BINNENLANDS BESTUUR - WEEK 18 | 2020 52 PERSONALIA CARRIÈRE HERMAN VERAART In Baarle-Nassau is Herman Veraart benoemd tot griffier. Hij is de opvolger van griffier Herman Dame, die met pensioen gaat. Veraart was raadsadviseur en plaatsvervangend griffier in Zwolle. RICK NILLISEN In Beesel is Rick Nillisen benoemd tot waarnemend gemeentesecretaris. Nillisen was al werkzaam in de gemeente als hoofd algemene zaken. Hij volgt Ellen Janssen op. ARJEN SCHEP Arjen Schep is benoemd tot bijzonder hoogleraar Heffingen van Lokale Overheden aan de Erasmus School of Law en tot directeur Erasmus Studiecentrum voor Belastingen van Lokale overheden. LUUK HEIJLMAN Bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is Luuk Heijlman het nieuwe hoofd Concernstaf. Heijlman was de afgelopen 16 jaar griffier en gemeentesecretaris in Ouder-Amstel. GRITTA NOTTELMAN Bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wordt Gritta Nottelman de nieuwe secretaris-directeur. Momenteel is Nottelman hoofd bestuurs- en directieondersteuning bij Waternet. ARTHUR VAN DIJK Het bestuur van het Huis van de Nederlandse Provincies in Brussel heeft de Noord-Hollandse cdk Arthur van Dijk benoemd als voorzitter. Hij volgt Wim van de Donk op. BRIEVEN CORONA EN EFFICIËNTE POLITIEK Peter Castenmiller betoogde in BB nr. 7 dat de coronacrisis er in ieder geval voor heeft gezorgd dat de gemeenteraden een stuk efficienter kunnen gaan vergaderen. Want zo stelt hij, voor de corona de samenleving platlegde: “… verdrinken raadsleden of Statenleden in de informatie, verlopen vele vergaderingen soms hopeloos inefficiënt en is de vastlegging en archivering van de gebeurtenissen in de vergaderzaal en commissiekamers lang niet op orde.” Het slotpleidooi van Castenmiller luidt: “Door de onvoorziene coronacrisis is er plots sprake van dringende urgentie voor digitale innovatie in het besluitvormingsproces van overheden. Never waste a good crisis!” Ik ben sinds 1974 actief in de lokale politiek en herken veel in wat Castenmiller naar voren brengt, maar juist het digitale tijdperk is één van de redenen dat raads- en Statenleden verzuipen in de informatie. In het verleden werd een aantal keer goed nagedacht welke informatie wel en welke niet in de envelop voor de raadsleden ging. Immers die stukken moesten nog wel op het gemeentehuis gekopieerd worden. Veel van de stukken met achtergrondinformatie lagen in die tijd voor de raadsleden ter inzage op de fractiekamer en werden door een enkeling geraadpleegd. In het huidige tijdsgewricht is alles digitaal en hup, daar gaat weer een megabyte. Met de ogen dicht doorsturen naar de gemeenteraadsleden kost minder tijd dan te bekijken wat wel en wat niet relevant is. “Kunnen we ook nooit het verwijt krijgen dat we onze actieve informatieplicht hebben verzaakt.” Dat raadsleden daardoor absoluut niet in positie worden gebracht is niet in strijd met enige bepaling van de gemeentewet. Een stuk achterhouden kan dat wel zijn, omdat dan die actieve informatieplicht (artikel 169 van de gemeentewet) niet wordt nageleefd. In de tijd dat ik wethouder was (in de jaren 80 van de vorige eeuw en de eerste jaren van het dualisme) was er twee keer een burgemeester die vond dat de vergaderingen van B&W efficiënter konden. De middagsessie van B&W met drank aan het eind werd vervangen door een ochtendbijeenkomst tussen 10 en 12 uur. Het gevolg was dat een paar beleidsambtenaren en twee van de vier wethouders tijdens de vrijdagmiddagborrel over de toekomst van de gemeente discussieerden. De burgemeester en de rest van het college waren dan al aan het weekeinde begonnen. Die twee wethouders hadden daardoor heel wat meer invloed op het gemeentelijk beleid dan hun collega’s in het college. De B&W-vergadering was wel een stuk efficiënter. Steven Dijk Actief in de gemeenteraad van Diemen van 1974-2004 en sinds 2005 lid van enkele rekenkamers ONTSPOORDE DEMOCRATIE In BB nr. 6 geeft staatsrechtjurist Geerten Boogaard kritiek op onze campagne voor zeggenschap van de inwoners van Den Haag over wie hun nieuwe burgemeester moet worden. Wij stellen dat gemeenten daarvoor de wettelijke mogelijkheden hebben, door hun burgers zeggenschap te geven over welke kandidaat de gemeenteraad voordraagt. Boogaard verwijt ons zuiver formalistische redeneringen en zelfs cynisme. In werkelijkheid redeneert juist Boogaard zuiver formalistisch. Hij wijst erop dat ‘de wetgever’ in 2008 het experiment met gekozen burgemeesters heeft beëindigd. Maar we zijn drie Kamerverkiezingen verder, er zit een andere coalitieregering en de parlementaire steun voor de gekozen burgemeester is zodanig gegroeid dat de grondwet al gewijzigd is met het doel om deze laatste mogelijk te maken. Wij waren destijds niet rouwig dat een Kamermeerderheid het ‘burgemeestersreferendum’ afschafte. Het ging hierbij alleen al om nep-verkiezingen omdat de gemeenteraad hierbij bepaalde tussen welke twee kandidaten de strijd zou gaan. In de praktijk stonden regelmatig twee kandidaten tegenover elkaar die als twee druppels water op elkaar leken en soms zelfs uit dezelfde partij kwamen. En de term ‘burgemeestersreferendum’ was een uiterst slechte omdat het verkiezen van politici enz. helemaal niets met referenda te maken heeft. Vertegenwoordigende democratie draait om de selectie van politici terwijl burgers via directe democratie (waaronder referenda) juist buiten die politici om, zelf direct besluiten. Deze conceptuele spraakverwarring speelt Boogaard ook parten als hij ons verwijt dat wij de bepaling in de Haagse referendumverordening negeren die referenda over persoonsbenoemingen uitsluit. Die bepaling is totaal irrelevant. Het lokale referendum zoals dat in vele gemeentelijke referendumverordeningen is geregeld, is een totaal andere juridische figuur dan een burgemeestersverkiezing. Ten slotte verwijt Boogaard ons dat wij de Gemeentewet negeren die het geheime karakter van de benoemingsprocedure regelt. Wel, in feite regelt de Gemeentewet niet meer dan dat de raadsleden in de vertrouwenscommissie achter gesloten deuren vergadert en dat de stukken die de raadsleden ontvangen, geheim zijn. De Gemeentewet laat toe dat kandidaten zichzelf bekend maken. Maar misschien mogen wij op dit punt een wedervraag stellen. Waarom zien we onder staatsrechtjuristen altijd die neiging om dergelijke wettelijke juridische principes alleen in te roepen wanneer het bestaande regime moet worden verdedigd en overeind gehouden? Iedereen weet dat het leeuwedeel van de benoemingen in het openbaar bestuur door de gevestigde politieke partijen onder de eigen leden wordt verdeeld – totaal niet meer dan 2 procent van de bevolking, waarvan nog een veel kleiner deel echt actief is. Niesco Dubbelboer en Arjen Nijeboer, Meer democratie
53 Online Touch Home