0

… in de schrijfresidentie - interview Stef Duron - 4 tot 25 oktober ’21 Luuk Gruwez, prozaschrijver en essayist, maar in de eerste plaats dichter bio Luuk Gruwez °1953 Vlaams dichter, prozaïst en essayist Na zijn middelbaar in het Damiaancollege te Kortrijk bekwam hij er in de Kulak zijn diploma Germaanse filologie en werd hij licentiaat in de Germaanse talen aan de KUL-Leuven. In het interview verneem je een deel van zijn levensloop, over zijn geboortestad Kortrijk en zijn vertrek in 1976 uit Deerlijk naar het rustige Limburg waar hij tot aan zijn loopbaanonderbreking in 1995 als leraar de kost verdiende. Het verwerven van een schrijversbeurs mondde uiteindelijk uit in een fulltime-job als schrijver van dichtbundels en proza met daarnaast ook columns in De Standaard en in De Morgen. Je komt er meer te weten over zijn zogenaamde ‘neoromantiek’ waarbij hij de grote gevoelens over het leven, ziekte, liefde, vergankelijkheid en dood onder de aandacht brengt, doorweven met een flinke portie (zelf) -ironie. In 2004 kreeg hij het ereburgerschap van Deerlijk. In 2009 kreeg hij de publieksprijs Herman Deconinck voor zijn gedicht ‘Moeders’. Hij behoort tot de meest gebloemleesde Nederlandstalige dichters. ‘het is tussen twee stilten luid geweest’ vers uit ‘Tussen twee stilten’ waar J.C. Bloem het leven beschrijft ... © foto - Stef duron 1

Benieuwd naar je loopbaan lees ik dat je als eerbetoon voor je oeurvre bij het kransje van 3 ereburgers van Deerlijk behoort. Ja, dat klopt, al zijn we ondertussen met vier: er is een zanger bijgekomen m.n. Niels Destadsbader. Al ben ik in Kortrijk geboren – toen was er in Deerlijk nog geen materniteit – bestaat er nog enige wrevel omdat ik, waar ik ook kom, overal verkondig dat ik van Deerlijk ben. De eerste acht maanden van mijn leven bracht ik in Kortrijk door. Daarna verhuisden we naar Deerlijk en bleef ik er tot 1976 gedomicilieerd. Ik studeerde in Leuven en kwam regelmatig nog mijn ouders bezoeken in Deerlijk. Daarna ben ik naar Hasselt verhuisd. Heel toevallig … Toen ik mijn diploma van Germaanse Filologie op zak had, heb ik zowat over het hele land gesolliciteerd, behalve in Zuidwest Vlaanderen. Niet dat ik echte nestvlieder ben. Ik begon eigenlijk wat last te krijgen, niet zozeer met dit gedeelte van West-Vlaanderen. Ondertussen is dit al heel wat veranderd. Ik begon last te krijgen als adolescent van het feit dat er eigenlijk vooral prestaties van je verwacht werden. Het zuiden van WestVlaanderen werd toen smalend ‘het Texas van Vlaanderen’ genoemd. Het mercantiele was er sterk aanwezig. Ik kon daar eigenlijk niet mee om. Ik behoorde niet tot de wereld van commercie. Ik had daar geen enkele aanleg voor. Nu moet ik voor de 80ste keer een boutade van Hugo Claus aanhalen, die altijd zei: “Het allerergste dat je over een jongeman uit WestVlaanderen kunt zeggen is: “’t Is een goeie jongen, maar ’t is geen commerçant.”. Ik heb trouwens mijn geboortestad Kortrijk zo’n beetje als de pispaal van al mijn ongenoegen gebruikt. Daarover schreef ik het gedicht: ‘Kom lieve bommen, val op Kortrijk’, wat totaal verkeerd begrepen is geweest. Het stadsbestuur van Kortrijk dacht ik de lof zong van de bommen die destijds tijdens de tweede wereldoorlog op Kortrijk zijn gevallen, wat hélemaal niet het Nederlandse Taal en Letteren. Enig idealisme is mij niet vreemd en koos ik weloverwogen voor de literatuur. Dat had twee redenen: ten eerste, mijn ouders waren allebei op een maand tijd jong gestorven. 51 en 54 jaar jong. Zij hadden dus dat pensioen niet gehaald. Daardoor zag ik het nut niet in om aan pensioenopbouw te doen. Ik had het gevoel dat ik na mijn 54ste Na mijn studies in 1976 ben ik geëmigreerd naar Limburg. En Limburg noemde ik dan ‘het land van de wangen’, omdat ik vond dat er daar minder prestatie van je geëist werd. Toen waren de mensen in Limburg niet zo’n strebers als in West-Vlaanderen. Ze hadden een veel minder ingevuld profiel. En dat beviel me wel. Dat stemde mij rustiger. Mag ik er dan van uit gaan dat je verhuis naar Limburg een bewuste keuze is geweest? Dat ik daar beland ben, is geen bewuste keuze geweest. Het is zo dat ik overal gesolliciteerd heb. Er zijn verschillende dingen uit de bus gekomen. Ik ben uiteindelijk in het kunstonderwijs beland in Hasselt, aanvankelijk als leraar Nederlands tot 1995. Ik stond graag voor de klas. Toen bestond er een fonds voor de 2 in een soort extra-time van het bestaan aan ’t leven was. Heel ten onrechte blijkbaar. Ik heb daarnaast ook grootouders die de negentig halen, ondanks de consumptie wat mijn opa ‘knor’ betreft. Ondanks de consumptie van drie flessen wijn per dag plus vijf pilsjes en nog enkele borrels. Dus ik had me ook aan hem kunnen spiegelen. Ik heb niet zijn knorrig karakter maar wel sympathie voor zijn excentriciteit. Heb je die schrijversbeurs verdiend omwille van je succesvolle poëzie waarmee je ook die twee prijzen behaald hebt. Je moet starten met een werkplan en dat is in je voordeel. Anderzijds wordt er ook gekeken naar hetgeen je reeds geschreven hebt. In april-mei krijg je te horen wat toegewezen wordt, hoe groot je beurs zal zijn. En je kunt niet verwachten dat de hele wereld van je houdt en die commissie verandert ook ieder geval was. Voor mij persoonlijk was dit gedicht wel van belang omdat ik van dan af een soort scheiding heb gemaakt tussen twee soorten werelden: de eerste, de wereld van de daad, de wereld waarin je iets moet doen om iets te zijn en die wereld noemde ik ‘het land van de handen’, wat trouwens de titel is van mijn laatste autobiografisch boek. De doe-cultuur waar ik niet mee om kon.

jaar. Maar ik heb altijd geluk gehad. Ik ben eerder als dichter bekend en wanneer mensen vragen of ik van de poëzie kan leven, dan kan ik niet anders antwoorden dat ik leef van vadertje staat. Je hebt ook geluk gehad dat je loopbaanonderbreking kon nemen. achter de hand. Inderdaad, dat is zo … Als ik de lange lijst publicaties zie, dan heb je wel tegen een hoog tempo dichtbundels, poëzie en proza bij elkaar geschreven. Van nature ben ik extreem traag. En dat komt goed uit wanneer je poëzie schrijft. Poëzie is ook het traagste van alle mogelijke genres. Je leest dat niet als een thriller. Ik vergelijk dat met de natuur, met de bomen. Je hebt bomen die horizontaal wortelen en bomen die naar beneden wortelen. Daarbij is poëzie het genre waarbij je probeert in de diepte te wortelen. En dat impliceert een zekere stilstand. Ik vind dat eigenlijk een beetje rebels omdat we leven in een wereld die alsmaar meer gedreven wordt door snelheid. En als dichter stel je een daad die totaal het tegenovergestelde is. Wat goed is voor de lezer, niet. En dat correspondeert perfect met mijn aangeboren traagheid. Onderaan een rapport van het eerste klasje in het lager onderwijs van de gemeentelijke jongensschool van Deerlijik, schreef de fantastische meester Degezelle “Luuk is goed, maar traag”. Het was in die zin een wat tragische lagere school, omdat de onderwijzers er blijkbaar een punt van eer maakten om jong te sterven. Het is ook de plaats waar het eerste zaadje van mijn wens om poëzie te schrijven geplant is. En wel om deze reden: in het derde Je had een soort zekerheid leerjaar presteerde ik voor alle vakken goed. Maar voor één bepaald vak was ik slecht: moedertaal. Voor het onderdeel opstel stond er een tekort en mijn vader vond dit verschrikkelijk en werd ik daarvoor berispt. Om toen de toorn van mijn strenge vader te vermijden heb ik er voor gezorgd dat ik in de volgende jaren evolueerde tot de primus van de klas voor opstel. En wel in die mate dat mijn klasgenoten in het middelbaar een beroep op me deden om hùn opstel te schrijven en ik me voor een opstel - dat een 14 op 20 haalde - liet vergoeden. Voor een opstel van 16 op 20 was dit iets meer. Er ontstond ook een soort handeltje waarbij mijn taken voor wiskunde tegen een goed opstel werden ingeruild. Je vader is enigszins de motor van jouw schrijven geweest, als ik het goed begrijp. Inderdaad, hij moet wel gezien hebben dat ik zijn richting als handelsvertegenwoordiger niet zou uitgaan. Hij werkte in het textielbedrijf van zijn vader. Het is een reflectie naar vroeger en omdat ik dan toch een prestatie moest leveren, koos ik voor het alternatieve, nl. gedichten schrijven. En ik was natuurlijk niet zeker of dit geapprecieerd zou worden om je bestaan te legitimeren. Op een bepaald moment kwam ik met mijn kop in de krant en mijn vader zag dat het goed was. Hij was niet zozeer geïnteresseerd in het gedicht maar wel in ‘die kop in de krant’. Hij overleed in mei 1983. Hij liet zelden of nooit zijn gevoelens zien. Hij luisterde wel af en toe naar mijn bezigheden. En daar bleef het wel bij. Bij het ontruimen van zijn huis bleek hij een doos te hebben. Daarin zaten alle recensies over mij die verschenen waren. En meer dan dat: mijn vader had bij sommige gedichten foto’s gemaakt. En ik vond dit zó geweldig ontroerend. 3 Later had ik contact met winkeliers die textiel kochten van het bedrijf waarvoor mijn vader werkte. Van hen vernam ik dat mijn vader altijd positieve zaken over mij vertelde. En mij heeft hij nooit iets gezegd. Herkenbaar voor die tijd … Over die tijd heb ik een gedicht geschreven. Zo zijn veel West-Vlamingen, denk ik. In mijn eerste autobiografisch proza uit 1998 ‘Het land van de wangen’ doe ik nogal denigrerend over althans de Zuid-WestVlamingen. Met de stijgende jaren voltrekt zich een omgekeerde beweging waarbij ik de noodzaak voel om naar de bakermat terug te gaan. Ooit liet ik me ontvallen dat de er in West-Vlaanderen het meeste aantal rolluiken is. De West-Vlamingen willen betreffende hun handel daar volledig extravert mee naar buiten treden, maar over het wezenlijke, over zichzelf gesloten blijven Die metafoor van de rolluiken vind ik ook zo toepasselijk, maar ook een dichter en schrijver werkt in feit met beide categorieën. Wat geeft hij prijs aan de buitenwereld, wat houdt hij voor zichzelf. Die balans moet in evenwicht blijven om goede poëzie te schrijven. Mijn grootouders gaven meer blijk van genegenheid tegenover literatuur dan mijn ouders. ‘Het juiste woord’ was en is nog steeds een synoniemenwoordenboek dat mijn grootvader Bing (Urbain) uit Krombeke – die grote verwachtingen over mij had - mij als verjaardagscadeau gaf met de woorden: ‘Luuk, ik geef je dit boek voor je verjaardag. Hier staan àlle woorden al in. Je moet ze alleen nog in de juiste volgorde zetten.” Wat als je schrijven zou zijn zoals de boom waarvan de wortels zich horizontaal spreiden? Had ik daarvoor gekozen dan zou ik romans gaan schrijven zijn of dingen die van een hoger bestsel

lergehalte waren. Bepaalde dingen kan ik wel ventileren in mijn proza, die niet zo geschikt waren voor het genre poëzie dat ik schrijf. Jouw relativeringsvorm uit zich in een zekere vorm van zelfironie. Wat moet ik daaruit verstaan? Dat heeft te maken met mijn houding tegenover de zogenaamde grote gevoelens en mijn betrokkenheid bij de grote thema’s van liefde en dood. Pathos is mijn vriend. Zelfrelativering is belangrijk. Heb je al ervaring met het werken in schrijfresidenties? Ik weet dat Beauvoorde je zeker niet vreemd is. Het is de derde keer dat ik hier ongelooflijk graag kom. Nogmaals, met het stijgen der jaren, naar de regio waar ik eigenlijk mijn bakermat heb. Die van mijn vaderszijde. Mijn grootvader is van Krombeke. En als lievelingskleinzoon hoorde ik zijn verhalen uit zijn jeugd met inbegrip van al zijn kwajongensstreken. Het boek ‘Krombeke retour’ kan je van twee kanten lezen: als je het omdraait is het ‘Krombeke retour’ en draai je het zo, dan is het ‘Deerlijk retour’. Dat zijn eigenlijk de twee armen van de stamboom. Krombeke is via vaders zijde en Deerlijk via de ouders van mijn moeder. Het vers “The end is where we start from …” van de Engelse dichter T.S. Eliot betekent dat er op het eind niet veel verschil is tussen het einde en het begin. ‘Tussen twee stilten’ omschrijft J.C. Bloem in een vers het leven als volgt: ‘het is tussen twee stilten luid geweest’. Hij ziet het leven als een moment tussen twee keer niets. Heeft je keuze om naar Beauvoorde terug te keren te maken met de werken die je schrijft? Jazeker, vanuit Limburg kijk ik terug naar mijn roots. Mijn laatste bundel heet: Bakermat, waarin ik terugga naar mijn kinderjaren. Mijn huidige dichtbundel waaraan ik werk heet ‘Balts’, dat eigenlijk voorafgaat aan de geboorte. Daarna moet ik mysticus worden, denk ik. (lacht) In mijn boek ‘In het land van de handen’ komt de wijde omgeving aan bod, zoals Lo waar we geregeld aan huisruil doen. Broeder Godfried, de prior van de Abdij van Westvleteren is een goede jeugdvriend uit mijn studententijd in het Damiaancollege in Kortijk, waarmee ik heel goed kan opschieten ondanks het feit dat hij weet dat ik een notoir heiden ben. Je hebt dus veel ankerpunten hier in de streek? Een andere residentie in WestVlaanderen ligt merkwaardig genoeg in Zuid-West-Vlaanderen: het Streuvelshuis, die me nauw aan het hart ligt. Volgend jaar ga ik er voor de vierde keer naartoe. ‘Het Lijsternest’ ligt maar op 8 km van mijn geboortehuis en samen met mijn ouders, op de zondagse ritjes met de auto, passeerde ik er regelmatig langs. Omdat er toen weinig of geen kinderliteratuur was, ben ik in het werk van Streuvels getuimeld, die ik meteen als mijn grootste idool begon te beschouwen. In de postuum verschenen memoires van Streuvels blijkt dat hij een eerder verlegen man was en niet zo nors als zijn reputatie toen was. Een correctie van het beeld dat toen heerste tijdens mijn jeugd in Deerlijk en omgeving. Daarover publiceerde ik in de Standaard een artikel: “Verlegen als een schijtende hond”, woorden aan hemzelf ontleend. Het Streuvelshuis heeft, net als de Beauvoordse residentie, ook een sentimentele meerwaarde. Mijn huidige residentie in de Westhoek, en met name Krombeke, is dan weer heel bijzonder voor me omdat ik hier mijn roots van grootvaderszijde heb. Die problematiek van het oosten van het land (waar 4 ik woon) en het westen van Vlaanderen (waar ik vandaan kom) is zeer dominant in mijn werk doordat ik aan beide landstreken bepaalde, soms tegengestelde thema’s verbind. Voorts is er nog een andere residentie waaraan ik bijzondere herinneringen heb overgehouden. In 2001 ben ik de hele maand juli te gast geweest in Villa Mont Noir, het grote landhuis in Normandische stijl, omgeven door een imponerend park, waar de vermaarde Franse schrijfster Marguerite Yourcenar de eerste tien zomers van haar leven heeft doorgebracht. Die residentie is net over de FransBelgische grens gelegen. Ik verbleef er in het gezelschap van de gerenommeerde Italiaanse auteur Alessandro Barbero en de Roemeens-Franse schrijfster Anca Cristofovici. De poëzie bracht mij overigens wel meermalen over de grens. Met de vertaling ervan was ik een keer of vier te gast in Zuid-Afrika en Mexico, en een keertje in het Colombiaanse Medellín. En verder ook op plekken als Bologna, Genua, Bremen, Frankfurt, Parijs, Avignon, Lublin, Wroclaw en zowaar ook Schiermonnikoog. Voorts tourneerde ik als dichter met Huelgas Ensemble van Paul Van Nevel, zowel in Frankrijk als in België. En vorig jaar, net voor de lockdown, trok ik met het Nederlands Kamerkoor en diezelfde Paul Van Nevel langs een zestal Nederlandse steden in een programma dat Amours à la française heette en erotische polyfone chansons van de veertiende tot de zeventiende eeuw omvatte die door mij van een hedendaags pendant waren voorzien. Dank je wel, Luuk voor dit verrijkend gesprek met heel wat invalshoeken over het leven, liefde en vergankelijkheid … Altijd welkom in Beauvoorde!

Op mijn vraag naar een impressie over zijn verblijf in de schrijfresidentie in Beauvoorde verwijst hij naar de inhoud van een brief, gericht aan Sieglinde Steenkiste (onthaalverantwoordelijke van kasteel Beauvoorde) n.a.v. zijn verblijf tijdens de zomer van 2020, … waaruit ik mag citeren. “… Dat herhaaldelijke gependel tussen het westen en het oosten van het land, tussen jeugd en verleden enerzijds en gevorderde leeftijd en toekomst in het zicht van de eindmeet anderzijds, is een constante waaraan veel meer betekenis mag worden toegedicht dan aan een recreatieve, haast toeristische, allerminst essentiële verplaatsing tussen twee punten. Ook als dichter, de hoedanigheid waarvoor ik wellicht het bekendst ben, heb ik een bijzondere affiliatie met de Westhoek ontwikkeld. Niet enkel ben ik al decennia lang vrijwel elk jaar met poëzie present geweest tijdens de poëziezomers van Watou, bovendien speelt de thematiek die ik hierboven heb geschetst, ook in dat literaire genre een eminente rol. De mens die met handen en voeten gebonden is aan de oekaze die hem ertoe verplicht een handeling te verrichten die hem in staat stelt een toegangsticket, ja, zeg maar een vrijgeleide tot het bestaan te verwerven, speelt er een grote rol in. Ik ben dankbaar dat ik in Beauvoorde van een nieuwe residentieplek heb mogen genieten. Ik ben erin geslaagd hier af en toe te schrijven en heb per elektrische fiets de streek verkend, die mij al enigszins vertrouwd is doordat ook de gemeente Lo, hier vlakbij, een nogal cruciale plaats in met name mijn laatste prozaboek heeft gekregen. Ik heb bovendien kennis kunnen nemen van het fascinerende leven van de excentrieke jonkheer Arthur Mer-ghelynck en met zijn kasteel dat ik, samen met mijn vriendin, grondig heb bezocht. Eén foto uit een boek met betrekking tot de kasteelheer bracht - prettige coïncidentie - in mijn hoofd toevallig een liaison aan het licht tussen de twee residenties die ik betrokken heb of nog betrek: die met de toen 93-jarige Stijn Streuvels op de brug naar de toegangspoort van het kasteel. (foto rechts - © dia-archief wijlen Lucien De Witte) Heeft de persoon van Merghelynck in de voorbije dagen ook zijn weerslag gehad op wat ik hier heb geschreven? 5 Ja en nee. In enkele van mijn epistels aan vrienden heb ik, in bevlogen, misschien net iets te bevlogen of hyperbolische termen, gewag gemaakt van zijn merkwaardige persoonlijkheid. En hij heeft mij een mogelijk solied fundament voor een goed huwelijk aangereikt: ook al ben je van adel en word je naar de conventies van die stand geacht met iemand uit diezelfde stand te trouwen, laat dat, en geef er de voorkeur aan je in de echt te laten verbinden met de vrouw die je elke dag je aperitiefje komt inschenken. In Merghelyncks geval was dit de dertien jaar jongere Julienne Flyps, die samen met hem onder een nog niet door vijftien galeislaven te tillen zerk met haar man begraven ligt op het kerkhof. (Datzelfde kerkhof overigens, maar dat is echt een parenthese, waar ook, begin dit jaar pastoor Terrie is komen te liggen, de enigszins rebelse herder die tientallen jaren geleden in een zeer zomerse schuur ooit een geslaagde poëzieavond heeft georganiseerd, waarop ook ik mijn poëzie heb mogen voorlezen. Het graf van pastoor Terrie ligt, zeg maar in vogelvlucht, dichter dan alle andere graven op het kerkhof bij de werkplek in de schrijversresidentie, waar ik dit nu zit te schrijven.

Pastoor Terrie is, verneem ik, gestorven in zijn fauteuil, nog rechtop zittend maar wel dood, in een woonzorgcentrum in Veurne. Hij wacht nog op zijn zerk. Zijn graf ligt er intussen enigszins verkommerd bij: met veel onkruid en een voorlopig kruis dat er schots en scheef bij staat. Maar maakt het iets uit? Schots en scheef is de mens. En ik verwed er een paar verzamelde werken van dichters op dat het zelfs scribenten die een poosje in de eeuwigheid hebben geloofd geen moer uitmaakt hoe recht het kruis staat dat zij soms al tijdens hun leven niet hebben kunnen dragen. Want dichters zijn prutsers en zelfs de beste prutsers onder hen zijn nooit heel recht door hun bestaan gestapt. De geniale Portugese dichter Fernando Pessoa heeft geschreven: 'Ik heb geen voorkeur voor wanneer ik toch geen voorkeur meer kan hebben.' En een waardige zerk: die komt er binnenkort vast wel.) Intussen ben ik wel ontgoocheld, moet ik toegeven, door de staat van afbladdering van sommige gedichten in het dorp (Veldeke, Van Maerlant, Hadewych, etc.) in de uitvoering waarvan de verzenminnende pastoor zijn hand heeft gehad. Als Beauvoorde zich echt het imago van poëziedorp wil blijven aanmeten, dan mag er best iemand zijn die zorg draagt voor de sanering en de restauratie van een en ander dat aan een gevel hangt of op een paneel staat afgedrukt. Er staan ook nieuwe gedichten in Wulveringem, Vinkem en Houtem verspreid, maar je vraagt je soms af op basis waarvan die selectie is gebeurd. Ik weet het: ik mag een gegeven paard niet in de bek kijken, maar het is louter uit betrokkenheid dat ik dit signaleer. Nee, ik heb hier, strictu sensu, niets geschreven dat een uitgebreid exposé over Merghelynck en zijn kasteel is. Maar de geest ben ik trouw gebleven. Wel heb ik, religieuze ketter, in opdracht van Poesia Divina en het Festival van Vlaanderen, een psalm neergepend die 'Psalm voor afvalligen' heet. Ik neem aan dat Beauvoorde mij daar de nodige rust toe verleend heeft. Mijn psalm: is dat wel een psalm? Hij gaat over een kleine jongen, die op zekere dag een andere kleine jongen, God, naar de kroon wil steken. Waar kun je die beter schrijven? Tussen kerkhof en kasteel, tussen nederlaag en triomf? Ja, hier misschien: in Beauvoorde.” Van harte Luuk © foto’s OLV-Hemelvaartkerk en kasteel Beauvoorde - Katja Tytgat uit Veurne 6

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
Home


You need flash player to view this online publication