26

IV - VOORZORGSMAATREGELEN IV.1. VOORZORGSMAATREGELEN Voer voor elk gebruik systematisch een voertuigcontrole uit: Identificeer alle apparatuur die niet werkt, eventuele lekkages of eventuele storingen die de onmiddellijke aandacht vereisen om het voertuig veilig te laten rijden. De niet-beknopte lijst van onderstaande controles is opgesteld om de gebruiker in staat te stellen alle controles uit te voeren voordat hij het voertuig ingebruik neemt. ACCU’S De accu’s vereisen regelmatig onderhoud. Als u de accu’s niet onderhoud volgens deze handleiding, kunnen deze beschadigd raken of foutmeldingen en brandwonden veroorzaken. (zie hoofdstuk V en VI). CONTROLE Zorg ervoor dat alle onderdelen van het voertuig correct werken. VEILIGHEIDS APPARATUUR Zorg ervoor dat alle veiligheidsapparatuur goed functioneert. VERLICHTING EN SIGNALERING Zorg ervoor dat de verlichting goed werkt (zie III.7.). REMMEN • Controleer eventuele lekkages van of beschadigen van remslangen. • Controleer of de remmen correct werken, zodra u begint te rijden. BANDEN • Zorg dat de banden de juiste druk hebben (zie II.1.2). • Controleer de banden op beschadigingen of vreemde voorwerpen in het loopvlak. • Zorg dat de wielmoeren correct zijn aangedraaid (81 N.m). LET OP Controleer regelmatig de ruitenwisservloeistof en de remvloeistof. IV.2. AANBEVELINGEN VOOR GEBRUIK RIJDEN • Verlaag uw snelheid als u een kruising of rotonde nadert. • Pas uw rijgedrag aan op uw omgeving. • Rijd niet in een risicogebied, tenzij er toestemming is verleend. • Vertel uw werkgever als u een ongeluk heeft gehad of als er een probleem is met het voertuig. • Zorg ervoor dat de deuren van uw voertuig gesloten en vergrendeld zijn voordat u gaat rijden. 26 | G2 Gebruikershandleiding

27 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication