49

WETENSCHAP HET AMSTERDAM INSTITUTE OF SPORT SCIENCE 49 “Vaak halen wetenschappers de ideeën letterlijk bij de badrand vandaan” bijvoorbeeld regelmatig samen met de TU Delft en met die van Eindhoven, waar ook allerlei andere innovatieve ontwikkelingen plaatsvinden.” Internationale erkenning Intussen timmert het AISS ook internationaal nadrukkelijk aan de weg. Zo werd het instituut begin 2015 benaderd door het organisatiecomité van de Olympische Spelen van 2020 in Tokio, om te helpen met het opstuwen van de sportwetenschappelijke kennis in Japan. Tijdens de handelsmissie naar Japan onder leiding van burgemeester Van der Laan in november vorig jaar, maakten daarom tal van Nederlandse sportwetenschappers deel uit van de delegatie. Ook daar merkte Cees Vervoorn het weer: “Waar we in Nederland in uitblinken, en dat ervaren we voortdurend in onze internationale contacten, is dat we er in slagen om de wetenschap naar de praktijk van de sport te brengen. Dat is lang niet overal een vanzelfsprekendheid. Dankzij het systeem van de field labs staan de wetenschappers vaak letterlijk naast de coaches.” Voortschrijdend inzicht Uitvindingen als de klapschaats zijn daarvan overigens maar spaarzaam het resultaat. “Er zijn geen eurekamomenten”, lacht Vervoorn. “Wat vaak gebeurt, is dat onderzoekers die werkzaam zijn bij de coaches, in die omgeving ideeën oppikken die min of meer terloops aan de orde komen. Ze halen het letterlijk bij de badrand vandaan. Zou het niet eens interessant zijn om…, dat werk. We willen met ons allen gewoon steeds meer weten. Bij het zwemmen is het ultieme doel dat elk startblok een screen heeft waarop een zwemmer precies kan zien wat hij heeft gedaan. Op weg daar naartoe moet je wel eerst weten wat je voor informatie wilt verzamelen, hoe je dat doet en wat je met die informatie kunt doen. Het is voortschrijdend inzicht; een proces. Als er dan een gedachte is opgekomen, moeten we bekijken of het realistisch is, of er partners zijn die mogelijk interesse hebben, Zo ja, kunnen we er financiering voor krijgen of kunnen we het onderbrengen in een lopend onderzoeksprogramma? Wat er daarnaast gebeurt is dat we via Topsport Topics – een initiatief van de VU en de Rijksuniversiteit Groningen – opvragen wat er op het betreffende onderwerp al aan onderzoek is gedaan en welke literatuur er al over bestaat. Want voorkomen moet worden dat kennis op allerlei verschillende plaatsen wordt vergaard en overgedragen. Wat ik in dat verband erg leuk vind, is dat we alle door ons vergaarde kennis in zogenaamde expertmeetings delen met geïnteresseerde coaches en andere belangstellenden. We proberen niet de wetenschappelijke bovenkant te dekken, maar we vertalen het terug naar het onderwijs en naar de praktijk van de sport. We proberen alles wat we leren terug te geven. Geloof me: dankzij de wetenschap wordt sport steeds leuker en effectiever.” Case 2: Fastball Het Nederlandse honkbal staat internationaal zeer goed aangeschreven, maar kan naar een nog hoger niveau. Omdat de kwaliteit van de pitcher van cruciaal belang is voor de performance van het hele team, is het doel van dit project om jonge pitchers fysiek en technisch zodanig te begeleiden dat zij vergelijkbare werpsnelheden als die van Amerikaanse leeftijdsgenoten gaan halen. Daartoe moeten ze sterk genoeg worden en blessurevrij blijven, wat weer de juiste techniek vereist. Het verwerven van deze techniek is een proces van jaren dat in de trainingspraktijk ondersteund wordt door kracht- en mobiliteitstrainingen. Al deze trainingen worden vooral uitgevoerd op basis van ervaring en intuïtie: veel achtergrondkennis ontbreekt. Door te werken aan drie factoren moet het pitchingniveau in Nederland omhoog: - De screening van jeugdselectiespelers: het meten van de fysieke ontwikkeling en de veranderingen in kracht en techniek, in combinatie met de ontwikkeling van de werptechniek. Hierbij wordt vooral gekeken naar de ontwikkeling van de werpschouder en de kans op schouderblessures. - Het bouwen van een trainingssysteem waarbij near real-time uitgerekend kan worden welke spieren een werper gebruikt, hoeveel die belast worden en wat het resultaat van de worp was. Hiermee kan getraind worden op het vermijden van schadelijke technieken en het bereiken van de maximale werpsnelheid. - Het vergelijken van het effect van nieuwe manieren van leren met de nu gebruikelijke trainingsmethoden. Verwacht wordt dat de resultaten ook gebruikt kunnen worden bij andere bovenhandse sporten. Cees Vervoorn Geboren op 11 april 1960 in Den Haag | Nam als zwemmer deel aan de Olympische Spelen van 1976, 1980 en 1984 | En als coach aan de Spelen van 1988 en 1992 | Was chef de mission van het Nederlands Paralympisch Team in 1996 en 2000 | Cees Vervoorn studeerde bewegingswetenschappen aan de VU in Amsterdam | Promoveerde in sportgeneeskunde aan de Universiteit van Utrecht | Werkte enige jaren op de afdeling Topsport van NOC*NSF | Sinds 1999 werkzaam bij de Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam | Werd in 2010 benoemd als Lector Topsport en Onderwijs | Is lid van de bestuursraad van Ajax

50 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication