BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 12 | 2020 ACHTERGROND 31 De meeste andere bezette landen hadden het een stuk slechter zwarte markt. Op 5 december 1944 richtten Hirschfeld, Louwes, de burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam en vertegenwoordigers van Waterstaat de Centrale Reederij voor de Voedselvoorziening op. Met instemming van Seyss-Inquart werd dit het centrale transportorgaan tijdens de Hongerwinter. GAARKEUKENS Maar transport was niet het enige probleem. Door de brandstoftekorten konden veel mensen niet langer thuis warme maaltijden bereiden. De afdeling Massavoeding van het RBVVO moest hierdoor de capaciteit van de gaarkeukens enorm uitbreiden. In Den Haag, bijvoorbeeld, moesten deze Centrale Keukens tussen september en december 1944 omschakelen van het voeden van 3.700 naar 209.400 personen. In april 1945 bereidden de keukens in West-Nederland zo’n 1.800.000 warme maaltijden per dag plus 200.000 maaltijden in de rest van bezet Nederland, met gaarkeukens verspreid over 183 gemeenten. Toch richtten de voedselambtenaren zich niet alleen op centralisatie. Ze stimuleerden ook particulier initiatief en stonden individuele overlevingsstrategieën zoals de hongertochten toe. De belangrijkste delegatiemaatregel was goedkeuring van de oprichting van het Interkerkelijk Bureau Noodvoedselvoorziening (IKB), dat vanaf december 1944 noodhulp in het westen ging coördineren. Louwes realiseerde zich dat noch hij noch het RBVVO in staat was op individueel niveau mensen in nood te identificeren, en wilde maximaal gebruikmaken van lokale voorraden en transport. In totaal kregen een half miljoen mensen in West-Nederland – op een bevolking van 2,6 miljoen – IKB-bijvoeding en evacueerde de organisatie ruim 16.000 stadskinderen naar het agrarische noordoosten van het land. De mate van succes van de Nederlandse voedselambtenaren is af te lezen aan twee factoren. Ten eerste is dat de institutionele continuïteit van de voedselvoorziening direct na de oorlog. In mei 1945 bleek hoe ernstig de oorlog het Nederlandse voedselsysteem ontwricht had. De gehele infrastructuur lag plat, landbouwgrond stond onder water, de veestapel was gedecimeerd, zware machines en transportmiddelen ontbraken en het brandstoftekort was nijpend. De Nederlandse voedselautoriteiten hadden hier echter al tijdens laatste bezettingsfase plannen voor opgesteld. Na de Duitse overgave wist het RBVVO snel zijn taken te hervatten en deze plannen uit te voeren. Het IKB en de Centrale Reederij Voedselvoorziening bleven eveneens functioneren, wat toont dat het naoorlogse interim-bestuur groot vertrouwen had in deze organisaties. GROTE DIENST Ten tweede is ook de naoorlogse beoordeling van de Nederlandse voedselambtenaren veelzeggend over hun beleid. Deze beoordeling draaide om de vraag of zij de juiste beslissing hadden genomen om op hun post te blijven en of ze in die functie hadden gecollaboreerd met ADVERTENTIE de Duitse bezetter. De onderzoekscommissie-Fentener van Vlissingen oordeelde dat Hirschfeld met zijn grote economische bekwaamheid het Nederlandse volk een grote dienst bewezen. Over zijn houding ten aanzien van het Nederlandse verzet oordeelde de commissie echter een stuk negatiever, wat leidde tot zijn eervolle, maar gedwongen ontslag. In september 1946 werd dit besluit echter teruggedraaid, waarna Hirschfeld betrokken bleef bij onder meer de voorbereiding en coördinatie van het Marshallplan in Nederland en bij de dekolonisatie van Nederlands-Indië. De naoorlogse beoordeling van Louwes was een stuk positiever. De zuiveringscommissie concludeerde dat hij voortdurend in het belang van het volk had gewerkt en Nederland hierdoor had behoed voor een catastrofe. Na de oorlog zette Louwes zijn carrière voort in de internationale voedselpolitiek. In 1945 werd hij speciaal adviseur van de Voedsel en Landbouw Organisatie (FAO) en twee jaar later de eerste directeur van het Europese Bureau van de FAO. Louwes stierf op 25 januari 1953, gelauwerd als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, geprezen door de media als ‘de grote landbouwkundig ingenieur’ die ‘de Nederlanders had gered van honger’. Ingrid de Zwarte is universitair docent Agrarische en Milieugeschiedenis aan de Wageningen Universiteit en onderzoeker aan het NIOD. In 2019 verscheen de Nederlandstalige handelseditie van haar proefschrift, De Hongerwinter, bij uitgeverij Prometheus.
32 Online Touch Home