5

SINTERKLAASVERHAAL Nog niet zo lang geleden, in een land niet ver hier vandaan, leefde eens een koning. Hij woonde in een mooi paleis in de hoofdstad van het land. Die hoofdstad lag aan zee en dat was bijzonder gemakkelijk, want zo konden de schepen, vrijwel zonder moeite, de haven in en uit varen. En ook stond er een hoge rode vuurtoren om de schepen veilig naar binnen te loodsen. De koning was getrouwd met de koningin en ze hadden een dochter en een zoon. Het land waarover de koning de baas was, was een mooi land, maar erg vrolijk ging het er niet aan toe. Dat kwam omdat er nooit eens feest was in het land. Verjaardagen werden niet gevierd en dus kreeg niemand ooit een cadeautje. Ook de kinderen van de koning niet. “Dat is allemaal fratserij en geldverspilling,” zei de koning, “Daar doe ik niet aan mee!” De koning had het altijd druk met allerhande regeringszaken, maar er was één ding waar hij niet van af te brengen was en dat was zijn dagelijkse ritje op zijn favoriete rijpaard. Dat was een prachtig zwart dier met een glanzende, zwarte vacht. De koning reed dan door zijn koninklijke park en door de koninklijke duinen en na een uurtje of zo stalde hij het edele dier weer in zijn koninklijke stallen. Op zekere dag klopte er iemand aan de poort van het koninklijk paleis. De poortwachter opende het luikje in de poort en zag een vreemde man staan met vreemde kleren aan. Hij droeg een wijde, groene broek en een roodfluwelen jas met een grote witte kraag. En op zijn hoofd had hij een grote blauwe baret met een gele veer. “Dag, meneer de poortwachter,“ sprak de vreemde man, ”Ik heb een boodschap voor de koning. Wilt u mij binnenlaten?” “Wat voor boodschap?” vroeg de poortwachter. “Ik heb een belangrijke brief voor zijne majesteit,” zei de vreemdeling. “Nou, kom er dan maar in,” zei de poortwachter en hij liet de man binnen. De vreemdeling werd bij de koning gebracht en die vond het ook maar een rare snuiter. “Wat komt u doen, meneer?” vroeg de koning. “Majesteit, ik breng u een brief van Sint Nicolaas uit Spanje. En het is heel goed nieuws!” De koning las de brief, maar vond het helemaal geen goed nieuws. Sinterklaas had dit jaar zijn hoofdstad uitgekozen om aan te komen uit Spanje. Dat betekende slingers, muziek, groot feest, tientallen Zwarte Pieten op de daken en allemaal cadeautjes voor de kinderen. Brrrrr........! Hij moest er niet aan denken.....! “Luister eens, meneer,” sprak de koning, ”ik geloof helemaal niet in die Sinterklaas van jou. Sinterklaas bestaat helemaal niet en hij heeft al zeker geen grote zak bij zich met allemaal cadeautjes voor de kinderen. En Zwarte Pieten bestaan ook niet. En over de daken rijden op een wit paard kan zeker niet. Zo, en daarmee uit. Ik wil er niets mee te maken hebben! Gaat u maar weer weg, meneer, ik wil u niet meer zien!” De brenger van de brief moest onverrichterzake terugkeren naar Spanje om de Sint het slechte nieuws te vertellen. De volgende morgen liep de rijknecht van de koning naar de stal om het zwarte paard te zadelen voor het dagelijkse ritje van de koning. Maar toen hij in de stal kwam, kreeg hij de schrik van zijn leven. Alle vier hoefijzers van het paard waren verdwenen! Het arme dier stond droevig te hinniken. Zo kon het niet lopen, dat deed teveel pijn aan zijn hoeven. De knecht haastte zich naar de koning en zei: ”Majesteit, er is iets vreselijks gebeurd, daarom kom ik naar u toe.” Hij bibberde van angst, want hij dacht dat de koning wel erg kwaad zou worden. “Nou, vertel op,” riep de koning nors. “Majesteit, u kunt vandaag niet uit rijden.” “Natuurlijk wel. Ik ben de koning en ik kan doen wat ik wil.” “Maar majesteit, de hoefijzers van uw paard zijn verdwenen.” “Wat zeg je me nou? De hoefijzers verdwenen? Dat kan helemaal niet.” “Komt u zelf maar kijken, majesteit, het is echt waar,” zei de rijknecht. Zo snel als hij kon stapte de koning naar de stal en daar zag hij dat het waar was. Daar lag zijn lievelingspaard zonder hoefijzers in het stro. De koning moest er bijna om huilen. Hij vroeg iedereen om raad, ook zijn raadsheren. Hij liet de beste smeden er naar kijken, maar niemand kon hem helpen. De hoefijzers waren gewoon verdwenen en het paard kon daarom niet lopen. Het was voor de koning afgelopen met zijn dagelijkse ritjes door het park en de duinen. Tja, en hij had volstrekt niet in de gaten dat z’n eigen ongeloof de oorzaak was van het ongemak. De koning was totaal van streek: hij sliep slecht en was heel humeurig. Ook tegen de koningin kon hij heel vervelend en lelijk doen. Dat duurde nu al dagen en dagen en nog steeds waren de hoefijzers niet terug. De koning was wanhopig. Toen verscheen er weer een vreemde man aan de poort van het paleis, een oude man met een lange witte baard en hij reed op een schimmel. Hij wilde de koning spreken over diens paard. De koning wilde natuurlijk van hem weten wat er aan de hand was met zijn paard. De oude man zei: ”Majesteit, als u gelooft in Sinterklaas en ook in Zwarte Piet, als u gelooft dat er voor alle kinderen cadeautjes in de zak zitten en dat de schimmel over de daken kan lopen, komen de hoefijzers terug.” “Dat geloof ik pas als ik het met mijn eigen ogen zie,” zei de koning. “Het zij zo,” sprak de oude man met de witte baard en reed weg op zijn schimmel. De volgende morgen kwam de vuurtorenwachter melden dat er over zee een grote stoomboot kwam aanvaren. De koning rende met wapperende koningsmantel naar de haven. Ja hoor, daar kwam een stoomboot aan die volhing met slingers en waarop tientallen Zwarte Pieten dansten. En het was echt Sinterklaas die aan wal stapte en op de koning toeliep. “Dag majesteit, en weet u wie ik ben?” vroeg hij. “Ja, u bent Sinterklaas, maar u bestaat niet!” Nou, geef mij dan maar eens een hand,” sprak de Sint. En toen de koning dat deed begreep hij dat Sinterklaas echt wel bestond. Toen wenkte Sinterklaas de Zwarte Piet die de zak droeg. “Kijk er maar eens in,” zei de Sint tegen de koning. En de koning zag honderden cadeautjes. Daarna klapte de Sint in zijn handen en tientallen Zwarte Pieten buitelden van de boot af. Ze sprongen, dansten, klommen in lantaarnpalen en liepen over de daken. Sommigen verdwenen zelfs even in een schoorsteen! “Pieten bestaan echt!” fluisterde de koning in zichzelf. Even later kwam het paard van Sinterklaas van boord. Drie Pieten hielpen de Goedheiligman in het zadel en... daar draafde het dier met de Sint de kade af en de stad in. Kort daarna zag de koning hen, tot zijn grote verbazing, over de daken stappen. “Ongelooflijk, het is echt waar wat die vreemde snoeshaan mij onlangs allemaal vertelde,” dacht de koning. Op heltzelfde moment hoorde hij gehinnik achter zich. Tot zijn grote verrassing stond daar zijn edele zwarte viervoeter. En hij droeg alle vier hoefijzers weer! Wat was de koning blij! Prompt nodigde hij de Sint uit in zijn paleis. En daar reden ze door de straten van de stad vol juichende en zingende mensen naar toe: een wit paard en een zwart paard, broederlijk naast elkaar. Overal in het land werd groot feest gevierd. Er was muziek, er waren slingers, er was snoepgoed, er was limonade, er was van alles, voor iedereen! Voortaan werd dat elk jaar gedaan op de verjaardag van de Sint. En de grootste feestvierder was de koning zelf. Die had zijn lesje wel geleerd! © BErt roDEnBurg

6 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication