40 JAAR DE LEMELERVELDER Dit jaar bestaat De Lemelervelder 40 jaar. In dit 8e lustrumjaar willen we zo nu en dan iets of iemand uit het verleden onder de aandacht brengen. Graag willen we nog een keer aandacht schenken aan een van de columns van Broos Seemann. En wel aan Piet Stuiver. Als onderwijzer vertelde Broos Seemann zijn leerlingen dikwijls het verhaal van een grappig jongetje: Piet Stuiver. Hij liet hem opgroeien ergens in Noord-Salland waar hij zelf vroeger al zijn schoolvakanties doorbracht. Hij gaf Piet zijn eigen geboortejaar mee om zich gemakkelijker met zijn onderwerp te kunnen identificeren. Deze verhalen heeft hij later op verzoek van velen tot columns verwerkt in De Lemelervelder. Een selectie uit de meer dan 150 afleveringen is destijds in de Salland Serie door Guldemond (Raalte) uitgebracht. Oud leerlingen van Broos zullen zich zeker de verhalen van Piet Stuiver herinneren. aNNet sCHoorLemmer Foto: HaNs HeeriNk DE WERELD VAN PIET STUIVER De half dichtgewoekerde oude Vechtarm, waar meer modder dan water in stond, was voor Piet een van zijn paradijzen. En dus door zijn opvoeders voor hem tot verboden gebied verklaard. Doch waar je niet komen mag, vermoedt men het ware geluk. Slechts onder geleide en strenge bewaking betrad Piet de oevers van de oude Vecht. Zijn vader kwam er ook graag, al kon hij dat alleen op de zondagen wachten. Het liefst zou hij er dan een vishengel inleggen, maar dat hoorde eigenlijk op de Dag des Heren niet zo. Met een koppel van de kleinste wichter die hem aan de kladden dienden vast te houden, scharrelde hij mangs over de riverduintjes en liet zich met zijn kudde tot aan het zwarte water zakken. “Mooi stillezitten en bekkies toe”, zei vaa dan. “Alleen maar toekieken, hè vaa?” vroeg Piet ten overvloede, want hij wist het allemaal nog van vorige malen. Eigenlijk leek er amper meer te zien dan bar donker water dat nog zuur en weeïg rook ook, tenminste als je zuiver op die drab lette. Je kon ook verschrikkelijk secuur toekijken en dan zag je een wereld vol klein leven. Een wereld waar het leven stom druk was. Als niemand het eerst nog zag: Piet zag het wel. Beestjes van bruin tot vuurrood reisden jachterig door het dikke water. Ze moesten zekers zonder uitstel rap ergens opaan. Dat krioelen was vast niet voor spek en bonen, geen gespeel en geen flauwe kul, dat maakte Piet er wel uit op. Onverdachens boog hij zich al verder voorover. Vaa zou hem voort wel in het nekvel grijpen en roepen: “Truu-op, ieje, mu’j miej lèèmtig verzoepen!” Op een maal riep vaa dat niet. Hij was in de lauwe luwte achterovergezakt en in de slaap gekomen. De andere kinderen waren verderop gegengeld en plozen lampenpoetsers uit. Ach, wat zwom daar nu dan toch? Een paddenkikkerd, verdullemie ja, een vette, luie paddenkikkerd! Piet stak zijn hand uit. Als een afgekalfde zandkloeten gleed hij de plomp in. Het zei ook echt van: plomp. Daar werd, de hemel lof, vaa wakker van. Gelukkig, want niet alleman zal voort ontwaken als hij van ploemp hoort. Vaa hellig. Vaa te keer gaan. De andere wichter draafden op. Piet lag al hoog op de kant. Hikkerig vroeg hij: “Vaa, bin’k verzöppen, vaa?” Toen was Berendjan als een brulaap zo hard gaan te lachen, wisse van de veraltereerdheid. In een kring van lijfwachten werd Piet stinkend als een voel ei naar huis geleid. Broos Seemann 40 jaar 40 jaar
8 Online Touch Home