32

Toen kregen mijn ouders er lucht van dat er kinderen vanuit Amsterdam naar het noorden konden. Mijn moeder is toen met mij gaan kijken bij een kerk van waaruit het werd georganiseerd. Ik en een vriendin van mij hadden geluk, want we hadden geen luizen en konden daarom gelijk mee. Het afscheid van mijn ouders was vreselijk emotioneel. Vooral voor hun. Moet je je voorstellen, je zet je kind op een boot in oorlogstijd niet wetende of je ze ooit nog terug ziet. We waren net van de kant af toen zag ik dat we eten kregen aan boord van het schip. Ik ben toen teruggerend naar de reling van het schip en riep naar mijn ouders: “Ze hebben hier soep! En we krijgen hier soep en brood!” Mijn ouders stonden met tranen in de ogen naar mij te zwaaien. Aan boord heb ik toen nog geholpen om de kleine kindjes een flesje te geven. Eenmaal aangekomen in Lemmer gingen we eten. We kregen van alles; eieren, ham, kaas en pap. Ik wist niet wat ik zag en at alles op. Ik gebruikte zelfs mijn onderjurk om het bord helemaal schoon te vegen en ging daarna nog een keer in de rij staan voor een bord met pap. Het werkte en ik kreeg nog een tweede bord met pap en dat at ik natuurlijk ook allemaal op. ’s Avonds werden we toen met vrachtwagens van het Rode Kruis naar Spannum gebracht. Daar kregen we toen nog een keer te eten en hebben we overnacht in een school. De volgende dag werden de kinderen afgeleverd bij hun gastouders. Ze gingen o.a. naar Wommels, Oosterend, Itens en Rien. Ik denk dat het er al met al zeker wel honderd waren. Een stuk of 14 kwamen in Rien terecht. Maar door al het eten van de dag ervoor was ik zo ziek als een hond geworden. We werden naar de woning van een familie Zijlstra toegebracht en daar werden alle kinderen één voor één opgehaald. Op het laatst was ik nog als enigste over. Daar lag ik, een doodziek scharminkel en toen kwam mem binnen. Het eerste wat ze riep was: “Waar is mijn kind? Ik zou ook een kind krijgen.” Omdat ik zo ziek en mager was hadden ze voor mij ook een dokter geregeld. Mem kreeg van die dokter de boodschap mee ‘dat ik het wel redden zou, maar dat ik beslist geen zwaar eten meer mocht hebben’. Toen heeft mem mij meegenomen naar huis. Ze nam me mee en zette me thuis aan de babyvoeding, net zolang tot dat ik weer een beetje was opgeknapt. Toen dat gelukt was kon ik ook naar school. Ik zat op de openbare school in Itens, in de klas bij meester de Bruijne. Dat was een hele goede onderwijzer. Maar de andere kinderen op school waren in het begin bang voor mij vanwege mijn veel te dunne armen en benen. Ze vonden me eng. Mem en Gré hebben toen speciaal voor mij wol gesponnen op een spinnenwiel en daar een dik vest van gebreid. Dan vielen die dunne armen niet meer zo op. Nu zou je dat gekriebel van die wol niet meer willen, maar toen was je er maar wat blij mee. 32

33 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication