228

Prof. mr. B. Barentsen 1 INLEIDING Het wetsvoorstel tot normalisering van de ambtelijke rechtspositie heeft in ieder geval de ambtelijke gemoederen flink beziggehouden.64 De Eerste Kamer heeft kritische geluiden laten horen. Ook vanuit partijen die in de Tweede Kamer (nog) voor stemden, vielen indringende vragen én serieuze punten van kritiek te beluisteren.65 Valt het wetsvoorstel te vergelijken met de processie van Echternach, waarin met drie stappen vooruit en twee naar achteren, bitter weinig vooruitgang wordt geboekt? Of is het een rituele dans, die grotendeels losstaat van de dagelijkse werkelijkheid van de arbeidsverhoudingen bij de overheid? Juist omdat het op het moment van schrijven van deze bijdrage nog onduidelijk is hoe het dit wetsvoorstel zal vergaan, is het goed om op die tweede vraag in te zoomen. Op een aantal terreinen zet de normalisering toch al door, wetsvoorstel of niet. Op een aantal terreinen blijft werken voor de overheid bijzonder, om niet te zeggen ‘abnormaal’, ook als het voorstel het uiteindelijk wel haalt. In deze bijdrage ga ik in op contractualisering van de individuele rechtspositie, verwildering van de collectieve onderhandelingen en ‘abnormalisering’. De eerste twee trends leiden tot verdere normalisering, tot het naar elkaar toe groeien van de ambtelijke rechtspositie en die van werknemers. De derde trend gaat juist de andere kant op: op onderdelen wordt juist het Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Keijzer tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren), Kamerstukken I 2014/15, 32550, nr. A. 65. Zie Handelingen I 2015/16, nr. 1 item 7 (22 september 2015). 64. 226 STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015

229 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication