Op 26 mei 1723 zette de notaris van Bommel zijn handtekening onder de boedelinventaris van wijlen Gerardus van de Dun. Het vermogen beliep tegen de zestigduizend gulden. De boedelinventaris werd niet verkocht, maar in negen kavels verdeeld. Het huis zou 2 jaar ater in eigendom overgaan aan zijn dochter Ida, die er samen met haar man Petrus Montens zou gaan wonen. Waarschijnlijk troffen ze het huis grotendeels aan zoals het stond beschreven in de boedelinventaris. Op de benedenverdieping bevonden zich vier ontvangstkamers en een keuken: de groote beneden achter cameren, een middel camer, twee voorcamers en een groote keucken. Achter het woonhuis op het erf bevonden zich nog de pottenbanck en een zomer huysken. De al eerder genoemde benedenkamers en de kamers boven waren allemaal verschillend ingericht en deze inrichting weerspiegelde de verschuivingen in de interieurmode gedurende het begin van de achttiende eeuw. De ontvangskamers De grote kamer, de opvolger van de zaal, was behangen met tapijten, in het begin van de achttiende eeuw nog altijd de duurste vorm van wandbekleding. Een aangrenzende gezelschapskamer was ingericht als een schilderijenkabinet met maar liefst vierentwintig grote en kleine schilderijen aan de wand. Een kamer aan de straat was behangen met rood changeant (casiant), een stof met verschillende kleuren van wol en zijde die afhankelijk van de lichtval een andere kleur naar voren deden komen. Dit behang was kwam dan ook het beste tot zijn recht in kamer met veel lichtinval en grote ramen. De andere kamer aan de straat laat weer andere wandbekleding zien, namelijk goudleer dat was gedecoreerd met patronen uit de textielmode; aan de wand hingen verder de twee portretten van Gerardus Ignatius van Dun en zijn huisvrouw zaliger. Hij zal hier zijn afgebeeld in zijn mooiste kleding voorzien van een geplooide halskraag. De familie werd ook vereeuwigd in de vorm van familiewapens op een zilveren lampetschotel en lampetkan. Verder passen diverse doopgeschenken (pillegiften) zoals rammelaars (klaters) ook in dit rijtje van stukken die binnen de familie zullen zijn gebleven. De vermelding van familiewapens op zilver en de rode kamer geeft aan dat Van Dun gevoelig was voor de invloed van de aristocratische Franse mode. De houten vloeren waren soms voorzien van een grote (Spaanse) mat zoals in de grote kamer met de tapijten en ook de rode kamer aan de straat. De ramen waren voorzien van damasten gordijnen, een kenmerk van de elite. Boven de schouw, en soms boven de deur, hingen schilderijen. De voorstellingen worden niet expliciet genoemd in de boedelinventaris. Indien Van Dun enkele jaren later was gestorven had hij de grote schilderije verbeeldende de trouw van Joseph en Maria geërfd van zijn neef Johan de Wyse, die in zijn testament had bepaald dat hij dit schilderij zou krijgen als Van Dun nog leefde. Nu zal het schilderij naar een andere neef zijn gegaan zoals was vastgelegd in het testament van De Wyse, die stierf in 1726. In de grote kamer stonden een tafel en veertien stoelen, waarschijnlijk voor een belangrijk deel in een rij langs de wand, ook weer als een soort statussymbool. Elke kamer was voorzien van een grote spiegel met een vergulde lijst. In het schilderijenkabinet stond een klavecimbel, een speeltafeltje en een kabinet met acht stuks fijn porselein en zes vergulde chocoladekoppen. Op de schouw stonden drie gepleysterde postuerkens (bustus). In de rode kamer aan de straat stond eveneens een kabinet met een zilveren koffie-, thee- en chocoladeservies. Het zilveren serviesgoed zal goed zichtbaar te pronken hebben gestaan in een kast in een van de ontvangstkamers. Opvallend was het ruime voorkomen van kleine vorken (forchetten) aangezien deze in Breda pas echt veelvuldig gaan voorkomen na 1735. 405
412 Online Touch Home