Er komt meer leven in de brouwerij: de suikerfabriek Van woestenij naar bruisend dorp (3) Met de in gebruikname van het Overijssels Kanaal kwam de ontwikkeling van Lemelerveld goed op gang. Het land in de naaste omgeving was van nature vrij vruchtbaar en zeer geschikt voor de verbouw van suikerbieten. Het zal dan ook geen verwondering wekken dat er binnen de familie Blikman Kikkert gesproken werd over de stichting van een suikerfabriek. Een schoonzoon van Dirk Blikman Kikkert zag er wel brood in en met de hulp van zijn schoonvader, die uiteraard ook aandeelhouder werd, opende Oeds Oenes Van den Berg op één september 1866 de fabriek. Los-Haven aan de Suikerfabriek, Lemelerveld. De Suikerbietenfabriek (1866) De Suikerfabriek. Oeds was getrouwd met de oudste dochter van Dirk en met zijn fabriek heeft hij een grote bijdrage geleverd aan de groei van Lemelerveld. Al in het jaar van de opening liet Oeds een haven aanleggen voor de aan- en afvoer van de suikerfabriek. Die haven lag op de plek waar nu het Kulturhus staat. De woonwijk erachter heet niet voor niets De Haven. Gedeputeerde Staten had voor de bouw van de fabriek toestemming verleend. Ook was vastgelegd dat er in de fabriek ‘een stoomtuig in een wortelmolen’ mocht worden gebruikt. De officiële naam van de fabriek was ‘Overijsselse Beetwortelsuikerfabriek “De Eersteling” ‘, door de bevolking meestal gewoon “ ‘t febriek” genoemd. Het huidige industrieterrein van het dorp heet nog steeds zo. Met de fabriek kwam er ook meer reuring in de omgeving. Er waren arbeiders en leidinggevenden nodig. Die waren uit verschillende streken afkomstig en voor de meeste van hen was een behoorlijk onderkomen nodig. Voor zo’n zestig arbeidersgezinnen werd achter het bos van Dirk Blikman Kikkert en in de buurt van de fabriek enige groepjes woningen gebouwd die ‘de Blokken’ genoemd werden. Deze zijn in de loop van de tijd echter verdwenen. Voor de leidinggevenden werden wat luxere huizen neergezet. De namen Klein Statum en Villa Rosa herinneren daar nog aan. Zo werd het dorp langzamerhand een gemeenschap met vogels van diverse pluimage. Een gemengde bevolking, waarvan velen zich hier blijvend hebben gevestigd. Op de zg. broekgronden in de directe omgeving, die overigens vrij vruchtbaar waren, wilden de suikerbieten prima groeien. De opbrengsten van het land werden langzamerhand steeds groter. Daardoor kon men de aanvoer van bieten uit de noordelijke provincies verminderen en dat scheelde aanzienlijk in de kosten. Elk jaar was het van september tot en met december “campagnetijd”. Dan draaide de fabriek op volle toeren en lagen de schepen in een lange rij te wachten tot ze in de haven gelost werden. Aanvankelijk geschiedde dat lossen door arbeiders met manden of met een kruiwagen, maar later werd het gedaan met kranen en grijpers. De fabriek draaide zo goed dat er zelfs een spoorlijn werd aangelegd voor de aan- en afvoer. Op haar hoogtepunt verschafte de vestiging werk aan zo’n tweehonderd werknemers. De onderneming ging na zijn oprichting vrij spoedig in andere handen over. De nieuwe eigenaar, de heer Kampf, breidde het bedrijf verder uit en zijn zonen moderniseerden het. Zo konden er grote hoeveelheden bieten worden verwerkt. Maar daar waren minder mensen voor nodig. Omdat de verwerkingscapaciteit zo groot was, werd men genoodzaakt weer bieten te ‘importeren’, tot uit Duitsland aan toe. Men probeerde de overproductie te compenseren door de omliggende heidegrond in cultuur te brengen met behulp van kunstmest en schuimaarde, maar dat bracht weinig verlichting. Het suikergehalte van de bieten was wel voldoende, maar de opbrengst was te klein en de verzorging en onderhoud van het gewas te kostbaar. Ondanks de hogere vervoerskosten was het voordeliger de bieten uit de noordelijke kleistreken te halen. De ontginning van de heidegronden ging in een vlot tempo, waarbij de schuimaarde een belangrijke rol speelde. Het was een afvalproduct van de suikerfabricage en zorgde voor ontzuring van de grond. Een ander overblijfsel was de pulp, dat een uitstekend veevoedsel vormde en daarom graag afgenomen werd. Ook de modder die van de bieten afgewassen kwam, werd als bemesting gebruikt. Kortom, er ging zo weinig mogelijk verloren. In 1914 werd de Lemelerveldse suikerfabriek overgenomen door een grote speler op de markt, Wester’s Suikerraffinaderij. Het was het eerste voorteken van het naderend einde. De Vereniging van Beetwortelfabrikanten, waartoe ook Lemelerveld behoorde, besloot haar minst rendabele fabrieken te sluiten. Daarmee was het lot van “De Eersteling” verzekerd. In 1917 viel het doek voor een bedrijf dat lange tijd haar stempel had gedrukt op Lemelerveld en haar omgeving. Pas in 1920 werd de fabriek publiekelijk verkocht. De nieuwe eigenaar werd de heer Koetsier uit Den Haag, die er in 1926 de Nederlandse IJzerconstructiewerkplaats Lemelerveld, de NIJL, vestigde. De overige bezittingen, zoals huizen en gronden, werden aan particulieren verkocht. Het moge duidelijk zijn, dat de suikerfabriek, wat de groei van ons dorp betreft, van grote waarde is geweest. De NIJL was een volgende stap in de ontwikkeling. (wordt vervolgd) © Bert rodenBurg Bronnen: SukerBiet.nl, thuiSkranten, Mijn Stad Mijn dorp, Canon van nederland, plaatSengidS, linkFang.org, oud oMMen. Foto’S: hoFje van BuiSMan, geert-leMelerveld, poStCardS FroM, B. hoSperS
18 Online Touch Home