30

24 Emigranten. In feite vertegenwoordigt het Noordzeegermaans dus een tweede germanisering, die volgde op de eerdere die vanuit het oosten kwam en al begonnen lijkt te zijn op het moment dat de Romeinen in ons land arriveerden. Deze eerste germanisering is wellicht door de Romeinen afgeremd, maar ging zeker vanaf de 4de eeuw ongehinderd door en werkte op een zodanige schaal dat hierin nauwelijks of geen (Noordzee)Keltisch substraat werd opgenomen. Hieruit zijn de Noordoost-Nederlandse (Saksische) dialecten van het Nederlands ontstaan. Bataven en Kannenefaten speelden een belangrijke rol in de Romeinse grensverdediging en bezetten hoge posities binnen het Romeinse leger. Zij werden hierdoor al snel sterk geromaniseerd en spraken naast hun eigen Germaans Latijn (en wellicht ook deels Keltisch, wat immers de taal van vrijwel al hun hoog ontwikkelde buren/onderdanen was). Vooral langs de kust overleefde het Keltisch, zij het waarschijnlijk sterk geromaniseerd (zoals het Keltisch in Brittannië en Gallië). Handelscontacten overzee – het Hellinium als Maaspoort – zullen in eerste instantie aan dat lange overleven hebben bijgedragen. Vanaf ongeveer de 5de eeuw verruilden de kustbewoners hun Noordzeekeltisch voor Germaans, met Noordzeegermaans als resultaat. Hoe dit proces in zijn werk ging weten we niet. Wellicht moeten we denken aan (Angel-)Saksische emigranten zoals die ook Engeland hebben gegermaniseerd. Veranderingen in de sociaal-economische situatie (handelscontacten) zullen daarbij van invloed zijn geweest. Maar centraal in Nederland ontstonden in deze periode dialecten die wel ‘Frankisch’ worden genoemd en die mogelijk afstammen van de (Germaanse) taal die in het kerngebied van de Bataven werd gesproken. Ook hierin mogen we een Keltisch substraat verwachten, maar een ander dan dat van het Noordzeekeltisch. Tot zover is de reconstructie van de taalkundige situatie in de Romeinse tijd en in de Middeleeuwen vrijwel uitsluitend gebaseerd op taalkundige feiten en argumenten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat slechts kan worden gewerkt op basis van bekende (of herkenbare) feiten. Dat wil zeggen dat we niet erg diep in de prehistorie kunnen terugkijken, en dat we er steeds rekening mee moeten houden dat de feitelijke taalsituatie complexer was dan wij nu reconstrueren. Het Germaans, en dus ook het Nederlands, bevat tal van substraatwoorden die niet Keltisch zijn en die aan geen enkele bekende taal kunnen worden toegeschreven. De mogelijkheid valt niet uit te sluiten dat ook in de Romeinse tijd (of zelfs daarna) in Nederland nog andere (mogelijk zelfs niet Indo-Europese) talen werden gesproken waarover wij nu niets weten. Alleen al het grote aantal ondoorzichtige namen dat ons uit deze vriege periode is overgeleverd wijst daarop. Wat het hier geschetste scenario betekent voor archeologen en historici is vooralsnog onduidelijk. Zij gaan ervan uit dat juist ook de kustgebieden in de laat-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen vrijwel ontvolkt raakten. Het moet dus om uiterst kleine groepen sprekers zijn gegaan. Taalkundig is dat echter geen bezwaar. Ook vijftig sprekers kunnen een taal in leven houden. Een belangrijk centrum in deze periode was Dorestad, dat als centrum van handel en verkeer ook een ontmoetingsplaats van talen zal zijn geweest. Ook de heerschappij van de Friezen in het eerste millennium is een verschijnsel dat in het licht van deze nieuwe gegevens meer kleur zou kunnen krijgen. Er valt dan ook nog veel te doen Voor de taalkundige zijn nieuwe wegen geopend om te proberen ondoorzichtig bevonden namen alsnog van een etymologie te voorzien, om de vroegste geschiedenis van het Nederlands nu nog verder te ontrafelen en om het Noordzeekeltisch een plaats te geven binnen het geheel van de Keltische talen. Archeologen en historici staan voor de uitdaging deze nieuw verworven inzichten een plaats te geven in hun beeld van deze periode. De ‘volksverhuizing’ zal enige herziening behoeven. 5 Ook in zijn rerecentere tekst onder de titel “De etymologie van Dorestad, Keltisch en Germaans”14 toont Lauran Toorians het bestaan van Keltisch plaatsnamen in onze streken aan. Hieronder de inhoudsamenvatting zoals die in dit werk zelf staat: Inhoud: In recente naslagwerken geldt Dorestat als een plaatsnaam met een Keltische etymologie, wat voor een vroegmiddeleeuwse naam in Nederland een opmerkelijk gegeven is. In dit artikel wordt deze etymologie onderworpen aan een kritische heroverweging , met als resultaat de interpretatie van Dore-stat als een samenstelling van een Keltisch met een Germaans element. Betoogd wordt dat een dergelijk compositum kon ontstaan in een Romaanstalige omgeving, met een vorm van Romaans die zich kenmerkte door een sterk Keltisch substraat, en met Germaans in de naaste omgeving. Vervolgens wordt een aantal plaats- en waternamen uit de omgeving van Dorestat en eveneens met Keltische wortels (en deels Romaanse invloeden) belicht. Tot slot wordt op grond van dit alles de mogelijkheid geopperd dat in de vroegmiddeleeuwse handelscentra Dorestat en Quentovic eenzelfde Romaans, Keltisch ‘gekleurde’ taal de omgangstaal was.Andere (etymologisch) behandelde namen zijn: Batavodurum, Canche, Domburg, Doornenburg, Durbuy, Duur (gem.Olst), Hellegat(sluis), IJssel, Lek, Levefano, Quentovic, Rijn en Tudderen. 14 : De etymologie van Dorestad, Keltisch en Germaans. Lauran Toorians.

31 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication