Presentatie: Leren Communiceren Opdracht Onderwijskunde maart ‘15 Stijn Rutten AME DT-‐1
Leren Communiceren Duur van de les: Niveau: Middelen: 1. Inleiding Met taal onderscheiden mensen zich van anderen. Communiceren doen we niet alleen met taal, maar voldoende taalbeheersing is hierbij wel essentieel. Verder moet je goed kunnen interpreteren en is het gebruik van niet-talige communicatie van groot belang. In deze les gaan we kijken naar hoe kinderen communicatiemogelijkheden verwerven en de ontwikkelingstaak die hier centraal staat is leren communiceren met de buitenwereld; zowel verbaal (talig) als non-‐verbaal (niet-‐talig). We kijken eerste naar de taalverwerving en daarna naar de ontwikkeling van de non-verbale communicatie en de afstemming op anderen. Ook kijken we naar de problemen die voorkomen in het leren communiceren. 2. Taalontwikkeling De eerste signalen van taalverwerving worden zichtbaar bij kinderen vanaf ongeveer een jaar; dan gaan ze voor het eerst taal actief gebruiken. Dit zijn vaak losse woordjes. In de loop van het 2e jaar ontwikkelen ze de tweewoordzinnen en daarna worden de taaluitingen steeds uitgebreider en verfijnder. De eerste woordjes zijn echter niet het begin van de taalontwikkeling; die begint namelijk al veel eerder. Al voor de geboorte, in de baarmoeder, horen baby’s klanken. Vanaf dag 1 hoort de baby taal in de omgeving en dit neemt hij op. De baby: --leert welke klanken en soorten intonaties betekenisvol zijn in zijn moedertaal leert klankreeksen interpreteren en op te delen in eenheden. -‐ oefent zelf met het maken van geluiden en klanken. -leert non-‐verbale communicatie door iets aan te wijzen of te huilen. Eigenlijk oefenen baby’s in hun eerste levensjaar alle aspecten van taal en communiceren en bereiden ze zich voor op hun taalontwikkeling. Door het gebruik van taal als communicatiemiddel komt er eind aan de periode dat een kind baby is en wordt het steeds meer een zelfstandige peuter. 45 minuten HBO student computer voor PP en hand-‐out met behandelde stof
3. Functies van taal Taal bestaat uit reeksen klanken die mensen, die dezelfde taal gebruiken, kunnen interpreteren en die voor hen betekenisvol zijn. Een vreemde taal lijkt voor ons daarom ook vaak een brij van onverstaanbare klanken. Taal heeft verschillende functies: 1. Instrumentele functie = taal wordt gebruikt om aan te geven dat je iets wilt of iets wilt hebben. Taal is dan een middel om aan bepaalde behoeften te voldoen. Vb.: ‘Davy Melk’. 2. Regulerende functie = taal wordt gebruikt om de omgeving en het gedrag van anderen te beïnvloeden. Vb.: ‘Mama lezen’. 3. Interpersoonlijke functie = taal wordt gebruikt voor interactie met personen in je omgeving. Vb.: Het groeten van mensen of op vragen reageren met ‘ja’ of ‘nee’. 4. Persoonlijke functie = je gebruikt taal voor het uitdrukken van je eigen uniekheid en je gevoelens. Wat je wel of niet wilt of leuk vindt. Vb.: Nee, Max niet mee’. 5. Onderzoekende functie = je gebruikt taal om dingen te weten te komen, zoals de naam van iemand of het hoe en waarom van dingen. 6. Verbeeldende functie = je gebruikt taal om te fantaseren, bedenken en je kunt je zaken mentaal voorstellen die je niet concreet voor je ziet. Deze functies ontwikkelen zich grotendeels tegelijkertijd, waarbij de verbeeldende functie als laatste komt omdat daar een goed ontwikkeld denkvermogen voor vereist is. Voor de taalontwikkeling is de ontwikkeling van het denken heel belangrijk. Het leren van woordjes kan alleen als je verbanden kunt leggen, associaties kunt maken en zaken aan elkaar kunt koppelen. Vb.: Een kind moet de klank ’poes’ gaan koppelen aan iets wat hij ziet. Er is blijkbaar een verband tussen die klank en het kleine dier met een staart en vier poten dat ‘miauw’ zegt en zacht aanvoelt. Taal en denken beïnvloeden elkaar dus wederzijds. Het leren van taal is verder ook afhankelijk van: -‐ De sociaal emotionele ontwikkeling. Om taal te leren moet een kind zich veilig, comfortabel en zelfverzekerd voelen. Als dat namelijk niet het geval is, dan leert een kind moeilijker iets nieuws. -‐ Het gevoel hebben voor sociale interacties om de taal en andere communicatie af te kunnen stemmen op anderen.
4. Opbouw van taal 1. De eerste taaluitingen bestaan uit losse woorden. Het kind koppelt een serie klanken, een woord, aan een bepaald concept. Dit proces heet ‘associatie’. In de hersenen wordt de associatie van bijvoorbeeld de klankreeks ‘p-‐oe-‐s’ met het concept (het idee) van het dier poes opgeslagen, samen met alle andere informatie (de kenmerken) van het concept poes. Zo wordt er een woordenschat opgebouwd. a. Mentaal lexicon = de woordenschat wordt opgeslagen in dit deel van de hersenen, een soort intern woordenboek. b. Fonologie = de klanken die in een bepaalde taal betekenisvol zijn. De klanken worden opgeslagen in het fonologisch systeem van de hersenen. Hierdoor kunnen we spraakklanken herkennen en woorden uitspreken. c. Morfologie = het systeem van vervoegen en verbuigen van een taal. 2. De woorden vormen zinnen die we leren interpreteren door de volgorde van de woorden te analyseren. Dat maakt die zinnen betekenisvol. De zinsopbouw en zinsontleding wordt geleerd. a. Syntaxis = de zinsopbouw en zinsontleding ofwel de grammatica. b. Het kind leert de pragmatiek van de taal; hoe gebruik je de taal in verschillende contexten. Bv.: Tegen de leerkracht zeg je: “Goedemorgen juf Astrid”, terwijl je naar je vriendje: “Hee, Damian!” mag roepen. Verder onderscheiden we in de taalontwikkeling nog: -‐ Taalperceptie = het waarnemen en begrijpen van taal; passieve taalontwikkeling. We spreken dan van passieve woordenschat: alle woorden waarvan je de betekenis kent. -‐ Taalproductie = het actief spreken van taal; actieve taalontwikkeling. Hierbij spreken over de actieve woordenschat: alle woorden die je correct en gericht kunt gebruiken. 5. Hoe leren kinderen taal? Het is verbazingwekkend hoe razend snel baby’s en jonge kinderen een taal leren en dat ook nog eens zonder expliciete instructie. Ontwikkelingspsychologen en taalkundigen hebben zich hier lange tijd mee bezig gehouden en er blijft een discussie over: nature = aangeboren versus nurture = aangeleerd. Het staat echter vast dat kinderen taal in hun omgeving aangeboden moeten krijgen. Als dit niet gebeurt – leren ons enkele zeldzame gevallen van kinderen die zonder taal zijn opgegroeid – werd weinig tot geen taal ontwikkeld. Kinderen zijn gevoelig voor taal van 0 tot 7 jaar. Taal is afhankelijk van: • de input van voldoende taal vanuit de omgeving en de verwerking ervan. • de genetische component; er moet een bepaald vermogen aanwezig zijn om taal te begrijpen zodat het zich ontwikkelt.
Om taal te kunnen ontwikkelen is er een interactie nodig tussen de genetische aanleg en ervaring met taal. Pas dan komt die aanleg tot ontwikkeling. Rond het 7e jaar is het fundament van taal gelegd en kan het kind zich goed uitdrukken in de moedertaal. 6. Verloop van de taalontwikkeling Het tempo van de taalontwikkeling kan individueel erg verschillen, maar de volgorde is universeel. We onderscheiden 4 fasen in de taalontwikkeling, namelijk: a. De voortalige periode: b. De eerste talige periode: van 1 tot 2,5 jaar c. Differentiatiefase: van 0 tot 1 jaar van 2,5 to 5 jaar d. De voltooiingsfase: a. De voortalige periode (0-‐1 jaar) Deze periode noemen we ook wel pre-‐linguale fase Pasgeboren baby’s hebben al direct een voorkeur voor het luisteren naar menselijke stemmen boven andere geluiden. Ze richten zich het meest op menselijke gezichten; de basis van communicatie met zijn omgeving en dit wordt in het eerste jaar alleen maar gerichter. In het eerste jaar wordt vooral het vocaliseren geoefend, het produceren van alle mogelijke klanken. • Bij de geboorte: de eerste vorm van vocaliseren is huilen. • 6 tot 8 weken: de baby maakt kirrende geluidjes (tevreden na het eten). • 2 maanden: de klanken die als eerste worden geuit zijn de ‘ontspannen vocalen’: de stomme ‘e’, de ‘eu’ en de ‘u’. De baby oefent bijvoorbeeld alsmaar ‘uh-‐uh-‐uh’ en vindt het leuk als dit ook wordt teruggezegd. • 4 maanden: het kind gaat nu ook de lippen gebruiken en er komen meer medeklinkers in de klanken voor. • 6 tot 12 maanden -‐ de brabbelfase; de baby herhaalt bepaalde klankcombinaties. Bijvoorbeeld: ‘blablabla’ of ‘duhduhduh’ (combinatie van klinkers en medeklinkers). De combinaties van klanken worden steeds ingewikkelder en het repertoire breidt zich steeds meer uit. • 9 maanden; het kind uit allerlei klankreeksen met intonatiepatronen en accenten. Dit noemen we expressief jargon. b. De eerste talige periode (1-‐2,5 jaar) Dit noemen we ook wel de vroeg-‐linguale periode. Meest kenmerkend in deze periode is dat het kind voor het eerst woorden gebruikt. Wanneer een kind consequent met een bepaalde klank of klankencombinaties iets aanduidt wordt dit gezien als woorden zeggen. Deze ‘woorden’ hebben vaak betrekking op handelingen en voorwerpen die van direct belang zijn voor het kind, zoals eten, verzorging, huisdieren, speelgoed. ‘Die’ en ‘deez’ (om van alles aan te wijzen), ‘papa’, ‘mama’, ‘poes’, ‘eet’, ‘koek’ en namen zijn veel voorkomende eerste woorden. van 5 tot 9 à 10 jaar
In deze fase gebruiken kinderen de woorden anders dan volwassenen. Het woord ‘poes’ wordt in het begin voor veel meer gebruikt dan alleen de diersoort; ook een flinke cavia kan een poes zijn; dit noemen we overextensie. Overextensie = met een bepaald woord duid je een hele ruime categorie aan. Zoals alle vrouwen met grijs haar zijn oma. Verfijning van woorden In de loop van de ontwikkeling vind steeds meer verfijning plaats en worden de categorieën ingeperkt. We brengen binnen een categorie steeds meer onderscheid aan. Vb.: Eerst staat ‘sap’ voor alles wat in een glas zit (appelsap, koffie, borrel van opa). Later wordt dit het woord voor alle kinderdrankjes en vallen koffie en opa’s borrel in een andere categorie en weer wat later gebruikt het kind het woordt alleen nog maar voor zijn eigen vruchtensiroop of appelsap. Associatie Kinderen bouwen woordkennis op door associatie, door het koppelen van wat ze zien of ervaren aan wat een volwassene daarbij zegt. Daarom kunnen alle spullen van papa ‘papa’ genoemd worden (kleren, werktas, enz.). Vereenvoudigen Kinderen vereenvoudigen woorden door alleen klanken uit te spreken, het verkeerd uit te spreken en veel later pas het volledige goede woord te zeggen. ‘Tomaat’ is bijvoorbeeld eerst ‘maat’. De naam Annemarie verandert geleidelijk van ‘Ie’, ‘Amma-‐ie’ (zonder stomme ‘e’ en ‘’r’), naar ‘Annemarie’. Tweewoordzinnen , grammatica en meerwoordzinnen Vanaf 2 jaar gebruikt het kind de eerste woordcombinaties, de tweewoordzinnen. Het zijn twee woorden naast elkaar maar drukken ook een bepaalde betekenisrelatie uit. Vb.: ‘Eefje bal’ duidt op een bezitsrelatie; die bal is van Eefje. ‘Nino bed’ kan betekenen dat Nino naar bed gaat of in bed is en ‘bed Nino’ dat het bed van Nino is. De eerste vorm van het toepassen van grammatica De tweewoordzinnen worden al snel uitgebreid tot meerwoordzinnen, waarbij lidwoorden, voegwoorden en voornaamwoorden ontbreken. Kinderen praten in telegramstijl. Vb.: ‘Jonas stoel zitten’ of ‘danny Oma logeren’. Opvallend hierbij is dat ze geen vervoegingen gebruiken, maar volledige werkwoorden. c. Differentiatiefase (2,5-‐5 jaar) In deze fase zet het kind de ontwikkelingen uit de eerste talige periode voort. De fonologische ontwikkeling wordt bijna helemaal voltooid, op een aantal moeilijke klankcombinaties en klankonderscheidingen na.
Kenmerkend voor deze fase: • De woordenschat wordt uitgebreid van enkele honderden woorden aan het begin van deze periode naar enkele duizenden. • De zinnen worden langer. • De grammatica klopt steeds meer. • Ze leren ontkennende zinnen maken. • Meest kenmerkend voor deze fase is de ontwikkeling van de morfologie; het gebruiken van meervoudsvormen, verkleinwoorden en vervoegingen van werkwoorden en vervormen van bijvoeglijke naamwoorden. Sommige woorden worden eerst (door pure associatie en imitatie) goed gezegd en later (na het toepassen van de algemene regel) fout, doordat het uitzonderingen op de regel zijn. Bv.: De werkwoorden lopen en breken: geloopt en gebreekt. d. Voltooiingfase (5-‐10 jaar) Aan het eind van deze fase lijkt de kindertaal heel veel op volwassentaal. Kenmerkend voor deze laatste fase zijn: -‐ Het kind beheerst alle bouwstenen van zijn taal en kan ze toepassen en verder ontwikkelen. -‐ De fonologie is volledig correct; het kind beheerst alle klanken. -‐ De basisregels van grammatica worden beheerst en het wordt steeds uitgebreider in moeilijkere zinnen en bijzinnen. -‐ De woordenschat wordt nog verder uitgebreid tot ongeveer 8000 woorden. -‐ De morfologie (vervoegingen e.d.) wordt volledig beheerst. Het kind moet nog wel leren zich te richten op een gesprekspartner en rekening te houden met het perspectief van de ander. Ze ontwikkelen een een theory of mind = ze worden zich bewust van zichzelf en de mensen om hen heen. De taalontwikkeling staat in deze periode onder invloed van wat het kind op school leert. Het leert lezen en schrijven en is daardoor niet langer analfabeet wat de ontwikkeling van taal verder ondersteunt. De taalontwikkeling gebeurt nu op een systematische manier. Bevorderende factoren Voor een goede ontwikkeling van taal-‐ en communicatievaardigheid is het opgroeien in een talige omgeving erg belangrijk. Motherese of babytalk Dit is een speciale taal die volwassenen gebruiken als ze praten met jonge kinderen. De volwassenen gebruiken eenvoudige zinnen, er wordt in een trager tempo gesproken met een hoge intonatie, veel wordt herhaald en er zijn weinig versprekingen. Feedback Ouders geven ook vaak stimulerende feedback, zodat er interactie is. Ze herhalen wat het kind zegt in een volledige zin zodat de woordenschat en grammatica worden bevorderd.
Bv.: ‘Tim eten’ wordt door de ouders beantwoord met ‘Tim gaat straks fruit eten’. Ze bevestigen hiermee dat de taaluiting is begrepen en geven tevens het voorbeeld van een volledige zin, waardoor de woordenschat en het gevoel voor grammatica wordt uitgebreid. 7. Non-‐verbale communicatie Non-‐verbale communicatie is alle niet-‐talige communicatie zoals: -‐ gebaren, -‐ bewegingen, -‐ handelingen, -‐ intonatie -‐ gezichtsuitdrukkingen. Ze geven aan de taal extra inhoud en betekenis en het geeft aan hoe we een bepaalde taaluiting moeten interpreteren. De ontwikkeling van non-‐verbale communicatie verloopt als volgt: • 0 tot 4 maanden De baby neemt alle non-‐verbale communicatie van de ouder nauwkeurig op. De baby gaat geluiden en gezichtsuitdrukkingen imiteren. • 4 tot 6 maanden De baby gaat gebaren gebruiken zoals zwaaien en nee schudden. • 6 maanden De baby is in staat tot meer interactie en aankijken. Joint attention = uit elkaar aankijken ontstaat de gezamenlijke aandacht voor voorwerpen. • 10 maanden De baby kan de aandacht van ouders richten door iets aan te wijzen en vervolgens oogcontact te maken. De baby leert dat je om de beurt praat (= beurtgedrag) en dat er pauzes zijn in spraak. 8. Als het anders gaat Normale variaties in taalontwikkeling. De volgorde van de taalontwikkeling is voor iedereen hetzelfde maar het tempo waarin iedereen zijn taal ontwikkelt is verschillend. Ook doorlopen sommige kinderen niet alle tussenstappen; ze spreken gelijk zinnen in plaats van losse woorden. En een kind kan in een bepaalde periode traag lijken maar haalt dit later gewoon in. Er zijn verschillende oorzaken voor het langzamer verlopen van of stoppen van de taalontwikkeling: 1. Verschillen in temperament en karakter Een rustig, bedachtzaam kind kan wat trager zijn in de ontwikkeling (maar haalt dat later gewoon weer in) terwijl een kind met een meer expressieve aard veel eerder klanken gaat imiteren. 2. Tijdelijk meer bezig zijn met de motorische ontwikkeling.
3. Ziektes zoals oorontsteking waardoor het gehoor tijdelijk minder werkt. 4. Ontwikkelingsstotteren Zoveel willen zeggen dat een kind gaat stotteren wat maar tijdelijk voorkomt; meestal rond het 4e jaar. Cognitieve factoren Het is niet zo dat het tempo van de taalontwikkeling altijd iets zegt over de ontwikkeling van het denken of het intelligentieniveau. Een minder goede cognitieve ontwikkeling vormt wel een belemmering voor de taalontwikkeling omdat ze moeite hebben met categoriseren en daar woorden aan koppelen, de woordenschat wordt vertraagd en het begrijpen van grammatica en vervoegingen kost meer moeite. Vertraagde taalontwikkeling = wanneer een kind later leert praten dan de meeste andere kinderen, maar niet op een afwijkende manier. Ijkpunten van een normale taalontwikkeling: • 1 jaar; gevarieerd brabbelen -‐ met de melodie en intonatie. • 1,5 jaar; kan een aantal woordjes zeggen -‐ uitspraak nog niet goed. • 2 jaar; kan in tweewoordenzinnen praten. • 3 jaar; taaluitingen van drie tot vijf woorden -‐ zinsopbouw nog niet kloppend. • 4 jaar; eenvoudige zinnen -‐ 75% van de spraak verstaanbaar voor anderen • 5 jaar; redelijk goed opgebouwde zinnen -‐ goed te volgen voor buitenstaanders. Meertaligheid Sommige kinderen worden meertalig opgevoed; ze komen vanaf hun geboorte in aanraking met twee of meer talen. Tot en met het 10e of 11e jaar leren kinderen bijna moeiteloos een tweede taal erbij omdat hun hersenen nog heel flexibel zijn. simpelweg door heel veel taal aangeboden te krijgen, kunnen ze de tweede taal veel sneller dan volwassenen oppikken. Maar wanneer ze de taal niet meer gebruiken, zijn ze dat ook sneller weer kwijt. Een baby van 9 maanden kan al twee talen onderscheiden, waarbij het van belang is de talen te scheiden per situatie of persoon, zodat er een duidelijk onderscheid is. Tweetaligheid kan zorgen voor problemen als kinderen al een taalstoornis hebben. Spreekangst Sommige kinderen spreken niet, vooral niet met onbekenden. Dit kan komen door: -‐ sociale angst, -‐ verlegenheid wat in het kind zit en in de familie, -‐ een gehoorprobleem. Lichte sociale angst kunnen ouders zelf begeleiden door het kind te accepteren, niet het onmogelijke te verwachten en het kind te stimuleren in contact en taaluitingen met anderen. Vb.: Een 2-‐jarige kan niks zeggen tegen de vreemde bakker maar een 6-‐jarige moet al ‘dank u wel’ kunnen/durven zeggen.
Een tijdelijke periode van niet praten of zeer onzeker praten kun je afwachten maar dit kan ook zorgen voor nog meer onzekerheid. En door niet te praten kan een taalachterstand ontstaan. 9. Stoornissen en problemen in de communicatie Wanneer zich in de ontwikkeling van een kind problemen of stoornissen voordoen op het gebied van de communicatie kunnen dit problemen zijn op het gebied van talige of niet-‐talige communicatie. We onderscheiden hierin: • Spraak-‐taal stoornissen = problemen die zich voordoen op het gebied van de taal, zoals dysfasie, stotteren of articulatiestoornissen, (selectief) mutisme • Niet-‐talige stoornissen = problemen die zich voordoen op het niet-‐talige gebied zoals stoornissen in het autistisch spectrum. Stoornissen in de verbale communicatie Spraak-‐taal stoornissen De taal en spraak blijft aanzienlijk achter bij het verdere ontwikkelingsniveau van het kind. Dit kunnen problemen zijn met: -‐ woordenschat, -‐ grammatica -‐ het toepassen van woorden. Tijdig herkennen van dit probleem is belangrijk omdat er anders een leerstoornis of sociaal-‐emotionele problemen ontstaan. Niet goed kunnen communiceren kan leiden tot slechte interacties en onzekerheid. a. Dysfasie Dysfatische ontwikkeling = het kind ontwikkelt volledig het taalbegrip maar heeft vooral problemen met het actieve taalgebruik. De kinderen met deze stoornis in de taalontwikkeling hebben moeite met: -‐ woordvinding, -‐ grammatica -‐ morfologie. De verbinding tussen het interne woordenboek (mentaal lexicon) en het deel van de hersenen waar bepaalde concepten zijn opgeslagen, komt niet of moeilijk tot stand. Deze kinderen weten veel woorden maar hebben het niet op elk moment paraat. Ze worden sterk geremd in hun mondelinge communicatie. Ze kunnen moeilijk op een logische manier een gebeurtenis of verhaal vertellen. b. Stotteren Stotteren = een verzamelnaam voor diverse vormen en gradaties van niet vloeiend spreken.
Dit kan tot uiting komen door: -‐ het herhalen van delen van het woord, -‐ verlenging van lettergrepen, -‐ blokkades -‐ tussenvoegingen. Wanneer een kind langer stottert dan de ontwikkelingsstotter, het echt belemmerd word in zijn taaluitingen en fysieke spanning duidelijk zichtbaar is, is er sprake van een stotterprobleem. c. Articulatiestoornissen Articulatiestoornis = er zijn hardnekkig moeilijkheden met het uitspreken van bepaalde klanken of combinaties van klanken; problemen met de fonologie. Er kan sprake zijn van een articulatiestoornis wanneer een kind niet in staat is om te praten zoals dat past bij zijn ontwikkelingsniveau en bij zijn leeftijd. Het gaat dan om een aanzienlijke afwijking. d. Mutisme Mutisme = het kind uit helemaal geen taalklanken. Het kind kan wel geluiden laten horen maar dit is niet bedoeld als communicatie. Komt veel voor bij autistische of dove kinderen. Soms gebruikt het kind wel geluiden of woorden om aan behoeften te voldoen. Ze vertonen geen voortalige communicatie zoals gebaren, vocalisaties of lichaamshoudingen. Uiteindelijk ontwikkelen de meesten wel spraak. e. Selectief mutisme Selectief mutisme = het kind spreekt gedurende een lange periode uitsluitend tegen bepaalde personen en/of in bepaalde omgevingen. Dit gaat vaak gepaard met sociaal emotionele problemen. Het kind begrijpt taal en kan gebruikt taal zelf ook goed. Er is geen sprake van een gestoorde taalontwikkeling. Stoornissen in de non-‐verbale communicatie a. Autistisch spectrum stoornissen Austisch Sepctrum Stoornissen (ASS) = de totale groep van stoornissen die aan autisme verwant zijn. Hieronder valt het klassieke autisme maar ook de pervasieve ontwikkelingsstoornissen (PDD-‐NOS). Alle vormen komen overeen doordat het kind zeer veel beperkingen heeft in de communicatie met anderen en het opvallend veel op zichzelf gericht is en de eigen waarneming. Autisme is een psychiatrische aandoening met een erfelijk component van 90%. Mensen kunnen autistische trekken hebben of de autistische stoornis hebben.
Belangrijkste kenmerken van een kind met een ASS zijn: 1. het kind vertoont een afwijkende ontwikkeling op het gebied van communicatie, zowel verbaal als non-‐verbaal, 2. het kind heeft veel moeite met sociale regels van communicatie, zoals het beginnen en voeren van een gesprek, 3. het kind slaagt er slecht in om een goede theory of mind te ontwikkelen, waardoor ze zich niet kunnen verplaatsen in het perspectief van anderen en geen rekening houden met anderen, 4. het kind reageert anders dan volgens de sociale normen en gewoonten, 5. het kind begrijpt de figuurlijke en verbeeldende betekenis van taal veel minder 6. het kind doet niet aan sociaal lachen en kijkt langs mensen heen, maakt weinig oogcontact, staart, 7. het kind maakt als baby wel geluiden maar zonder communicatief aspect, 8. het kind spreekt met een vlakke intonatie en robotachtig, 9. het kind houdt zich stijf en gestrekt wanneer het opgepakt word en houd hier duidelijk niet van, 10. het kind vertoont stereotiep gedrag; het is voortdurend met dezelfde dingen bezig en gaan niet/nauwelijks op ontdekking, 11. het kind speelt graag alleen, 12. het kind reageert traag op prikkels of is overdreven prikkelgevoelig. b. PDD-‐NOS PDD-‐NOS = Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. Dit is een vorm van autisme waarbij kenmerken van een autistische stoornis aanwezig zijn, maar niet zodanig dat we de diagnose autistische stoornis kunnen stellen. Deze problematiek komt vaak pas naar voren tijdens de basisschoolperiode. Vanaf dan moet een kind zich namelijk kunnen aanpassen aan de groep en wordt het communiceren met anderen belangrijk. Behandeling van autistische stoornissen. Een echte behandeling/genezing bestaat niet. Wel wordt er naar gestreefd om iemand met autisme zo goed mogelijk te leren omgaan met zijn beperkingen. De normale ontwikkeling wordt zoveel mogelijk gestimuleerd en probleemgedrag zoveel mogelijk afgeremd. Belangrijke aandachtspunten zijn: 1. het functioneren van het kind in sociale situaties verbeteren, 2. het kind leren omgaan met veranderingen door een basis en structuur van regelmaat aan te leggen waarop het kind kan vertrouwen, 3. het kind een overzichtelijke en beschermende omgeving bieden. Vooral in de puberteit raken autistische kinderen verward door de veranderingen in zichzelf en doordat het contact met leeftijdsgenoten steeds belangrijker wordt.
1 Online Touch