27

vers 4 (Stichwortkonkordanz blz.555, 5e, 6e druk en blz.207, 7e druk). De zonden van de drie als voorbeeld genoemde groepen, zijn net zo verschillend als hun straf. Een hele generatie van ongelovige en morrende Israëlieten kwam in de woestijn om Num. 14:2,29,35, omdat zij Jahweh niet vereerden (goddeloos waren). De genoemde ‘engelen’ werden niet om ongeloof en morren bestraft, maar omdat zij datgene verlieten, wat hun eigen (plaats) was13. In dat opzicht onteerden ook zij de Heer. Sodom, Gomorra, en de omliggende steden werden, op dezelfde wijze als deze (als Sodom en Gomorra), om hun uitspattingen verbrand. Door het voegwoord ‘zoals’ wordt slechts een algemene overeenkomst tussen de drie voorbeelden aangeduid, maar geen gelijkheid. De goddeloosheid van de boodschappers had niets met het vlees en zijn begeerten te maken. Ze hadden integendeel de eigen woning, woonplaats verlaten en hun opperheerschappij (Grieks: archè, oorsprong - NBG51, oorspronkelijke staat - hSV) niet behouden. Ieder schepsel van God heeft de eigen, bijpassende woning. Zo berust de soevereiniteit van de mens op aarde op zijn positie als heerser in dit gebied. Men mag wel aannemen, dat de boodschappers het hun toegewezen gebied verlieten en daarmee hun opperheerschappij daar opgaven. Waar dat was, wordt ons niet verteld, ook niet waar zij zich nu bevinden. In de grondtekst staat niets over ‘eeuwige’ banden (ketens) tot het gericht (een 13 Volgens NBG-vertaling! hSV: die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard 28

28 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication