263

is echter niet zomaar verlaten, ‘want het zijn nu eenmaal sterke benen, die de weelde van een monopoliepositie kunnen dragen.’97 Zo was het vroeger en zo is het vaak nog, want het is inherent aan de maatschappelijke positie van de overheid. Ooit was de overheid monopolist in beleid alsook monopolist in communicatie. Daarna kwam de periode dat de massamedia, vooral kranten, later radio en televisie, een rol in de communicatie (en daarmee de vorming van de publieke opinie) opeisten. De overheid nam journalisten in dienst en de regierol kon behouden blijven. Ook in het tweede decennium van de 21e eeuw heeft de overheid nog steeds een sterke voorkeur voor journalisten op cruciale ‘woordvoeringsposten’. Toen kwam de volgende vloedgolf: de macht van de sociale media, van de burger zelf dus. De overheid dacht dit met dezelfde beproefde methode op te lossen: binnenhalen en erbij blijven. Ambtenaren gingen twitteren, en iedereen ging op Facebook. Of dit tot de gewenste regiepositie heeft geleid, valt te betwijfelen. Het op het lijf geschrevene maakt het paradigma ‘zendmodel’ voor de overheid zo attractief en zo moeilijk vervangbaar bovendien. Ambtenaren zullen dan ook ‘een nieuw kandidaat-paradigma pas accepteren, als aan twee zeer belangrijke voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de nieuwe kandidaat de oplossing lijken te brengen voor een algemeen als zodanig erkend probleem, dat op geen enkele andere wijze aangepakt kan worden. In de tweede plaats moet het erop lijken dat het nieuwe paradigma een tamelijk groot deel van het concrete probleemoplossend vermogen dat men zich heeft eigen gemaakt intact laat. Vernieuwing uitsluitend om de vernieuwing is (...) niet zo’n desideratum als op zo veel andere gebieden van creativiteit.’98 8 CONCLUSIE Zo gaat dat in de wetenschap, en zo gaat het bij ambtenaren eveneens. Met haar zelfverzonnen beeld van de burger als klant, de onrustige profileringsdrang gekoppeld aan steeds complexere regelingen en moeizame ICT, het zichtbare falen bij de uitvoering van diverse Grand Travaux en het hardnekkige vanuit de zendstand communiceren, heeft de overheid zichzelf en haar reputatie geen dienst bewezen. Zo het publiek ambtenaren vooralsnog niet als voetveeg of booswicht beschouwt, dan scheelt dat niettemin niet veel. 95. Voor de fijnproevers: het arrest Salduz. NJ 2009, 214; LJN BH 0402, 27 augustus 2008. 96. Parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid. Vergaderjaar 2014-2015, 33 326 Nr. 5. Rooij, M., & Nieuwenhuis, J. (1968). Gemeentelijke voorlichting, Bestuurlijke verkenningen. Serie uitgaven over de werking van het openbaar bestuur, de inrichting daarvan en de verhouding tussen bestuur en bestuurden, Brasz, H.A. et al. (Red.). Deel 14 (p. 189). Den Haag: Vuga-Boekerij. 98. Kuhn, T.S. (1962/1979). De structuur van wetenschappelijke revoluties (p. 220). Meppel: Boom. 97. STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015 261

264 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication