot dan toe hadden we altijd geleerd om hypotheses te toetsen door middel van kwantitatief onderzoek. Het idee ligt er al, en je toetst gewoon in hoeverre dit ‘statistisch waar’ is. Nu werd het anders; er lag een probleem zoals ik beschreven had in mijn participatieprotocol, en nu dienden de mogelijke oorzaken en hypothesen nog gevonden te worden. Door middel van inlezen en het aanschrijven van huisartsen begon ik mijn stage. Het inlezen lukte aardig. Het vinden van huisartsen en deze warm maken voor een interview van ruim een half uur was andere koek. Veel 31

op één lijn 34 2e uitgave 2009 afwijzingen later dan toch aan negen huisartsen gekomen. Alle begin is moeilijk maar zeker in de eerste weken vond ik de organisatorische invulling lastig. Ik kon bij veel mensen terecht voor vragen, maar wist niet bij wie voor welke vragen. Mijn eigen begeleider is parttimer. Zeker omdat ik redelijk ‘zoekende’ was gezien de aard van mijn onderzoek en nul ervaring én deze manier van werken nog nooit had meegemaakt, vond ik dit erg lastig. Je bent als student nou eenmaal gewend dat de lijnen naar je beoordelaar redelijk kort zijn, en weet in je coschappen redelijk goed bij wie je wel en niet terecht kunt. De sfeer binnen de HAG was heel goed. Ondanks dat je nieuw bent, word je redelijk snel opgenomen en staat iedereen open voor vragen. Ik denk dat ik meer uit mijn onderzoek had kunnen halen als ik assertiever was geweest. In het begin had ik wilde plannen maar die doofden al snel uit door de teleurstelling in het tempo waarin onderzoek plaatsvindt. Gelukkig was ik niet de enige WESP die zo met zijn neus op de feiten gedrukt werd. Het feit dat je ook anderen ziet worstelen, is op zich niet leuk, maar het is goed om met anderen hierover te praten. Daarvoor was de grote onderzoekskamer met op het hoogtepunt 12 WESPEN wel erg fijn. Wat minder prettig was, was dat zeker bij warm weer op een vrijdagmiddag van effectief werken niet heel veel meer terecht kwam. Twee mensen waren er nodig met een spannend verhaal om de productiviteit tot een ijskoud dieptepunt te laten dalen. Ik kijk terug met gemengde gevoelens; aan de ene kant heb ik meer geleerd dan ik nu durf toe te geven, aan de andere kant heb ik het gevoel dat er veel meer in had gezeten. Ik denk dat dit wel inherent is aan onderzoek doen omdat je van zoveel (f)actoren afhankelijk bent voor je voortgang. Van praktische zaken, selectie van huisartsen tot het converteren van resultaten wordt je tempo bepaald door de langzaamste schakel; en dat is wennen. Zorgstage in jaar 6: GEZP GEZP: wederzijdse ervaringen DOOR DIEDERD KRONJEE, HUISARTS EN SEMI-ARTSBEGELEIDER In 2006 is het zesde leerjaar van het nieuwe Maastrichtse curriculum gestart. In dit jaar participeert de geneeskundestudent gedurende 18 weken in de gezondheidszorg en gedurende 18 weken in wetenschappelijk onderzoek. De gezondheidszorgparticipatie wordt afgekort tot GEZP. De GEZP-student wordt ook wel semi-arts genoemd. Ik heb eerst ervaring opgedaan als co-assistentbegeleider en ik zie twee belangrijke verschillen. Ten eerste, de motivatie van de semi-arts is per definitie goed. Waar de co-assistent wel eens interesse heeft voor alles behalve de huisartsgeneeskunde, kiest de semi-arts bewust voor een stage in de huisartsgeneeskunde. Ten tweede, de semi-arts functioneert meer zelfstandig. Dat leidt ertoe dat ik als begeleider ook een ontwikkeling heb doorgemaakt; van directe supervisie naar supervisie op afstand. Liep ik eerst bij elk consult de spreekkamer van de co-assistent in, krijg ik nu meestal een telefonische overdracht van de semi-arts. Het lijkt mij een goede voorbereiding op het opleiden van aios. Tessa Vosveld (26 jaar) heeft gekozen voor de GEZP huisartsgeneeskunde en is geplaatst in mijn praktijk, het academisch Medisch Centrum West Kerkrade (MCWK). Wat was je motivatie voor deze stage? “Voor mij staat vrijwel vast dat ik de huisartsopleiding ga volgen. Toch heb ik de kans gegrepen om mij tevoren verder te verdiepen. Ik heb mijn coschap huisartsgeneeskunde in een solopraktijk gelopen en ik denk dat ik daar wat gemist heb, zoals de samenwerking tussen collegae en met andere disciplines. In een groepspraktijk als MCWK krijg ik daar een beter beeld van. Ik denk dat in een groter verband werken meerwaarde heeft voor de huisarts en voor de patiëntenzorg. Ik hoop aan het einde van mijn stage een beter beeld te hebben hoe ik het beroep huisarts zelf zou willen invullen en wat de mogelijkheden hiertoe zijn in het huidige gezondheidszorgstelsel. En ik wil graag ervaren of ik zelfstandig kan functioneren in de huisartspraktijk. Ik wil antwoord op de vraag of ik meteen kan solliciteren naar de vervolgopleiding of dat ik eerst praktijkervaring moet opdoen als bijvoorbeeld poortarts.” 32

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Voldoet de stage tot nu toe aan je verwachtingen? “Ja, ik kan deelnemen aan intercollegiaal en interdisciplinair overleg en ik kan met elke discipline meekijken. Ik hoor dan ook veel verschillende visies over het functioneren van en in een huisartsenpraktijk. En als ik met een vraag zit naar aanleiding van een patiëntencontact kan ik bij iedereen aankloppen. Iedereen in de praktijk is bereid om mij te woord te staan.” Vond je het spannend om te beginnen aan de stage? “Ik had vooral veel zin om weer aan de slag te gaan in de praktijk; zeker na 18 weken WESP (= wetenschapsparticipatie). Ik hoopte wel op een leuke stageplek die aansloot bij mijn verwachtingen. Tijdens het kennismakingsgesprek voorafgaand aan de stage werd mij jullie aanbod duidelijk en kreeg ik er veel vertrouwen in. Het werd mij vooral ook duidelijk dat ik voor een groot deel zelf het verloop (of de inhoud) van de stage zou bepalen aan de hand van vaardigheden, inzet en interesse. MCWK heeft veel ervaring in het geven van praktijkonderwijs en iedereen is bereid om studenten te begeleiden.” De faculteit verwacht dat de semi-arts groeit naar zelfstandig functioneren. Voldoet de stage aan die verwachting? “Meer dan! Ik voelde mij in het begin wel in het diepe gegooid, maar tijdens de coschappen heb ik geleerd mijn grenzen aan te geven. En door zelfstandig patiëntencontacten en supervisie op afstand te hebben, leer je heel snel. Het aanbod aan patiëntencontacten is ook ruim voldoende.” Als je deze stage niet had kunnen lopen, wat had je dan gemist? “Dan had ik nu niet geweten in hoeverre ik kan functioneren in een huisartspraktijk en was ik minder voorbereid begonnen met de huisartsopleiding. En ik had dan minder goed geweten wat de rol is van een huisarts naast een medisch specialist in het ziekenhuis.” Opname van consult: supervisie op afstand Arts-Klinisch Onderzoeker (AKO) Na 4 jaar Master-onderwijs arts èn klinisch onderzoeker DOOR LOES MANNESEN, AKO STUDENT Ik behoor tot het eerste cohort studenten welke in september 2007 zijn begonnen met de A-KO-master1. A-KO staat voor Arts-Klinisch Onderzoeker en ik heb medio maart een korte verkennende stage bij Huisartsgeneeskunde gelopen. De A-KO-master is een 4-jarige master waarin studenten met een biomedische vooropleiding worden opgeleid tot basisarts èn klinisch onderzoeker. 1 In september 2007 is de A-KO-master voor het eerst van start gegaan en ieder jaar worden maximaal 30 studenten in Maastricht geselecteerd. Ik heb hiervoor de bachelor Technische Geneeskunde gedaan op de Universiteit Twente. Ik heb gekozen voor de A-KO, omdat ik patiëntencontact erg leuk vond en het niet zeker was in welke mate ik patiëntencontact zou hebben als ik mijn master Technische Geneeskunde had afgerond. formeel bestaat de studie geneeskunde tegenwoordig uit 3 jaar Bachelor en 3 jaar Master studie (BaMa structuur), maar bij regulier ingelote geneeskundestudenten valt dat onderscheid niet op 33

op één lijn 34 2e uitgave 2009 De A-KO bestaat uit 4 fasen, deze fasen lopen niet gelijk aan het academisch jaar. In het kort komt het erop neer dat tijdens fase 1 (40 weken) de ‘normale’ lichamelijke situatie wordt bestudeerd en in fase 2 (30 weken) de situatie als het lichaam niet goed functioneert, in fase 3 (60 weken) lopen we dezelfde coschappen als de reguliere geneeskunde studenten met het verschil dat sommige coschappen korter zijn (bv coschap Huisartsgeneeskunde duurt dan 8 weken ipv de reguliere 10 weken) en als laatste fase 4 (30 weken) welke in het teken staat van wetenschappelijk onderzoek in de vorm van een combistage. De component klinisch onderzoek komt gedurende de gehele opleiding aan bod en wordt in de praktijk gebracht tijdens de laatste 4 weken van fase 2, de WIP (Wetenschap In de Praktijk), en de 30 weken van fase 4 bij één van de onderzoeksscholen van de Universiteit Maastricht. Na de 4 jaar zijn we zowel basisarts als klinisch onderzoeker. Medio maart 2009 ben ik begonnen met mijn WIP-stage bij Huisartsgeneeskunde, samen met 2 medestudenten: Céline Geboers en Mark Kiemenije. De doelstellingen vanuit de opleiding waren erg breed gedefinieerd, belangrijkste doel was dat de stage een voorbereiding moest zijn voor de combistage in fase 4 en dat het een kennismaking was met de betreffende onderzoeksomgeving. Hierdoor heeft iedereen zijn eigen invulling gegeven aan deze stage. Ik heb me vooral beziggehouden met het sneltesten onderzoek waar Janaica Grispen en Martine Ickenroth op gaan promoveren. Mijn begeleider was Geert-Jan Dinant. Omdat ik zelf nog nooit (buiten literatuuronderzoek) betrokken ben geweest bij klinisch onderzoek, vond ik het belangrijk dat deze stage ook een oriënterend karakter had. Ik heb dan ook, naast de doelstellingen van de opleiding en het sneltestenonderzoek, gekeken welk onderzoek nog meer gebeurt binnen Huisartsgeneeskunde, wie hierbij 2 Het coschap Huisartsgeneeskunde voor AKO’s start voor het eerst in mei 2010; deze studenten zullen vooral in de academische huisartspraktijken geplaatst worden opdat de AKO’s ook tijdens hun coschappen zoveel mogelijk in aanraking komen/blijven bij wetenschappelijk onderzoek betrokken zijn, en of Huisartsgeneeskunde een plek is om mijn fase 4 bij te doen. Dit verschilt van Céline en Mark. Céline heeft zich bezig gehouden met de NicVax studie en heeft een pilotonderzoek gedaan om een vragenlijst naar de verwachtingen van rokers op NicVax te valideren, zodat zij de resultaten van deze vragenlijst kan gebruiken voor haar onderzoek in fase 4. Mark heeft zich beziggehouden met de AMUSE-II studie en heeft een tussentijdse analyse van de tot dan toe bekende resultaten gemaakt. Na een paar dagen werd mij al duidelijk dat het doel om in kaart te brengen welk onderzoek wordt verricht binnen Huisartsgeneeskunde te hoog gegrepen was, aangezien wonderbaarlijk genoeg bijna niemand wist welk onderzoek er precies werd uitgevoerd binnen Huisartsgeneeskunde en wie hierbij betrokken waren. Ik heb daarom met veel mensen gesproken en gevraagd met welk onderzoek zij bezig waren en wat hierin hun rol was en aan de hand hiervan heb ik verschillende organogrammen gemaakt. Verder heb ik meegelopen met het sneltesten onderzoek en heb ik, nadat ik mezelf SPSS eigen had gemaakt, geholpen met het selecteren van personen voor vervolgonderzoek en het benaderen van deze personen per mail. Ik vond het een leuke en leerzame stage. Aangezien het doel van mijn stage niet eenduidig was, heb ik veel mensen kunnen spreken en veel dingen gezien. Hierdoor heb ik voor mezelf een duidelijker beeld gekregen wat onderzoek doen in de praktijk inhoudt en welk onderzoek momenteel gebeurt binnen Huisartsgeneeskunde. Tevens ben ik erachter gekomen dat ik graag terugkom om mijn fase 4 binnen Huisartsgeneeskunde uit te voeren. Op dit moment vind ik het sneltesten onderzoek nog steeds erg leuk en interessant, maar ik heb nog even de tijd om te beslissen want mijn fase 4 begint pas eind 2010/begin 2011. Eerst ga ik coschappen2 lopen, wie weet tot dan! 2 34

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Wat vinden assistentes van (al) die studenten? “Juffrouw staat de koffie klaar?” DOOR MARIE JOSé NEFKENS, ASSISTENTE VAN HET GC WITHUIS IN VENLO Allereerst kort hoe wij in het G.C. Withuis in Venlo de praktijkplek aanbieden aan de vele derdejaars studenten. De studenten komen in groepjes van vier, twee keer per blok naar onze praktijk. Ze zien dan in tweetallen een patiënt voor ongeveer een uur zonder huisarts en dan wisselen ze van patiënt. Na afloop worden de bevindingen besproken met de huisarts. Maar nu de interessante details over de studenten vanuit het gezichtspunt van de doktersassistenten in G.C. Withuis. Er is altijd een student van het groepje van vier die het voortouw neemt en telefonisch contact opneemt met de assistente van het G.C. Withuis voor het maken van een afspraak. Je ziet grote verschillen in flexibiliteit van de studenten: de ene groep komt met een lijstje met optionele data en houdt rekening met de mogelijkheden van de artsen en de andere groep deelt mede dat ze op die en die data ons komen vereren met een bezoekje en of de koffie dan aub klaar kan staan. Dat de groep geneeskunde studenten (logischerwijs) een heterogene groep mensen betreft qua karakterstructuur wordt meteen duidelijk bij het eerste ‘live’ contact met de studenten wanneer zij zich de eerste morgen melden aan de balie bij de assistenten in het G.C. Withuis. De ene student staat er als een verlegen vogeltje bij, terwijl je bij de andere student twijfelt of je toch niet te maken hebt met een zelfverzekerde artsenbezoeker?! Het ene ’type’ student staat netjes te wachten op een rondleiding door het Withuis met hun jas en rugzakje in de hand en het ‘andere type’ heeft zichzelf al een plekje aan de werknemerskapstok ‘toegeëigend’ en zit met een kopje koffie aan de koffietafel. En zo zie je ook studenten die graag een praatje maken met de assistenten tijdens de koffiepauze en gezellig meepraten over ‘het weer’ en belangrijke ‘vrouwenzaken’ en studenten die de communicatie in de pauze beperken tot hun ‘eigen soort’ (medestudenten) en waar je vrijwel geen contact mee krijgt. De student die zich bij elke aanwezigheid weer enthousiast meldt bij de balie en de student van wie je enkel door de eerste kennismaking weet dat hij ‘echt’ bestaat, maar je daarna nooit meer hebt gezien. Al met al een diverse groep studenten die wij (over het algemeen…) met veel plezier begeleiden in de korte periode dat ze bij ons zijn! Een mooi voorbeeld van hoe om te gaan met krapte in je praktijk en optimaal gebruik van de ruimtes 35

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Lijdzaam zitten op een krukje of voor het eerst echt zelf dokteren? De huisartsenpraktijk als leer- en werkplaats DOOR JONNE VAN DER ZWET, ARTSONDERZOEKER Sinds anderhalf jaar doe ik promotieonderzoek naar werkplekleren in de huisartspraktijk. In eerste instantie deed ik dat in combinatie met de huisartsopleiding, maar tegenwoordig richt ik mij volledig op het onderzoek, waarover ik hieronder meer zal uitwijden. Maar eerst het volgende: In het licht van nog niet publiceerbare resultaten van lopend onderzoek heb ik een wetenschappelijk minder verantwoorde doch zeer informatieve poll gehouden onder afgestudeerde artsen. Ik vroeg hen wat zij zich herinnerden van de leerzaamheid van hún coschap huisartsgeneeskunde. “ Tijdens het coschap huisartsgeneeskunde kreeg ik voor het eerst meer verantwoordelijkheid waardoor ik me al veel meer dokter in spe voelde. Een patiënt voor het eerst alleen zien en alleen supervisie op afstand; dat was heel spannend ook al ging het om een voetschimmel! ” “ Ik wist toen ik mijn coschap huisartsgeneeskunde liep één ding zeker: zo’n huisarts wil ik nooit worden! Patiënten includeren in onderzoeken waar ze geen weet van hadden en continu proberen overal een financieel slaatje uit te slaan en ondertussen op wintersport, om verwerpelijke redenen gesponsord door de farmaceut. Patiënten die antibiotica voorgeschreven kregen toen ze het woord alleen al in de mond namen, bang om impopulair te worden, en ondertussen met 80 km/ uur door de bebouwde kom rijden naar de visites. Over rolmodellen gesproken! ” “ Een echte huisarts lijkt zijn autoriteit misschien te ontlenen aan de manier waarop hij tot de patiënt doordringt; namelijk gewoon via de achterdeur. Ook ontleent hij zeggingskracht aan een hoed, die na zijn entree sierlijk op het nachtkastje van de patiënt landt. Als een dergelijke huisarts spreekt, luisteren de patiënten. Maar oh wee als het niet meer klopt wat hij zegt. Dan mag hij voortaan aanbellen en blij zijn als er nog open gedaan wordt. En zo mag (mocht) het zijn, want de klassieke dorpsdokter transformeert de laatste 36 “ jaren in een patiëntenmanager die alles bijhoudt en van alle markten thuis is. Tijdens het coschap vond die transformatie door een wat conservatief ingangsbeeld ook versneld in mijn hoofd plaats. Eigenlijk was het wel moeilijk afscheid nemen van die oude, mannelijke éminence grise en moest ik dus wennen aan de alleskunnende voorhoedespeler/-speelster (!) die hem verdrong. Maar na een paar weken coschap zou ik al niet meer anders willen. ” “ Toen ik na de tweede dag van mijn coschap huisartsgeneeskunde naar huis fietste, wist ik het zeker; dit wordt het! Ik had al langer het idee dat huisartsgeneeskunde wel iets voor mij zou zijn, maar dit was de absolute bevestiging. Leuke en interessante patiëntcontacten met voldoende tijd voor zowel de agenda van de patiënt als die van mij als junior dokter. En een hele leuke dorpspraktijk met een prima team en goede begeleiding. ” In de huisartspraktijk waar ik stage liep, leerde ik dat je als huisarts patiënten krijgt die bij je passen. Het was bijzonder om te zien hoe twee huisartsen die in hetzelfde pand op een totaal verschillende manier werkten, allebei tevreden patiënten naar huis lieten gaan. ” “ Ik herinner me hoe een 16-jarige puber op het spreekuur van mijn huisarts kwam. Hij liep wat sloom een keek de huisarts niet aan. Z’n moeder had hem gestuurd omdat zijn hoest maar niet over ging. Nadat de huisarts naar zijn longen had geluisterd, legde hij de jongen iets uit over hoesten. Interessant was dat de huisarts de mechaniek van een brommer als beeld van de longen nam. Later begreep ik dat de jongen sinds het recente overlijden van zijn vader zich volledig op het sleutelen aan brommertjes te hebben gestort. Dat een arts door de ‘verpakking’ van zijn verhaal in iemands belevingswereld kan komen, was een echte eye-opener voor mij. Ik realiseerde me ook hoe belangrijk het kan zijn om als arts de gezinssituatie van de patiënt te kennen. ”

op één lijn 34 2e uitgave 2009 “ De huisartsstage was het eerste coschap waarbij ik voelde hoe het is om dokter te zijn. Man komt bij de dokter (ik dus!) met klachten van hoesten, bang voor longontsteking. Met mijn stethoscoop luister ik nauwkeurig over alle longvelden zoals ik dat in het Skillslab geleerd heb. En ja hoor, ik kan de theorie in praktijk brengen. Vesiculair ademgeruis over alle velden met wat weghoestbare ronchi, sonore percussie. Ik stel mijn diagnose: waarschijnlijk een onschuldige verkoudheid en stel de patiënt gerust. Ik voel me trots dat ik met minimale middelen, kennis van de theorie en trainingen in het Skillslab een patiënt heb kunnen helpen. ” “ Ik herinner me de eerste week; het lijdzaam zitten op een krukje, je zo verdekt mogelijk opstellen om maar niet in de weg te zitten. En mijn mond houden, zodat ik vooral niets zou missen van de woorden van mijn wijze leermeester. Als ik wel wat zei, werd een veelzeggende blik mijn kant op geworpen. Gelukkig kreeg ik na die eerste week mijn eigen spreekuur met goede begeleiding en werd het een leerzame stage. Het meest leerzame was dat hij als hobby kleine chirurgie had. Een oeroude operatietafel, een operatieset en sterilisatieoventje werden iedere dinsdagmiddag ingezet voor het verwijderen van fibromen, lipomen, nagelextracties en andere kleine ingrepen. ” Deze greep uit herinneringen van voormalige geneeskundestudenten aan onze universiteit geeft al aan hoe divers het palet van (aan?) leerervaringen is. De huisartsenpraktijk met zijn relatief kleine en soms traditionele setting geeft ruimte aan activiteiten en interacties die uiteindelijk moeten leiden tot een leerzame stage. En de huisartspraktijk lijkt inderdaad een goede plek om te leren: over het algemeen wordt deze stage goed beoordeeld en wij zouden tevreden achterover kunnen leunen. Maar dat doen wij niet. Want wát leren onze studenten nu eigenlijk? En hóe? Hoe kunnen wij de leerzaamheid verbeteren? Bovenstaande herinneringen geven weer wat er onder andere beklijft van het coschap huisartsgeneeskunde. Het mag duidelijk zijn dat deze leerervaringen niet allen beschreven staan als doelen in het curriculum, maar ze geven wel weer hoe een leerproces in een dergelijke setting plaats kan vinden. Zoals jullie elders in deze uitgave kunnen vernemen van WESP-student Vera Hanssen, zijn er verschillende factoren (én actoren) die het leren in de huisartsenpraktijk beïnvloeden. Dit eerste deelonderzoek is onderdeel van het onderzoek waar ik mij de komende jaren mee bezig zal houden onder begeleiding van Paul Zwietering, Cees van der Vleuten en Albert Scherpbier. Ik richt mij op de leerzaamheid van het coschap en hoe de mate en aard van de participatie van de studenten, en de interactie tussen student en huisarts, hieraan bijdragen. 37 Momenteel houd ik bijvoorbeeld focusgroepen (groepsinterviews) met studenten in een van de laatste weken van hun coschap. Het is ontzettend interessant en leerzaam om te horen hoe zij de stage ervaren, hoe zij leren en welke zaken dat leerproces beïnvloeden. Later zal ik kwalitatief onderzoek verrichten onder de huisartsen en andere stakeholders, en in de praktijk zelf “een kijkje gaan nemen”. Het uiteindelijke doel is om het theoretisch kader rondom werkplekleren in het medisch onderwijs te verfijnen en een interventie te ontwikkelen in het kader van optimalisering van het onderwijs op deze werkvloer. In ieder geval voor de huisartsenpraktijk, en wie weet valt er ook lering uit te trekken voor de kliniek. Overigens, de personen die bovenstaande citaten hebben aangeleverd zijn inmiddels met veel plezier werkzaam als huisarts in opleiding (3x), verpleeghuisarts in opleiding (1x), anios arts voor verstandelijk gehandicapten en anios psychiatrie. Het komt hoe dan ook goed.

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Begeleiden van een onderwijsgroep studenten De tutor DOOR PIET PORTEGIJS, UNIVERSITAIR DOCENT HUISARTSGENEESKUNDE De onderwijsgroep vormt de spil van het Maastrichtse probleemgestuurde onderwijssysteem (PGO). Het is aan de tutor om te zorgen dat die spil goed draait. Een onderwijsgroep bestaat uit ongeveer 10 studenten en een tutor. In de eerste twee studiejaren komt de onderwijsgroep tweemaal per week (maandag en donderdag) twee uur bij elkaar. In de onderwijsgroep wordt het ene probleem afgerond (nabespreking), en de volgende gestart (voorbespreking). Het proces is geordend volgens de ‘Zevensprong’. Eerst wordt de nieuwe taak/probleem gelezen. Dan volgt de zevensprong: 1. Moeilijke woorden: verduidelijken aan elkaar 2. Probleemstelling: Wat is de essentie van het probleem? 3. Brainstorm: ideeën genereren, hoeft niet gestructureerd 4. Ordenen 5. Leerdoelen. Hiermee eindigt de voorbespreking 6. Zelfstudie 7. Rapportage en integreren van nieuwe informatie. En is het probleem hiermee opgelost? Bij toerbeurt vervullen de studenten de rollen van gespreksleider en notulist. In principe hoeft de tutor dus niet zoveel te doen. Als de discussie stil valt, probeert hij met een vraag of suggestie het weer in beweging te krijgen. Als de groep afdwaalt, probeert hij bij te sturen. Via zijn feedback aan de groepsleden probeert hij het functioneren te bevorderen. Als inhoudelijke ondersteuning heeft hij de tutorinstructie, met achtergrondinformatie, beoogde leerdoelen en literatuursuggesties. In mijn ervaring lopen onderwijsgroepen meestal redelijk, soms is het een waarlijk genoegen om een enthousiaste groep elkaar te zien uitdagen en aanvullen, en heel soms trek ik aan een dood paard. Het Probleem Gestuurd Onderwijs mag dan een heel goed systeem zijn om je kennis echt eigen te maken, in de ogen van een student is dat soms niet zo, of liggen 38 prioriteiten elders. En misschien is het inderdaad niet het meest efficiënte systeem als je efficiëntie af wil meten aan toetsresultaat gedeeld door tijdsinvestering. Het is dus nodig om de studenten een probleem aan te bieden dat alleen kan worden opgelost als zij de beoogde kennis verwerven. Die problemen (meestal patiëntencasus) staan in het blokboek. Iets leren gaat veelal makkelijker als je die kennis direct kunt gebruiken (dus ergens voor nodig hebt), dan wanneer het leren zelf het doel is. En het gaat makkelijker als de nieuwe kennis wordt ingevlochten in het netwerk van eerder verworven kennis. Dit invlechten is nodig om het geleerde later te kunnen oproepen. Wellicht kunt u zich van uw eigen studietijd herinneren hoeveel gemakkelijker het was om te bedenken dat bij ziekte x symptoom Y hoort, dan om te bedenken dat symptoom Y mogelijk verklaard kan worden door ziekte x. De meeste studieboeken zijn (terecht) geordend per ziektebeeld. Hoe goed een college of boekhoofdstuk is geordend, en hoe goed de links worden gelegd naar andere onderwerpen, het zijn de relaties die de docent legt. Terwijl het gaat om de relaties die de student legt, naar zijn (/haar) voorkennis. Op de student komt het gemakkelijk over als platte tekst, een verzameling weetjes die hij/zij moet zien te leren voor de toets. Ik denk dat het voor een praktiserend huisarts gemakkelijker is om een onderwijsgroep die niet lekker loopt weer vlot te krijgen, dan voor mij als wetenschapper. Voetnoot redactie: Een actieve huisarts heeft een voorbeeldfunctie en kan putten uit praktijkervaring. Daarbij is het goed dat studenten verschillende soorten huisarts(en) zien en kennismaken, zowel met die personen als met het vak. Deelname van praktijkmensen aan het onderwijs door zichtbaar te zijn in zoveel mogelijk jaargangen en verschillende rollen is goede PR voor het vak en voorkomt dat er een verkeerd beeld ontstaat. De ingebrachte kennis uit de praktijk blijft op die manier ook up to date.

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Ervaringen in het basiscurriculum geneeskunde Nieuwe coördinator Jaar 3: Johan Evers Sinds mei 2007 ben ik met veel plezier werkzaam als docent binnen het basiscurriculum geneeskunde vanuit de vakgroep huisartsgeneeskunde. Ik was dan ook blij verrast toen ik hoorde dat er een nummer van Op één lijn zou komen met als thema onderwijs. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u iets meer te vertellen over hoe ik in het medisch onderwijs terecht ben gekomen en over mijn huidige functie als coördinator jaar 3 huisartsgeneeskunde. In 1996 ben ik gestart met de opleiding geneeskunde aan de UM (destijds Rijksuniversiteit Limburg) en ik heb deze afgerond in 2002. Nadat ik een jaar werkzaam ben geweest als arts-assistent longziekten ben ik in 2004 begonnen met de opleiding tot huisarts. Tijdens mijn werk als arts-assistent en de opleiding tot huisarts merkte ik al dat onderwijs mij aansprak. Toen ik vlak na het beëindigen van mijn opleiding in maart 2007 de mogelijkheid kreeg om werkzaamheden te gaan verrichten binnen het basiscurriculum geneeskunde voor de vakgroep huisartsgeneeskunde, heb ik dan ook direct ja gezegd. Mijn eerste grote onderwijsrol bestond uit het begeleiden van een groep van 11 coassistenten die hun 10-weekse coschap huisartsgeneeskunde liepen. Dit was een hele uitdaging aangezien begrippen zoals CPL (Chroniciteit, Preventie en Levenseinde) en KvZ (Kwaliteit van Zorg) nog niet tot mijn alledaags jargon behoorden. Dit zijn opdrachten die de coassistenten maken tijdens hun coschap. Mede dankzij de goede ondersteuning van mijn collega´s binnen de vakgroep heb ik dit coschap tot een goed einde kunnen brengen. Vanaf september 2007 ben ik werkzaam geweest als tutor in jaar 1 en 2, coach en SPO-begeleider jaar 3 en als huisartsbegeleider ten behoeve van het coschap huisartsgeneeskunde. Kortom ik heb kennis kunnen maken met een groot aantal uitvoerende taken binnen het medisch curriculum. Naast deze uitvoerende taken in het onderwijs vervul ik sinds half februari van dit jaar voor anderhalve dag in de week de functie van coördinator jaar 3 huisartsgeneeskunde. Binnen deze functie ben ik onder meer bezig met de praktijkcontacten jaar 3 in de huisartspraktijken. Studenten gaan gedurende jaar 3 van hun opleiding 8 keer -dat wil zeggen 2 keer per clusternaar een huisarts aan wie zij gekoppeld worden aan het begin van het jaar. Tijdens deze praktijkcontacten zien zij, onder supervisie van hun huisartsopleider, patiënten met problematiek die wordt behandeld in het cluster dat zij op dat moment lopen. De thema´s van de clusters in jaar 3 zijn abdomen, bewegingsapparaat, circulatie en longen en psychomedische problemen en GGZ. Binnen de basisgroep van het cluster worden de praktijkcontacten voor- en nabesproken. Ik ben onder meer aanspreekpunt voor zowel de studenten als de stageverlenende praktijken (Johan.Evers@hag.unimaas.nl). Tevens ben ik bezig met de opdracht chroniciteit die de studenten gedurende jaar 3 maken. Deze opdracht bestaat uit 2 onderdelen. Het onderdeel ´zorgbehoefte en zorgplan´ wordt begeleid door de vakgroep huisartsgeneeskunde. Het onderdeel ´ervaringsverhalen en reflectie´ door de vakgroep HES (Health, Ethics and Society), de vakgroep die voorheen Zorgwetenschappen heette. De studenten kiezen aan het begin van het jaar samen met hun opleider een patiënt met een chronische aandoening van wie zij de zorgbehoefte beschrijven en een zorgplan opstellen. Bij vragen over deze opdracht kunnen studenten bij mij terecht. Ik zorg dat de inhoud van de opdracht up to date is. Regelmatig heb ik contact met een collega van de vakgroep HES. Onlangs hebben we het toetsplan aangepast en opnieuw ingediend. En zo zijn er nog veel meer zaken waarmee ik in aanraking kom als coördinator. Een veelzijdige functie dus met veel uitdagingen. 39

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Huisartsbegeleider zijn van een groep co assistente Een dag uit het leven van een HAB DOOR JANNEKE VAN DRUNEN, HUISARTS Woensdagochtend. Na mijn dochter weer veilig op het kinderdagverblijf te hebben afgeleverd, arriveer ik net op tijd op de UNS 60. “Mijn” co assistentengroep staat al te popelen voor de deur. Een nieuwe terugkomdag breekt aan. Een dag waarop ervaringen worden uitgewisseld, vragen worden gesteld en het vak huisartsgeneeskunde weer meer gaat leven. Ik heb net mijn derde co assistentengroep weer met veel plezier afgerond. 10 weken samen ontdekken wat huisartsgeneeskunde nu echt inhoudt. Ze kennis laten maken met de veelzijdigheid van het vak. Met de moeilijke afwegingen die je soms moet maken. Met de grappige anekdotes van alle dag. Met telkens weer iets nieuws. Met de bezorgde patiënt, de ingewikkelde patiënt, de amicale patiënt, de ouden van dagen en degenen die net uit het ei gekropen zijn. Bespreken wat dat met ze doet. Ervaringen, meningen en emoties delen. Ik vind het leuk om te zien hoe de groep in de loop van de weken steeds meer één wordt. Het is best een vol programma voor de studenten. Zo wordt hun farmacologische kennis opgefrist en bijgespijkerd. Leren ze waarom je als huisarts voor een bepaald middel kiest en hoe belangrijk het is om op interacties te letten. Ze maken kennis met kwaliteit van zorg. Ieder maakt in zijn of haar praktijk een analyse van een bepaald probleem, waarom is iets op een bepaalde manier georganiseerd, wat zijn hiervan de sterke punten en wat kan er verbeterd worden. Ze leren de kwaliteitscirkel te doorlopen. Vaak wordt hun verbeterplan ook daadwerkelijk ter harte genomen. Erg leuk. Daarnaast houden ze elk een casuspresentatie en een referaat. Ook worden in groepjes Chroniciteit, Preventie en Levenseinde thema’s uitgewerkt. Juridische en ethische aspecten komen aan bod. De rol van de verschillende hulpverleners wordt belicht. Soms wordt er aan de hand van stellingen gediscussieerd. Studenten kunnen zich in deze opdracht helemaal uitleven en doen dat vaak ook. Dit levert vaak interessante gesprekken op. Ik begin de dag vaak met intervisie. Vertellen wat ze hebben meegemaakt. Spannende gebeurtenissen op de post, frustraties over het niet boven water krijgen van de hulpvraag, ervaren hoe leuk het is als een patiënt je komt bedanken voor je goede zorg. Niet alleen worden ervaringen gedeeld, er wordt ook van geleerd en bij ingebrachte onderwerpen dieper stilgestaan. Daarna even koffiepauze en tijd voor individuele vragen. Dan 40 een interessante casuspresentatie over bv de Mexicaanse groep, waarbij ook de standaard influenza wordt besproken en een referaat over de zin en onzin van antibiotica bij een tonsillitis. ’s Middags wordt bv in het kader van het thema Preventie de baarmoederhalsvaccinatie met de achtergronden, hypes, wetenschappelijke onderbouwing bediscussieerd en de meningen in de groep gepeild. Naast de begeleiding op de terugkomdagen kijk je ook SOEPEL verslagen na. Een SOEPEL wordt gemaakt aan de hand van een patiëntcontact en is een leermiddel voor de co assistent. Ze leren te vragen naar de hulpvraag (waarom komt iemand nou met een snotneus naar het spreekuur?), te ervaren wat een patiënt bij ze oproept en waarom en hoe dat hun consultvoering kan beïnvloeden (Sa1), te denken in differentiaal diagnoses, gericht lichamelijk en aanvullend onderzoek te verrichten en een plan op te stellen. Ik merk dat studenten moeite hebben met het formuleren van een Sa1. Wat doet iemand nu met mij? Waarom is dat belangrijk? Gaandeweg gaat het ze steeds beter af (via voorbeelden) en krijgen ze er ook steeds meer lol in. Ook bezoek je als HAB de praktijken waar de co assistenten verblijven en praat je met de opleiders over hun voortgang. Wat ik leuk vind van HAB zijn? Het begeleiden van een groep, ze enthousiast maken over het vak, laten zien hoe veelzijdig het is, hoe je bepaalde afwegingen maakt, hoe het verschilt met de eerste lijn. Ze leren dat het belangrijk is te kijken naar de mens achter de klacht en de gevolgen van een bepaalde klacht voor deze patiënt in diens psychosociale context. Het laten zien dat je kritisch mag zijn, vooral wat het beoordelen van wetenschappelijke artikelen betreft. Het met ze meeleven en merken hoeveel ze in 10 weken leren. Ik vind het heel leuk dat ik ze wat bij mag brengen over het vak. Ik kan het iedereen aanraden.

op één lijn 34 2e uitgave 2009 Observatorschap vaardigheden Skillslab Bekijk het maar! DOOR JEROEN SMEETS, HUISARTS GC HEER IN MAASTRICHT Alle geneeskundestudenten krijgen tijdens hun studie vaardigheden aangeleerd. Deze vaardigheden bestaan uit o.a. communicatie vaardigheden (het voeren van een consult, de anamnese afnemen) en medisch technische vaardigheden (lichamelijk onderzoek zoals buikonderzoek, onderzoek van hart en longen, onderzoek van het bewegingsapparaat, reanimatie en het hechten van een wond). Aan het eind van een academisch jaar worden alle tot dan toe geleerde vaardigheden getoetst in de stationstoets. Voor de studenten een zeer stressvolle toets, omdat ze niet weten wat er precies wordt getoetst. Ze moeten alle tot dan geleerde vaardigheden beheersen en hiervan wordt slechts een selectie - onder tijdsdruk - getoetst. Studenten volgen een circuit van 4 tot 6 opeenvolgende stations. De stations duren meestal 10 tot 20 minuten. Als observator bij een station beoordeel je aan de hand van een criterialijst in hoeverre de student laat zien over de vaardigheid te beschikken (score: goed/voldoende/ matig/onvoldoende/slecht/niet). De criterialijsten zijn gedetailleerd en worden voorafgaand aan de toets uitgebreid besproken, zodat alle observatoren zoveel mogelijk “op één lijn” zitten met scoren. De stationstoets wordt afgenomen in jaar 1, 2, 3 en 6 van de basisopleiding geneeskunde. In jaar 1 worden er over het algemeen kortere vaardigheden getoetst (zoals bloed prikken, een wond verbinden) en in jaar 6 steeds meer ingewikkeldere problemen (zoals een patiënt met galstenen of een patiënt met plasklachten en pijn in de rug). Als observator word je meestal voor een dagdeel gevraagd (ochtend of middag) en je observeert dan één station. Er komen zo’n 10 tot 20 studenten aan je voorbij. De toets wordt strak georganiseerd, zo klinkt er aan het eind van de tijd van het station een bel, studenten moeten dan direct stoppen en naar het volgende station gaan. Het observeren zelf is niet moeilijk. Ik heb tot nu toe geobserveerd bij stations over schouderklachten, geelzucht na een reis in het buitenland, galstenen, darmkanker, huidziekten en gynaecologie. Ik vind het een uitdaging om te kijken hoe ver de student kan komen, wat weet hij wel en wat niet. Opvallend is dat elke keer als ik observeer ik er zelf ook weer iets van leer. En natuurlijk is het een hoop lol met alle zin en vooral ook onzin die de studenten er soms uitgooien. Zo riep een student laatst een keer over een injectie in de schouder dat er macaroni (marcaïne) in de schouder werd gespoten... Observeren: een aanrader! Een carrière binnen het onderwijs DOOR LAURY DE JONGE, SECTORHOOFD ONDERWIJS BASISCURRICULUM EN ACADEMISCH HUISARTS IN ELSLOO Sinds 1 mei 2009 vervul ik de functie van Sectorhoofd Onderwijs Basiscurriculum Huisartsgeneeskunde. Als sectorhoofd ben ik, in nauwe samenwerking met onderwijscoördinator Lilian Aarts, verantwoordelijk voor de organisatie en aansturing van de onderwijsprogramma’s waarin medewerkers van de vakgroep huisartsgeneeskunde betrokken zijn. De functie van sectorhoofd was niet een functie die ik primair ambieerde, maar die wel perfect aansloot bij mijn onderwijscarrière. Voor een gedeelte berust dit op toeval aangezien mijn voorganger Paul Zwietering een andere baan kreeg. Daarnaast geldt dat onderwijs en het geven hiervan als een rode draad door mijn leven loopt. 41

Op één lijn is een uitgave van: Vakgroep Huisartsgeneeskunde FHML Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht op1lijn@hag.unimaas.nl Based in Europe, focused on the world. Maastricht University is a stimulating environment. Where research and teaching are complementary. Where innovation is our focus. Where talent can flourish. A truly student oriented research university.

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
Home


You need flash player to view this online publication