29

BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 19 | 2021 Foto: NATIONAAL ARCHIEF SERIE 29 ‘ Een adellijke titel was geen voorwaarde, maar wel een pré’ trend. Buitenlandse Handel werd met het kabinet-Rutte II overgeheveld van Economische Zaken. In het kabinet-Rutte III was Sigrid Kaag minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zoals de oorspronkelijke benaming in 1965 met ‘Minister voor Hulp aan Ontwikkelingslanden’ nog een paternalistische toonzetting had, signaleert de fusie met buitenlandse handel een afbouwen van de uitzonderingspositie van de vroegere ‘Derde Wereld’. Sinds de Tweede Wereldoorlog onderscheiden de bewindslieden in deze driehoek van internationale beleidsterreinen zich nauwelijks meer van elkaar in sociale afkomst, opleiding of carrière. Hun politieke wil tot samenwerking in het belang van Nederland en de wereld zegt niet alles. Nu misschien minder dan vroeger, maar decennialang was het vanzelfsprekend dat een ministerie van Defensie andere medewerkers rekruteerde dan het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het gevolg was vaak een diep ingesleten wantrouwen tussen bijvoorbeeld diplomaten en ontwikkelingswerkers, waar geen coalitieakkoord of regeringswisseling iets aan leek te kunnen veranderen. Ook internationaal is dit een bekend probleem. Het Berlijnse Außenministerium en het BMZ voor ontwikkelingssamenwerking hadden bijvoorbeeld decennialang deze reputatie. Of BMZ nu in handen van de SPD of van de conservatieve CSU was en zelfs toen Die Grüne de minister van Buitenlandse Zaken leverden (1998-2005). Tegelijkertijd zijn er steeds meer internationale vraagstukken die een coherente gezamenlijke strategie van militaire missies, diplomatie en ontwikkelingspolitiek vereisen. Institutionele antipathieën en isolationisme tussen de relevante ministeries is hiervoor het slechtst denkbare uitgangspunt. Een Duitse studie naar de prestaties van de ministeries in Berlijn, Washington, Londen en Den Haag, maar ook de vergelijkbare instituties van de Europese Unie en de Verenigde Naties leverde al jaren geleden een verrassend resultaat op. Juist in de landen met een koloniaal verleden – Engeland en Nederland – bleken deze ministeries het best op elkaar ingespeeld. Institutionele rivaliteit is er altijd, maar ze werd in Berlijn, Washington en Brussel veel nadrukkelijker als groot en onoplosbaar euvel beschouwd. Ontvangst en beëdiging nieuwe ministers door koningin Juliana. Ministers Beyen (links) en Luns (2 september 1952; Soestdijk, Utrecht) EUROPESE ZAKEN Voor de ‘staalkaart’ van de ministeries, waar van kabinetsformatie tot kabinetsformatie meestal niet veel aan veranderde, was het proces van Europese integratie een uitdaging. Sinds de oprichting van de Europese Gemeenschappen in de jaren vijftig werd het al snel onmogelijk om ‘Europa’ simpelweg onder buitenlandse betrekkingen te vatten. De betrekkingen met de vijf, en later acht en zelfs elf andere lidstaten werden steeds intensiever. Bovendien vergde de omgang met de Europese instituties bijzondere expertise waarover niet elke diplomaat en elke ministeriële ambtenaar beschikte. Het feit dat Europese besluiten directe uitwerking hadden op Nederlands beleid maakt de zaak niet eenvoudiger. De klassieke scheiding tussen binnenlands en buitenlands hield hier geen stand. De aanpassing aan deze nieuwe werkelijkheid begon in veel landen al in de jaren vijftig met een aparte afdeling Europese Zaken binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. Nederland begon hier met een eenmalige en unieke constructie: de partijloze Wim Beyen was minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Drees III, maar de KVP-er Joseph Luns was dat ook. Om de eindeloze competentieconflicten uit de weg te gaan, richtte Beyen zich op de Europese integratie en speelde een sleutelrol in de totstandkoming van de Europese Economische Gemeenschap en het Verdrag van Rome (1957). Sindsdien werd voor de eenvoudigere oplossing van een aparte staatssecretaris van Europese Zaken gekozen, die tot de formatie van het kabinet-Rutte II zou blijven bestaan. Net als toen geldt dat de politieke herschikking in 2012 niets veranderde aan de ambtelijke organisatie met een Directeur-generaal Europese Samenwerking (DGES). Alleen landen die ernaar streven om lid te worden van de Europese Unie, kennen

30 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication