ACHTERGROND 17 REGIONALE VERSCHILLEN Aantal aanvragen Landelijk (schatting van het ministerie SZW) kandidaten te maken krijgen dan de hoofdstad. De regionale verschillen zijn ook duidelijk te zien in het aantal aanvragen voor Tozo 1 en Tozo 2 (zie kader). ‘Daarom moeten gemeenten goed weten: wie komt er in mijn bijstand terecht? In welke sectoren werken ze? En daar slim beleid op voeren’, adviseert Godfried Engbersen. Hij is zich er tegelijkertijd van bewust – en met hem veel bestuurders – dat de gemeentelijke budgetten voor activering erg klein zijn. De beschikbare middelen voor scholing en begeleiding zijn het afgelopen decennium gehalveerd, waardoor Nederland in Europese context achterloopt op dit gebied, werd in het eerder genoemde WRR-rapport al geconstateerd. Actief arbeidsmarktbeleid was een idee uit de jaren negentig. De sociale bescherming werd naar een lager niveau gebracht, maar daarvoor in de plaats kwam intensieve loopbaanbegeleiding. Niet baanzekerheid maar werkzekerheid werd het uitgangspunt – dat was het idee althans. Ten tijde van corona dreigt voor een grote groep geen werkzekerheid én geen baanzekerheid, meent Engbersen. ‘Investeringen in actief arbeidsmarktbeleid zijn de afgelopen jaren fundamenteel afgebouwd.’ De sociale zekerheid is ondertussen wel versoberd, maar door de economische voorspoed van de afgelopen jaren was dat niet zo zichtbaar, legt Engbersen uit. ‘We hebben een grote banengroei gehad, vooral in het flexibele segment. Die groei heeft de kwetsbaarheden van het sociale stelsel een tijdje verdoezeld. Maar de coronacrisis legt die kwetsbaarheden nu bloot.’ Volgens Engbersen moeten daarom zowel het sociale vangnet als de activering van werkzoekenden worden vernieuwd. Die opgave heeft nu, midden in de coronacrisis, verhoogde urgentie, maar zal ook daarna relevant blijven. ‘De noodzaak voor permanente scholing staat buiten kijf’, aldus Engbersen. ‘Die arbeidsmarkt met een vaste baan voor het hele leven, die bestaat niet meer. Je hebt aanpassingsvermogen nodig. Dat veronderstelt een individuele attitude van weerbaarheid van mensen, maar ook een steuntje in de rug indien nodig. Een vangnet, zodat je niet te hard valt. Je moet beschermd worden, maar het is ook van belang dat er middelen zijn, zoals een leerbudget, om nieuw werk te verkrijgen.’ 85.000 5.962 120 994 (Tozo 2 als % van Tozo 1) Tozo 1 Tozo 2 % 374.000 Son en Breugel & Nuenen 658 Tilburg Utrecht Amsterdam 14.512 3.495 41.310 19.810 23% 18% 17% 24% 48% In de eerste maanden van de coronacrisis deden zo’n 374.000 zelfstandigen een beroep op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Deze eerste regeling, Tozo 1, bood inkomensondersteuning van maart tot en met mei. De verlenging daarvan, Tozo 2, geldt voor vier maanden: van juni tot en met augustus. Het aantal aanvragen voor die regeling is landelijk 23 procent van het aantal aanvragen voor Tozo 1. Dat heeft voor een deel te maken met de strengere regels voor Tozo 2, maar geeft ook aan dat een deel van de ondernemers na de eerste maanden van de crisis weer hun eigen broek kunnen ophouden. Sommige hebben door de versoepling van de maatregelen hun oude werk weer kunnen oppakken (denk bijvoorbeeld aan horecapersoneel en kappers), anderen hebben wellicht een andere bron van inkomensten gevonden. Wat opvalt, is dat er grote regionale verschillen zijn. In de gemeente Tilburg was het aantal ondernemers dat na 31 mei nog financiële ondersteuning nodig had, slechts 17 procent van het aantal dat vóór die datum behoefte had aan de steunmaatregel. In de gemeenten Son en Breugel en Nuenen ging het om 18 procent. De gemeente Amsterdam, daarentegen, zag 48 procent van het aantal aanvragen voor Tozo 1 terug bij Tozo 2. De Tozo-ondernemers in Amsterdam zijn overwegend jong, middelbaar opgeleid, en werkzaam in de sectoren cultuur, sport en vervoer, bleek onlangs uit onderzoek van de gemeente. ‘ Hebben we niet een basisbaan nodig voor hele kwetsbare sectoren?’ ONGELIJKHEID Gemeenten moeten de kans krijgen om dat systeem van permanente scholing en activering, in samenwerking met scholings instituten en werkgevers, te ontwikkelen, vindt Engbersen. Wel wil hij gemeenten behoeden voor een fenomeen dat in zijn vakgebied bekend staat als ‘afroming’. Het houdt in dat de ‘makkelijkste’ groep werklozen – die met de kleinste afstand tot de arbeidsmarkt – als eerste worden geholpen, omdat die relatief ‘goedkoop’ een besparing op de bijstand opleveren. In de context van de coronacrisis zouden dat de hoogopgeleide jongeren kunnen zijn. Het gevaar daarvan is dat de rest van de werklozen wordt vergeten. Engbersen: ‘Afroming is een bepaalde vorm van ongelijkheid, omdat je sommige groepen minder goed helpt.’ Voor de groep bijstandsontvangers die écht ver van de arbeidsmarkt afstaan, en geen kans op een reguliere baan hebben, moet dan ook een aparte, passende oplossing zijn, stelt Engbersen. De WRR adviseert daarvoor de basisbaan: niet een uitkering, maar gesubsidieerde arbeid zou het sluitstuk van de sociale zekerheid moeten zijn. Werk is té belangrijk om mensen af te schepen met een uitkering, is de redenering. Ook Engbersen is daar voorstander van, en suggereert in het licht van de coronacrisis nog een nieuw soort basisbaan. ‘Je hebt een basisbaan nodig voor kwetsbare mensen. Maar je zou ook kunnen zeggen: hebben we niet een basisbaan nodig voor hele kwetsbare sectoren?’ In de culturele sector bijvoorbeeld, die nu voor een groot deel stilligt, zou de gemeente tijdelijke banen kunnen creëren voor werkloze muzikanten, filmmakers, podiumbouwers, enzovoorts. ‘Zo houd je als stad de infrastructuur van de culturele sector op peil.’ BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 34 | 2020
18 Online Touch Home