155

2 Minimale eisen 2.1 De omgeving van de praktijk 2.2 Bouwkundige eisen 2.3 Eisen aan werktuigbouwkundige installaties 2.4 Eisen aan elektrotechnische installaties 2.5 Eisen aan geluidsisolatie 2.2.15 Spuivoorzieningen > toelichting In alle aan de gevel gelegen verblijfsruimten dienen te openen geveldelen aanwezig te zijn zoals een raam of deur. De afmeting van te openen delen dient ten minste 1,00 m2 te bedragen. 2.2.16 Toegangsdeur > toelichting • De deur(en) van de hoofdtoegang (aan de openbare weg) en alle navolgende deuren in de verkeersroute tot aan de balie bestaan uit elektromechanisch gestuurde deuren, bij voorkeur schuivende deuren. Deuren die zijn voorzien van een elektrische dranger moeten automatisch naar één kant opengaan en men moet ze kunnen bedienen met een drukknop. Deze moet goed toegankelijk en zichtbaar zijn voor alle patiënten, gesitueerd zijn nabij de deur en uitgevoerd in een opvallende kleur. De drukknop moet op een hoogte van 1050 mm boven de afgewerkte vloer worden gemonteerd en wel aan de kant waar de deur naartoe draait. • Elektromechanisch gestuurde deuren voldoen aan de NEN-EN 16005; • Deurautomaten voor draaiende deuren moeten in ‘high energy’ worden uitgevoerd; • Elektromechanisch gestuurde toegangsdeuren in de hoofdentree praktijken met meer dan 4.000 patiënten of in een met anderen gedeelde entree van een gebouw groter dan 500 m2 dienen te zijn uitgevoerd als elektromechanische schuifdeuren met instelbare sluisfunctie. • De elektrisch gestuurde entreedeur dient te zijn voorzien van de mogelijkheid om deze op afstand te vergrendelen en te ontgrendelen. Daartoe moeten elektrisch gestuurde deuren worden gekoppeld aan de spreek-/luisterverbinding (deurintercom). • De entree moet zodanig zijn ingericht dat tocht door een geopende deur in de winter moet worden voorkomen. De praktijk beschikt over een achterdeur waarlangs patiënten middels éénrichtingsverkeer in de ver keersroute vanaf alle medische ruimten kunnen ver trekken. 2.2.17 Vluchtwegen > toelichting Vluchtwegen moeten zodanig worden ingericht dat deze overeenstemmen met de afsluitbaarheid van de praktijk, ruimten en/of derden. 2.2.18 Buitenzonwering > toelichting Buitenzonwering voorkomt dat er onnodig wordt gekoeld en draagt zorg voor een goed binnencomfort bij werkplekken aan de gevel. Alle zonbelaste ramen moeten beschikken over buitenzonwering. Dit geldt niet voor specifieke situaties waarin voldoende natuurlijke zonwering aanwezig is zoals een belendend gebouw of bomen. Ook geldt dit niet voor hieronder benadrukte specifieke kleinere oppervlakten zoals een raam in een plat dak. Alle ramen met de oriëntaties ZuidOost tot en met West moeten aan de navolgende eisen voldoen: • Nieuw aangebrachte buitenzonwering moet automatisch gestuurd worden door een centrale regeling. Dit geldt niet als er minder dan acht buitenzonweringen behoeven te worden aan ge stuurd. • Als een centrale regeling noodzakelijk is dient de centrale aan navolgende eisen te voldoen: - registratie van bezonning met automatische aansturing; - Kalender met instelbare werkings- en kloktijden; - registratie van windsnelheid ter voorkoming van stormschade; - instelbare intervallen voor omhoog en omlaag sturing; - zoneregeling per oriëntatie (voor zover er meerdere oriëntaties zijn); • Automatisch gestuurde buitenzonwering moet per verblijfsruimte zijn voorzien van een overruleknop. • Dakramen in hellende daken moeten eveneens van automatische buitenzonwering zijn voorzien. Als het totale glasaandeel van een raam of ramen in een verblijfsruimte kleiner is dan 1,5 m2 met de toepassing van zonwerend glas met een ZTAwaarde (NEN-ISO 9050: 2003) van maximaal 0,35. • Dakramen of lichtstraten in platte daken moeten zijn voorzien van buitenzonwering of van zonwerend glas. De ZTA-waarde (NEN-ISO 9050: 2003) van zonwerend glas mag maximaal 0,35 zijn. kan worden volstaan 10

156 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication