religieuze verordeningen en wetten, die zijn weerga qua rechtvaardigheid bij andere volkeren niet kent. Deut.4:7-8 Haar ontrouw (hoererij), het ontbreken van vertrouwen in Jahweh, haar afval van Jahweh wordt beschreven. Dat werd allemaal duidelijk in het instellen van afgodendienst en aanbidding van andere goden met bijbehorende rituelen. Zij pleegde overspel met de Egyptenaren, Ezech.8:10,14; 20:7-8 en de Assyriërs. Ook gingen zij zondige verbintenissen aan met deze volkeren. Zij vermengden hun dienst aan Jahweh met afgodendienst. Haar geliefden kwamen tegen haar en lieten haar naakt achter, dat is het overgeven in de handen van de Egyptenaren, 2Kron.12:2-9 in die van de Assyriërs, 2Kon.18:9-16 en de Chaldeeën. 2Kron.36:17-21 Zij namen hun kostbaarheden weg en op het laatst werden zij in ballingschap weggevoerd. In Ezechiël 16 gaat het om het ontbreken van geestelijke eenheid tussen het volk en Jahweh. Hun harten waren ver van Hem. Dat werd zichtbaar in allerlei vormen van vreselijke afgoderij en bijbehorende rituelen. Het leidde tot ontrouw in onderlinge relaties van de leden van het volk. 22
18 Online Touch Home