25

15 En Elohim zegt tot Abraham: “Sarai, jouw vrouw, jij noemt haar niet Sarai, want Sarah is haar naam. 16 En Ik zegen haar en ook geef Ik jou van haar een zoon. En Ik zegen haar en zij wordt tot naties. Koningen van volken zullen vanuit haar zijn.” 17 En Abraham valt op zijn gezicht en hij lacht. En hij zegt in zijn hart: “Zal aan een zoon van honderd jaren nog geboren worden? En als Sarah negentig jaren oud is, baart zij nog?” 18 En Abraham zegt tot de Elohim: “Och, dat Ismaël voor Uw gezicht leeft!” 19 En Elohim zegt: “Waarlijk, Sarah, jouw vrouw, baart voor jou een zoon, en jij noemt zijn naam Izaäk. En Ik richt Mijn verbond met hem op, tot een aeonisch verbond, voor zijn zaad na hem. 20 En wat betreft Ismaël. Aanschouw, Ik hoor jou. Ik zegen hem en maak hem vruchtbaar en Ik vermeerder hem uitermate, uitermate. Twaalf vorsten verwekt hij en Ik maak hem tot een grote natie. 21 En Mijn verbond richt Ik op met Izaäk, die Sarah voor jou zal baren op deze, de afgesproken tijd in het andere jaar.” 22 En Hij beëindigt met hem te spreken. En Elohim gaat op van Abraham. 23 En Abraham neemt Ismaël, zijn zoon, en alle geborenen van zijn huis, en elke verwerving van zijn zilver, elke mannelijke onder de mannen in het huis van Abraham, en hij besnijdt het vlees van hun voorhuid in deze dag waarop Elohim met hem sprak. 24 En Abraham is een zoon van negen en negentig jaren als het vlees van zijn voorhuid wordt besneden. 28

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication