3

lijken stand of er geen zilveren, gouden of diamanten bruiloft kon gevierd worden ter gelegenheid van de kermis; in de kerke werden de spinnenwebben met den kobbejager weggeborsteld, de grote kuis werd er gedaan door de “suisse” en een hele ploeg godvruchtige jonge dochters onder de leiding van juffrouw Victorine die een profijtelijk sommeke preleveerde op haar jaarlijks inkomen om een stel zeemvellen, dweils, bezems, schrobbers en “poets” voor ’t boenen aan te kopen. De koster mobiliseerde al de misdienaars om de koperen kandelaars, de wierookvaten en al dat kon blinken eens duchtig op te glanzen. – De kerkbaljuw had het voorrecht om al de heiligen eens goed af te stoffen en desnoods een wassing te geven: was er een of ander te verkleurd dan moest de kerkraad er eerst zijn zegen over geven vooraleer hij in ’t nieuw mocht geschilderd worden. Kort voor den kermisdag werden de hovekens opgerakeld, de bloemperkskens verzorgd, ’t een en ’t ander huis herschilderd, frisse gordijntjes voor de vensters gehangen en eens dat op den vooravond de klokkeluiders op den kerketoren met handen voeten de touwen… trokken en het vanouds gekende kermisdeuntje beiaardierden, stond heel het dorp, huis en hof, plankier en gevel, kerk en stadhuis pimpelend-fris in ’t nieuw. En dan late in de avond, als het halfduister deemsterde, werd het kermiskanon geplaatst op de molenwal. – In den aanwezigheid van den burgemeester, schepenen, gemeenteraadsleden, mijnheer den pastoor, den secretaris, de onderwijzer, de organisateurs van de kermis, ’t volk en de joelende jeugd, daar weerklonken met een tussenpoos van vijf minuten minstens voor ieder schot, heinde en verre dat ze ’t hoorden tot in de naburige dorpen, drie kanonschoten, zo geweldig dat de rossige klaarte uitsloeg tot boven de gepinte wielen van den statigen molen. De autoriteiten en ’t volk waren tevreden dat er geen doden of gekwetsten waren, doch sloegen de armen in de lucht, toen, bij ’t laatste schot, waarvoor de grootste lading in ’t kanon gestopt werd, ’t kanon in razende vaart den molenwal afgerobbeld was. Kermis-Zondag was de grote dag: ’t vrouwvolk droeg hun schoonste of nieuwe kleren en ’t was ’t zien weerd hoe ze, in de grootste verscheidenheid, bonte hoeden droegen. Dat waren hoeden: vol bloemen, 3 De renne! Dat was voor de durvers. – Dat kostte: “ne sou” voor een toer: de mensen hielden hun harte vast, toen ze zagen hoe sommige zodanig de hoogte inzwierden, dat de dwarsbalken eronder plooiden en te vrezen viel dat ze, ’t hoofd vooruit, uit de schuite zouden stuiken. En kramen, al maar kramen onder witte zeilen, met speelgoed, nougat, spekken, een overvloed van lekkernijen. – En dan de notenmarchands met hun teerlingbak: zoveel de teerlingen wezen, zoveel noten en een teerlingsmete voor “nen dikken”! ’t Wemelde en wriemelde van ’t volk over ’t plein en ’t drumde van mensen in de cafe’s en op ’t voorland, waar de stoelen buitengezet waren voor de gelegenheid. Na den noene en vespertijd begonnen de volksspelen: zaklopen, appeltje-knap, loopkoers en wat vooral het gehele dorp aanlokte, was de ringsteking. – De boeren, in hun sjieze, met ’t beste paard ervoor gespannen, viseerden met de lange stekpijke om de ringen op te pikken. – Bezijds de plaatse was ’t schietinge aan de gaaiperse. – In ieder hoek en kant, waar men ook kwam, was ’t op de een of andere manier spel en leute. ’t Schoonste van heel de kermis was nochtans de hartelijke ontvangst van de familie-overkomste: broers en zusters, nonkels en tanten, nichtjes en kozijntjes, van verre en bij, ze zagen malkaar eens weer en de familiegeest zat en bleef erin. krieken, druiven en voor de dames van de voornaamste ingezetenen een voilette met pikkelbollekens. – Het was toen nog de mode dat de burgemeester en al wat gezag had of functie uitoefende op de gemeente, naar de hoogmis gingen in pietenleer en met den hogen hoed op. - De gardesjampetter in besten tenue, met kepi, droeg een soort savel en ’t jong volk zag dat hij een gummistok had tegen dat ’t neep, om de orde te handhaven. Op ’t oksaal werd er gezongen in koor en als de mis al een half uur gedaan was, hing de wierookwalm nog in ’t gewelf. Alover ’t kerkeplein was ’t nu vollenbak: de peerdjesmolen, een centiem voor een toertje in den bak en een cent voor een toertje op ’t paard; en de jongens die hielpen steken, terwijl ’t levende paard den molen, bakken en peerden aan de gang trok, mochten er voor niks opspringen, als ‘t gedoente eens goed op dreef was.

Online Touch Home


You need flash player to view this online publication