13

onderbouwing eisen voor de uitsluitingen op nicks polis. binnen vier weken ontvangt nick twee brieven van de verzekeraar. In de ene brief staat dat de verzekeraar de polis niet aanpast. 'omdat', zo schrijft de verzekeringsarts, ‘psychische klachten, evenals AdHd doorgaans een grillig verloop kennen’. een klachtenvrije periode van jaren is geen garantie voor de toekomst, is zijn boodschap. tot zover de uitleg over het verhoogde risico van nick. een juridisch adviseur legt in de tweede brief uit waarom de verzekeraar nick anders behandelt dan iemand zonder een beperking. en dat de wet dit toestaat. Zij schrijft dat de Wgbh/cz onderscheid verbiedt in ‘gelijke gevallen’. Ze doelt hierbij op artikel 1b van de wet (zie kader pagina 12). de ‘situatie van de heer… is niet gelijk aan de situatie van een persoon die geen beperkingen heeft’, stelt ze. Volgens de adviseur mag de verzekeraar nick daarom anders behandelen. “ik heb levenslang” “Het voelt alsof ik levenslang heb”, zegt nick. “Ik denk dat ik via een second opinion van die diagnose af moet. Ik zie geen andere weg.” david vervolgt: “de verzekeringsarts van de eerste brief 13 zegt niets nieuws. Hebben ze überhaupt naar nicks persoonlijke situatie gekeken of passen ze alleen de statistieken over AdHd op hem toe? op die vraag geeft deze arts geen antwoord terwijl wij daar expliciet om vroegen in onze brief. In de tweede brief schrijft de verzekeraar eigenlijk dat hij nick anders behandelt juist dóór zijn AdHd. en hij stelt dat dit mag volgens de nieuwe wet.” het college voor De rechten van de mens betere antwoorden Heeft de verzekeraar gelijk? Is ‘de situatie’ van iemand mét een beperking die een verzekering wil anders dan ‘de situatie’ van iemand zónder beperking die een verzekering wil? en mag hij nick daarom een aangepaste polis geven, ook volgens de nieuwe wet? Volgens david interpreteert de verzekeraar het wetsartikel over de vergelijkbare situaties niet goed. “We sturen nog een tweede brief naar de verzekeraar om betere antwoorden te krijgen op onze vragen. Afhankelijk van de reactie hierop beslissen we of we naar het college voor de rechten van de mens stappen voor een discriminatie-onderzoek.” Het college voor de rechten van de mens houdt toezicht op de naleving van de wetten voor gelijke behandeling. dat gaat als een soort rechtszaak: degene die meent dat hij gediscrimineerd is en de instantie die mogelijk discrimineert sturen dossiers op en houden beide ‘live’ hun verhaal tijdens een zitting. Het college toetst de zaak aan de wet en doet een uitspraak. de uitspraken zijn niet bindend maar hebben wel een sterke impact. bij een vergelijkbare situatie handelt een organisatie meestal in lijn met de uitspraak van het college.

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication