3.8 Standleiding Normaal stroomt het water de rechthoekige of conische overlaat in via een overlaatstroming. Wordt meer water aangevoerd dan ontstaat via een scherpkantige stroming een stroming onder invloed van een drijfhoogte op het dak (afbeelding 3.10). Hierbij wordt de leiding hydraulisch afgesloten. In afbeelding 3.11 staan de drijfhoogten die dan kunnen ontstaan bij de trechter. Door opstuwing of wind zal elders in de goot of op het dak de waterlaag nog groter zijn. Dit is ongewenst. Standleidingen moeten dus altijd maar gedeeltelijk gevuld zijn. Alleen bij speciale trechters als bij UV-systemen kan de standleiding geheel gevuld zijn zonder dat een extra hoge drijflaag optreedt. Isolatie Er is geen algemene regel te geven of het nodig is afvoerleidingen (standleiding, maar ook verzamelleiding en grondleiding) te isoleren. De kans op condens is aanwezig bij een relatieve vochtigheid van 40% en hoger. De temperatuur bovenin gebouwen is over het algemeen echter tamelijk hoog en de relatieve vochtigheid dus laag. Bovendien moet bekeken worden of het risico dat (incidenteel) condens optreedt, acceptabel is. Dit zal onder andere afhangen van het tracé van de leiding, de bestemming van het gebouw, enzovoort. Dit wordt bepaald in overleg met architect of opdrachtgever. Daarna kan een deskundige de isolatie vaststellen. 3.9 Verzamelleiding Liggende regenwaterafvoerleidingen mogen voor 100% gevuld zijn. Het afschot van de leiding moet voldoende zijn om de stromingsweerstand te overwinnen bij de vereiste hoeveelheid te transporteren water. Dat betekent dat eerst de volumestroom (in l/s) bepaald moet worden. Aan de hand van afbeelding 3.12 kan dan een leidingdiameter gekozen worden bij een bepaald afschot. Naarmate het afschot groter kan zijn, kan een kleinere diameter gekozen worden. Het afschot kan aangegeven worden in mm/m (linker as) of in een verhouding (rechter as). Zoals in de uiterste linker as te zien is, wordt met het afschot een zeker drukverlies per meter gecompenseerd. Voor het bepalen van het afschot kan een lijn getrokken worden tussen het hoogste waterniveau aan het begin van de leiding en het uittredeniveau. In veel gevallen kan dan ook gebruik gemaakt worden van de verticale delen boven de verzamelleiding (zie afbeelding 3.12: drukverhanglijn). Op deze wijze wordt een vrij groot afschot gecreëerd (volgens NEN 3215 met een maximum van 70 mm/m) en kan met een relatief kleine diameter volstaan worden. De leidingen moeten in werkelijkheid een zodanig afschot hebben dat de leiding leegloopt, ook als deze iets doorhangt tussen de beugels. Het afschot moet daarom minimaal 1:500 à 1:400 (2 à 2,5 mm/m) zijn. Voorwaarde is dat de berekende waterspiegelverhanglijn tenminste 100 mm of eenmaal de middellijn van de betrokken standleiding, onder de instroomopening van de betrokken daktrechter blijft (afbeelding 3.12). Voor dakterrassen en andere buitenruimten is het aan te bevelen deze maat a in afbeelding 3.12 groter te nemen. 3.10 Stankafsluiters Als er kans bestaat op rioolstank vanuit de standleidingen, trechters, balkonafvoeren, enzovoort, moet een stankafsluiter aangebracht worden met een waterslothoogte van minstens 100 mm. De stankafsluiters moeten goed bereikbaar zijn voor onderhoud. 70 mm 125 110 Dt h Dt en h tussen 1,5 D en 3D rechthoekige inlaat conische inlaat D overlaatstroming scherpkantige stroming stroming onder invloed van een drijfhoogte Afb. 3.10 Instroomsituaties bij afvoertrechters en condities voor een conische instroming. 12 Regenwaterafvoer Handboek 90 75 L = standpijplengte D = middellijn standpijp D 50 l/s 10 20 30 Afb. 3.11 Capaciteit van standleidingen en optredende drijfhoogten bij volledige vulling van standleidingen. Tel.: +31(0)523 28 81 65 E-mail: info@wavin.nl drijfhoogte 50 mm 100 mm L = 25 m L = L = 3 m L = 1 m
13 Online Touch Home