0

Uitgeverij: Ridderprint, Ridderkerk Boekomslag: Ed van Brummen, Zevenhuizen Correctiewerk: Miek van ’t Veer Trefwoord: Geloofsopbouw ISBN/EAN: 978 90 5335 174 1 Alle rechten voorbehouden. Uit dit boek mag zonder toestemming van de schrijver worden gekopieerd, mits het wordt gebruikt ten behoeve van bijbelstudie.

Van dezelfde auteur: Brieven aan Anne, ofwel Alles op een rijtje

BRIEVEN AAN ANNE 2 Ruud van ’t Veer Streefkerk 2008

INHOUDSOPGAVE Woord vooraf Gebed bij Paulus Onderschikking, het uiteindelijke doel van God! (met o.a. Efeziërs 5:21-33) Ieue Kan ik doen wat op mijn weg komt omdat tòch alles uit God is? Lijden in de brieven van Paulus Pleidooi voor danken 6 11 35 115 137 177 227

Woord vooraf december 2008 De bijbelstudie over ‘Lijden in de brieven van Paulus’ is een proces van jaren geweest en is ontstaan door lijden wat wij van dichtbij in ons eigen gezin meemaakten. Aan de studie ‘Onderschikking’ ben ik begonnen toen wij financieel volkomen aan de grond kwamen te zitten. ‘Pleidooi voor danken’ is geschreven omdat ik in mijn leven de behoefte ging voelen om God, de Vader, voor alles te danken. Efeziërs 5:20 Dankt altijd God, de Vader, voor alles in naam van onze Here Jezus Christus. Nu is dit niet zo’n moeilijke tekst als je er zo terloops eens tegenaan loopt, maar als je je erin gaat verdiepen lijkt het een onmogelijke opdracht en dat is het ook. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat danken voor alles door geen enkele gelovige opgebracht kan worden, ook al heb je nog zo’n sterke wil of sterk geloof. Het is duidelijk een genadegave van God, de Vader. Danken in of onder alles, wat staat in 1 Thessalonicenzen 5:16, kost ogenschijnlijk minder moeite, maar ook dit moet door God, de Vader, gegeven worden. Nu er voor het eerst in 72 jaar een ernstige medische situatie in mijn leven is ontstaan en ik niet minder dan 9 medicijnen nodig had om enigszins op de been te blijven en zelfs dat op den duur niet meer mogelijk was, werd mijn geloof danig op de proef gesteld, mogelijk ook vanwege de passages in mijn studies. Het overkwam mij niet omdat God, de Vader, aan mij twijfelde of nieuwsgierig was of ik onder de gegeven omstandigheden zou kunnen blijven staan, maar om mijn geloof, wat eigenlijk het geloof van Christus is, een diepere inhoud te geven. Er werd mij door een aantal broeders gevraagd hoe ik nu dacht over het danken voor alles en ik heb geprobeerd dit duidelijk te maken. Danken voor kanker? Dat gaat toch wel erg ver!

Het duurde vanaf augustus tot half december 2007 eer de medici tot de ontdekking kwamen dat ik wel degelijk kanker had, dit in tegenspraak met wat zij eerst zeiden. Veel mensen hebben ons aangeraden de specialisten aan te pakken, maar wij zijn zo ‘gelovig’ eigenwijs dat wij wilden wachten tot God, de Vader, met de oplossing zou komen. De meesten vonden ons te laks, maar wij hebben hierin Gods hand ervaren en dat voelde veel geruster aan. Bovendien kregen wij al een aantal second opinions omdat zelfs een uroloog de afwijking in mijn prostaat niet kon vinden en het afdeed als ‘zijnde iets tussen de oren’. Maar toen ze er eenmaal achterkwamen gingen ze er echt voor, zodat mijn vrouw later onze behandeling als een voorkeurs- of erebehandeling omschreef, mede omdat een specialist z’n vrije middag opgaf om mij te kunnen onderzoeken. Het danken voor alles was echter nog niet over m’n lippen gekomen zodat ik begon te denken dat het toch een utopie moest zijn. Ik was daarom bereid correcties in mijn studies aan te brengen, want iets heeft verder ook geen waarde als het geen praktijk is in je eigen leven. Tot het moment dat ik middenin mijn vreselijkste hallucinaties even tot mijzelf kwam en God, de Vader, kon danken voor het lijden dat Hij mij toebedeeld had. Het werd mij ineens duidelijk dat ik met opvoedende genade te maken had en kon bedenken dat lijden genade is. Ja, dat het zelfs zou samenwerken ten goede en het niet opweegt tegen de Heerlijkheid die over mij geopenbaard zal worden. De blijdschap hierover was zo groot dat ik middenin de nacht opstond en op een briefje wat mijn vrouw voor 112 had klaargelegd voor een eventuele spoedopname, met trillende hand schreef dat Vader het toch gegeven had om ook voor dit lijden te danken. De hoeveelheid morfine en medicijnen stegen inmiddels met de dag en op een nacht kreeg ik bij de pijn die ik al had enorme hartkrampen. Dit bracht mij ertoe allebei de handen naar mijn hart te brengen. Ik kon gewoon niet meer en dacht dat het moment van overlijden daar was en stamelde in al mijn nood: Vader, ga Uw gang maar, ik heb er vrede mee.

Ik overleed echter niet en de medicijnen begonnen hun werk te doen, waarna de morfine afgebouwd kon worden. Ik kreeg veel last van het afkicken, kon mij niet goed meer uiten en maar mondjesmaat een tekst te boven halen wat echter geen rust bracht. Mijn denken was een puinhoop, iets wat mij volkomen nieuw was. Ik voelde mij van God verlaten en kon geen stap verzetten. Wel deed ik alle mogelijke moeite het contact met Hem te bemachtigen en kopieerde op een A-4tje het gedeelte uit de bijbel wat mij altijd het meeste heeft aangesproken, Romeinen 8:17-39, met een briefje van mijn vrouw erbij wat zij ter vertroosting voor mij had opgeschreven. Dit A-4tje las ik wel twee keer per dag zonder er veel van te begrijpen, het deed me niets. Wel beaamde ik, iedere keer als ik mijn bijbelstudie over het lijden las en herlas, tegen Vader dat ik zo wilde leven en mij wilde onderschikken aan het door Hem gegeven lijden. Op zoek naar anderen in de bijbel kwam ik al gauw bij Job uit en daar las ik iets wat mij enorm aangreep, namelijk dat Job bij zijn lichamelijke lijden ineens niet meer zo standvastig was en zelfs wenste dat hij bij de geboorte was gestorven. Ik herkende hierin heel sterk mijn eigen situatie omdat ik ook wel eens tegen Vader heb gezegd dat het voor mij niet meer zo nodig hoefde. Toen zei mijn vrouw, moet je eens horen wat er in Job 4:3-5 staat: Zie, gij hebt velen vermaand, en slappe handen hebt gij gesterkt, uw woorden hebben struikelende opgericht, en knikkende knieën hebt gij gestevigd; maar nu komt het tot u, en gij zijt moedeloos, het treft u, en gij staat verbijsterd. Dit gaf mij toch wel een beetje troost en ik kon er ondanks alles de humor wel van inzien en kreeg zelfs een glimlach over mijn lippen. Het was verbazingwekkend hoe zij steeds woorden van troost kon bedenken en de kracht van God heeft gekregen om mij iedere keer weer lichamelijk en geestelijk te ondersteunen. Ook dit was iets volkomen nieuws omdat zij altijd zei min of meer op mijn geloof te steunen. Het kon niet anders dan dat ik bij de Zoon van God uitkwam, Hij was immers ook door God verlaten geweest en sprak toen de woorden aan het vloekhout:

Mijn God, mijn God, waartoe Gij Mij verlaten hebt! Maar ja, Hij was de Zoon en ik slechts een zoon. Mijn gedachten bleven hangen bij het woordje waartoe. Zou er voor mij ook een waartoe bestaan? En ik bedacht dezelfde woorden als in het begin, het waartoe is mijn opvoeding, een verbroken ik, het was genade en bovendien kon ik bedenken dat ik niet door God, de Vader, verlaten was, maar dat Hij alles volkomen in Zijn hand had en nog steeds heeft. Na een lange periode kreeg het woord steeds meer vat op mij en kon ik op een hernieuwde wijze contact hebben met God, de Vader, die mijn alles is. En mocht ik, hoewel natuurlijk slechts bij benadering, iets meer gaan begrijpen van het ontzagwekkende lijden van de Zoon, Hij, die deze intieme relatie met Vader mogelijk heeft gemaakt. Later bleek dat mijn verwardheid en het niet meer mijzelf kunnen zijn niet werd veroorzaakt door mijn ziekte, maar door bijwerkingen van de medicijnen. Toch wel een aparte manier van Vader om dit te gebruiken om mij dichter bij Hem te krijgen. Door alles heen ervaarde ik dat het ergste lijden niet mijn ziekte was en alles wat daaromheen gebeurde, maar dat het veroorzaakt werd door het gevoel van verlaten zijn door God, de Vader. Uiteindelijk bleek het lijden wat ik ondervond een uiting van Gods liefde te zijn door mij de genade te verlenen niet alleen naar binnenin Christus te geloven maar ook voor Hem te mogen lijden, Filippenzen 1:29. Ruud Nawoord Na een lange tijd zocht ik het woord verlaten nog eens op en kwam toen tot een verrassende ontdekking: In het Grieks staat er eg kata leipõ wat eigenlijk niet de betekenis heeft van wat wij onder verlaten verstaan. Letterlijk is het: in neer laten. Je zou dus kunnen zeggen dat God, de Vader, mij met een bewust doel voor ogen in deze situatie neer gelaten heeft!

GEBED BIJ PAULUS

A.E. Knoch schrijft in ‘Lobpreis und Gebet bei Paulus’ het volgende: Alles is uit God en door Christus; daarom gaat ons gebed tot God, de Vader, door onze Here Jezus Christus. Indien Christus zelf God zou zijn, niet Zijn afdruk/beeld, en wij onze gebeden tot Hem zouden richten, dan zou Hij niet meer de middelaar van God zijn, door wie wij tot de Hoogste naderen, want wij hebben directe toegang tot onze God en Vader. Hoe meer wij ons inzetten God, de Vader, op de juiste manier te verheerlijken, des te regelmatiger zullen wij ook gewag maken van die ene middelaar, door wie wij slechts tot Hem kunnen naderen. Hij is niet alleen onze God en onze Vader, maar in de eerste plaats de God en Vader van onze Here Jezus Christus. Nadat ik dit stukje een aantal keren had gelezen en eens ging letten tot wie mijn gebeden waren gericht, bleek toch dat niet God, de Vader, het middelpunt was, maar Jezus ofwel de Here Jezus of de Heer! Even kwam nog de gedachte bij mij op of ik met Heer toch misschien God, de Vader, bedoelde, dit was echter niet het geval. Indien ik volgens Knoch directe toegang tot God, de Vader, had, sloot dit dan uit, zoals hij stelde, dat ik niet tot Jezus onze Heer kon bidden en zou ik God, de Vader, eventueel met Heer kunnen aanspreken? Paulus schrijft in Filippenzen 3:17: wordt mijn medenavolgers, broeders, en let op hen, die evenzo wandelen. Ik begon met het laatste, namelijk te letten op de broeders die ook als medenavolgers van Paulus wandelen. Het bleek, dat er in de gebeden veel verschillende aanspreektitels werden gebruikt, namelijk: Here God, Heer voor God, Heer voor Jezus, Vader, God, de Vader. Heer voor God en Heer voor Jezus door elkaar in één gebed. Vader en Heer door elkaar in één gebed. Bovendien viel op, dat de aanspreektitel Heer het meest werd gebruikt, soms wel 25 maal in één gebed. Ditzelfde gebeurde ook met Here God en met Vader Heer! Ik merkte, dat dit ook bij mij het geval was en vroeg mij af, of ik soms het woordje Heer onbedoeld als stopwoordje gebruikte en zo ja, zou dit dan tot 12

verheerlijking van God, de Vader, zijn, zoals Knoch het bedoelde? Met andere woorden, ik werd niets wijzer met het letten op wat andere medenavolgers van Paulus voor aanspreektitels gebruikten. Zou Knoch zich vergissen of kwam ik gewoon geestelijke wijsheid en geestelijke openbaring tekort van de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van Hem? Efeziërs 1:17. Er was maar één oplossing mogelijk, het woord moest het duidelijk maken, zoals dat al jaren zo was bij alle mogelijke onderwerpen. In eerste instantie maakte ik gebruik van het Konkordantes Neues Testament mit Stichwortkonkordanz. Nu wij echter onze groene en blauwe boeken hebben over de brieven van Paulus in het Nederlands leek het mij een goed idee om aan de hand van deze boeken alles nog eens opnieuw na te gaan en op papier te zetten, hoe Paulus zijn gebeden inrichtte en daarin ook een navolger van hem te worden, naar het eerste gedeelte van Filippenzen 3:17. Om een goede indruk te krijgen van het gebed bij Paulus zouden dan de volgende woorden bestudeerd moeten worden: bidden, gebed, danken, dank, dankbaar, dankbaarheid, smeekbede, smeken, voorbede, verzoeken, verzoek, vragen, aanroepen, aanspreken, Heer, Jezus en Vader! Bidden, Grieks pros eu chomai is naartoe wel hebben (19 maal) Gewoonlijk denken wij bij bidden aan iets vragen, het woordenboek van prof. dr. A. Weijnen geeft aan: Bidden is dringend vragen. Het geweldige van ons concordante trefwoorden register, blauwe boek, is dat onder het Griekse woord de stamvorm is aangegeven, een soort grondbetekenis, wat bij bidden naartoe wel hebben is. Met vragen, Grieks erõtaõ, wat guts-verzoeken betekent, heeft het kennelijk niets te maken. Het woord guts betekent: een stroom of plens. Bidden gaat over ons welzijn en het welzijn van de ander. Als je tot God, de Vader, nadert, dan heb je het wel/goed, ook al is er nog geen woord gesproken. Het spreken tot God, de Vader, was bij Paulus duidelijk afhankelijk van het feit, dat hij zich een slaaf van Christus Jezus wist en derhalve altijd met dienstbetoon bezig was. Hij bracht tijdens het bidden, naartoe wel hebben, alle gelovigen in 13

herinnering, (NBG gedenken), bij God, de Vader. Regelmatig maakt Paulus duidelijk, dat ook wij slaven van Christus Jezus zijn en ik vroeg mij af, of ik mij dit bewust was en of mijn gedrag en dienstbetoon hiermee in overeenstemming waren. Als slaaf heb je namelijk niets in te brengen, laat je jezelf vernederen, laat je jezelf een doornenkroon op je hoofd slaan, laat je jezelf naakt aan een vloekhout nagelen tot de dood erop volgt. Indien de Zoon had willen heersen, dan had Hij zich dit niet laten welgevallen. De consequentie hiervan zou verschrikkelijk zijn geweest, namelijk: geen rechtvaardiging van de zonde. geen verzoening van het Al. geen alles in allen van God, de Vader, enz. Juist het geroepen zijn tot het lichaam van Christus en de stand van zoon zou ons moeten bewegen de plaats van slaaf in te nemen en te komen tot dienstbetoon en dat is nooit voor jezelf maar voor de ander. In ons vernederd lichaam zijn we slaaf, maar straks zullen wij met een veranderd lichaam, aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig, Filippenzen 3:21, mee mogen werken temidden der hemelingen om het ganse heelal onder de voeten van de Christus te brengen. Of weet gij niet zegt Paulus in 1 Corinthiërs 6:2 en 3 dat de heiligen de wereld en boodschappers zullen richten? Slaaf zijn betekent onrecht lijden en je liever tekort laten doen, 1 Corinthiërs 6:7. Het is dan ook geen kwestie van slaaf kunnen zijn, maar van slaaf willen zijn en dan te bedenken, dat God het is, die om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in ons werkt, Filippenzen 2:13. Wij moeten goed beseffen, dat wij zelf tot niets in staat zijn. In Efeziërs 6:18-21 komt al iets meer tot uitdrukking van wat Paulus bedoelde, tenminste als je eerst de gebruikte woorden concordant vertaalt. In vers 18 gebruikt hij echt niet viermaal het woord bidden in de zin van iets vragen, zie groene boek. Er staat eenmaal gebed, naartoe wel hebbing, tweemaal smeekbede, Grieks deesis wat binding betekent en eenmaal bidden, naartoe wel hebben. 14

Wat hij vraagt is: of wij tijdens ons bidden, naartoe wel hebben, smeekbeden tot God, de Vader, willen richten voor alle heiligen, in ons geval bijvoorbeeld voor de herder/leraar en andere sprekers, zodat hen bij het openen van hun mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken! Dit behoort gewoon tot onze taak als slaaf van Christus Jezus. Colossenzen 1:9-11 Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen. Deze woorden hebben niet dezelfde betekenis, anders zou Paulus het woord vragen achterwege gelaten hebben. Er staat echter bidden en verzoeken, het bidden van Paulus hield nooit op en hij schrijft dan ook enkele malen bidt zonder ophouden, 1 Thessalonicenzen 5:17. Bidden was bij Paulus niet ervoor gaan zitten en dan van alles vragen aan God, maar tijdens het altijd aanhoudende gebed, alle gelovigen bij God in herinnering brengen. Te gedenken en te verzoeken of zij vervuld zouden mogen worden met de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van Zijn wil in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te brengen en op te wassen in de erkenning, op(eenstapeling van) kennis, van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht van Zijn heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met vreugde de Vader! De verzoeken van Paulus als slaaf waren erop gericht dat de gelovigen de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van God zouden mogen ontvangen, waardoor hun wandel in de Here tot verheerlijking van God zou mogen zijn. Dit verzoek zouden wij als slaaf ook in praktijk kunnen brengen voor al diegenen, die God op onze weg gebracht heeft en op de plaats waar Hij ons gesteld heeft. Gebed, Grieks pros euchê is naartoe wel hebbing (14 maal) Gebed is het zelfstandige naamwoord van bidden en betekent de zekerheid, dat je het naar Hem toe wel/goed hebt bij het contact met God, de Vader, het gaat dan nog niet zozeer om woorden, als je die al hebt. Je zoekt het bij Hem, je wilt bij Hem schuilen of misschien wel huilen! Wij weten vaak helemaal niet wat zijn moet en kunnen soms alleen maar zuchten, Romeinen 8:26. 15

Dit contact mag er dag en nacht zijn, zonder ophouden en zou soms alleen kunnen bestaan uit de uitroep: Abba-Vader! Efeziërs 1:15-18 Paulus hield niet op te danken, de heiligen bij God in herinnering te brengen, te gedenken, bij zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, opdat de Vader der heerlijkheid hen geestelijke wijsheid en geestelijke openbaring zou geven tot de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van Hemzelf en verlichte ogen des harten, zodat zij zouden weten, welke verwachting Zijn roeping wekte! Dit is heel opmerkelijk, want in de vroegere brieven was er al sprake van dat de gelovigen, ja, zelfs de ontslapenen, die nog nooit van een wegrukking gehoord hadden en die niets wisten van de geheimenissen noch van de verwachting die Zijn roeping wekte, de Here tegemoet zouden gaan in de lucht, 1 Thessalonicenzen 4:13-18. Zij hadden al een voorverwachting en moesten dus wel verzegeld zijn met de geest der belofte, de heilige, Efeziërs 1:12 en13. Paulus bevestigt dit dan ook met: zij, die in Christus gestorven zijn, 1 Thessalonicenzen 4:16, hoewel zij de door Paulus in zijn gebeden genoemde geest van wijsheid en openbaring en verlichte ogen des harten niet ontvangen hadden. Paulus wist dat het van God, de Vader der heerlijkheid, afhankelijk was of Hij de gelovigen deze extra geestelijke eigenschappen wilde geven. Ook in onze tijd ontberen gelovigen deze extra geest van wijsheid enz. en kunnen wij bij ons aanhoudend gebed dit in herinnering brengen, opdat de Vader der heerlijkheid hen dit geve! Colossenzen 4:2 en 3 Houdt aan in gebed, naartoe wel hebbing, erin wakend in dank gelijktijdig aangaande ons te bidden, naartoe wel hebben, opdat God een deur opene voor het woord, om te spreken van het geheimenis van Christus, terwille waarvan ik ook gevangen zit. Ook wij kunnen bij onze gebeden, naartoe wel hebbingen, aan Paulus een voorbeeld nemen, wij verlangen er immers naar, dat God deuren opent, echter niet voor ons woord zoals de NBG aangeeft, maar voor het woord. Filippenzen 4:6 In dit gedeelte moet je eerst een paar woorden meer naar het Grieks vertalen, namelijk: 16

weest in geen ding bezorgd, met laat niemand bezorgd zijn wensen, met verzoeken smeken, met smeekbede dankzegging, met dank bekend worden, met bekend maken Het vers zou dan als volgt kunnen luiden: Laat niemand bezorgd zijn, maar maak in alles uw verzoeken met gebed door smeekbede met dank naar God toe bekend. De brief aan de Filippenzen werd door Paulus als slaaf van Christus Jezus geschreven, 1:1, daarom is dit gebed een goed voorbeeld voor ons als medeslaven. Tijdens ons bidden, naartoe wel hebben, zonder ophouden, mogen wij altijd onze verzoeken en onze smeekbeden, Grieks deêsis is binding, ofwel waartoe we gebonden zijn, met dank naar God toe bekend maken! Bekend maken met dank is het unieke van dit gebed, omdat het niets meer te maken heeft met vragen en dan maar afwachten of God het al of niet doet! Bekend maken is geen vragen en met dank geef je aan, dat je jezelf als slaaf volledig onderschikt aan wat God door Christus Jezus doet en Hem voor honderd procent vertrouwt. Je gaat er bij voorbaat vanuit dat alles, wat dan ook, zal samenwerken ten goede, omdat je Hem liefhebt, Romeinen 8:28. Liefhebben in de zin van: Hem de ruimte geven te doen wat Hem behaagt, zowel in ons leven, als in dat van al onze naasten, gelovig of ongelovig, De vrede Gods, die alle denkzin te boven gaat, zal dan onze harten en onze gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus, Filippenzen 4:7. Bidden en gebed krijgen zo een diepere inhoud en dit zal ons aansporen om nog meer tot God, onze Vader, te naderen. Bidden te allen tijde en aanhoudend gebed zouden onmogelijk zijn, indien dit vragen zou betekenen, want wat zou je nacht en dag dan willen vragen aan God, de Vader. Het naartoe wel hebben is echter altijd mogelijk. Paulus richt zich bij het bidden en het gebed, totaal 33 maal, niet één keer tot de Kurios, onze Heer en ook God wordt niet met Kurios/Heer aangesproken. 17

Dit zou ook heel verwarrend zijn, omdat er dan geen onderscheid meer is tussen God als onze Vader en de Zoon als onze Heer! Danken, Grieks eu charisteõ is wel verheugen (25 maal) God wil ons leren om niet alleen onder alles, dat wil zeggen: onder alle omstandigheden, maar zelfs voor alles en in alles te danken, want niet alleen fijne en goede dingen, maar ook de vervelende, ja zelfs in onze ogen kwade dingen, zijn uit Hem en door Hem en tot binnenin Hem. Wie zou Paulus dank betuigen? Romeinen 7:25 Ik dank God door Jezus Christus, onze Here. Ook wij kunnen God, de Vader, nooit naderen buiten Christus Jezus om. Hij werd immers als naderingsgave door God aan ons gegeven, Efeziërs 2:9. Romeinen 1:8 In de eerste plaats dankt Paulus zijn God door Jezus Christus. 1 Corinthiërs 1:4 Ik dank mijn God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is. Efeziërs 5:19b en 20 zingt en jubelt de Here van harte, maar dankt altijd voor alles, wat dan ook, in de naam van onze Here Jezus Christus, God, de Vader. De dank van Paulus aan onze Kurios, Heer bleek uit het de Here van harte te zingen en te jubelen, de dank tijdens het bidden, naartoe wel hebben, ging naar God, de Vader, wat niet buiten onze Heer om kan. Het is zoals Knoch schrijft, hoe meer wij ons inzetten God, de Vader, op de juiste manier te verheerlijken, des te regelmatiger zullen wij ook gewag maken van die ene middelaar, door wie wij slechts tot God, de Vader, kunnen naderen! Colossenzen 3:17 En alles, wat dan ook, wat gij doet in woord of in werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus Christus, God, de Vader, dankende door Hem. De nadruk ligt hier meer op het alles doen in de naam van onze Kurios Jezus Christus en dat is volkomen logisch, want als je daar niet toe komt dan kùn je 18

God, de Vader, ook helemaal niet danken voor alles. Er wordt dus een beroep gedaan op je wandel in de Here als slaaf. Natuurlijk kun je ook in de naam van onze Here Jezus Christus, Gods aangezicht zoeken. 1 Thessalonicenzen 5:18 Dankt in alles, want dit is de wil van God in Christus Jezus naar binnenin ons. Het moet dus mogelijk zijn in iedere situatie te danken, anders zou er niet staan dat het de wil van God is! Zodra God het een mens geeft Hem in nood en lijden te danken, zal de vrede Gods direct in werking treden en zijn hart en gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus, Filippenzen 4:6 en 7. Wij kunnen de nood van iemand tijdens ons bidden, naartoe wel-hebben, bij God met een verzoek en/of smeekbede onder dank bekend maken! Dank, Grieks eu charistia is wel vreugde (12 maal) Colossenzen 4:3 en Filippenzen 4:6, zie onder gebed, pagina 9. 2 Corinthiërs 4:15 want alles, wat dan ook, geschiedt om uwentwil, opdat de genade toeneme door meer dank overvloeiend naar binnenin de heerlijkheid van God. Wat er dan om onzentwil geschiedt, kunnen we lezen vanaf vers 7 t/m 18 en dan blijkt ineens dat: a) b) Paulus in alles in druk is, maar het hem niet benauwde c) d) vervolgd, maar niet verlaten e) f) de kracht die alles te boven gaat niet van ons is, maar van God dat hij wel om iets verlegen is, maar niet wanhopig nedergeworpen, maar niet omgekomen altijd het afsterven van Jezus in het lichaam ronddroeg, opdat ook het leven van Jezus zich in zijn lichaam zou openbaren g) Paulus voortdurend aan de dood werd overgegeven om Jezus wil, opdat ook het leven van Jezus zich in zijn stervend vlees zou openbaren Dit alles overkwam Paulus, opdat de genade zou toenemen en er nog meer dank zou overvloeien naar binnenin de heerlijkheid van God. Om dezelfde reden overkomt ons lijden, druk en verdrukking. We krijgen ziekten, ons lichaam vervalt. 19

Ook kunnen wij te maken krijgen met een moeilijke partner, werkgever of werknemer enz. Doordat al deze dingen ons overkomen zou overvloeiende dank uit ons moeten opwellen, omdat we weten, dat God bezig is de genade in ons leven te laten toenemen. Lijden is onze roeping net zoals slaaf van Christus Jezus en zoon van God, onze Vader. Als je leest in 2 Corinthiërs11:23-29 wat Paulus allemaal is overkomen en wat hij in 2 Corinthiërs1:8-11 duidelijk maakt, dan ga je begrijpen dat God ook met ons een wel heel bijzondere weg gaat. Paulus schrijft, dat hij bovenmate en boven eigen kracht een zware last te dragen heeft gehad, zodat hij zelfs aan zijn leven wanhoopte, ja, voor eigen besef achtte hij zich als ter dood verwezen, maar dan komt de reden: opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden stellen, maar op God, die de doden opwekt. De God van het medelijden heeft er geen problemen mee om de door Hem voor de nederwerping der wereld uitverkoren zonen, behorend tot het lichaam van Christus, hetzelfde lijden te laten ondergaan als Paulus om ons te leren niet langer op onszelf te vertrouwen en dit als genade te beschouwen en Hem er voor te danken in overvloeiende mate. Filippenzen 1:29 Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen naar binnenin Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Ook hier maakt Paulus ons duidelijk dat lijden genade is. Soms zegt iemand, ja maar mijn lijden is niet om Christus of om het evangelie. Dit wordt veroorzaakt omdat wij dan ons lijden vergelijken met het lijden van Christus of Paulus. Het gaat er echter om hoe wij persoonlijk met het door God, de Vader, gegeven lijden omgaan. 1 Petrus 2:19 Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt en in vers 20: maar als gij goed doet en dan lijden moet verduren, dat is genade bij God. Petrus verwijst dan naar de Christus in de gestalte van een slaaf zijnde, die in Zijn vernederd lichaam, als Hij beledigd (NBG gescholden) werd, geen woorden sprak (NBG niet terugschold) en als Hij leed, niet dreigde, maar het 20

overgaf aan Hem, die rechtvaardig richt, 1 Petrus 2:23. De Zoon nam de juiste houding aan, wat voor ons tot voorbeeld dient. Ook Petrus wist dat lijden, hoe gering ook, genade was! 1 Corinthiërs 6:7 Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever tekort doen? Dank is zo verwant aan genade, dat het Stichwortkonkordanz ook nog 6 maal dank vermeldt onder het woord genade. Dankbaarheid, Grieks charis is vreugde (3 maal) Dit komt in het blauwe boek niet voor en staat in het Stichwortkonkordanz onder genade. Dankbaar, Grieks eu chariston is wel vreugde (1 maal) Colossenzen 3:15 En laat de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, arbiter zijn in uw harten en weest dankbaar. Paulus richt zich bij het danken en bij dank (totaal 47 maal) niet een keer tot de Kurios, onze Heer, en ook God wordt niet met Kurios Heer aangesproken. Smeekbede, Grieks deêsis is binding (12 maal) Smeekbede is nìet zeer dringend aan God iets vragen. God is hoe dan ook niet aan onze smeekbeden gebonden want Hij is vrijmachtig in Zijn handelen. Romeinen10:1 Broeders, inderdaad gaan het welbehagen van mijn hart en mijn smeekbede naar God toe, voor naar binnenin hun redding. 1 Timótheüs 5:5 Een ware weduwe dan, die alleen staat, verwacht alles van God en blijve bij smeekbeden en gebed, naartoe-wel-hebbing, nacht en dag. Smeken, Grieks deomai is binden (6 maal) Dit woord werpt verder geen nieuw licht op dit onderwerp. Als je de teksten opzoekt waar smeekbede en smeken voorkomen, blijkt dat het gaat om dingen waar Paulus aan gebonden is om ze bij God te brengen tijdens zijn gebeden, welhebbingen, zoals de gemeente of iets dergelijks. 21

Voorbede, Grieks en teuxis is in toeval (2 maal) Dit blijkt een bijzonder woord te zijn, omdat wij het heel vaak gebruiken en er de betekenis aan hechten van: voor iemand of iets bidden/vragen aan God, maar letterlijk betekent het: iets wat gebeurt los van menselijk ontwerp of wil. 1 Timótheüs 4:4 en 5 Want alles wat God geschapen heeft is uitstekend en niets daarvan is verwerpelijk als het met dank genomen wordt, want het wordt geheiligd door het woord Gods en door voorbede. 1 Timótheüs 2:1 Ik spreek u aan smeekbeden, gebeden, voorbeden te doen en te danken voor alle mensen, voor koningen en allen die boven u gesteld zijn, opdat wij een kalm en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en eerbaarheid. Dit is zo’n merkwaardige tekst, want op de manier zoals wij met deze drie woorden omgaan zou er gewoon driemaal achter elkaar bidden, bidden en nog eens bidden staan. Maar in het Grieks staan er drie woorden met toch ieder een andere betekenis, te weten: smeekbeden Grieks deêsis is binding gebeden Grieks pros euchê is naartoe-wel-hebbing voorbeden Grieks en teuxis is in toeval Alle drie hebben ze echter wel iets met elkaar gemeen omdat het als resultaat danken oplevert! Voorbede lijkt meer iets te maken te hebben met het feit, dat voor God noch enig schepsel noch voedsel verwerpelijk is. Hij heeft immers het Al geschapen en alle mensen op de plaats gesteld naar het welbehagen van Zijn wil. Daarom zegt Paulus ook, dat het nodig is voor ieder mens en zeker voor de gelovige zich op vrijwillige basis te onderschikken aan de overheden die boven hem staan en God te danken, mede omdat ze hem ten goede zijn, Romeinen 13:4. Het is niet zo, dat alle overheden en machten maar wat aanrommelen op basis van meer of minder geluk of zo, maar zij doen exact wat God gepland heeft, kunnen zelfs niet eens bestaan zonder Hem, Colossenzen 1:15-18. 22

Verzet tegen de overheid of tegen degenen die boven ons gesteld zijn, gelovig of ongelovig, is ten diepste verzet tegen God. Zowel het voedsel als de overheid zijn ons van Godswege toegevallen, door ons toedoen verandert daar niets aan, zodat het vanzelfsprekend is dat wij ons gebonden weten, deêsis, om tijdens ons naartoe wel hebben, pros euchê, God, de Vader, te danken voor zowel het voedsel als de overheid! Het is moeilijk om de woordjes in toeval in goed Nederlands te vertalen. De Duitse concordante vertaling gebruikt hiervoor verwenden en dit heeft meerdere betekenissen, zoals besteden, gebruiken, toepassen, maar ook moeite voor iemand doen. Dit laatste komt wel weer overeen met Romeinen 8:34 waar staat dat Christus Jezus voor ons pleit, Grieks en tugchano wat in toevallen betekent. Dit is in het blauwe boek vertaald met: voor iemand opkomen. De gedachte achter pleiten is toch een beetje discutabel, want wij denken in het algemeen dat de Zoon dan bij de Vader voor ons pleit, bij voorbeeld ten opzichte van de tegenstander of voor de fouten die wij maken, tenminste, zo wordt er meestal over gesproken. Wij zijn echter in Gods ogen gerechtvaardigden, heiligen, geliefden, gezalfden, onbeschuldigbaar, zonen, een tempel van Zijn geest, enz. Is er dan nog één reden te bedenken, dat de Zoon voor ons nog op die manier iets te pleiten zou hebben bij de Vader? Dat Hij moeite voor ons doet en voor ons opkomt lijkt mij meer in verband staan met de aanvallen van de tegenstander tegen ons. Hij zorgt er dan voor dat wij er niet aan onderdoor gaan, dat de tegenstander niet verder kan gaan dan wat past in Gods plan met ons. Dit betekent, dat het kwade wat de tegenstander ons berokkent ons ten goede is, omdat de Zoon hieraan Zijn medewerking verleent. Uiteindelijk gaat het toch om het resultaat, als je het zo mag noemen, van onze gebeden en dat is danken! Verzoek, Grieks aitêma is verzoek-effect, (1 maal) Filippenzen 4:6 Is al behandeld, zie bladzijde 10. 23

Verzoeken, Grieks aiteõ is verzoeken (4 maal) Is al behandeld en werpt geen nieuw licht op ons onderwerp, zie bladzijde 9. Vragen, Grieks erõtaõ is guts verzoeken (4 maal) Als je deze vier vindplaatsen erop naleest blijkt dat Paulus geen vragen aan God stelt maar aan de broeders. 1 Thessalonicenzen 5:12 Wij vragen u broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiding geven in de Here en u vermanen, dienstbetoon, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk. 2 Thessalonicenzen 2:1 Wij vragen u, broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert. Paulus vraagt niet voor zichzelf aan de broeders om voorbede, gebed, smeekbeden of verzoeken aan God, de Vader, te richten om zijn lijden te verzachten of om niet nog eens de veertig min één slagen te moeten ondergaan. Ook niet voor een betere nachtrust, eten, kleding, hem te bevrijden uit gevangenschap of om niet weer schipbreuk te moeten lijden, enz. Paulus begeerde geen aardse zegen, maar zag uit naar de geestelijke zegeningen temidden der hemelingen en was ervan verzekerd dat er niets buiten God om kon gebeuren, alles onder Zijn controle was en dat het lijden behoorde tot zijn hoge roeping, de stand van zoon! Bovendien wist hij maar al te goed, dat zelfs Gods eigen Zoon gehoorzaamheid heeft geleerd door wat Hij heeft geleden, hierdoor werd de Zoon namelijk volkomen gemaakt, Hebreeën 5:8,9. Er was en er is geen andere weg om volkomen gemaakt te worden dan door lijden heen en daarom hoeven wij niet aan God, onze Vader, te vragen lijden weg te nemen, maar Hem te danken dat Hij ons waardig acht te mogen lijden! Aanroepen, Grieks epi kaleõ is op roepen (6 maal) Romeinen 10:12-14 Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal gered worden. 24

Dit is bestemd voor Joden en eventueel proselieten; profetisch verwijst het naar de grote verdrukking, Joël 2:32. Wij worden niet gered door het aanroepen van de naam des Heren, God roept ons! 1 Corinthiërs 1:2 gaat over geroepen heiligen. 2 Timótheüs 2:22 Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met hen, die de Here aanroepen uit een rein hart. Timótheüs krijgt geen opdracht de Here aan te roepen uit een rein hart, maar om degenen die dit doen op de juiste wijze te benaderen! Ook in onze tijd zijn er gelovigen, die de Here aanroepen uit een rein hart. Hoe is dan onze houding ten opzichte van hen? Brengen wij hen in herinnering bij God, opdat de Vader der heerlijkheid hen geve een geest van wijsheid en openbaring, zodat zij tot erkenning, op(eenstapeling van) kennis, van God kunnen komen? Hoe stellen wij ons op als slaaf van Christus Jezus tegenover andersdenkenden? Hoe het gedrag van een slaaf zou moeten zijn staat vermeld in 2 Timótheüs 2:23 en 24, namelijk: afkerig zijn van dwaze onverstandige strijdvragen, niet vechten, zacht zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen en kwaad welwillend te verdragen, in zachtmoedigheid de tegenwerkenden opvoeden. Dan zou het kunnen gebeuren, dat God hun geeft zich tot erkenning, op(eenstapeling van) kennis, der waarheid te keren en, ontnuchterd, zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de valstrik van de dooréénwerper, die hen levend gevangen hield. Wat een belofte voor ons, om te mogen meewerken gelovigen te bevrijden! Aanspreken, Grieks para kaleõ is langsbij-roepen (54 maal) Bijna in alle gevallen gaat het hier om aanspreken, langsbij-roepen, van één of meerdere personen, zoals wij dat ook geleerd hebben, je arm om iemand heen, en als God, de Vader, het geeft mag je degene die vertroosting nodig heeft vertroosten. Enkele teksten zijn echter voor ons onderwerp belangrijk. 2 Corinthiërs 12:8 Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat Hij, de boodschapper des satans, van mij zou aflaten. 25

Er staat in het Grieks echter niet gebeden, maar aanspreken Grieks para kaleõ is langsbij-roepen, in de NBG het meest vertaald met vermanen. De NBG moest hier echter wel met gebeden vertalen, je kunt immers de Here niet vermanen, dat zou toch al te gortig zijn. Paulus riep de Here langsbij, op een wijze, waarop alleen hij dit kon doen, omdat de Kurios, Heer aan hem verschenen was op de weg naar Damascus, Handelingen 9:1-9 en hij opgetrokken was geweest, of het in het lichaam of buiten het lichaam was, wist hij niet. In ieder geval was er een persoonlijke ontmoeting. Paulus, als slaaf van Christus Jezus, was in de veronderstelling dat hij door de boodschapper des satans, die hem stompte, gehinderd werd in zijn dienstbetoon, zodat hij de Here langsbij riep opdat deze boodschapper zich zou terugtrekken. Het bleek, dat hij deze splinter met een bepaald doel had gekregen vanwege het buitengewone van de openbaringen en opdat hij zich niet te zeer zou verheffen, dus antwoordde de Heer met: Mijn genade is u genoeg. Hebben wij niet dezelfde buitengewone openbaringen ontvangen? Is het dan niet vanzelfsprekend, dat ook wij splinters ontvangen en dat ook voor ons hetzelfde geldt, Mijn genade is u genoeg! Zo kunnen ook wij gaan roemen in onze zwakheden en behagen scheppen in smaadheden, noden, eventueel vervolgingen en benauwenissen ter wille van Christus, want als wij zwak zijn, dan zijn wij niet machtig maar bij machte tot dienstbetoon aan de Here. 2 Corinthiërs 1:3-4 Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader van het medelijden en de God aller vertroosting, die ons aanspreekt in al onze verdrukking, zodat wij hen, die in allerlei verdrukking zijn, kunnen aanspreken met de vertroosting, waarmede wij zelf door God aangesproken worden. Het aanspreken, langsbij roepen, heeft dus een enorme functie en kan alleen door God geleerd worden. Dit doet Hij door lijden in te zetten, zodat Hij, als Vader van het medelijden, ons kan aanspreken en vertroosten. Paulus zegt niet voor niets dat lijden genade is. Heer, Grieks kurios is bekrachtigende (252 maal in de brieven van Paulus) Efeziërs 5:17 Colossenzen 1:10 tracht te verstaan, wat de wil des Heren is. de Here waardig wandelen. 1 Thessalonic. 1:6 gij zijt navolgers geworden van ons en van de Here. 26

Romeinen 12:11 Efeziërs 6:7 Romeinen 14:4 1 Corinthiërs 6:13 Efeziërs 5:22 2 Corinthiërs 10:17 Filippenzen 2:24 Filippenzen 3:1 Filippenzen 4:1 2 Timótheüs 2:7 dient de Here als slaaf. dient de Here als slaaf. of iemand staat of valt, het gaat zijn Heer aan. het lichaam is voor de Here, en de Here voor het lichaam. onderschikken (vrijwillig) als aan de Here. roemen in de Here. vertrouwen in de Here. verheugen in de Here. vaststaan in de Here. Colossenzen 3: 23,24 werken als voor de Here en niet voor mensen. 1 Thessalonic. 4:17 de Here tegemoet gaan in de lucht. de Here zal jullie in alles intelligentie geven. In geen van de 252 maal dat het woord Kurios, Heer voorkomt richt Paulus zich rechtstreeks tot Hem om Hem iets te vragen, hij dankt Hem alleen door te zingen en te jubelen! Wat Paulus doet is wandelen in de Here, zoals hij schrijft in: Colossenzen 3:17 Wat gij ook doet in woord en in werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus Christus, God, de Vader, dankende door Hem. Indien de Here ons die wandel in Hem in genade schenkt dan is er ook geen noodzaak om Hem iets te vragen, want Paulus zegt in: 2 Timótheüs 2:7 Zet je denkzin op wat ik zeg, want de Here zal u in alles intelligentie geven Dit is zo vanzelfsprekend dat onze Heer dit doet, hoe zou een slaaf anders zijn werk tot Zijn volle tevredenheid kunnen verrichten? Jezus, Grieks Iêsous, Hebreeuws Ieue, Redder. Ik heb geen plaatsen kunnen ontdekken waar Paulus zijn gebeden, welhebbingen, eindigt met in Jezus naam, Amen! Zie Efeziërs 1:17-18, 3:14-21; Colossenzen 1:9-14 en in Romeinen 16:27 staat: Hem, de alleenwijze God zij door Christus Jezus de verheerlijking voor de eonen der eonen! Amen. 2 Corinthiërs 5:16,17 Zo kennen wij dan van nu af aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer! Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping. 27

De menselijke naam van Christus hier op aarde, tijdens zijn vernedering, was Jezus! Er staat in vers 17 dan ook niet dat wij in Jezus een nieuwe schepping zijn. Paulus gebruikt de naam Jezus veelvuldig in combinatie met Christus om te verwijzen naar onze Heer Christus Jezus als de opgestane verheerlijkte Heer, die de naam boven alle naam ontvangen heeft en nu zit aan de rechter van God, Colossenzen 3:1; Efeziërs 1:20 en Romeinen 8:34. Wij kunnen deze verheerlijkte Heer daarom niet langer aanspreken met alleen de naam Jezus, die Hij droeg in Zijn vernederd lichaam. Trouwens de gebeden van de Here Jezus zelf bestonden overwegend uit danken en verheerlijken van de Vader. Wel kunnen wij door de naam van Christus Jezus onze Vader naderen! Vader, Grieks patêr (65 maal) Het woord Vader wordt voor God gebruikt om Zijn Liefde en Zijn zorg voor de Zijnen uit te drukken! Vader, Aramees Abba is Pappa (2 maal) Achteraf was het voor mij onbegrijpelijk, dat ik geen of nauwelijks gebruik maakte van die intieme en familiaire mogelijkheid om God te naderen. Er is geen grotere genade te bedenken, omdat het offer van de Zoon zijner Liefde deze toegang heeft vrijgemaakt. Wij mogen Zijn Vader, onze Vader noemen, ja zelfs Pappa, dat betekent tot binnenin Zijn hart! Hoewel dit het uiteindelijke doel van God is voor alle mensen, hebben wij nu al deze genade ontvangen. Ook de Zoon kan je niet méér verheerlijken, dan wanneer je Zijn Vader met Vader aanspreekt, omdat je daarmee blijk geeft Zijn volbrachte werk begrepen te hebben, dat je tot het lichaam van Christus behoort en tot zoon geworden bent. Dit in tegenstelling tot de Jood die immers alleen middels de Hogepriester eenmaal per jaar onder strikte voorwaarden, rituelen en offers, tot God in de tempel kon naderen. God heeft ons echter uitgekozen als tempel om woning in te maken door het grootste offer wat maar denkbaar is: Zijn eigen Zoon. Hij is tot binnenin ons hart komen wonen, 1 Corinthiërs 3:16,17; 6:19; 28

2 Corinthiërs 6:16 en Hij wil, dat wij tot binnenin Zijn hart naderen en zeggen: Abba Vader. Dit is wel zo dichtbij en zo intiem dat je er haast niet over kunt praten! Alle brieven van Paulus beginnen met God, onze Vader, het maakt niet uit of het vroegere brieven dan wel latere brieven zijn. Iedere gelovige wist in die tijd, dat God zijn Vader was en hij door Christus rechtstreeks tot Hem kon naderen. Het is hetzelfde als met de woorden apostel of dienstknecht, slaaf, waaruit je gelijk kunt opmaken waar de inhoud van de brief over gaat, namelijk over leer of dienstbetoon. Zo kunnen ook wij nu weten, dat alle brieven gaan over God, onze Vader Je kunt dit zelf nalezen: Romeinen 1:7; 1 Corinthiërs 1:3; 2 Corinthiërs 1:2; Galaten 1:3; Efeziërs 1:2; Filippenzen 1:2; Colossenzen 1:2; 1 Thessalonicenzen 1:1; 2 Thessalonicenzen 1:2; 1 Timótheüs 1:2; 2 Timótheüs 1:2; Titus 1:4 en Filémon 1:3. Zij beginnen allemaal met: Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus! Bij het nakijken in de groene boeken bleek, dat de NBG soms een gedeelte niet vertaalt en soms onze Vader vertaald heeft met de Vader! God, Vader noemen heeft te maken met het feit dat wij behoren tot het lichaam van Christus en onze roeping tot zonen van God. Geen enkele aardse zoon zal zijn vader Heer noemen en dit tijdens zijn gesprek steeds herhalen, ook al zou hij vader zeggen. Aardse zonen zeggen meestal pa, terwijl dochters vlugger pap of pappa zeggen. Er zijn ook zonen die balen van hun vader, geen contact met hem hebben of hem zelfs helemaal niet kennen. Dan is het vaak moeilijker om tegen God Vader te gaan zeggen, laat staan dat je het woord Pappa zou gebruiken. Indien God het geeft zou je iemand, die problemen heeft met zijn/haar vader misschien met het Woord tot vertroosting kunnen aanspreken, langsbijroepen. Arm om iemand heen en duidelijk maken, dat God juist jou heeft geschapen om uit te roepen tot het lichaam van Christus en tot zoon van God, de Vader. Als Hij dat niet gewild had, dan had Hij zonder twijfel de schoot van je moeder toegesloten, 1 Samuël 1:5. 29

God vormde jouw nieren en Hij weefde jou in de moederschoot, Psalm 139:13, en Zijn ogen zagen jouw vormeloos begin, Psalm 139:16! Jeremia gaat nog een stapje verder en schrijft: Het woord des Heren kwam tot mij: Eer ik u vormde in de moederschoot, heb ik u gekend en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder heb ik u geheiligd/apart gezet, Jeremia 1:5. Jeremia was zich ervan bewust, dat God hem al kende voor er ook maar van gemeenschap tussen zijn vader en moeder sprake was geweest. Het ging God ook niet om wie hem verwekte en baarde, maar om Jeremia die een werktuig in Zijn hand zou worden en daarom pasten Jeremia’s vader en moeder net zo goed in Gods plan. Zo werkt God ook in ons leven, Hij kende ons al voor de nederwerping van de wereld en voor onze verwekking had Hij een vader en moeder nodig. Niet voor niets zegt Paulus in Efeziërs 6:1 en 2: eer uw vader en uw moeder, want met dit eren van onze aardse vader en moeder, eren wij God, onze Vader, de Schepper van het ganse heelal, het Al. Romeinen 8:14-16 Want allen, die door de geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de geest van de stand van zoon, in welke wij luid roepen: Abba, Vader. De Romeinen moeten toch ook versteld gestaan hebben. Eerst predikte Paulus over de geest, die in hen kwam wonen en vervolgens dat ze Abba, Vader, tegen God de Almachtige mochten zeggen. Galaten 4:6 En, dat gij zonen zijt - God heeft de geest zijns Zoons uitgezonden naar binnenin onze harten, die luid roept: Abba, Vader. Efeziërs 2:18,19 Want door Hem hebben wij beiden in één geest de toegang tot de Vader. Zo zijt gij dan geen gasten en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en gezinsleden van God. Voor een Jood moet dit iets onvoorstelbaars geweest zijn, maar kunnen wij eigenlijk wel bevatten, wat Paulus hier openbaart? Wij behoren tot Gods gezin en kunnen, menselijk gesproken, zo maar bij God, onze Vader, in- en uitlopen, en door aanhoudend gebed, wel-hebbing, blijven wij te allen tijde met Vader in contact en als we in onze ogen in nood komen, mogen we luid roepen, schreeuwen, Abba, Vader! 30

Efeziërs 3:14 Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader. Als je de reden leest en God heeft je in staat gesteld dit ook te begrijpen, dan is er iets ongelofelijks met je gebeurd, want dan heeft de Vader der Heerlijkheid jou een geest van wijsheid en openbaring gegeven tot de erkenning, op(eenstapeling van) kennis, van Hemzelf en verlichte ogen des harten om te weten welke verwachting Zijn roeping wekt. Filippenzen 2:9-11 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem in genade de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus alle knie zich buige, de overhemelsen, aardsen en de onderaardsen en alle tong van harte belijde, dat Jezus Christus Kurios Heer is, naar binnenin de heerlijkheid van God, de Vader! Filippenzen 4:19,20 Mijn God echter zal al uw behoeften vervullen in overeenstemming met zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus. En wie kent ze beter dan Hij? Daarom kunnen wij onze behoeften bij God onder dank bekend maken, maar hoeven beslist niet te vragen ze ook te vervullen, want zouden wij twijfelen aan Zijn beloften? Met Paulus kunnen wij dan zeggen: Mijn God en Vader zij de heerlijkheid in de eonen der eonen! Amen. Hieronder enkele teksten, waaruit blijkt dat Knoch volkomen gelijk heeft en wij slechts tot God, onze Vader, kunnen naderen in gebed met verzoeken en smeekbeden, waartoe wij gebonden zijn, en dank kunnen brengen door Christus Jezus onze Heer. Colossenzen 1:12 En dankt gij met vreugde de Vader. Colossenzen 3:17 God, de Vader, dankende door Hem. 1 Thessalonic. 3:11,13 Hij, onze God en Vader. 2 Thessalonic. 2:16 Hij, onze Here Jezus Christus en God, de Vader. Ik heb geen teksten gevonden, waar Paulus zijn gebed eindigt met: in Jezus naam, in Christus Jezus naam, of in Jezus Christus naam, Amen, ook niet dat hij God met Heer aanspreekt of dit vele malen herhaalt in een gebed. 31

Omdat bidden naartoe wel hebben betekent, merkte ik, dat ik tijdens mijn dagelijkse bezigheden steeds meer contact zocht met Vader, niet met veel woorden, maar gewoon omdat het Vader is. Nu ik de aanspreektitel Heer niet meer wilde gebruiken, kwam ik naar mijn idee woorden te kort; het woord Heer gaf mij kennelijk de gelegenheid om na te denken over wat ik dan weer kon gaan zeggen. Door het tekort aan woorden kreeg Vader echter de mogelijkheid deze in mij te bewerken. Doordat bleek dat het vragen om beterschap, het wegnemen of verzachten van het lijden, niet nodig was, begon ik ervoor te danken, wetend dat het niet alleen voor mijzelf, maar ook voor allen om mij heen het beste is wat God ons kan laten overkomen: om ons vrijwillige gehoorzaamheid te leren; om een ander te kunnen vertroosten; om niet langer op jezelf te vertrouwen. Het bidden te allen tijde gaat werken en het danken te allen tijde onder alles, voor alles en in alles ga je steeds bewuster doen. Je gaat meer en meer je verzoeken voor anderen met dank bij God, de Vader, bekend maken opdat de Vader der Heerlijkheid hen geve een geest van wijsheid en openbaring, of met kracht standvastig te worden in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof volledig in hun harten wone, Efeziërs 3:17. Er wordt wel eens gezegd: Gebed verandert de bidder en dat is ook zo! Bidden betekent immers naartoe wel hebben. Danken, eu charisteõ, wel verheugen, verandert de mens tot op het bot, want dan springt je hart op van vreugde, chara, over al de genade, charis, die we uit Gods vaderhand mogen ontvangen, zodat wij niets anders meer kunnen dan genade schenken, charizomai, vreugde doen, en dan komt de genadegave, charisma, vreugde effect, tot zijn doel! Genade en vrede zij u van God, onze Vader, en van onze Here Jezus Christus! Amen. 32

Naar aanleiding van deze studie heeft de heer A. van der Wal op de toerusting het gebed opnieuw behandeld en op 2 cassettebandjes opgenomen, onder nr. P 67, getiteld: Even scherp stellen! verkrijgbaar bij: Stichting E-H depot Nederland Postbus 85111 3009 MC Rotterdam Tel 010-4203676 www.Godswoordcentraal.nl 33

ONDERSCHIKKING Het uiteindelijke doel van God! (met o.a. Efeziërs 5:21-33)

Het laatste gedeelte van 1 Corinthiërs 15:20-28 geeft het uiteindelijke doel weer van wat God wil uitwerken gedurende vijf tijdperken met een begin en een eind, namelijk opdat God zij alles in allen. Net zo goed als God in vijf tijdperken Zijn volledige plan met Zijn schepping uitwerkt, is er ook een logische, door Hem bepaalde, rangorde om dit doel te bereiken. Er gebeurt in de totale kosmos niets, wat niet volgens het door Hem vastgestelde schema gaat. De volgende verzen geven daar dan ook blijk van: vers 20 Van alle mensen die ontslapen zijn, Grieks: liggend rusten, is Christus als eersteling uit de doden opgewekt en levend gemaakt. Dit betekent, dat Hij de enige is die nu al onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen van de mensen gezien heeft of zien kan, 1 Timótheüs 6:16. Uit deze tekst kan je opmaken, dat er nu nog geen mensen in de hemel zijn. vers 21 Zoals ook de dood er is door een mens, zo is ook de opstanding der doden door een mens. Om dit te begrijpen moeten we hier wel wat dieper op ingaan. Romeinen 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, waarop (NBG omdat) allen gezondigd hebben. Allereerst moeten we bedenken, dat het tegenwoordig zo zwaar beladen woord zonde, niets anders betekent dan doel missen. Dit neemt echter niet weg, dat door het doel missen van Adam de dood zijn intrede deed tot op de dag van vandaag. Paulus, als apostel voor de heidenen, niet-Joden, geeft hieraan een enorme dimensie omdat hij aangeeft, dat Adam niet anders kon dan het door God gestelde doel missen. Romeinen 5:19 Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens de velen, alle mensen, die tot nu toe geleefd hebben, tot zondaren zijn ingezet (NBG zondaren geworden zijn), zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één, diezelfde velen als rechtvaardigen worden ingezet (NBG rechtvaardigen worden). 36

Hiermee geeft Paulus aan, dat God bewust in Zijn plan had opgenomen, dat de eerste mens Adam zou zondigen. Hij had Adam speciaal daarvoor ingezet, zodat de dood tot alle mensen zou doorgaan. Het is dus niet zo, zoals in de theologie beweerd wordt en zoals er ook in de NBG vertaald is, dat ieder mens dood gaat omdat hij zondigt, maar het is precies andersom. Wij kunnen niet anders dan ons doel missen omdat wij dood gaan. Wij zijn stervelingen geworden en het stervensproces begint al bij de geboorte. In principe kan ieder mens op elk door God gesteld moment komen te overlijden. De mens is stervende stervend geworden, Genesis 2:15-18. Wij zijn dus als doelmissers ingezet, maar zullen ook te Zijner tijd als rechtvaardigen ingezet worden. vers 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder mens is in Adam als sterveling ingezet en tot nu toe heeft niemand aan de dood kunnen ontsnappen. Iedereen zal een keer sterven, er is geen ontkomen aan. De mens kan er echter net zo min aan ontkomen, dat hij in Christus ook weer levend gemaakt wordt. Dit is niet afhankelijk van onze wil; of je nu gelovig bent of niet, of je je best hebt gedaan of niet, heeft er niets mee te maken. Het is gewoon een vaststaand feit, dat wij: a) nu ingezet zijn als doelmissers en straks ingezet zullen worden als rechtvaardigen. b) allen in Adam sterven en in Christus allen levend gemaakt worden. De algemene gedachte is dat de mens door eigen toedoen, door bijvoorbeeld te kiezen voor Jezus, zich te bekeren of wederom geboren te worden, gered wordt en in Christus levendgemaakt zal worden. Gods plan omvat echter al die miljarden mensen die Hij zelf geschapen heeft, zoals we in vers 22 kunnen lezen. vers 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde. 37

God is niet zoals de mens, die allerlei plannen maakt waarvan veel toch niet verwezenlijkt kan worden, maar voor Hem is het plan in principe al geheel voltooid. Hij weet het eindresultaat al; namelijk dat Hij Alles in Allen zal worden. Het wonderlijke is dat degenen, die Hij roept uit de heidenvolken tot een bepaald dienstbetoon, dit ook al volledig geloven en beamen. Dit zal Zijn uitwerking in het dagelijks leven niet missen. Christus was de eersteling in Gods rangorde. De volgenden in rangorde zijn diegenen die van Christus zijn bij Zijn komst. Er is geen mens die voor een ander kan bepalen of hij wel of niet van Christus is, omdat dit niet tot zijn bevoegdheid hoort. God heeft allang vastgelegd wie Hij voor een taak gaat gebruiken, terwijl de mens hier totaal niet van op de hoogte is. Neem bijvoorbeeld Paulus, die dacht van zichzelf een Gode welgevallig werk te doen door messias gelovige Joden te vervolgen, en er zijn medewerking aan te verlenen ze te te doden door middel van een kiessteen, Handelingen 26:10. Tot het moment dat het Gods tijd was hem te roepen voor een enorme taak met een gigantische uitwerking, waarvan wij nu nog de vruchten plukken. Efeziërs 1:4 is hier heel duidelijk over: Hij heeft ons immers in Hem, de Christus, uitgekozen (NBG uitverkoren) vóór de nederwerping (NBG grondlegging) der wereld, opdat wij heilig en zonder smet zijn voor Zijn aangezicht. Dat uitkiezen waarover gesproken wordt is niet wat de theologie ons geleerd heeft, namelijk tot eeuwig heil of tot eeuwige verdoemenis. Dit is een vreselijke misvatting. Uitkiezen is bij God nooit iets anders geweest dan geroepen worden tot dienstbetoon. Dat dit dienstbetoon geen belofte inhoudt dat het de gelovige op deze aardbol op rolletjes gaat, kan je heel duidelijk zien aan het volk Israël. Al vanaf het begin van haar bestaan heeft zij niets anders gekend dan lijden en vervolging, zoals bekend uit het oude testament. Helaas hebben ook de christelijke kerken hieraan meegewerkt. Denk aan de kruistochten en de Spaanse inquisitie, ook toen al zijn er miljoenen Joden omgekomen. Vergeet ook het bewind van Hitler niet. 38

Hitler werd mede gesteund door kerken en hij liet op de koppels van de soldaten Gott mit uns zetten. Hitler was er vast van overtuigd dat hij degene was, die het duizendjarig vrederijk zou oprichten. Ook de Zoon van God werd niet geroepen om te heersen hier op aarde, maar om te dienen, 1 Petrus 1:19,20. Hij werd vóór de nederwerping (NBG grondlegging) al gekend als het Lam dat geslacht zou worden op het vloekhout van Golgotha. Nog voor de mens werd geschapen en in staat was zijn doel te missen, had God al bepaald dat Zijn Zoon zich zou moeten vernederen, tot mens zou worden en aan het vloekhout zou komen te hangen. God heeft geen vergissing gemaakt toen Hij Zijn plan aan het ontwikkelen was en het aan Zijn Zoon in handen gaf om het uit te voeren. Het is een volmaakt plan en of de mens nu hoog of laag springt, het ermee eens is of niet, Hij voert alles uit naar het raadsbesluit van Zijn wil. vers 24 Aan het einde van de vijf tijdperken zal Christus, de Zoon van God, het koningschap aan God, de Vader, overdragen. Dan is alle heerschappij, alle volmacht (NBG macht) en kracht onttroond. Wat opvalt in dit vers is, dat Paulus schrijft over God, de Vader. Je zou je kunnen afvragen, welke God is dat dan waar Paulus het over heeft en hoe past dat in combinatie met Vader. God is in de loop der eeuwen een ongrijpbaar fenomeen geworden. Het is eigenlijk een beetje nietszeggend, iedereen heeft zo zijn eigen god, is het: Bhoedda? Allah? Het hogere van gene zijde? Een of andere Goeroe? Lou de palingboer? De New Age? Is het allemaal één pot nat? Ook in de tijd van Paulus kwamen deze vragen al aan de orde, ook toen wist men niet goed raad met de vraag wie God nu eigenlijk was. Bang als ze waren voor allerlei boze geesten, had men in Athene, terwijl het er al vol stond met afgodsbeelden, zelfs een altaar gemaakt met de tekst: Aan een onbekende god. 39

Een schrijver uit die tijd tekende op dat je in Athene zelfs meer afgodsbeelden zag dan mensen. Handelingen 17:15-34 Paulus predikte in Athene de voor hen nog onbekende God en gaf een opsomming van twaalf aspecten, waarom dit zo was. 1 Zijn God heeft de wereld gemaakt en alles wat er in is. 2 Hij is Heer van hemel en aarde. 3 Hij woont niet in tempels met handen gemaakt. 4 Hij wordt niet door mensenhanden bediend, alsof Hij nog iets nodig heeft. 5 Hij geeft aan allen leven en adem en al het overige. 6 Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte van de aarde te wonen. 7 Hij heeft de voor hun toegemeten tijden en grenzen van hun woonplaatsen bepaald. 8 Hij is niet ver van een ieder van ons. 9 In Hem leven wij. 10 In Hem bewegen wij ons. 11 In Hem zijn wij. 12 Wij zijn van Gods geslacht. Voor Paulus was zijn God de enige God, 1 Corinthiërs 8:6, en zoals hij omschreef, degene die alles Zijn plaats geeft en de levensduur alsook de woongrenzen van de mens bepaalt. Dit is nu precies wat het Griekse woord theos tot uitdrukking brengt. God, Grieks theos is Plaatser Heel duidelijk blijkt uit de genoemde twaalf aspecten, dat God de Plaatser is, omdat Hij de Schepper van al het leven is in het gehele universum, en niet alleen de Plaatser maar ook de Instandhouder, de Bewaarder en Bestuurder van het ganse heelal. Er bestaat geen enkel mens noch overheid of macht, die niet de door God gestelde plaats inneemt, Romeinen 13:1-7; Colossenzen 1:15-20. God had zich tot doel gesteld om Alles in Allen te worden en bedacht daarna hoe dit alles in zijn werk zou gaan, met andere woorden, voor Hem was het einde het begin, het uiteindelijke resultaat bepaalde de aanvang en de wijze waarop zich alles zou ontrollen. Het kwaad, dat door Hem in het leven werd geroepen, zal bij het bereiken van het einddoel zijn functie verloren hebben. 40

Over elk van de twaalf aspecten zou nog wel iets interessants gezegd kunnen worden maar dan komen we misschien iets te ver van het onderwerp vandaan. Het woord Vader, dat in 1 Corinthiërs 15:24 gebruikt wordt, is heel bijzonder. Op het moment, dat de Zoon van God alles aan Zijn Vader overdraagt, zal de mensheid, maar ook alle heerschappij, volmacht en kracht tot de ontdekking komen, dat de door Paulus geproclameerde God, ook Vader is van al Zijn schepselen. Dan zal blijken, dat de aan hen verkondigde God toch niet zo afstandelijk was als ze dachten, maar dat Hij alle schepselen liefhad als Vader. Dat Hij bij een ieder betrokken was, met hen heeft meegeleden, om uiteindelijk allen aan Zijn Vaderhart te drukken; om Alles in allen te kunnen worden. Het geweldige voor een mens is dat, als je weet door God in genade geroepen te zijn tot dienstbetoon, je je nu al bewust bent dat God je persoonlijke Vader is op wie je honderd procent kunt vertrouwen in elke omstandigheid van je leven. Hij weet wat het beste voor mij is, maar niet alleen voor mij, maar ook voor de mensen in mijn naaste omgeving en voor alle mensen daarbuiten. Hoe mensen ook tekeer gaan tegen God, altijd mag je je ervan bewust zijn, dat Hij ook eens alles in hen zal worden, Hij heeft ook die mensen lief. Derhalve vraagt God, de Vader, niets anders van ons dan de ander lief te hebben, ook al is het onze ergste vijand. Een kenmerk van iemand die God gelooft is dus dat hij kan liefhebben, ongeacht wat hem ook aangedaan wordt. Dat kan je niet uit jezelf opbrengen, zelfs niet verkrijgen door allerlei goede werken te doen, het is een speciale genadegave van God. Paulus is weer de enige, die wijst op een wel heel bijzondere relatie met God, de Plaatser, door aan te geven dat wij tegen deze God Vader mogen zeggen en wel met het woord Abba, Romeinen 8:15 en Galaten 4:6. Abba is gelijk aan ons woord pappa, waarmee hij wil aangeven, hoe vertrouwelijk en intiem wij met God mogen omgaan. Het is eigenlijk de manier waarop kinderen met hun vader omgaan. Zij vertrouwen hem volledig en als hij tegen ze zegt ‘spring’, dan doen ze dat ook omdat ze er zeker van zijn dat ze opgevangen zullen worden. Zo mag ook onze relatie met God, de Vader, zijn ondanks het feit, dat wij nu zelf volwassen zijn en misschien tegen onze aardse vader geen pappa meer zeggen. 41

Gewoon omdat wij ons eigen leven hebben opgebouwd en niet meer gewend zijn om te geloven, dat alles wat onze aardse vader zegt werkelijk het beste voor ons is. Abba, Vader, kan je slechts gebruiken indien je je bewust bent een zoon van Hem te zijn. Ook wat dit betreft is Paulus de enige die verkondigt, dat de door God, de Plaatser, gekozen mensen uit de heidenvolken geroepen worden tot de plaats van zoon. Hier komen wij later nog wel een keer op terug. Uit dit vers blijkt tevens, dat God niet alleen de mensheid op het oog heeft, maar dat Zijn gehele schepping erbij betrokken is, omdat alle heerschappij, volmacht en kracht hier ook genoemd worden, die nu nog niet door ons waargenomen kunnen worden. Volmacht is heel wat anders dan macht, zoals in de NBG vertaald is, omdat volmacht weergeeft, dat deze macht iemand gegeven moet worden. In dit geval is door God volmacht gegeven, de bevoegdheid zou je kunnen zeggen, om voor Hem bepaalde zaken te mogen regelen, zie ook het net gelezen gedeelte in Colossenzen 1:15-20. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan de satan, Hebreeuws tegenstander, ook wel duivel, Grieks dia bolos, door elkaar werper, genoemd. Deze heeft van God volmacht gekregen om als tegenstander te fungeren maar zodra God hem niet meer nodig heeft wordt hij zomaar duizend jaar vastgezet om daarna weer enige tijd losgelaten te worden, Openbaring 20:1-3. De satan of duivel is geen macht op zichzelf die maar kan doen en laten wat hij wil. Hij is volledig gebonden aan wat God hem opdraagt en waartoe Hij hem gemaakt heeft. Als gevolmachtigde kan hij hiervan geen haar afwijken en werkt slechts mee aan het uitwerken van Gods plan. Helaas heeft de mens hem tot god verheven door te zeggen, dat hij een zelfstandige macht geworden is; met welhaast een grotere macht dan God zelf. Dit door te zeggen dat God maar een klein percentage van de mensheid overhoudt, namelijk slechts dat gedeelte dat het christelijk geloof aanhangt. Door dit te geloven is de satan tot een god gemaakt die er met het merendeel van de mensheid vandoor gaat. Werkelijk een geheel uit de hand gelopen voorstelling van eigen bedenksels, die God, de Plaatser, totaal van Zijn eer beroofd heeft. 42

vers 25 Het overgrote deel van de mensheid, en ook van alle heerschappij, volmacht en kracht, is nu nog vijand van God, de Plaatser. Dit betekent dat er geen relatie is met God, de Vader. Al die vijanden zullen onder de voeten van de Zoon van God gezet (NBG gelegd) worden. Dit wordt wel eens erg menselijk uitgelegd door te denken, dat hier sprake zou zijn van een onderdrukker die werkt volgens de methodes die tijdens een oorlog gebruikt worden. Mensen werden door martelingen gedwongen tot bekentenissen en op die manier werden hele volkeren onder de voet gelopen. God, de Vader, is echter geen onderdrukker, maar een Onderschikker. Hier komen wij zo nog op terug. vers 26 De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood. Dit is opmerkelijk omdat alle heerschappij, volmacht en kracht dan al op de door God aangeboden verzoening zijn ingegaan en dat betekent dus dat alleen de mensen, die zich in de (tweede) dood bevinden, nog niet opgewekt en levendgemaakt zijn. Om alle heerschappij, volmacht en kracht onder de voeten van de Christus te brengen zijn twee tijdperken, eonen, nodig, waarvan het eerste al duizend jaar duurt en het tweede oneindig veel langer zal duren. Gedurende deze tijd blijven er mensen in de dood. Wat zal het een gigantisch schouwspel zijn als de dood als laatste vijand in een moment van een seconde buiten werking gesteld zal worden, dan zullen miljarden mensen tegelijk levendgemaakt worden. vers 27 en is alles aan de voeten van de Zoon van God onderworpen. vers 28 Maar dan is nog steeds niet het einddoel van God, de Plaatser, bereikt, want wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon van God zelf Zich aan God, de Plaatser, onderwerpen, opdat God Alles in allen kan worden en voor het ganse heelal God, de Vader, zijn. Het einddoel is uiteindelijk: God, de Plaatser, wordt Alles in Allen, zal God, de Vader, zijn! 43

In vers 26-28 komt zesmaal het woord onderwerpen voor en het schijnt nogal belangrijk te zijn als dit woord zo vaak gebruikt wordt vlak voordat God, de Plaatser, alles in allen en God de Vader wordt. Bij onderwerpen denken wij altijd gelijk negatief, omdat het in verband gebracht wordt met oorlogen, onderdrukking en iets wat je tegen je zin in wordt opgelegd door iemand die sterker is of zich in een machtspositie tegenover jou bevindt. Het is dan ook volkomen logisch, dat de mens geen behoefte heeft aan een onderwerpende God. Pas als je gaat ontdekken, dat de God, waar Paulus het over heeft, de Plaatser en liefhebbende Vader is die je zelfs Abba, Pappa, mag noemen, dan kan je ook begrijpen dat het woord onderwerpen onmogelijk bij deze God past. Hij kan niet door onderwerping en dwang Zijn doel om alles in iemand te worden, bereiken. Er moet dus iets mis zijn met het woord onderwerping en zo is het ook! Onderwerpen, Grieks hupo tassõ is onderschikken. Hupo tassõ onderschikken en hupo tagê onderschikking zijn in de NBG met de volgende woorden vertaald: onderdanig zijn 6 maal ondergeschikt blijven 1 maal onderwerpen onder stellen gehoorzaam 11 maal zich onderwerpen 4 maal stellen 1 maal 1 maal 1 maal onderdanigheid 1 maal tucht 1 maal weg gaan uit de ... 1 maal Van de 28 keer dat het Griekse woord hupo tassõ of hupo tagê voorkomt is het slechts één keer op de juiste manier vertaald, namelijk in 1 Corinthiërs 14:34, met ondergeschikt blijven. Als je het gedeelte gaat lezen, waarin dit ondergeschikt blijven voorkomt en je zou geen kennis genomen hebben van wat onderschikken nu eigenlijk inhoudt, dan zou je je lelijk kunnen vergissen. 44

Automatisch komt dan weer bovendrijven wat je altijd is geleerd of voorgehouden. Bijvoorbeeld: dat de vrouw totaal niets in te brengen heeft, onderdanig moet zijn aan de man en alles zou moeten doen wat de man zegt. Dus blijft de vrouw een slavin van de man, die zich aan hem zal moeten onderwerpen. Dit is echter geheel in tegenspraak met wat het door God, de Plaatser, geademde woord bedoelt te zeggen. Indien wij, zelfs als het Griekse woord hupo tassõ goed vertaald is met onderschikken, dit toch nog zien als een verplichte onderwerping, dan zijn wij helaas wel heel erg ver van de betekenis van Gods woord afgedwaald. Wij zijn zo beïnvloed door de tegenstander, dat wij bijna niet anders meer kunnen denken als wij deze woorden lezen en ons in allerlei bochten moeten wringen om het ook maar enigszins anders te willen bekijken. Niet voor niets zegt het woord in: Romeinen 12:2 maar laat jullie omvormen (NBG wordt hervormd) door de vernieuwing van jullie denkzin (NBG denken). Onze denkzin kan niet door onszelf omgevormd worden, maar dit wordt door God, de Plaatser, gedaan, omdat Hij ons steeds meer vervult met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijke intelligentie (NBG inzicht), Colossenzen 1:9-14. God, de Plaatser en liefdevolle Vader, zou absoluut geen behagen scheppen in een vorm van onderschikking of onderwerping van wat wij als mensen daaronder verstaan. Verplichting, afgedwongen eerbied of ontzag, eventueel bereikt door bedreiging, zou nooit tot Zijn eer en welbehagen zijn. Er blijft dan ook maar één mogelijkheid over, namelijk dat onderschikken een ondergrond van vrijwilligheid heeft wat berust op een basis van zekerheid en vertrouwen, van werkelijke liefde tot God, de Vader. Hij werkt dit zelf uit in alle mensen, maar ook in alle overheden, volmacht en kracht. Heel bijzonder is natuurlijk, dat God, de Plaatser, dat nu al in een ieder van ons bewerkstelligd heeft zodat wij in onze dagelijkse wandel niets liever willen dan ons vrijwillig onderschikken aan degenen, die God, de Vader, boven ons geplaatst heeft. 45

Vrijwillige onderschikking is het beste wat ons kan overkomen en heeft een enorme functie, omdat: a) God in principe Zijn doel met ons al heeft bereikt en Hij als Plaatser onze Vader is geworden, het uiteindelijke doel voor al Zijn schepselen. b) God ons nu al kan gebruiken als instrument in Zijn hand, zodat anderen Hem ook als Vader leren kennen. c) God nu al laat zien, dat Hij ons straks een plaats zal geven temidden der hemelingen om door ons heen te bewerken dat de overheden, volmachten en krachten zich op vrijwillige basis zullen onderschikken aan de Zoon. Voor wij gaan bekijken hoe het zit met onze vrijwillige onderschikking, moeten we eerst gaan onderzoeken hoe onderschikking tot stand is gekomen, waar het is ontstaan en wat de reden is, dat wij tot deze vrijwillige onderschikking door Paulus worden opgeroepen. Het is allemaal al begonnen in het begin van de bijbel, in het boek Genesis. Eigenlijk nog ver voor die tijd, waarvan ons maar weinig bekend is. God, Grieks Theos is Plaatser, Hij, die alles en iedereen zijn plaats toewijst. God, Hebreeuws Al is Onderschikker, Hij, die alles en iedereen aan zich onderschikt. In wezen betekent Theos precies hetzelfde als Al. Beide namen of beter gezegd titels geven aan, dat er niets en niemand iets kan doen of laten wat buiten God omgaat. Alles wat er dan ook gebeurt, in de hemel of op de aarde, gaat volkomen volgens het door de Onderschikker vastgelegde plan. Het is onmogelijk dat er iets buiten dit plan omgaat en dit wordt nog bevestigd door het feit dat ook de Onderschikker zelf niet van dit plan kan afwijken. Indien dit namelijk ooit zou kunnen gebeuren, dan zou Hij zelf een zondaar worden, omdat Hij dan Zijn eigen doel zou missen. Zonder het te beseffen zegt de theologie, dat God wel Zijn doel mist door te stellen, dat het overgrote deel van Zijn eigen schepselen verloren en naar een vermeende hel gaat om daar eeuwig en eindeloos te branden, door wormen te worden aangevreten en te knarsetanden. 46

Als je er goed over nadenkt, is dit een belachelijke voorstelling van zaken, want als wormen tot in eeuwigheid van een mens kunnen blijven eten dan zou dit betekenen dat het vlees van de mens ook steeds weer aan moet groeien. Om Gods grootheid zo in twijfel te trekken! Temeer daar wij weten dat God niet zomaar een God, maar de Plaatser en Onderschikker is van het ganse heelal en absoluut geen doelmisser/zondaar. Nu is er in het oude testament, zo zie je maar, dat je dit niet kunt missen, iets heel geks aan de hand, althans in onze vertalingen. Het blijkt namelijk, dat niet overal waar het woord God voorkomt steeds hetzelfde Hebreeuwse woord staat. Dit heeft te maken met het feit, dat wij alles maar met het Germaanse woord god vertaald hebben, wat eigenlijk, om het oneerbiedig te zeggen, een waardeloos woord is, want het is niets anders dan wodan, donar, frija, de zon, de maan of saturnus, waar onze dagen van de week naar zijn genoemd. Ieder mens heeft wel zijn eigen god, al is het alleen maar om het woord te gebruiken om te vloeken. God is een algemeen begrip voor iets wat men aanbidt of vereert en dit kan alles zijn, zoals ook Paulus ondervond toen hij in Athene kwam. Het barstte daar van de goden, maar helaas! je hebt er niets aan, omdat ze je alsmaar verder van God, de Vader, afbrengen. De belangrijkste Hebreeuwse woorden die met God zijn vertaald zijn: Al, Ale, Alue en Alueim, zodat het van groot belang is om eens na te gaan wat de betekenis is van deze titels. Titel Al Al-e Al-u-e Betekenis Onderschikker aan Onderschikker Wie Al, allen aan Zichzelf Al, allen aan de Zoon aan Onderschikker Zoon, allen aan Al Al-u-e-im aan Onderschikker-s zonen, velen aan de Zoon Indien je deze vier verschillende woorden, met hun eigen specifieke betekenis, gewoon met het ene Germaanse woord God vertaalt, dan is het dus onmogelijk om ook maar iets van wat God, de Vader, aan het uitwerken is te begrijpen en dat begint al bij de eerste bladzijde van de bijbel. Vanaf het begin geeft de titel Al aan wat het einddoel van God is, namelijk om alles wat Hij in Christus geschapen had en nog ging scheppen of herscheppen in de komende eonen, ofwel tijdperken, vrijwillig aan Hem te onderschikken. 47

Hierdoor kan Hij als Al alles in allen worden en vanaf dat moment heeft Hij de titel van zowel Plaatser als Onderschikker niet meer nodig, omdat Hij dan Vader van al Zijn schepselen is geworden. Al als Onderschikker is de bron, waaruit alles is voortgekomen. Hij is onzichtbaar, Romeinen 1:20; 2 Corinthiërs 4:4 (in NBG niet vertaald); Colossenzen 1:15 en 1 Timótheüs 1:17. Niemand heeft Hem ooit gezien, Johannes 1:18 en 1 Johannes 4:12. Al-e geeft weer dat Zijn Zoon niet de bron is, maar dat God overal bij betrokken is en er niets kan gebeuren buiten Hem om. Alle vier de titels beginnen immers met Al. Romeinen 11:33-36 eindigt met: Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al (NBG zijn alle dingen). In 1 Corinthiërs 8:6 schrijft Paulus: voor ons is er maar één God, de Vader, uit wie het al (NBG alle dingen) is, en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie het al is en wij door Hem. Al-u-e, de Zoon, heeft van Al de opdracht gekregen om alles uit te voeren volgens het plan dat Al vastgesteld heeft; hiervan kan de Zoon niet afwijken. Hij is de eerstgeborene van wat er ooit geschapen is. Colossenzen 1:13-20 de Zoon van Gods Liefde is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem is het Al geschapen, wat in de hemelen en op de aarde is. Uit vers 18 blijkt, dat de Zoon in de gestalte van een mens tevens de eerstgeborene uit de doden is. Vers 20 geeft heel duidelijk weer, dat de Zoon tevens de eerste was, die zich op vrijwillige basis onderschikte aan Al, de Onderschikker, die tevens Zijn Vader is. Slechts door het bloed Zijns kruises kon er Vrede gemaakt worden en het al weer met God verzoend worden. Dit betekent dat, indien de Zoon zich niet vrijwillig aan God, de Vader, had onderschikt, deze Vrede en Verzoening geen doorgang zouden hebben kunnen vinden. 48

Zonder vrijwillige onderschikking zou alles blijven zoals het nu is en zou er verder geen enkele reden voor ons bestaan zijn. Vanaf het begin was in het plan van God de eerstgeborene, de Zoon van Zijn Liefde, al opgenomen als degene, die door Zijn dood Vrede en Verzoening teweeg zou brengen voor het al, 1 Petrus 1:18-20. Bij Zijn leven als mens op aarde heeft Hij vele malen gezegd, dat Hij niet was gekomen om Zijn eigen wil te doen, maar die van de Vader, Johannes 6:38, 4:34; Lucas 22:42. Hij wilde zich op volkomen vrijwillige basis aan Zijn Vader onderschikken, ondanks dat dit Hem de vloekdood op het kruis zou kosten. Slechts eenmaal heeft het de Zoon moeite gekost, echter niet zozeer vanwege het lijden op het vloekhout van Golgotha, maar vanwege het feit, dat Zijn Vader Hem voor de eerste keer vanaf het begin van de schepping moest verlaten, Grieks eg kata leipõ, in neer laten. De Zoon werd ten behoeve van ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden zijn gerechtigheid Gods in Hem. Bovendien is God in Christus met de wereld verzoend en rekent hun hun overtredingen niet langer toe, 2 Corinthiërs 5:1821. God, de Onderschikker en Vader, kan geen gemeenschap hebben met zonden. Bovendien is een ieder, die aan het hout hangt, vervloekt, Galaten 3:13 en Deuteronomium 21:23. De Zoon werd voor ons tot zonde om ons vrij te kopen en heeft met Zijn eigen bloed betaald om ons te kunnen rechtvaardigen. Marcus 14:36 Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt. Als Hij op Zijn menselijke gevoelens afging, dan leek wat komen ging voor Hem ondraaglijk, zodat Hij begon te huiveren en terneergedrukt werd en tot Zijn discipelen zei: Mijn ziel is diep bedroefd, tot stervens toe, vers 33 en 34. Hoewel de Zoon, de eerstgeborene, het beeld van God was, heeft Hij zich toch vrijwillig onderschikt aan de wil van de Vader en Paulus roept ons op om dit ook te doen, zie: Filippenzen 2:5-11 De Zoon, in de gestalte Gods zijnde, was aan God gelijk, maar toch heeft Hij Zichzelf ontledigd en heeft de gestalte van een slaaf (NBG dienstknecht) 49

aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden en in dit vernederde lichaam is Hij ook nog gehoorzaam geworden tot de dood des kruises. Dat Hij Zichzelf ontledigd en vernederd heeft, geeft aan dat Hij dit ook zelf zo gewild heeft, omdat Hij zich vrijwillig wilde onderschikken aan wat God, de Vader, in Zijn plan besloten had. Het gehoorzaam worden tot de dood des kruises was voor Hem geen moeten, want dan was dit nooit tot eer van God, de Vader, geweest. Bij ons mensen heeft gehoorzamen wel altijd iets te maken met een bepaalde dwang, wat je al op zeer jeugdige leeftijd ingeprent krijgt en wat bijna niet meer is weg te denken uit onze maatschappij. Een mens die niet luisteren wil, die moet maar voelen is een gevleugeld gezegde. Voorbeelden te over, als je niet luistert, krijg je geen snoepje ga je voor straf naar bed mag je de hele week niet buiten spelen geef ik je een oplawaai geef me je geld of ik schiet vertrek uit dit land of ik bombardeer geef je over of we gooien een atoombom als je dit of dat niet doet ga ik scheiden, enz. De mens kan niet anders meer dan dreigen, zodat wij haast wel moeten denken dat God ook zo is. De meeste religies maken daar bedekt of onbedekt gebruik van, maar God, die Theos, Plaatser en Al, de Onderschikker en bovendien Vader is, niet. Bij God gaat alles op vrijwillige basis, zelfs gehoorzamen. Gehoorzamen, Grieks hup akouõ is onder horen en dit betekent, net als bij onderschikken, altijd op vrijwillige basis. God, de Vader, heeft Zijn Zoon echt niet hoeven te dreigen met straf of wat dan ook. Je gaat volkomen tegen Gods wil in door iemand te dwingen om te gaan geloven, zich te onderschikken of te gehoorzamen. Gehoorzamen is juist: Je vrijwillig stellen/voegen onder wat je hebt gehoord. 50

Het wordt een vanzelfsprekendheid of, zoals Paulus het in Filippenzen 2:5 noemt, een gezindheid, een innerlijke houding recht uit het hart en een daad uit Liefde tot God van wie je weet dat Hij jouw Vader is. In 1 Corinthiërs 15:21-28 eindigt God, de Plaatser en Onderschikker, op exact dezelfde manier als waarop Hij is gestart. Vanaf Genesis 1:1 is Hij, Al, de Onderschikker, waarbij Hij Zijn Zoon heeft aangesteld als Alue, aan-Onderschikker, en hemelingen en mensen als Alueim, aan-Onderschikkers, om Zijn plannen uit te voeren. Dit komt in deze verzen duidelijk tot uitdrukking. vers 24 De Zoon van God draagt het koningschap over aan God, de Vader, ofwel Alue draagt het koningschap over aan Al. Alle heerschappij, volmacht en kracht worden door de Zoon van God, onttroond, met medewerking van mensen, die zonen genoemd worden, Galaten 4:6-7 en Efeziërs 1:5-6, met andere woorden: Alueim worden door Alue ingeschakeld om alle heerschappij, volmachten en krachten te onttronen. vers 27 Uiteindelijk is het al (NBG zijn alle dingen) aan de voeten van Alue onderschikt. vers 28 Als het al aan de Zoon onderschikt is, zal de Zoon zelf Zich aan Hem onderschikken, die Hem het al onderschikt heeft, met andere woorden: Als het al (NBG alle dingen) aan Alue onderschikt is, zal Hij Zichzelf aan Al onderschikken, die Hem het al (NBG alle dingen) onderschikt heeft. Hetgeen uitmondt in: God, de Vader, alles in allen! Om tot Zijn einddoel te kunnen komen heeft God, Al, Onderschikker, medewerkers aangesteld, die alles voor Hem tot uitvoering brengen. Allereerst de Zoon als Alue, aan-Onderschikker. Hem heeft God alle volmacht gegeven om alles wat in de hemel is, alsook op de aarde, geheel in overeenstemming met Zijn plan tot uitvoering te brengen. 51

Hiervoor heeft de Zoon de beschikking over allerlei instrumenten, waaronder mensen en hemelingen, die Hij aanstelt als Alueim, aan-onderschikkers. Alueim is echter een meervoudsvorm, waarvan je niet altijd direct kunt zien of het nu gaat over Al en Alue samen, of over Al, Alue en nog andere medewerkers, zoals mensen of hemelingen. Laten we maar eens beginnen bij Genesis 1:1 en 2, hier staat letterlijk in het Hebreeuws: In begin schiep Alueim, de hemel en de aarde. De aarde nu werd een chaos en zonder inhoud (NBG was woest en ledig) en duisternis was over de oppervlakte van de onderwaterchaos en de geest van Alueim vibreerde (trilde) over de oppervlakte van het water. Het is wel duidelijk, dat het hier niet gaat om mensen of hemelingen, maar om God, Al, de Onderschikker, en de Zoon, Alue, als aan-Onderschikker, wat precies klopt met wat wij al eerder hebben gelezen in 1 Corinthiërs 8:6 namelijk: er is maar één God, de Vader, uit wie het al is en tot wie wij zijn en één Here, Jezus Christus, door wie het al is en wij door Hem. In deze twee verzen ligt al een heel tijdperk besloten, daar uit de grondtekst blijkt dat de aarde niet een chaos was, maar een chaos werd. Er staat hetzelfde Hebreeuwse woord als in Genesis 2:7; 4:2. In de NBG vertaling staat: In den beginne, wat een soort tijdsaanduiding aangeeft en suggereert dat op het moment dat onze bijbel begint ook de daadwerkelijke schepping begonnen is, nu ongeveer 6000 jaar geleden. In het Hebreeuws staat er echter In Begin en dat geeft geen exacte tijdsaanduiding aan. De schepping kan wel een miljoen jaar geleden geweest zijn, want het kan vrij eenvoudig, nou ja, eenvoudig, aangetoond worden dat In Begin niet 6000 jaar geleden geweest is. De wetenschap heeft allang aangetoond, dat deze aarde en alles wat erop geleefd heeft vele jaren ouder moet zijn. Neem bijvoorbeeld de skeletten en eieren die zijn gevonden van reusachtige dieren. Zij heeft ook al bevestigd dat de dieren, die destijds geleefd hebben, door een plotselinge catastrofe overvallen moeten zijn geweest, gezien het feit dat de skeletten nu nog vrijwel compleet gevonden worden. 52

Om te kunnen zijn ontstaan, moeten olie en allerlei metalen heel lang onder een zeer zware druk gestaan hebben die veroorzaakt werd door het water waarmee de aarde omringd was. En als je ziet welke kracht water heeft bij een overstroming of een vloedgolf, dan is daar niets tegen bestand en voor iemand er erg in heeft, is alles verwoest wat je als mens hebt opgebouwd en dan hebben we het nog niet eens over wat er gebeurt als God de hele wereldbol onder water zet. Het geweldige is echter, dat wij vanuit Gods Woord kunnen aantonen hoe Hij te werk is gegaan. Jesaja 45:18 schrijft, dat God de aarde niet tot een baaierd geschapen heeft, het Hebreeuws woord is tohu wat chaos betekent. De NBG vertaalt het in Genesis 1:2 met woest en hier met baaierd, op zo’n manier kan je er helemaal geen wijs meer uit. De van Dale geeft bij baaierd echter ook gewoon chaos aan. Er is ook geen enkele reden voor God om, als Hij iets gaat scheppen, dan eerst een chaos te scheppen, compleet omgeven door water en duisternis. De aarde werd echter een chaos door een gigantisch gericht, wat Gods woord aangeeft in het nieuwe testament met het Griekse woord kata bolê wat nederwerping is. De vertalers van onze bijbels konden geen kant op met dit Griekse woordje, zij geloofden immers, dat de aarde bij het begin van hun bijbel geschapen was, nu ongeveer 6000 jaar geleden. De theologie heeft het er nu moeilijk mee, omdat zij erachter is gekomen, dat de zaken niet helemaal kloppen, vandaar dat ze steeds meer neigt naar de evolutietheorie. Vele orthodoxe gelovigen zijn nog steeds van mening, dat de aarde slechts 6000 jaar oud is. De vertalers hebben dan ook gekozen voor grondlegging van de wereld en deze vertaling kom je dus in iedere bijbel tegen. Het woord kata bolê komt tien maal voor en is overal vertaald met grondlegging: Matthéüs 13:35, 25:34; Lucas 11:50; Johannes 17:24; Efeziërs 1:4; Hebreeën 4:3, 9:26; 1 Petrus 1:20; Opbenbaring 13:8 en 17:8. Toch kwamen de vertalers in problemen, omdat het woord kata bolê ook een werkwoordsvorm heeft, namelijk kata ballõ, wat voorkomt in 2 Corinthiërs 4:9 waar het vertaald is met ter aarde geworpen. 53

Hieruit kun je meteen concluderen dat, zodra je begint af te wijken van Gods woord en je je eigen gedachten gaat invullen, je voor de grootste problemen komt te staan. Bij ballõ hebben ze wèl ineens het goede woordje geworpen te pakken, maar bij de vertaling van kata houden ze toch nog aarde aan, wat nog een beetje lijkt op grond. Jammer dat ze het niet met het juiste woord neder of neer vertaald hebben, temeer omdat het woord kata veelvuldig goed vertaald wordt, bijvoorbeeld in: Handelingen 28:6, met neervallen Johannes 8:6, met neerbukken en Efeziërs 4:9, waar toch duidelijk nedergedaald staat. Wat er in Genesis 1:3 beschreven staat is niet het begin van de schepping, maar het begin van een herschepping, omdat de reeds bestaande aarde geheel omringd was door water vanwege een gericht. De reden van dit gericht is mij onbekend, doch je kunt wel aannemen dat het iets met doelmissen (zonde) te maken heeft gehad omdat er bij de herschepping al kwaad bestond, goed trouwens ook. God plaatste geen boom van kennis van kwaad in de hof, maar een boom van kennis van goed èn kwaad, Genesis 2:9 en 17. Het kwaad kwam niet in onze wereld door het eten van de boom door Adam en Eva. Het kwaad was er allang voor die tijd, wat je kunt zien aan de tegenstander van God, die gelijk al probeert Eva te verleiden om iets te doen wat God verboden had. De tegenstander verleidde Eva dan ook door te zeggen, dat ze als God zou zijn, kennende goed en kwaad, Genesis 3:5, terwijl God dit ook bevestigt in vers 22: zie de mens is geworden als een van Ons door de kennis van goed en kwaad. Het kwaad kwam dus niet door deze overtreding van Gods gebod in de wereld, maar het verschil tussen goed en kwaad werd aan de mens geopenbaard en in die zin werden ze gelijk aan God. Voor de rest werd het een grote afgang, omdat ze stervende stervend werden, het stervensproces zette zich in gang, Genesis 2:17. Toen God, Al, door de Zoon, Alue, aan de herschepping begon, waren er, buiten de dieren die op deze aarde geleefd hadden, ook al hemelingen. 54

Mogelijk hebben deze door hun doel te missen (zondigen) ertoe bijgedragen, dat er over de aarde een gericht kwam; in ieder geval wordt hierover geschreven in het boek Job. Job 38:1 t/m 42:6 Job was behoorlijk aan het twijfelen geslagen, zodat God hem ter verantwoording roept en uit de doeken doet, dat hij niet zomaar iets tegen God kan inbrengen. Het is een schitterende weergave van wat God geschapen heeft en waar Job uiteindelijk toch geen antwoord op heeft. Waar het ons om gaat is, dat er al zonen Gods jubelden voor er ooit een mens geschapen was. Bovendien zou het heel goed mogelijk kunnen zijn, dat deze zonen Gods niet alleen gejubeld hebben, doch ook daadwerkelijk hebben meegewerkt aan het tot stand komen van de herschepping. In ieder geval sluit het Hebreeuwse woord Alueim, aan-onderschikkers, dit niet uit. Voor ons staat er ook zoiets dergelijks geschreven in Romeinen 11:33-36. Adam was de eerste mens die God aanstelde als aan-onderschikker. Hij werd geschapen naar Gods beeld en als Zijn gelijkenis en kreeg volmacht van God om te heersen over de vissen, het gevogelte, het vee en al het kruipend gedierte. Het heersen moet je meer zien als besturen of zorgdragen. Adam kreeg niet de opdracht de dieren te eten, hij mocht slechts eten van zaaddragend gewas en zaaddragende vruchten van bomen, Genesis 1:29. Verder mocht Adam al het gedierte een naam geven, hij werd vanaf het allerprilste begin van de herschepping ingezet als medewerker, aanonderschikker, Alueim, Genesis 1:26-28 en 2:19-20. Adam was voor de dieren als het ware de belichaming van God, althans voor de tijd, dat de mens nog niet stervende stervend was. De tweede aan-onderschikker op aarde werd Eva, zij werd uit Adam genomen, omdat de eerste mens Adam manlijk/vrouwlijk werd geschapen, Genesis 1:27. Toen God de eerste mens schiep had Hij in Adam al zijn vrouw voorzien en kon Hij over haar praten, alsook over vruchtbaar en talrijk worden. In Genesis 2:18 zegt God, dat Hij voor de mens een hulp zou maken als zijn aanvulling. Dit geschiedde pas, nadat Adam had gezien, dat de dieren wèl een hulp als hun aanvulling hadden en hij niet. 55

En dan moeten we niet denken aan een soort huishoudelijke hulp, die overal goed voor is en op dìe manier zo goed bij hem past! Genesis 2:21-23 God nam geen rib bij Adam weg, dit is absoluut geen mogelijkheid, dan zou Adam een extra rib gehad moeten hebben of er een hebben moeten missen. Het zijn van die kletsverhalen, die uit vroeger dagen stammen en in de bijbel beland zijn, net zoals de appel waar Eva van at en de walvis waar Jona in gezeten heeft. Er staat geen appel en ook geen walvis in de bijbel, maar vrucht en grote vis, doch op alle schilderijen en prenten worden deze wel zo afgebeeld. God nam echter een van zijn cellen weg en bouwde deze cel uit tot de vrouw. Dit is volkomen logisch en goed te begrijpen, mede omdat de wetenschap heeft vastgesteld, dat in iedere menselijke en ook dierlijke cel alle eigenschappen aanwezig zijn die de mens of het dier bezit. God haalde gewoon het vrouwelijke uit de eerste mens, die manlijk/vrouwlijk geschapen was. Mocht dit toch nog onlogisch klinken, dan moeten we maar alvast vooruit grijpen op wat ik eigenlijk later wilde behandelen, namelijk: Efeziërs 5:22-33 Het is een gedeelte waar het gaat om Christus en Zijn gemeente, Grieks ek klêsia, wat uitgeroepenen betekent. Paulus gebruikt het hier in verband met het huwelijk en laat zien hoe het huwelijk een afschaduwing is van Christus en Zijn gemeente, een eenheid, dezelfde eenheid die er bestond tussen Adam en Eva. De mens, manlijk/vrouwlijk, werd tot twee mensen, die elkaar completeerden en voor God een volkomen eenheid vormden, afgezien of er sprake was van geslachtsgemeenschap of niet. Het grote geheimenis waar Paulus over schrijft is, dat in de Zoon, de eerstgeborene van de ganse schepping, de uitgeroepen gemeente ek klêsia, die het lichaam van Christus is, al besloten was. God, de Vader, riep Paulus om deze gemeente uit te roepen. Wij zijn de hulp, de aanvulling voor de Zoon, zoals Eva de aanvulling voor Adam werd. Dit is een geheimenis zo groot, dat slechts diegenen, die ook daadwerkelijk tot dit Lichaam geroepen worden, het kunnen verstaan. 56

Dan wordt ook duidelijk dat de eenheid, die het huwelijk weergeeft, niet verbroken kan worden, omdat dit met Christus en Zijn lichaam ook niet mogelijk is. Veronderstel, dat Christus ook elke keer van lichaam verandert als wij moeilijk doen of zo. Dit is ook de reden dat het geen kwestie is van niet mogen, maar van niet willen scheiden, dit op een volkomen natuurlijke manier, gebaseerd op vrijwilligheid. Wij zijn Zijn aanvulling en wij kunnen niet van Hem scheiden en Hij kan niet van ons scheiden, omdat wij tezamen een lichaam vormen en dat is ook de reden, dat wij medewerkers van Hem zijn of wel aan-onderschikkers, Alueim. Vanaf Adam blijkt, dat geen enkel mens zich op vrijwillige basis wil onderschikken aan Al, de Onderschikker, en ook niet aan Alue, de Zoon, de aan-Onderschikker, de eerstgeborene van de ganse schepping, door wie alles geschapen is. En al helemaal niet aan mensen, die Al als aan-onderschikkers heeft aangesteld. Zelfs al weet je je geroepen tot het Lichaam van Christus, als zoon van God, dan nog ben je vaak niet bereid tot onderschikking op vrijwillige basis aan God, de Vader, noch aan de Zoon, noch aan diegenen die God boven of naast je heeft gesteld. Hoe kan God, de Vader, ooit tot Zijn doel komen als zelfs wij, die straks alle heerschappij, volmacht en kracht ervan zullen gaan overtuigen dat het beter is je vrijwillig aan Al te onderschikken, niet bereid zijn dit nu al in ons aardse kloffie op vrijwillige basis te doen? Hierop is echter een heel simpel antwoord, namelijk dat dit niet van ons doen en laten afhankelijk is, maar van Zijn handelen in ons leven. Hij werkt dit zelf in een ieder van ons persoonlijk uit, zodat er op den duur een innerlijke behoefte ontstaat om aan Zijn wil gehoor te geven, ongeacht of dit gepaard gaat met psychisch of geestelijk lijden, verdriet en pijn. Het berust op een volledige overgave en een rotsvast vertrouwen, dat Al, de Onderschikker, die nu al mijn Vader is, het allerbeste weet wat goed is voor mij, mijn gezin, mijn familie en uiteindelijk voor alle mensen. Uit de geschiedenis van Gods woord blijkt echter telkens weer, dat de door God aangestelde aan-onderschikkers, Alueim, toch ook weer in de fout gingen. 57

Genesis 2:17 God, Al, had Adam en Eva als Alueim, aan-onderschikkers, aangesteld en slechts één gebod opgelegd, namelijk: Gij zult niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij stervende stervend zijn. Genesis 3:1-7 Uit dit gedeelte blijkt, dat Eva zich door de tegenstander laat verleiden om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten, wat betekende dat zij zich als aan-onderschikker niet langer wilde onderschikken aan wat de Onderschikker bepaald had. Zij ging in tegen Gods geopenbaarde wil, Genesis 2:17, en werd daarmee stervende stervend. Adam kon niets anders doen dan de zijde kiezen van zijn vrouw om ook stervende stervend te worden. Je zou kunnen zeggen, dat hij zich aan zijn vrouw onderschikte, anders zou de eenheid, die God tussen hen had aangebracht verbroken worden, want Adam zou dan onsterfelijk zijn gebleven, terwijl Eva sterfelijk werd, 1 Timótheüs 2:14. Eva was uit Adam genomen, zij was een deel van hem en was de door God aan hem gegeven aanvulling. Hij had haar lief, wat je ook kunt opmaken uit het feit, dat Adam zijn vrouw geen verwijten maakte. Adam zei bijvoorbeeld niet, wat heb je mij nu aangedaan, je sterft maar een end weg. Dat zou namelijk onze reactie geweest zijn. Het was de eerste keer dat Adam zijn liefde daadwerkelijk kon tonen, ook al omdat hij het niet zou hebben kunnen verdragen haar alleen onder Gods oordeel te zien. In die zin had het kwade dat de tegenstander had veroorzaakt voor de mens een wel heel bijzondere uitwerking, omdat het ook goed voortbracht in de uiting van de wederzijdse liefde tussen Adam en Eva. Adam was bereid te lijden en te sterven op vrijwillige basis. Uit liefde tot zijn vrouw raakte hij zijn heerlijkheid kwijt en kreeg een vernederd lichaam. Hierdoor werd Adam een beeld van Christus, omdat ook de Zoon van God op vrijwillige basis Zijn heerlijkheid opgaf en het lijden en sterven op zich nam uit liefde tot Zijn gemeente, die Zijn Lichaam is. 58

Hoewel in Efeziërs 5:22-33 de vrouw als eerste genoemd wordt, ligt toch de grootste aansporing bij de man, namelijk om zijn vrouw lief te hebben evenals Christus Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, vers 25 en 26. Van de man wordt gevraagd zich op vrijwillige basis te laten kruisigen of bereid te zijn te sterven, maar dan in figuurlijke zin wat de Zoon letterlijk deed. Wij kunnen ook, net als Adam, zonder ook maar een woord van tegenwerping of verwijt aan onze vrouw onder de gegeven omstandigheden blijven staan. De vrouw, noch de man, zal dit uit zichzelf kunnen opbrengen, doch God bewerkt de bereidheid om dit te willen doen. In de praktijk zal wel blijken, dat wij nog maar in de kinderschoenen staan, omdat wij steeds weer de dingen naar onze eigen hand willen zetten, maar ook dit is broodnodig, anders zouden wij denken al heel wat mans te zijn. Dat de Zoon van God een vernederd lichaam kreeg vind je in Filippenzen 2:6-8. Dat wij een vernederd lichaam hebben staat in Filippenzen 3:20 en 21. Onmiddellijk nadat ze van de boom van kennis van goed en kwaad hadden gegeten en uit de hof van Eden, wat weelde betekent, werden gezet, stelde de Here God een cherubs met een flikkerend zwaard voor de hof, zodat Adam en Eva niet zouden kunnen eten van de boom des levens. Dan zouden ze immers voor altijd in hun sterfelijke lichamen zijn blijven rondlopen, Genesis 3:22-24, en zouden zij bij wijze van spreken nu nog leven. Zij waren nu wel verstandig en als God geworden, kennende goed en kwaad, maar het kwaad voerde gelijk de boventoon. Hun beider ogen werden geopend en zij bemerkten dat zij naakt waren. Zij verloren de heerlijkheid waarmee zij waren omkleed, wat veroorzaakt werd door het stervende stervend worden. Dit moet voor Adam en Eva een verschrikkelijke ontdekking zijn geweest. Zij wisten met deze naaktheid helemaal niet om te gaan en begonnen direkt bladeren van de bomen te rukken om hun vernederde lichamen hiermee te bedekken, Genesis 3:7. Ook de relatie met hun Onderschikker was gelijk verbroken. Zij durfden niet tevoorschijn te komen en het kwaad werd alsmaar erger. Zij gingen een ander de schuld geven, Adam de vrouw die God hem gegeven had als aanvulling en Eva de slang, Genesis 3:12,13. 59

Tegenwoordig is alles nog steeds bij het oude, iedereen geeft iedereen de schuld, behalve zichzelf. Natuurlijk was de slang op zich niet de verleider van Eva, doch de slang werd gebruikt als medium van de tegenstander. Ook hierin is niets veranderd, denk bijvoorbeeld aan mensen die Mariaverschijningen hebben en als medium fungeren voor de tegenstander en van alles en nog wat doorkrijgen. Mediums worden heden ten dage veel bezocht en geloofd. God moest gelijk maatregelen nemen, omdat bladeren op den duur geen afdoende bedekking voor Adam en Eva waren, zodat Hijzelf de eerste dieren moest doden om hun vel als kleding te kunnen gebruiken. Met andere woorden, Hij bedekte zonde met zonde, wat ook weer verwijst naar de Zoon van God, die als een lam geslacht zou worden om de zonde der wereld weg te nemen. Genesis 3:15-16 Het geweldige van God is, dat Hij Eva gelijk een belofte geeft, namelijk dat Hij vijandschap zal zetten tussen het zaad van Eva en het zaad van de tegenstander. Met het zaad van Eva wordt de Zoon van God bedoeld, die uit de vrouw geboren zou worden en dan staat er in de NBG dit zal u de kop vermorzelen, maar in het Hebreeuws staat er heel wat anders namelijk HIJ. Ook in vers 16 is een behoorlijke vergissing gemaakt in de NBG, waar staat: en naar de man zal uw begeerte uitgaan. Hierdoor is de vrouw verworden tot een sexsymbool, zij zou er alleen nog maar in geïnteresseerd zijn haar man te begeren. In werkelijkheid staat er echter: doch door uw man is uw herstel. Het heeft een beetje de betekenis van een genezing na een ziekte. Het verwijst naar de Zoon van God, die de Redder van Zijn Lichaam is, (NBG die Zijn lichaam in stand houdt), Efeziërs 5:23, en uiteindelijk de Redder is van de gehele schepping. Het herstel door de man heeft niet zozeer met Adam te maken, alswel met de Zoon van God, die later door de vrouw geboren zou worden. Hier is trouwens geen man aan te pas gekomen. Vanaf het begin van Gods woord blijkt alles steeds heen te wijzen naar het herstel van de gehele schepping door de Zoon van God, zoals dit alleen door Paulus naar voren wordt gebracht. 60

1 Corinthiërs 15:44b-49 Is er een ziels lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. Aldus staat er ook geschreven, de eerste mens, Adam werd een levende ziel, de laatste Adam een levendmakende geest. In vers 47: de eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is de Heer (door NBG niet vertaald) uit de hemel. God ziet alle mensen als besloten in de eerste mens, Adam, alsook in de tweede mens, de laatste Adam, 1 Corinthiërs 15:21-28. vers 21 Want, dewijl de dood er is door één mens (Adam), is ook de opstanding door één mens (Christus). vers 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levendgemaakt worden. Zo zie je maar weer, dat als je wilt begrijpen wat Paulus bedoelt, je beslist niet buiten het Oude Testament kunt. Door het ingaan tegen het gebod van God van het eerste mensenpaar ontstond de situatie, dat de door God geschapen mensen als Alueim, aan-onderschikkers, zich niet langer wilden onderschikken aan Al, de Onderschikker. Het gevolg was niet alleen dat zij als God werden, kennende goed en kwaad, maar tevens dat ze stervende stervend werden. Stervelingen, en dat betekende dat al hun nakomelingen ook als sterveling geboren zouden worden en daardoor niet konden ontkomen aan het feit, dat zij zich ook niet zouden willen onderschikken aan Al, de Onderschikker. De mens en al zijn nakomelingen werden doelmissers, zondaars, doch Paulus is de enige apostel die voor ons, de niet-Joden, duidelijk maakt wat de toekomst is voor alle mensen. Romeinen 5:12-21 Daarom, gelijk door één mens het doelmissen (NBG de zonde) de wereld is binnengekomen en door de zonde, doelmissen, de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, waarop allen doel misten (NBG omdat allen gezondigd hebben). De NBG suggereert dat wij dood gaan, omdat wij gezondigd hebben. Dit zou betekenen dat, indien het mogelijk was om niet te zondigen, wij ook niet zouden sterven. 61

Het is echter zo dat wij, als gevolg van het sterveling worden, niet anders kùnnen dan ons doel missen. Er bestaat geen enkel mens die geen sterveling/doelmisser is, doch uit vers 18 en 19 blijkt, dat dit niet voor alle eonen/tijdperken, eeuwigheden, geldig is. In deze verzen komt duidelijk tot uitdrukking, dat het door een daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling is gekomen, die tot de dood leidde. Daar staat echter die ene daad van gerechtigheid tegenover, die voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven leidt. Je kunt net zo min aan de dood en het doelmissen ontkomen als aan de rechtvaardiging ten leven. In vers 19 gaat Paulus nog een stapje verder door te schrijven, dat door de ongehoorzaamheid van één mens de velen als doelmissers, zondaars, werden ingezet (NBG zijn geworden) en dat door de gehoorzaamheid van één diezelfde velen als rechtvaardigen zullen worden ingezet. Er is in de loop der eeuwen zoveel over zonde, hel en verdoemenis gesproken, dat er zowat geen mensen meer te vinden zijn die nog geloven wat Gods woord werkelijk zegt. Kijk, als wij zondaars zijn geworden en nog steeds zijn door eigen schuld, dan zou het misschien logisch zijn dat wij een eeuwige, altijd durende, verdoemenis zelf verdiend hebben en naar de hel zouden gaan, doch dit is een verzinsel van mensen. Al, de Onderschikker heeft echter zelf de mens als doelmisser, zondaar, ingezet. Dan is het toch ook volkomen logisch dat Hij in Zijn Plan besloten heeft om de mens uiteindelijk ook weer als rechtvaardige in te zetten! Het ongeloof over het feit dat God tot Zijn doel komt met Zijn eigen schepping en schepselen is zo diep geworteld, dat de mens is gaan denken, dat het God uit de hand gelopen is en dat Hij wel de redder van alle mensen zou willen zijn, maar het niet kan, omdat de mens het zelf in eigen hand heeft of hij wil kiezen voor het eeuwige leven of om eeuwig verloren te gaan. Zij weten ook niets van ingezet worden, omdat het zo niet vertaald is. Trouwens al was het wel goed vertaald, dan nòg zou men niet kunnen geloven dat God de mens als doelmisser, zondaar, ingezet zou hebben, omdat God, volgens veel gelovigen, alleen maar goed doet en met kwaad niets van doen heeft. Terug naar het begin van Gods woord, Genesis 4:1. 62

Toen Eva haar eerste kind gekregen had en hem Kaïn noemde, zei zij: Ik heb een man verworven, Here. Er staat helemaal niet, zoals in de NBG vertaald is, met des Heren hulp. Zij legde de nadruk juist op ik. Zij had met pijn en moeite haar eerste kind gebaard en heeft vast gedacht, dat deze man het herstel, de genezing, zou brengen zoals God haar had beloofd. Dit was immers haar zaad, haar nakomeling. Haar tweede kind noemde ze Abel, wat ijdelheid betekent, waarmee ze al aangaf, dat de man, die het herstel zou zijn nog wel even op zich zou laten wachten. Hoe geschokt moet zij wel niet geweest zijn toen de eerste zoon Kaïn haar tweede zoon Abel doodde. Wat een verbijstering zal dit teweeg hebben gebracht bij Adam en Eva op het moment, dat zij voor het eerst met de dood werden geconfronteerd. Zij verloren in één klap twee zonen, Abel werd gedood en Kaïn werd door Al weggezonden. Bij de geboorte van haar derde zoon, Genesis 4:25, gaf Eva echter God de eer en noemde hem Seth en zei: Want God heeft mij een ander zaad gesteld in de plaats van Abel, omdat Kaïn hem doodde. Seth werd de plaatsvervanger van Abel en in die zin verwees hij weer naar het zaad dat God aan Eva beloofd had, de Zoon van God, die plaatsvervanger werd voor de gehele schepping en hiervoor met de dood betaalde. In de geschiedenis van Kaïn en Abel komt duidelijk tot uitdrukking, dat Abel zich wilde onderschikken aan Al, de Onderschikker, en Kaïn dit niet van plan was. Zevenmaal probeerde God Kaïn tot de orde te roepen, doch hij wist van geen wijken. Hij bouwde als eerste een stad om zich te beschermen en vernoemde die stad naar zijn zoon Henoch. De nakomelingen van Kaïn deden als hun vader en kwamen niet meer tot onderschikking aan Al, de Onderschikker. Lamech was het toppunt van kwaadaardigheid geworden, wat hij tot uitdrukking bracht met zijn rede, vers 23,24. In het geslachtsregister van Adam als Alueim, aan-onderschikker, die was geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, komt Kaïn dan ook niet voor. Abel trouwens ook niet, omdat hij geen nageslacht had. Als zijn plaatsvervanger wordt Seth de volgende Alueim, aan-onderschikker, die Adam naar zijn beeld en gelijkenis verwekt had, zie Genesis 5:1-32. 63

Uit vers 5 blijkt, dat Adam nog vele zonen en dochteren verwekt heeft, doch alleen Seth werd benoemd tot Alueim, aan-onderschikker. Hij was degene die met Adam samen de uiteindelijke beslissingen nam, de overige familie onderschikte zich aan hen. Van elk nageslacht werd er steeds één als Alueim, aan-onderschikker, aangesteld en zij worden in Genesis 6:1-5 dan ook tweemaal zonen Gods genoemd, machtigen (NBG reuzen) of aanzienlijken, zij zijn de enigen die met naam en leeftijd genoemd worden. Vanaf het begin van de schepping was er dus al een door God bepaalde gezagsverhouding God, als de Zoon, als Al, de Onderschikker Alue, de aan-Onderschikker de zonen Gods als Alueim, de aan-onderschikkers Hoewel het misschien lijkt, dat de mens Adam bepaalt wie de belangrijkste man naast hem zou zijn, is dit toch niet zo. Hij had bijvoorbeeld Kaïn, zijn eerstgeborene als belangrijkste naast hem kunnen benoemen, doch dan had de lijn van wel of niet willen onderschikken door elkaar gelopen en dat is wat Al, de Onderschikker nu juist niet wilde. Het handelen van mensen kun je nooit loskoppelen van wat God bepaald heeft. Niet voor niets schrijft Paulus in Romeinen 13:1,2: dat er geen volmacht (NBG overheid) bestaat of het is door God zo bepaald en die er zijn, zijn door God gesteld. Ieder mens is door God gesteld op de plaats waar hij of zij zich nu bevindt en dat is nooit anders geweest. Dat de mens daar onderuit wil is al met Eva begonnen. Wij willen geen God, die het over ons te zeggen heeft, die ons leven bepaalt, laat staan, dat wij ons zouden willen onderschikken aan mensen ook al weten wij, dat zij door God als Alueim, aan-onderschikkers, boven ons gesteld zijn. Ook de zonen Gods, vanaf Adam t/m Noach, hebben hun door Al verkregen positie misbruikt. Zij namen mooie vrouwen zoveel zij zich maar wensten, zodat God eerst besloot de leeftijdsgrens te verlagen van circa 950 jaar naar 120 jaar, doch ook dit veranderde niets aan hun houding. Het ging van kwaad tot erger, zodat God een tweede watergericht heeft ingezet. Er zijn in het oude testament altijd zonen Gods geweest, Alueim, aanonderschikkers, bijvoorbeeld: 64

Exodus 4:16 Mozes wordt als God, Alueim, voor Aäron Exodus 7:1 De Here zeide tot Mozes: Zie, Ik stel u als God, Alueim, voor Farao Exodus 21:6 dan zal zijn heer hem bij de goden, Alueim, brengen. Dit waren een soort rechters, die meestal in de poort van een stad zaten om recht te spreken. Exodus 22:8,9 goden, Alueim, die recht spraken en naar wie men moest luisteren. Zij bepaalden de strafmaat. Exodus 22:28 de goden mochten niet vervloekt worden, ook vorsten niet, omdat God ze deze machtspositie had gegeven. Zij waren als Alueim, aan-onderschikkers, aangesteld, zie ook Prediker 10:20 en Handelingen 23:5 Psalm 58:2 Spreekt gij, goden, Alueim, inderdaad recht? Psalm 82:1 goden, Alueim, staan in de vergadering van God, Al. Hij houdt gericht te midden der goden, Alueim. Psalm 82:6 Wel heb Ik gezegd: Gij zijt goden, Alueim, ja zonen des Allerhoogsten; nochtans zult gij sterven als mensen. Psalm 82:8 Sta op, o goden, Alueim, richt de aarde, want gij verloot het land onder alle volken. Het is altijd al zo geweest, dat God mensen aanstelde aan wie anderen zich moesten onderschikken. Denk bijvoorbeeld aan koningen of priesters en profeten, die door God geroepen werden om Israël te leiden. Dit waren mensen, die zich aan God wilden onderschikken. Trouwens, heel het volk Israël heeft van God een plaats gekregen om tot zegen te zijn voor andere volken. Het is echter van God afgeweken, maar dit neemt niet weg, dat dit volk in het duizendjarig vrederijk van God een machtspositie zal krijgen over de hele wereld. Alle overige volken zullen dan geregeerd worden door het nu zo geminachte Joodse volk. Bijna alle door Al aangestelde Alueim, aan-onderschikkers, hebben in het verleden gefaald en maakten misbruik van hun positie, macht en gezag. Dit is nog steeds zo en als je kijkt naar de hooggeplaatsten in de wereld is het voor de gelovige van nu maar moeilijk te bevatten, dat alle overheden, volmachten en krachten door God zijn aangesteld als degenen, aan wie wij ons zouden moeten onderschikken. Paulus doet dan ook geen beroep op ons dat wij ons moeten onderschikken, maar of wij ons willen onderschikken op vrijwillige basis, omdat wij als zonen Gods zijn uitgeroepen tot Alueim, aan-onderschikkers. 65

Na 2000 jaar bleek, dat de door God gestelde Alueim, aan-onderschikkers, zich net als Adam en Eva niet langer aan Al, de Onderschikker, wilden onderschikken, zodat God zei dat Zijn geest niet altoos in de mens zou blijven. Genesis 5:1-31 Adam - Seth - Enos - Kenan - Mahalaleël - Jered - Henoch - Methusalah - Lamech - Noach. Deze 10 mannen waren zonen Gods, de machtigen, mannen van naam, waarin de geest van God was, Genesis 6:1-4. Zij hadden gedurende de eerste 2000 jaar van God volmacht gekregen om als een soort vorst het volk te regeren, recht te spreken enz. Lamech heeft er kennelijk al een vermoeden van gehad dat het van lieverlee bergafwaarts zou gaan, omdat Methusalah, zijn vader, hem letterlijk minder worden heeft genoemd. Zijn opa Henoch wandelde nog wel met God en zal beslist gesproken hebben over de belofte, die aan Eva gegeven werd. Zij hebben uitgekeken naar de vervulling van de belofte van de man, die het herstel zou zijn en dat is de reden, dat Lamech zijn zoon Noach noemde en zei: deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Here vervloekt heeft. Genesis 6:3 En de Here zeide: Mijn geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben. Letterlijk staat er: En Ieue, Alueim zeide: Mijn geest blijft niet in de mens voor de eon, omdat hij ook vlees is. De terugtrekking van Gods geest betekende tevens de aanzet tot het einde van dit tweede tijdperk. In het daarop volgende tijdperk was Gods geest niet meer op die manier in de mens aanwezig, maar kwam op de mens, zoals bij koning Saul. Deze geest kon God echter zo weer wegnemen, 1 Samuël 16:13-14. Er zijn twee belangrijke elementen door God weggenomen, namelijk Zijn wandel met de mens in de hof van Eden en Zijn geest. Daarna volgde de zondvloed. 66

Op wat uitzonderingen na is de terugtrekking van Zijn geest zo gebleven zodat de mensheid, inclusief het volk Israël, niet meer aan werkelijke onderschikking is toegekomen. Ook niet toen Jezus op aarde was. Na zijn dood ontvingen zijn discipelen en andere broeders de heilige geest op hen. Werkelijke onderschikking in onze tijd is dus afhankelijk van het geroepen worden tot zoon van God, ofwel Alueim, aan-onderschikker, en van Gods geest, die inwonend wordt. Er zijn echter nog een aantal belangrijke zaken die bewerken dat de mens, die in dit tijdperk leeft, tot vrijwillige onderschikking zou kunnen komen, namelijk door te weten dat je behoort tot: het Lichaam van Christus en het gezin van God Tot aan Paulus toe was iedere Alueim, aan-onderschikker, verplicht om te doen wat God gezegd had en er volgde straf als er niet werd voldaan aan de door Hem gestelde geboden en/of verboden. Er was geen sprake van vrijwillige onderschikking. De eerste die dit deed was de Zoon van God zelf, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een slaaf heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is, Filippenzen 2:6,7. Alleen Paulus maakt ons duidelijk, dat wij zonen van God zijn en dat Zijn geest in ons woont omdat wij behoren tot het Lichaam van Christus en tot het gezin van God. In het oude testament noch in de evangeliën kun je dit terugvinden, zodat wij, voor we over vrijwillige onderschikking gaan praten, eerst maar eens moeten kijken waar dit in de brieven van Paulus tot uitdrukking komt. Roeping tot zoon van God Efeziërs 1:5 In liefde heeft Hij ons tevoren tot het zoonschap bestemd door Christus Jezus, naar binnenin Hemzelf, in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, die ons in de Geliefde begenadigt. In dit vers staan veel dingen, die de moeite waard zijn om door ons te worden bekeken. 67

a) Het was Gods Liefde, die ons bestemd heeft tot het zoonschap. Er staat niet, dat die liefde van ons uitging. b) Wij waren tevoren bestemd. In vers 4 staat zelfs voor de nederwerping (NBG grondlegging) der wereld. Onze bestemming was al vastgelegd voordat wij er iets van wisten en wij hebben er geen zeggenschap over gehad. In Psalm 16:5, concordant vertaald, zegt David al: Ieue is mijn aangewezen deel en mijn beker. U bent de bewaarder van mijn lotdeel ofwel bestemming. c) Het zoonschap is daarom zo bijzonder omdat er in het Grieks zoonplaatsing staat, wat gelijk doet denken aan het Griekse woord voor God, Theos, Plaatser. Niet wij, maar Hij heeft de plaatsing verzorgd. Zoonschap zou je ook met zoonstand of de stand van zoon kunnen vertalen. d) door Christus Jezus is onze roeping tot stand gebracht, zodat wij niet moeten denken dat het onze eigen keuze was. e) dit was in overeenstemming met het welbehagen van Gods wil. De Zoon voerde uit wat Theos, de Plaatser, ofwel Al, de Onderschikker, in Zijn plan had bepaald. f) het is tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade. Het woord genade betekent: onverdiende gunst. Je krijgt het voor niets en er hoeft van jouw kant niets tegenover te staan. Het is niet onze verdienste en wij hoeven er ook niets voor terug te doen. Het is een beetje als met een gevangene die door eigen schuld levenslang gekregen heeft en na een jaar zonder opgave van redenen vrijgelaten wordt omdat hem genade geschonken wordt, of zoals wij het nu zouden zeggen gratie heeft ontvangen. g) die ons in de Geliefde begenadigt. Dit komt omdat wij in de Geliefde van God, Zijn Zoon, besloten zijn en wij samen met deze Geliefde één lichaam vormen. Zoals Eva uit de man genomen is, zo zijn wij uit de Zoon genomen, maar dan wel geestelijk gezien. De gemeente, die Zijn lichaam is, ontstond pas nadat de Zoon van God aan het vloekhout van Golgotha gestorven was. Een zoon in Gods woord heeft de betekenis van een mondige, gerijpte zoon, die een vertrouweling en tevens een gevolmachtigde is van de Vader. Zoonschap of zoonstand betekent: het ingezet worden in de rechten en waarden van een mondige zoon. 68

Wij zijn dus door Theos, de Plaatser, ingezet tot de plaats/stand van zoon! Romeinen 8:15 wij hebben de geest van het zoonschap ontvangen, door welke wij roepen Abba, Vader Romeinen 8:23 wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap Galaten 4:5 opdat wij het recht van het zoonschap zouden verkrijgen (NBG zonen) In de volgende bijbelgedeelten worden wij zonen Gods genoemd: Romeinen 8:14,19; 9:26; 2 Corinthiërs 6:18; Galaten 3:26, 4:6. Verder worden wij nog op vele andere plaatsen zoon genoemd: 1 Thessalonicenzen 5:5 zonen des lichts en des dags Galaten 4:6 zonen, zodat wij door de geest van Zijn Zoon, Abba, Vader, kunnen zeggen Galaten 4:7 geen slaven, maar zonen Gods geest woont in ons De Alueim, aan-onderschikkers, uit het geslacht van Adam, zouden hun taak niet hebben kunnen uitvoeren als zij niet in hoge mate voorzien waren geweest van Gods geest, en daarin is niets veranderd. Ook wij kunnen als zonen van God niet functioneren naar Zijn wil zonder Zijn inwonende geest. De geest van God is niet een spookverschijning, die er dan weer eens is en dan weer niet en die kan praten, wonderen kan doen of zich voor jouw wensen inzet. Geest is in het Grieks pneuma en komt van het werkwoord pneõ, wat waaien betekent. Pneuma is in beweging gezette lucht, dus bijvoorbeeld een windvlaag of windstoot. Je kunt het vergelijken met een pneumatische breekhamer, die werkt op een compressor, die luchtdruk levert en waarmee door een werknemer het asfalt wordt weggebroken of een gebouw gesloopt. 69

Wij zijn de breekhamer, die door God wordt aangesloten op Zijn lucht/geest en die door Hemzelf wordt bediend zodra er iets te verbreken valt. Geest is de onzichtbare en ongrijpbare kracht van beweging, van leven en denken, de Goddelijke kracht, die zich uit in Gods onzichtbare en ongrijpbare daden. Deze kracht van God heeft woning in ons gemaakt. 1 Corinthiërs 3:16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods en dat zijt gij, is heilig. Bij schenden moet je denken aan, te gronde richten, bederven, maar dan geestelijk bedoeld, zoals omschreven in 2 Corinthiërs 11:3,4. Hieruit blijkt, dat er ook een andere Jezus, een andere geest en een ander evangelie gepredikt kan worden. Voorbeelden hiervan zijn legio, een evangelie van wonderen en tekenen, een evangelie beheerst door de wet, een evangelie met hel en verdoemenis, een evangelie met de keuze om te kiezen voor Jezus, omdat je anders voor eeuwig verloren gaat, een evangelie van goede werken, enz. Het verschrikkelijke is als je hierover nadenkt, dat veel mensen zich niet bewust zijn, dat zij deze andere Jezus, andere geest en dit andere evangelie ook proberen op ons te leggen en daarmee onbewust bezig zijn Gods tempel te schenden. De gedachte, dat de tegenstander erachter zit is huiveringwekkend en temeer een reden om deze mensen waar mogelijk onze liefde te betonen, omdat God ons de genade, onverdiende gunst, heeft betoond om ons te roepen tot het zoonschap. Dit is niet bedoeld om ons boven een ander te verheffen, maar om klaar te staan tot dienstbetoon zodra God dit wil. God heeft ons niet geroepen om te heersen, maar om te dienen, daarom worden wij door Paulus ook wel slaaf van Christus Jezus genoemd. 1 Corinthiërs 6:19 Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van heilige geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? 70

2 Corinthiërs 6:16 Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal bij hen inwonen (NBG onder hen wonen) en onder hen wandelen. De roeping tot zonen van God of wel Alueim, aan-onderschikkers, gekoppeld aan het inwonen van Gods geest, zou vrijwillige onderschikking kunnen bewerkstelligen. Gods inwonende geest bewerkt dat je gaat verlangen om je met hart en ziel over te geven aan de door Hem gevraagde vrijwillige onderschikking. Hiertoe gebruikt Hij nooit enige vorm van dwang, bedreiging of straf. Het wordt door Hem bewerkt door nog meer kennis van Hemzelf, waarvoor in het Grieks epi gnõsis wordt gebruikt, wat je zou kunnen zien als een vorm van een op-(eenstapeling van) kennis. Wij weten nu bijvoorbeeld al twee dingen, namelijk dat wij zonen van God zijn, en dat Gods geest definitief bij ons inwoont. De op-(eenstapeling van) kennis van deze twee vaststaande feiten is, dat wij behoren tot het Lichaam van Christus en een nieuwe schepping zijn en behoren tot de nieuwe mensheid en gezinsleden van God zijn. Voor wat betreft het geroepen zijn tot de stand van zoon, in het Grieks zoonplaatsing, kan je nog even Efeziërs 1:5 lezen. Op het inwonend zijn van Gods geest wil ik nog even terugkomen, omdat wij het hebben gehad over het feit dat wij een tempel van God zijn, wat we konden zien in 1 Corinthiërs 3:16, 6:19 en 2 Corinthiërs 6:16. Onder Israël heeft God wel in tempels gewoond, namelijk eerst in een tent en later in een gebouw van steen. De enige die het gedeelte van de tempel, dat het Heilige der Heilige werd genoemd, mocht betreden was de Hogepriester en dat slechts éénmaal per jaar en wel onder zeer strenge voorwaarden, rituele vormen en gebruiken. Deze rituele handelingen, die verricht moesten worden om tot God te mogen naderen, moet je niet verwarren met religieuze handelingen. De laatste dienen bijvoorbeeld om tot verlichting te komen, om je geest zogenaamd te verruimen of om het hogere tot je te laten inwerken. Dit wordt tegenwoordig bij alle mogelijke therapieën en godsdiensten toegepast. 71

In Gods woord betekenen de woorden religie en religieus, Grieks deisi daimonia en deisi daimõn, sidderen voor demonen. Deze twee woorden komen ieder maar één keer voor en wel in Handelingen 25:19 en 17:22, in de NBG zijn ze vertaald met godsdienst en ontzag voor godheden. Religie en religieus houden je juist van God, de Vader, af, terwijl wij juist zonder ook maar iets te doen of te ondernemen rechtstreeks toegang hebben tot de Vader. Bij Hem gaat het slechts om onze hartsinstelling, waarbij wij op vrijwillige basis tot Hem naderen. Nooit eerder had God woning gemaakt in mensen, zoals dat bij ons het geval is, behalve dan bij Zijn eigen Zoon, Johannes 2:13-22. Hiermee komt weer tot uitdrukking dat wij met de Zoon een eenheid vormen, omdat wij tot Zijn lichaam behoren. Het Lichaam van Christus De parallellen tussen de eerste Adam en de laatste Adam, de Zoon van God, zijn bijzonder groot, maar er zijn ook enorm veel tegenstellingen, zoals in 1 Corinthiërs 15:45-47 beschreven staan: a) De eerste mens, Adam, werd naar binnenin een levende ziel. a) De laatste Adam, de Zoon van God, naar binnenin een levendmakende geest. b) De eerste mens is uit de aarde. b) De tweede mens is de Heer (NBG niet vertaald) uit de hemel. c) De eerste Adam is ziels (zintuigen). c) De laatste Adam is geestelijk. d) Eva werd tijdens een diepe slaap uit de eerste Adam genomen. Zij was geen bruid, omdat ze niet van buitenaf werd toegevoegd. d) De gemeente, die het Lichaam van Christus is, ontstond na de dood van de van de laatste Adam en is geen bruid omdat zij, geestelijk gezien, uit Hem is genomen. e) Eva werd als een levend, zelfstandig deel van Adam, dat niet eerder had bestaan, de aanvulling/het complement van de eerste Adam. 72

e) De gemeente werd als zelfstandig lichaam, dat niet eerder had bestaan, de aanvulling/het complement van de laatste Adam. f) Eva was van het vlees en het gebeente van Adam, tot aan zijn diepe slaap was zij in hem verborgen. f) De gemeente wordt ook niet door Christus buiten zichzelf gezocht, omdat Efeziërs 1:4 duidelijk zegt, dat de gemeente in Hem is uitgekozen voor de nederwerping der wereld. Tot aan Zijn diepe slaap des doods was de gemeente in Hem verborgen. g) De eerste Adam kon niet beginnen met de uitvoering van zijn taak, vruchtbaar en talrijk te worden, de aarde te vervullen en te onderschikken, zonder de uit hem genomen vrouw. g) De laatste Adam kan niet beginnen met de uitvoering van Zijn taak, de onderschikking van heerschappijen, volmachten en krachten, zonder de uit Hem ontstane gemeente, die Zijn lichaam is. h) Eva kon, nadat ze tot aanvulling/complement van Adam geschapen was, niet haar functies vervullen zonder de man waaruit ze was genomen, slechts tezamen konden ze het plan van God tot uitvoering brengen. h) De gemeente kan, nadat zij tot aanvulling/complement van de Christus geschapen is, niet haar functies vervullen zonder de Christus, waaruit zij is genomen. Slechts in volledige afhankelijkheid van Hem kan het plan van God tezamen uitgevoerd worden. Zodra de gemeente, die het lichaam van Christus is, de Here tegemoet gaat in de lucht, begint er een nieuw hoofdstuk in Gods plan, de verdere uitwerking van de verzoening, die voor de gehele kosmos geldt, waarvan in 1 Corinthiërs 15:21-28 sprake is. 1 Corinthiërs 12:12-27 Als je over het lichaam van Christus praat, dan heb je het eigenlijk over de levenseenheid die er bestaat tussen de leden onderling. Wij vormen niet ieder afzonderlijk een eenheid met de Zoon van God maar met allen, die geroepen zijn tot Zijn Lichaam. Paulus vergelijkt het daarom ook met een menselijk lichaam, waarbij alle ledematen en zintuigen tezamen één geheel vormen die niet zonder elkaar kunnen. Ons lichaam functioneert niet meer zo goed als we iets missen. Met één arm is het moeilijker om te werken en met één been kun je nog maar moeilijk uit de voeten. 73

Een arm of een been kan op zichzelf niets doen, los van het lichaam sterven ze af. Dat is ook de reden, dat je het fijn vindt om contact te hebben met andere leden, die tot het lichaam van Christus behoren. Je bent verheugd, als een ander eer ontvangt en je lijdt mee als een ander lijdt. Hoewel er duizend-en-één functies in het menselijk lichaam zijn, vormt het toch één lichaam. Zo is het ook in de gemeente, of je nu een oog of een klier bent, het maakt geen verschil. Een oog lijkt belangrijker, doch zonder ogen kan je in leven blijven, terwijl dit bij afwezigheid van sommige klieren niet het geval is. Klieren zijn namelijk organen die stoffen afscheiden en daardoor van levensbelang zijn. De betrekkingen/verhoudingen tussen gelovigen ten opzichte van elkaar staan hier centraal. De gemeente, die het lichaam van Christus is en uit Hem is ontstaan, wordt in vers 12 Grieks Christos genoemd, wat gezalfde betekent. Zij is als het ware een zelfstandig organisme wat te vergelijken is met een menselijk lichaam. Het complete lichaam wordt hier gezalfde genoemd om aan te geven, dat wij met elkaar deze eenheid vormen. De aanvulling/het complement van de zondeloze Christus kan niet door zonde verontreinigd worden, daarom zijn wij ook: heilig, stralend, zonder vlek of rimpel en zonder smet, Efeziërs 1:4; 5:27 onbeschuldigbaar, 1 Corinthiërs 1:8; Colossenzen 1:22 er is geen veroordeling meer, Romeinen 8:1 wij kunnen zelfs niet aangeklaagd (NBG beschuldigd) worden, Romeinen 8:33 Voor een ieder van ons persoonlijk geldt dan ook dat wij gerechtvaardigd zijn van de zonde. Het lichaam van Christus komt verder nog voor in Efeziërs 4:4,12 en Colossenzen 1:24, 3:15. Als zelfstandig lichaam van Christus, compleet van kop tot teen, zoals genoemd in 1 Corinthiërs 12:12-27, hebben wij de Zoon van God als gezaghebbende boven ons staan als Hoofd! Voor alle duidelijkheid kan je Hem als Hoofd van een afdeling zien, bijvoorbeeld van een kantoor. 74

Hij is dan het Hoofd en wij, als compleet lichaam van Christus, de afdeling, Efeziërs 1:23, 4:15, 5:23 en Colossenzen 1:18, 2:19 Het woord lichaam kan dus meerdere betekenissen hebben. In het ene geval is Christus het Hoofd van het lichaam aan wie alle overige leden ondergeschikt zijn. In het andere geval vormen alle leden, inclusief het hoofd, bijvoorbeeld ogen en oren, het lichaam van Christus, waardoor Hij werkt en voor wie Hij zorgdraagt. De gemeente, die het lichaam van Christus is, komt alleen in de brieven van Paulus voor. Een nieuwe schepping 2 Corinthiërs 5:17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; wat van oorsprong is, (NBG het oude) is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is geworden (NBG gekomen). Van oorsprong geeft duidelijk een begin aan, namelijk vanaf Adam, terwijl je bij het oude geen enkel houvast hebt wanneer dit dan begonnen is. Geworden geeft ook een veel duidelijker beeld van wat er wordt bedoeld. Het geeft een vaststaand feit weer, terwijl je bij gekomen een twijfelachtig beeld overhoudt, zo van, het is wel gekomen, maar het kan ook zo weer weggaan of ophouden. Het gaat er hier nu juist om dat de overtredingen die vanaf Adam, de oorsprong, de mensheid werden toegerekend, nu overtroffen worden door het nieuwe dat is geworden, namelijk dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen. In het Grieks staat krenkingen in plaats van overtredingen. Een overtreding kan bijvoorbeeld zijn: je niet aan de verkeersregels houden. Maar bij een krenking gaat het om het raken van Gods hart! Hierbij ga je willens en wetens in tegen wat God graag zou willen en dat is wat er in al die eeuwen is gebeurd en wat God de mensheid door Christus niet langer toerekent. Degene, die zich door Gods geest bewust is van het feit in Christus te zijn, weet zich nu al een nieuwe schepping. Ondanks het feit dat wij nog in dit aardse lichaam rondwandelen mogen wij weten dat geen enkele krenking, ooit door ons gedaan of nog gedaan zal worden, door God toegerekend wordt. 75

Voor ons is dat wat van oorsprong was niet meer van belang, omdat voor ons het nieuwe is geworden. In Galaten 6:15 zegt Paulus nog, dat het volkomen onbelangrijk is of je nu besneden of onbesneden bent, maar dat het er om gaat of je een nieuwe schepping bent. Alleen bij Paulus is er sprake van een nieuwe schepping. Hoe belangrijk het trouwens voor de Jood was om besneden te zijn blijkt wel uit het volgende onderwerp. De nieuwe mensheid Efeziërs 2:11-18 Er zijn altijd enorme verschillen geweest tussen de Jood en de heiden, zoals bijvoorbeeld de besnijdenis en de door God aan Mozes gegeven woorden, door gelovigen foutief de tien geboden genoemd. De besnijdenis is door God zelf ingesteld en was het teken van een verbond tussen God en Abraham en ging automatisch over op zijn kinderen Isaäk en Jacob, die later de naam Israël kreeg, Genesis 32:28. Niet alleen de Israëlieten moesten besneden worden, maar ook de heidenen, die in hun midden vertoefden, slaven die met hen meegetrokken waren of die later door hen werden gekocht. Deze achtergrond speelde nog altijd ten tijde van het Nieuwe Testament en ook Jezus en de twaalf discipelen hielden zich aan deze wetten. Ook Paulus was hiermee opgevoed en was er zeer intensief mee bezig. Hij was een Farizeeër, wat betekende dat hij tot de meest nauwgezette sekte had behoord en hij had totaal niet in de gaten, dat door de vloekdood van de Zoon van God deze wetten buiten werking waren gesteld. Ook Petrus begreep niet wat er nu eigenlijk was gebeurd en zegt in Handelingen 10:28 tegen Cornelius: Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-Jood. Hiermee legt hij netjes uit, dat hij eigenlijk niets met heidenen te maken wil hebben. Petrus krijgt het ook prompt te verduren als hij terugkomt in Jeruzalem, Handelingen 11:1-3. Paulus werd tot een vervolger van degenen, die Jezus als de beloofde Messias zagen. Toen hij echter de Zoon van God ontmoette op de weg naar Damascus kreeg hij inzage in een totaal ander evangelie, namelijk dat van genade! 76

De Messias-belijdende Joden wilden namelijk dat de heidenen die tot geloof kwamen alsnog werden besneden, waarmee ze automatisch onder alle wetten zouden worden geplaatst die Israël zelf niet had kunnen houden, Handelingen 15:1-21. Paulus werkte hier ter wille van de Joden aan mee en besneed zelf Timótheüs, wiens moeder Joods was en zijn vader van Griekse afkomst, Handelingen 16:3. Dit ondanks, dat Jacobus en de zijnen reeds hadden besloten, dat dit niet nodig was. Het enige waar de gelovig geworden heiden zich ver van moest houden was: ceremoniële verontreiniging door afgoden, van hoererij, van het verstikte, niet koosjer geslacht, en van bloed. Deze onthouding voor de heidenen was een verzinsel van Jacobus en diende om sociale contacten met de gelovig geworden heidenen te kunnen onderhouden. De Messias-belijdende Joden bleven zich houden aan de door Mozes ingestelde wetten, waar zij zelf niet aan konden voldoen en de heidenen hoefden zich slechts aan enkele inzettingen, gebaseerd op de wet, te houden. Door deze inzettingen bleef het zoals het altijd al was geweest. Er bleven twee verschillende groepen bestaan, de Jood met de gehele wet en de heiden met een gedeelte van de wet. De heiden bleef hierdoor een ondergeschikte rol vervullen. Dit komt ook in Romeinen 15:26,27 heel duidelijk tot uitdrukking, waar er sprake is van het feit, dat de heidenen deel hadden gekregen aan de geestelijke goederen van Israël en dus ook schuldig waren om te voorzien in de noden van de arme Joden in Jeruzalem. Ook voor de Jood, die het evangelie van Paulus aannam, ontstond er geen andere situatie, ook al zal hij zich mogelijkerwijs meer aangetrokken hebben gevoeld tot de gelovige heidenen. De heidenen, die het evangelie van Paulus aannamen bleven nog ver verwijderd van de Messias-belijdende Jood. De heiden mocht niet in de tempel komen, laat staan in het Heilige of Heilige der Heiligen. In Efeziërs 2:11-18 komt pas de grote verandering tussen wet en genade tot stand en worden de in stand gehouden verschillen tussen Jood en heiden geslecht! vers 11 De heidenen/naties hebben een voorhuid en zijn dus onbesnedenen. 77

De Joden waren wel besneden, maar dit werd door mensenhanden gedaan en niet door God. vers 12 De heidenen/naties waren zonder Christus vervreemd van het burgerrecht van Israël en gast van de verbonden en beloften van Israël, zonder verwachting en zonder God in de wereld. Met andere woorden, de heiden was van alles buitengesloten en had niets, zelfs geen verwachting. De Jood had alles en de heiden, die aan de beloften van Israël deel wilde hebben moest zich tot Jood laten maken door zich te laten besnijden. Hij werd dan gast en diende zich aan de wetten van Mozes te houden, ofwel hij kreeg een ondergeschikte rol toebedeeld. Hij werd proseliet genoemd, wat erbij komende betekent. Dat is dan ook de reden dat de mensen, die menen er goed aan te doen hun kinderen te laten dopen en er ten onrechte van uitgaan, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, zich ontzettend veel ellende op de hals halen. Zij blijven dan gast van Israël, wat inhoudt dat zij zich zullen moeten houden aan de wetten van Mozes en altijd een ondergeschikte rol zullen moeten blijven spelen. Bijna in de gehele brief aan de Galaten is Paulus, die onder deze wet gekreund heeft, bezig duidelijk te maken, dat de mensen, die proberen de wet te houden en de werken der wet te doen niet gerechtvaardigd worden, maar onder een vloek liggen, Galaten 3:10. Als je door de wet gerechtigheid verwacht, ben je zelfs los van Christus, Galaten 5:4. Je moet er niet aan denken dat mensen die hun kinderen laten dopen in een gemeente waar geleerd wordt, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, onbewust de vloek van de wet op deze kinderen leggen. Terwijl Christus nota bene de Joden heeft losgekocht van de vloek der wet door voor hen een vloek te worden, Galaten 3:13. Wij, als heidenen, gaan dan nog eens een keer diezelfde wet op elkaar leggen die een vijand is en waarmee we eigenlijk zeggen, dat Christus opnieuw gekruisigd zou moeten worden. Dit is voor mij huiveringwekkend! vers 13 De heidenen waren eertijds veraf, maar door het bloed van Christus zijn de heidenen nabij geworden, wat dus een vaststaand feit is. 78

Altijd kwam de Jood op de eerste plaats, Romeinen 2:9,10 vers 14 Want Hij is onze vrede, die de twee, Jood en heiden, één heeft gemaakt en de middelmuur, de stenen wal, die scheiding maakte, de vijandschap, heeft losgemaakt. De middelmuur was een stenen wal, die om de tempelgebouwen lag. Deze mocht door een heiden niet betreden worden, er stond de doodstraf op. Het betekende, dat een heiden nooit tot God zou mogen naderen, omdat de toegang versperd was. vers 15-16 De Zoon van God heeft in Zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld. De Jood, maar ook de tot Jood geworden heiden, door besnijdenis/doop, staan dus niet langer onder de wet. Voor de heidenen is deze wet van Mozes echter nooit van kracht geweest, Romeinen 2:14, waar letterlijk staat: Wanneer de heidenen/naties, die de wet niet hebben, enz. De Zoon van God heeft in Zichzelf, vrede makende, de twee, Jood en heiden, tot één nieuwe mensheid geschapen door beiden in één lichaam verbonden, wederzijds met God te verzoenen door het kruis en zo in Hem de vijandschap te doden. Paulus maakt hier melding van iets ongelooflijks, namelijk dat de Zoon van God in Zichzelf, na de schepping van Adam ongeveer 4000 jaar daarvoor, een nieuwe mensheid schept, die twee groepen mensen betreft, namelijk de Jood en de heiden, die de verzoening die Paulus leert heeft aangenomen en zich geroepen weet tot de gemeente, die Zijn lichaam is en waarvan Christus het Hoofd is. De Jood en de heiden, elk met een verschillende achtergrond, werden in één lichaam verbonden. Daarom kun je ook niet spreken van een nieuwe mens, Grieks anthrõpos, maar van een nieuwe mensheid, omdat de twee groepen op zichzelf blijven bestaan. Er zijn echter ook nu nog steeds Joden en heidenen, die gezamenlijk deze nieuwe mensheid vormen en tezamen zijn levendgemaakt in Christus, tezamen met Hem zijn opgewekt en tezamen gezet zijn temidden der hemelingen, Efeziërs 2:5-6. 79

De nieuwe mensheid die hier geschapen wordt betreft dus alleen de gemeente, die Zijn lichaam is, in tegenstelling tot de nieuwe schepping, die we eerder behandeld hebben, want daar gaat het uiteindelijk om de gehele mensheid. Eén ding is echter van belang en is zowel op de nieuwe mensheid als op de nieuwe schepping van toepassing, namelijk dat God, de Vader, geen genoegen neemt met het oplappen van de oude mensheid die van Adam afstamt, maar dat Hij voor de gehele mensheid een nieuwe schepping in Christus Jezus heeft bereid. De gelovigen mogen zich nu al een nieuwe schepping en nieuwe mensheid weten. Zij zijn niet langer in Adam, maar in Christus! De Joden bleven steeds maar aandringen op de besnijdenis, die werk van mensenhanden is, en het houden van de door God aan Israël gegeven wetten, hoewel de wet juist gegeven was om tot de ontdekking te komen, dat je er onmogelijk aan kon voldoen. De Jood werd hierdoor dus altijd schuldig, want als je slechts één gebod overtrad, dan was je schuldig aan de gehele wet, Galaten 3:10 en Jacobus 2:10. De wet was een vloek en dat is de reden, dat de Zoon van God tot een vloek moest worden door aan het vloekhout op Golgotha te worden gekruisigd. De wet was bedoeld om de Joden tot de ontdekking te laten komen, dat zij hun Messias nodig hadden om hen hiervan te verlossen, het was een kindergeleider (NBG tuchtmeester) voor de Joden om tot de Christus/Messias te komen, Galaten 3:23-25. Uit Galaten 4:1-7 kun je heel duidelijk opmaken dat de wet gegeven is aan onmondigen, kinderen. De Zoon van God heeft de Joden echter vrijgekocht van de wet, opdat ze het recht van zonen zouden verkrijgen. Heidenen, dus alle niet-Joden, hebben nooit onder de wet gestaan omdat deze niet aan hun gegeven werd, Romeinen 2:14. Veel gelovige mensen noemen zich geen zonen, maar een kind van God en in die hoedanigheid ben je onmondig en blijf je de wet nodig hebben. Zij zijn daarom ook bang voor God, omdat ze zich bewust zijn dat ze niet aan deze wet voldoen, ze worden moedeloos, zien het vaak niet meer zo zitten en verwachten alsnog in de hel te belanden. De hel is echter een bedenksel van mensen. Uit Efeziërs 2:11-18 blijkt, dat wij behoren tot de nieuwe mensheid. 80

De eenheid die er nu bestaat tussen de Jood en de heiden wordt niet door ons teweeg gebracht, maar is het resultaat van de vloekdood van de Zoon van God, die vrede tussen de twee groepen bewerkstelligde. Door de samenvoeging van ons (zowel van de Jood als de heiden) oude vleselijke lichaam met Gods geest ontstaat deze nieuwe mensheid. Bij de oude mensheid moest je jezelf onderschikken, dit was al zo vanaf Adam. Bij de nieuwe mensheid ga je jezelf vrijwillig onderschikken. Bij de oude mensheid had alles te maken met wetten. Bij de nieuwe mensheid heeft alles te maken met geest, die wetten overbodig maakt. Bij de oude mensheid moest je alles zelf doen. Bij de nieuwe mensheid doet God, de Vader, alles door Zijn Zoon Christus Jezus. Onze natuur is weliswaar niet vernieuwd, doch de voor- en nadelen van de oude, adamitische mens gelden niet meer voor ons voor wat betreft onze geestelijke positie in Christus. Het werk van mensenhanden, zoals bij besnijdenis en doop, heeft geen invloed meer op onze status van nieuwe mensheid, ook het werk van onze eigen handen niet; wij kunnen niet roemen op iets, dat wij gedaan zouden hebben. Wij roemen in Christus Jezus en niet op eigen vlees, Filippenzen 3:3. Wij kunnen slechts die goede werken doen, die God tevoren voor ons bereid heeft, omdat wij in Christus Jezus geschapen zijn om die te doen, Efeziërs 2:10. De nieuwe mensheid is een puur geestelijke eenheid, die nooit door wie dan ook teniet gedaan kan worden, ook niet door onszelf. Wij kunnen deze geestelijke eenheid niet zelf bewerken door bijzondere trouw of dienstbetoon, door goed ons best te doen of door een uitstekende wandel in de Here. Ook het teniet doen van deze geeselijke eenheid is voor ons onmogelijk, zelfs niet door ons falen, onze fouten, gebreken of mislukkingen in onze wandel in de Here. Efeziërs 1:22; 5:23. Christus is het Hoofd van deze in Hem geschapen nieuwe mensheid. In tegenstelling tot Adam, in wie alle mensen stervende stervend zijn geworden, brengt Hij bij dit nieuwe begin van deze schepping geen verderf over de mensheid, doch uitsluitend leven. Adams weg was die van het vlees en de dood, 1 Corinthiërs 15:22, 44-47. 81

Christus is de weg van geest en leven,1 Corinthiërs 15:22, 44-47. Met het scheppen van deze nieuwe mensheid, waartoe wij mogen behoren, heeft God de weg geopend om de wederzijdse verzoening voor Zijn gehele schepping tot stand te brengen, wat voor een ieder leven zal uitwerken. Omdat het feit van de nieuwe mensheid niet gebaseerd is op wetten, zoals de wet van Mozes en de talloze wetten die eraan toegevoegd waren door de Joden zelf, en door hen ook op ons heidenen werden gelegd, schrijft Paulus in: Colossenzen 2:16-23 Laat niemand, wie dan ook, jullie richten in spijs en drinken, of in een gedeelte van een feest, of nieuwe maan, of sabbat. Laat niemand jullie arbitreren, scheidsrechter zijn, tegen gewilde ootmoedige gezindheid en rituelen van een boodschapper, welke gewichtig doet over wat hij heeft gezien, voor de schijn opgeblazen doet door de denkzin van het vlees. Omdat wij tezamen met Christus zijn gestorven hebben wij niets meer te maken met de grondregels, de wet. Wij moeten niet doen alsof wij in de wereld leven en ons onder inzettingen laten plaatsen zoals: raak niet, smaak niet, roer niet aan; want dat zijn voorschriften en leringen, dogma’s van mensen. Ook al wordt dit als wijsheid gepropageerd, het gaat om rituelen, zogenaamde nederigheid en kastijding van het lichaam, het is alles zonder waarde en dient tot bevrediging van het vlees. Het zijn allemaal dingen, die met de oude mensheid te maken hebben, deze zijn in het geheel niet van toepassing op de nieuwe mensheid. Paulus schudt al die ballast, die niet alleen de Joden maar ook zijn opvoeding hem hebben opgelegd, van zich af en hij leeft de nieuwe mensheid. Dit leven van de nieuwe mensheid is wat ook voor ons van toepassing is en heeft niets te maken met opgelegde wetten of moeten wandelen op een bepaalde manier, maar is volledig gebaseerd op vrijwillige onderschikking, die door God, de Vader, zelf wordt bewerkt door Zijn geest. De oude mensheid verdwijnt door de vernieuwing van onze denkzin, zie: Romeinen 12:2 Efeziërs 4:23 Stel je niet in op deze eon, tijdperk, maar wordt omgevormd, door de vernieuwing van jullie denkzin. Dat jullie denkzin verjongd wordt door de geest. 1 Corinthiërs 2:16 Wij hebben de denkzin van Christus. Het is voor een mens, ja, zelfs voor een geestelijk mens, onmogelijk door eigen 82

toedoen zijn denkzin te vernieuwen of te verjongen. Ook kan men niet door veel studie de denkzin van Christus verwerven. Efeziërs 4:23 geeft duidelijk aan dat dit alleen bewerkt kan worden door de geest van God. Het is een enorme misvatting dat wij een wandel in de Here zelf zouden kunnen bewerkstelligen. Iedere gelovige zal dan ook direkt beamen, dat er niets, maar dan ook totaal niets goeds uit hemzelf kan voortkomen. God zelf heeft de nieuwe mensheid geschapen, Hij zal het in een ieder van ons bewerken. De gedachte dat we het allemaal zelf moeten opbrengen wordt veroorzaakt door de vertalingen, die iedere keer weer het woordje moeten toevoegen, terwijl dit er in het Grieks niet staat. Paulus omschrijft heel duidelijk in Colossenzen 1:9-10 hoe een wandel in de Here wordt veroorzaakt, namelijk door het vervuld worden met de erkenning, Grieks epignõsis, op-(eenstapeling van) kennis, van Gods wil in alle wijsheid en geestelijke intelligentie. Slechts Gods vervulling hiermee levert een waardige wandel op en ook de groei van deze op-(eengestapelde) kennis, vers 10, is niet van ons doen en laten afhankelijk, maar van Zijn mate van vervulling. De jonge (NBG nieuwe) mensheid slipt er vanzelf in, zodra deze weer nieuw gemaakt wordt door de op-(eengestapelde) kennis, in overeenstemming met het beeld van de Scheppende zelf, Colossenzen 3:10. Het bewust worden van het feit dat er een nieuwe mensheid geschapen is, en, meer nog, dat wij hiertoe behoren, roept een hunkering in ons op deze nieuwe mensheid te mogen leven zodat het zich ook daadwerkelijk zal gaan uiten in onze dagelijkse wandel. Wandelen heeft trouwens een hele mooie stamvorm, en dan bedoel ik hoe het woord in het Grieks is opgebouwd, namelijk rondom treden, dus de wijze waarop wij in ons dagelijks leven bij de ander overkomen. Deze nieuwe mensheid, gevormd door de twee groepen, Jood en heiden, is wel heel duidelijk de in het oude testament zo vaak genoemde Alueim aanonderschikker(s). 83

Zij zullen straks leven mogen brengen aan heerschappijen, volmacht en kracht, zodat zij tot vrijwillige onderschikking zullen komen aan de Zoon van God en belijden dat Hij de Kurios is, tot eer van God, de Vader. Efeziërs 2:17-19 vers 17 Komende verkondigde Hij het evangelie, vrede voor jullie die veraf waren en vrede voor hen die nabij waren. vers 18 Want door Hem hebben beiden, Jood en heiden, in één geest toegang tot de Vader. vers 19 Wij zijn dus niet langer gasten en tijdelijk verblijvenden, maar medeburgers van de heiligen en gezinsleden van God. Gezinsleden van God De nieuwe mensheid hoeft niet allerlei offers te brengen of andere rituelen na te leven, wetten te houden of wat mensen al niet kunnen verzinnen om tot God, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde, te mogen naderen. Zij heeft, zoals uit vers 18 blijkt, in één geest toegang tot de Vader. God is voor de nieuwe mensheid niet langer een afstandelijke, niet te bereiken of te benaderen God. Wij zijn gezinsleden geworden die elk moment van de dag zonder kloppen binnen kunnen lopen om met Vader te spreken. Er is niets waardoor wij Hem niet zouden kunnen naderen of wat ons op afstand kan houden. Wij kunnen zelfs, zoals tegen onze aardse vader, Abba, zeggen, het Arameese woord voor Pappa. Het is een verhouding als van een aardse vader en zoon waarbij de zoon, als het goed is, toch altijd bij zijn vader kan aankomen zonder dat hij eerst zijn best moet gaan doen, in hem moet gaan geloven of aan allerlei wetten moet voldoen en dan nog bang is ook om een pak rammel te krijgen. Als er één in de bijbel een pak rammel verdiende was het Paulus wel en hoewel hij zichzelf in Efeziërs 3:8 geringer dan de geringste noemt, heeft God, de Vader, hem nooit hierover aangesproken. Er bestaat géén hogere roeping voor een mens dan tot de gezinsleden van God te mogen behoren. 84

Nu wij weten dat wij 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) zonen van God zijn Gods geest inwonend hebben, en derhalve een tempel van God zijn, en behoren tot het Lichaam van Christus, en een nieuwe schepping zijn, en behoren tot de nieuwe mensheid, en tot de gezinsleden van God is het niet de bedoeling dat wij, die dit alles te weten zijn gekomen, naast onze schoenen moeten gaan lopen, want daar is geen enkele reden voor. Ten eerste, omdat wij dit niet verworven hebben door onze eigen verdienste, maar vanwege een niet verdiende gunst, die God ons in genade geschonken heeft. Ten tweede zal je merken dat het iets geheel anders uitwerkt, zoals dat bij Paulus ook het geval was. Hij noemde zichzelf de geringste van alle heiligen, Efeziërs 3:8, en de geringste van de apostelen, niet bekwaam (NBG waard) een apostel te heten, omdat hij de gemeente Gods vervolgd had. Bovendien noemt hij zichzelf een vroeg geboorte, omdat hij met hele andere dingen bezig was geweest die juist tegen God ingingen. Iedere gelovige komt vroeg of laat tot de ontdekking, dat hij/zij niet bekwaam is voor welke taak dan ook en altijd doelen blijft missen, ondanks het feit dat men gerechtvaardigd is van de zonde! Bij het bekijken van de nieuwe mensheid kwamen wij tot de ontdekking, dat dit een geheel nieuwe schepping betrof waarmee twee groepen, Joden en heidenen, tot één nieuwe mensheid werden geschapen, waar alles wat wettisch was aan de kant werd gezet, wat duidelijk door Paulus tot uitdrukking wordt gebracht in Colossenzen 2:16-23. In Efeziërs 2:11-18 begint er iets nieuws, dat door de Zoon van God in Zichzelf geschapen werd, een volkomen nieuwe mensheid, die leven voort zal brengen, in tegenstelling tot de oude mensheid, die dood en verderf heeft voortgebracht. Nu wij ons van onze status in Christus Jezus bewust zijn geworden, kunnen wij terugkomen op de vrijwillige onderschikking die God, de Plaatser, vanaf het begin al voor ogen had voor zijn gehele schepping en waaraan wij als zonen, behorend tot de nieuwe mensheid, zullen meewerken. 85

Onderschikking wordt nooit door God, onze Vader, (van wie wij gezinsleden zijn) afgedwongen of opgelegd, het is altijd op vrijwillige basis wat door onze Vader zelf in ons wordt uitgewerkt. Daarom is het belangrijk nog eens even na te gaan waarmee de NBG het Griekse woord hupo tassõ, onder-zetten heeft vertaald: onderdanig zijn ondergeschikt blijven onderwerpen zich onderwerpen stellen stellen onder 6 x 1 x 11 x 4 x 1 x 1 x Het woord hupô tagê onder-zetting met gehoorzaam onderdanigheid tucht weg gaan uit de 1 x 1 x 1 x 1 x De meeste vertaalde woorden in de NBG hebben te maken met een vorm van iets moeten doen of laten. Volgens van Dale betekent: Onderwerpen, onder zijn gezag brengen; de beslissing aan iemand anders overlaten; iemand of iets een behandeling doen ondergaan; zich aan iemand of iets onderwerpen. Het heeft geen enkele basis van vrijwilligheid, maar wordt afgedwongen door iemand die boven je staat of door een vijand. Onderdanig, zich aan iemand ondergeschikt betonen; nederig; slaafs. Iemand onderdanig zijn is dus niet iets waar een mens naar uit zit te kijken. Tucht, het opleggen van gedragsregels; discipline; orde; regels en maatregelen met betrekking tot gezag. Hier zit ook al niemand op te wachten en het heeft dan ook totaal niets te maken met wat God, de Vader, ons wil duidelijk maken. Niet voor niets komt het door ons zo veelvuldig gebruikte woord moeten Grieks dei me in de brieven van Paulus helemaal niet voor. Wij houden het echter onze kinderen wèl met de paplepel voor, doch, hoe klein ze ook zijn, soms weigeren ze ook maar één hap hiervan te nemen. Wij zijn met moeten opgegroeid en we weten niet beter. Luister je niet naar moeten, dan volgt er automatisch straf. 86

Moeten hoort echter niet bij de nieuw geschapen mensheid, sterker nog, het brengt deze nieuwe mensheid in verwarring, omdat zij geschapen is om leven voort te brengen, bovenal temidden der hemelingen. Ook bij overheden, volmacht en kracht, die wij tot vrijwillige onderschikking aan de Zoon van God zullen mogen brengen, kunnen wij niet met al de door de NBG gebruikte woorden aankomen of met ons zozeer ingeburgerde woord moeten. Wat God, onze Vader, zelf in ons bewerkt is, dat wij niets liever willen dan ons vrijwillig onderschikken aan wat wij uit Gods geademde woord te weten zijn gekomen. Het wordt een vanzelfsprekendheid, wij gaan vrijwillige onderschikking gewoon leven en het mooiste is nog dat het ons geen enkele moeite kost! Het is als met ademhalen, daar hoef je echt niet over na te denken of je dat moet doen of niet, stel je voor dat iemand steeds maar weer tegen je zegt: Joh, je moet wel ademhalen hoor, anders stik je. God, onze Vader, laat ons niet stikken en Hij dreigt ook niet met moeten, daar zouden wij alleen maar ontzettend zenuwachtig van worden en onszelf een schuldgevoel aanpraten. Wij zullen echter, net als de Joden, nooit kunnen voldoen aan allerlei wetten die met de oude mensheid van doen hebben. Wij zijn een nieuwe mensheid en niets of niemand kan dit ongedaan maken, ook wij zelf niet. De door de NBG vertaalde woorden: behoren, moeten, binden en gebonden maar ook: gevangen zitten, boeien dragen, verbinden, voegen, welverdiend en behoorlijk, komen allemaal van het ene Griekse woord deo, wat binden betekent. Binden of gebonden zijn betekent letterlijk met boeien, kettingen enz., er is sprake van beeldspraak als het gaat over wetten, en in de geest. Colossenzen 4:3-6 is hiervan een mooi voorbeeld, Paulus zegt aan te houden in gebed, opdat God een deur opene voor het woord, niet ons woord zoals de NBG vertaalt, om te spreken van het geheimenis van Christus, ter wille waarvan ik ook gebonden ben (NBG gevangen zit). Dan zal ik het zó openbaren (NBG in het licht stellen), als ik gebonden ben (NBG het behoor) te spreken. Paulus zat inderdaad in de gevangenis toen hij deze brief schreef, dus was hij letterlijk een gebondene, hij was echter zo aan de Christus gebonden in 87

geestelijke zin, dat hij graag het woord als een aan Christus gebondene wilde openbaren. vers 5 Wandelt in wijsheid naar degenen die buiten zijn toe, ten opzichte van ongelovigen, koopt het juiste tijdstip uit. Je gedragen, wat de NBG hier in plaats van wandelen gebruikt, straalt weer een moeten uit, terwijl het woord wandelen juist niets met moeten te maken heeft, maar een vanzelfsprekendheid is. vers 6 Laat jullie woord altijd in genade zijn, met zout gekruid, en neemt waar hoe jullie, gebondenen (aan Christus), een ieder antwoorden. Als een gebondene neem je waar en luister je en zodra je merkt, dat God mogelijk een deur gaat openen mag je in genade, die je zelf ook onverdiend ontvangen hebt, met zout gekruid die ander antwoorden. De NBG vertaalt vers 6b met: Gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven. Hierbij wil ik opmerken dat het woordje moeten alleen niet in het Grieks voorkomt. Verder gebruikt de NBG nog: behoren, verplicht zijn en was het maar zo, voor het Griekse woord opheilõ, wat verschuldigd zijn betekent. Iemand iets verschuldigd zijn komt bij Paulus voor als het heeft te maken met twee partijen of mensen, die met elkaar verbonden of gebondenen zijn. 2 Corinthiërs 12:14 Kinderen zijn niet verschuldigd voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen. 2 Thessalonicenzen 1:3 en 2:13 Wij zijn God, de Vader, verschuldigd voor allen te danken, opdat hun geloof toeneme en de liefde tussen hen sterker worde. Romeinen 15:1 Wij zijn verschuldigd de zwakken (in het geloof) op te beuren. Romeinen 13:8 Blijft (NBG zijt) niemand iets verschuldigd dan elkaar lief te hebben. Efeziërs 5:28 Zo zijn ook de mannen verschuldigd hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Bij deze laatste tekst staat in de NBG voor verschuldigd zijn: verplicht zijn. 88

In het Grieks bestaat verplicht en/of verplichting echter niet. Verplichting is ook duidelijk iets wat je moet doen en dat is nu juist niet de bedoeling van verschuldigd zijn. Indien je je vrouw verplicht moet liefhebben zou er niet veel van terecht komen, omdat het dan van jezelf zou afhangen. Nu je echter weet, welke betekenis God aan het huwelijk heeft gegeven is het verschuldigd zijn je vrouw lief te hebben een vanzelfsprekendheid, waar je geen enkele moeite voor hoeft te doen. Net zo min als het opbeuren van een zwakkere moeite kost, want dat wil je gewoon graag, alsook de ander liefhebben. Stel je voor, dat ik een ander moet liefhebben! Dit zou nooit tot enige hechte gemeenschap of innerlijke band kunnen leiden. Verantwoordelijkheid of verantwoording afleggen zijn ook woorden, die in het Grieks niet voorkomen. God, de Vader, houdt ons voor niets verantwoordelijk en wij zullen dan ook geen verantwoording hoeven af te leggen voor dingen, die wij al of niet gedaan hebben. Rekenschap afleggen komt in het Grieks ook niet voor. Toch komt het minimaal twaalf keer voor in de NBG maar omdat het daar voorkomt, wil dit nog niet zeggen, dat het er ook daadwerkelijk staat. Het Griekse woord is logos, wat woord betekent. Romeinen 14:12 Is een veel gebruikte tekst waaruit men opmaakt dat er wel degelijk verantwoording afgelegd moet worden van onze daden. Dit komt omdat in vers 10 staat, dat wij allen voor de rechterstoel van God gesteld zullen worden. In het Grieks staat hier echter bêma, wat erepodium betekent. Voor de bêma zullen wij dus ons woord geven aan God. Je moet deze tekst lezen in combinatie met wat er voor en erachter geschreven staat en dan wordt duidelijk dat er mensen waren die anderen oordeelden, maar dat je beter naar je zelf kunt kijken of je een broeder geen aanstoot of ergernis geeft. Tenslotte zal God direct met jou over jezelf spreken voor het erepodium en niet over een andere broeder. Iedere gelovige zal voor het erepodium, de bêma echter lofprijs geworden van God, 1 Corinthiërs 4:5. 89

Verder komen ook de woorden bevelen, eisen en gebieden bij Paulus niet voor. Als je nu nog eens 1 Corinthiërs 15:21-28 leest, dan is het inmiddels wel duidelijk, dat het in dit gedeelte voorkomende woord onderwerpen (6x) wel heel ver af is van de betekenis van het Griekse woord hupo tassõ wat onderschikken betekent. Bovendien geeft dit woord ook nog eens aan dat dit op een vrijwillige basis geschiedt. God, die uiteindelijk Vader zal zijn voor al Zijn schepselen, heeft niets van doen met het begrip onderwerpen wat wij hieronder verstaan, namelijk door middel van dwang. Van ons, die God nu al als Vader hebben leren kennen, verwacht Hij dan ook op geen enkele manier een door Hem afgedwongen onderworpenheid, maar ziet uit naar onze vrijwillige onderschikking, zowel aan Hem, als aan degene, die God in Zijn rangorde boven ons heeft gesteld. God is geen God van wanorde. Daarom schrijft Paulus in Romeinen 13:1-7, dat er geen overheid, Grieks volmacht, is, dan door God gesteld. Hij is dus degene, die allerlei mensen roept tot bepaalde taken in de wereld, bijvoorbeeld een president, daaronder een vice-president, daaronder een secretaris-generaal, een secretaris, chef de bureau, ambtenaar enz. Deze staan allen in dienst van God en zijn ons ten goede! In 1 Corinthiërs 15:20-28 is ook sprake van een bepaalde rangorde, die God heeft gesteld bij de levendmaking, namelijk eerst Zijn Zoon, daarna die van Christus zijn bij Zijn komst, zonen die geroepen zijn tot het lichaam van Christus, om de Zoon te assisteren temidden der hemelingen om alle heerschappij, volmacht en kracht tot vrijwillige onderschikking te brengen. Ook het volk Israël, dat tot zegenkanaal voor deze aarde is geroepen, wordt in de nabije toekomst boven alle andere volken gesteld. Zo is ook de Satan, tegenstander ook wel duivel, door elkaar werper genoemd, een instrument in Gods hand en door Hem gesteld als de vorst (NBG overste) van de volmacht (NBG macht) van de lucht. De tegenstander is geen zelfstandige macht die van alles zomaar kan doen en laten, doch hij is gebonden aan wat God van hem verlangt, Efeziërs 2:2. Zolang wij hier op aarde zijn, vallen wij ook onder een bepaalde rangorde die door God is ingesteld, zodat alles in ons persoonlijke leven en in de gemeente ordelijk kan verlopen. 90

Wij zijn in dit verband niet allemaal gelijk, God heeft iedere gelovige een bepaalde mate van geloof gegeven en al naar gelang daarvan geeft God aan een ieder een door Hem bepaalde taak, Romeinen 12:3-8. Wij vormen wel één lichaam, maar ieder lid heeft zoals in het menselijk lichaam een andere functie, een ieder heeft zijn eigen plaats in het geheel. Ondanks het feit dat wij geroepen zijn tot de nieuwe mensheid is het zo, dat er een bepaalde rangorde blijft bestaan, waarvan God, onze Vader, niet vraagt om onszelf daaraan te onderwerpen of dat wij moeten doen wat degene zegt die Hij boven ons heeft gesteld, maar of wij met het oog op onze taak in de toekomst ons vrijwillig willen onderschikken, wat vrede met Hem en met elkaar teweegbrengt. Aan de ene kant behoren wij tot de nieuwe mensheid, waarin geen onderscheid is tussen man of vrouw, slaaf of vrije, Jood of heiden en waarop de wet niet langer van toepassing is zodat niemand, wie dan ook, ons opnieuw wetten kan opleggen die uitgevoerd moeten worden. Aan de andere kant roept God, de Vader, ons via de brieven van Paulus op ons vrijwillig aan de door Hem gestelde rangorde te onderschikken. Bewust geworden van onze roeping is dit een automatisch gevolg, wat door God, de Vader, procesmatig in ons wordt bewerkt. Om duidelijk te maken wat God bedoelt, eerst het volgende: God, de Vader, is het Hoofd van de Christus, Zijn Zoon, 1 Corinthiërs 11:3. De Zoon is het Hoofd van Zijn gemeente, die Zijn lichaam is, Efeziërs 1:22. Wat de Zoon van God gedaan heeft is niet omdat Hij dit moest doen, doch Hij heeft zich in alles op vrijwillige basis onderschikt aan wat Zijn Vader van Hem vroeg. Zodra er maar enige sprake van geweest zou zijn, dat de Zoon zich had moeten onderwerpen, zou dit totaal geen waarde hebben gehad en zou er van verzoening voor de gehele kosmos geen sprake hebben kunnen zijn. Zijn hele wezen straalt een vrijwillige onderschikking aan Zijn Vader uit, die zijn weerga niet kent. Filippenzen 2:5-11. Hij was in de gestalte Gods en Hij ontledigde zichzelf tot de gestalte van een slaaf (NBG dienstknecht). In Zijn uiterlijk als mens vernederde Hij zichzelf. Hij gehoorzaamde, Grieks hup êkoon, onderhoren, wat op vrijwillige basis gebeurde, zelfs tot aan de dood des kruises. 91

Nu vraagt God ons, Zijn zonen, behorend tot de nieuwe mensheid, of wij ook zo gezind willen zijn zoals Zijn eigen Zoon en bereid zijn onszelf te vernederen of te gehoorzamen op vrijwillige basis tot de dood des kruises. Dit laatste zal voor ons niet meer inhouden dan alles, en dat is op zich al moeilijk genoeg, wat er in ons leven of in dat van onze familie, vrienden of kennissen gebeurt, te aanvaarden uit Gods hand. Er bestaat geen enkel mens die dit vrijwillig op zich zou willen nemen. Laat staan als er van moeten sprake zou zijn, dan zouden we helemaal steigeren. De gezindheid van de Zoon kan slechts door God, onze Vader, door middel van Zijn geest in ons leven uitgewerkt worden, zodat wij bereid gemaakt worden dit daadwerkelijk te willen doen. Als je dit voor ogen houdt, wil ik nu beginnen aan een opmerking die ik eens van iemand kreeg, dat je beter maar niet aan bijbelstudie kunt beginnen, want dan moet je je man onderdanig zijn! Efeziërs 5:21-33 vers 22-24 Vrouwen onderschikken zich aan de eigen man als aan de Here, want de man is hoofd van de vrouw, zoals Christus Hoofd is van de uitgeroepenen, de gemeente, en zelf de redder is van het lichaam. Maar zoals de uitgeroepenen, de gemeente, zich onderschikken aan de Christus, zo ook de vrouw aan haar man in alles. vers 25,26 Christus heeft de uitgeroepenen niet liefgehad alsof het verleden tijd is, maar heeft hen lief. vers 28 Zo, als in de vorige verzen omschreven, is de man schuldig zijn vrouw lief te hebben als zijn eigen lichaam. Het is overduidelijk dat de basis van het huwelijk gevonden wordt in het grote geheimenis omtrent de Christus en Zijn uitgeroepenen, die tot Zijn lichaam behoren en dus ook alleen door hèn begrepen kan worden. Dit geheimenis heeft geen betrekking op het feit, dat een man zijn vader en moeder verlaat om zijn vrouw aan te hangen en om één vlees met haar te zijn, dat was al bekend vanaf het begin van de schepping, zie Genesis 2:24. Het gaat om het grote geheimenis van Christus en Zijn gemeente, die een eenheid vormen en waarbij de gemeente zijn aanvulling is, ofwel zijn 92

complement, Efeziërs 1:23. Wij, als lichaam van Christus, maken Hem compleet. Wij zijn de nieuwe mensheid die Hij in Zichzelf geschapen heeft en Hij is ons Hoofd, Colossenzen 1:18. De Zoon van God is altijd al Hoofd over alles geweest, omdat door Hem ook alles geschapen is, Colossenzen 1:15-20. Alleen de wereld erkent Hem niet als Hoofd, hoewel dit in de toekomst wel gaat gebeuren, Efeziërs 1:7:10. Indien nu de Zoon van God zichzelf in alles aan de Vader op vrijwillige basis wilde onderschikken en bereid was zichzelf te ontledigen, te vernederen en te gehoorzamen, onderhoren, omdat God niet alleen Zijn Vader was maar ook Zijn Hoofd, hoe zit het dan bij ons afgezien of wij een man of een vrouw zijn? Is er bij ons ook die bereidheid de Zoon van God daadwerkelijk als ons Hoofd te erkennen en ons op vrijwillige basis aan Hem te onderschikken? Zo ja, dan zou dit een enorme omwenteling van onze denkzin betekenen en gaan wij ernaar verlangen om net als de Zoon de wil van de Vader te doen en de gezindheid van de Zoon ook in ons leven tot uitdrukking te brengen. Slechts op deze manier kun je verder met de vrijwillige onderschikking zoals Paulus deze omschrijft. Voor je met de verzen 22-33 gaat starten is het beter eerst te beginnen bij vers 21, waar staat aan elkaar onderschikkend (NBG elkander onderdanig) in de vreze, eerbied, van Christus. Dit verwijst gelijk al naar de bereidheid van zowel de vrouw als de man om zich vrijwillig te onderschikken aan het gezamenlijke Hoofd, de Christus. Dan spitst het zich toe tot wat deze vrijwillige onderschikking inhoudt ten opzichte van de verhouding tussen man en vrouw, ouder en kind, werkgever en werknemer en op andere plaatsen gemeente en gemeenteleden, overheid en zonen, geroepen tot het lichaam van Christus. Als we nu eens bij de man als hoofd van de vrouw beginnen, dan is het zo, dat hij schuldig is, niet verplicht, zijn eigen vrouw lief te hebben als zijn eigen lichaam. Dit begint al goed, hij wordt er gelijk met zijn neus opgedrukt, dat het niet de bedoeling is een andere vrouw lief te hebben dan degene die God hem gegeven heeft. Hiervoor is ook een heel duidelijke reden. De vrouw is een door God aan de man gegeven hulp die zijn aanvulling, complement is, zoals dat ook bij Adam was. Eva was been van Adams beenderen en vlees van Adams vlees en 93

werd niet verwekt maar uit een ander schepsel genomen. Dit is een voorafspiegeling van Christus en Zijn gemeente. Adam was compleet in zichzelf tot het moment dat God Eva uit Adam nam, doch tezamen werden Adam en zijn complement Eva weer tot één complete mens en vormden zij weer de eenheid, die God in eerste instantie geschapen had. Als je gelooft, dat alles uit God is, dan is ook de vrouw waarmee je getrouwd bent door God gegeven als jouw speciale aanvulling ofwel complement, waardoor je voor God weer die ene complete mens vormt, met als achterliggende gedachte dat je hier spreekt over het grote geheimenis, namelijk Christus en Zijn gemeente. Het is voor de Zoon van God onmogelijk zich te scheiden van Zijn lichaam, omdat dit, geestelijk gezien, uit Hem is genomen. Hij vormt er een onverbrekelijke eenheid mee en Hij heeft ons lief, ondanks het feit dat wij wel eens verstek laten gaan. Zou een man scheiden, dan betekent dit dat hij ingaat tegen de door God gestelde rangorde, dat hij zijn eigen lichaam niet liefheeft en afstand van zijn complement doet dat hij van God, de Vader, ontvangen heeft. Hij verbreekt de eenheid, doet een stukje van zijn eigen lichaam weg. Je zou kunnen zeggen, dat hij genoegen neemt met een surrogaat van het èchte complement. De man die zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief, omdat zij tot zijn lichaam behoort en niemand haat zijn eigen vlees, maar hij voedt en koestert het. Het voeden en koesteren is dus een vanzelfsprekendheid gebaseerd op vrijwilligheid, zoals hij ook met haar op vrijwillige basis is getrouwd. Dit is een afschaduwing van het grote geheimenis, namelijk van Christus en Zijn uitgeroepenen, de gemeente, die Hij voedt en koestert. Als we het hebben over de man die hoofd is van de vrouw, dan moet je allereerst bedenken, dat Christus het Hoofd is van de gemeente, die Zijn lichaam is, zie hiervoor Colossenzen 1:18 en dat God, de Vader, Hoofd is van de Christus, 1 Corinthiërs 11:3. Het grote geheimenis bestaat hierin, dat wij, die tot Zijn lichaam behoren, Zijn aanvulling zijn, ofwel Zijn complement, compleet- of volmakende, Efeziërs 1:22-23 (NBG vervuld met Hem). 94

Een eenheid, die door niets of niemand teniet gedaan kan worden, ook niet door onszelf. Zelfs de Zoon van God kan deze eenheid niet verbreken, hoewel wij als mensen soms het bijltje erbij neergooien en ons niet vrijwillig willen onderschikken aan dat wat Hij van ons vraagt. Ook de man, die zich geroepen weet tot het lichaam van Christus, heeft soms de neiging zijn eigen weg te gaan, verbreekt zijn huwelijk en trouwt een ander. De door God gestelde eenheid die er tussen man en vrouw bestond is verbroken, zie ook wat Jezus hierover zegt in: Matthéüs 19:1-11 vers 3 willekeurige beschuldigingen (NBG allerlei redenen). Allerlei willekeurige beschuldigingen zijn dus geen reden voor een scheiding. vers 4 manlijk, vrouwlijk (NBG man en vrouw) schiep Hij hen. Er wordt door Jezus verwezen naar de eenheid, die Adam in zichzelf was en later, nadat Eva uit hem genomen was als aanvulling/complement en er twee mensen waren, vormden zij samen vanaf het begin dezelfde eenheid als door God bedoeld. vers 5 hechten (NBG aanhangen). Aanhangen is toch wel een slap aftreksel van wat Jezus hier bedoelt, omdat hechten een veel betere verbinding is. Wij weten allemaal wel, dat als de doktoren ons in het ziekenhuis hechten, wij ervan uitgaan, dat het ook gehecht blijft en niet opnieuw losgaat, uiteindelijk wordt het weer één geheel. God hecht mensen aan elkaar om het ook zo te houden. vers 5 en 6 zo zijn ze niet meer twee, maar één vlees. Hiermee geeft Jezus aan dat de eenheid, die Adam en Eva, en in het begin Adam in zichzelf, vormden, weer tot stand is gebracht en nog steeds op ons van toepassing is. vers 6 samen gejukt heeft (NBG samengevoegd heeft). Wij hebben altijd bij het woordje juk een vervelende gedachte, iets wat je onder dwang moet doen. 95

Of wij denken aan iets wat je met een juk draagt, zoals emmers water, onder het juk brengen, of onder een juk proberen uit te komen, enz. Vroeger werd veel gebruik gemaakt van een juk, een koppel dieren, om voor een wagen te spannen. Deze waren altijd van dezelfde soort, omdat bijvoorbeeld een os met een paard of een ezel met een geit geen goed span vormen. Het werken met twee verschillende diersoorten onder één juk was onmogelijk. Jezus bedoelde dus, dat een span wat God samen onder één juk heeft gebracht beter niet door de mens gescheiden kan worden. vers 8 Mozes had vanwege de hardheid van de harten van de Joden bevolen de vrouw een scheidbrief te geven, maar Jezus zegt er gelijk achteraan, dat dit vanaf het begin niet zo is geweest. vers 9 Hier is een gedeelte gewoon weggelaten in de NBG, namelijk: en wie de weggezondene trouwt ook. vers 10 Dit brengt de discipelen tot de opmerking dat je als man dan maar beter niet kunt trouwen. vers 11 Waarop Jezus antwoordt, dat niet allen dit woord ruimte geven (NBG vatten), alleen zij, aan wie het gegeven is. Dit is nu precies de kern van de zaak, aan ons wordt het gegeven, dit woord ruimte te geven, omdat wij weten, dat het betrekking heeft op het grote geheimenis, namelijk de eenheid, die bestaat tussen Christus en Zijn gemeente en van toepassing is op het huwelijk tussen man en vrouw. Het gaat er helemaal niet om mensen die gescheiden zijn of op het punt staan te gaan scheiden te veroordelen of om ons iets aan te matigen, dit is voor ons onmogelijk, omdat het ons gegeven is om dit woord in ons leven ruimte te geven, zodat wij ons geen enkele veroordeling kunnen permitteren, ook Jezus zelf doet dit niet. Johannes 7:53-8:11 Zelfs de Zoon van God veroordeelde de vrouw, die overspel gepleegd had niet en zei alleen, ga heen en zondig van nu af niet meer. Met andere woorden: mis je doel niet meer, hou je bij je eigen man waarmee je een eenheid vormt. 96

Zo kunnen wij, die tot het lichaam van Christus geroepen zijn, ook nog op een andere manier overspel plegen, door bijvoorbeeld andere goden na te volgen. Tegenwoordig zijn oosterse godsdiensten ontzettend in, maar vergis je niet in allerlei kwakzalvers, zoals bijvoorbeeld magnetiseurs en mensen die ingestraald water verkopen, de new age beweging enz. enz. Het is beter ons daar verre van te houden. Wat is liefhebben nu eigenlijk? Dit kun je alleen maar ontdekken als je weet wat Gods Liefde is. Heel simpel gezegd is het, de ander ruimte geven om te mogen zijn zoals hij/zij is. Voor de man in het huwelijk betekent dit zijn eigen vrouw ruimte te geven en wat dit in de praktijk inhoudt vinden we in: 1 Corinthiërs 13:1-8 Eigenlijk is de liefde waarover Paulus hier spreekt Goddelijke Liefde, want er bestaat geen enkel mens, die deze liefde zomaar uit zichzelf in praktijk kan brengen. Mogelijk is dat de reden, dat delen uit dit bijbelgedeelte bij huwelijken en andere predikaties worden gebruikt, omdat het een wens van velen is om deze liefde tot uitdrukking te brengen. De liefde Gods waar hier over gesproken wordt, geldt voor alle mensen. Dit kan ook niet anders, alleen al door het feit dat er in vers 5 staat, dat de liefde het kwade niet toerekent. Hoe zou God ons dit kunnen voorhouden als Hij het zelf niet zou doen? In vers 7 staat: Liefde houdt alles uit (NBG bedekt zij) en zij blijft onder alles staan (NBG verdraagt zij). Zou God, de Vader, dan niet onder alles blijven staan en alles uithouden? De liefde valt nimmer uit (NBG vergaat nimmermeer). Ware liefde valt nimmer uit; zoals Gods Liefde voor de mensheid nimmer uit zal vallen. Als we het hebben over de man die schuldig is zijn eigen vrouw lief te hebben, dan kunnen we er bij voorbaat van uitgaan dat geen enkele man dit uit zichzelf zal kunnen opbrengen. Dit vraagt het toppunt van vrijwillige onderschikking, wat alleen door God, de Vader, aan hem geschonken kan worden. God bewerkt ons hart zodanig, dat wij ons hiernaar gaan uitstrekken en Hem vragen dit in ons leven uit te werken en dat doet Hij. Het begint bij je eigen vrouw of man, je gezin, familie en kennissen en eindigt 97

bij het liefhebben van je ergste vijand, zie bijvoorbeeld Lucas 6:27-38, Matthéüs 5:43-48, Romeinen 12:9-21, dat is namelijk de manier waarop God, de Vader, dit ook doet. Voor mij is wat Jezus zei in Matthéüs19:11 het meest opvallend, namelijk: Dat niet allen dit woord ruimte geven, alleen zij, aan wie het gegeven is Dit is gewoon de kern waar alles om draait. Het zijn niet alleen de woorden die Jezus hier sprak, maar ook de woorden die de apostel Paulus mocht verkondigen. Het wordt aan mensen gegeven het woord ruimte te geven in hun leven, hiermee worden twee dingen tot uitdrukking gebracht: 1) God, de Vader, is degene, die dit aan mensen geeft. 2) Het wordt niet aan alle mensen gegeven. God, de Vader, benadert en roept ieder mens van wie het voor de nederwerping der wereld in Zijn plan der eonen, eeuwen, al vast stond, dat hij behoort tot het lichaam van Christus. Hij is ook de enige, die hiervan op de hoogte is. Door Zijn benadering wordt Hij van de mensen die Hij roept tot het lichaam van Christus een persoonlijke God en Vader en zij worden Zijn zonen, omdat Hij woning in hen maakt en hen leidt door Zijn geest, waardoor zij Hem Abba, Vader, gaan noemen, Romeinen 8:14,15. Het uiteindelijke doel van God is om Vader te worden van al Zijn schepselen. Dit zal echter nog twee eonen, tijdperken, duren namelijk het komende tijdperk van het duizendjarig vrederijk hier op aarde en het daarop volgende tijdperk van de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde. Het duizendjarig vrederijk kan echter pas beginnen als het huidige tijdperk waar wij nu in leven voorbij is. God, de Vader, bewerkt in ons als Zijn zonen een diep geworteld verlangen om ons vrijwillig te willen onderschikken aan alles wat Hij in ons leven geeft, zowel fijne als minder fijne dingen. Op dit laatste zitten wij natuurlijk helemaal niet te wachten. Hij bewerkt in ons, dat wij ons volkomen aan Hem overgeven in welke situatie of omstandigheid Hij ons ook brengt. Hierbij is van belang, dat wij niet gaan zitten kijken wat God, de Vader, allemaal bij een ander doet of niet doet, en al helemaal niet wat er allemaal voor vreselijke dingen in de wereld gebeuren, maar of wij ons in onze eigen 98

situatie of omstandigheden vrijwillig willen onderschikken, ofwel aan Hem willen overgeven. Onze vrijwillige onderschikking is immers een deel van het plan waarop God, onze Vader, alles gebaseerd heeft. Zonder onze vrijwillige onderschikking kunnen ook de overheden, volmacht en kracht niet tot vrijwillige onderschikking komen, 1 Corinthiërs 15:24,25. Vrijwillige onderschikking komt voort uit Gods Liefde voor ons, die behoren tot het lichaam van Christus en wordt ons gegeven, nìet omdat wij zulke aardige broeders en zusters zijn, maar omdat wij zonen zijn en er een enorme taak op ons wacht. Eén van de grootste vergissingen die wij maken is om naar andere mensen te kijken, gemeenteleden, leden van een andere gemeente of naar mensen, die helemaal niet geloven. God leert ons echter om naar Zijn Zoon te kijken en daar hebben wij voorlopig onze handen aan vol. In Romeinen 14:1-13 komt dat heel duidelijk tot uitdrukking. Wij hebben niets te oordelen of te veroordelen en in vers 4 wordt aangegeven, dat: of iemand staat of valt, dat gaat zijn eigen Heer aan, maar hij zal staande blijven, want zijn Heer is bij machte hem vast te doen staan. vers 7 Want niemand van ons leeft zichzelf en niemand sterft zichzelf; als wij leven, leven wij de Here en als wij sterven, sterven wij de Here, hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren. De NBG gebruikt hier viermaal het woordje voor, wat in het Grieks niet op die manier tot uitdrukking komt, normaal gesproken leven bijna alle mensen voor zichzelf en ook het sterven wordt meer en meer door de mens zelf bepaald. Paulus wil echter duidelijk maken, dat God bij ons persoonlijke leven en sterven betrokken is. Het voor de Here leven en voor de Here sterven is een zeer gevaarlijke zaak, het legt de nadruk niet op de Here, maar op de mens, alsof wij iets voor de Here zouden kunnen doen, doch de Here is niet afhankelijk van de mens, maar de mens van de Here. Wij kunnen slechts door de Here leven en sterven, precies zoals dat gaat bij vrijwillige onderschikking, die door de Here aan ons gegeven wordt om zo het woord ruimte te geven in ons leven. 99

Efeziërs 5:22-24 De vrouw onderschikke zich aan haar eigen man (de NBG heeft het woord eigen weggelaten) als aan de Here, want de man is hoofd van zijn vrouw, evenals Christus hoofd is van de gemeente, de uitgeroepenen, en zelf Redder is van het lichaam (NBG in stand houdt). Welnu, gelijk de gemeente, de uitgeroepenen, zich onderschikt aan de Christus, zo ook de vrouw aan de man in alles. Mensen die niet geloven kunnen niet begrijpen, wat hiermee nu eigenlijk wordt bedoeld. Het is dan ook niet voor alle vrouwen bestemd, doch slechts voor die vrouwen, die God het geeft om dit woord ruimte te geven in hun leven en dit ruimte geven gaat gepaard met kennis van Gods woord. Het voorbeeld voor de vrouw van vrijwillige onderschikking is het grote geheimenis omtrent Christus en Zijn gemeente, die Zijn lichaam is. De gemeente is de aanvulling/het complement van de Christus, zij vormen samen een eenheid, die al van voor de nederwerping der wereld een feit was. Zo is het ook een feit dat de vrouw met haar eigen man, die God haar gegeven heeft, een eenheid vormt, ook wel span genoemd. Zij is de aanvulling/het complement, van haar man. Net zo min als de ongelovige man zich vrijwillig zou willen onderschikken aan de Christus, zal ook de ongelovige vrouw er niets voor voelen zich vrijwillig aan haar man te onderschikken, zij kan dit ook niet, omdat het woord niet door God aan haar bekend is gemaakt. Het is daarom ook zinloos om hierover in discussie te gaan. Wel kunnen we aangeven, wat wij er van weten en hoeveel zegen wij ervaren hebben door de kennis, die door God aan ons is gegeven. Mogelijk geeft God een open deur voor het evangelie, wat goed bericht betekent, Colossenzen 4:3. De vrouw heeft verder als voorbeeld de vrijwillige onderschikking van de gemeente, dus zowel mannen als vrouwen aan de Christus, die hun Hoofd is. Je zou kunnen zeggen, als dat m’n voorbeeld is dan schiet ik daar niet zo veel mee op, want in de praktijk is er in de gemeente niet veel van vrijwillige onderschikking te zien. Soms denk je wel eens dat dit haast niet meer voorkomt. Toch is dit een misvatting, want ik ken vele mensen die wèl deze intentie hebben. 100

Daarom moeten wij ook niet naar andere gemeenteleden gaan zitten kijken of er al of niet iets van terecht komt. Het gaat God, de Vader, er immers niet om of er iets van terecht komt, maar of wij ernaar verlangen onszelf vrijwillig te willen onderschikken aan de door Hem bepaalde rangorde, zowel in het huwelijk als in de gemeente. Het gaat bij God als onze Vader niet om de ander maar om jou en mij persoonlijk en de rest gaat ons geen fluit aan, want slechts Hij is bij machte ons vast te doen staan. De Zoon van God, de Christus, is zelf de Redder van het lichaam, vers 23 en dat betekent, dat Hij zelf ons uit alle mogelijke situaties in ons dagelijks leven redt. Wat niet inhoudt, dat Hij ons bijvoorbeeld beter maakt als wij ziek zijn, ons minder zorgen geeft of wat je ook maar bedenken kunt. Hij maakt het ons echter wèl mogelijk in elke omstandigheid het woord te begrijpen en ruimte te geven in ons dagelijks leven, zodat wij boven alles wat Hij ons maar te dragen geeft uitgetild worden. Als het woord onder de situatie geschoven wordt, dan geeft dat draagkracht en zo is het ook, dat kan ik beamen. De Zoon van God, de Christus, is echter niet alleen de Redder van Zijn lichaam, maar is tevens de Redder van alle mensen en het bijzondere hiervan is, dat de Zoon van God uit de vrouw is geboren. De man speelde hierbij geen enkele rol, want de Zoon van God is niet door de man verwekt, maar door Gods geest. De vrouw heeft de tweede mens ofwel de laatste Adam, 1 Corinthiërs 15:45-47, van God uit gezien ter wereld mogen brengen en dat is ook waar Eva al naar uitzag. Dit ondanks het feit, dat de vrouw als eerste is ingegaan op de verleiding van de tegenstander en Adam uit Liefde tot zijn vrouw die zijn aanvulling, complement was, hierin meeging. Hiermee gaf Adam aan, dat hij bereid was om samen met Eva het stervensproces in te gaan en werd hierdoor een type van Christus, die ook voor Zijn gemeente gestorven is. Dit nu is wat van de gelovige man, die hoofd is van de vrouw, wordt gevraagd, doch niet van de vrouw zelf. De man is trouwens niet het hoofd van de vrouw, alsof hij een soort heerser zou zijn over zijn vrouw, doch slechts hoofd, een door God bepaalde rangorde, waarmee wordt aangegeven wat de man aan zijn eigen vrouw schuldig is, zie ook 1 Timótheüs 2:13-15. 101

De ongelovige of ook wel de gelovige vrouw die God het niet gegeven heeft dit woord ruimte te geven, zal altijd beginnen over het onderdanig zijn van de vrouw aan de man, doch heeft geen enkele notie van wat van de man gevraagd wordt en van welk geheimenis hier sprake is. Bovendien staat de vrijwillige onderschikking van de vrouw aan haar man en van de man aan Christus in een veel groter verband, omdat het een afspiegeling is van het grote geheimenis van Christus en Zijn gemeente. Vrijwillige onderschikking wordt zowel van vrouwen als van mannen gevraagd, kijk maar in vers 20 van hetzelfde gedeelte omdat Paulus in dit vers zegt: Onderschik je aan elkander in de vreze, eerbied, van Christus. Beiden hebben elkaar niets te verwijten als deze vrijwillige onderschikking niet geheel uit de verf komt. Zodra er verwijten ontstaan ben je bezig God, de Vader, verwijten te maken, alle ja maren hebben geen enkele zin en zullen onvrede teweegbrengen. Ja maren zijn er voldoende, zoals: Ja, maar als mijn man/vrouw nu ongelovig is? Ja, maar als ik het nou niet eens ben met mijn vrouw/man? Ja, maar als mijn werkgever/werknemer ongelovig is? Ja, maar er is toch wel verschil tussen wat je op je werk moet doen en in je vrije tijd? Ja, maar als ik het nou niet eens ben met wat er wordt geleerd in de gemeente? Ja, maar als ik het nou niet eens ben met wat de leidinggevende personen doen of zeggen in de gemeente? Ja, maar die overheid van ons is toch waardeloos en van God los, daar hoef ik toch niet aan te gehoorzamen? Je kunt wel duizend ja maren bedenken, doch ze stoelen allemaal op hetzelfde, namelijk onvoldoende kennis van Gods woord. Uit alles wat we tot nu toe hebben behandeld blijkt, dat God andere maatstaven heeft en gebruikt om zijn doel te bereiken die niet stroken met onze menselijke inzichten en gedachten. Wij kunnen bijvoorbeeld van ons kwaad geen goed maken en van duisternis geen licht. Wij kunnen geen enkele tegenstelling daadwerkelijk veranderen, maar bij God is dat heel anders. 102

Hij spreekt en de duisternis wordt licht, Hij laat uit het kwaad goed voortkomen. Hij kan mensen veranderen, wij niet, ondanks al onze pogingen. Hij zal de leden van het lichaam van Christus een ander lichaam geven, zodat wij geen last meer hebben van de aantrekkingskracht van de aarde, maar ons vrij in de gehele kosmos kunnen bewegen met de snelheid van het licht, of nog sneller. Om te ontdekken hoe bij God de verhoudingen liggen tussen al die ja maren zullen wij eens kijken naar: Romeinen 13:1-7 Dit omstreden en bestreden gedeelte uit Gods woord geeft alle antwoorden op bovengenoemde ja maren, omdat Paulus dit heeft geschreven in de tijd dat Israël overheerst werd door de Romeinen, waar ook Paulus gewild zou hebben, dat Israël van dit juk bevrijd zou worden. Niettemin geeft hij duidelijk aan, wie deze overheersende overheid over Israël gesteld heeft. En om je gedachten maar direct erbij te bepalen, niet alleen deze overheid is door God gesteld, maar bijvoorbeeld ook de ongelovige man of vrouw, de herder/leraar of evangelist in de gemeente, de ouders of je werkgever. Of wij het met hun handelwijze of met wat zij voorschrijven eens zijn is niet de vraag, maar of wij ons hieraan vrijwillig willen onderschikken! vers 1 Alle ziel onderschikke zich aan de volmacht, die superieur is, want er is geen volmacht tenzij door God, echter die er zijn, zijn door God geschikt. Er is hier geen sprake van moeten onderwerpen, maar van vrijwillige onderschikking aan diegene, die van God volmacht heeft gekregen. Onze overheid is dus niet door mensen gekozen en gevormd, maar door God geschikt. Hoewel wij soms denken, dat onze overheid maar kan doen en laten wat ze wil, is zij toch gehouden aan de door God gestelde grenzen. Zij mag buiten Gods geopenbaarde wil besluiten nemen en wetten stellen, doch deze gaan nooit buiten Gods bedoeling en plan der eonen om. De werkelijke betekenis van het woord superieur is niet: boven ons staan, maar: boven ons hebben. Van Dale geeft ook het woord zeer goed en uitstekend voor superieur aan, wat 103

heel duidelijk weergeeft dat degene, die wij als volmacht boven ons hebben zeer goed en uitstekend is, omdat wij weten dat deze door God, onze Vader, zo geschikt is. vers 2 Zodat degene, die zich tegen deze volmacht verzet, de verordening van God weerstaat, degene echter die deze weerstaat, neemt zichzelf een oordeel. Bij vrijwillige onderschikking erken je dat iedere volmacht door God geschikt is en heb je daar geen enkel probleem mee. Je vindt het uitstekend dat je iemand boven je hebt en er bestaat geen enkele behoefte je tegen deze volmacht te verzetten en jezelf een oordeel te nemen. Doe je dat echter wel, dan verzet je je gewoon tegen God, de Vader, zelf. vers 3 Want indien je goed werkt is er geen vrees voor vorsten, echter wel als je kwaad wilt. Wil je geen vrees voor de volmacht, doe goed en je zult lofprijs van haar ontvangen. vers 4 Zij is Gods dienaar, Grieks diakonos, waar ons woord diaken van afgeleid is, ons ten goede. In geval je echter kwaad doet, weest dan bevreesd, want zij is niet voor de schijn bekleed met het zwaard, want zij is Gods dienaar, wreker van de toorn voor hen, die kwaad bedrijven. De overheid/volmacht is dus voor ons een dienaar ten goede, zij is superieur, dus uitstekend voor ons om boven ons te hebben, zodra je je niet vrijwillig wil onderschikken kom je vanzelf in de problemen of, zoals Paulus het zegt, neem je die zelf op je! Wij hebben altijd gedacht, dat diakenen slechts in de kerk voorkwamen en met gelovigen te maken hadden, doch bij God is dit geenszins het geval. Iedere overheid, gelovig of ongelovig, is een diaken van God. vers 5 Daarom is het noodzaak je te onderschikken niet alleen vanwege de toorn, maar ook vanwege het geweten. Door de omvorming van je denkzin gaat het geweten een steeds grotere rol spelen in je leven. Dit merk je door het feit dat die dingen waar je vroeger helemaal geen moeite mee had, nu ineens een punt van overweging zijn geworden en je tot de ontdekking komt, dat je deze beter niet kunt doen. 104

Je bent erop uit alleen nog tot eer en verheerlijking van God, de Vader, te leven. vers 6 Derhalve breng je ook belasting op, want Gods ambtsdragers, Grieks leitourgos, waar ons woord liturg vandaan komt, houden je daaraan. Liturgen komen dus niet alleen in de kerk voor, maar iedere ambtenaar, gelovig of ongelovig, is een liturg van God, die al het mogelijke in het werk stelt om alles in goede banen te leiden. Hetzelfde geldt voor onze door God gestelde overheid. Ook al zou deze overheid niets met Hem te maken willen hebben, wij hebben deze boven ons en mogen ons daar vrijwillig aan onderschikken. Het woord liturg heeft trouwens nog een leuke betekenis, namelijk volkswerker. vers 7 Geef het verschuldigde terug, de belasting aan de belasting, tol aan wie tol, eerbied aan wie eerbied en eer aan wie eer toekomt. De genoemde tol is geld dat geheven werd door een overheerser. Voor zwartwerkers en anderen die de belasting willen ontduiken is dit wel een heel vervelend hoofdstuk, vooral als je geloof en werk zogenaamd gescheiden wilt houden, want werk heeft juist alles met geloof te maken. Werk zou juist een afspiegeling kunnen zijn van wat je gelooft, waardoor anderen mogelijk vragen gaan stellen waarom jij nu juist op dìe manier de zaken afhandelt. De wereld waarin wij leven is gewend om te klagen en te schelden, het geeft precies weer hoe het er in de praktijk aan toegaat. Men kan niet meer fatsoenlijk praten maar begint gelijk met dreigen, vloeken en tieren. Wat brengt het dan een rust teweeg als je iemand de ruimte geeft, liefhebt, om dit tegen je te doen en dan kalm te kunnen reageren zonder enig verwijt met: zullen we dan nu tot de kern van het probleem komen en samen proberen dit op te lossen? In de praktijk niet mogelijk? Nou en of! Je kunt gewoon dit gedeelte uit Gods woord niet eindigen met vers zeven, je moet er wel het volgende vers bij laten aansluiten. 105

vers 8 Niemand iets schuldig te zijn dan elkander lief te hebben, want als je de andersoortige liefhebt vervul je de wet. Met de andersoortige liefhebben wordt bedoeld nìet slechts degenen die je dierbaar zijn, maar ook degenen met wie je het totaal niet kunt vinden of, erger nog, van wie je eigenlijk een afkeer hebt, ja zelfs diegene die van lieverlee een vijand van je is geworden. In de tijd van Jezus en Paulus was de door God geschikte overheerser de niets en niemand ontziende tiran, de keizer van Rome. Zij trokken niet ten strijde tegen deze door Hem geschikte overheid, maar lieten zich afranselen door deze overheid. De Zoon van God zelf liet Zijn kleren van zich afrukken, liet zich geselen en een doornenkroon opdrukken en naakt aan een vloekhout nagelen. Hij had ze lief en gaf ze zelfs de ruimte om met Hem te sollen, tot de dood erop volgde. Wisten die soldaten en de keizer van Rome veel, dat Hij hen zò liefhad, dat Hij meteen ook voor hùn verzoening en rechtvaardiging gestorven was. Maar uiteindelijk zal de Zoon van God, tezamen met ons als lichaam van Christus, al deze vijanden onder zijn voeten brengen opdat God alles in allen kan worden en ook zij Hem Abba, Vader, zullen noemen. Wij gaan nu even terug naar Efeziërs 5:21-33, wat handelt over het grote geheimenis omtrent Christus en de gemeente. Eerlijk gezegd zou je bij een huwelijk tussen gelovigen onder elkaar kunnen verwachten dat zij zich aan elkaar onderschikken op de manier, zoals wij die nu met elkaar bestudeerd hebben, zodat hun huwelijk een afspiegeling is van het grote geheimenis van Christus en Zijn gemeente. Ik zeg expres kùnnen verwachten, omdat het afhankelijk is van God, onze Vader, of Hij het ze geeft dit woord ruimte te geven in hun dagelijks leven. Als het bij een huwelijk gaat om een ongelovige man of vrouw, dan roept God de gelovige op om van zijn/haar kant uit naar het grote geheimenis te handelen omdat deze ongelovige man of vrouw aan onze zijde door God zo geschikt is. Voor hen die God het heeft gegeven dit woord in praktijk te brengen, past wel een dusdanige bescheidenheid dat zij een ander hierop niet aanvallen of aanspreken maar liefhebben en zo God de ruimte geven om dit op Zijn tijd in het leven van de ander uit te werken. 106

Alles hebben wij immers in genade, onverdiend, uit Gods hand ontvangen! Bedenk wel, dat de gelovigen te Rome geen enkel idee hadden van het feit, dat zij behoorden tot de nieuwe mensheid, die speciaal geschapen werd om leven voort te brengen, in tegenstelling tot de oude mensheid, die dood en verderf voortgebracht heeft. Wij, die wèl op de hoogte zijn tot deze nieuwe mensheid te behoren en geschapen zijn om tijdens dit aardse leven waarlijk leven voort te brengen en niet langer dood en verderf uit te stralen, mogen een begin maken met onderschikking op vrijwillige basis. Dit is slechts voorbehouden is aan diegenen, die geroepen worden tot het lichaam van Christus en daardoor zonen van God zijn geworden. Moge God, de Vader, deze nieuwe mensheid, bij wie Hij het einddoel reeds bereikt heeft, de bereidheid schenken ruimte te geven aan dit woord van vrijwillige onderschikking! Amen, betrouwbaar is God. De oude mensheid wil niets van doen hebben met en wil ook liever niets horen over onderdanig zijn, gehoorzamen, zich onderwerpen en ondergeschikt zijn. Dit komt omdat de betekenis hiervan ze van haar vermeende vrijheid berooft. Het verzet tegen opgelegde wetten is op dit ogenblik dan ook massaal aanwezig, met alle gevolgen van dien. Alle bestaande regels worden, waar mogelijk, overtreden om er munt uit te slaan. Geld is de grootste drijfveer om alles wat mogelijk is te ontduiken. Iedereen doet er aan mee, de overheid zelf, de ambtenaren, werkgevers en werknemers, maar ook doktoren en specialisten zijn hierop geen uitzondering meer. Als het over vrijheid gaat, dan bemerk je dat iedereen eigenlijk zijn eigen zin wil doen en zijn eigen gang wil gaan, geen opdrachten meer wil uitvoeren en ook sexueel vrij wil zijn. Conclusie: men wil niet langer gebonden zijn aan wie of wat dan ook. Op deze wereld bestaat echter geen vrijheid, ook al zou je op een fantastisch mooi en onbewoond eiland met nog alleen je geliefde wonen, dan nog heb je voedsel, drinkwater en onderdak nodig en op den duur verzorging, medicijnen enz., omdat je stervende stervend bent. 107

Vrijheid heeft te maken met vrede en vrede met verzoening. Slechts vrede van God, de Vader, gaat al onze denkzin te boven en zal onze harten en onze gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus, Filippenzen 4:7. Vrijwillige onderschikking berooft je niet van je vrijheid, maar maakt juist dat er vrede in je hart komt, waardoor werkelijke vrijheid je deel wordt. Echte vrijheid voor al Zijn schepselen ontstaat pas, nadat zij zich geheel op vrijwillige basis aan de Zoon hebben onderschikt. De Zoon zal zich dan tezamen met hen vrijwillig aan God onderschikken zodat Hij Vader van allen en alles in hen zal zijn. Daarom geeft vrijwillige onderschikking aan de overheid, de werkgever, de herder/leraar in de gemeente, aan allen die wij boven ons hebben, pas èchte vrede en daardoor vrijheid. Wij mogen dit doen als aan de Here. Wat in Efeziërs 6:1-9 omschreven staat, is een uitvloeisel van wat er in Efeziërs 5:20-33 wordt geleerd omtrent Christus en Zijn gemeente, waarvan het huwelijk een afschaduwing is. Het aantal keren dat naar de Zoon van God wordt verwezen is uitzonderlijk groot, namelijk: 1) gehoorzamen in de Here 2) terechtwijzing van de Heer 3) gehoorzamen als aan Christus (de Heer) 4) 5) als slaven van Christus (de Heer) dienstbaar zijn als aan de Here 6) van de Here terug ontvangen 7) 8) jullie en hun Heer is in de hemel bij Hem (de Heer) is geen aanzien des persoons en dan nog: de wil Gods van harte doen Het grote geheimenis van Christus en Zijn gemeente heeft niet alleen Zijn uitwerking in de dagelijkse praktijk van het huwelijk. Ook ten opzichte van kinderen en ouders, maar ook andersom, ouders ten opzichte van de kinderen, werknemers ten opzichte van werkgevers en werkgevers ten opzichte van werknemers. Het gaat er bij vrijwillige onderschikking en gehoorzamen, onderhoren, niet om om te kijken naar degenen die wij boven ons hebben, of zij gelovig zijn of niet, gelijk hebben of niet. 108

Maar of wij door deze mensen heen kunnen zien op onze Heer, de Zoon van God, alsof wij het voor Hem doen. De Zoon van God onderschikte zich volkomen vrijwillig aan wat Zijn Vader van Hem vroeg, nooit ging Hij in tegen Zijn wil. Ook Paulus ging dezelfde weg als de Zoon en onttrok zich niet aan wat God, de Vader, op zijn weg bracht, zie bijvoorbeeld 2 Corinthiërs 11:23-29. Jezelf onderschikken aan dat waarmee je het eens bent of wat je fijn vindt, kost geen enkele moeite. Het wordt wat anders als je het er nìet mee eens bent en je het in feite waardeloos vindt. Pas wanneer je je verzoend hebt met de wil van God, de Vader, zònder dat je weet hoe het afloopt, word je uitgetild boven de bestaande moeilijke situatie en brengt dàt je de zo begeerde vrede en dus vrijheid. Deze persoonlijke onderschikking en het gehoor geven aan datgene wat onze Kurios/Heer van ons vraagt, wordt procesmatig door God in ons bewerkt. Efeziërs 6:1-9 vers 1 Kinderen, gehoorzaamt je ouders in de Here, want dit is rechtvaardig. Gehoorzamen, Grieks hup akouõ betekent onder horen en is: jezelf onder het gehoorde stellen of gehoor geven aan datgene wat je hebt gehoord. Het heeft bij Paulus niet de betekenis die wij er normaal gesproken aan geven, van moeten gehoorzamen, maar is op basis van vrijwilligheid. vers 2,3 Waardeer je vader en je moeder, dit is het eerste gebod met een belofte, opdat het je wel gaat en je lang leeft op aarde. Je vader en moeder waarderen vind ik persoonlijk iets vertrouwelijker dan hen te eren. Mijn kinderen hoeven geen eerbied voor mij te hebben, maar als ze mij op waarde weten te schatten ofwel respecteren dan vind ik dat een hele eer; waarderen kun je je hele leven blijven doen. vers 4 Vaders vertoornt jullie kinderen niet, maar voedt ze op in de opvoeding en vermaning van de Heer. 109

Als de kinderen vertoornd zijn, dan kun je ervan op aan dat ze behoorlijk boos zijn of de pest in hebben en dat gebeurt zeker als je je kinderen tuchtigt, zoals in de NBG is vertaald. Het woord tucht en tuchtiging komt bij Paulus helemaal niet voor en dit helpt dus ook niet. Bij opvoeding en vermaning van de Heer moet je dus kijken hoe de Zoon van God handelt ten opzichte van de gemeente, die Zijn lichaam is. Onze Heer is beslist niet met ons bezig op de manier zoals wij met onze kinderen omgaan of hebben omgegaan in het verleden. Veronderstel, dat Hij op al onze vragen gelijk met een snauw zou reageren en zou zeggen: niks ervan, daar komt niets van in. Hij neemt bij alles wat wij bij Hem naar voren brengen in overweging wat voor ons het beste is. Helaas reageren wij net als onze kinderen, omdat wij het met de door Hem gegeven omstandigheden vaak oneens zijn en onszelf er niet vrijwillig aan willen onderschikken, maar er onderuit proberen te komen. Het komt hierop neer, dat wij van onze kinderen geen vrijwillige onderschikking kunnen verwachten indien wij dit zelf ook niet in praktijk brengen. Opvoeden en vermanen in de Here kunnen wij pas uitdragen zodra wij onszelf willen laten opvoeden en vermanen. De opvoeding en vermaning van onze kinderen begint bij onszelf. vers 5 Slaven, gehoorzaamt jullie heer in overeenstemming met het vlees met vrees en beven, in edelmoedigheid van jullie hart, als aan de Christus. Van werknemers wordt gevraagd vrijwillig te gehoorzamen, gehoor te geven, aan wat de werkgever van hen vraagt, of deze gelijk heeft of niet, gelovig is of niet, heeft er niets mee te maken. Een werkgever heb je boven je omdat deze door God gesteld is, als je dus gehoor geeft aan het gevraagde, dan is het alsof je aan de Christus gehoor geeft. Deze houding hoort bij onze opvoeding en vermaning als volwassen gelovigen, zodat wij een voorbeeld kunnen zijn voor onze kinderen. 110

vers 6 niet met ogenslavernij, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil van God vanuit de ziel te doen. Hiermee wordt niet bedoeld, dat wij voor onze werkgevers van alles gaan doen om bij hun in een goed blaadje te komen of om met onze ellebogen te werken om hogerop te komen. Wij hoeven geen mensen te behagen. Bedoeld wordt, dat wij als slaven van Christus Gods wil doen als wij gehoor geven aan wat de werkgever van ons vraagt en dit dan ook nog vanuit de ziel doen, wat betekent met alle inzet die wij in ons hebben. vers 7 met welwillendheid te slaven als aan de Here en niet aan mensen. Zo’n houding komt niet zo heel veel meer voor, zelfs niet bij gelovigen. Dit komt omdat ook de gelovige mens er niet áán wil. Zij zien het als een moeten doen wat de baas zegt, zij geloven wel, maar het werk valt daarbuiten. Dit zal echter grote problemen opleveren want in hun vrije tijd hebben ze dan toch geen volledige vrijheid, omdat ze overal wel weer iemand tegenkomen die door God boven hen gesteld is, ook in de gemeente bijvoorbeeld. Het kan eigenlijk pas goed functioneren als we bereid zijn dit op elk terrein van ons leven toe te willen passen. En wij mogen erop vertrouwen dat God, de Vader, in ons leven zal bewerken om hier ruimte aan te geven. vers 9 En gij, heren, doe ook zo jegens hen; laat de dreiging afnemen. Jullie weten immers, dat hun en jullie Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons. Ook de gelovige werkgever kan nooit op de goede manier leiding geven aan de werknemers als zijn geloof slechts in zijn vrije tijd tot uitdrukking komt. Zijn positie is door God, de Vader, gesteld, maar dat geeft hem nog niet het recht zijn werknemers als oud vuil of minderwaardig te behandelen, hen te veroordelen, te dreigen met ontslag, of wat dan ook. Onderschikking en onderhoren hebben dus met een wandel in de Here te maken, wat nooit ofte nimmer door God afgedwongen wordt omdat wandel vrijwillig is. 111

Een wandel in de Here is het vrijwillig uitleven van datgene wat wij aan kennis van God ontvangen hebben. Om die reden is Colossenzen 1:9-11 ook zo belangrijk, omdat hier het verband tussen kennis en wandel wordt aangegeven, mede omdat het Griekse woord epi gnõsis, wat wij met erkenning hebben vertaald, een ondergrond heeft van op-(eenstapeling van) kennis. God is het zelf die onze wandel in de hand heeft. Immers hoe groter de op-(eenstapeling van) kennis is die Hij ons toebedeelt, des te meer het verlangen zal toenemen om in overeenstemming met Zijn wil te leven. Onze wandel komt in de eerste plaats voort uit, en speelt zich af in, het hart en onze denkzin en wordt door Gods inwonende geest bepaald en komt slechts terloops tot uitdrukking in onze dagelijkse handelingen. Dit hoeft ons echter niet te ontmoedigen, want God, de Vader, ziet niet naar onze daden, doch Hij ziet ons hart aan. Van God uit gezien is Hij nu al alles in ons en heeft het einddoel bij ons al bereikt, waardoor wij Abba, Vader, mogen zeggen. Dit is een zeer bijzondere genade en roept dit ons niet op aan dit einddoel gestalte te geven door onze vrijwillige onderschikking aan Zijn wil? Deze studie is door de gemeente Eben Haëzer op de toerusting in een verkorte versie behandeld en opgenomen onder de naam: Je bedoelt: onderschikken?! www.Godswoordcentraal.nl 112

IEUE

Zo nu en dan komt deze Godsnaam ter sprake en even zovele malen vraag ik mij dan af: wat is nu eigenlijk het belang om precies te willen weten wat de betekenis van deze naam is en veel meer nog: Wie wordt hiermee bedoeld? De een zegt: het is God, de Vader, zelf en de ander: het is de Zoon. Nu kennen wij inmiddels allemaal wel de namen uit het regelmatig gebruikte staatje en hun betekenis. Al Onderschikker Alue aan-Onderschikker Alueïm aan-Onderschikkers God de Zoon de Zoon en medewerkers God is God zou je kunnen zeggen, Hij is de enige die alle macht in handen heeft. Het lijkt mij niet dat daar enige twijfel over zou kunnen bestaan. De naam God heeft te maken met ruimte en kracht. Zijn ruimte omvat het hele universum en Zijn kracht uit zich door Zijn geest. Het is de onzichtbare en ongrijpbare kracht van beweging, van het leven en van het denken. Deze kracht is zichtbaar geworden in Zijn daden, het is de kracht die God gebruikt heeft om Zijn Zoon uit de doden op te wekken en die ook werkzaam is in ons. Paulus spreekt er zo over in Efeziërs 1:19,20: en wat de overstijgende grootte van Zijn kracht, Grieks dunamis, is voor ons die geloven, in overeenstemming met de werkzaamheid van de macht van Zijn sterkte, die werkzaam is in Christus, Hij die Hem opwekt uit de doden en Hem zet aan Zijn rechter te midden van de hemelingen… Deze kracht werkt in ons, omdat Zijn geest woning in ons heeft gemaakt. Ook al merken wij daar nu niet al te veel van, dan wil dit nog niet zeggen dat Zijn geest er niet zou zijn, want er staat heel duidelijk in Efeziërs 1:13 dat wij verzegeld zijn met de geest der belofte, de heilige, toen wij gelovig werden. Zelfs onze roeping tot het lichaam van Christus is uitsluitend en geheel aan deze kracht van God te danken. De Zoon heeft dus niet alle macht ofwel de absolute macht. Dit blijkt uit zoveel teksten, maar laten wij even kijken naar: 1 Corinthiërs 15:28 Wanneer alles aan Hem ondergeschikt is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderschikken, die Hem alles ondergeschikt heeft, opdat God zij alles in allen. 116

Indien de Zoon alle macht zou bezitten zou er van onderschikken geen sprake kunnen zijn. Dit klopt ook geheel met de titel Alue, aan-Onderschikker. Het is gewoon de bedoeling dat Hij alles aan God zal onderschikken, omdat het met Zijn naam verweven is. Voor God zelf zou het niet mogelijk zijn Zich te vernederen en Zich aan het vloekhout te laten nagelen, dit kon alleen de Zoon volbrengen. De Zoon heeft echter wel de uitvoerende macht van het geheel, waaronder zelfs de gehele schepping valt. Hij heeft deze macht van God, de Vader, gekregen en gebruikt daarvoor Gods kracht. Wonderlijk is dan dat Hij wel de mogelijkheid had om aan het vloekhout van Golgotha zelf de geest terug te geven aan Vader, Lucas 23:46, maar niet in staat was om zichzelf weer tot leven te wekken en op te staan. Hiervoor was Gods kracht noodzakelijk, zoals wij al gelezen hebben in Efeziërs 1:19,20. In Colossenzen 1:15,16 staat dat Hij, de Zoon van Zijn liefde, het beeld is van de onzichtbare God, de voorst-voortgebrachte van de ganse schepping. Nu kun je natuurlijk denken: wat is dat nu weer, de voorst-voortgebrachte? Helaas, ik kan dat gewoon niet laten, want je zou immers kunnen zeggen: Hé, heeft God dan ook nog iets te maken met het geboren worden op zich? En zo ja, hoe is dat dan in zijn werk gegaan? Het gaat erom dat het allereerste wat Hij gemaakt of, zoals je wilt, geschapen heeft, de Zoon is geweest en als je dan even in de gaten houdt, dat wij al vanaf die tijd in Hem besloten waren, dan begrijp je welke kracht ervoor nodig is geweest om, zowel de Zoon alsook het lichaam van Christus, al tot het allereerste begin van Zijn gehele schepping te laten zijn. In Zijn plan der eonen waren wij als zonen van God in de Zoon begrepen om als aan-onderschikkers, Alueïm, Zijn volmaakte plan der eonen te ontwikkelen. Neem er de tijd voor om dit overweldigende tot je door te laten dringen. Wij zijn echt niet zielig, ook al stijgen het lijden en alle ellende ons soms wel eens tot aan de lippen. Ondanks dat behoren wij in de Zoon tot de voorst-voortgebrachten van wie of wat dan ook. Alleen het tijdstip van het openbaar worden van deze zonen zou pas plaatsvinden na de nederwerping van deze wereld en de herschepping hiervan en dan ook nog eens te beginnen bij de Jood Saulus van Tarsus aan wie de 117

Zoon in Zijn verheerlijkte lichaam is verschenen, zonder dat hij is omgekomen, maar wel direct blind werd. Voorst-voortgebrachte komt ook nog voor in Colossenzen 1:18, Hij is het hoofd van het lichaam, de uitgeroepenen. Hij is het begin, de voorstvoortgebrachte uit de doden, opdat Hij in alles de eerste is geworden. Als je tot je door laat dringen wat hier echt staat kan dit enorme gevolgen hebben voor de lering van mensen, waarbij gedacht wordt dat reeds vanaf Adam iedereen die sterft naar de hemel of naar een vermeende hel is gegaan. Even buiten beschouwing gelaten of je dat in het oude testament letterlijk zou kunnen vinden, maar toch. Dit geldt evenzo voor de mensen in het nieuwe testament die vóór de dood van Jezus zijn gestorven. Hij was immers de voorst-voortgebrachte uit de doden! Hoe komt Jezus dan aan het verhaal dat Abraham in de hemel was en ook Lazarus daar was aangekomen en nog wel op zijn schoot. Hoezo, was Lazarus ineens een klein jongetje geworden, of kwamen alle mensen in de hemel eerst op Abrahams schoot? Hoe kwam die rijke man ineens in de hel? Waren er dan toch voordat Jezus, de voorst-voortgebrachte uit de doden, naar de hemel ging anderen Hem al stiekem voorgegaan? Als je het gewoon ziet als een gelijkenis, waarmee Jezus iets wilde duidelijk maken, dan is alles opgelost. Verder komt dit woord nog voor in Romeinen 8:29 opdat Hij, de voorstvoortgebrachte zou zijn onder vele broederen. Een belangwekkende tekst omdat hier over broederen gesproken wordt. Normaal gesproken wordt dit uitgelegd alsof het over het volk Israël gaat, omdat er in de evangeliën vaak over wordt gesproken en ook Paulus dit woord vele malen gebruikt, zoals op deze plaats. Toch mogen wij aannemen dat Paulus het hier niet zomaar over broeders heeft, maar over speciale broeders, want nu gaat het om broeders van de voorstvoortgebrachte en dat kunnen alleen maar diegenen zijn die geroepen worden tot het lichaam van Christus. Uit de complete tekst komt dit ook duidelijk naar voren. Er wordt immers gesproken over hen die van te voren bestemd zijn, die geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt zullen worden. 118

Het gaat om hen die, geestelijk gezien, al vanaf het allereerste begin van de schepping van de Zoon, in Hem besloten en derhalve broeders naar de geest zijn. Dan komt in Colossenzen 1:15,16 ook nog voor dat de Zoon het beeld is van de onzichtbare God. God is kracht en ruimte of, zoals in Johannes 4:24 staat, God is geest. Dat God zichtbaar zou zijn wordt niet in Gods woord omschreven. Als wij iets over Hem te weten willen komen, kunnen wij alleen maar kijken naar de Zoon, omdat Hij het beeld is van God. Hoe kunnen wij ons nu een beeld vormen van het beeld van God. Er zijn zoveel beelden gemaakt van afgoden, en op schilderijen wordt God vaak als een oude man met baard en lange grijze haren weergegeven. Ze hebben geprobeerd de onzichtbare God zichtbaar te maken. Niet gelukt dus. Lijkt mij ook moeilijk om iemand af te beelden die het hele universum omvat. Beeld is in het Grieks eikõn en letterlijk betekent het nabootsing. In eerste instantie dacht ik: is dat nu het beste woord wat Paulus heeft kunnen bedenken wat uitdrukking geeft aan de relatie tussen God en de Zoon? Maar wat wil een nabootser dan bereiken? Het grootste compliment wat een nabootser kan krijgen is, dat men helemaal niet in de gaten heeft dat het niet de echte is. Zo wil de Zoon natuurlijk uitstralen wie Zijn Vader is, zodat de mensen in Hem Zijn Vader herkennen. Ja, zelfs dat de gelovigen niet langer de Zoon zien, maar alleen nog God, de Vader. Mogelijk kunnen we, door op een paar andere plaatsen waar het woord beeld ook voorkomt te kijken, tot een betere conclusie komen. Romeinen 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Zij die tevoren gekend zijn, zijn diegenen die al in de Zoon begrepen waren vanaf het allereerste begin van Zijn schepping. Het is dus als het ware vanzelfsprekend (vanuit Gods plan gezien) dat diegenen dan ook bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon. Het beeld dat wij daar voorgeschoteld krijgen is enigszins te bevatten omdat Paulus erover schrijft in: 119

Filippenzen 3:21 die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de werking (NBG kracht), waarmede Hij ook het Al aan Zich onderschikt. Kan je nagaan welke kracht er voor nodig is om ons vernederd lichaam te veranderen gelijk aan het beeld van de Zoon. Het is niet een fluitje van een cent, zo van, God kan alles en het kost Hem geen enkele moeite. Nee, het is dezelfde kracht waarmee Hij het Al aan zich zal onderwerpen en dan moet je denken aan al die eonen die nodig zijn voordat het zover is. Het beeld dat wij zullen dragen is voor een normaal mens niet meer te aanschouwen en je kunt hierbij denken aan de Zoon bij zijn hemelvaart, waarbij Hij aan het oog onttrokken moest worden anders zouden de discipelen het aanschouwen van Zijn heerlijkheid niet hebben overleefd. Zo zullen ook wij door wolken onttrokken worden aan het oog van de mensen die achterblijven, Handelingen 1:9. 2 Corinthiërs 3:17,18 De Here echter is de geest; waar echter de geest des Heren is, is vrijheid. Echter wij allen, met een onbedekt aangezicht, zien de heerlijkheid van de Here in een spiegel en worden omgevormd, in hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals de Here, die geest is. Het gaat erom dat Gods geest in ons vernederd lichaam is komen wonen, dus het begin van onze heerlijkheid heeft al een aanvang genomen. Met andere woorden, de heerlijkheid van de Heer weerspiegelt gedeeltelijk nu al in ons, maar zal pas volop aan ons te zien zijn zodra wij een verheerlijkt lichaam, gelijkvormig aan dat van onze Heer, ontvangen hebben. Het beeld van onze Heer wordt dus steeds meer aan ons voltrokken. Wat is dat een mooie en bemoedigende belofte voor ons! 2 Corinthiërs 4:4 ongelovigen, wier gedachten de god van deze eon blind heeft gemaakt, zodat zij de lichtglans niet laten stralen van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van de onzichtbare God. Dit lijkt mij logisch, vooral als de god van deze eon daar volmacht voor heeft gekregen om dit te bewerken. 120

Des te wonderlijker is het dat wij deze lichtglans van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld is van de onzichtbare God, wel kunnen laten stralen, zie ook Filippenzen 2:15. Dit betekent dat wij ook in staat moeten zijn toch enigszins te verwoorden wat de uitdrukking beeld van de onzichtbare God inhoudt. In dit geval gaat het dus niet om iets tastbaars, zoals het beeld van de keizer uit Rome op een geldstuk in Mattheüs 22:20, maar om iets dat slechts geestelijk is te verwoorden en ook slechts door diegenen verstaan kan worden bij wie God met zijn geest/kracht woning heeft gemaakt. Eigenlijk is heel ons geloof gebaseerd op de daden van de onzichtbare God die door de Zoon, de voorst-voortgebrachte, zichtbaar zijn geworden. Om er maar een paar te noemen de schepping van: het ganse heelal met zijn sterren, planeten, zonnenstelsels en zwarte gaten de hemelingen die er al waren voordat de aarde aan een herschepping toe was de overheden en machten, waaronder de tegenwerker de aarde met alles erop en eraan de mens en de dieren Gods plan der eonen: met als middelpunt de kruisiging van de Zoon, de voorst-voortgebrachte, en als hoogtepunt de verzoening van het gehele universum het duizend-jarig vrederijk de nieuwe hemel en nieuwe aarde Dit is maar een korte afspiegeling van wat uit het beeld van de onzichtbare God naar voren komt en dat is toch heel wat meer dan het slecht gelijkende beeld van de keizer op een afgesleten munt. Je kunt poetsen wat je wilt maar het zal niet veel mooier worden, terwijl als je bereid bent je in Gods woord te verdiepen, het juist wèl mooier wordt, neem bijvoorbeeld Colossenzen 1:15-23 nog eens door. Je zou inmiddels kunnen denken, waar blijft hij nou met IEUE? en terecht! Even volhouden dan maar, want het is belangrijk genoeg. Trouwens alles is de moeite waard om er weer eens aandacht aan te besteden. 121

Filippenzen 2:5-8 Laat deze gezindheid in jullie zijn, die ook in Christus Jezus is, die in de gestalte Gods toebehorend het aan God gelijk zijn niet als roof aangevoerd heeft, maar Zichzelf geledigd heeft en de gestalte van een slaaf genomen heeft en in de gelijkenis van de mens geworden is. Dit is de enige plaats waar het woord gestalte voorkomt in de brieven van Paulus. Het Griekse woord is morphê, waarvan de letterlijke betekenis vorm is. Net zoals bij het woord beeld is ook het woord gestalte niet goed uit te leggen, want er is niemand die kan zeggen te weten hoe God er als gestalte uitziet. Praat je echter over de letterlijke betekenis van het woord vorm dan is dit toch iets simpeler om aan te geven. God is immers kracht en ruimte en de Zoon geeft als geen ander vorm aan de vorm van God door gebruik te maken van alle kracht die Hem door God ter beschikking is gesteld. Wat moet er toch in de Zoon zijn omgegaan toen Hij de hemel en de aarde schiep met alles erop en eraan. Hij moet al geweten hebben hoe Hij Gods plan ging uitwerken, wist al dat Hij de vorm van een slaaf zou aannemen en hoe deze mens eruit zou gaan zien. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de mens de vorm van de Zoon aangemeten kreeg en Hij deze vorm later zelf aannam tot redding van Gods gehele schepping. Niet voor niets is er sprake van in Genesis 1:26 en God (Alueïm) zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld en onze gelijkenis, opdat zij heersen over …… Hier staat niet Al, of Alue! Het woordje ons dat hier gebruikt wordt komt daarom geheel tot zijn recht, omdat Alueïm staat voor God, de Zoon en medewerkers. Het is ook makkelijk om dit aan te tonen, want in Job 38:4 staat: Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? en in vers 7, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? De morgensterren en de zonen Gods waren er dus al toen de aarde gegrondvest werd. De taak van de medewerkers bestond mogelijk uit niets anders dan juichen, maar zou ook net zo goed uit meer dingen hebben kunnen bestaan. Het is nogal wat dat de Zoon als degene die alles geschapen heeft en de vorm van God bezat, de vorm van een slaaf heeft aangenomen. Als je over vernedering praat dan is dit wel het toppunt van vernedering. 122

Wij weten niet wat het is om een verheerlijkt lichaam te hebben, omdat wij met een vernederd lichaam geboren zijn. Wij weten echter uit de bestudering van Gods woord, Filippenzen 3:21, en dan nog slechts bij benadering, hoe ons verheerlijkt lichaam er uit gaat zien. De Zoon nam dan wel de vorm van een slaaf aan, maar hierbij moet je wel bedenken dat er staat dat Hij Zichzelf [ont]ledigde, Filippenzen 2:7. God heeft dit dus niet gedaan, maar de Zoon in de vorm van God bracht dit offer zelf, omdat het in Gods plan paste en Hij vanaf het begin hiervan op de hoogte was. Hij kwam wel in de vorm van een slaaf, maar Zijn dienstbetoon was als die van de Zoon van God. Hij moest hiervoor Gods kracht (geest) gebruiken om uit Gods ruimte de beperking van de aarde te betreden. En dat is toch wel even iets anders dan onze ruimtevaarders die met heel veel eigen kracht en moeite proberen in Gods ruimte te komen, waarbij tot nu toe slechts enkele mannen de maan met speciale pakken hebben kunnen betreden. De ruimtewandeling op de maan geeft in wezen onze vernedering weer, terwijl de komst van de Zoon op aarde Gods ontzettende grootheid en heerlijkheid ten toon spreidt. Dit is ook de reden dat de Zoon zelf de geest aan God teruggaf, Lucas 23:46, omdat er geen mens bestaat die de Zoon zou hebben kunnen doden. Door dit te weten ga je ook begrijpen, dat het niet het lijden aan het vloekhout van Golgotha was waar Hij tegenop zag, maar dat de God-verlatenheid zijn grootste lijden was. Hij gaf zichzelf over aan een niet verbonden zijn met Gods kracht en ruimte. Ondanks Zijn vorm als slaaf bleek Hij niet gebonden aan deze aarde. Je zult het niet geloven, maar ook wij hebben iets te maken met de vorm van Gods Zoon. Wij zullen immers ook ons vernederde lichaam op Gods tijd mogen afleggen en een verheerlijkt lichaam, gelijk aan dat van de Zoon, mogen ontvangen. Eerst maar even goed de tekst doornemen. Filippenzen 3:20,21 Want wij behoren het burgerschap in de hemel toe, uit welke wij ook wachten op onze Redder de Heer Jezus Christus, die ons vernederd lichaam zal omzetten, zodat wij gelijkvormig worden aan Zijn lichaam van Heerlijkheid in overeenstemming met de werking om alles aan Zichzelf te onderschikken. 123

Het woordje vernederd heb ik aangehouden hoewel de letterlijke vertaling verlaging is. Eigenlijk is dit voor het weergeven van de vernedering van de Zoon wel beter van toepassing, Hij is immers van hoog naar laag verplaatst. Waar het om gaat is dat ons lichaam gelijk-vormig, Grieks sum morphon, aan Zijn lichaam van Heerlijkheid zal worden en dit alleen door de kracht waarmee Hij alles aan Zichzelf zal onderschikken. De Zoon heeft de vorm van God en wij ontvangen in genade de vorm van de Zoon. Dit is toch wel heel bijzonder! En roept ons op om nog eens naar ons ontvangen burgerschap te kijken. Galaten 4:19 Mijn kinderen, ter wille van wie ik weer weeën heb, totdat Christus in jullie vorm aangenomen heeft. Paulus bedoelt hiermee dat hij het verlangen heeft dat in iedere gelovige Christus’ vorm gaat aannemen. Het heeft totaal niets te maken met enige werkzaamheid van onze kant uit, maar Hij neemt vorm aan in ons leven. Het is net als Gods geest die in ons woont en werkt. Dit is genade, om niet gegeven, zonder werken. Door werken der wet krijgt Christus geen vorm in ons, sterker nog, het staat de vormgeving van Christus in ons in de weg. Romeinen 2:20 En een leermeester van onmondigen, daar gij in de wet de vorm van kennis en der waarheid hebt. Het was meer uiterlijk vertoon dan dat er binnenin het hart iets gebeurde, je zou kunnen zeggen dat het woord vorm hier in negatieve zin wordt gebruikt. Zo ook in 2 Timótheüs 3:5, waar staat: die een vorm van godsvrucht hebben, echter de kracht daarvan loochenen; keer je van hen af. Marcus 16:12 Daarna werd Hij in een andere vorm (NBG gedaante) Grieks morphê geopenbaard (NBG verschenen) aan twee van hen op de weg, terwijl zij zich naar het land begaven. Johannes 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak mij niet aan; want ik ben nog niet naar mijn Vader opgestegen! 124

Johannes 20:27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig. Soms moeten ook wij wat meer gelovig worden want uit deze twee verzen blijkt duidelijk dat Jezus, zoals Hij aan Maria verscheen, niet aangeraakt mocht worden. Zodra echter de vorm van Zijn vernederde lichaam veranderd was in de vorm van een lichaam van Heerlijkheid en Hij zich bij de Vader had gepresenteerd veranderde alles. Met dit lichaam van Heerlijkheid kon Hij gewoon weer als mens op aarde terugkeren om Zich te laten zien en te laten betasten, zodat Thomas zich ervan kon overtuigen dat Hij daadwerkelijk Jezus ofwel de Zoon van God was. Nu was het dus mogelijk om met dit lichaam van Heerlijkheid te verschijnen en niet te verschijnen, waarbij muren en deuren geen belemmeringen meer voor Hem waren, zoals daar enkele voorbeelden van genoemd worden in het nieuwe testament. Hij was niet langer gebonden aan de ruimte en de tijd die hier op aarde gelden, noch aan de zwaartekracht. Op de weg naar Damascus verscheen de Zoon van God nog eenmaal en wel in de vorm van een ontzagwekkend licht waardoor Paulus meteen blind werd. Opvallend is dat de metgezellen van Paulus dit niet hebben gezien, wat inhoudt dat Hij zomaar aan een enkel persoon kon verschijnen, Handelingen 9:7. Hij had inmiddels de vorm van een slaaf afgelegd en de vorm van God opnieuw aangenomen. Wel heeft Hij, door het aannemen van de vorm van een slaaf en Zijn vernedering aan het vloekhout op Golgotha, de Naam boven alle Naam gekregen en gaat straks in vervulling dat alle knie zich zal buigen en alle tong zal belijden dat Hij de Kurios is! De eerstvolgende keer dat Hij zich zal openbaren is aan degenen die behoren tot het lichaam van Christus en dat zal dan zijn in de vorm van God in al Zijn Heerlijkheid. Daarna zal Hij Zichzelf openbaren aan het volk Israël bij Zijn komst op de Olijfberg in de vorm van de Messias. Dan zal het volk eindelijk gaan geloven dat Jezus de door God in het oude testament beloofde Messias is, en zal net als de ongelovige Thomas zien op Hem die zij hebben doorstoken. Zacharia 12:10, Zij zullen Hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben. 125

Johannes 19:37 maakt hier ook melding van, hij kende zijn klassiekers heus wel, net zo goed als hij wist dat geen been van Hem verbrijzeld zou worden. Toen waren er naar verhouding slechts weinigen die geloofden dat het om de Messias ging, maar bij Zijn komst op de Olijfberg wordt het natuurlijk een ander verhaal. In Openbaring 1:7 staat het nog een keer, namelijk: Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen des lands (NBG der aarde) zullen over Hem weeklagen. Ja, Amen. Het volk Israël zal met afgrijzen constateren dat de voorst-voortgebrachte, die bereid was zichzelf te ontledigen, de vorm van een slaaf had aangenomen en zichzelf had laten vernederen, Jezus hun Messias was. Zij zullen met grote schrik ontdekken dat zij met hun geschreeuw ‘kruisig Hem’ hun eigen verbondsgod aan het kruis hebben laten slaan en Zijn wonden zien. Is dat nu wel zo zeker dat het gaat om hun eigen verbondsgod? In vers 8 gaat het verder met: Ik ben de alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige. En in vers 4: genade en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven geesten, die voor zijn troon zijn, en van Jezus Christus, de trouwe getuige, de voorst-voortgebrachte van de doden en de vorst van de koningen der aarde. Openbaring 4:8 En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt. Die is, die was en die komt is de betekenis van IEUE en dat is zo algemeen bekend dat ik daar niets aan hoef toe te voegen. Wat blijft is, dat IEUE dan de verbondsgod van het volk Israël moet zijn. Er zijn gelovigen die denken dat Hij, IEUE, die is en die was en die komt, God zelf is, of wel Al, de Onderschikker. Als dit zo is dan moet IEUE de absolute macht hebben. Een eerste aanwijzing dat dit niet het geval is, zou kunnen zijn dat het gaat om een openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft en die Jezus Christus weer aan Johannes heeft doorgegeven. 126

In Openbaring 1:4 brengt Johannes een groet over, namelijk: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, IEUE. Indien IEUE, Al, de onderschikker zou zijn, dan is het wel heel wonderlijk dat Al ineens een groet van Hemzelf zou laten overbrengen aan de zeven gemeenten te Asia. Al is immers onzichtbaar, 1 Timótheüs 6:16, Hij is geest en niet door mensen te benaderen dan door die ene middelaar, Christus Jezus, onze Here. Het is niet Al die komt, maar de Zoon, wat staat in Openbaring 1:7. Openbaring 11:17 Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en heerst. Ook al missen we hier de woorden: die komt, blijft het gewoon IEUE, die is en die was. Dit is vanzelfsprekend, want IEUE heeft dan de heerschappij op aarde aanvaard en is dus gekomen. Alles wat op aarde en in de hemel gebeurt, heeft Al aan de Zoon overgegeven en derhalve ook deze heerschappij. In Openbaring 1:5 staat ook geschreven dat Jezus Christus de trouwe getuige is, de voorst-voortgebrachte uit de doden en de vorst van de koningen der aarde. Dit werd door David al geproclameerd in Psalm 89:28: Ja, Ik zal Hem tot een eerstgeborene stellen, tot de hoogste van de koningen der aarde. Openbaring 16:5 En ik hoorde de boodschapper der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die is en die was, Gij heilige, dat Gij deze richtte; want zij hebben het bloed van heiligen en profeten vergoten…. Ook hier gaat het om IEUE. Het is gewoon niet mogelijk dat Al zou gaan richten want dit is nu juist de taak van de Zoon, die Zijn plannen uitvoert. Ik kan gewoon geen ander verband leggen dan dat IEUE Gods Zoon is. Mogelijk raken mensen in de war door de woorden Here God, Almachtige, die voor die is en die was staan, Openbaring 11:17. En eerlijk is eerlijk, dat heb ik zelf ook wel een beetje. Toch lijkt het mij duidelijk dat Here God, Almachtige, hier te maken heeft met IEUE, omdat het in een adem genoemd wordt. 127

God is in het Grieks Theos en betekent Plaatser. God in het Hebreeuws is Al en betekent Onderschikker. Heer is in het Grieks Kurios en betekent iemand die volmacht over anderen heeft. Heer wordt in het Hebreeuws zowel voor IEUE als Adonai gebruikt. Niemand zal er moeite mee hebben dat het bij het woordje Heer/Kurios steeds over IEUE, die is en die was en die komt, gaat. Dat God, de Almachtige, ook genoemd wordt is niet zo gek, want het was immers Gods (Plaatser en Onderschikker) openbaring die de Zoon moest tonen aan Johannes, Openbaring 1:1. De Zoon spreekt en handelt altijd namens God, de Almachtige, en vertegenwoordigt Hem. Je zou kunnen zeggen dat Hij zich met Hem vereenzelvigt. Nog sterker, de Zoon en de Vader zijn één, Johannes 10:30, en in vers 38 staat: dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader. Ook Johannes 14:8-11 getuigt ervan dat Hij in de Vader is en de Vader in Hem. Laten wij eens in het oude testament kijken. Genesis 18:1-3 En IEUE, Alueïm (NBG Here) verscheen aan hem (Abraham) bij de terebinten van Mamre…., en hij sloeg zijn ogen op en zag, en zie, drie mannen stonden bij hem; toen hij hen zag, liep hij hun tegemoet en wierp zich ter aarde; en hij zeide: Mijn Adonai (NBG Mijn heer), indien ik genade in Uw ogen gevonden heb, ga dan niet aan uw knecht voorbij. Abraham wist direct wie IEUE was van de drie Alueïm die daar stonden en wierp zich voor Hem ter aarde. Jammer genoeg komt hier niet tot uitdrukking waaraan hij IEUE herkende. Genesis 18:13 Toen zeide IEUE (NBG de Here) tot Abraham:…. Zou voor IEUE iets te wonderlijk zijn? Uit deze verzen blijkt duidelijk dat IEUE persoonlijk een gesprek voert met Abraham, terwijl in de verzen ervoor door de Alueïm gesproken wordt. Genesis 18:20 Daarop zeide IEUE (NBG de Here): Het geroep over Sodom en Gomorra is voorwaar groot, en haar zonde is voorwaar zeer zwaar, enz. 128

Genesis 18:22 Toen wendden die mannen (de Alueïm) zich vandaar en gingen naar Sodom, maar Abraham bleef nog staan voor IEUE. Dan begint Abraham met Hem te onderhandelen, waarbij hij aan het eind van vers 25 zegt: zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen? Waarop IEUE zeide:…… Dat de mannen die naar Sodom gingen, de twee boodschappers ofwel Alueïm waren, kun je terugvinden in Genesis 19:1. Uit deze hele geschiedenis komt heel duidelijk naar voren dat hier geschreven staat dat IEUE met twee boodschappers aan Abraham verschijnt en dat Abraham meteen ziet wie IEUE is! Dit blijkt des te meer uit het feit dat de twee boodschappers op weg gaan naar Lot en IEUE nog even in gesprek met Abraham blijft. Ook het feit dat Abraham spreekt over de Rechter van de ganse aarde geeft aan dat IEUE nooit Al, de onderschikker kan zijn, want God heeft de Zoon als Rechter aangesteld, en wij weten dat het rechtspreken dan zal bestaan uit richten op God, de Almachtige. Als de Zoon van God, na zijn opstanding en nadat Hij bij de Vader is geweest, als mens kan verschijnen aan een hele groep gelovigen, welke reden zou er dan zijn dat IEUE, voordat Hij de vorm van een slaaf had aangenomen, niet zou kunnen verschijnen aan Abraham? Genesis 17:1 Toen Abraham negenennegentig jaar oud was, verscheen IEUE aan Abraham en zeide tot hem: Ik ben Al, de Algenoegzame (NBG de Almachtige). IEUE spreekt hier plaatsvervangend voor Al, alsof Hij Al zelf was. Al, de Algenoegzame, kon niet zelf aan Abraham verschijnen omdat Hij Geest is. Dat IEUE veelvuldig gebruik maakt van Alueïm is vanzelfsprekend, maar zodra dit woord gebruikt wordt gaat het wel over aan-onderschikkers en dat kunnen zowel hemelse als aardse boodschappers zijn, wij zouden het bijvoorbeeld ook kunnen zijn, als lichaam van Christus. Op vele plaatsen is IEUE aan mensen verschenen en het gaat te ver om al deze plaatsen de revue te laten passeren. Toen ik met dit onderwerp bezig was zei een broeder dat IEUE onmogelijk met Jakob geworsteld kon hebben; dit om aan te geven dat IEUE wel Al moest zijn. 129

Gelijk toen ik thuis kwam heb ik de geschiedenis van de worsteling van Jakob nog eens opgezocht en gekeken of daar wel IEUE stond, Genesis 32:22-32. Dit was niet het geval want voor het woordje God staat in het Hebreeuws Alueïm, zodat IEUE hier als Alueïm in de vorm van een man met Jakob heeft gevochten, Genesis 32:24. Toen ik dit aan hem doorgaf, vroeg hij, indien ik mij er verder in wilde verdiepen, of ik dan Galaten 3:19 en Handelingen 7:53 hierin mee wilde nemen. Handelingen 7:53 Gij, die de wet ter verordening (NBG op beschikking van) door boodschappers ontvangen hebt, doch haar niet gehouden hebt. Dat de wet op beschikking van boodschappers aan het volk Israël is gegeven kan natuurlijk nooit. Boodschappers doen alleen die boodschappen waarvoor ze een briefje hebben meegekregen. Maar dit zal niet de reden zijn geweest dat deze tekst werd opgegeven. Verder had ik bij boodschappers de aantekening ‘Mozes’ staan. Galaten 3:19 (gedeeltelijk) Waartoe dient dan de wet?........ En zij is voorgeschreven door boodschappers in de hand van een middelaar, (NBG op last van (God) gegeven). Ook hier dacht ik meteen dat de middelaar ‘Mozes’ zou moeten zijn. Aan de andere kant is er natuurlijk die ene Middelaar die de gevangenschap (de wet) gevangen heeft genomen, Efeziërs 4:8. Omdat ik niet naar de reden gevraagd had waarom ik deze teksten mee moest nemen, ging ik eerst maar eens kijken wie de wet nu eigenlijk aan het volk Israël had gegeven en hoe dat in zijn werk ging. Exodus 31:12,13 Toen sprak IEUE (NBG de Here) tot Mozes:……, zodat gij weet, dat Ik IEUE ben, die jullie heilig. vers 18 En Hij gaf aan Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger van Alueïm (NBG Gods). Eigenlijk kun je overal waar Here in het oude testament staat, IEUE lezen, hoewel er ook een aantal keren Adonai staat. 130

Met het woord God wordt het iets moeilijker, want daar kan in de grondtekst Al, Alue, Alueïm of mogelijk nog een andere naam voor staan. In deze verzen spreekt IEUE tot Mozes, en Alueïm, aan-onderschikkers, hebben de tekst op de stenen tafelen geschreven. Ja maar, hoe weet je nou zo zeker dat IEUE daadwerkelijk met Mozes heeft gesproken? Dit leid ik af uit het feit dat er geen Al, Alue of Alueïm staat. Er staan wat dat betreft echt geen fouten in Gods woord, mits je de gebruikte namen erbij haalt. Exodus 33:11 En IEUE (NBG de Here) sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend. IEUE verscheen aan Mozes in een menselijke gedaante, zoals Hij ook regelmatig boodschappers naar de aarde stuurde met een menselijke gedaante. Beter zouden wij kunnen zeggen in een menselijke vorm. Dit betekent dat IEUE zowel voor zijn ontlediging en vernedering als erna in een menselijke vorm contact had met de mensen op aarde. Als er een boodschapper in de plaats van IEUE aan Mozes was verschenen dan had er ook een andere naam gestaan. Ja maar, er staat toch geschreven: Niemand zal God zien en leven? Dat is nu precies waar ik naartoe wilde, want nadat Mozes voor het volk Israël heeft gepleit en vriendschappelijk en op menselijk vlak met IEUE had gesproken, trok hij de stoute schoenen aan en vroeg aan IEUE of hij Zijn Heerlijkheid mocht zien. De Zoon is het beeld van de onzichtbare God, zoals wij al gelezen hebben in Colossenzen 1:15. Het blijkt dus dat, als wij zeggen: Niemand kan God zien en leven, het niet om Al gaat maar om IEUE in Zijn Heerlijkheid. Die Heerlijkheid heeft Hij alleen in Zijn vorm als slaaf tijdelijk afgelegd. Paulus heeft op weg naar Damascus niet eens de tijd gehad om ook maar iets te zien van de Heerlijkheid van IEUE of hij lag al blind op de grond. Bij de tweede keer dat Mozes de stenen tafelen kreeg, Exodus 34:1, staat weliswaar dat IEUE op de tafelen de woorden zou schrijven, maar we mogen aannemen dat dit op dezelfde manier is gebeurd als bij de eerste twee stenen tafelen, dus door Alueïm. 131

Temeer omdat in Exodus 32:16 staat: De tafelen, zij waren het werk van Alueïm (NBG het werk Gods), en het schrift, zij was het schrift van Alueïm, (NBG het schrift Gods), op de tafelen gegrift. Er staat echter wel iets bijzonders in Exodus 34:5-7: En IEUE daalde neder in een wolk, stelde Zich daar bij hem op en Mozes riep de naam van IEUE aan (NBG heeft Mozes niet vermeld). En IEUE ging aan hem voorbij en riep: IEUE, IEUE, Al, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw,... Geweldig is dit, dat de Zoon, de Vader op deze wijze als het ware ophemelt en aangeeft hoe Al daadwerkelijk is. Hierna volgen dan een aantal vervelende consequenties voor het volk Israël als ze niet zouden leven naar de wet, die het volk door middel van Mozes heeft ontvangen. Jesaja 6:1 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik IEUE zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. vers 3 En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is IEUE van de heerscharen, de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Jesaja schrok zich zowat dood, want hij had IEUE gezien en zou zeker sterven, hij zei dan ook: en mijn ogen hebben de Koning, IEUE der heerscharen, gezien. Er is er maar een die de Koning is en over de heerscharen gaat en dat is de Zoon van God, zodat dit nooit Al, de Onderschikker zelf kan zijn. Ook Jesaja stierf niet omdat hij niet de totale Heerlijkheid van IEUE heeft gezien maar slechts gedeeltelijk als Koning met een lange mantel met zomen. IEUE is niet alleen de Koning der heerscharen, maar als Zoon van God ook Koning van de eonen (NBG wereld), Hebreeën 1:2. Johannes 12:37-43 Hier worden enkele teksten uit Jesaja aangehaald die het verband laten zien tussen Jezus en IEUE, onder andere uit: 132

Vers 38 is gelijk aan Jesaja 53:1 Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm van IEUE geopenbaard? Vers 40 is gelijk aan Jesaja 6:10 Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde. Heel duidelijk schrijft Johannes dan in vers 41: Dit zeide Jesaja, omdat hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem (Jezus) sprak, Jesaja 6:5. Johannes wist dat IEUE, Jezus en de Zoon van God, was. Verder kent iedereen de teksten wel, waar Jezus zegt: Ik ben het brood des levens Ik ben het licht der wereld Ik ben de weg, de waarheid en het leven Ik ben de deur Ik ben de ware wijnstok Ik ben de alpha en de omega (2 maal) De eerste vijf komen voor in de evangeliën, de laatste twee in Openbaring. Openbaring 1:7,8 Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen van het land (NBG der aarde) zullen over Hem weeklagen. Ja, amen. Ik ben de alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige. Zacharia 12:10 maakt er al melding van dat het volk Israël Hem zal zien, die zij hebben doorstoken, zo ook Johannes in hoofdstuk 19 vers 37, nadat hij heeft gezien dat Jezus doorstoken werd. Zacharia 13:5b En IEUE, mijn Alueïm (NBG de Here, mijn God) zal komen, alle heiligen met Hem. Openbaring 21:5,6 Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. 133

Het is Gods Zoon, door wie alles gemaakt is, Colossenzen 1:15-20 en dat zal ook zo zijn bij de nieuwe hemel en aarde. God spreekt ook nooit zelf, maar door de Zoon of door boodschappers, Alueïm. Ook de tekst: Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet, is duidelijk afkomstig van de Zoon van God en niet van God zelf. Voor mij is het duidelijk dat IEUE de Zoon van God is die zijn voeten zal zetten op de Olijfberg en die wij zullen gaan ontmoeten als onze Here in Zijn verheerlijkte lichaam. Ruud 134

Kan ik doen wat op mijn weg komt omdat tòch alles uit God is?

Om hieruit te komen moet je een verschil maken tussen Gods geopenbaarde wil willen Grieks thelêma Grieks thelõ en Gods niet geopenbaarde wil, die uitgedrukt wordt in meerdere woorden, zoals: bedoelen raad raadsbesluit het voornemen Grieks boulomai is raad besluiten Grieks boulê Grieks boulema is raad-effect Grieks prothêsis is voor-plaatsing zich voornemen Grieks prothê is voor-plaatsen Gods geopenbaarde wil wordt duidelijk omschreven in Zijn woord. Een goed voorbeeld hiervan is de aan Israël gegeven wet met zijn voorschriften en geboden, waarbij God het volk opriep hieraan te voldoen. Deed het dat niet dan volgden er altijd bepaalde straffen, zoals oorlogen, hongersnoden, ziektes, enz. Voor ons, als niet-Joden, is deze wet voor Israël niet van toepassing. Wij leven nu in het tijdperk van genade en zodra je je bewust wordt tot het lichaam van Christus te zijn geroepen, ontstaat er een innerlijk verlangen te leven naar wat Paulus in zijn brieven bekend maakt. Gods niet geopenbaarde wil wordt slechts voor een gedeelte in geheimenissen door Hem bekend gemaakt aan diegenen, die Hij tot het lichaam van Christus uitgeroepen heeft en die als zonen door Hem zijn aangenomen. Een heikel punt bijvoorbeeld voor ongelovigen en tevens voor de meeste gelovigen is de eigen vrije wil. Toch zijn er talloze voorbeelden in Gods woord aan te wijzen waaruit blijkt, dat de mens in het geheel niet beschikt over een eigen vrije wil waarmee hij in kan gaan tegen Gods niet geopenbaarde wil ofwel bedoelen en/of raadsbesluiten. Het enige waarover de mens, of welk ander schepsel dan ook, beschikt is de van God gegeven mogelijkheid om tegen Zijn geopenbaarde wil in te gaan. Zodra een mens dit doet, en wie doet dit niet, voldoet hij toch aan Gods niet geopenbaarde wil. Laten wij als voorbeeld nemen: 138

Romeinen 9:11-24 vers 12,13 Nog voordat Jakob en Ezau waren geboren, maakte God Rebekka bekend, dat de oudste, ofwel de eerstgeborene, de jongste geslaafd zou zijn, Genesis 25:23. Paulus komt met de toevoeging, dat God Jakob liefhad en Ezau heeft gehaat. Het was ook nogal wat in die tijd dat God dit zo besloten had. Het ging in tegen alle regels, die toen als rechtsgeldig in gebruik waren. De eerstgeborene was degene die het belangrijkst was en het eerstgeboorterecht door geboorte verwierf. Dit ging in dit geval niet op, omdat God Jakob had gekozen om tot stamvader van alle Israëlieten te worden. Het haten, zoals hier omschreven, is niet wat wij in het algemeen onder haten verstaan, iets wat met hevige boosheid gepaard gaat en je iemand wel zou kunnen vermoorden. God ontnam Ezau alle menselijke rechten, hij werd als het ware achtergesteld ten opzichte van Jakob. Je moet wel bedenken, dat dit al door God besloten was nog voor ze geboren waren en nog voor ze ook maar enig goed of kwaad hadden kunnen doen. Rebekka, Izaäk, Ezau of Jacob konden met hun zogenaamde eigen vrije wil onmogelijk iets doen tegen wat God zich in Zijn raadsbesluit had voorgenomen. Zo kunnen ook wij, hoewel wij denken al heel wat mans te zijn, niet ingaan tegen wat God zich in zijn raadsbesluit ten opzichte van ons persoonlijk leven heeft voorgenomen. Voor heel ons leven zijn de tijden door God, de Vader, al vastgelegd, tot het uur van sterven toe, zie bijvoorbeeld Psalmen 31:16; Prediker 1:3, 9:12, de mens kent de tijden niet, maar God weet het exact. De Zoon van God zegt regelmatig: Mijn tijd is nabij, namelijk de door God, de Vader, gestelde tijd. In Handelingen 17:26 zegt Paulus, dat God de voor de mens toegemeten tijden en woongrenzen heeft bepaald. Het probleem is, dat wij denken met onze eigen vrije wil invloed op Gods bedoelen met ons leven te kunnen uitoefenen. 139

Wij maken ons hierover ontzettend druk en vinden het onrechtvaardig van God en kunnen hier niet mee leven, de een krijgt namelijk veel meer voor z’n kiezen dan de ander. Zelfs een goede gelovige, wat dat dan ook maar betekenen mag, die zich geheel inzet om het evangelie te verspreiden, wordt toch bij zijn zendingsmissie vermoord. Of, zoals wel eens gezegd wordt, dat God zo’n goede gelovige nou toch nog zoveel laat lijden. Alles heeft echter te maken met wat God voor ogen heeft met de mensen. Hij zegt al tegen Mozes: Over wie Ik mij ontferm, zal Ik mij ontfermen en over wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn, zodat Paulus de conclusie trekt, dat het er dus niet van afhangt of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die zich ontfermt. Wij denken echter, dat het er wèl van afhangt of iemand wil en dat wij onze weg zelf kunnen bepalen. Als voorbeeld geeft Paulus dan Farao, die God speciaal heeft doen opstaan, opdat God in hem Zijn kracht zou kunnen tonen, Exodus 9:16, met andere woorden, Hij ontfermt zich over wie Hij wil en verhardt wie Hij wil. Ook in die tijd vielen de mensen Paulus hierop aan, zodat ze tegen hem zeiden: Wat heeft God dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil? In Romeinen 9:19 staat echter in het Grieks geen thelêma, maar boulêma, wat raad-effect betekent. De Joden wisten heus wel dat ze, als zij tegen Gods geopenbaarde wil thelêma ingingen, fout zaten en er straf op zou volgen, maar zij begrepen niets van Gods boulêma, zijn niet geopenbaarde wil, en zoals uit hun vragen bleek hadden ze er heel veel moeite mee, dat alles door God al van te voren vastgesteld was, zodat Paulus zegt: Maar gij, o mens, wie zijt gij, dat gij God een tegenantwoord geeft, met andere woorden, ze gingen gewoon tegen Gods woord in. Dit is nog steeds het geval, zodat de vergelijking die Paulus geeft, ook nu nog van toepassing is. God is te vergelijken met een boetseerder of een pottenbakker. Een boetseerder die met kneedbaar materiaal aan de gang gaat kan er van maken wat hij wil en ook een pottenbakker kan de klei op zijn schijf de vorm geven die hij wil tot eervol of oneervol gebruik. 140

Noch het kneedbare materiaal, noch de klei heeft ook maar iets in de melk te brokkelen, veronderstel, dat het materiaal het voor het zeggen had, dan zou het allemaal wel tot eervol gebruik willen dienen. De boetseerder en de pottenbakker beslissen echter zelf wat zij van hun materiaal willen maken en dat kan tot eervol of tot oneervol gebruik zijn. Bij God is het niet anders. Hij maakt instrumenten (NBG voorwerpen) van toorn toebereid tot destructie/vernietiging, die Hij met veel geduld draagt (NBG verdraagt), en Hij maakt instrumenten van barmhartigheid, welke Hij van tevoren gereedmaakt tot Heerlijkheid en dan komt Paulus tot de ongelooflijke uitspraak: En dat zijn wij! Degenen, die zich ervan bewust zijn een instrument in Gods hand te zijn en dit ook aanvaard hebben, zullen totaal geen moeite hebben, want zij hebben enig inzicht gekregen in Gods raadsbesluiten boulêma, zijn niet geopenbaarde wil en zullen zich uitstrekken om naar Zijn geopenbaarde wil thelêma te leven. Voor degenen, die door God tot instrument van toorn gemaakt zijn tot destructie ligt het anders. Zij hebben er geen flauw benul van wat God aan het doen is, het maakt ze ook niet uit, want ze willen niets met Hem te maken hebben. Zij zijn ongelovig en zullen dit dan ook niet als onrechtvaardig ervaren. Bij alles wat op onze weg komt zou een gelovige zich het beste kunnen afvragen wat Gods geopenbaarde wil thelêma hierover zegt. Is er niets over geschreven, dan is het zo, dat je toch vanuit wat je van God aan kennis ontvangen hebt een bepaalde conclusie kunt trekken of je iets wèl of beter niet kunt doen. Over al onze te nemen beslissingen kunnen wij praten met God en zijn woord raadplegen, zodat Hij ons de intelligentie (NBG inzicht) kan geven, die Hij in 2 Timótheüs 2:7 belooft. Mochten wij achteraf naar ons idee toch de verkeerde beslissing genomen hebben, dan mogen wij ervan overtuigd zijn, dat dit toch naar Gods bedoelen boulomai geweest is en zal samenwerken ten goede, omdat wij God liefhebben, omdat wij naar zijn voornemen, Grieks prothêsis, geroepenen zijn, Romeinen 8:28. 141

Gods voornemen/bedoelen is altijd goed en werkt altijd het goede uit. Wij kunnen daarom nooit ongevraagd iemand van advies dienen, omdat wij niet weten wat God in andermans leven aan het uitwerken is, want wat wij en zij als kwaad ervaren of zien is geen maatstaf, maar het goede, dat God bij diegene wil bewerken. Pas als een broeder/zuster met jou persoonlijk over zijn of haar situatie begint te praten en bijvoorbeeld aan jou vraagt wat jij ervan vindt, dan is de tijd rijp om met Gods hulp te proberen Gods Woord onder de situatie te krijgen. Elke andere hulp moeten wij vermijden, omdat God met geestelijke zaken bezig is en niet met materiële of aardse zaken. Gelovigen zijn geneigd om met tientallen adviezen te komen bij mensen, die in moeilijkheden verkeren, ziek zijn, een ongeluk hebben gehad enz., maar de ervaring leert, dat er nooit iemand komt met een geestelijk advies, terwijl dit toch het enige belangrijke is. Het is niet van belang of iemand al of niet beter wordt, van een moeilijke situatie afkomt, maar of hij/zij vrede heeft in de door God gegeven omstandigheden. Het gaat om geestelijke zegeningen en alle aardse zegen is maar bijzaak, wij draaien het om en maken van de bijzaak een hoofdzaak. Voor een gelovige is het dus belangrijk om Gods geopenbaarde wil thelêma te leren kennen, wat ook door Paulus meerdere malen wordt aangehaald, zie bijvoorbeeld: Romeinen 12:2 Stel je niet in op deze eon, maar laat je omvormen, (eigenlijk staat er navormen), door de vernieuwing van jullie denkzin, zodat jullie kunnen toetsen, wat de wil thelêma van God is, het goede, welgevallige en gerijpte. Uit dit gedeelte blijkt, dat er een bepaalde volgorde is, namelijk het niet instellen op deze eon, vóór dat je ook maar iets kunt toetsen aan Gods woord, en je door God kan laten omvormen door de vernieuwing van je denkzin. Indien God, onze Vader, dit aan je schenkt, dan nòg zul je niet onmiddellijk alleen maar goede, welgevallige en gerijpte dingen doen. Het gaat er ook niet om, of je alles goed doet, maar of je alles goed zou willen doen en dat is iets wat Hij zelf in je zal bewerken. Het is als het ware een rijpingsproces. 142

Efeziërs 5:15-18 Kijk dan, broeder, hoe precies je wandelt, niet als onwijze, maar als wijze, koop het juiste tijdstip uit, want de dagen zijn boos. Wordt derhalve niet onbezonnen, maar begrijp, wat de wil thelêma van de Heer is. En bedrink je niet aan wijn, in welke liederlijkheid is. Indien God, de Vader, je in een rijpingsproces heeft geplaatst en Hij je omvormt, dan ga je als vanzelf kijken hoe je nu precies wandelt. Als voorbeeld wordt dan drank aangehaald, in welke on-reddendheid is, Grieks a sõtia, (NBG liederlijkheid). In een roes van drank ben je in een situatie van on-reddendheid gekomen, maar er zijn ook andere dingen te bedenken, die met wandel te maken hebben en waarmee je je in een roes kunt bevinden, zie Titus 1:6, waar on-reddendheid vertaald is met bandeloosheid. Dat er in deze tekst aangegeven wordt, dat wij leven in een tijd, waarin de dagen boos zijn, geeft wel aan, dat een gelovige niet veel te verwachten heeft van wat zich in deze wereld afspeelt. Efeziërs 6:5-7 Slaven, gehoorzaamt aan de heren in het vlees met vrees en siddering in edelmoedigheid van jullie harten als aan de Christus, niet in overeenstemming met ogenslavernij, als mensenbehagers, maar doet de wil thelêma van God, als slaven van Christus, vanuit de ziel en slaaft met welwillendheid als aan de Heer en niet aan mensen. De wil thelêma van God is voor een gelovige werknemer dus heel duidelijk, namelijk je werk te doen alsof het de Here betreft en dit niet om bij je werkgever in een goed blaadje te komen of om hem te behagen. Niet voor niets wordt er in deze paar regels tweemaal van Christus en eenmaal van de Heer gesproken en dan ook nog om dit vanuit de ziel te doen, dus met alles wat je in je hebt. Gehoorzamen is in het Grieks hup akouõ, onder horen, dat is je vrijwillig onder het gehoorde stellen. Vrees heeft niet met angst te maken, maar met eerbied. Colossenzen 1:9 In dit gebed van Paulus verzoekt hij of God de mensen te Colosse wil vervullen met de erkenning, een op-(eenstapeling van) kennis, van Zijn wil thelêma, omdat dit een waardige wandel uitwerkt. 143

Kennis van Gods woord is noodzakelijk om Zijn wil thelêma te leren kennen en hoe meer kennis je bezit hoe meer je er naar verlangt om dit ook in praktijk te brengen. Onze wandel kan echter niet door eigen inspanning veranderen en zeker niet door allerlei opgelegde wetten, maar is afhankelijk van wat God, onze Vader, in ons leven uitwerkt. Met andere woorden, wat God bedoelt in ons leven en in dat van de mensen om ons heen, omdat wij Gods bedoelen boulomai niet kennen, het is verborgen en alleen bij Hem bekend. 1 Thessalonicenzen 5:16-21 Verheugt jullie altijd, bidt onophoudelijk, dankt in alles, want dat is de wil thelêma van God in Christus Jezus, naar binnenin jullie. Blust de geest niet, kleineert het profetenwoord niet, toetst echter alles, behoudt het uitstekende, blijft van alle boze waarneming vandaan. Gods geopenbaarde wil thelêma voor ons is, dat wij ons altijd verheugen, onophoudelijk bidden, de Griekse betekenis van bidden is naartoe welhebben, en in alles danken. Een groot deel van onze problemen berust op het niet uitvoeren van Gods wil ten opzichte van deze drie door God, de Vader, gegeven noodzakelijke tips om in vrede en rust te leven. Wij zijn eerder geneigd juist de geest te blussen en Gods woord te kleineren, door er niet mee bezig te zijn, terwijl het voor ons een leidraad is om ons aan te sporen om tot Zijn verheerlijking te leven, door alles aan Zijn woord te toetsen, Grieks dokimazõ is doen-schijnen. Dus met andere woorden: over alles wat wij doen Gods woord te laten schijnen, zodat wij het uitstekende overhouden en bij alles wat wij als boos waarnemen vandaan blijven. Door Gods woord te bestuderen kom je via Zijn geopenbaarde wil thelêma uiteindelijk terecht bij Gods niet geopenbaarde wil boulema en maakt Hij zijn bedoelen, voornemen of raadsbesluiten bekend. Als voorbeeld een gedeelte waar wij al zo vaak naar gekeken hebben als het ging om wat God ons allemaal heeft toegezegd, maar nu om Zijn wil en bedoelen te doorgronden, namelijk: 144

Efeziërs 1:1-12 In dit gedeelte wordt viermaal over Gods wil gesproken: eenmaal over Zijn wil thelêma, eenmaal over Zijn voornemen prothêsis, eenmaal over Zijn raad boulê en eenmaal over Zich voornemen prothê gesproken. vers 1 Paulus was door de wil thelêma van God een apostel van Christus Jezus. Dit is veelzeggend; hij is geen apostel geworden omdat hij ervoor gestudeerd had, alle diploma’s heeft gehaald en stage liep, of omdat hij zo goed was, zo charismatisch, of wat je ook maar bedenken kunt, dit zijn allemaal dingen waar God lak aan heeft. Hij roept een schurk, een vervolger en moordenaar, dat is op zich al een bijzondere openbaring van God, omdat wij normaal gesproken alleen maar kijken, wat iemand gepresteerd heeft en opzien naar mensen, die het ver geschopt hebben en zogenaamd van onbesproken gedrag zijn. vers 5 Wij zijn net als bij Paulus niet geroepen tot het zoonschap, om wat wij allemaal goed kunnen of goed gedaan hebben, gestudeerd hebben of in hoog aanzien zijn, maar omdat Hij in Zijn liefde ons tevoren hiertoe bestemd heeft en omdat het in overeenstemming was met het welbehagen van Zijn wil thelêma. Ook dit is een bijzondere openbaring, omdat over het algemeen gedacht wordt, dat je zelf moet kiezen, terwijl je daarmee aangeeft, dat door God niets van tevoren bestemd is en dat heeft weer te maken met het feit, dat wij Zijn woord kleineren. vers 9 God maakte ons het geheimenis van Zijn wil bekend, ook weer in overeenstemming met Zijn wil thelêma en wat Hij in zichzelf had voorgenomen prothê. De meeste gelovigen hebben geen idee wat dit geheimenis van Zijn wil betekent en opnieuw wordt Zijn woord gekleineerd, omdat zij niet geloven, dat Alles wat in de hemel en wat op de aarde is zich zal culmineren onder de Christus, maar in een hel blijven geloven, die dan ook nog eeuwig (eindeloos) blijft voortbestaan. Voor die gelovigen is dit geheimenis nog steeds een geheimenis, als het ware een boulomai, niet geopenbaarde wil, bedoelen. Zij hebben niet in de gaten, dat God hier inzicht wil geven in Zijn voornemen en er toch wel degelijk sprake is van Gods geopenbaarde wil thelêma. vers 11 145

In Hem ook zijn wij door loting aangewezen, die tevoren bestemd zijn in overeenstemming met het voornemen van Hem, die het al bewerkt in overeenstemming met de raad van Zijn wil. Paulus mag hier alsmaar doorgaan met het bekend maken van Gods nooit eerder geopenbaarde bedoelen boulomai, ofwel zijn niet geopenbaarde wil, zodat dit voor degenen, die geroepen zijn tot het lichaam van Christus, Zijn geopenbaarde wil thelêma wordt. In overeenstemming met Zijn voornemen prothêsis en de raad boulê van Zijn wil werden wij van te voren in Hem, de Christus, bestemd tot het zoonschap, opdat wij zouden zijn tot lofprijs van Zijn heerlijkheid. Het lijkt mij, dat je als je dit gaat begrijpen ook daadwerkelijk tot lofprijs van Zijn heerlijkheid wil gaan leven, niet omdat je dat moet doen, maar omdat je dit graag wilt! 2 Timótheüs 2:4 Dat God, onze Redder (NBG Heiland), wil thelõ dat alle mensen gered worden en tot erkentenis der waarheid komen, wordt te vuur en te zwaard bestreden, ofwel gekleineerd. De gelovige mens denkt, dat God dat wel wil, maar het Hem absoluut niet lukt, het is niet Gods wil, maar een wens van God. Hij zou het wel willen, zo op de manier zoals wij weleens tegen elkaar zeggen: dat zou d’ie wel willen zeg en wij bedoelen daarmee, dat het hem of haar toch niet lukt. Het lukt God echter wel, omdat dat op vele plaatsen door Hem verkondigd wordt en heel duidelijk in Zijn woord omschreven, bijvoorbeeld Filippenzen 2:10; Romeinen 14:11; 1 Corinthiërs 15:28 en op vele andere plaatsen. Aan wat God wil, kan door de mens, met zijn zogenaamde eigen vrije wil totaal niets veranderd worden. Door te weten, dat door de wil van God ieder mens gered wordt, verandert onze houding ten opzichte van onze medemensen, gelovig of ongelovig, daar God met ieder mens tot Zijn doel komt op Zijn tijd en dat God Zijn redenen heeft om ons zowel Zijn bedoelen als Zijn wil te doen kennen. Wij kunnen dan ook geen aanmerkingen hebben op een schepsel van God als iemand anders doet of handelt dan wijzelf. Van die ander wordt niet gevraagd ons lief te hebben, maar wij, aan wie alles geopenbaard wordt, worden aangesproken, arm om iemand heen, met Romeinen 13:8: Blijft niemand iets verschuldigd dan elkaar lief te hebben, in de betekenis van elkaar de ruimte geven, zoals God dat ook met ons doet. 146

Op vele plaatsen in de brieven van Paulus maakt God Zijn wil thelêma bekend en roept Paulus ons op, om op vrijwillige basis naar Zijn geopenbaarde wil te leven. Juist ook omdat wij in een tijd leven, waarin de dagen boos zijn, omdat de tegenstander volop de gelegenheid heeft gekregen om ons mensen in de war te brengen, waarvan hij denkt, dat dit aardig lukt. Het beste is natuurlijk om dit in het woord eens na te gaan, omdat de gedachte, dat wij alles kunnen doen wat op onze weg komt, omdat tòch alles uit Hem en door Hem en tot Hem is, niet zo’n goede gedachte is. Efeziërs 5:15-18 Kijk dan, broeder, hoe precies je wandelt, niet als onwijze, maar als wijze, koop het juiste tijdstip uit, want de dagen zijn boos (NBG kwaad), wordt derhalve niet onbezonnen, maar begrijp, wat de wil thelêma van de Heer is en bedrink je niet aan wijn, in welke liederlijkheid is. Dit wordt niet door Paulus gezegd tegen mensen die niet geloven, maar tegen gelovigen, die hij waarschuwde om te kijken hoe precies zij nu eigenlijk wandelen. Efeziërs 6:13 Neemt derhalve de hele (in de NBG vergeten te vermelden) wapenrusting van God op, opdat jullie zouden kunnen weerstaan in de boze dag en, dit alles verricht hebbend, staan. Kennelijk is er een wapenrusting nodig om je te beschermen, om in deze boze dag te kunnen leven. Galaten 1:4 Jezus Christus, die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, zodat Hij ons eruit neemt uit de tegenwoordige boze eon/eeuw, naar de wil thelêma van onze God en Vader. Wij zijn uit deze boze eeuw genomen omdat God dit wilde, wat echter niet betekent, dat wij niet door de boze verleid kunnen worden. Wij leven immers nog op deze aarde. Boos wordt, in tegenstelling tot kwaad, direct in verband gebracht met de boze, zoals staat in 2 Thessalonicenzen 3:3: Getrouw/geloofwaardig echter is de Here, die jullie stevig zal maken en bewaken vanaf de boze. 147

Hier is sprake van de tegenstander, Hebreeuws satan, Grieks dia bolos, de door-elkaar-werper. Trouw komt in het Grieks niet voor en zou altijd met geloof vertaald moeten worden of met geloofwaardig is God. Het is dus ten zeerste geloofwaardig, dat niet wij onszelf stevig/standvastig kunnen maken, maar dat Hij dat zal doen en ons tevens zal bewaken van de boze. Efeziërs 6:16 Gaat om het blussen van de vlammende pijlen van de boze. Ook hier is sprake van de tegenstander, die bij machte is vlammende pijlen op ons af te schieten, niet letterlijk met pijl en boog, maar door middel van mensen of hij maakt gebruik van onze omstandigheden of dingen die ons zijn overkomen. Hij wil ons als het ware in vuur en vlam zetten, zodat wij ons van God afwenden. Met de boze werken, die genoemd worden in Colossenzen 1:21 en 2 Timótheüs 4:18, worden dan ook werken bedoeld, die door de boze worden ingegeven. Beide teksten geven echter gelijk weer, dat wij onbeschuldigbaar zijn, en dat de Here ons zal bergen naar binnenin zijn bovenhemels koninkrijk. 2 Thessalonicenzen 3:2 Op deze plaats wordt zelfs gesproken over boze mensen, wat betekent, dat mensen door de boze kunnen worden beïnvloed. Hoe moeilijk dit misschien ook te begrijpen is, alle mensen worden door de boze beïnvloed, alleen als je ongelovig bent merk je daar niet veel van, ook al omdat je er niets vanaf weet, als je het zomaar tegen iemand zou zeggen lacht hij/zij je in je gezicht uit, maar het woord is hier duidelijk over. Efeziërs 2:1-3 En jullie, die dood zijn voor jullie krenkingen en zonden, waarin jullie eens wandelden in overeenstemming met de vorst van het volmachtsgebied van de lucht, van de geest, die nu werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid, onder wie ook wij allen ons eens gedroegen, in de begeerten van ons vlees en van onze denkwijze en wij waren van nature kinderen van toorn, zoals ook de overigen. 148

Op een rijtje ziet het er zo uit: want de dagen zijn boos wapenrusting van God opnemen in de boze dag wij leven in de tegenwoordige boze eon, tijdperk de Here zal ons bewaken van de boze de boze schiet met vlammende pijlen de boze werken worden veroorzaakt door de boze de boze mensen, worden door de boze beïnvloed de boze is de vorst van het volmachtsgebied van de lucht De vorst van het volmachtsgebied van de lucht is dezelfde als de boze, die vele namen heeft, zoals in het Hebreeuws satan wat tegenstander betekent, in het Grieks diabolos. In de NBG vertaald met duivel, doch de werkelijke betekenis is door-eenwerper, verder wordt hij de draak en de slang genoemd, Openbaring 20:2,3. Een ding is echter volkomen duidelijk, namelijk dat de boze een gebied van God heeft gekregen, waarover hij volmacht heeft en vorst is en die macht is zo groot, dat hij met zijn geest werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid en dat terwijl zij zich van niets bewust zijn. Degenen, die zich wel hiervan bewust worden zijn de door God geroepen zonen van God. Toch kun je je nooit beroemen op het geroepen zijn tot zoon van God, omdat dit helemaal van Zijn liefde is uitgegaan en wij net als alle andere mensen tot dezelfde zonen van weerspannigheid hebben behoord. Daarom is het ook onmogelijk om bij een ongelovige te rade te gaan als het gaat om geestelijke zaken, je geeft dan de boze de gelegenheid om via hem of haar te worden beïnvloed; niet dat wij hierdoor onze roeping zouden kunnen verliezen, maar het is gewoon beter dit niet te doen. Trouwens als het gaat om materiële zaken zou je ook een gelovige kunnen raadplegen, 1 Corinthiërs 6:1-7, maar uiteindelijk is het Gods bedoeling, dat iedere gelovige uitsluitend en alleen direct met Hem de dingen uitpraat en Hij zelf de redding zal geven in iedere situatie. Is het zo, dat wij toch te rade gaan bij een ongelovige, dan zal God, onze Vader, ons uiteindelijk duidelijk maken, dat wij hier niet mee door moeten gaan en zal Hij het laten samenwerken ten goede, omdat wij Hem liefhebben. Zoals wij eerder gelezen hebben, zal Hij ons bergen, stevig maken en bewaken van de boze. Daarom raadt Paulus ons aan om de hele wapenrusting Gods aan te trekken. 149

Laten wij eens kijken waartoe wij definitief geroepen zijn, omdat wij soms niet los kunnen komen van onze dagelijkse handelingen en gewoontes, hiervoor kunnen wij het beste het vervolg lezen van Efeziërs 2:1-3. Efeziërs 2:4-7 God echter, die rijk is aan barmhartigheid, maakt, vanwege Zijn onmetelijke liefde, waarmee Hij ons liefheeft, ons, dood zijnde voor de krenkingen en de begeerten, samen levend in Christus, in genade zijn jullie geredden en wekt ons samen op en zet ons samen temidden van de hemelingen in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eonen tentoon zou spreiden de overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn mildheid voor ons in Christus Jezus. Want in genade zijn jullie geredden, door geloof en dit is niet uit jullie zelf, van God is de naderingsgave. Wij hebben het nu gehad over de boze, de boze dag en de tegenwoordige boze eon, tijdperk en hoe alle mensen hierdoor worden beïnvloed. Bovendien bleek dat de boze niet bij machte is uit zichzelf te handelen, maar hier volmacht voor gekregen heeft van God, Grieks Theos, wat Plaatser betekent, dus Hij, die alles Zijn plaats geeft, dit bleek ook uit: Efeziërs 2:1-3 En jullie, die dood zijn voor jullie krenkingen en zonden, waarin jullie eens wandelden in overeenstemming met de eon van deze wereld, in overeenstemming met de vorst van het volmachtsgebied van de lucht, van de geest, die nu werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid, onder wie ook wij allen ons eens gedroegen, in de begeerten van ons vlees, doende de wil van het vlees en van onze denkwijze en wij waren van nature kinderen van toorn, zoals ook de overigen. Als je dit tot je laat doordringen, dan kan je de volgende conclusies trekken: alle mensen doen krenkingen en zonden. alle mensen wandelen in overeenstemming met de eon van deze wereld. alle mensen wandelen in overeenstemming met de vorst van het volmachtsgebied van de lucht en van de geest, die nu werkzaam is. alle mensen zijn zonen van de weerspannigheid. alle mensen wandelen in de begeerten van hun vlees. alle mensen doen de wil van het vlees. alle mensen doen de wil van hun eigen denkwijze. Alle mensen zijn van nature kinderen van toorn. 150

Eigenlijk is het huiveringwekkend als je ziet hoe alle mensen door de tegenstander, de vorst van het volmachtsgebied van de lucht, worden beïnvloed en dat er geen ontsnappingskans aanwezig is. Het is onmogelijk weg te komen uit deze chaos en het is voor ons een grote troost, dat de mensen het zelf niet in de gaten hebben en geen weet hebben van de toestand waarin zij verkeren. Wij, als gelovigen, kunnen ons ook niet verheffen boven een ander of denken, dat wij beter zijn, of zeggen dat het hun eigen schuld is, dan hadden ze maar moeten kiezen voor Jezus. Afschuwelijk hoe gelovigen soms kunnen reageren. Ons past slechts ootmoed en bewogenheid ten opzichte van de ongelovigen, wetend dat wij afhankelijk waren en zijn van Gods genade die onverdiend aan ons werd gegeven. Of zoals in Efeziërs 2:4 staat, dat God ons liefheeft vanwege Zijn onmetelijke liefde en omdat Hij rijk is aan barmhartigheid. Het heeft niets te maken met ons doen en laten, omdat wij net als ieder ander mens behoorden tot de categorie alle mensen. In de tijd, dat wij nog leven op deze aarde is de boze juist in ons geïnteresseerd. De ongelovige heeft hij toch al onder controle, daar heeft hij geen moeite mee, vandaar dat God ons als gelovigen een wapenrusting ter beschikking heeft gesteld. Voor wij hierop ingaan, is het verstandig om eerst nog even na te denken over duisternis, omdat dit in verband staat met de boze. Colossenzen 1:12,13 Vader heeft ons bekwaam gemaakt voor het lotdeel van de heiligen in het licht. Hij heeft ons geborgen uit de volmacht van de duisternis en verzet naar binnenin het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, in wie wij de vrijkoping en de vergeving der zonden hebben. Heel duidelijk blijkt, dat wij door Vader bekwaam gemaakt zijn, zonder enige verdienste van onze kant. Een erfdeel bestaat niet, omdat er niets te erven valt, het gaat om een lotdeel en ook hieruit kan je dus opmaken, dat dit lotdeel ons toevalt, omdat God, de Vader, dat zo wilde. Het is hetzelfde als in het oude testament, waar iedere stam van Israël zijn eigen lotdeel van het land Kanaän kreeg toebedeeld, dit lotdeel werd aan een bepaalde stam door God toegewezen. 151

Je kan het een beetje vergelijken met een loterij, er is er maar één, die de hoofdprijs krijgt en wel als deze op jouw lot valt. Wij hebben van God de hoofdprijs gekregen, namelijk van de heiligen in het licht. Hier heb je weer die tegenstelling, die in Gods woord altijd weer terugkomt, tussen licht en duisternis, alleen wij hebben niet kunnen kiezen tussen deze twee. God heeft ons hoogstpersoonlijk geborgen uit de volmacht van de duisternis om redenen, die alleen Hij bepaalt en heeft ons verzet naar binnenin het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, terwijl de overige mensen nog steeds in de duisternis blijven leven. Je kan niet zelf loskomen uit de volmacht van de duisternis, ofwel van de boze. Hij behoudt volmacht over alle mensen, behalve als je hieruit door God geborgen wordt, zoals een gezonken schip uit de diepte van de zee geborgen wordt, zo zijn wij geborgen uit deze zinkende boze wereld. Dit zou niet mogelijk zijn geweest zonder de dood van Gods Zoon, die ons niet verlost heeft, maar vrijgekocht door er met Zijn bloed voor te betalen, bovendien hebben wij ook nog vergeving van zonden ontvangen. Het is dus niet zo, dat wij alsmaar vergeving moeten blijven ontvangen, wij hebben het en wij zijn verzet vanuit het rijk van de duisternis naar binnenin het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, gek gezegd, maar hier kunnen wij ook niet meer uitkomen. Wij zouden ermee op moeten houden ons zo te gedragen alsof wij slechts een troostprijs in plaats van de hoofdprijs van God, de Vader, hebben ontvangen! Efeziërs 5:7 en 11 Want jullie waren vroeger duisternis, maar nu zijn jullie licht in de Here, wandelt als kinderen van het licht. Wij zijn geen duisternis meer, dan is een logisch gevolg, dat wij ons ook niet door mensen die in duisternis leven laten beïnvloeden. Zij kunnen ons niet van advies dienen, omdat zij vleselijk zijn en niet geestelijk. In vers 11 staat: en neemt niet samen met hen deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis. Het komt erop neer, dat wij er op kunnen letten, want licht heeft geen deel aan duisternis, licht kan echter wel de duisternis verdrijven. 152

2 Corinthiërs 6:14-16 Het contrast tussen een gelovige en een ongelovige wordt hier heel scherp onder onze aandacht gebracht en dat is ook broodnodig, omdat wij nog niet tot ons hebben laten doordringen, dat ongelovigen beheerst worden door de geest van de tegenwerker en wij door de geest van God. Wij vergeten helemaal, dat het hier niet uitsluitend gaat om een relatie met een ongelovige wat eventueel in een huwelijk uitmondt, maar dat het veel verder gaat. In het Grieks staat: welke deelgenootschap heeft gerechtigheid met wetteloosheid of welke gemeenschap heeft licht met duisternis en wat is de eendracht tussen Christus en Belial, of welk deel dan ook heeft een gelovige met een ongelovige, of welke overeenstemming dan ook heeft de tempel van God met een afgod, want wij zijn die tempel van God. Als wij aan een ongelovige denken, dan denken wij meer in de trant van, nu ja hij/zij heeft alleen geen relatie met God; maar als je het woord erop naslaat, dan is de situatie wel iets ernstiger, anders zou er niet steeds op gewezen worden. Wij durven haast de woorden niet in de mond te nemen of erover na te denken, dat een ongelovige een wetteloze is, tot de duisternis behoort, een Belial is of met afgoden te maken heeft. Kijk ook eens wat er staat in Efeziërs 2:1-3. De ongelovigen behoren echt tot de groep, die valt onder alle mensen. Mijn God, alle mensen! Efeziërs 4:17-20 Ook deze verzen geven het verschil weer tussen gelovigen en de naties: zij wandelen in de ijdelheid van hun denkzin (zintuig) zij zijn verduisterd in hun door-denkvermogen zij zijn vervreemd van het leven van God vanwege de onwetendheid in hen vanwege het eelt op het hart zij zijn afgestompt zij hebben zich overgegeven aan losbandigheid zij zijn in onreinheid gekomen zij zijn in hebzucht gekomen Het grote contrast wordt dan als volgt weergegeven: 153

In vers 20 schrijft Paulus: Jullie echter niet, jullie is de Christus geleerd, jullie hebben van Hem gehoord en zijn in Hem onderwezen, zoals waarheid is in Jezus. Het zou toch wel heel erg zijn, indien wij ondanks alles wat wij weten, toch zouden blijven steken bij een wandel, zoals ook de naties wandelen, hoe kan een ongelovige dan nog zien of horen, dat wij van Hem zijn? Indien wij tot de ontdekking komen hoe genadig God zich aan ons heeft betoond, dan is het toch vanzelfsprekend, dat onze wandel hierdoor een volledige omwenteling ondergaat, mede omdat onze denkzin door de geest verjongd wordt. Romeinen 13:12 De nacht schrijdt voort, de dag echter nadert, leg dan de werken der duisternis weg, doe echter de werktuigen van het licht aan. Ook hier staat duisternis tegenover licht. Wegleggen is in het Grieks vanaf plaatsen, dus plaats je vanaf de werken der duisternis, blijf er van weg. Aandoen is in-slippen, dus de werktuigen des lichts er in laten slippen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, een vanzelfsprekendheid. 1 Thessalonicenzen 5:4-6 Maar jullie, broeders, zijn niet in de duisternis, zodat die dag jullie als een dief zou overvallen, want jullie zijn zonen van het licht en zonen van de dag. Wij behoren niet aan nacht en duisternis toe. Om Zijn plannen uit te voeren heeft God mensen nodig, die aan het licht toebehoren en mensen, die tot de duisternis behoren. De laatsten zijn zich gelukkig niet van hun situatie bewust en leven gewoon hun eigen leven en zullen later merken, dat ook zij door het bloed van Gods Zoon vrijgekocht zijn, en dat hun werken Gods doel dienden, nu willen ze hier echter nog niets over horen. Wij weten wèl dat wij geroepen zijn vanuit dezelfde duisternis en overgeplaatst zijn, zonder enige verdienste van onze kant, naar het koninkrijk van het licht, dan is het eigenlijk een logisch gevolg, dat wij gaan letten op wat wij doen en ons niet laten beïnvloeden door degenen, die in duisternis leven. Het is niet de bedoeling, dat wij ongelovige mensen hierop aanzien, ons past slechts hen lief te hebben, wetend, dat God de tegenwerker volmacht heeft gegeven deze mensen voor een bepaalde tijd onder zijn controle te mogen houden. 154

Uiteindelijk komen wij toch uit bij de wapenrusting Gods, Efeziërs 6:10-20, want ook daar is sprake van duisternis en wel in vers 12, waar gesproken wordt over de wereldmachten van deze duisternis. Degenen, die geroepen zijn tot het lichaam van Christus en die zonen van God genoemd worden, hebben Gods geest inwonend en worden derhalve door Zijn geest beïnvloed, zodat de tegenstander geen macht meer over ons heeft. Dit neemt echter niet weg, dat hij nog steeds probeert ons in de war te brengen en ons geestelijk kapot te maken, door ons te benaderen op onze zwakke momenten of op die punten waar wij gevoelig voor zijn. De tegenstander weet precies, dat wij het meest kwetsbaar zijn in ons gevoelsleven, wat met onze ziel te maken heeft. Mensen in het algemeen, maar ook gelovigen, laten zich te veel leiden door wat hun ogen zien, of door wat mensen over hen zeggen, of wat zij wel van hen zullen denken. Ook wij gaan op alles en nog wat in, als men een gevoelige snaar bij ons raakt, wij zijn op onze teentjes getrapt als er iets gezegd wordt wat niet waar is en willen dit meteen recht zetten, waardoor er discussies ontstaan, die helemaal niets meer met geloof te maken hebben. Onze kinderen en kleinkinderen zijn een overgevoelige snaar, die de tegenstander maar al te goed weet te raken. Wij zijn dan vergeten om onze hele wapenrusting Gods aan te trekken, zoals staat in: Efeziërs 6:10-17 vers 10 Voor het overige, mijn broeders, wordt krachtig gemaakt in de Here en in de macht van Zijn sterkte. vers 11 Doet de hele wapenrusting van God aan, opdat jullie stand kunnen houden tegen de strategieën van de tegenwerker; vers 12 omdat de worsteling voor ons niet is met bloed en vlees, maar met de soevereiniteiten, met de gevolmachtigden, met de wereldmachten van deze duisternis, met de geestelijke machten van de boosheid temidden van de hemelingen. 155

vers13 Neemt derhalve de hele wapenrusting van God op, opdat jullie zouden kunnen weerstaan in de boze dag en dit alles verricht hebbend, staan. vers14 Staat dan, jullie lendenen omgord met waarheid en aangedaan hebbend het pantser van de gerechtigheid vers 15 en de voeten onderbonden met de bereidheid van het evangelie van de vrede; vers 16 in alles opnemend het langschild, Grieks thureos is deur, van het geloof, waarmee jullie alle vlammende pijlen van de boze zullen kunnen blussen; vers 17 en ontvangt de helm van de redding en het zwaard van de geest, dat een uitspraak van God is. Het fijnste is de verzen stuk voor stuk nog eens te bekijken. vers 10 In de NBG is het woordje broeders weggelaten, dit is echter wel van belang, omdat Paulus deze brief niet aan Jan en alleman schrijft, maar heel duidelijk richt tot al de heiligen, die ook gelovigen zijn in Christus Jezus, Efeziërs 1:1. Al die heiligen vormen tezamen één geheel, het lichaam van Christus, en in die zin zijn wij broeders, of dit nu mannen of vrouwen zijn. Onze zegen is niet op deze aarde, maar is geestelijk en temidden der hemelingen en daar huwen de mensen niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, zie Matthéüs 22:30. Lucas 20:35,36 geeft er nog een extra dimensie aan, omdat hier nog bijstaat: Want zij kunnen niet meer sterven; immers zij zijn aan de engelen, boodschappers, gelijk en zij zijn zonen Gods, omdat zij zonen van de opstanding zijn. Het gaat hier weliswaar over het volk Israël, maar dat neemt niet weg, dat het ook op ons van toepassing is, hoewel wij veel eerder dan zij een verheerlijkt lichaam zullen hebben. Het Griekse woord voor broeders is adelphos, wat letterlijk gelijktijdigbaarmoeder, betekent, ook hieruit kun je opmaken, dat hierin geen verschil tussen man en vrouw tot uitdrukking komt. 156

In het Duits kennen ze het woord Geschwister, wat staat voor broers en zussen; het woord broeders is dus niet discriminerend! Verder staat in de NBG weest krachtig in de Here en dat is nu precies wat de mens graag wil, krachtig zijn in de Here, want dan kan je immers alles aan. De uitdrukking weest krachtig is echter zeer benauwend, want het wekt de indruk, dat je zelf krachtig moet zijn en het wordt zo ook wel eens tegen iemand gezegd, zo van, je moet sterk zijn hoor. Dit is echter onmogelijk, een mens kan absoluut niet sterk zijn uit zichzelf en dat is ook de reden, dat de grondtekst veel duidelijker is, namelijk wordt krachtig gemaakt en dat gaat van God uit en niet van de mens. Je zou ook kunnen vertalen laat je krachtig maken, met andere woorden, geef je daaraan over, laat God, de Vader, het doen! Menselijke zwakheid wordt trouwens door God het meest gebruikt om goddelijke kracht uit te werken en dat gaat niet om menselijke/vleselijke kracht, maar om geestelijke kracht. Gods Woord is de enige mogelijkheid om krachtig gemaakt te worden, want dan leer je gebruik te maken van de macht van Zijn sterkte en dan ben je geestelijk niet meer van je stuk te krijgen. Zonder kennis te nemen van Zijn woord, zullen wij altijd heen en weer geslingerd worden, Efeziërs 4:14. Als je in de grondtekst kijkt, dan blijkt er toch iets anders te staan, namelijk: opdat wij niet meer onmondig zijn, zwalken en allerlei wind van leer rond(om)dragen, in de grilligheid van mensen in list en stelselmatigheid van dwaling. Paulus schrijft, dat wij een leraar nodig hebben om ons tot manlijke rijpheid te brengen, maar intussen moeten wij er dan wel vanuit gaan, dat er ook in onze tijd mensen zijn, die zwalken en allerlei wind van leer rond(om)dragen, en in grilligheid en list stelselmatig dwaling uitdragen. Ook Timotheüs kreeg richtlijnen van Paulus, hoe hij met deze mensen om moest gaan, 2 Timótheüs 2:23-26. Hij moest dwaze en onbetamelijke vragen afslaan en waarnemen, omdat dit gevechten voortbracht. En wij maar denken, dat je overal op in moet gaan, elke vraag beantwoorden of uit moet leggen. Als slaaf van de Here was hij gebonden niet te vechten, maar naar allen toe zacht(moedig) te zijn, bekwaam te onderwijzen, kwaad (welwillend) te 157

verdragen, in zachtmoedigheid de tegenwerkers op te voeden, of God hen geen berouw zou geven, en tot erkenning van de waarheid gekomen, nuchter wordend, zich zouden wenden tot de wil van Hem, uit de valstrik van de dooreen-werper die hen levend gevangen hield. Je kan het je haast niet voorstellen, maar destijds waren er in de gemeenten mensen, die door de tegenstander levend gevangen werden gehouden. Zij waren door een valstrik in zijn volmacht gekomen. Het gaat hier niet om ongelovigen, maar om gelovigen. Zij hadden al een relatie met God. Laten wij ons niet vergissen, dat er zich ook in onze tijd gelovigen kunnen bevinden in de valstrik van de boze, die hen levend gevangen houdt. Hoe kan je deze mensen dan herkennen? Dat is vrij eenvoudig, want hiervoor hoeven wij alleen maar de volgende verzen te lezen, 2 Timótheüs 2:14-3:9. En hoe moeten wij dan hiermee omgaan? Ook simpel, net als Paulus of zoals hij het Timotheüs heeft geleerd. vers 11 In de NBG is het woordje hele voor wapenrusting van God weggelaten. Toch denk ik dat Paulus niet voor niets het woordje hele heeft gebruikt, want er zullen in die tijd beslist ook broeders geweest zijn, die elke keer vergaten om de hele wapenrusting van God aan te trekken, in tegenstelling tot de soldaten, door wie hij werd omringd. Want wat zou het ontzettend dom geweest zijn van een soldaat als hij ten strijde trok zonder zijn schild mee te nemen, in een mum van tijd zou hij kassiewijle zijn geweest. Soldaten hoefden er echt niet over na te denken om al hun uitrustingsstukken aan te doen en uit eigen ervaring weet ik, hoe je er op getraind werd om als een soort automaat binnen een paar minuten in je volledige vechttenue aan te treden en dat ook nog terwijl je in een diepe slaap verzonken was. Er was geen enkel excuus als je te laat kwam, indien dit wel zo was, dan moest je de volgende morgen op rapport en voor straf het kazerneterrein in volledig vechttenue in looppas rondlopen. Als je geweer niet voor 100 % schoon en in orde was, mocht je het weekend niet naar huis. Lanterfanten was er niet bij en wat is dan de reden, dat wij als het om de geestelijke wapenrusting gaat maar een beetje lopen te suffen en keer op keer enkele stukken van onze wapenrusting vergeten aan te trekken en daardoor zo kwestbaar worden, dat wij er zelfs niet meer zonder hulp uit kunnen komen. 158

De hele wapenrusting van God aandoen zou een tweede natuur van ons moeten worden, iets wat vanzelfsprekend is en wij ook zo ontzettend hard nodig hebben, want de tegenwerker is geen sulletje, die je even aan de kant zet. Hij gebruikt strategieën, volgens van Dale ‘de kunst van oorlogvoering op grote schaal’. Hij is dus een niet gering te schatten aanvaller van grote allure en wat willen wij daar dan tegen uitrichten zonder de hele wapenrusting van God? Geen wonder dat wij zo vaak de moed verliezen, omdat wij bij de geringste aanval gelijk al gevloerd worden. De tegenwerker heeft een gigantische mogelijkheid om ons van alle kanten te benaderen, want hij kan alle ons omringende mensen zomaar inzetten, omdat zij beheerst worden door de geest van de vorst van het volmachtsgebied van de lucht en wat doen wij? Wij gaan strijden tegen vlees en bloed. Onze wapenrusting van God is zo ingericht, dat deze juist niet geschikt is om te strijden en hier komt gelijk al een groot probleem om de hoek kijken, omdat in onze natuur de wil om te strijden juist zit ingebakken. Denk maar aan de bekende uitdrukking: strijd om te overleven, in het Engels struggle for live genoemd. En wat te denken van bepaalde geloofsrichtingen, waar sprake is van: strijden om in te gaan, en al de video spelletjes, die er alleen nog maar op gericht zijn om de ander uit te schakelen of te vernietigen. Van jongsaf aan worden wij geconfronteerd met strijd, op werkelijk alle fronten in de wereld. De hele wapenrusting van God dient voor ons tot geheel iets anders, namelijk om stand te houden. Voorwaar geen eenvoudige zaak als je bedenkt hoe de mens van nature is. Daarom blijkt, dat Paulus het bij het rechte eind had als hij schrijft, dat wij ons moeten laten omvormen door de vernieuwing van onze denkzin, zodat wij kunnen toetsen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en gerijpte, Romeinen 12:2. Het gaat om stand houden tegen de strategieën van de tegenwerker, terwijl wij nu juist bezig zijn te strijden tegen mensen, die door de tegenwerker in zijn strijd tegen ons worden gebruikt. Zolang wij niet begrijpen, dat de tegenwerker zowel ongelovigen als gelovigen inzet om ons aan te vallen om ons er geestelijk aan onderdoor te laten gaan, zullen wij nooit in staat zijn om stand te houden tegen welke aanval van hem dan ook. 159

Wij moeten ook niet vergeten, dat de wapenrusting niet door ons zelf gemaakt hoeft te worden of te worden aangeschaft, maar dat hij pasklaar en gratis voor ons ter beschikking staat. Hij zit als gegoten en beschermt heel ons lichaam, dit is natuurlijk beeldspraak, omdat het erom gaat, dat wij geestelijk volkomen veilig zijn. vers 12 Onze worsteling is niet met vlees en bloed. Duidelijker kan het gewoon niet gezegd worden en toch laten wij ons verleiden op elk wissewasje van mensen in te gaan. Vlees staat in Gods woord heel vaak tegenover geest, als je naar het vlees leeft en reageert, dan kan je niet tegelijkertijd ook geestelijk reageren. Daarom is het goed te beseffen, dat onze zegeningen temidden der hemelingen zijn en dus geestelijk en niet hier op aarde, ofwel vleselijk. Vlees en geest staan lijnrecht tegenover elkaar en er is geen vermenging mogelijk. Bloed heeft te maken met onze zintuigen, met wat je ziet, wat je hoort, wat je ruikt, wat je voelt en wat je proeft. In het Grieks is denken ook een zintuig en het woordje nous betekent dan ook denkzin. De ziel van de mensen is in het bloed. Ons vlees en bloed zijn een makkelijke prooi voor de tegenwerker en zeker als hij met zijn strategieën gebruik maakt van ander vlees en bloed om ons aan te vallen. Mensen van vlees en bloed zouden ons juist niets moeten kunnen maken, want David zei al: de Here is voor mij (NBG de Here is met mij), ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? (Psalm 118:6) Bovendien moeten wij ons bewust worden, dat niemand ons kwaad kan doen zonder volmacht van God, omdat Hijzelf de tegenwerker volmacht geeft om mensen te gebruiken ons kwaad te doen om hiermee het goede uit te werken in ons leven. Er is dus niemand, die mij kwaad kan berokkenen zonder volmacht van God. De tegenwerker heeft er geen flauw benul van dat hij, zonder het te beseffen, aan Gods bedoelen meewerkt om het goede in ons leven uit te werken. Het is niet zo, dat het ene kwaad goed uitwerkt en het andere kwaad, kwaad blijft. Alle kwaad werkt goed uit, anders zou het kwaad geen functie hebben. 160

God, de Vader, laat ons bewust kwaad overkomen omdat Hij dat nodig vindt, bijvoorbeeld om ons te richten op onze toekomst in Heerlijkheid en niet langer gericht te zijn op de tegenwoordige boze eon. Wij laten ons zomaar door ieder willekeurig mens die iets over ons zegt, in de luren leggen en hebben helemaal niet in de gaten, dat alle mensen beheerst worden door de geest van de tegenstander, zoals wij besproken hebben. Dit laatste betekent, dat wij niet met ons vlees of bloed moeten reageren op mensen, maar geestelijk stand kunnen houden voor degene, die achter die mens schuil gaat. Het is een gelovige onwaardig om welk mens dan ook, hetzij gelovig, hetzij ongelovig, ergens op aan te zien. Bovendien moeten wij niet vergeten, dat geen enkel mens noch enige volmacht ons iets kan aandoen dan door de macht van God, die het nodig vindt, dat wij door de tegenwerker beproefd worden. Niet voor Zijn plezier, maar om ons weerbaar te maken, zodat wij door middel van onze hele wapenrusting van God in vrede en rust kunnen leven. Ook kunnen wij niet zomaar een oordeel vellen over broeders en zusters, waarvan wij denken, dat ze iets wel of niet gedaan zouden hebben. Wij kunnen geen beschuldigingen uiten en als voorbeeld werd dan wel eens gezegd, dat als je met één vinger naar iemand wijst, er dan drie naar jezelf wijzen. Maar veel erger is, dat je ingaat tegen Gods geopenbaarde wil. In Romeinen 8:33,34 staat: Wie dan ook zal uitverkorenen Gods omlaag aanklagen? God is het, die rechtvaardigt; wie dan ook zal veroordelen? Al is je beschuldiging nog zo klein, je gaat ermee wel in tegen Gods geopenbaarde wil, het is God zelf die rechtvaardigt. Onze veroordelingen en beschuldigingen zijn onrechtvaardig. De wapenrusting van God dient dus tot ons eigen voordeel, zodat het onbegrijpelijk is, dat wij de helft in de kast laten hangen, temeer omdat de tegenstander gebruik maakt van soevereiniteiten, gevolmachtigden, namens hem, wereldmachten van deze duisternis en geestelijke machten van de boosheid. Iedere gelovige kan wel begrijpen, dat tegen deze vier machtige organisaties van de tegenstander zonder de hele wapenrusting aan te trekken niets valt te verdedigen. 161

Hoe kunnen wij trouwens ons hemelse lotdeel verdedigen, als wij constant met onze aardse dingen bezig zijn, hierdoor zijn wij vaak zelf de oorzaak, dat de tegenwerker bijna achterover kan gaan leunen om te kijken hoe het afloopt. vers 13 Zoals in vers 11 al tot uitdrukking kwam, gaat het ook in dit vers om te blijven staan, wat alleen dan mogelijk is als wij de hele wapenrusting van God opnemen en aandoen. Staan heeft niets te maken met aanvallen of enige actie ondernemen om met geweld terug te slaan of om te proberen de vijand te overwinnen. Wij zijn echt niet opgewassen tegen de machtige en agressieve organisaties, die de tegenwerker tot zijn beschikking heeft. De wapenrusting van God stelt ons in staat om de boze dag, waarin wij leven te weerstaan, met andere woorden, alles wat op ons afkomt te pareren. De hele wapenrusting bestaat uit 6 uitrustingsstukken, te weten: waarheid, gerechtigheid, vrede, geloof, redding en uitspraken van God. De eerste vier uitrustingsstukken kunnen wij zelf aandoen, in die zin, dat het heel erg onlogisch is, als wij dit achterwege laten. Het zou zo moeten zijn, dat wij er als vanzelfsprekend zouden in-slippen, de werkelijke betekenis van aandoen. Je hoeft de hele wapenrusting niet aan te doen, maar dan kom je vanzelf in de problemen en volgt er niet direct redding uit de benarde situatie waarin je je door middel van de tegenwerker of jezelf bevindt. Iedere keer weer zal de tegenwerker trachten ons geestelijk een kopje kleiner te maken, maar hij is zich niet bewust, dat hij daarmee precies aan Gods bedoeling, boulomai, beantwoordt, want wij gaan steeds beter begrijpen, dat het aandoen van onze wapenrusting wel van heel groot belang is. De laatste twee uitrustingsstukken, redding en uitspraken van God, worden ons door de Vader zelf geschonken, doch alleen dan, als wij hebben geleerd de eerste vier op de juiste wijze aan te trekken. vers 14 Dit vers begint alweer met: Staat dan. 162

Het is zo belangrijk, dat Paulus het viermaal achter elkaar heeft vermeld om ons op het hart te binden dat wij blijven staan op het door God voor de nederwerping der wereld aan ons gegeven lotdeel, want dat is wat de tegenwerker ons wil bestrijden. Wij hoeven geen angst te hebben, dat het de tegenwerker ook maar op enigerlei wijze lukt, maar wij hoeven ook niet terug te deinzen, op de vlucht te slaan of ons al vechtend een uitweg te banen. Niets van dit alles, gewoon blijven staan op de plek, die ons door God, onze Vader, gegeven is, wat mogelijk wordt gemaakt door de wapenrusting, die God ons hoogst persoonlijk gegeven heeft. Nu alleen nog in laten slippen, het zijn slechts vier uitrustingsstukken, dus dat moet mogelijk zijn, zeker als God ons zelf de instructies heeft gegeven door Zijn woord. Onze lendenen omgord met waarheid. De Efezebrief geeft een opsomming van een enorme hoeveelheid geestelijke waarheden. Omdat zij nog niet lichamelijk aan ons zijn voltrokken, spreekt Paulus steeds over geestelijke zegen temidden van de hemelingen, terwijl er niet over lichamelijke zegen gesproken wordt, sterker nog, lichamelijke zegen staat onze geestelijke zegen meestal in de weg. Dat is ook de reden, dat Paulus heeft moeten leren van lichamelijke zegeningen af te zien en te gaan roemen in lichamelijke zwakheden, juist vanwege al die geestelijke openbaringen, die hem door God, de Vader, in genade bekend zijn gemaakt. Voor ons zijn die geestelijke openbaringen exact hetzelfde als bij Paulus, zodat God, de Vader, ons wil leren ook te roemen in onze lichamelijke zwakheden. Bij het roemen in lichamelijke zwakheden staan wij als vanzelf met onze lendenen omgord met waarheid en er wordt dan geen invalshoek voor de tegenwerker geschapen, die er altijd op uit is om ons onze zwakheid vanuit aards standpunt te laten bekijken en te benaderen. Door dit te doen wordt onze zwakheid opgeblazen en uitvergroot en laten wij ons van ons lotdeel temidden der hemelingen afbrengen. Wij zien onze zwakheid dan niet langer van God uit waardoor zij veel geringer zou worden, wat ook volkomen logisch is, omdat God ons deze zwakheid zelf gegeven heeft zodat wij, net als Paulus, gaan beseffen dat Gods genade voldoende is. 163

Want Zijn kracht wordt volbracht in zwakheid, zodat wij met veel genot nog meer zouden roemen in zwakheden, opdat de kracht van Christus over ons zou tabernakelen, 2 Corinthiërs 12:9-10. Wij hebben geen idee van de overstijgende grootte van Zijn kracht naar binnenin ons, die geloven, Efeziërs1:19. Deze kracht, waarmede Christus uit de doden werd opgewekt en geplaatst werd aan de rechter van God temidden der hemelingen, is nu werkzaam voor ons in de geest. God heeft ons hiermee in de geest gezamenlijk in Christus levend gemaakt en gezamenlijk opgewekt en ons gezamenlijk gezet temidden van de hemelingen in Christus Jezus, Efeziërs 2:5,6. Als je je bewust blijft van jouw geestelijk lotdeel temidden der hemelingen, schept dit de mogelijkheid de aardse dingen objectiever te zien, eigenlijk zoals ze werkelijk zijn of, nog beter gezegd, zoals God ze ziet. Slechts vanuit het standpunt van ons hemels lotdeel kunnen wij de aardse gebeurtenissen in hun juiste proporties zien en kunnen wij een grotere afstand bewaren en een betere inschatting maken, omdat wij ons dan hoog boven de zielse en lichamelijke toestand bevinden. Deze geestelijke kracht overstijgt namelijk al onze lichamelijke zwakheden. Lichamelijke zwakheden leveren geestelijke kracht van Christus op. Daarom achtte Paulus zwakheden goed, alsook mishandeling, nood, vervolging, benauwdheid enz. enz. Hij had dus geen moeite met lichamelijke noden en gebreken in tegenstelling tot hoe wij daar tegenaan kijken, 2 Corinthiërs 12:1-10. Wij zouden de hele Efezebrief nog eens moeten lezen om onze geestelijke zegeningen op een rijtje te zetten: voor de nederwerping uitverkoren tot geestelijke zegen temidden der hemelingen. tevoren bestemd tot het zoonschap. begenadigd in de Geliefde. het leren kennen van de geheimenissen. het verkrijgen van geestelijke wijsheid, verlichte ogen van het hart, zodat wij weten welke verwachting Zijn roeping wekt. samen met Christus gezet temidden der hemelingen. behorend tot de nieuwe mensheid, enz. 164

Laten wij onze lendenen omgord houden met deze waarheden, dan kan ons weinig gebeuren. Het pantser van de gerechtigheid Een pantser is niet alleen een bescherming voor de voorkant van ons lichaam, maar ook voor de achterkant. God, de Vader, heeft dit pantser niet voor niets zo gemaakt, dat het aan alle kanten van ons lichaam bescherming biedt. Hij weet immers hoe sluw de tegenwerker tewerk gaat, het pantser zegt daarom veel meer over de tegenstander dan over ons. Wij zijn immers gerechtigheid Gods in Christus Jezus, zoals Paulus zegt in 2 Corinthiërs 5:21, maar in de verzen, die erop volgen, 6:1-13, spreekt Paulus ons gelijk aan (arm om iemand heen, geen vermanen zoals wij dat kennen) dat wij deze genade niet tevergeefs van God ontvangen hebben en geeft een opsomming van zijn lijden, waarin hij blijft volharden. De tegenwerker zal ons altijd lastig vallen. Zodra hij erachter komt dat wij falen in onze wandel, en wie doet dit niet, zal hij uit alle macht proberen om ons uit balans te brengen, een gaatje zien te vinden in ons pantser, zodat wij gaan twijfelen of wij echt wel gerechtigheid Gods zijn in Christus Jezus onze Here. Zodra wij onterecht handelen of iemand onrecht aandoen, dan brengen wij dus geen gerechtigheid in praktijk, zoals God dat met ons doet en zijn wij noch van achteren, noch van voren door het van God gegeven pantser beschermd, wij hebben het helaas thuis laten liggen. Hoe vaak komt het niet voor dat gelovigen altijd maar terug blijven denken aan vroeger, wat zij destijds allemaal verkeerd gedaan hebben of schuldgevoelens koesteren. Dit zeg ik bewust, omdat bij ieder gesprek wel naar voren komt wat zij hun kinderen of anderen aangedaan hebben. God heeft ons echter geen pantser gegeven, dat door de tand des tijds aangetast wordt, er vallen geen roestgaten in. Het is van roestvrij staal en laten wij dat dan aantrekken. Wij zijn, geestelijk gezien, de zonde gestorven, en gerechtvaardigden, wat wil die tegenwerker nu eigenlijk, laat hem toch kletsen. De meeste gelovigen menen echter dat zij de zonde nog moeten bestrijden, hun wandel verbeteren, of zich ernaar moeten uitstrekken om niet meer te zondigen. 165

Maar het gaat erom dat zij, die in Christus Jezus gestorven zijn, ook de zonde gestorven zijn. Dit is een vaststaand feit, waarmee wij kunnen rekenen, (NBG vaststaan). Wij zijn dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus, Romeinen 6:11. Als je je dood voor de zonde rekent ga je als vanzelf leven voor God door Christus Jezus onze Heer. Romeinen 6:7 zegt: want wie gestorven is, is gerechtvaardigd (NBG rechtens vrij) van de zonde. Meepraten met gelovigen, die kritiek hebben op de door God gegeven leiding binnen de gemeente, is ook zo’n gat in ons pantser. Hebben wij de voor- en achterkant wel goed met elkaar verbonden of zit er nog een kier tussen deze twee helften? Hebben wij dan bij de demonstratie een beetje zitten slapen, met andere woorden, bestuderen wij Gods woord dan niet? Zachtzinnige woorden zijn fataal als je iemand moet leren met een legeruitrusting om te gaan; wij werden wat afgeblaft, gestraft, moesten expres door sloten en bagger kruipen, werden onverwacht overvallen door andere soldaten, er werd met scherp boven je hoofd geschoten, net zolang tot je in staat was een oorlog in te gaan. En dat waren nog maar aardse machten, terwijl wij nu te maken hebben met geestelijke machten, die ook nog eens gebruik maken van zowel ongelovige als gelovige medemensen. Eén ding mag duidelijk zijn, hoe de tegenwerker ons ook probeert onderuit te krijgen, wij zijn en blijven altijd gerechtigheid Gods in Christus Jezus en wij zijn en blijven gerechtvaardigden. Enkele malen is mij overkomen dat ik, tegen mijn wil in, mensen onrecht aangedaan heb. In die zin, dat ik hen verkeerd beoordeelde, of mijn eigen conclusies trok en geprobeerd heb hen op een wat harde manier iets uit te leggen. Het had echter wel met Gods woord te maken en, hoe gek het ook klinkt, er was van mijn kant nooit sprake van een verwijdering, omdat het om broeders ging. Evenzovele keren is mij overkomen, dat God, de Vader, dat, wat ik als onrecht aan Hem bekend gemaakt had, omgebogen heeft ten goede en hiermee Zijn woord aan mij vervuld heeft, te weten: dat God ALLES doet medewerken ten goede, voor hen, die God liefhebben en die volgens zijn voornemen geroepenen zijn, Romeinen 8:28. 166

Wij zouden ons in iedere situatie bewust moeten worden, dat wij God liefhebben en volgens zijn voornemen geroepenen zijn en dat Hij bij machte is het door ons gedane kwaad om te buigen naar goed. Hij heeft niet voor niets het kwaad en de duisternis geschapen om het goede uit te werken en alles tot licht te brengen. Het pantser der gerechtigheid beschermt ons zelfs tegen ons eigen kwaad en hoeft voor ons dus geen reden te zijn de tegenwerker ook maar enige kans te geven. Trouwens als je bedenkt dat de Zoon van God ten onrechte heeft geleden, om onze gerechtigheid te bewerken, waarom zouden wij dan niet onterecht willen lijden om onze gerechtigheid uit te leven? Temeer daar wij weten, dat onterecht lijden genade is, 1 Corinthiërs 6:7 en 1 Petrus 2:19-21. Heel duidelijk staat in de laatste tekst, dat Christus hierin een voorbeeld was. Uitdrukkelijk zegt Paulus, zowel in 1 Timótheüs 6:11 als in 2 Timótheüs 2:22, tegen Timotheüs: jaag naar gerechtigheid, trouw (geloof), liefde en vrede. Over dit laatste woordje gaat het volgende onderwerp. De voeten onderbonden met de bereidheid van het evangelie van de vrede. Bij vrede denk ik altijd eerst aan het feit, dat Paulus al zijn brieven begint met: Genade zij u en Vrede van God, onze Vader, en van Christus Jezus, onze Here. Vrede van God, onze Vader, speelt dan ook een belangrijke rol in ons dagelijks bestaan omdat elke onvrede in ons leven, in welke situatie dan ook, onvrede met God, onze Vader, betekent. Wij gaan er dan niet vanuit, dat deze situatie door God zelf gegeven is en er door Hem iets goeds mee wordt uitgewerkt. Meestal zien wij vlees en bloed aan, voor wat ons is overkomen en dit is als zeer ernstig te beschouwen, omdat het dan een voedingsbodem is voor de organisaties van de tegenwerker om allerlei strategieën op ons los te laten en wij hierdoor van kwaad tot erger zullen komen. Vrede met God, onze Vader, is van het grootste belang. Zolang wij dat niet hebben is het onmogelijk vrede te hebben met onze broeders of andersdenkenden, laat staan met ongelovigen, door wie wij nog het meeste omringd worden. Het tweede waar ik aan denk is verzoening, waardoor vrede tot stand wordt gebracht, immers waar verzoening tot stand is gebracht, is geen twist en haat meer en is aan vijandschap een einde gekomen, er heerst vrede. 167

Paulus schrijft in Romeinen 5:10, dat wij al met God verzoend waren door de dood van Zijn Zoon, toen wij nog vijanden waren. Dat betekent, dat Gods verzoening voor ons al een feit was, terwijl wij nog niets met Hem te maken wilden hebben, mogelijk ons zelfs tegen Hem hebben verzet, in ieder geval was er een vijandige houding tegenover Hem. Indien wij op deze verzoening van God uit zijn ingegaan, dan is er geen vijandschap meer tussen Hem en ons en is er vrede ontstaan. Nu gaat het er natuurlijk om, hoe binden wij dit nu onder onze voeten, zodat wij de tegenwerker geen voet geven. Allereerst door de vrede, die wij ontvangen hebben, handen en voeten te geven en deze te bewaren onder broeders en andersdenkenden, hoe moeilijk dit soms ook is. Maar ook al lijkt er vijandschap te ontstaan, dan nog zouden wij van onze kant uit de door God ontvangen vrede kunnen bewaren. Of de ander vijandig gezind blijft doet niet ter zake, als wij maar verzoend blijven, zoals God ook met ons verzoend was, ook al waren wij nog vijandig. Op dezelfde manier kunnen wij dit in praktijk brengen ten opzichte van ongelovigen, want ook met hen is God allang verzoend, alleen zij hebben de mogelijkheid of liever gezegd de genade nog niet ontvangen om net als wij al op deze verzoening in te gaan. 2 Corinthiërs 5:18-21 Wij hebben de bediening der verzoening van God, onze Vader, ontvangen, die erin bestaat, dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenende was, door hun hun krenkingen niet toe te rekenen en Hij heeft ons ingezet voor het woord der verzoening. Wij zijn zelfs gezanten van Christus om de mensen te smeken om op de verzoening in te gaan, die God al met hen heeft. God heeft dus vrede gesloten met de wereld, alleen de wereld nog niet met Hem. Hoe kunnen wij echter als gezanten van Christus optreden, indien wij zelf steeds onvrede hebben in allerlei situaties die op ons afkomen, zoals lijden, moeilijke werkomstandigheden, opvoeding van kinderen, huizen, het reilen en zeilen in de gemeente, de herder, de leraar, de evangelist, broeders, zusters, buren, gelovigen, ongelovigen. Waar hebben wij eigenlijk wèl vrede mee? En de tegenstander maar lachen, die heeft ons gewoon in zijn broekzak, gezanten? …van wie dan wel? 168

Trouwens als wij onze lendenen niet omgord hebben met waarheid en ons pantser der gerechtigheid niet aangedaan hebben, kunnen wij beter nog even wachten met onze voeten te onderbinden met de bereidheid van het evangelie van de vrede. Toch is er nog wel een lichtpuntje in dit voor ons zwakke uitrustingsstuk, namelijk dat het gaat om de bereidheid van het evangelie van de vrede. Voor een ieder van ons zal het duidelijk zijn, dat de vrede waarover hier wordt gesproken, door ons nooit voor de volle honderd procent in praktijk kan worden gebracht. Het belangrijkste is echter niet of wij in alles vrede in praktijk kunnnen brengen, maar of wij de innerlijke bereidheid hebben ons ernaar uit te strekken. God ziet het hart aan en niet de door ons behaalde resultaten, bovendien is elk resultaat, als je al hiervan kan spreken, door Hemzelf bewerkt. Paulus schrijft in Filippenzen 2:5: Laat die gezindheid in u zijn, welke ook in Christus Jezus was. Het gaat uiteindelijk om onze gezindheid op vrijwillige basis om je te laten vernederen, zoals de Zoon zich liet vernederen en daarbij deed Hij zelfs Zijn mond niet open. Hij liet met zich spotten, een doornenkroon opdrukken en naakt aan een vloekhout slaan en werd uiteindelijk door Zijn Vader verlaten. Ondanks dit alles was Hij met dit lijden verzoend, Hij had vrede in de door Vader aan Hem gegeven omstandigheden, waarmee Hij lichamelijk geen kant meer uitkon. Het lijkt mij niet, dat God, de Vader, dit op deze manier van ons vraagt, toch kan Hij ons veel lichamelijk lijden geven en dan komt het op de gezindheid van Christus aan of wij al of niet dezelfde vrede hebben! Efeziërs 2:14 Want Hij is onze vrede, omdat Hij de vijandschap weggebroken heeft. Colossenzen 3:15 Laat de vrede van Christus scheidsrechter zijn in uw harten. Romeinen 8:6 Want de gezindheid van het vlees is dood, maar de gezindheid van de geest is leven en vrede. 169

Romeinen12:18 Houdt vrede met alle mensen. Colossenzen 1:20 omdat God vrede gemaakt heeft door het bloed zijns kruises, zal Hij het Al wederzijds met Zich verzoenen. Voorbeelden genoeg om er nog eens over na te denken. Opnemend het langschild/deur van het geloof In tegenstelling tot de lendenen, omgord met waarheid, het aandoen van het pantser der gerechtigheid en de voeten, onderbonden met de bereidheid van het evangelie van de vrede, is het langschild van het geloof geen uitrustingsstuk, dat je om je lichaam kan doen, maar om je lichaam achter te verbergen. Het is eigenlijk het meest belangrijke uitrustingsstuk, want als je achter je langschild gaat zitten, dan kunnen je lendenen, je borst en je voeten niet eens worden geraakt, dus dan heb je waarheid, gerechtigheid en het evangelie van de vrede niet direct nodig. Er staat ook, dat wij in alles dit langschild kunnen opnemen, dus zijn de vlammende pijlen op je lendenen gericht, duik achter je langschild. Hebben de organisaties van de tegenstander het gemikt op je borst of op je voeten, meteen achter je langschild gaan zitten. Met de tegenwerker kunnen wij geen vrede sluiten, dit is voor ons als gelovigen onmogelijk, daar heeft hij van God teveel volmacht voor gekregen, zodat dit een zaak van God is en niet van ons. Omdat de tegenwerker gebruik maakt van onze medemensen, soms ook gelovigen, is het zaak dat wij ten opzichte van hen waarheid zijn, gerechtigheid leven en vrede doen. Voor het langschild kan je ook deur vertalen, omdat het Griekse woord thureos afgeleid is van thura. Het gaat er eigenlijk om, om aan te geven dat het niet een klein rond schild betreft, waarmee je heen en weer moet bewegen om jezelf te beschermen. Bij een langschild gaat het erom, dat in één keer je hele lichaam afgeschermd wordt, waarmee je al die vlammende pijlen van de boze kunt blussen. Geloof is de grootste bescherming van ons lichaam en daarbij moet je niet alleen denken aan de fysieke kant, maar bovenal aan de geestelijke kant, omdat 170

deze kant nu juist ons lotdeel betreft temidden der hemelingen en dat is waar de tegenwerker op uit is. Toch is ons lichaam een belangrijk doel voor de boze omdat wij op dit punt heel gevoelig zijn, dit omdat er in de wereld zoveel heisa over gemaakt wordt, je moet immers gezond blijven en eeuwig jong. Er worden hiervoor kosten noch moeiten gespaard door speciale afslankmethodes, allerlei vormen van sport, fitness centra, instituten waar je tot jezelf en op adem kunt komen en de voedings- en pillenindustrieën draaien op volle toeren. Ook wij, als gelovigen, doen hier volop aan mee. Een gelovige zegt van zichzelf, dat hij/zij gelooft, maar in wie en in wat geloof je? Abraham geloofde God en het werd hem naar binnenin gerechtigheid gerekend, Galaten 3:6; Romeinen 4:3. De stap, die Abraham zette had enorm veel maatschappelijke, lichamelijke en geestelijke consequenties. Het zette heel zijn leven op zijn kop. Als Abraham in onze tijd leefde zouden wij tegen hem zeggen: Joh, blijf lekker hier, wat heb je daar te zoeken en waar ga je nou helemaal naartoe? Je bent gek als je zo doorgaat. Maar hoe zit het dan met ons geloof, durven wij ons leven nog door God op z’n kop te laten zetten? Durven wij echt alles op te geven en ons vertrouwen voor honderd procent op God te stellen? Zijn wij trouw aan de ene God, die door Paulus in Handelingen 17:24-28 wordt genoemd? Wij zeggen zo makkelijk tegen iemand, die het niet helemaal ziet zitten, ja maar, alles is toch uit God? Waarmee wij eigenlijk zeggen, waar maak je je druk om. Anderen komen met: Ik snap het niet, hij/zij komt toch iedere week onder hetzelfde woord als ik. Dit is doodgewoon hoogmoed. God geeft juist moeilijke omstandigheden, ziekten, vervelende werkomstandigheden, moeilijkheden met kinderen, enz. met de bedoeling dat wij er helemaal niet uitkomen, dat wij in grote problemen raken en ons geen raad meer weten. 171

Dan is de tijd rijp, dat wij Hem nodig hebben en op dat moment van overgave van welke situatie dan ook, komen wij uiteindelijk tot rust en hebben wij vrede. Hoe meer van deze moeilijke omstandigheden zich in ons leven voordoen, hoe vlugger wij tot overgave komen en dan kan God, de Vader, ons gebruiken om als instrument voor andere mensen tot zegen te zijn. Onze gezondheid, fysieke kracht, ons mooie huis, goede baan en financieel vermogen zouden niet op de eerste plaats moeten staan, maar het geloof dat het, hoe moeilijk onze omstandigheden ook zouden kunnen worden, uit Zijn hand is en niet uit die van mensen. Alles uit Hem, door Hem en naar binnenin Hem is absolute waarheid, goed voor je lendenen, het leidt tot een leven in gerechtigheid en geeft te allen tijde vrede. Gebrek aan Godsvertrouwen is een open deur en een uitnodiging voor de wereldmachten der duisternis en de geestelijke machten van de boosheid temidden der hemelingen, zelfs een kiertje moet je hen niet gunnen. De beste bescherming tegen de vijand is de deur van geloof, een onvoorwaardelijk en actief vertrouwen op God, uit wie, door wie en tot wie alle dingen zijn. Ontvangt de helm van redding Zonder gebruik te maken van de eerste vier uitrustingsstukken is het onmogelijk om de helm van de redding te ontvangen. Dat is nu ook precies, waar onze aandacht voor gevraagd wordt. Hoe vaak merk je niet, dat er door te weinig kennis van Gods woord, gelovigen in zeer benarde situaties terecht komen en zij geen redding ondervinden uit hun omstandigheden en soms tientallen jaren gebukt gaan onder het door hen aangedane kwaad, geen vrede en rust hebben en zo ook overkomen. Hieruit blijkt, dat de tegenwerker een behoorlijke voet gekregen heeft en hij niet van plan is die los te laten. Het heeft geen enkele zin om God te vragen om je te redden uit situaties, waarin Hij je zelf gebracht heeft om je te leren het uit Zijn hand te aanvaarden en geen mensen erop aan te kijken. Hij wil ons leren niet tegen vlees en bloed te worstelen, omdat wij dit toch altijd verliezen, maar op Hem ons geloof/vertrouwen te stellen. 172

Alles wat ons overkomt willen wij meteen op een menselijke manier verhelpen en als wij al God, de Vader, benaderen, dan vragen wij uitsluitend om wat voor ons het beste uitkomt. De helm van de redding kan alleen door God gegeven worden indien wij handelen naar het woord, zoals beschreven in de brief aan de Filippenzen. Het begint met de gezindheid, die ook in Christus Jezus was en later ook in Paulus en waarvan hij vraagt of wij hem willen nabootsen. Ook kunnen wij letten op de wandel van andere broeders en dit tot voorbeeld nemen. Wij moeten niet wandelen als vijanden van het kruis van Christus Jezus, maar bedenken, dat ons burgerschap de hemel toebehoort en dat wij wachten op onze Redder, de Here Jezus Christus, die ons vernederd lichaam zal omzetten en gelijkvormig maken aan het lichaam van Zijn Heerlijkheid. Je altijd verheugen (wordt tweemaal gezegd), je bewust worden, dat de Here nabij is, niet bezorgd zijn, je verzoeken met dank bekend maken. Indien wij dit in praktijk brengen, dan zal God, de Vader, ons de helm van redding kunnen geven en als gevolg hiervan zullen wij vrede hebben en zullen onze gedachten in Christus Jezus verzekerd bewaard worden, Filippenzen 2:511; 3:17,18,20,21; 4:4-7. Redding is alleen mogelijk door Zijn woord, want Zijn woorden zijn geest en leven, Johannes 6:63, Romeinen10:17. De helm van redding is een beeld van onze tegenwoordige redding tegen onzichtbare geestelijke vijanden en wordt slechts dan gegeven als wij ons met onze gordel, ons pantser, onze voeten onderbonden en ons langschild hebben uitgerust. Je kan niet andersom beginnen. De helm kan niet door God gegeven worden, als wij ons nog niet uitgerust hebben met de rest van onze wapenrusting en wij een paar uitrustingsstukken thuis hebben laten liggen. De helm heeft te maken met een zeer belangrijk onderdeel van de gehele wapenrusting, omdat deze ons hoofd beschermt en zich hier de meest vitale delen van ons lichaam bevinden. Al wordt er maar een klein gedeelte van onze hersenen beschadigd, dan kan dat zeer grote lichamelijke en/of psychische gevolgen hebben. Ook het gehoor en ons gezichtsvermogen zijn van enorm belang. 173

Hoe ernstig is het dan wel, als je iedere keer vergeet, je hele wapenrusting aan te trekken, dan stel je jezelf bloot aan aanvallen, waar wij soms wel heel gemakkelijk over denken, terwijl de gevolgen in ons dagelijks leven toch duidelijk zichtbaar zijn, wat zich uit in onvrede en onrust. Het zwaard van de geest Onze worsteling gaat tussen onze geest en de geestelijke machten van de boosheid temidden der hemelingen. Wij kunnen niet met hen worstelen met ons vlees en daarom worden wij ook niet voorzien van stoffelijke wapens, onze geest wordt echter rijkelijk bewapend, doch met niets anders dan met uitspraken van God. Dit zwaard van de geest, wat uitspraken van God zelf zijn, kunnen wij niet zomaar uit het rek halen, zoals wij dat destijds met onze geweren deden, maar dit zwaard wordt, net als de helm van de redding, hoogstpersoonlijk door God aan ons uitgereikt. Als wij dit zwaard zouden willen gebruiken, moeten wij niet vergeten, dat het een wapen is, wat ter verdediging wordt gebruikt, een wapen om stand te houden, om op de plaats te blijven staan waar God je gezet heeft en dat is ons hemels lotdeel, temidden der hemelingen. Er zijn in de loop der eeuwen al zoveel uitspraken van God door de mangel gehaald, dat je op den duur niet meer weet over welke uitspraken het gaat, zijn het nu echt goddelijke of menselijke? Gods uitspraken zijn vaak misbruikt om een bepaald doel te dienen, meestal tot eer en verheerlijking van de mens, die graag grote kerken wilde, later grote gemeentes. Hoe meer mensen, hoe meer geld en voor geld wordt dan alles uit de kast gehaald wat het zielse in de mens wakker maakt. Een duit in het zakje en je wordt genezen en wat dacht je van oude gouden sieraden, daar doe je toch niks meer mee, geef het aan ons en ik zal er zending mee bedrijven. Ook hoor je weleens iemand zeggen: ik ga wekelijks twee keer naar de kerk en zouden dan ongelovige mensen die niet tot onze kerk of gemeente behoren dan toch gered worden? Dat geloof je toch zeker zelf niet? Of: God wil wel dat alle mensen gered worden, maar Hij kan het niet, want het is Hem uit de hand gelopen. 174

Uitspraak van iemand met een persoonlijk geloof. Voor uitspraken van God moet je allereerst met Gods woord bezig willen zijn, iets wat God je zelf in genade schenkt, ten tweede heb je een leraar nodig, omdat hem door God een bepaalde mate van geloof is gegeven om dit te mogen doen. Zonder leraar is het in deze eon die op zijn eind loopt eigenlijk niet meer mogelijk om ook maar iets te kunnen begrijpen van waar God met Zijn plan der eonen mee bezig is. De kracht van het zwaard van de geest komt slechts dan tot uitdrukking na veel oefening van Gods woord en op de juiste manier van indeling hiervan, waarbij de brieven van Paulus voor de gelovigen uit de heidenvolken de meeste aandacht dienen te krijgen. De hele wapenrusting van God wordt door Hem aan ons gegeven om te voorkomen dat wij zouden denken, dat wij alles kunnen doen wat op onze weg komt, omdat tòch alles uit God is. Ruud 175

LIJDEN IN DE BRIEVEN VAN PAULUS

Bij een eerdere studie over het gebed bij Paulus viel mijn oog op een Grieks woord oiktirmos, wat het medelijden betekent. Op zich niet zo’n bijzonder woord en het komt slechts viermaal voor in de brieven van Paulus en is in de NBG driemaal vertaald met barmhartigheid en eenmaal met ontferming. Het Griekse woord oikteirõ, wat medelijden hebben betekent, komt tweemaal voor en is in de NBG vertaald met barmhartig zijn. Het woord medelijden komt dus volgens de NBG helemaal niet voor in de brieven van Paulus en dat trok mijn aandacht. Een argeloze lezer kan dan ook nooit achter de ongelofelijke waarheid komen, dat wij een Vader van het medelijden hebben en blijft hierdoor verstoken van een stukje erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van God, dat wij in ons lijden brood- en broodnodig hebben. 2 Corinthiërs 1:3-11 vers 3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader van het medelijden en de God van alle vertroosting, vers 4 die ons aanspreekt in al onze verdrukking, zodat wij hen, die in allerlei verdrukking zijn, kunnen aanspreken met de vertroosting, waarmede wijzelf door God aangesproken worden. vers 5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel. vers 6 Worden wij verdrukt, het is u tot vertroosting en redding; worden wij aangesproken, het is u tot vertroosting, die werkzaam is in de volharding van hetzelfde lijden, welke ook wij lijden. vers 7 En onze verwachting voor u is wèl gegrond, want wij weten, dat gij evenzeer gemeenschap hebt aan het lijden als aan de vertroosting. vers 8 Want wij willen u niet onkundig laten, broeders, van de verdrukking, die ons in Asia is overkomen: bovenmate en boven vermogen waren wij bezwaard, zodat wij aan ons leven wanhoopten. 178

vers 9 Maar wij hebben de beschikking van de dood in onszelf, opdat wij niet overtuigd zouden zijn van onszelf, maar van God, die de doden opwekt. vers 10 En Hij heeft ons uit zulk een groot doodsgevaar geborgen en zal ons bergen en wij verwachten nog meer geborgen te worden. vers 11 Terwijl gij ook tezamen met ons medewerkt met uw smeekbede, opdat uit veler mond, voor de genadegave ons geschonken, door velen dank gebracht mag worden voor ons. Alle bovenstaande verzen zijn meer naar het Grieks vertaald! Dit schriftgedeelte is voor ons zo belangrijk, omdat het een aantal facetten weergeeft van het lijden van God, van Paulus en zijn medewerkers en de uitwerking, die het had op de gelovigen van die tijd en daardoor ook een uitwerking zou kunnen hebben op ons, die zich geroepen weten tot de stand van zoon en behorend tot het Lichaam van Christus. De groene boeken over de brieven van Paulus en het blauwe boek zijn voor een diepgaande studie een onmisbare bron van informatie om door te dringen tot de kern van wat God bedoelde met: 2 Timótheüs 3:16,17 Alle schrift is God geademd en nuttig om te leren, tot aantoning, tot terechtwijzing en tot opvoeding in gerechtigheid, opdat de mens Gods toebereid zij en tot alle werk goed toegerust. Er bestaat geen betere toerusting dan het bestuderen van de door God geademde schrift, dus enkele verzen van 2 Corinthiërs 1:3-11 nog maar eens bekijken. 2 Corinthiërs 1:3 Wat is het toch een genade, dat wij er in onze tijd nog eens achter mogen komen, dat wij een Vader hebben, die met ons meelijdt en om dit nog wat dichter aan ons hart te krijgen, zouden wij Vader, Abba, (Pappa) mogen noemen, Romeinen 8:15 en Galaten 4:6. Abba van het medelijden Onze hemelse Vader lijdt met ons mee. Het wonderlijke is echter, dat Hij ook het lijden bij ons inzet. 179

Abba, Vader, is dus wel heel intensief bij ons lijden betrokken, want zodra Hij lijden bij ons inzet, bezorgt Hij zichzelf ook lijden en heeft er deel aan. Wij zijn ons niet bewust, dat Vader op deze wijze bij ons persoonlijke lijden, wat dan ook, betrokken is en wimpelen ons lijden af met het vinden van een oorzaak, bijvoorbeeld: De dokter heeft een verkeerde diagnose gesteld. Die andere weggebruiker maakte een stomme fout. Die werkgever van mij is een slavendrijver. Het kwam door de gladheid of ik gleed uit op de skihelling. Het komt door mijn leeftijd. Duizend-en-één redenen waar het aan ligt. De bron van al onze zogenoemde ellende is echter: Abba, de Vader van het medelijden, doch Hij is ook de: God aller vertroosting De Vader van het medelijden is niet alleen Degene die ons lijden geeft en met ons meelijdt, maar Hij zal ons ook vertroosting schenken. Ook hieraan zijn wij niet gewend, omdat wij meestal onze vertroosting zoeken bij mensen, zoals familie, vrienden, kennissen, broeders of zusters, doch dit is niet wat Paulus hier bedoelt. 2 Corinthiërs 1:4 De God aller Vertroosting wil ons namelijk in al onze verdrukking, die Hij zelf inzet, aanspreken, langsbij roepen, arm om iemand heen, om ons te leren ook hen die in allerlei verdrukking zijn te kunnen aanspreken met de vertroosting, waarmede wijzelf door God aangesproken werden. De volgorde is: God, de Vader, geeft ons, zijn zonen, verdrukking. Wij lijden. Abba, de Vader van het medelijden, lijdt met ons mee. De God aller vertroosting spreekt ons aan met vertroosting. Wij ontvangen vertroosting! De wisselwerking is: Abba geeft een ander verdrukking. De ander lijdt. 180

Abba, de Vader van het medelijden, lijdt mee. Wij lijden mee. Wij mogen de ander aanspreken met de vertroosting, waarmede wijzelf door de God aller vertroosting aangesproken werden en vertroosting ontvangen hebben. De ander ontvangt, mede door ons aanspreken, vertroosting van God, de Vader! Voor ons is het daarom belangrijk te weten, dat God ons alleen met vertroosting kan aanspreken door Zijn woord, wat automatisch inhoudt, dat ook wij slechts een ander kunnen aanspreken met de vertroosting, die wij door Zijn woord ontvangen hebben. Soms verleent God ons deze genade tot vertroosting. Een veel voorkomende uitspraak is, dat iemand hetzelfde lijden zou hebben moeten ondergaan om te begrijpen, wat de ander voelt en meemaakt en dat slechts diegene in staat zou zijn de ander te vertroosten. Dit is echter gebaseerd op gevoelens en niet op Gods woord. Het criterium is niet of wij onderling hetzelfde lijden van de Vader hebben ontvangen, maar of wij door de God aller vertroosting met vertroosting aangesproken zijn en door Hem vertroosting gekregen hebben, bijvoorbeeld volharding om onder de door Hem gegeven verdrukking te blijven staan. Indien wij lijden, hoeven wij geen contact te zoeken met allerlei mensen, die hetzelfde hebben meegemaakt of begrip voor onze situatie hebben. Het zou immers heel goed mogelijk kunnen zijn, dat zij die vertroosting zoals Paulus hier bedoelt nog nooit ondervonden hebben. Wij zouden zelfs op een verkeerd spoor gezet kunnen worden. Je krijgt dan te maken met menselijk medelijden, zoals: Wat erg hè? Tjonge, wat zielig! Ik heb hetzelfde meegemaakt, vreselijk! Weet je het al van die en die? Het had nog veel erger kunnen zijn! Ben je daar nou nog niet overheen? Joh, dat moet je niet accepteren, maak er werk van! Nou van harte beterschap hoor! Doei! Vader ziet ons lijden helemaal niet als erg, zielig of vreselijk. Hij zet het zelf in, Hij lijdt mee, geeft ons vertroosting en heeft een vast omlijnd doel voor ogen. 181

Een kaart met: Van harte beterschap! is dan ook een beetje ongepast, natuurlijk goed bedoeld, maar toch! Wij zijn al beter af omdat het lijden, dat door onze Abba, Vader, is ingezet het beste is wat ons kan overkomen. Het dient Zijn plan. Hij is bezig om van ons een bruikbaar instrument te maken. Onze kennis van God is zo beperkt, dat wij niet begrepen hebben dat alles wat ons overkomt: zowel lichamelijk als geestelijk lijden; de situatie waarin wij ons bevinden, thuis of op het werk; gehuwd, gehuwd geweest of ongehuwd; lijden om onze kinderen; letterlijk alles wat je maar kunt bedenken, uit Hem is. Natuurlijk weten wij dit wel, alleen moeten wij nog iets meer kennis zien te krijgen over de Vader van het Medelijden en de God aller Vertroosting. Daarom is het zaak, als er behoefte is om met iemand over het lijden in je leven te praten, de herder/leraar of iemand anders te zoeken van wie je weet, dat God, de Vader, hem de genade geschonken heeft een ander met Zijn vertroosting te mogen aanspreken. Hierdoor komt namelijk God, onze Abba Vader, centraal te staan en vervalt al wat van de mens is en wat tot niets leidt. 2 Corinthiërs 1:5 Paulus maakt er geen punt van, dat, hoe meer het lijden van Christus naar binnenin hem overvloeit, des te overvloediger hem door Christus ook vertroosting ten deel valt. Je zou kunnen zeggen: hoe meer wij lijden, hoe meer vertroosting wij ontvangen, hoe meer wij voor een ander iets kunnen betekenen. 2 Corinthiërs 1:8,9 De verdrukking van Paulus was zo groot en zo boven vermogen, dat hij in de veronderstelling was dat hij zou sterven en dat God de dood over hem beschikt had. Paulus stierf echter niet en kwam erachter, dat dit lijden hem van Godswege was toebedeeld, opdat hij niet langer van zichzelf overtuigd zou zijn, maar van God die de doden opwekt. Ik kan mij er geen voorstelling van maken dat Paulus een dergelijk lijden moest ondergaan alleen maar om van het van zichzelf overtuigd zijn af te komen. Hoe zit dat dan bij ons? Wij barsten immers van de zelfovertuiging, ook al doen wij het anders voorkomen. 182

Logisch, want God heeft ons nog niet op de rand van de dood gebracht en ook al was dat wel het geval, dan nog hebben wij niet tegenover de gemeente getuigd, dat het keihard nodig was om van het van onszelf overtuigd zijn af te komen. Wij begrepen niet wat God, onze Vader, aan het uitwerken was. Iedere keer als er bij Paulus lijden werd ingezet, dan miste dit Zijn uitwerking niet en raakte hij weer een stukje van zijn eigen ik kwijt en dankte hij God, de Vader, voor deze genadegave. 2 Corinthiërs 1:11 Dit mist ook Zijn uitwerking niet in de gemeente. Ik zie het zo voor me. Heb je het al gehoord van Paulus? Die heeft me geleden joh! Tot stervens toe en hierdoor heeft God hem van het overtuigd zijn van zichzelf afgeholpen, fantastisch! Wat een genadegave hè! Zullen wij een dankdienst houden? Geef jij het aan iedereen door? Dan kunnen we dat met zoveel mogelijk monden doen! Indien wij op deze manier leren met ons lijden om te gaan, dan kunnen we iedere zondag gaan verhalen bij wie God, onze Vader, nu weer lijden heeft ingezet en gaan we uitzien naar wat de Vader van het medelijden en de God aller vertroosting bij ons aan het uitwerken is. Mogelijk het van onszelf overtuigd zijn wegnemen of om vertroosting aan te leren of een lesje in volharding. Wat het ook zij, monden genoeg om te danken voor al die genadegaven, die Hij ons wil geven. Terwijl gij ook tezamen met ons medewerkt met uw smeekbede (NBG: te hulp komen met uw voorbede). Met dit tezamen medewerken wordt niet bedoeld je handen uit je mouwen steken, prediken of iets dergelijks, maar smeekbeden bij het bidden, naartoe wel-hebben, met dank richten tot God. Smeekbede, Grieks deêsis is binding. Binding is volgens van Dale: een band tussen personen, gebondenheid of relatie. Dit op ons toegepast is: 183

a) de band/relatie tussen God en ons! b) de band/relatie tussen de leden van het lichaam van Christus onderling! Als alles z’n gangetje gaat, zo van: gaat het goed? ja hoor, alles kits! dan is er wel een band, maar meer op een afstand, als toeschouwer zou je kunnen zeggen. Indien God, onze Vader, echter bij iemand van het lichaam van Christus lijden inzet, dan wordt het ineens een andere zaak. Dan ben je geen toeschouwer meer, maar word je bij hem/haar betrokken. De band wordt aangehaald! De binding tussen ons wordt groter en je richt je tot Abba, deVader van het medelijden en de God aller vertroosting, met wie de binding allang bestaat en smeekt Hem, opdat Hij hem/haar geve, naar de Rijkdom van Zijn Heerlijkheid, met kracht pal te staan door Zijn geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof hun hart nog meer bewone, Efeziërs 3:16,17. De tweede betekenis die van Dale aan het woord binding geeft is: gebondenheid. Hiermee kom je eigenlijk tot de kern van het woord smeekbede, het gaat om het gebonden zijn tot iets. Smeekbede is dus eigenlijk helemaal geen gebed, maar een gebondenheid! Bij lijden van een medegelovige zijn wij als het ware gebonden om hem/haar bij God, de Vader, in herinnering te brengen bij onze gebeden, naartoe welhebbingen, met dank aan God, onze Vader, voor deze genadegave uit veler mond. Indien je de uitwerking van het ingezette lijden door de Vader van het medelijden en de God aller vertroosting, in je eigen of in andermans leven gaat ontdekken, dan kan je tot tranen toe bewogen zijn om de Liefde van God voor Zijn instrumenten van ontferming, die Hij door lijden heen van tevoren gereedmaakt naar binnenin Heerlijkheid, Romeinen 9:23. Je kan dan niet anders dan met Amen besluiten. Romeinen 12:1-3 vers 1 Ik spreek jullie dan aan, broeders, langsbij roepen, arm om iemand heen, door de God van het medelijden, jullie lichamen te stellen tot een levend, heilig en God welgevallig offer: dit is jullie logische godsdienst. 184

vers 2 En stel je niet in op deze eon, maar wordt omgevormd door de vernieuwing van jullie denkzin om naar binnenin te toetsen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en gerijpte. vers 3 Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koestert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot verstandig zijn, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. Het woordje dan in vers 1 verwijst naar wat Paulus de Romeinen en daarmee ons geleerd heeft vanaf Romeinen 1:1 t/m 11:36. Zonder al die kennis van God, die hij in deze hoofdstukken aan het licht brengt, zou het voor Paulus onmogelijk zijn geweest tot deze oproep te komen. Even op een rijtje: 1:17 de rechtvaardige zal uit geloof leven 3:21 thans is echter los van de wet gerechtigheid Gods geopenbaard 4:3 Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend 5:9 in Christus bloed zijn wij gerechtvaardigd 5:10 toen wij nog vijanden waren, waren wij al met God verzoend door de dood van Zijn Zoon en worden wij gered in Zijn Leven 5:12 alle mensen zijn doelmissers, omdat de dood alsmaar door blijft gaan 5:19 door de ongehoorzaamheid van één mens, is iedereen als doelmisser ingezet, maar ook: door de gehoorzaamheid van Eén zal iedereen als rechtvaardige worden ingezet 8:1 er is geen veroordeling meer voor hen, die in Christus Jezus zijn 8:9,11 Gods geest woont in ons 8:15 omdat wij tot stand van zoon zijn uitgeroepen, mogen wij tegen God, de Plaatser, ABBA, Vader zeggen 8:23 wij hebben de geest als eerstelingsgave ontvangen en wachten op het zoonschap, de vrijkoping van ons lichaam 8:28 Alles werkt mede ten goede voor hen (ons), die God liefhebben en die naar Zijn voornemen geroepenen zijn 8:29 God, de Vader, heeft ons tevoren gekend, tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, Hij heeft ons geroepen, ons gerechtvaardigd en zal ons ook verheerlijken 8:35 Er is helemaal niets wat ons kan scheiden van de Liefde Gods, die in Christus Jezus is 185

9:23 Wij zijn Gods instrumenten van ontferming, die Hij van tevoren tot Heerlijkheid gereed maakt 10:17 Het geloof is door horen tot ons doorgedrongen en wel door het overvloedige woord van Christus 11:11-32 om onzentwil heeft God, de Vader, Israël nu reeds 2000 jaar terzijde gesteld, zodat wij zelfs nog beter dan zijzelf begrijpen, welke Heerlijkheid binnenkort over hen geopenbaard zal worden. 11:33-36 O diepte van Rijkdom, van Wijsheid en van Kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Want: wie heeft de denkzin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadgever geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? En dan komt de jubelkreet over de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van God: Want uit Hem en door Hem en naar binnenin Hem is het Al: Hem zij de Heerlijkheid naar binnenin de eonen! Amen. De oproep van Paulus uit Romeinen 12:1-3 is op dit fundament gebaseerd en komt niet zomaar uit de lucht vallen en dient om ons aan te sporen om in te gaan op de uitnodiging die door God, onze Vader, rechtstreeks wordt gedaan, namelijk door de God van het medelijden. Het is of Abba, Vader, ons bij voorbaat duidelijk wil maken dat, als jullie je lichamen tot een offer stellen en ik zet lijden in, weest dan niet bevreesd, want: Ik ben met jullie! Ik lijd met jullie mee! Ik zal jullie vertroosten! Ik help jullie er doorheen! Ik, als jullie Abba, zal jullie nooit méér laten lijden dan Ik nodig acht. Ik weet dat jullie levende offers zijn, geen dode. Al de dieren die Israël aan God offerde werden immers koosjer geslacht, dat wil zeggen, op een pijnloze manier, waarbij het bloed en daarmee de ziel door aderlating het lichaam snel verliet, zodat de dieren niet onnodig zouden lijden. De dieren waren dood en dus zonder gevoel als ze werden geofferd. 186

Deze offers verwezen allen naar de Zoon van God, bij wie echter het bloed pas na het sterven door een speerstoot Zijn lichaam verliet. Hierdoor werd Hij het eerste offer dat bewust het lijden, de smaad en de Godverlatenheid onderging en nog vrijwillig ook. De God van het medelijden vraagt echter niet van ons om ons lichaam letterlijk tot een Hem welgevallig offer te stellen, er zal geen bloed aan te pas komen. Het is figuurlijk bedoeld, omdat het op onze wandel betrekking heeft. De oproep om je lichaam tot een offer te stellen wordt gedaan door de God van het medelijden en komt voort uit de onvoorstelbare Heerlijkheid die over ons geopenbaard wordt en wij kunnen hier slechts stamelend op antwoorden: Ja Abba, Vader, het is het begeren van mijn hart, ga Uw gang, werkt U het maar uit in mijn leven! Dank U wel! Meer kunnen wij niet doen, het is net als bij de Jood, die het offer aan de priester gaf om dit offer daadwerkelijk te slachten en aan God te offeren, zo is het ook aan God om met het aan Hem tot een offer gestelde lichaam te doen wat Hem behaagt. Of wij ons lichaam tot een offer stellen is afhankelijk van de inwerking die de inhoud van de eerste elf hoofdstukken van de Romeinenbrief op ons heeft en dat wordt door God, de Vader, zelf bepaald. Hij geeft ons geestelijke wijsheid en inzicht. Hij bepaalt ons willen en zodra Hij het willen bewerkt heeft en wij gaan op de uitnodiging in, zal Hij ook onze wandel verder uitwerken. In de grondtekst staat de volgorde van de woorden ook iets anders dan in onze bijbel, daar is het ongeveer zo: Stel jullie lichamen tot een offer, levend, heilig en welgevallig aan God, dat is jullie logische Godsdienst. De nadruk ligt dan op: het stellen van onze lichamen tot een offer. Dit is namelijk onze logische Godsdienst, omdat levend, heilig en God welgevallig geen kwaliteiten zijn die wij zouden kunnen bewerken. Wij zijn door toedoen van onze God en Vader heilig, afgezonderd voor de Here, Hem behorend en op Hem gericht en wij zijn ook door Hem levend gemaakt in Christus Jezus onze Here, zodat wij als vanzelfsprekend in Zijn ogen Hem welgevallig zijn. Alles wat wij God vrijwillig geven is een offer, dit kan bijvoorbeeld tijd, geld, lof, eer en dank zijn, doch dit weegt niet op tegen het tot een offer stellen van ons lichaam, omdat dit alles omvat. 187

Niet alleen onze ledematen, maar alles wat met ziel te maken heeft. Het gaat om een totale overgave van ons hele bestaan. Zouden wij niet bereid zijn ons eigen ik aan Hem uit te leveren indien wij beseffen, dat toch alles wat er in ons leven gebeurt uit Hem, door Hem en naar binnenin Hem is? Onze logische Godsdienst is het gevolg van het tot een offer stellen van ons lichaam. Het is het begin van onze vrijwillige onderschikking aan God, onze Vader, en onze wandel in de Heer, Kurios. Deze Godsdienst zal nooit door God, de Vader, worden afgedwongen, het is geen gebod, maar altijd op vrijwillige basis. God laat door Zijn Woord weten wat Hem welgevallig is, gebaseerd op wat Hij heeft bereid voor degenen, die behoren tot het lichaam van Christus en die als zonen van Hem zijn uitgeroepen. Aanspreken, Grieks para kaleõ, langsbij roepen, heeft niets te maken met een vermanend vingertje, alsof hier sprake is van een bepaalde verplichting en/of gebod. Het is meer een vriendschappelijke houding, een arm om iemands schouder, zo van: Joh, heb je al die beloftes in de eerste elf hoofdstukken al eens bestudeerd? Zou je om wat God jou in genade allemaal heeft toegezegd, jouw lichaam niet tot een offer willen stellen? Grieks par istêmi, langsbij staan. vers 2 Het vermogen om zichzelf niet in te stellen op deze eon en het omgevormd worden door de vernieuwing van onze denkzin, opdat wij kunnen toetsen wat de wil van God is: het goede, welgevallige en het gerijpte, zijn zaken die wij niet zomaar uit onszelf zouden kunnen doen. Het is God, onze Vader, die de vernieuwing van onze denkzin omvormt door ons zoveel kennis te geven dat wij als gerijpte mensen geschikt gemaakt worden tot dienstbetoon tot opbouw van het Lichaam van Christus en hiervoor gebruikt God, onze Vader, zowel evangelisten als herders en leraars, Efeziërs 4:11-14. Gods woord staat hier centraal, want zodra je je eigen gedrag ofwel wandel gaat toetsen aan Zijn woord, dan wordt ook je denkzin bepaald bij Zijn woord en hierdoor omgevormd, zodat er een verlangen ontstaat om je niet langer in te stellen op deze eon. 188

De wil om je niet langer op deze eon in te stellen is dus geen werk van mensenhanden, maar van Gods geest die in ons werkt door het woord. vers 3 en 4 Bovendien is de mate van het gezind zijn, naar binnenin het verstandig zijn, afhankelijk van het geloof dat God een ieder geeft. Niet iedereen kan evangelist, herder of leraar zijn, omdat die roeping juist afhankelijk is van deze maatstaf van geloof. Indien dit niet door God, onze Vader, zo bepaald was zouden wij nog gaan denken, dat wij iets zouden kunnen bijdragen aan de taak, die God zelf een ieder toebedeelt of een bepaalde taak gaan ambiëren omdat wij denken dat wij ergens goed in zouden zijn. God, de Vader, weet precies waar wij goed in zijn, doch uit het woord blijkt dat dit nu juist eerst verbroken moet worden om van ons een bruikbaar instrument te maken. Kennis van God kun je helaas niet altijd terugvinden in de NBG vertaling, want noch in 2 Corinthiërs 1:3, noch in Romeinen 12:1 zouden wij hebben kunnen ontdekken, dat wij een Abba, Vader, van het medelijden hebben en zonder Hem is ons lijden ondraaglijk. Ook voor ons geeft het woord nog een richtlijn met betrekking tot medelijden, namelijk in: Colossenzen 3:12-14 Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden: a) mededogen (NBG: innerlijke) b) medelijden (NBG: ontferming) c) mildheid (NBG: goedheid) d) ootmoedige gezindheid (NBG: nederigheid) e) zachtmoedigheid f) geduld, en: g) verdraagt elkander h) schenkt elkander genade (NBG vergeeft elkander) en daarover heen: i) de liefde, welke de band der rijpheid is. Het gaat hier om een wandel in de Here, waarbij wij wel eens de neiging hebben, deze wandel zowel bij jongeren als bij ouderen op te roepen door erop te wijzen, dat alles in de gebiedende wijs staat. 189

Met andere woorden, het is een gebod waar je aan moet voldoen, je hebt immers Zijn geest ontvangen? En tot voor kort: Je bent toch gedoopt? Het is een kwestie van jezelf in de dood houden of iedere keer een keuze maken om het te doen of niet te doen. Dit kan echter nooit op deze manier opgeroepen worden, temeer omdat ook Paulus dat niet doet. Paulus begint vers 12 niet met een opsomming van wat wij moeten aandoen, maar brengt de Colossenzen eerst op de hoogte van iets heel bijzonders, namelijk: Doet dan aan als door God uitverkorenen, heiligen en geliefden. Als zielse mensen begrijpen wij nog niet helemaal, wat deze door God geademde woorden inhouden en voor wij ooit beginnen om iemand iets voor te houden, wat zij moeten aandoen, moeten wij wel weten of degene, die dit hoort wel weet waartoe hij of zij geroepen is. Wij letten er vaak meer op hoe iemand wandelt en vragen ons af hoe dit mogelijk is, vooral bij jonge mensen. Wij proberen ze een bepaalde leefwijze voor te houden, omdat wij denken, dat dit vreselijk belangrijk is, doch voor God, onze Vader, komt niet onze wandel op de voornaamste plaats, maar het uitverkoren zijn tot heiligen en geliefden. Uitverkoren zijn tot het lichaam van Christus is niet vanzelfsprekend. Het is een soevereine daad van God, de Vader, zelf en komt voort uit Zijn Liefde. Voor hetzelfde geld waren wij uitgeroepen tot een instrument des toorns, dat tot destructie toebereid is, Romeinen 9:20-25. Kijk maar naar Jacob en Esau, die nog voor de geboorte voor twee verschillende doelen door God waren uitverkoren, en naar Farao. Zij worden gewoon bij naam genoemd, Romeinen 9:11-13 en 17. Wij zijn echter door God, de Vader, in Christus reeds uitverkoren voor de nederwerping der wereld, opdat wij zouden zijn heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht. In liefde zijn wij tevoren bestemd tot het zoonschap, door Christus Jezus, naar het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, Efeziërs 1:4-6. 190

Onze vleselijke wijsheid en kwaliteiten hebben hiertoe niets bijgedragen, 1 Corinthiërs 1:26-29. Het is louter en alleen genade (om stil van te worden) dat Hij ons als instrumenten wil gebruiken en ons daar ook voor klaarmaakt, Romeinen 9:23 en 24, om uitvoering te geven aan het Raadsbesluit van Zijn wil, temidden der hemelingen. Heiligen worden wij niet door onze goede werken of sociale vaardigheden. Het heeft te maken met Gods keuze om bepaalde mensen, dieren, gewassen of objecten, voor Hem af te zonderen, zoals in Exodus 13:2, waar de eerstgeborenen van mens en vee speciaal voor Hem persoonlijk werden afgezonderd. De stad Jeruzalem wordt bijvoorbeeld in Nehemia 11:1 heilig genoemd. Zacharia 14:20 spreekt over de bellen van de paarden, waarop zal staan: De Here Heilig. Heel bijzonder is het feit, dat ons voedsel wordt geheiligd door onze dankzegging en voorbede, 1 Timótheüs 4:5, en wat geschreven staat in 1 Corinthiërs 7:14, namelijk dat de ongelovige man of vrouw geheiligd is in de gelovige vrouw of man, alsmede hun kinderen. Nu zult u zeggen, hoe is dit dan mogelijk? Heel eenvoudig, de ongelovige heeft gemeenschap met de gelovige, één van Gods uitgeroepen heiligen en de aanraking van een ongelovige van een tempel van God, betekent voor Hem al, dat de ongelovige geheiligd is, 1 Corinthiërs 3:17. Zo was het ook al in het oude testament, waar iedereen die het altaar aanraakte heilig was, Exodus 29:37. Kijk, als je dit allemaal niet weet, dan blijf je je afzetten tegen je partner, hoewel God hem of haar als heilig beschouwt, en moet je zonodig gezond voedsel eten, al of niet vegetarisch, terwijl God ons voedsel nota bene heilig verklaart door onze dankzegging. Wij mogen er gerust van uitgaan, dat indien God, de Vader, ons geroepen heeft tot redding, in heiliging door de geest en geloof in de waarheid, 2 Thessalonicenzen 2:13, Hij ons niet alleen zo ziet, maar het ook in onze dagelijkse wandel zal uitwerken. Heiliging is niets anders dan een volledige persoonlijke overgave aan Hem, die ons al geheiligd heeft, Efeziërs 1:4 en 5; Colossenzen1:22. 191

Bij geliefden zou het allereerst aan de Geliefde gedacht moeten worden. De Zoon van God, in wie God, de Vader, een welbehagen had, Matthéüs 3:17. Wij hebben in Christus onze Heer deze naam verworven en dit heeft niet te maken met enige verdienste van onze kant. Het is te vergelijken met het volk Israël, dat naar de uitverkiezing geliefde was om der vaderen wil, Romeinen 11:28, zo zijn wij geliefden om Christus’ wil. Wij zijn in Hem uitverkorenen, heiligen en geliefden. Wij moeten wel beseffen, dat het uitverkoren zijn tot geliefden Gods iets anders betekent dan wij onder menselijke geliefden verstaan. Geliefden Gods zijn geroepen tot een taak temidden der Hemelingen, zij zullen de wereld, mensen en boodschappers richten op God, 1 Corinthiërs 6:1-4, en om ons tot deze taak volkomen toe te rusten zal ons, als geliefden, lijden ten deel vallen, zoals aangegeven in: Efeziërs 5:1,2 Wordt, proces, dan nabootsers Gods als geliefde kinderen en wandelt in de liefde, zoals ook Christus jullie liefheeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als naderingsgeschenk en offer, Gode tot een welriekende reuk. Dat is nu precies waar Paulus ons in Romeinen 12:1 over aanspreekt door de God van het medelijden, om onze lichamen tot een offer te stellen, levend, heilig en God welgevallig. Voordat wij in het proces, dat God in ons uitwerkt, toekomen om medelijden aan te doen, zullen wij nog veel moeten leren over de God van het medelijden, ons persoonlijk en andermans lijden, opdat deze kennis een hartezaak kan worden. Hoe zouden we ooit genade kunnen schenken als we niet ten volle beseffen welke genade de Here òns geschonken heeft? Hoe zouden we de liefde aan kunnen doen als we niet voldoende afweten van de Liefde die ons geschonken wordt en die de band der rijpheid wordt genoemd; denken wij soms deze rijpheid al bereikt te hebben? Hoe zouden wij de jonge mens aan kunnen doen, indien wij niet begrijpen, dat deze niet door onszelf maar door God, de Vader, vernieuwd wordt tot volle kennis, epi gnõsis ofwel een op-(eenstapeling van) kennis, naar het beeld van de Schepper zelf, Colossenzen 3:10. 192

Hoe willen wij de leden doden die op aarde zijn, Colossenzen 3:5,6, als wij niet tot in het diepste van ons wezen ervan overtuigd zijn, dat: wij zijn gestorven en dat ons leven is verborgen met Christus in God en wanneer Christus, ons leven, verschijnt, wij met Hem geopenbaard zullen worden in Heerlijkheid, Colossenzen 3:3,4. Wij kunnen in de praktijk maar heel moeilijk constant zoeken naar de dingen, die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechter van God, of de dingen bedenken, die boven zijn, niet die op de aarde zijn, hoewel Paulus ons er in vers 1 en 2 tweemaal op attent maakt. Daarom is het zaak, indien God, de Vader, de bereidheid in ons heeft bewerkt werkelijk medelijden aan te doen, Hem te danken dat Hij ons met de rechte kennis, op-(eenstapeling van) kennis, van Zijn wil vervult, in alle wijsheid en geestelijke intelligentie, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en te groeien in de rechte kennis, op-(eenstapeling van) kennis, van God, Colossenzen 1:9-12. De basis van waardig wandelen komt niet voort uit doden, wegdoen, afleggen en aandoen, maar komt voort uit het vervuld worden van de rechte kennis, op(eenstapeling van) kennis, van Zijn wil in alle wijsheid en geestelijke intelligentie en het groeien in deze kennis. Paulus heeft het hier weer tweemaal over een op-(eenstapeling van) kennis, omdat hij er zich van bewust was, dat slechts: Een zeer diepe innerlijke kennis van God, onze Abba Vader, kan ons doen besluiten onszelf volkomen over te geven aan het proces van: doden Grieks nekroõ is dood maken wegdoen Grieks apo the is vanaf plaatsen afleggen Grieks ap ek duomai is vanaf uit-slippen aandoen Grieks en duõ is in-slippen Temeer omdat de betekenis van de woorden niet aangeeft, dat wij dit met onze persoonlijke inzet en krachtsinspannning kunnen doen. Het duidt op een voor ons volkomen natuurlijke manier, meer een vorm van onze logische Godsdienst, die nooit en te nimmer door God, onze Vader, wordt opgelegd. Ook in Filippenzen 1:10 zegt Paulus, dat het zonder helder inzicht, op(eenstapeling van) kennis, en alle fijngevoeligheid niet mogelijk is om te onderscheiden, toetsen, waar het op aankomt, wat voor ons van belang is. 193

Het is een genadegave van God om met medelijden vervuld te worden! Het Lijden van God Nooit zal een mens in staat zijn het lijden van God, onze Vader, voldoende in het licht te stellen en ook mijn woorden zullen te zwak zijn om het lijden van Vader aan uw hart te brengen. Dit komt omdat wij er ons haast geen voorstelling van kunnen maken, dat God, die geest is, Johannes 4:24, en door een mens niet gezien kan worden, Johannes 1:18; 1 Johannes 4:12, met ons zou meelijden en al helemaal niet, dat Hij, de Schepper van Hemel en Aarde, de Almachtige die alles overstijgt, ook daadwerkelijk zelf lijdt. Het gaat ons voorstellingsvermogen te boven of toch niet? Was het niet hetzelfde als toen wij voor het eerst begrepen, dat wij door Hem tot de stand van zoon werden verheven en tot de ontdekking kwamen, dat wij gezinsleden van Hem waren geworden, Efeziërs 2:19. Dat wij dientengevolge deze Almachtige God ineens Vader mochten noemen en Hij zover ging, dat wij Hem op dezelfde manier mochten benaderen als de Zoon van God zelf, namelijk met Abba, Romeinen 8:15; Galaten 4:6. Eén ding weten wij nu in ieder geval zeker vanuit het God geademde woord, namelijk dat Hij, de Vader van het medelijden, 2 Corinthiërs 1:3, daadwerkelijk lijdt, zodat dit niet langer een punt van overweging behoeft te zijn, maar een hartszekerheid. Gods lijden komt op vele plaatsen voor, zo is Hij een: God van Geduld Romeinen 9:22 God heeft de instrumenten des toorns, die toebereid waren naar binnenin destructie in veel geduld gedragen (NBG met lankmoedigheid verdragen), juist opdat de Rijkdom van Zijn Heerlijkheid bekend gemaakt zou worden over de instrumenten van barmhartigheid, welke Hij van tevoren gereed maakt naar binnenin Heerlijkheid en dat zijn wij, die Hij geroepen heeft! Bij met lankmoedigheid iets verdragen denken wij toch meer aan zoiets als toegevend accepteren, tegenwoordig tolerant zijn. Wij hebben er niet al te veel last van, dus dat houden wij nog wel een poosje uit. Wij zorgen ervoor dat het niet uit de hand loopt! 194

God draagt echter in veel geduld en dat gaat onze denkzin verre te boven. Het dragen in geduld is met je hele existentie, wezen, bestaan, eronder blijven staan. Het is als met een gewichtheffer, die siddert van inspanning onder de gewichten, die weer enkele kilo’s zwaarder zijn, de spieren tot het uiterste gespannen, met voor ogen het doel dat hij wil bereiken in zijn sport. De top zal hij slechts bereiken als hij bereid is vrijwillig hiervoor te lijden, zo niet, dan blijft hij in zijn sport een mislukkeling. Bij God bestaat echter de mogelijkheid niet dat Hij zal mislukken. Hij heeft zich vrijwillig aan het lijden overgegeven. Hij heeft het zelf in het leven geroepen. Hij heeft de instrumenten des toorns zelf toebereid tot destructie. Hij heeft de zwaarte van de gewichten zelf bepaald. Hij draagt ze tot het moment dat ze niet meer nodig zijn en Hij de top heeft bereikt en alles in allen is geworden, 1 Corinthiërs 15:28. Het is een vaststaand feit, dat wij de instrumenten van Gods Barmhartigheid zijn, die Hij van tevoren gereed maakt naar binnenin Heerlijkheid. Dit zal bij ons de bereidheid oproepen om het lijden, wat God, onze Vader, inzet, te gaan dragen op vrijwillige basis. Wij weten immers dat de gewichten op ons zijn afgestemd, zodat wij het gaan ervaren als een kortstondige gemakkelijke verdrukking, die voor ons een alles verre te bovengaande eonische last van Heerlijkheid bewerkt en wij niet kijken naar wat wij zien, want dat is slechts tijdelijk, maar kijken naar wat wij niet zien, het eonische! zie 2 Corinthiërs 4:17,18. Geduld heeft altijd met lijden te maken, juist omdat wij zeer ongeduldig zijn. Indien wij slechts één dag onze wandel in de Here onder de loep zouden nemen, dan zouden wij zien, dat wij geen enkele dag zonder ongeduld kunnen doorkomen. Dit is toch wel een schril contrast met onze God en Vader, die door alle eonen heen de instrumenten des toorns met veel geduld draagt. Hij is vrijwillig aan dit lijden begonnen door het instrument des toorns zelf te scheppen, zoals gezegd wordt in Jesaja 54:16: Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernietigen! Dat is nog heel wat anders dan de zwakke vertaling van de NBG, waar met vernielen is vertaald. 195

De verderver vernielt niet hier en daar een beetje, maar hij is bezig alles te vernietigen wat hem onder handbereik komt. Hij heeft echter niet zóveel verstand, dat hij begrijpt, dat hij slechts een instrument des toorns in Gods hand is en alleen kan doen wat God, de Vader, hem te doen geeft. Zodra dit instrument even niet nodig is wordt hij in Gods werkplaats een poosje, maar liefst duizend jaar, opgehangen, totdat Hij hem weer kan gebruiken, Openbaring 20:1-3. In 1 Timótheüs 1:16 schrijft Paulus, dat hem ontferming is bewezen, opdat Jezus Christus hem als eerste het gezamenlijke geduld (NBG ganse lankmoedigheid) zou betonen tot onder(voor)beeld voor hen, die op het punt staan zelf te gaan geloven naar binnenin het eonische leven. Het gezamenlijke geduld van de Vader en de Zoon met Paulus, die op brute wijze tekeer ging tegen hen die geloofden dat Jezus de Messias was, hen gevangen nam en ter dood veroordeelde, was van een ongekende omvang. Zij riepen Paulus op geen enkele manier ter verantwoording, straften hem niet en spraken hem er niet op aan wat hij de Messiasgelovige Joden had aangedaan. Dat is nu precies die ongelofelijke genade die God, de Vader, ook ons betoont. Dit besef zou ons kunnen bewegen deze genade ook te betonen aan al diegenen, die ons kwaad en lijden berokkenen of berokkend hebben. Belangrijk is het om diep doordrongen te zijn van het lijden wat het gezamenlijke geduld van de Vader en de Zoon voor ons teweeg heeft gebracht. Wij zullen echter niets anders kunnen dan beamen dat wij zoveel lijden en geduld niet op kunnen brengen voor al diegenen, die God in onze naaste omgeving geplaatst heeft. Alleen Hij kan het in ons bewerken. Moge God ons bewaren ook tegenover Hem en Zijn Zoon, onze Kurios, ongeduldig te zijn of te worden, zodat wij Hun lijden nog vermeerderen. Geduld is trouwens geen eigen vrucht, maar vrucht van de geest, Galaten 5:22. God van Mildheid Romeinen 2:4 Of veracht gij de rijkdom van Zijn mildheid, de draagkracht en het geduld, en zijt gij onwetend van het milde van God, dat u tot berouw leidt? 196

In dit gedeelte over de mildheid van God komt ook weer Zijn draagkracht en Zijn geduld tot uitdrukking, zoals in Romeinen 9:22, zie onder geduld. Ook nu weer blijkt, dat het door de NBG gebruikte woord verdraagzaamheid toch een meer menselijke en dus vleselijke weergave is van wat bedoeld wordt met Gods draagkracht. God, onze Vader, draagt de gehele kosmos, wat voor ons maar moeilijk te bevatten is. Efeziërs 2:4-7 God echter, die rijk is aan barmhartigheid, heeft, vanwege Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefheeft ons, hoewel wij dood waren voor (NBG door) de krenkingen en de begeerten, tezamen levendgemaakt in de Christus, door genade zijn wij geredden en heeft ons tezamen opgewekt en zijn tezamen gezeten temidden der hemelingen, in Christus Jezus, opdat wij in de komende eonen de overstijgende rijkdom van Zijn genade betonen naar de mildheid over ons in Christus Jezus. Vooralsnog is dit de grootste mildheid van God die Hij ons bewezen heeft. Wij hebben geen enkel recht om wat dan ook te claimen. Wij hadden geen enkele relatie met God. Wij waren dood door alle krenkingen, die wij God, de Vader, hebben aangedaan. Wij hadden God niet lief. Ondanks dit alles heeft God ons vanwege Zijn grote liefde reeds nu in Christus Jezus levend gemaakt en een plaats gegeven temidden der hemelingen. Er is geen reden om te denken, dat wij een uitzondering vormen op de regel van Romeinen 3:10: niemand is rechtvaardig, ook niet één niemand begrijpt iets niemand zoekt God uit allen mijden God allen zijn gelijktijdig onbruikbaar geworden niemand doet mildheid (NBG die goed doet) zelfs niet één! En toch zullen wij deze mildheid over ons in Christus Jezus mogen tonen aan de hemelingen, is dat geen overweldigende genade? Titus 3:4 Toen echter de mildheid en de menslievendheid verscheen van onze redder God, had dit absoluut niets te maken met onze werken van gerechtigheid, doch met Zijn barmhartigheid. 197

Iedere keer blijkt, dat er geen sprake is en ook niet kan zijn van enige redding door toedoen van onze menselijke handelingen, maar dat dit volkomen afhankelijk is van Gods mildheid en ontferming. De kennis van de mildheid van God jegens ons, vanwege Zijn grote liefde, waaronder God, de Vader, lijdt, door alles wat wij Hem aangedaan hebben en nog aandoen, kan ons bewegen het lijden wat met mildheid gepaard gaat, uit Gods hand te aanvaarden en nu al tegenover anderen diezelfde mildheid in praktijk te brengen. Ook mildheid is geen eigen vrucht, maar vrucht van de geest, Galaten 5:22. God, die het kwade niet toerekent 2 Corinthiërs 5:19 God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, door hun hun krenkingen niet toe te rekenen. Wij weten, dat God het kwaad zelf heeft geschapen, Jesaja 45:6,7, alsook de tegenstander, satan, Jesaja 54:16, maar dat is nu juist het ongelooflijke, dat God, de Vader, Zichzelf vrijwillig aan het lijden overgaf en dit niet alleen om aan de mens, maar ook aan Zijn gehele schepping, Zijn liefde te kunnen openbaren. Wij zijn gezanten voor Christus, vers 20, en zodra wij een ander aanspreken met het woord der verzoening om hierop in te gaan, dan is het God, de Vader, die dit door ons heen doet. Aan deze hoge roeping zullen wij slechts mondjesmaat op deze aarde kunnen voldoen, omdat verzoening onder andere betekent een ander die ons iets, wat dan ook, aandoet dit niet toe te rekenen. Van nature willen wij immers alles toerekenen, zelfs de kleinste dingen. Wij zien het verband niet tussen alles wat ons en onze naaste overkomt en God, die ons dit alles om Zijn Grote Liefde laat overkomen. Bovendien zijn wij niet ingesteld op het lijden van kwaad. Paulus heeft echter vele malen aandacht besteed aan dit onderwerp, zoals in: Romeinen 12:17 Je moet niemand kwaad in plaats van kwaad teruggeven, maar voorbedacht zijn op het uitstekende voor het aangezicht van alle mensen. Het gaat hier dus niet alleen om geen kwaad met kwaad te vergelden, maar ook nog eens het beste te bedenken voor diegene, die ons kwaad bereidt. 198

Vers 21 geeft duidelijk weer wat Paulus bedoelt, door te zeggen: Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede. Slechts Gods Liefde kan dit in ons bewerken. 1 Corinthiërs 15:33 Dwaal niet, kwade gesprekken bederven milde zeden, Grieks êthos is gewoonten. Kwaad lijden, Grieks kako patheõ is kwaad emotiën Het werkwoord emotiën is mij weliswaar onbekend, maar wat er wordt bedoeld is volkomen duidelijk. Kwaad lijden gaat bij ons gepaard met enorme emotionele gevoelens, die zo hoog kunnen oplopen, dat wij ze niet meer de baas zijn, de controle over onszelf kwijtraken en uitsluitend emotioneel kunnen reageren. Ons rechtvaardigheidsgevoel voert de boventoon in ons dagelijks leven, zodat wij direct impulsief reageren op het ons aangedane kwaad en niet tot ons laten doordringen dat God, de Vader, daar ook nog iets mee te maken heeft. Wij moeten en zullen alles recht zetten, anders zwaait er wat, terwijl Romeinen 3:12 toch duidelijk zegt dat er niemand rechtvaardig is, wij dus ook niet. Wonderlijk is, dat het kwaad lijden in deze Griekse vorm alleen voorkomt in Paulus’ tweede brief aan zijn geestelijk kind Timótheüs, namelijk: 2 Timótheüs 2:9 waarvoor ik kwaad lijd en zelfs boeien draag als een misdadiger 2 Timótheüs 4:5 Blijf nuchter in alles, lijd kwaad als een uitstekend soldaat van Christus Jezus (het schuingedrukte is door de NBG niet vertaald) 2 Timótheüs 2:3 Lijd tezamen kwaad als een uitstekend soldaat van Christus Jezus. 2 Timótheüs 1:8 Maar lijd mede kwaad voor het evangelie in overeenstemming met de kracht van God. 2 Timótheüs 2:24 Verdraag het kwaad welwillend (NBG kwaad niet vertaald) 199

Indien Timótheüs al zo vaak erop gewezen werd hoe hij het beste met het lijden van kwaad om kon gaan, dan is dit natuurlijk ook op ons van toepassing. Maar ja, weten wij ons wel soldaten van Christus Jezus of, zoals in de laatste tekst, een slaaf van de Kurios? Het probleem zit ‘m natuurlijk in het feit, dat wij noch soldaten noch slaven willen zijn, ook al zou dit zijn van Christus Jezus, onze Kurios, wij willen immers onszelf handhaven. De bereidheid om deze vorm van lijden te aanvaarden, kan dan ook alleen worden bewerkt door God, die Liefde is. Wij kunnen het liefhebben, zoals God, de Vader, dat doet, niet evenaren, omdat wij moeite hebben met het vrijwillig onderschikken aan het door Hem ingezette lijden. Ook zijn wij ons niet bewust, dat lijden met liefhebben te maken heeft, mogelijk wordt onze groei tot gerijpte man geremd, omdat wij ons geen raad weten met ons lijden. Bij het bekijken van de begrippen geduld, mildheid en het niet toerekenen van het kwade, kwam ik als vanzelf uit bij het hoofdstuk over de Liefde. God is Liefde! Deze tekst staat op vele posters, kaarten, auto’s enz. De ongelovige mens begrijpt er echter niets van, hij lacht erom en verwijst naar al het lijden in de wereld. Wij, als leden van het uitgeroepen Lichaam van Christus, hebben echter ook nog niet zoveel van dit lijden in het algemeen begrepen. Eigenlijk zouden wij van God is Liefde moeten maken: God is Lijden! Om voor onszelf duidelijk te maken, dat liefde en lijden niet tegenover elkaar staan, maar heel nauw met elkaar verbonden zijn, zou je zelfs kunnen zeggen, dat er geen liefde zonder lijden bestaat, zie: 200

1 Corinthiërs 13:4-7 De Liefde is geduldig mild niet afgunstig niet opgeblazen De Liefde praalt niet kwetst niemands gevoel zoekt zichzelf niet wordt niet verbitterd rekent het kwade niet toe houdt alles uit gelooft alles verwacht alles blijft onder alles staan Dit schriftgedeelte wordt over de hele wereld te pas en te onpas gebruikt om mensen erop te wijzen wat liefde is, doch geen enkel mens, hoe graag hij het ook zou willen, kan dit in praktijk brengen, omdat dit in wezen weergeeft hoe God liefheeft door lijden heen! Dit is dan ook de reden, dat Paulus in 1 Corinthiërs 12:31 schrijft, dat hij ons een weg wil wijzen, die nog veel verder omhoog voert, omdat deze weg van de Liefde alleen door vrijwillige onderschikking aan het lijden omhoog voert! Te ver gezocht? Lijkt mij niet, want geen enkel aspect van de Liefde gaat zonder lijden gepaard. God, de Vader, brengt alles wat in deze verzen over de Liefde geschreven staat bij ons in praktijk. Hij geeft ons, zoals wij dat noemen, de ruimte. Hij blijft onder alle facetten van het lijden staan! Zouden wij als zonen van God, deze liefde Gods dan niet najagen en God de ruimte geven, wetend dat dit gepaard zal gaan met lijden in ons eigen leven, in dat van onze kinderen, kleinkinderen, familie, kennissen en de gezinsleden van God, maar ook in dat van de ongelovigen, die God om ons heen geplaatst heeft? Zodra God, onze Vader, ons de genade schenkt om op deze wijze te leren liefhebben, zal dit Zijn uitwerking niet missen. 201

Het toppunt van Gods liefde was dat Hij vrijwillig het lijden van Zijn eigen Zoon op Zich nam. Hij is de eerstgeborene der ganse schepping, Colossenzen 1:15, in Wie en tot Wie het Al geschapen is en in Wie Hij de uitvoering van Zijn volmaakte plan der eonen in handen gegeven heeft. Het werd een gemeenschappelijk Liefdesbetoon aan de gehele schepping door gemeenschappelijk Lijden. Lijden van de Vader en de Zoon Filippenzen 2:6-8 De Zoon in de gestalte Gods zijnde, ontledigde Zichzelf, nam de gestalte van een slaaf aan en werd in gelijkenis aan de mens. De Zoon van God heeft Zichzelf vrijwillig overgegeven aan het grootste contrast wat er maar bestaat: de grootste ontluistering, die je je maar kunt bedenken. Hoe moet je toch een dergelijk vrijwillig ondergaan lijden van Vader en Zoon beschrijven? Je zou in allerlei superlatieven willen weergeven, wat het voor hen heeft betekend, doch hierin schiet je dan toch weer tekort. In Zijn manier van doen (NBG uiterlijk) als mens bevonden heeft Hij Zich verootmoedigd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises. Hij is echter wel Kurios, Heer gebleven en derhalve zonder zonden, 2 Corinthiërs 5:21; 1 Petrus 2:22; 1 Johannes 3:5; Hebreeën 4:15. Wij zijn juist als zondaren ingezet, Grieks kathistémi, Romeinen 5:19. Het feit dat de Zoon Heer gebleven is maakt het alleen nog maar grootser en overweldigender, want het betekent dat Zijn lijden nog veel dieper ging dan het worden tot de gestalte van een slaaf, omdat zelfs Hij als Zoon en Kurios nog door lijden gehoorzaamheid heeft geleerd en hierdoor volkomen gemaakt werd, Hebreeën 5:7-9. Gehoorzamen roept bij ons zielse mensen altijd een soort afkeer op en ongehoorzaam zijn is iets, waar wij vanaf onze kleutertijd al mee begonnen zijn. In het begin wordt er vreselijk om gelachen door ons als ouders, doch naarmate de kinderen ouder worden komen wij tot de ontdekking, dat er een hevig verzet is ontstaan en wij de ongehoorzaamheid van hen niet langer in de hand hebben. 202

Zij willen hun eigen weg gaan, zoals ook wij die zijn gegaan. Indien wij echter God ongehoorzaam zijn, dan zou dit weleens kunnen komen, omdat wij onvoldoende kennis van Gods woord hebben. Gehoorzamen, Grieks hup akouõ betekent onder horen. Voor ons betekent dat zoveel als jezelf onder het gehoorde stellen. Hiermee komen we gelijk bij de bron, onze God en Vader. De Zoon sprak door Zijn gehoorzaamheid uit, dat Hij Zijn Vader voor de volle honderd procent vertrouwde en Zichzelf aan Hem overgaf, wat dan ook de enige reden voor Hem is geweest om al het lijden wat de Vader Hem had toebedacht vrijwillig te ondergaan. Voor ons geldt hetzelfde, wij zullen in onze situatie slechts vrede hebben, indien wij ons onder het gehoorde stellen, dat ook lijden, in welke vorm dan ook, uit Hem is en wij onze God en Vader voor de volle honderd procent kunnen vertrouwen en ons vrijwillig aan Hem kunnen overgeven. Gehoorzaamheid kun je nooit oproepen door het opleggen van wetten, maar kan alleen door God, onze Vader, door lijden heen worden bewerkt. Lijden ondergaan is derhalve geen straf van God, maar getuigt veeleer van Zijn ontzagwekkende Liefde en Genade. Hebreeën 2:9-10 maakt er melding van dat Jezus voor een korte tijd beneden de boodschappers gesteld was vanwege het lijden des doods. Hij, om Wie en door Wie het Al bestaat, moest door lijden heen volkomen gemaakt worden. Dit door lijden heen volkomen gemaakt worden, resulteerde uiteindelijk in het smadelijkste wat Hem in de gelijkenis aan een mens kon overkomen, namelijk de vervloeking, die eruit bestond aan een paal/hout gehangen te worden, Deuteronomium 21:23; Galaten 3:13. Hij werd tot een vloek! Hiermee zijn we beland bij het grootste lijden, dat Vader en Zoon vrijwillig op Zich genomen hebben om hierdoor de volledige schepping uiteindelijk kenbaar te maken wat LIEFDE werkelijk inhoudt. Het was voor Abba, Vader, onmogelijk om met zijn Zoon in verbinding te blijven staan. 203

Abba, de Vader van het medelijden en de God van alle vertroosting, moest Zichzelf van de Zoon Zijner Liefde afkeren en Hem verlaten, afstand van Hem nemen! Mijn God, Mijn God, waartoe? Filippenzen 2:9,10 Hij heeft de gestalte van een slaaf aangenomen in de gelijkenis aan een mens, en heeft Zichzelf verootmoedigd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises. Dat is de reden dat God, de Vader, Hem ook uitermate hoog verhoogd en Hem de naam boven alle naam in genade (NBG niet vertaald) geschonken heeft, opdat in de naam van Jezus alle knie zich buige van de overhemelsen, de aardsen en de onderaardsen en alle tong van harte zal belijden, Grieks ex omologeõ, dat Jezus Christus Heer/Kurios is, naar binnenin de Heerlijkheid van God, de Vader. Filippenzen 2:5 Paulus is zich er terdege van bewust, dat wij zelfs bij benadering niet kunnen tippen aan de Liefde, die hier door de Vader en de Zoon tentoongespreid wordt en daarom roept hij ons op om ook zo gezind te zijn. Met andere woorden, of wij net als de Zoon het lijden vrijwillig op ons willen nemen, zodat dit gehoorzaamheid kan uitwerken. Wij hebben immers als lid van het Lichaam van Christus ook deel aan de naam boven alle naam, die God, de Vader, Zijn Zoon gegeven heeft. Ons verootmoedigd lichaam zal ook worden omgezet, zodat het aan Zijn Lichaam van Heerlijkheid gelijkvormig wordt, Filippenzen 3:21. Bovendien zullen wij deelhebben aan het verwezenlijken van Gods plan om alle knie te laten buigen en alle tong van harte te laten belijden, dat onze Heer de Kurios is, naar binnenin de Heerlijkheid van God, onze Vader! Indien de Zoon niet bereid zou zijn geweest om de gestalte Gods, en het aan God gelijk zijn, af te leggen en de gestalte van een mens aan te nemen, dan zou dit hebben betekend, dat ook wij in de gestalte van een mens zijnde niet aan het verheerlijkte lichaam van de Zoon gelijk zouden kunnen worden en dat zou onze hele toekomstverwachting zinloos gemaakt hebben. Zouden wij, als geroepenen tot de stand van zoon, met dit vooruitzicht ook niet die gezindheid van De Zoon willen hebben en door lijden heen gehoorzaamheid willen leren met als gevolg dat wij volkomen gemaakt worden? 204

Het Lijden van Paulus De roeping van Paulus ging gelijk al met lijden gepaard. De Zoon van God verscheen aan hem als een licht, schitterender dan de glans van de zon, Handelingen 26:13, zodat hij letterlijk blind werd. Hij werd niet drie dagen blind, maar na drie dagen moest er speciaal iemand komen om door handoplegging zijn blindheid weg te nemen. Paulus, als ijveraar voor God, was er van zichzelf van overtuigd, dat hij alles juist zag, daardoor was hij al blind, maar dan figuurlijk. Het lijden van zijn letterlijke blindheid heeft zijn figuurlijke blindheid opgeheven. Tot zijn grote verdriet moest hij later schrijven, dat God Israël een geest heeft gegeven van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen. Israël is tot op de dag van vandaag figuurlijk blind en doof, Romeinen 11:8, en wat dat betreft is er niets veranderd, behalve dan, dat er miljoenen gelovigen uit de heidenen zijn bijgekomen, die ook ziende blind zijn en niet geloven dat alle knie zich zal buigen tot eer en verheerlijking van God, de Vader! Buiten dit lijden door blindheid werd hem tegelijkertijd aangezegd, hoeveel hij zou moeten lijden terwille van de naam van de Kurios, Handelingen 9:16. Paulus, toen nog Saulus, werd geen enkele aardse zegen aangeboden, maar spoedig werd hem echter Gods zegen temidden der hemelingen geopenbaard, die niet te vergelijken was met welke aardse zegen dan ook. De enige belofte die hij kreeg bij zijn roeping was lijden omwille van de naam van Jezus en om aan de kost te komen moest hij tenten blijven maken, Handelingen 18:3. Indien je weleens in het Midden-Oosten bent geweest en de Bedoeïenententen hebt gezien, dan kon je zien dat het geen lichtgewicht tenten waren, die op je rug meegenomen kunnen worden. Het was gewoon keihard werken en zware handenarbeid verrichten. Als slaaf van Christus Jezus was er geen andere baan voor hem weggelegd als hij het niet meer zo erg naar zijn zin had. Alles wat Paulus ooit deed in woord en in werk, deed hij in de naam van de Here Jezus Christus, God, de Vader, dankende door Hem, Colossenzen 3:17. Door zo met lijden bezig te zijn kan er een diep verlangen in je ontstaan om te mogen leven als Paulus, beseffend dat hij wel een heel bijzonder instrument in Gods hand was. 205

Mogelijk roept God, onze Vader, ook bij ons zo hoog op en zet Hij lijden bij ons in en geeft Hij ons in menselijke ogen een waardeloze baan om tot een waardevol instrument te worden in Zijn hand! In het begin van de studie hebben we al gezien, dat God, de Vader van het medelijden en de God aller vertroosting, Paulus zoveel te lijden gaf dat hij dacht te gaan sterven, om zo tot de ontdekking te komen dat God hem hierdoor wilde helpen om van het van zichzelf overtuigd zijn af te komen. Hieruit kunnen wij concluderen dat alle lijden, ongeacht in welke vorm of hevigheid, altijd in Gods plan voor ons past, opdat het geestelijke de overhand gaat krijgen over al het zielse waardoor wij ons meestal laten leiden. Het beste kunnen we Gods Woord hier verder op naslaan. Als Paulus zag op het lijden van de Zoon, dan nam hij het lijden van de Vader waar en dat maakte hem bewust, dat Gods werk bekroond werd door lijden. Er was voor hem maar één logische conclusie mogelijk, namelijk dat lijden in zijn leven en daarmee ook in ons leven genade moest zijn. Filippenzen 1:29 Want aan jullie is de genade geschonken, voor Christus, niet alleen naar binnenin Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Indien lijden ons in genade geschonken wordt, dan betekent dit, dat God, onze Vader, ons waardig acht ons het hoogst mogelijke dienstbetoon te geven wat er maar bestaat, omdat lijden een veel grotere offerbereidheid vergt dan welk ander dienstbetoon ook! Veel gelovigen denken, dat hun lijden niets te maken heeft met het lijden voor Christus, omdat zij bijvoorbeeld het evangelie niet uitdragen, zoals Paulus dat deed. Wij moeten echter niet vergeten, dat hij zowel geroepen was tot verkondiging van het evangelie, alsook tot lijden, terwijl wij misschien alleen tot lijden geroepen zijn en juist hiermee het evangelie verkondigen, omdat het eraan ligt, hoe wij met het door God, de Vader, gegeven lijden omgaan. Indien wij ons lijden niet uit Gods hand kunnen aanvaarden, dan gaan wij klagen bij andere gemeenteleden over hoe erg het allemaal is, hoe moeilijk wij het hebben en vragen of men alsjeblieft voor ons wil bidden om er vanaf te komen. 206

Op die manier dragen wij dus niet de blijde boodschap uit, maar leveren in de diepste zin kritiek op God en verloochenen Zijn kracht, omdat Hij niet bij machte zou zijn ons onder de gegeven omstandigheden, welke die ook maar zouden kunnen zijn, te laten blijven staan. Aanvaarden wij echter ons lijden als genade dan herauten wij tegenover de medegelovigen, ongelovigen en tegenover machten en krachten, Gods veelkleurige wijsheid, omdat wij in iedere situatie vrede hebben en onder alle omstandigheden onze vreugde tonen aan God, onze Vader, door Hem te danken. Titus 2:11-13 Want de genade Gods is verschenen, alle mensen reddend, om ons op te voeden, opdat wij de oneerbiedigheid en wereldse begeerten zullen loochenen, verstandig, rechtvaardig en godvruchtig leven in de huidige eon, uitziende naar de gelukzalige verwachting en het verschijnen van de Heerlijkheid van onze grote God en redder Jezus Christus. De genade Gods, die alle mensen redt, is niet verschenen opdat wij onszelf zouden opvoeden of pogingen zouden ondernemen om wereldse begeerten te loochenen en verstandig, rechtvaardig en godvruchtig te leven! Dit zal een grote teleurstelling worden en is tot mislukken gedoemd. God, onze Vader, heeft juist Zijn eigen middelen om onze wandel te corrigeren. Opvoedende genade die door Vader zelf wordt ingezet zal Zijn uitwerking hebben in ons leven. Om onder deze genade te kunnen blijven staan, verwijst Paulus gelijk naar de verschijning van Zijn Heerlijkheid en de bereidheid van Zijn Zoon om zichzelf voor ons over te geven, opdat wij verlost zouden worden van alle wetteloosheid en om ons voor Zichzelf te reinigen. Zijn lijden bewerkte verlossing en reiniging. Met Gods opvoedende genade, ons lijden, bewerkt Hij onze vrijwillige onderschikking aan wat Vader uit wil werken in ons dagelijks leven. Paulus wist als geen ander wat het betekende, door God in genade te worden opgevoed. Opvoeden, Grieks paideuõ is slaan Bij de grondbetekenis slaan denken wij al gauw aan echt slaan, bestraffen, straf krijgen en tuchtigen. Vele mensen worden hierdoor misleid en zeggen gewoon tegen iemand die polio krijgt of tegen mensen die een gehandicapt kind hebben gekregen, dat dit een straf van God is. 207

Dit zou dan zijn vanwege het verlaten van de kerk of hun erfzonden. Het komt voor dat de kinderen geslagen worden, omdat ze niet naar de kerk willen maar uit willen slapen. Onzin? Toch van heel dichtbij meegemaakt! Nu moet ik er wel bij zeggen, dat dat gedaan werd uit liefde voor het kind, omdat de ouders dachten dat het anders verloren zou gaan. God is in deze genadetijd echter niet op deze manier bezig met Zijn zonen, die Hij heeft geroepen tot het Lichaam van Christus. Hij zet opvoedende genade in om iets in ons leven uit te werken. Het heeft nooit iets te maken met straf, maar met genade, Grieks charis. Dit zou vreugde, Grieks chara, teweeg moeten brengen vanwege het feit, dat Hij bereid is ons ten behoeve van de komende eonen en ten dele ook voor deze boze eon op te voeden. Je zou je kunnen afvragen: Wie wil er nou niet door God, onze Vader, zelf opgevoed worden? Genade, die ons opvoedt is noodzakelijk, zowel voor de tijd dat wij leven op aarde, maar ook voor de tijd, dat wij aan de zijde van de Kurios zullen mogen meewerken om het ganse heelal onder Zijn voeten te brengen. 2 Timótheüs 2:24 Een slaaf des Heren moet niet vechten, maar zacht zijn, niet op een menselijke manier, jegens allen, bekwaam te onderwijzen, kwaad welwillend verdragen, met zachtmoedigheid degenen die tegenwerken opvoeden (NBG bestraffen). Er valt voor ons weinig te bestraffen, sterker nog, de woorden straf en bestraffen komen in de brieven van Paulus in het geheel niet voor, netzomin als tucht en tuchtiging. In tegenstelling tot wat wij altijd hebben gedacht is het niet zo, dat wie zijn kinderen liefheeft zijn kinderen moet tuchtigen en dat God dit ook zou doen met ons. Dit is volkomen in tegenspraak met wat God voor ogen heeft voor hen die Hij tot de stand van zoon geroepen heeft. God verdraagt het kwaad welwillend, sterker nog, Hij rekent het kwade niet toe, 2 Corinthiërs 5:19; 1 Corinthiërs 13:5, en voedt ons in genade op. Dit doet Hij met zachtmoedigheid, zodat de zonen, die tegenwerken tot berouw en erkenning van de waarheid kunnen komen en, nuchter geworden uit de valstrik van de dooreenwerper die hen levend gevangen hield, weer naar Zijn wil willen gaan leven, 2 Timótheüs 2:25,26. 208

Op de manier zoals wij het altijd hebben gedaan, met straffen en tuchtiging, komt er helaas niemand tot berouw en dit roept slechts verzet op, wat alleen maar een wig drijft tussen de verhouding van ons en onze geliefden, omdat het bij ons van kwaad tot erger wordt. Indien God, de Vader, ons als instrument wil en kan gebruiken en wij het kwaad welwillend gaan verdragen en in zachtmoedigheid iedereen die tegenwerkt opvoeden, dan kan er weleens een wonder geschieden. God, de Vader, zou dan kunnen geven dat de tegenwerker (de mens) ontnuchterd tot de erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, der waarheid komt en loskomt uit de valstrik, waarin hij/zij levend gevangen gehouden wordt. Let wel, dit hangt altijd af van Gods genade en nooit van onze inzet, kennis of woorden. 1 Corinthiërs 11:32 echter door het gericht (NBG oordeel) des Heren, worden wij opgevoed (NBG getuchtigd), opdat wij niet tezamen met de wereld veroordeeld worden. Stel je voor dat God, onze Vader, ons niet op Hem zou richten en niet zou opvoeden, dan zouden wij dus met de wereld veroordeeld worden en daar zitten wij natuurlijk ook niet op te wachten. Maar het feit, dat Hij opvoedende genade inzet en ons op Hem richt levert die geweldige toekomst op, dat wij uiteindelijk deze wereld op Hem zullen mogen richten, 1 Corinthiërs 6:2, en wij voluit het instrument zullen zijn, wat voor God, de Almachtige, nu al een werkelijkheid is. 2 Corinthiërs 6:9,10 Als opgevoed en niet ter dood gebracht (NBG als getuchtigd, maar niet ten dode), als bedroefd, maar steeds verheugd. Ondanks Gods opvoedende genade, waarvan Paulus soms dacht dat hij zou sterven, bleef hij zich verheugen. Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat God, onze Vader, deze opvoedende genade zoals bij Paulus, niet ook aan ons zou willen geven en wij ons, ondanks onze bedroefdheid, niet zouden kunnen verheugen. 2 Timótheüs 3:16 Alle schrift is God geademd en nuttig tot lering, tot aantoning, tot terechtwijzing en tot opvoeding in gerechtigheid. 209

Deze tekst is niet bedoeld om een ander eens met wat wij geloven om de oren te slaan of om feiten te weerleggen, te verbeteren of om hierop onze opvoeding te baseren! Integendeel, hierdoor breken wij juist alles af, wat je dan ook in de dagelijkse praktijk ziet gebeuren. Met Gods geademde schrift mogen wij, als Hij ons hiervoor wil gebruiken, een mens in nood leren, aantonen en terechtwijzen, wat dan tot opvoeding in gerechtigheid mag strekken. Alles wat we buiten Gods geademde schrift om doen zal geen redding uit moeilijke omstandigheden bewerkstelligen. Efeziërs 6:4 En gij, vaders, vertoornt jullie kinderen niet, maar voedt hen op in de opvoeding (NBG tucht) en in de vermaning van de Kurios. Hoe vaak hebben wij niet onze kinderen vertoornd, getuchtigd en terechtgewezen zoals de NBG vertaalt en hebben hierbij zelfs geen moment aan de Here gedacht? Hoe kunnen wij dan verwachten dat onze opvoeding iets zou opleveren? Zoals wij het hebben gedaan, of mogelijk nog doen, heeft toch niets te maken met genade? Het heeft alles te maken met onze ziel, er moe(s)t gewoon gedaan worden wat wij zeggen, ervan denken of ervan vinden. Vanuit Gods woord gezien is altijd alles anders. Vertoornen, Grieks par orgizõ is langsbij toornen. Als vanzelf moest ik denken aan het woord aanspreken, Grieks para kaleõ is langsbij roepen en ik bedacht hoe mooi het zou zijn als vaders het bij het vertoornen van hun kinderen zouden kunnen opbrengen om naast het kind te gaan zitten en al of niet letterlijk een arm om hem/haar zou doen om het aan te spreken. Mijn ervaring is dat God, de Vader, dit ook op deze manier doet als ik een misstap heb begaan. Wij zijn niet gewend als we toornen om dan een arm om iemand heen te slaan, maar wij houden die persoon op een afstand. Wij verdragen het kwaad niet welwillend en als de persoon dichterbij zou komen, zou onze zielse reactie misschien wel tot handtastelijkheden kunnen leiden. Zeker is, dat wij verbaal geweld zouden gebruiken. 210

Geen spoor van de wijze waarop God, onze Vader, met ons omgaat is in onze manier van handelen terug te vinden. Wat een armzalige vertoning toch! Vermaning, Grieks nouthesia is denkzin plaatsing. Weer zo’n heel andere betekenis dan wij eraan geven. Zonder kennis van de juiste betekenis van de woorden in de door God geademde schrift is het niet mogelijk de juiste houding in de diverse omstandigheden te bepalen. Hoe kunnen wij ooit een beroep doen op de denkzin van onze kinderen, ofwel jongeren in ons midden, en ze trachten op te voeden, indien wij zelf niet omgevormd zijn door de vernieuwing van onze denkzin, Grieks nous? en zelfs niet eens getoetst hebben, wat de wil van God, de Vader, is: het goede, welgevallige en gerijpte. En indien wij zelf nog steeds ingesteld zijn op deze eon, Romeinen 12:2. Voor wij vertoornd raken is het zaak ons tot Vader te wenden, opdat Hij onze denkzin kan vernieuwen en wij inzicht krijgen hoe wij in de op ons afstormende situatie kunnen en mogen handelen, zodat wij kunnen toornen en opvoeden in de opvoeding en vermaning van de Kurios. Het lijden op zich ervoer Paulus niet als iets vreugdevols, maar de uitwerking die het had des te meer. Ook Paulus geeft regelmatig aan dat hij bedroefd was onder het lijden dat hem van Godswege werd toebedeeld. Romeinen 9:2 Paulus’ droefenis was groot en onophoudelijk had hij pijn in het hart vanwege zijn broeders en verwanten naar het vlees. Ook wij ervaren regelmatig hartzeer als wij zien op de omstandigheden van onze broeders en onze verwanten naar het vlees en zouden hen jaloers willen maken op de vrede, die God ons in genade geschonken heeft. Filippenzen 2:27 Paulus werd droefenis op droefenis bespaard, omdat God barmhartig was en Epafroditus in leven liet. 2 Corinthiërs 7:9-11 Bedroefd zijn is geheel naar Gods wil en heeft in deze verzen tot functie om tot berouw te komen, zodat er een andere wandel ontstaat. 211

2 Corinthiërs 2:4 Paulus schreef de Corinthiërs in zware druk en met een beklemd hart en onder vele tranen; dit was echter niet om de Corinthiërs bedroefd te maken. 2 Timótheüs 1:4 Ook Timótheüs was herhaaldelijk in tranen. Hebreeën 5:7 Zelfs de Zoon van God heeft tranen geofferd onder luid geschreeuw. Het is beslist niet zo, dat wij niet zouden mogen huilen of het niet tot Abba, Vader, zouden mogen uitschreeuwen in ons lijden, mijn God, mijn God! Nergens zal je in het woord kunnen vinden, dat wij niet in snikken zouden mogen uitbarsten als wij denken aan onze dierbaren die ons ontvallen zijn, ook al zouden er vele jaren verstreken zijn. Ons hele verdere leven hier op aarde zullen wij het gemis van hen met ons meedragen en er in het dagelijks leven mee geconfronteerd blijven worden. Trouwens onze hele levensweg kan vervuld zijn met lijden door de omstandigheden waarin God ons heeft geplaatst. Eigenlijk is dit van toepassing op een ieder van ons. Het gaat er dan ook niet om welke soort of mate van lijden God elkeen van ons in genade schenkt of om de mate van verdriet, maar in hoeverre God ons geeft naar wat Paulus schrijft in Efeziërs 3:16-17: Opdat Hij jullie geve, naar de Rijkdom van Zijn Heerlijkheid, met kracht pal te staan door Zijn geest naar binnenin de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof jullie harten nog meer bewone. Geworteld en gegrond in de Liefde, enz.. Is dat niet wat ons hart nodig heeft om steeds meer door Christus bewoond te worden, zodat wij niet aan het ons door God in genade geschonken lijden ten gronde gaan? Zo kan lijden tot genade worden en vreugde uitwerken! Het ingewikkelde bij ons is, dat wij lijden als kwaad of als een straf hebben gezien en in het meest gunstige geval als een tuchtiging van God. Sommige mensen hebben het nog moeilijker als ze kijken naar mensen, die volgens hen heel gelovig zijn geweest en toch pas na heel veel lijden gestorven zijn. Ze verwachten dat God degene die gelooft hiervoor zal belonen, niet alleen in het dagelijks leven, maar ook in het sterven. 212

Het is daarom noodzakelijk dat wij worden omgevormd door de vernieuwing van onze denkzin, Romeinen 12:2, om lijden in ons eigen leven en in dat van onze kinderen en familie enz. te gaan ervaren als iets vreugdevols omdat je ervan overtuigd bent, dat dit voor ons en de onzen het beste is wat God, onze Vader, kan geven om de mens dichter aan Zijn Hart te krijgen. Dit is volkomen tegen onze gevoelens en ons denkvermogen in. Zoekend in het woord, blijkt dit echter toch mogelijk te zijn. 2 Corinthiërs 7:4 Paulus stroomde over van vreugde over al zijn verdrukkingen. Zij vervulden hem met vertroosting, zoals hij al geschreven had in: 2 Corinthiërs 1:5 Want zoals het lijden van Christus naar binnenin ons overvloeit, zo overvloeit ons ook de vertroosting van Christus. Overvloeien, Grieks perisseuõ is rondom zijn. Paulus was als het ware zowel door lijden als door vertroosting omringd. Veel lijden geeft veel vertroosting en veel vertroosting geeft veel vreugde! 2 Timótheüs 1:4 Als Paulus denkt aan de tranen van Timótheüs, dan verlangt hij ernaar hem te zien, opdat hij met vreugde vervuld zou worden. Paulus concentreerde zich niet op de tranen van Timótheüs, maar hij was zelf tot tranen toe bewogen, niet van verdriet, maar van vreugde om wat God uitgewerkt had in het leven van Timótheüs. Dikke tranen bij onze geliefden in Christus Jezus zouden ons met vreugde moeten vervullen, omdat God, de Vader, bezig is iets geweldigs in dat leven uit te werken. Colossenzen 1:24 Paulus verheugde zich in het lijden dat hij voor de Colossenzen leed. Bij hem blijft het dus niet alleen bij zijn eigen lijden, maar Paulus beleeft ook het lijden ten behoeve van anderen als zeer vreugdevol. Bij hem was het dubbelop, zowel wat het lijden als wat de vreugde betreft. Filipppenzen 2:17,18 Ook hier komt de bijzondere bereidheid van Paulus naar voren, dat hij omwille van de Filippenzen wilde lijden en zich hierin mocht verheugen, want hij was 213

het drankoffer op het offer van het ambt van hun geloof (zie groene boek) en roept de Filippenzen op zich samen met hem te verheugen. Uit Numeri 15:5 blijkt, dat bij ieder brandoffer wijn werd toegevoegd tot een plengoffer. Dit deden de Israëlieten om de Here een liefelijke reuk te bereiden. Paulus wilde die liefelijke reuk zijn ter ere van de Here als het erom ging, dat de Filippenzen zich gingen stellen als een offer, levend, heilig en welgevallig aan God, als hun logische Godsdienst, Romeinen 12:1. Hij wilde dat extra toegevoegde offer zijn, waarmee je bijvoorbeeld in het dagelijks leven iets op smaak brengt en een heerlijke reuk verspreidt. Zo mogen ook wij voor God een welriekende geur/reuk van Christus zijn, 2 Corinthiërs 2:14,15, door het toegevoegde lijden ofwel Plengoffer ten behoeve van een ander. Het is toch wel opmerkelijk, dat juist in de brief aan de Filippenzen, waar het gaat om dienstbetoon als slaaf van Christus Jezus, het meest de woorden: vreugde, Grieks chara, en zich verheugen, Grieks chairõ, voorkomen, namelijk: in hoofdstuk 1:4,18 (tweemaal) en 25; hoofdstuk 2:2,17, 18,28 en 29; hoofdstuk 3:1; hoofdstuk 4:1,4 (tweemaal) en 10. Totaal 14 maal. Terwijl het woord genade, Grieks charis, in vergelijking met de overige brieven van Paulus veel minder voorkomt in de brief aan de Filippenzen. Dit komt omdat God, de Vader, ons pas tot dienstbetoon kan inzetten, als wij ons ten volle bewust zijn van de alles verre te boven gaande genade, die ons te beurt is gevallen. Bovendien kunnen wij hieruit opmaken, dat ons dienstbetoon als slaaf van Christus Jezus, waarvan lijden de hoogste vorm is, veel meer vreugde bewerkstelligt dan welke andere genadegave, Grieks charisma, ook. Filippenzen 4:4 Verheugt u in de Here ALTIJD en weer zeg ik: Verheugt u! Dit zou eigenlijk onze lijfspreuk moeten zijn, niet om dit de hele dag te pas en te onpas uit te spreken, maar in onze omgevormde denkzin. Lijden, armoede, zwakheid en nood wegen dan al een stuk minder zwaar. 214

Bovendien hebben we de belofte, dat de vrede Gods, die alle denkzin te boven gaat, onze harten en onze gedachten verzekerd zal bewaren in Christus Jezus. 2 Corinthiërs 12:7-10 vers 7 en ook om de buitengewone onthullingen, daarom is mij, opdat ik mij niet zou verheffen, een splinter in het vlees gegeven, een boodschapper van de satan, om mij te stompen, opdat ik mij niet zou verheffen vers 8 driemaal heb ik hierover de Heer, Kurios, aangesproken, opdat deze zich van mij zou terugtrekken vers 9 en Hij heeft mij gezegd: Mijn genade is jou voldoende, want Mijn kracht wordt volbracht in zwakheid. Met veel genot zal ik mij dan ook in mijn zwakheid nog meer beroemen, opdat de kracht van Christus over mij tabernakele. vers 10 Daarom heb ik goedachting, Grieks eu dokeõ, wel schijnen, in zwakheid, in mishandeling, in nood, in vervolging, in benauwdheid voor Christus, want wanneer ik zwak ben, dan ben ik bij machte. Er is bijna geen mooier schriftgedeelte te vinden als het gaat om het lijden van Paulus en in het bijzonder de manier waarop hij dit aanvaardde nadat hem de reden bekend was geworden en wat ook op ons van toepassing is als uitgeroepen leden van het Lichaam van Christus. Het kan zijn dat wij geen raad weten met ons lijden, omdat wij ons niet voldoende bewust zijn van dezelfde onthullingen van buitengewone aard, die wij middels Paulus hebben mogen leren verstaan. God, onze Vader, heeft ons speciaal hiervoor een geest van wijsheid en van onthulling gegeven om tot erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van Hemzelf te komen en verlichte ogen des harten, zodat wij weten welke verwachting Zijn Roeping wekt, Efeziërs 1:17,18. De vraag is dan ook of onze kennis wel zover is doorgedrongen, dat het een hartezaak is geworden. Bovendien of wij er wel van overtuigd zijn geraakt, dat onze door God gegeven splinter net zo noodzakelijk is als die bij Paulus om ons ook te bewaren om 215

onszelf boven een ander te verheffen, die deze genade niet van God ontvangen heeft. Als wij ons met een splinter in het vlees al geen raad weten, hoe zouden wij dan bestand zijn tegen de stompen van de tegenstander, die geestelijk zijn. Een lichamelijk gebrek kan ons natuurlijk veel pijn bezorgen, mogelijk zelfs gedurende ons hele leven. De meeste mensen worden echter pas gebrekkig als ze ouder worden. Dit is ook niet direkt waar de tegenstander op uit is, omdat hij ons geestelijk kapot wil maken. Dat is zijn Hoofddoel. Wij moeten ons dan ook nooit laten verleiden door de gedachte, dat hij bij ons een kans van slagen heeft. Dit is onmogelijk omdat wij verzegeld zijn, wat niet te verbreken is. De enige mogelijkheid die hij heeft is ons tijdelijk in de war te brengen, totdat het Gods tijd is. Iedere keer weer opnieuw blijkt dan, dat God dit toeliet om ons iets duidelijk te maken. De tegenstander bezorgt ons smaad en hoon om ons geestelijk in de war te brengen, soms door middel van andersdenkenden. Een ieder van ons heeft daar zo zijn eigen ervaringen mee. Hij is een meester in het gebruik van de tongen van mensen, soms ook die van gelovigen binnen de gemeente. Gelukkig weten wij dat alles samenwerkt ten goede voor degenen die God liefhebben, Romeinen 8:28. Let wel, dit geldt zowel voor de gelovige die kwaad lijdt, als voor de gelovige die kwaad veroorzaakt, want aan degene die kwaad doet kan God nu reeds Zijn genade tentoonspreiden en de ander wil Hij de gelegenheid geven genade te betonen als hij onrecht lijden moet. Zo mist het kwaad zijn doel niet en snijdt het aan twee kanten. De Zoon van God werd zowel lichamelijk als geestelijk gestompt. Ze gaven Hem oorvijgen, kunt u zich dat voorstellen? Ze zeiden: Profeteer ons Christus, wie is het, die je geslagen heeft? Ze spraken Jezus echt niet aan met U, zoals de NBG vertaalt en reken maar, dat ze tekeer gingen tegen de Zoon van God, Matthéüs 26:67,68. In Marcus 15:16-21 werd Jezus bespot en gaven de soldaten Hem een doornenkroon en een purperen kleed en vielen op de knieën. Sloegen Hem met een riet op het hoofd en bespuwden Hem en begroetten Hem met: Verheug U, Gij Koning der Joden. 216

Aan het vloekhout begon alles weer opnieuw. Laat de Koning der Joden nu afkomen van het kruis, anderen heeft Hij gered, maar Zichzelf redden kan Hij niet. Nu waren het echter de schriftgeleerden en overpriesters. Het geestelijk lijden van de Zoon kwam door de tongen van mensen en was voor Hem vele malen erger dan het lichamelijke lijden, want Hij is de Koning der Joden, Hij is hun Messias en Hij is de Zoon van God! Hij gaf echter geen krimp, want Hij aanvaardde op vrijwillige basis het door Abba, Vader, aan Hem gegeven lijden. Driemaal sprak Paulus de Kurios aan, omdat hij in de veronderstelling was, dat zijn lichamelijke gebrek en voortdurende geestelijke aanvallen van de tegenstander hem het werken voor de Here onmogelijk maakten. Hij was gewend om krachtdadig op te treden tegen de gelovigen van die weg, sleurde ze uit hun huizen en stemde toe in het doden van deze mensen door middel van een kiessteen, Handelingen 26:10. Tweemaal kreeg hij geen antwoord op zijn verzoeken en na de derde keer kreeg hij een volkomen onverwacht antwoord, geheel in tegenspraak met de verhoring, die hij had verwacht, namelijk: Mijn genade is voor jou voldoende, want Mijn kracht wordt volbracht in zwakheid! Dit antwoord moet Paulus overdonderd hebben! De genade die hij had ontvangen was voor hem wel begrijpelijk, maar kracht, die volbracht wordt in zwakheid, dat ging in tegen zijn normale denken. Om werk te verzetten moet je sterk zijn en niet constant lastig gevallen worden door lichamelijke gebreken en geestelijke aanvallen van de tegenstander, die daar dan ook nog eens mensen, waaronder broeders naar het vlees en broeders in de Here, voor gebruikt. Waar wij jaren of misschien wel ons hele leven voor nodig hebben, begreep Paulus als in een flits, de zwakheid van de Zoon van God had de verzoening teweeg gebracht tussen God en Zijn gehele schepping!! Indien de Zoon van God Zijn kracht had getoond, dan was Hij van het vloekhout afgekomen, dan had Hij vuur van de Hemel laten komen om degenen die Hem bespottelijk maakten van het leven te beroven. 217

Zijn zogenaamde zwakheid bracht de alles overstijgende Macht en Kracht aan het licht die er maar bestond: De redding van ALLES wat van God, de Vader, vervreemd was. Bovendien werd door Zijn zwakheid voor Paulus en ook voor ons bewerkstelligd, dat wij onze verheerlijking tegemoet mogen zien. Wij hebben immers, tezamen met de Zoon, nu reeds een plaats gekregen (letterlijk: zijn gezet) temidden van de hemelingen en zijn in principe al gesteld boven iedere overheid en macht. Toen Paulus door had dat Gods kracht slechts door zijn zwakheid volbracht kon worden, was zijn enige wens om nog zwakker te worden dan hij al was, zodat hij tot de uitspraak kwam: Met veel genot zal ik mij dan ook in mijn zwakheid nog meer beroemen, opdat de kracht van Christus over mij tabernakele! Jezelf met veel genot, alsof je aan een overheerlijk diner begint, beroemen in lichamelijk lijden, zwakheid en geestelijke aanvallen van de tegenstander is voor ons zo tegennatuurlijk. Juist omdat wij erop gericht zijn gezond te blijven en dit proberen te bereiken door allerlei vormen van sport en lichaamsbeweging, speciale voeding, kortom een gezonde manier van leven. Uit onszelf zullen wij ook nooit kunnen begrijpen, dat lijden voor ons de enige weg is tot de gezondste manier van leven. Als Vader je deze genadegave schenkt, dan acht je alles goed wat jouzelf of je geliefden overkomt of dit nu door ongelovigen, gelovigen of de tegenstander bewerkt wordt. Dan voert immers ons lijden niet langer de boventoon, maar of de Kurios bij machte is om door ons te kunnen werken en Hij de gelegenheid krijgt om over ons te tabernakelen. Lijden en verdrukking zijn een bewijs van Zijn speciale zorg voor ons en een teken van Zijn Zegen. Durven wij deze zegen met veel genot te omarmen? Begrijpen wij, dat ziek en zwak zijn geen schande is, maar dat dit juist kenmerken zijn van de tegenwoordige bedeling van Genade. Dat de tijd van genezingen voorbij is, zoals dat ook bij Paulus het geval was? Paulus ontving immers geen genezing, ondanks dat hij er driemaal om had gevraagd. Ook voor Epafrodites, Timóthëus en Trófimus was dit niet weggelegd. 218

Trouwens wat betekenen enkele jaren meer of minder op deze aarde, indien wij dit afwegen tegen de Heerlijkheid, die voor de deur staat? Lijden, dat ons in Genade geschonken wordt, dient tot het volledig gelijkvormig worden naar binnenin het beeld van Gods Zoon. 2 Corinthiërs 4:16-18 vers 16 Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag nieuw gemaakt, vers 17 want de kortstondige gemakkelijke verdrukking bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eonisch gewicht van Heerlijkheid, vers 18 daar wij niet letten op wat wij zien, maar op wat wij niet zien; want wat wij zien is tijdelijk, maar wat wij niet zien is eonisch. In deze verzen zet Paulus drie tegenstellingen tegenover elkaar, die je echter niet los van elkaar kunt zien, namelijk: a) het verval van onze uiterlijke mens tegenover: het nieuw maken van de innerlijke mens b) de kortstondige gemakkelijke verdrukking tegenover: het eonisch gewicht van Heerlijkheid c) het tijdelijke wat je ziet tegenover: het eonische wat je niet ziet Dit is niet een of andere filosofie, wijsbegeerte, waartegen Paulus in Colossenzen 2:8 waarschuwt, maar een werkelijkheid die, toegepast, volkomen vrede en rust kan geven in iedere situatie van je leven. a) Wat een troost kan je toch putten uit deze woorden als je op een leeftijd bent gekomen, dat je, wat je uiterlijk betreft, al behoorlijk aan het vervallen bent, het niet meer zo makkelijk gaat als vroeger. Je liever onder een boom zit dan de hele dag loopt te rennen en te vliegen, enz. Je je bewust wordt, dat je innerlijke mens van dag tot dag nieuw gemaakt wordt. Of, zoals Paulus schrijft in Efeziërs 4:23, dat onze denkzin verjongd wordt; dan is het helemaal niet meer van belang dat je uiterlijk ouder wordt. 219

b) Het eonische gewicht van Heerlijkheid gaat een steeds grotere rol in je leven spelen, omdat je met spanning hiernaar uitziet. Hierdoor gaan ons lijden en onze verdrukkingen inderdaad een minder grote rol spelen en maakt het voor ons kortstondiger en gemakkelijker. c) Het tijdelijke wat wij zien kunnen wij steeds meer relativeren, omdat wij weten dat alles uit Hem, door Hem en naar binnenin Hem is. Alles, wat er ook maar in ieders leven gebeurd mag zijn, paste in Gods plan der eonen en alles wat er nog te gebeuren staat in ons leven en in dat van onze geliefden komt voort uit Zijn Liefde. Natuurlijk, als wij blijven kijken naar wat we zien, dan is alles hopeloos en zinkt de moed je in de schoenen. We zien het niet meer zitten en geven er de brui aan, daarom getuigt het dan ook van een heel bijzondere genade als wij hebben mogen leren om te kijken naar wat wij niet zien, want dat is eonisch! 2 Corinthiërs 4:15 Als je gaat kijken wat de reden is van het lijden van Paulus dan blijkt, dat dit diende terwille van de Corinthiërs, opdat de genade zou toenemen en er dank zou overvloeien naar binnenin de Heerlijkheid van God. Trouwens in vers 1 staat precies hetzelfde als in vers 16, namelijk: Daarom verliezen wij de moed niet. Waarom zou Paulus de moed dan niet verliezen? Dit komt omdat hij 2 Corinthiërs 3:18 steeds voor ogen houdt: Wij allen echter, met onbedekt aangezicht, zien de Heerlijkheid des Heren als in een spiegel en worden omgevormd van Heerlijkheid tot Heerlijkheid naar het beeld net als dat van de Heer, die geest is. Het ontmoedigd worden, de letterlijke betekenis van de moed verliezen, komt voort uit ons kijken naar onze omstandigheden. Wij besteden teveel aandacht aan onszelf en worden hierdoor gevangen door ons eigen ik. Wij schieten tekort, laten het erbij zitten en stellen onze strijd en zorgen op de voorgrond. Hierdoor wordt het alsmaar groter. Zo groot, dat het geringste lijden opgeblazen wordt tot een niet te dragen last. Laat dat nu juist de bedoeling zijn van de god van deze eon! 220

Die wil ons in onze eigen beperkte cirkel laten doldraaien, zodat wij naar alle mogelijke instanties gaan om uit te laten pluizen in welke periode van ons leven de oorzaak ligt van onze problemen. Nergens word je zo ontmoedigd als bij deze instanties. Paulus is de enige die door God, de Vader, is aangesteld om de juiste richting te geven aan ons leven, daarom is ook de lijst van het door hem ondergane lijden en hoe hij ermee mocht omgaan, eindeloos groot. Zie bijvoorbeeld 2 Corinthiërs 11:23-28, doch dankzij de aan hem geopenbaarde Heerlijkheid werd hij nooit ontmoedigd. Paulus is voor ons een bijna onbereikbaar voorbeeld. Toch is het zo, dat naarmate God, de Vader, ons een geest van wijsheid en onthulling geeft in de erkenning van Hemzelf en verlichte ogen des harten, opdat wij kunnen zien welke verwachting Zijn roeping wekt en wat de rijkdom is van Zijn Heerlijkheid, Efeziërs 1:17,18, wij ook steeds minder ontmoedigd worden in de door God aan ons gegeven omstandigheden. Uiteindelijk gaat het erom, dat Gods alles overstijgende kracht een plaats krijgt en bewegingsvrijheid vindt in ons leven, zodat dit een uitopstanding uit de doden teweeg brengt, niet later als we gestorven zijn, maar nu in dit dagelijks leven, Efeziërs 5:14; Filippenzen 3:11; Romeinen 13:11, 8:11. De volle waarde van het evangelie is voor ons als leden van het lichaam van Christus niet in te schatten, indien wij lijden en verdrukkingen, die met het geloof aan Gods woord verbonden zijn uit de weg willen gaan, want allen, die God goed willen vereren, zullen achtervolgd worden, 2 Timótheüs 3:12. Hoe moeilijk het ook is, maar eerst komt het kruis, dan het graf en dan pas de opstanding en levendmaking, die tot Heerlijkheid voert. Hebreeën 12:2 zou ons ter bemoediging kunnen strekken met de woorden: Laten wij ons oog richten op Jezus, de leidsman van oorsprong en voleinder des geloofs, die, vanwege de vreugde, die vóór Hem lag, het kruis verdragen, geduld, heeft, de schande niet versmaad heeft, en nu gezeten is aan de rechter van God, onze Vader. Zijn wij niet mede met Hem tezamen gezeten temidden der hemelingen? Of Hebreeën 11:35-40 waar een weergave wordt gegeven van wat een gelovige kan doorstaan als hij uitziet naar de beloofde betere opstanding, doch zij stierven zonder het beloofde te verkrijgen. 221

En wat hun beloofd is, is slechts een fractie van de Heerlijkheid, die wij zullen ontvangen. Wij zijn gewend het lijden van nu als een eeuwig durende zware last te ervaren en de wegrukking als een lichte last van heerlijkheid. Paulus draait het echter precies om. Hij spreekt over de tegenwoordige verdrukkingen en het lijden als kortstondig en gemakkelijk, en de toekomstige Heerlijkheid als eonisch en van een enorm gewicht, met andere woorden: Het tegenwoordige wordt steeds geringer en het toekomstige steeds groter! Lijden en verdrukking treft echter niet alleen ons, maar de gehele schepping. Romeinen 8:20 Want de schepping is aan de ijdelheid ondergeschikt gemaakt, niet vrijwillig, maar om Hem, die haar daaraan onderschikt. Wij moeten oppassen, dat wij ons niet scharen onder alle mensen die lijden, alsof wij tot één algemene groep behoren. Dit is beslist niet zo! Wij behoren tot het Lichaam van Christus, ons is in genade de stand van zoon gegeven en ons is Heerlijkheid in het vooruitzicht gesteld en daar hebben de mensen die leven in deze wereld totaal geen benul van. In de wereld is men bezig elkaar te bestrijden, te verkrachten, te vermoorden en uit het land te verdrijven. Worden ze echter bevrijd en komen ze terug in hun land, dan verkrachten en vermoorden zij weer vrouwen en kinderen die er niets mee te maken hebben. Met een bijbel in de hand prediken ze dood en verderf en blijven ze bombarderen, totdat men voldoet aan de door hen gestelde eisen. Bedenk wel, dat zij dit niet vrijwillig doen, maar dat ook dit kwaad zal uitwerken tot Heerlijkheid, hoe onvoorstelbaar en onlogisch dit ook in onze oren klinkt. Ons is temidden van deze chaotische wereld een alles verre te boven gaande Heerlijkheid beloofd, die de wereld niet kent. Wij mogen ons hierop richten, want Paulus zegt niet tegen de mensen in de wereld, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de Heerlijkheid, die over hen geopenbaard zal worden, dat is alleen voor ons, die geloven, bedoeld. 222

Heerlijkheid is het woord, dat tegenover lijden staat, het één kan niet zonder het ander. Het komt er dus op aan of wij, dan wel onze beloofde en verwachte Heerlijkheid op de voorgrond stellen, of ons lijden de kans geven om een alles overheersende rol te spelen in ons leven. Laten wij eens bij Paulus kijken. Romeinen 8:17 Wanneer wij namelijk met Christus lijden, is dat opdat wij met Hem verheerlijkt worden. Romeinen 8:18 Want ik reken erop, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de Heerlijkheid, die op het punt staat (Grieks mello) over ons geopenbaard te worden. Romeinen 8:21 naar binnenin de vrijheid van de Heerlijkheid der kinderen Gods. Romeinen 8:30 en dezen (wij, als Lichaam van Christus) verheerlijkt Hij ook. Helaas hebben wij, door lijden als iets algemeens te zien voor alle mensen waar iedereen zijn deel van krijgt, de één een beetje meer dan de ander, het fundamentele belang voor ons als leden van het Lichaam van Christus volkomen weggecijferd. Lijden is losgekoppeld van Heerlijkheid! Dat is de reden, dat lijden een zelfstandig fenomeen is geworden en wij niet kunnen ophouden erover te praten, de schuld bij de dokter of de specialist te zoeken of bij de persoon, die ons kwaad heeft berokkend, ons geflest heeft, enz. Wij kunnen hierdoor zelfs kwaad met kwaad gaan vergelden! Bijvoorbeeld de belasting ontduiken, die verdient immers toch al genoeg aan ons! Op de vuist gaan met of afgeven op iemand, die ons misschien al tien jaar of langer geleden iets heeft aangedaan op geestelijk of lichamelijk gebied. Wij verliezen gewoon uit het oog, dat alles uit God is, het goede en het kwade. Dat dit heeft moeten gebeuren en gezegd moest worden voor ons eigen bestwil om ons tot Heerlijkheid te kunnen leiden. 223

Ons, die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Vanzelfsprekend willen wij allemaal wel gelijkvormig worden aan het beeld van Zijn Zoon in Heerlijkheid, Romeinen 8:29, maar voorlopig vraagt Vader ons eerst gelijkvormig te worden aan het beeld van Zijn Zoon in het lijden. Paulus zegt het in Filippenzen 2:5 zo: Laat die gezindheid in u zijn, welke ook in Christus Jezus was. Wij weten toch dat ons niet alleen de genade is verleend Christus te geloven, maar ook voor Hem te lijden, Filippenzen 1:29. Heel de schepping lijdt, wat wij dagelijks kunnen zien op de televisie. Niet vrijwillig, maar omdat God, Theos, de Plaatser, de schepping hieraan onderschikt heeft. Meer dan 20 miljoen mensen zijn elke dag op de vlucht en die niet kunnen vluchten worden genadeloos afgeslacht. Hele volken gaan gebukt onder aids, wat weer overdraagbaar is op hun nageslacht. Als wij naar het lijden van deze verworden wereld kijken, dan is ons lijden waar wij onze mond van vol hebben slechts een peuleschil en toch heeft God, de Vader, nu juist ons bestemd tot de stand van zoon. Weliswaar wordt de hele schepping Heerlijkheid beloofd, doch zij weet nog van niets en kijkt alleen maar naar wat voor ogen is en dat is hopeloos! Wij zijn niet hopeloos, want wij hebben een levende verwachting, omdat wij wachten op het zoonschap, de vrijkoping van ons lichaam, zoals Paulus dit omschrijft in Romeinen 8:23, om te delen in Zijn Verheerlijking. Lijden en Heerlijkheid zijn beiden genadegaven! Waarbij het tegenwoordige lijden absoluut niet opweegt tegen de Heerlijkheid, die op het punt staat over ons geopenbaard te worden. In de brieven van Paulus wordt 77 maal over Heerlijkheid gesproken. Dit is toch wel een aanwijzing, dat God, onze Vader, wil, dat wij hierop onze aandacht vestigen, zodat wij kunnen leven tot eer en verheerlijking van Hem! Efeziërs 5:1 Wordt dan nabootsers van God, als geliefde kinderen. 224

1 Corinthiërs 11:1 Wordt mijn nabootsers, zoals ik Christus naboots. 1 Corinthiërs 4:16 Ik spreek jullie aan, wordt mijn nabootsers. Filippenzen 3:17 Wordt mijn gezamenlijke nabootsers. Het geweldige van het evangelie van Paulus is, dat wij niets hoeven te zijn en Paulus ons slechts aanspreekt, arm om ons heen, om nabootsers van God, onze Vader, van Christus en ook van hem te worden. Er is totaal geen dwangmatigheid, omdat hij als geen ander wist, dat slechts God, de Plaatser, bepaalt hoe de mens, die geroepen is tot het Lichaam van Christus en tot de stand van zoon, leert omgaan met het door Hem gegeven lijden. Mogen wij dan nabootsers van U en van Uw Zoon worden Vader? Dank U wel! Deze studie is door de gemeente Eben Haëzer op de toerusting behandeld en opgenomen op 8 cassettebandjes, onder nr. CT 204 en CT 205 verkrijgbaar bij: Stichting E-H depot Nederland Postbus 85111 3009 MC Rotterdam Tel 010-4203676 www.Godswoordcentraal.nl Ook is de studie in aangepaste versie verschenen in het E-H Magazine 11e jaargang nr. 11/02, 11/03, 12/01, 12/02 225

PLEIDOOI VOOR DANKEN!

Hoeveel moeite heeft het ons niet gekost onze kinderen te leren om voor alles wat ze kregen dank u wel te zeggen. Toen ze nog heel jong waren zijn we er al mee begonnen, zo van: nou wat zeg je dan? Bij verjaardagen kwam daar natuurlijk helemaal niets van terecht, want terwijl ze het ene kado nog aan het uitpakken waren, keken ze alweer naar het volgende. Niet omdat ze ondankbaar waren, maar ze waren van nature niet gewend om te bedanken. Bedanken, daar was totaal geen tijd voor. Vragen ging ze van nature heel wat gemakkelijker af. Dat begon al voor ze nog maar één woordje konden uitbrengen. Het was meer van uh, uh, hielden hun armpjes omhoog en je wist precies dat ze op schoot wilden zitten. Uh, uh, en ze wilden weer lopen, eten, drinken, aan de knoppen van de radio zitten, ballen, uit de box, enz. Als er niet snel genoeg gereageerd werd, begonnen ze te krijsen om zo hun zin te krijgen. En wat deden wij als ouders? Zo snel mogelijk gehoor geven aan wat het grut wilde om ze maar weer stil te krijgen. Vragen probeerden wij ze dan ook zo snel mogelijk af te leren, wat echter nooit helemaal gelukt is. Kinderen van bijvoorbeeld 13 jaar, net een ijsje achter de kiezen, maar nog geen 2 tellen later, oma mag ik een dropje? En als ze een dropje mogen zeggen ze, mag ik er twee? Ik weet wel, dat het als geintje bedoeld is, maar toch een geintje om er iets meer uit te slepen. Denk nu niet, hoe bestaat het? want bij iedereen is dit hetzelfde. Niet voor niets heeft men het gezegde bedacht: kinderen die vragen, worden overgeslagen. Dit wordt echter wel veel gezegd, maar heel weinig in praktijk gebracht. Het komt dus hierop neer, dat vragen vanaf de geboorte vanzelf gaat omdat het altijd iets oplevert en danken aangeleerd moet worden. Bij een gelovige is het al niet anders. Vragen aan God, de Vader, gaat ons heel gemakkelijk af, maar Hem danken moet ons geleerd worden. 228

God, de Vader, is gelukkig niet op dezelfde manier bezig als de mens om vragen af te leren en danken aan te leren. Een gelovige kan niet zelf het vragen aan God afleren of danken aanleren. En er is ook geen mens die dit een ander kan leren, want het is een kwestie van een door God bereikt hart, dat niet meer anders wil dan ophouden met vragen voor zichzelf en Hem alleen nog maar te danken. Dit kan Hij alleen door middel van Zijn woord bereiken, er komt geen mens aan te pas, of het zou moeten zijn dat er iets kan worden aangereikt, waardoor Zijn woord ineens aan iemands hart geopenbaard wordt, maar dan nog is het Zijn werk. vragen, Grieks erõtaõ, 4 maal Het wonderlijke is dat, als je in de brieven van Paulus gaat zoeken naar het woord vragen, het door hem niet gebruikt wordt om God, de Vader, iets te vragen, maar broeders, 1 Thessalonicenzen 4:1, 5:12; 2 Thessalonicenzen 2:1 en Filippenzen 4:3. Dit is op zich al iets om over na te denken. Hoe vaak zegt iemand niet tegen je: nu heb ik al tig keer God gevraagd om dit of dat weg te nemen, maar Hij doet het niet. Hoe kan dat nou? Hij weet toch wat ik wil? Natuurlijk weet Hij wat je wilt, net zo goed als wij weten wat onze kinderen willen, maar wij zeggen toch ook tegen onze kinderen: ga eerst maar eens danken voor alles wat je al hebt. Het lijkt mij dat God, onze Vader, dit dan ook eerst aan ons als ouders wil leren! Hoe kunnen wij ooit onze kinderen danken leren, als wij het zelf niet doen? God moet je wel bijzonder genadig zijn als je tegen iemand, die per se iets van Hem gedaan wil hebben, op een zachtmoedige manier mag zeggen dat wat hij/zij veranderd wil zien, ook uit God is en Hij dit nu juist gegeven heeft omdat Hij iets heel speciaals in zijn/haar leven wil uitwerken. Net zo min als wij ons iets laten opleggen van wat onze kinderen allemaal willen, laat ook God, de Vader, zich iets opleggen van wat wij allemaal van Hem willen. God weet namelijk precies wat voor ons het beste is. Dit in tegenstelling tot ons, want wij reageren op onze kinderen vaak met ons gevoel en denken er meestal helemaal niet over na wat nu eigenlijk het beste is. 229

God heeft echter overal Zijn tijd voor en weet exact wat goed voor ons is. Wij zouden dus bij voorbaat alvast kunnen gaan danken voor wat Hij in ons leven gaat uitwerken. Er zijn mensen die elke dag God, de Vader, vragen of hun kinderen ook het woord op dezelfde manier mogen gaan verstaan als zijzelf. Hier spelen menselijke gevoelens vaak een rol, want de achterliggende gedachte hiervoor is dat zij hun kinderen willen besparen, wat zij zelf hebben meegemaakt en is dit niet wat alle ouders en grootouders willen? Het is echter juist een kenmerk van liefde, als je je kinderen en kleinkinderen de ruimte geeft om zich ook in het geloof te ontwikkelen en te groeien en je kunt het geloven of niet, maar wij staan dit als ouders en grootouders soms heel vaak in de weg. Erger is, dat wij hiermee eigenlijk Gods liefde tekort doen, want het komt erop neer dat wij God, de Vader, niet de ruimte durven geven om met onze kinderen te doen wat Hem behaagt. God, de Vader, die zijn gehele schepping liefheeft weet immers zelf het beste wat goed is voor Zijn schepselen, dus ook voor de kinderen van de zonen, behorend tot het lichaam van Christus. Danken voor wat onze kinderen en kleinkinderen overkomt en de weg, die God als Vader voor hen heeft uitgestippeld, is gewoon het beste en dat zingen wij toch ook regelmatig? Gods weg is de beste, de beste altijd! Ja, maar hoe zit het dan met bidden, dat is toch ook vragen? bidden, Grieks pros eu chomai is naartoe wel hebben. Door bijvoorbeeld te zeggen ‘wij bidden U om dit of dat te zegenen’ ontstaat er een vorm van vragen. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat het Griekse woord eu chomai vertaald wordt met wensen, terwijl het gewoon wel hebben betekent. Het is vanzelfsprekend dat ik geen muggenzifter wil zijn en al helemaal niet de bedoeling heb iets weg te nemen. Ik ben er echter van overtuigd dat je er beter van wordt als je de begrippen leert kennen. 230

Een simpel voorbeeld is 1 Thessalonicenzen 5:17, waar staat: bidt, pros eu chomai, zonder ophouden. Zou Paulus hier nu echt bedoeld hebben dat wij onophoudelijk zouden vragen? Dit geeft een onoplosbaar probleem want wie zou er in staat zijn de hele dag te vragen en ook nog gedurende de nacht als je de slaap misschien niet kunt vatten. Houd je je aan de betekenis van het Griekse woord, dan zijn de mogelijkheden ineens veel en veel groter. Dit maakt dat je, of je nu wel of niet gespannen bent, droefheid ervaart of lijden hebt, zodra je je aangezicht naar God toe richt, welhebben ervaart. Een ieder van ons kent dit wel uit eigen ervaring, omdat wij allemaal dingen meemaken in ons leven waar we niet uit kunnen komen. Het is echter zo dat zodra wij onze situatie aan Hem gaan voorleggen er weliswaar niet altijd een uitweg uit onze problemen komt, maar wel ons denken een omvorming ondergaat, Romeinen 12:2. Dus ook zonder vragen of Hij iets wil wegnemen en/of veranderen, komt er toch vrede en rust over je en ervaar je aan den lijve dat je het naar Hem toe goed hebt en komt er als het ware automatisch een danken in alles boven drijven. En hoe zit het dan met: bidt en U zal gegeven worden, Lucas 11:9? vers 1 een van Zijn discipelen zeide tot Hem: Here, leer ons bidden vers 2 en Jezus zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zegt dan: …….. De discipelen wilden dus weten wat zij tijdens het gebed moesten zeggen. Beide keren wordt het Griekse woord pros eu chomai, naartoe wel hebben gebruikt. vers 9 Bidt en u zal gegeven worden vers 10 een ieder, die bidt, ontvangt 231

vers 13 hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige geest geven aan hen, die Hem daarom bidden? Bij deze verzen staat echter in het Grieks geen pros eu chomai, naartoe wel hebben, maar aiteõ, wat verzoeken betekent. Door het Griekse woord aiteõ ook te vertalen met bidden werk je in de hand, dat mensen bidden gaan zien als vragen. Of verzoeken nu zoveel anders is dan vragen, is nu even niet aan de orde, het gaat er hier om dat bidden geen vragen of verzoeken betekent. Bedenk wel dat het hier gaat om discipelen en het verder niets met ons te maken heeft. Op het woord verzoeken kom ik later nog terug. In Marcus 11:24 zegt Jezus: al wat gij bidt, pros eu chomai en verzoekt, aiteõ (NBG begeert), gelooft, dat gij het hebt ontvangen, enz. Vragen en verzoeken zou dubbelop zijn, maar hier wordt bedoeld tijdens het bidden, naartoe wel hebben, iets verzoeken. Want in vers 25 zegt Hij: wanneer gij staat te bidden, pros eu chomai, vergeeft wat gij tegen iemand mocht hebben. Je kunt moeilijk iets vergeven als je bezig bent om van alles aan de Vader te vragen. Trouwens, het heeft ook weinig zin om voor jezelf iets aan Vader te vragen, als je nog iets tegen wie dan ook hebt en nog niet aan vergeven, voor ons genade schenken, toe bent gekomen. Wat me nog opviel bij het vinden van de betekenis van bidden is dat het vele malen voorkomt dat Jezus alleen gaat bidden, op een stille plaats of op een berg en Hij tegen zijn discipelen zegt: wanneer gij bidt, ga dan naar uw kamer en sluit de deur. Ook zegt Hij dat je geen omhaal van woorden moet gebruiken. Het is eigenlijk zo dat je, als je de juiste betekenis van bidden, naartoe wel hebben, begrijpt, helemaal geen woorden hoeft te gebruiken. Zodra je tot de Vader nadert, richt je jezelf op Hem en dan heb je het wel! Dat speelt zich vaak af als je alleen bent, al wandelend, liggend, of op de fiets. Het zijn van die momenten wanneer je gewoon stil bent en Hem als vanzelf gaat danken voor allles wat Hij je bekend heeft gemaakt en voor de verwachting die hieruit is ontstaan en te weten, dat alles maar dan ook echt alles in Zijn hand besloten is. 232

Bovendien zingen wij ook bijna iedere zondag: Help mij om stil te zijn! Hierin kan God, de Vader, echter alleen maar voorzien als wij ons bewust worden van wat wij aan beloftes van Hem ontvangen hebben. Ik hoop dat jullie dit ook kennen, de tijden van volkomen perplex staan van Gods genade die je te beurt is gevallen, zodat je geen woord meer kunt uitbrengen. Je bent er beduusd van en bij de gedachte: Mijn God is dat allemaal voor mij? komt de dank vanzelf weer bovendrijven. Wat een rust en vrede kun je dan ervaren. Als vogels bidden, hangen zij al klapwiekend stil in de lucht om te kijken of er iets van hun gading is. Zo mogen wij net zo goed tijdens ons bidden stil uitzien naar wat Vader ons te bieden heeft. En reken maar op het beste van het beste! Van Dale geeft onder andere als betekenis van het woord bidden: zich in gebed richten tot God. Dit is inderdaad de juiste betekenis want indien je je richt tot God, dan heb je het naar Hem toe goed. Wij zeggen weleens, laten wij Zijn aangezicht zoeken, wat ook de goede richting aangeeft. Laten wij bidden is natuurlijk ook goed, als wij maar beseffen dat het niet betekent, dat wij dan iets gaan vragen, want dat is wat van Dale ook als betekenis van bidden geeft, namelijk: dringend iets verzoeken, smeken, vragen en bezweren. Deze vier betekenissen zijn er in de loop der eeuwen ingeslopen, zodat het ook niet zo gek is, dat de echte betekenis van bidden helemaal verloren is gegaan. Verder viel het mij op, dat het woord bidden, pros eu chomai, in het Johannes evangelie geen enkele keer voorkomt. In de NBG wordt in Johannes wel negen maal het woord bidden gebruikt, maar bijna in alle gevallen gaat het over erõtaõ, wat vragen betekent. Wat de diepere achtergrond hiervan is, werd mij niet duidelijk bij het lezen van het Johannes evangelie, wel kwam hier voor mij de daadkracht van Jezus heel sterk naar voren. De woorden vragen, Grieks erõtaõ, en navragen, ep erõtaõ, komen in de evangeliën 117 maal voor. 233

In de brieven van Paulus komt vragen slechts 6 maal voor, viermaal aan broeders, eenmaal dat Jezus zich zal openbaren aan diegenen die niet naar Hem (na)vragen en eenmaal dat vrouwen als ze iets willen leren het thuis aan hun mannen kunnen (na)vragen. Het lijkt erop, dat wij meer bezig zijn met wat voor de Jood is geschreven, dan met wat Paulus ons wil leren en wat op een veel hoger plan ligt, namelijk danken. Danken, Dank, Dankbaar, eu charisteõ is wel-verheugen eu charistia is wel-vreugde eu chariston is ook wel-vreugde De woorden dankbaar en dank komen in de evangeliën in het geheel niet voor en het woord danken slechts 13 maal. Hiervan hebben er elf betrekking op Jezus, die God, de Vader, dankt en een heeft betrekking op een Farizeeër die God dankt dat hij anders is dan de rest, Lucas 18:11. Onvoorstelbaar vind je niet? Tenslotte komt het woord danken nog eenmaal voor in Lucas 17:11-19, waar Jezus tegen tien melaatse mannen zegt zich te tonen aan de priesters, en terwijl zij heengingen werden zij gereinigd. Negen van de tien gereinigden waren Joden, maar die lieten zich niet meer zien of horen. Er was er slechts een die met luider stem God verheerlijkte en zich aan de voeten van Jezus wierp om Hem te danken. De enige die Hem dankte was een vreemdeling, namelijk een Samaritaan. In de vier evangeliën is er niet één Jood te vinden die dankt of dankbaar is. Dit betekent dat maar weinig Joden God konden verheerlijken, wat toch wel te denken geeft. Bij ons is het al niet anders, ook wij kunnen God niet verheerlijken als wij niet danken. Toch is het niet zo verwonderlijk dat de Samaritaan naar Jezus terugging om Hem te danken, omdat hij als vreemdeling aan den lijve Gods enorme genade had ervaren. De Samaritanen hadden geen deel aan de beloften van het volk Israël, omdat Joden, die er in het verleden door de koning van Assur naartoe gezonden waren, 2 Koningen 17:24, zich vermengd hadden met volkeren uit andere landen. 234

Zelfs Jezus zegt in Matthéüs 10:5: Gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Een Samaritaanse vrouw zegt in Johannes 4:9 tegen Jezus: Hoe kunt Gij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Dit, omdat Joden geen omgang hadden met Samaritanen. Hoewel Jezus slechts twee dagen bij de Samaritanen verbleef kwamen zij, in tegenstelling tot de Joden bij wie Hij dagelijks verkeerde, sneller tot geloof in de Christus. Johannes 4:42 Want wij hebben Hem zelf gehoord en weten dat deze waarlijk de Redder der wereld, de Christus (door de NBG niet vertaald) is. Wat een inzicht hadden die gelovige Samaritanen dan in zo’n korte tijd ontvangen dat zij dit op deze manier konden verwoorden en de redding niet beperkten tot Joden of Samaritanen. Wij hebben echter een nog veel groter inzicht ontvangen, namelijk dat Hij de Redder is van het ganse heelal. Bovendien zijn wij geen vreemdelingen meer, maar gezinsleden van God, Efeziërs 2:19. Verheerlijken wij God dan met danken of zijn wij alleen maar bezig met vragen? Het woord danken komt verder nog driemaal voor in Openbaring en tweemaal in Handelingen. Heel wonderlijk is dat Paulus in Handelingen in beide keren de eerste is die gaat danken. En terwijl hij dit zeide, nam hij brood, dankte God in aller tegenwoordigheid, brak het en begon te eten, Handelingen 27:35. Paulus was op weg naar Rome en toen hij zag dat er broeders hem tegemoetkwamen, dankte hij God en vatte moed, Handelingen 28:15. Ik kreeg hier kippenvel van toen ik dit las en bedacht, dat je soms ook zo ontzettend blij kunt zijn als er een broeder je tegemoetkomt als je het moeilijk hebt. Niet iemand die iets zegt of vraagt, maar die weet wat er speelt, zijn mond houdt en je alleen maar even een bemoedigend tikje geeft en gewoon weer doorloopt. 235

Als je dit in praktijk brengt zal je zien dat als jij je mond houdt de ander veel eerder geneigd is om juist tegen jou iets te zeggen, waardoor je mogelijk tot vertroosting kunt dienen. Al dat praten en vragen levert namelijk niets op, maar een tikje is ‘je van het’, want het levert dank aan God, de Vader, op. Een ware broeder komt niet direct met vragen en wil het fijne van de zaak niet weten en komt zeker niet met adviezen op het gebied van geloof noch op het gebied van menselijke of medische aard, tenzij de ander er zelf naar vraagt en dan kan er maar op één manier advies gegeven worden en dat is vanuit Gods woord. Met de twee teksten in Handelingen meegerekend, komen de woorden danken, dank en dankbaar in de brieven van Paulus 41 maal voor. Als je dan bedenkt, dat zelfs de discipelen nooit aan danken zijn toegekomen en slechts een man, een vreemdeling en Samaritaan, Hem de dank bracht, dan is het van groot belang hierop nog wat verder in te gaan. Eerst nog even een overzicht: Vragen en navragen 117 maal in de evangeliën bijna allemaal aan Jezus Danken, Dank, Dankbaar 13 maal in de evangeliën Vragen en navragen 6 maal in de brieven van Paulus aan broeders, niet aan God, de Vader Danken, Dank, Dankbaar 41 maal in de brieven van Paulus Net als bij bidden, naartoe wel hebben, heeft danken, wel verheugen, te maken met het feit dat je het dan naar God toe hartstikke goed hebt en dat kun je bij vragen/verzoeken absoluut niet zeggen. Dit zou zo vanzelfsprekend moeten zijn, want danken eu charisteõ heeft te maken met genade charis, met vreugde chara en met zich verheugen chairõ. Het is echt onvoorstelbaar hoe vaak deze drie woorden in de brieven van Paulus voorkomen, 225 maal, en dat is niet te vergelijken met de enkele plaatsen waar er in de evangeliën melding van wordt gemaakt. 236

Danken is immers een gevolg van de genade die je hebt ontvangen, terwijl je bij vragen maar moet afwachten of God het gevraagde ook daadwerkelijk aan je gaat geven. In de loop der jaren heb ik al zoveel mensen horen zeggen: ik heb Hem hierom nu al zo vaak gebeden, bedoeld wordt gevraagd, maar Hij heeft het niet gegeven. Dan is het toch logisch dat je ontzettend ontevreden en teleurgesteld bent. Je verwacht het van Hem en er gebeurt helemaal niets. De oplossing ligt echter voor de hand omdat het nu juist Gods genade is dat Hij er niets aan doet. Hij wil ons namelijk leren om te gaan danken voor en in alles, in plaats van dingen te vragen waarvan wij denken dat wij die nodig hebben, tekortkomen of eventueel nog niet bezitten. Je hebt het gewoon niet goed als je blijft steken in vragen, wat vaak uitgedrukt wordt met: ik zit niet lekker in mijn vel! Maar God, de Vader, is niet met vel bezig maar met Zijn geest die in ons woont. Het gaat er nu juist om dat wij het in alle omstandigheden goed hebben en dat kan alleen maar als wij Gods aangezicht zoeken, bidden, naartoe wel hebben, waarbij niet altijd woorden gebruikt hoeven te worden. De meesten onder ons weten dat wij vaak niet verder komen dan zuchten, maar als je bedenkt wat Romeinen 8:25,26 daarover zegt dan komt er gelijk al weer danken, wel verheugen, boven drijven. vers 25 Indien wij echter verwachten wat wij niet zien, wachten wij daarop door volharding. Hier staat niet dat als wij iets aan God, de Vader, vragen, wij hierop door volharding zouden moeten wachten, want de kans is erg groot dat God al die dingen waar wij om vragen niet geeft. Het gaat om onze verwachting temidden der hemelingen, want daar gaat Romeinen 8:17-30 over. vers 26 op dezelfde wijze echter komt de geest onze zwakheid te hulp, want wij nemen niet waar wat wij gebonden zijn te bidden, maar de geest zelf pleit voor het onuitgesproken zuchten. 237

Soms ben je zo sprakeloos van wat je is overkomen dat je daadwerkelijk bij het bidden, naartoe wel hebben, alleen maar kunt zuchten en als je dan ook nog mag weten dat de geest van God je te hulp komt dan bewerkt dat, dat je je toch weer gaat wel verheugen, danken. Niet voor niets schrijft Paulus in 1 Thessalonicenzen 5:16: Verheugt, chairõ, u altijd, bidt, pros eu chomai, naartoe welhebben, onophoudelijk, dankt, eu charisteõ, wel verheugen, in alles, want dat is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van jullie. Dit vers is zo geweldig en ook zo vanzelfsprekend omdat Paulus in de verzen ervoor duidelijk maakt, dat wij behoren tot diegenen die de Here tegemoet gaan in de lucht, om altijd bij de Here te zijn, 1 Thessalonicenzen 4:13-17. 1 Thessalonicenzen 5:4,5 zegt: Jullie echter, broeders, zijn niet in duisternis, opdat die dag jullie als een dief zou grijpen: want jullie zijn zonen (NBG kinderen) van het licht en zonen van de dag en zijn geen nacht noch duisternis. Indien wij niet in de verwachting van het zoonschap en onze verheerlijking leven en hier niet bewust mee bezig zijn, niet dat dit zou moeten, dan zijn wij ook niet in staat naar Gods wil te leven. Het is dan onmogelijk ons altijd te verheugen, onophoudelijk Zijn aangezicht te zoeken en in alles te danken. Kijk, als deze drie: verheugen, bidden en danken, altijd, onophoudelijk en in alles, onmogelijk waren, dan had Paulus ons hier echt niet van op de hoogte gebracht. Dit betekent dat er een aansporing van Paulus uitgaat om na te gaan hoe het komt dat het bij ons niet lukt. Zoals hij dat ook bij de maaltijd van de Heer doet, door te zeggen: indien wij echter onszelf beoordeelden, dia krinõ, door richten, worden wij niet gericht, 1 Corinthiërs 11:31. Bij het woord gericht moet je denken aan richten op Hem. Bij het onszelf beoordelen, wat vanuit het Grieks door richten betekent, zou je als ezelsbruggetje de r van richten kunnen vervangen door een l, want dan krijg je doorlichten en voor een ieder van ons is het verstandig om dat geestelijk 238

gesproken bij tijd en wijle te doen, zodat ons geloofsleven gezond blijft en wij kunnen genieten van ons wel zijn! Gebed, naartoe wel-hebbing, is iets wat een soort tweede natuur wordt. Op de meest gekke momenten, plekken en omstandigheden kan je contact zoeken met God, de Vader. Een ieder van ons heeft behoefte aan dit contact met Vader. Aan de ene kant omdat in dit leven niet alles op rolletjes gaat en wij ons nogal veel laten leiden door onze zintuigen, maar aan de andere kant ook om tot uitdrukking te brengen welk een genade Hij ons in Christus Jezus, onze Here, heeft geschonken. Persoonlijk vraag ik nooit iets voor mijzelf aan Vader omdat ik ervan uitga, dat Hij exact weet wat Zijn zonen nodig hebben. Paulus schrijft hier ook over in: Filippenzen 4:19 Mijn God echter zal al jullie behoeften vervullen in overeenstemming met de rijkdom van Hemzelf in Heerlijkheid in Christus Jezus. Behoefte is in het Grieks gebruik en dit deed mij gelijk denken aan ons dagelijks gebruik, verder hoeven wij dan ook niet te kijken. De zegeningen die ik op geestelijk gebied uit Zijn hand mocht ontvangen zijn niet te tellen en niet zomaar een-twee-drie op papier te zetten, zodat het logisch is dat ik niet anders kan dan mij verheugen en in alles danken. Bij Paulus kan je nergens vinden dat hij ons opdraagt om voor onszelf allerlei dingen te vragen, het is gewoon niet noodzakelijk. Wat hij wel doet is, bij zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, broeders bij God in herinnering brengen, opdat Hij hen geve. Kijk dat is andere koek! Dit is louter dienstbetoon ten behoeve van de gemeente, behorend tot het Lichaam van Christus. Hij vraagt dus niet of God hemzelf iets wil geven. In een bijbelstudie over gebed las ik, dat wij in gehoorzaamheid onophoudelijk zouden moeten bidden. Vader zit echter totaal niet te wachten op afgedwongen gehoorzaamheid want ieder mens, ook de gelovige, is vanuit zichzelf slechts in staat tot 239

ongehoorzaamheid waarin je heel vaak automatisch vervalt, ook al wil je in gehoorzaamheid leven. Dat God dit van ons zou verwachten, zoals in die studie werd aangegeven, is een enorme misvatting, want alles is uit Hem en niets wat uit onszelf komt, is aangenaam voor de Here. Toehoorders en/of lezers zouden zelfs moedeloos kunnen worden omdat het, mogelijk ongewild, wettisch is en de gedachte zou kunnen oproepen dat zij weer niet hebben voldaan aan deze verwachting. In bijna alle 56 teksten waarin het woord verwachten of verwachting voorkomt, heeft het met onze toekomstige verwachting der Heerlijkheid te maken en nooit met een verwachting van Gods kant. Paulus gaat heus niet in tegen wat hij zelf geschreven heeft in Filippenzen 2:13, namelijk: want God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Als God werkelijk iets van ons zou verwachten is het onlogisch dit op deze manier door Paulus te laten optekenen. Het is eigenlijk precies andersom want wat God, de Vader, van ons verwacht wordt eerst door Hemzelf in ons bewerkt. Danken is derhalve een gave van God en wordt veroorzaakt door het ons met vreugde bewust worden van de rijkdom van Zijn genade die ons geschonken is. Uit Efeze 1:15-17 blijkt dat Paulus zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, heel anders inricht dan wij gewend zijn. Dit komt ook omdat wij vaak heel veel dingen nazeggen van wat wij horen van andere broeders. Wij hebben het niet direct vanuit Gods woord geleerd. Laten wij maar eens kijken: vers 15,16 Daarom houd ook ik, gehoord hebbend van jullie geloof in de Here Jezus en van jullie liefde tot al de heiligen, niet op te danken, vers 17 jullie in herinnering brengend in mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der Heerlijkheid, jullie geve een geest van wijsheid en onthulling in erkenning, op-(eenstapeling van) kennis, van Hem. 240

Let er op, dat er in dit vers staat: de God van onze Here Jezus Christus. Hieruit kun je opmaken, dat onze Here Jezus Christus niet zelf God is, maar God als Vader heeft! vers 18 verlichte ogen van jullie hart, opdat jullie weten wat de verwachting van jullie roeping is… In dit gedeelte staan toch wel een aantal opmerkelijke zaken. Ondanks het feit dat hij spreekt van mensen die geloven in de Here Jezus Christus, vers 15, zegt hij niet dat zij hun gebeden aan Hem moeten richten. Paulus doet dat zelf ook niet, want hij gaat naar de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der Heerlijkheid. Hij noemt dus wel de naam van de Zoon. Voor ons is het dus ook logisch dat wij tot de Vader gaan, waarbij wij de naam van onze Here Jezus Christus noemen. Uit het gebruik van het woord gebeden, vers 17, kan je opmaken dat het hier niet gaat om een dagelijks vragenuurtje maar om het zoeken van Gods aangezicht, zodat je het goed hebt. Dat Paulus het goed heeft komt tot uitdrukking doordat hij zegt niet te kunnen ophouden met danken, vers 16. Tijdens dit danken denkt hij met vreugde aan de heiligen en brengt ze bij God in herinnering, opdat Hij hen geve, vers 17. Nu zou je kunnen zeggen: zie je nou wel dat Paulus ook van alles vraagt? Dus niet! Want iets vragen voor jezelf is heel iets anders dan iemand in herinnering brengen en het dan aan de Vader der Heerlijkheid overlaten wat Hij in gedachten had aan die persoon te geven. Als er iemand wist hoe dit werkte was het Paulus wel. Uiteindelijk waren er heel veel gelovigen die hem hadden verlaten, dus kennelijk had de Vader der Heerlijkheid hun deze geest van wijsheid en onthulling niet gegeven, 2 Timótheüs 1:15. Dan komt in vers 18 nog het woordje verwachting voor. Zie je, dat God totaal niets van ons verwacht, want anders hadden allen, die Paulus in Asia hebben verlaten, er zelf wat aan kunnen doen om die verwachting te bemachtigen. 241

Het is echter een gave van God. Bij de vier keer dat vragen, Grieks erõtaõ, voorkomt, gaat het om vragen van Paulus aan broeders, maar hoe zit het dan met verzoeken? Verzoeken, Grieks aiteõ 4 maal 1 Corinthiërs 1:22 Immers, de Joden verzoeken (NBG verlangen) tekenen en de Grieken zoeken wijsheid. Hier hoeven wij geen woorden aan vuil te maken, want het één noch het ander levert iets op. Efeziërs 3:13-20 Daarom verzoek ik jullie niet ontmoedigd te zijn bij mijn verdrukkingen voor jullie, welke dan ook zijn tot heerlijkheid van jullie. Het betreft een verzoek aan de broeders voor wie deze brief bestemd was. Het had tot gevolg dat Paulus ten gunste van hen zijn knieën boog voor de Vader ……, opdat Hij jullie geve naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid met kracht pal te staan (NBG gesterkt te worden) naar binnenin de innerlijke mens…. Ook hier ging Paulus niet aan God vragen of verzoeken of Hij van alles wilde gaan doen, hij boog slechts zijn knieën voor de Vader. Hij zegt ook niet dat zij hierom moesten vragen of verzoeken, zoals wij als advies zouden geven. Juist het tegenovergestelde brengt hij onder hun aandacht door hun die heerlijkheid in de verzen erna voor te houden, lees dit er even op na. Om de broeders vervolgens mede te delen dat de kracht die in ons werkt, boven alles kan doen, ja boven alle mate van wat wij verzoeken (NBG bidden) of denken. Dit gedeelte uit Gods woord is geen aanmoediging voor ons om tot een stortvloed van verzoeken te komen. In tegendeel, namelijk om tot de ontdekking te komen dat wij gewoon niets kunnen bedenken waar Hij aan zou moeten voldoen, omdat Hij veel en veel meer doet dan wij met al ons gevraag kunnen bedenken. Met andere woorden, gewoon alvast gaan danken voor wat Hij gaat doen en alles aan Hem overlaten, ook al zou dit in menselijke ogen slechter uitpakken dan wij hadden gedacht. 242

Dan komt verzoeken ook nog voor in: Colossenzen 1:9. Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat jullie…… Duidelijk komt in dit vers naar voren dat bidden geen vragen kán betekenen, want die vergissing zou Paulus nooit gemaakt hebben. In werkelijkheid staat er bidden en verzoeken! Het gaat om het feit dat Paulus bij zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, een verzoek doet voor de Colossenzen. Er wordt wel eens gezegd dat Paulus dit verzoek ten behoeve van de Colossenzen ook iedere dag voor zichzelf zou hebben gedaan, wat ik betwijfel omdat het er niet bij staat. Zou Paulus Hem dan niet in alles hebben behaagd en geen vrucht gedragen hebben in alle goed werk en niet opgewassen zijn in de erkenning van God? En zou hij dan niet met alle kracht bekrachtigd zijn geweest naar de macht van Zijn heerlijkheid tot alle volharding en geduld en met blijdschap de Vader gedankt hebben? Dit alles heeft Paulus nu juist wel verkregen ook zonder één enkele vraag, omdat God boven alles en boven alle mate hem hierin heeft voorzien. Trouwens Paulus schrijft hier ook niet dat wij dit wèl voor onszelf zouden moeten doen. Hij schrijft zelfs heel iets anders aan Timótheüs. 2 Timótheüs 2:7 Denk aan wat ik zeg, want de Here zal je in alles intelligentie geven. Dit is dus ook geen opdracht om hiernaar te vragen. De Here Jezus zegt hier ook iets over in: Matthéüs 10:19 Wanneer zij u overleveren, maakt u dan niet bezorgd, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in die ure gegeven worden wat gij spreken moet; want gij zijt het niet die spreekt, doch het is de geest uws Vaders, die in u spreekt. Misschien vind je het wel hoogmoedig dat ik dit aanhaal, maar is het dan niet zo dat Gods geest in ons woont en onze zwakheid te hulp komt als wij niet meer weten wat zijn moet? Romeinen 8:26. 243

Het komt mij eerder voor dat wij ons teveel met menselijke suggesties en adviezen bezighouden, zodat Gods geest op de achtergrond raakt. Het zou toch te gek voor woorden zijn, dat wij er niet meer op zouden kunnen vertrouwen dat Zijn geest door onze predikers heenwerkt, want anders zouden zij op een menselijke manier bezig zijn en voor ons absoluut geen betekenis meer hebben. Heel wonderlijk is ook dat de Here Jezus niets zegt over het bezorgd zijn wat betreft het overgeleverd worden. Voor Hem is dit kennelijk niets bijzonders en niet waard om daar verder over uit te weiden. Indien wij iedere dag aan God, de Vader, vragen om wijsheid, zouden wij ons kunnen afvragen welke wijsheid wij dan eigenlijk zoeken, want alle wijsheid die wij nodig hebben kunnen wij vinden in Zijn woord. Dit betekent dat wij als wij er behoefte aan hebben gewoon Zijn woord ter hand kunnen nemen om het te bestuderen. Ik ken wel mensen die iedere dag om wijsheid vroegen en kennelijk zoveel wijsheid ontvangen hebben dat ze al lang niet meer in de gemeente te vinden zijn. Zij gingen waarschijnlijk af op wat mensen allemaal leerden in plaats van wat God tegen hun hart wilde zeggen. Er staat echter nergens geschreven dat als je naar jouw idee meer wijsheid hebt ontvangen, je jezelf zou moeten afscheiden van de gemeente waar het God behaagde om je de eerste beginselen van dit overweldigende evangelie bij te brengen. Lijden en onderschikken zijn twee onderwerpen die regelrecht ingaan tegen de menselijke natuur en kunnen alleen verstaan worden door een door God vernieuwde denkzin, Romeinen 12:2. Mensen die afwijken in handel en wandel, moeite hebben met lijden en onderschikken, mogen wij in alle ootmoed in herinnering brengen bij de Vader, of er onze knieën voor buigen, opdat de Vader hen geve……! Bovendien was de belofte die Paulus hieraan verbond dat wij met vreugde de Vader zouden danken. Indien Paulus geen geestelijke wijsheid en intelligentie van de Vader had ontvangen was hij met zijn eigen wijsheid de ijveraar voor God gebleven en de gemeente Gods blijven vervolgen. 244

Die eigen wijsheid of zeg wijsheid van mensen, tenslotte was hij een geleerde Farizeeër en onderwezen door Gamaliël, werd door God vervangen door Zijn wijsheid, zodat Paulus in Filippenzen 3:8 schrijft dat hij het alles als afval beschouwt. Mijn eigen wijsheid was destijds, dat ik het evangelie zou gaan verkondigen om te voorkomen dat mensen eeuwig zouden branden en knarsetanden in de hel en dit wilde ik gepaard doen gaan met wonderen en tekenen. Dit werd mij zo geleerd en ik heb er op kleine schaal destijds ook aan meegewerkt door bij zalvingen aanwezig te zijn en heb met de voorganger zelfs een vrouw die door machten was bezeten de handen opgelegd in een poging deze te laten verdwijnen. Maar opeens was daar die predikatie dat de hel niet zou bestaan en dat zette mijn hele geloof op z’n kop. Er viel plotsklaps niemand meer uit de hel te redden. Ik geloofde er natuurlijk geen fluit van en heb geprobeerd het tegendeel te bewijzen wat gelukkig niet is gelukt. Ben ik toen ineens iedere dag om wijsheid gaan vragen? Welnee! Stukje bij beetje drong het evangelie van genade en verzoening tot mij door en doordat God hiervoor een leraar had gekozen die bereid was om er aan onderdoor te gaan en mij met m’n neus op Gods woord drukte, onthulde God Zijn wijsheid aan mij en gaf mij verlichte ogen des harten. Vroeger ging ik eerst vragen of God mij wilde bijstaan als ik naar een verjaardag ging en of Hij mij de juiste woorden wilde geven. Maar toch maakte ik mij altijd een beetje druk of dit dan ook gebeurde. Nu kan ik gewoon frank en vrij de mensen tegemoet treden, gelovig of ongelovig, en ga er vanuit dat God, als Hij dat nodig acht, mij in alles de intelligentie zal geven en dank Hem daar bij voorbaat voor. Wij weten immers vaak niet van te voren welke mensen wij ontmoeten, welke problemen zij hebben, waar de moeilijkheden liggen enz. en ook niet of God, de Vader, ons in die specifieke situatie als instrument wil gaan gebruiken. Het enige is dat wij paraat staan. Soms zijn wij zo menselijk bezig, dat wij dingen die ons aangedaan worden niet tegen de juiste achtergrond kunnen houden en al helemaal niet als het ook nog eens door broeders gebeurt. Wij raken volkomen de kluts kwijt als er iets gezegd wordt wat ingaat tegen 245

ons rechtvaardigheidsgevoel, of iets niet vinden stroken met Gods woord zoals wij het ooit hebben geleerd. Soms valt de manier waarop iets tegen je gezegd wordt een beetje uit de toon of het beweerde is zelfs niet waar. Door al deze zaken vergeten we om aan Gods wijsheid te denken, ofwel wat er bijvoorbeeld geschreven staat in: Romeinen 8:28 Wij weten nu dat God alles doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben en die in overeenstemming met Zijn voornemen geroepenen zijn. Wij hadden bij al deze situaties helemaal niet uit onze slof hoeven schieten, maar direct naar Vader kunnen gaan in gebed, naartoe wel hebbing. Dan waren er totaal geen problemen ontstaan en hadden wij met vreugde de Vader kunnen danken voor wat ons is overkomen. Wijsheid van God heeft totaal niets te maken met ons menselijk denken, praten of vragen. Het vervelende is dat wij, wat ons gegeven is naar Efeziërs 1:17, een geest van wijsheid en onthulling en verlichte ogen van het hart, maar mondjesmaat in praktijk brengen. Het helpt dan ook niet als je er iedere dag om vraagt, omdat er bij vragen altijd een vorm van twijfel de kop opsteekt en je dit bij danken niet hebt, omdat je dan zeker weet dat je het ontvangen hebt. Als Paulus in 2 Timótheüs 2:7 schrijft: denk aan wat ik zeg, want de Here zal je in alles intelligentie, Grieks sun esis, geven, dan zou je nog kunnen zeggen: Ja, maar intelligentie hoeft toch nog geen wijsheid te zijn? Dit betwijfel ik echter want als je leest wat er in de verzen 3 en 4 staat dan wordt er toch over een wijsheid gesproken waar wij meestal niet bij stilstaan. Het Griekse woord voor intelligentie begint met sun wat samen betekent en duidt erop dat wij samen met Gods geest de juiste antwoorden kunnen geven en de juiste beslissingen kunnen nemen. Dit kan namelijk niet bereikt worden met alleen onze eigen verstandelijke vermogens en dat is maar goed ook, want anders zouden alleen knappe koppen dit kunnen. 246

2 Timótheüs 2:3-6 vers 3 Lijd kwaad (NBG niet vertaald) met de anderen als een uitstekend soldaat van Christus Jezus! Het had voor Timótheüs dus geen zin om te vragen geen kwaad te hoeven lijden. Wij zijn daarentegen nog heel ver weg van de kwalificatie van een uitstekend soldaat van Christus Jezus, want wij willen absoluut geen kwaad lijden ofwel dragen als het ons overkomt. Wat een verschil hè, vragen of dragen? vers 4 Niemand die oorlog voert is verwikkeld met zaken van levensonderhoud, opdat degene die hem aangeworven heeft wordt behaagd. Wij worden in ons leven echter volkomen in beslag genomen door hoe te voorzien in ons levensonderhoud en vragen dan ook nog aan God, de Vader, of Hij ons hiermee wil helpen. Wij vragen rustig of God ons wil helpen met het aanschaffen van een nieuw en groter huis. Sommigen gaan dan net als de Joden vragen om tekenen. Zo van: als het over een week nog niet verkocht is doe ik een bod en als ze daar op ingaan, dan moet het wel Gods bedoeling zijn. Of als ik de hypotheek rond kan krijgen dan past het zeker in Gods plan. Hiermee heb ik niemand op het oog want het was jarenlang ook de praktijk in mijn leven. Soms kan de beslissing die je genomen hebt je ook gewoon geld kosten en hoe rijmt dat dan met de bedoeling van God? Het feit dat de Joden om tekenen vroegen pleitte echt niet voor hen. In tegendeel zelfs, het was puur ongeloof, net zo goed als de wijsheid die de Grieken wilden hebben. Wat Paulus Timótheüs leert is pure wijsheid Gods, alleen hebben wij, de tegenwoordige soldaten van Christus Jezus, er soms gewoon lak aan. Paulus had bovendien al in 1 Timótheüs 6:8 geschreven: Als wij echter voeding hebben en beschutting dan is dat voldoende. 247

Toch willen wij graag een andere baan om onze positie te verbeteren of één die meer oplevert, zodat wij aan de wensen van deze boze eon kunnen voldoen. Heel wonderlijk is dan ook dat je vaak hoort zeggen: Ja, maar je hebt er toch wel voor gebeden hè? Bedoeld wordt, erom gevraagd! vers 5 Is iemand een wedijveraar, dan wordt hij niet omkranst, ingeval hij niet wettig gewedijverd heeft. Van het Griekse woord athleõ is ons woord atletiek afkomstig, maar in die tijd had het vaak te maken met een hevige strijd waar de dood niet altijd werd geschuwd. Het was wel de bedoeling dat je volgens de regels handelde en op diskwalificatie zat ook toen al niemand te wachten. vers 6 Een boer die zich heeft ingespannen, is gebonden het eerst van de vrucht te genieten. Het betrof een vanzelfsprekendheid dat de inspanningen van de boer beloond werden. In deze wijsheden komt het erop neer dat God, de Vader, overal voor zorgt en je jezelf nergens druk over hoeft te maken. Het is ook niet wettisch bedoeld, maar ons wordt als het ware een spiegel voorgehouden, omdat al onze tijd opgaat aan die dingen waar de Vader zelf voor wil zorgen, niet omdat wij dat vragen, maar omdat dat logisch is. Ergens las ik dat je om wijsheid moet vragen omdat je anders geen geestelijke groei zou hebben. Als dit waar zou zijn, zou dat voor mij betekenen dat ik geestelijk niet gegroeid zou zijn. Ik kan het echter nergens in Gods woord vinden. Het moeten vragen om iets brengt gelovigen juist in verwarring, omdat er onbedoeld toch een wet op hen wordt gelegd. Levert danken voor de wijsheid die wij al hebben ontvangen niet veel meer op dan al dat onrustige gevraag naar meer? Zeker! Danken levert immers een heel andere wandel op dan bij vragen het geval zou zijn. Danken zie ik meer als vast voedsel en vragen meer als melk dat dient om tot volwassenheid te komen. Ja maar, hoe zit het dan met: 248

Filippenzen 4:6 maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. Heel wonderlijk dat bij gesprekken dit altijd de laatste tekst is waar men zich aan probeert vast te klampen, zo van: dat kun je toch zeker niet ontkennen. Nou, als ik ergens geen behoefte aan heb is het wel om iets te ontkennen. Wat ik graag zou willen is dat God mij wil gebruiken als instrument om voor anderen tot zegen te mogen zijn. Dit is toch ook onze roeping, is het niet direct voor hier op aarde dan toch in ieder geval te Zijner tijd temidden van de hemelingen. Om iets aan te tonen kun je niet zomaar vers 6 eruit plukken omdat het altijd in een verband staat met andere teksten. Het beste kunnen wij gewoon alles nog weer eens opnieuw bekijken, maar dan wel alle verzen die hier op slaan. Bovendien moeten wij bedenken dat de brief aan de Filippenzen over dienstbetoon gaat en een ieder begrijpt wel dat dienstbetoon niet ten behoeve van jezelf is maar voor de ander. Zonder dit steeds in gedachten te houden kun je gewoon niet beginnen aan dit schriftgedeelte. Filippenzen 4:4 Verheug je in de Here altijd! Weer zeg ik: verheug je! Verheugen, Grieks chairõ, (zich) verheugen, heeft net als danken, Grieks eu charisteõ, wel verheugen, te maken met genade, Grieks charis. Danken is: je goed verheugen, ofwel de overtreffende trap van verheugen. Er is niets hogers te bedenken om God, de Vader, door Christus Jezus, onze Here, de eer te brengen dan door te danken. Paulus brengt dit ook tot uitdrukking door er twee keer achter elkaar de nadruk op te leggen om ons te verheugen en dit wordt opgeroepen als wij de genade overdenken die ons om niet te beurt is gevallen. Omdat er in de Here bijstaat betekent dit dat het hier gaat om wandel en dienstbetoon net als bij Timótheüs als een uitstekend soldaat van Christus Jezus. 249

Daar wij nog niet zo veel getraind hebben, geen zin hadden in de stormbaan terwijl er boven je hoofd met scherp geschoten werd, kan je ons beter zien als rekruten, die het soms nodig hebben om tot de orde geroepen te worden. Soldaat van Christus Jezus of kan ik beter zeggen door Christus Jezus is voor het leven, zodat dit ook van toepassing is op ons dienstbetoon, niet zozeer aan mensen dan wel aan Hem die ons leven is. Eerlijk gezegd was ik blij toen mijn diensttijd erop zat, maar nu ben ik verheugd in dienst van Hem te mogen staan. Maar om het doel te raken zonder te missen laat ik mooi aan Hem over, dat werkt ook zo ontspannen, dat je er niet moedeloos van wordt. Het dienstbetoon begint in deze verzen dus met je altijd in de Here te verheugen en net als Paulus zeg ik het nog maar een keer tegen mijzelf: Verheug je Ruud! In Filippenzen 2:18 schreef Paulus ook al tweemaal achter elkaar: verheugt jullie en verheugt jullie samen met mij, en in: Filippenzen 3:1 Overigens, mijn broeders, verheugt jullie in de Here. Is het jullie ooit opgevallen dat alleen al in de brief aan de Filippenzen 11 maal over verheugen en 5 maal over vreugde gesproken wordt? Verbazingwekkend zou je zeggen dat je in dienstbetoon zoveel vreugde kunt genieten, terwijl wij onder ieder wissewasje lopen te zuchten en te kreunen. Wij zingen wel eens, voor de kinderen zeggen wij dan, maak een vrolijk geluid voor de Heer, maar volgens mij laten wij maar heel weinig onze fietsbel rinkelen, behalve dan als er iemand in de weg loopt. Laten wij toch die vreugde in ons dienstbetoon tentoonspreiden en ons samen verheugen uit het binnenste van ons hart. Filippenzen 4:5 Jullie inschikkelijkheid (NBG vriendelijkheid) zij alle mensen bekend. De Here is nabij! Ja, vriendelijk zijn wij allemaal wel op z’n tijd, maar of dat ook op Zijn tijd is, is toch wel twijfelachtig, vooral als het om mensen gaat waar we liever met een boog omheen lopen. Inschikkelijk? 250

De Here is nabij! Toen ik eens aan een broeder vroeg: Joh, heb jij enig idee waarom er zo vaak gevraagd wordt of de Here nabij wil zijn? Na er even over nagedacht te hebben zei hij: volgens mij uit beleefdheid! Toch geloof ik niet dat God, de Vader, daar op zit te wachten. Indien de Here zegt dat Hij nabij is dan is dat ook zo. Is het nou niet gewoon het beste om voor Zijn nabijheid te gaan danken? Juist als mensen in lijden terecht zijn gekomen, of dit nu geestelijk, psychisch, wat het zielse betreft, of lichamelijk is, werkt het enorm bevrijdend door te belijden: De Here is nabij, dank U wel! Als soldaat van Christus Jezus is het toch wel erg aanmatigend om ook maar te denken dat de Here degene, die zich aan het front bevindt, zelf voor eten of voor slaapgelegenheid laat zorgen. Dit geldt ook voor de financiële middelen, die wij Hem ter beschikking stellen. Het is toch voor de broeders veel fijner om te weten dat wij er van uitgaan dat deze op de juiste manier zullen worden uitgegeven en onze dank hiervoor uitspreken. Trouwens al zou ons geld eens op een verkeerde manier uitgegeven zijn, wat dan nog? Hebben wij het dan niet aan Hem gegeven uit liefde en mogen wij dan de broeders die daarvoor zijn aangesteld niet de ruimte geven, liefhebben, om het op hun manier in overleg met Vader te besteden? Of willen wij er achteraf nog verantwoording over afgelegd hebben? Het volgende vers sluit hier mooi op aan: Filippenzen 4:6 Laat niemand bezorgd zijn, maar maak alles met gebed en door smeekbedes jullie verzoeken met dank bekend bij God. Als iemand tegen mij zegt: maar laten bij alles je wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God, en daarmee wil aantonen dat je gerust van alles wat je maar te wensen hebt voor jezelf aan God kunt vragen, dan wordt gelijk al het meest belangrijke vergeten, namelijk: Laat niemand bezorgd zijn! Als we ons bezorgd maken dan kunnen we gewoon niet tot dienstbetoon komen. 251

We kunnen immers niemand ondersteunen als we onszelf de hele dag druk lopen te maken over allerhande dingen in het dagelijks leven, die we meestal nog zelf hebben opgeroepen door onze luxe levenswandel. Kijk nu eens naar de soldaat Paulus aan het front met de kogels fluitend om zijn oren, niet letterlijk natuurlijk, zoek het zelf maar op wat hij te verduren heeft gehad. Je zorgen maken aan het front is uit den boze! Voor alles wordt gezorgd, maar ja, als je in de strijd rijk wilt worden, dan breng je jezelf in de problemen. 1 Timótheüs 6:9 Zij echter, die bedoelen rijk te zijn, vallen in een aanvechting, in een valstrik, en in vele onnadenkende en schadelijke begeerten, welke de mensen dan ook doen wegzinken in een totale ineenstorting en destructie. Volkomen aan de grond zitten kan daarom een enorme zegen zijn, want hoe gek het ook klinkt, de mensen die dit meemaken worden ineens volkomen afhankelijk van Hem. Wij hebben ook Job als voorbeeld, die na heel veel lijden toch tot de uitspraak kwam: Zal ik het goede van God aannemen en het kwade niet? Job 2:10. Je hebt geen idee wat het betekent als Vader je de genade schenkt om geen cent meer te bezitten doordat je je baan bent kwijt geraakt. En als je dan van lieverlee weer werk vindt en heel langzaamaan je hoofd weer boven water kunt houden, wat ben je dan een ervaring rijker door geheel en al van Hem afhankelijk te zijn en te zien wat Hij met je leven aan wil en dat is veel meer dan rijkdom je ooit kan bieden. Je zorgen maken is gewoonweg je geloof een poosje aan de kant zetten en daar word je beslist niet wijzer van, ook al vraag je elke dag om wijsheid. Zoek naar de dingen die boven zijn, dat is wijsheid, en niet die op aarde zijn, dat is gewoon onwijs. Gods wijsheid leer je in de praktijk van het dagelijks leven en die gaat alle wijsheid van mensen verre te boven. Hoe kan je je nou zorgen maken als de Here altijd nabij is? En hoe bestaat het dat je niet inschikkelijk bent, vers 5, als je je altijd verheugt? Je geen zorgen maken kan alleen in praktijk gebracht worden als je je er heel diep van bewust wordt dat de Here in alles altijd nabij is. 252

Jezus heeft ook heel veel gezegd over het bezorgd zijn, bijvoorbeeld in Matthéüs 10:19, maar ook in Matthéüs 6:25-34, waar het onder andere gaat over voeding en kleding en waar Hij hen, die dit vertrouwen niet hebben, kleingelovigen noemt. Dat het zoeken naar deze dingen door heidenen gedaan wordt lijkt mij logisch. Maar dat wij, die uit de heidenen geroepen zijn tot de stand van zoon, ons zorgen maken en weinig geloof hebben is toch wel heel erg jammer. Onze Hemelse Vader is immers exact op de hoogte van wat wij wel of niet nodig hebben. Jaren geleden las ik eens bij Knoch dat het niet bezorgd zijn één van de meest kostbare privileges is van degene die tot het Lichaam van Christus geroepen is. Ik hoop maar dat jullie dit met mij kunnen beamen. Er gaat dus nog heel wat aan vooraf voor je kunt beginnen met het etaleren van jouw wensen bij God, de Vader: Je tweemaal verheugen! Inschikkelijk zijn! Zeker weten dat de Here nabij is! Niet bezorgd zijn! Rust en vrede in alle situaties, soms duurde het de ene keer wat langer dan de andere, gaf God mij toen ik eerst de voorgaande verzen in praktijk mocht gaan brengen. Niet omdat het moest, maar omdat een ander mij daarop gewezen had. Je gaat natuurlijk ook niet aan zo’n studie beginnen als je het zelf allemaal zo goed weet, maar juist omdat je het niet weet! Filippenzen 4:6, vervolg maar maak alles met gebed en door smeekbedes jullie verzoeken met dank bekend bij God. Voor je dit nader gaat bekijken moet je gelijk weer bedenken dat deze brief in zijn geheel over dienstbetoon gaat. Het woordje gebed is, zoals ik al eerder heb aangegeven, in het Grieks pros euchê, naartoe wel hebbing, daar hoef ik verder niet over uit te weiden. 253

Wat wel leuk is, is dat ik door dit schriftgedeelte opnieuw te bestuderen toch weer tot een iets dieper begrip van smeekbede mocht komen dan in de studie over gebed. Dit is niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat smeekbede vertaald is met: gebed smeken smeking voorbede bidden Smeekbede, Grieks deêsis is binding. Ik was nieuwsgierig wat van Dale over smeekbede te melden had en ja hoor, dringende onderdanige bede. Nou van dit begrip moeten wij zo gauw mogelijk af zien te komen en ik vroeg mij af of ik het weg zou laten. Ik heb het echter toch maar laten staan want velen van ons zullen dit herkennen en ook met deze betekenis als achtergrond in praktijk brengen. Maar wij leven nu in een tijd, dat wij de Here zomaar tegemoet kunnen gaan in de lucht, en wat is dan de betekenis van binding? Ga er maar aanstaan! Ik moest denken aan gebonden zijn, in de zin van dat je je aan bepaalde afspraken hebt te houden, ofwel dat je ergens aan vastzit. Binden, Grieks deõ Gebondene, Grieks desmios Paulus was een gebondene (NBG gevangene of in gevangenschap), Handelingen 16:25,27; 23:18; 25:14,27; 28:17. Dit is op zich een goede weergave van het gebonden zijn en het komt alleen in Handelingen voor. Er was sprake van een letterlijke gevangenschap. Wat voor ons echter veel belangrijker is, is dat Paulus zich in de latere brieven een gebondene van Christus Jezus noemt, Efeziërs 3:1; Filémon 1 en 9 of een gebondene in/van de Heer, Efeziërs 4:1; 2 Timótheüs 1:8. Paulus kon zich als slaaf van Christus Jezus niet vrijmaken, maar was als zodanig aan Hem gebonden. Op dezelfde manier zijn ook wij aan Hem gebonden. 254

De smeekbedes van Paulus tijdens zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, betroffen dus zaken, waartoe hij zich gebonden wist om bij Vader bekend te maken. Het gebonden zijn was dus nooit ten behoeve van Paulus zelf maar in alle gevallen voor andere gelovigen bedoeld. Zelfs als hij aan gelovigen in andere gemeenten vroeg smekingen voor hem te doen dan was het niet tot welke menselijke zegen dan ook, maar om het woord goed tot uitdrukking te kunnen laten komen. Deze gemeenten waren dus gebonden dit te doen. Het ging om dienstbetoon van de bovenste plank en niet om eigen gewin, zoals: gezondheid, maatschappelijk voordeel, een huis, of wat wij allemaal kunnen bedenken en als smeekbede bij God, de Vader, neerleggen. Hij bracht precies in praktijk wat het woord smeekbede betekent, namelijk dat hij zich gebonden wist zich voor anderen tot God te wenden. Smeken, Grieks deomai, vertaald met: Bidden, 3 maal Vragen, 3 maal Het gaat bij deze teksten allemaal om hetzelfde, ook al staan ze niet in de brief aan de Filippenzen. Hij wist zich gebonden God, de Vader, voor anderen te benaderen, echter niet om te vragen of de Here nabij wilde zijn, want dat wist hij zo zeker als wat. Tweemaal ging zijn smeken uit tot God om zowel de Romeinen als de Thessalonicenzen te mogen bezoeken teneinde allerlei dingen aan hun geloof toe te voegen. 2 Corinthiërs 5:20 is net als voor Paulus ook hetgeen waartoe wij gebonden zijn, namelijk om mensen aan te spreken (NBG vermanen), voor Christus smeken wij: laat je met God verzoenen. Hem, die de zonde niet kende, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden zijn gerechtigheid Gods in Hem. Weet je, wij zijn er ons te weinig van bewust dat wij geroepen zijn tot dienstbetoon. Wij zijn immers gezanten van Christus, daar wil God onze mond voor gebruiken, met andere woorden, over al het andere kunnen wij beter onze mond stijf dicht houden omdat wij daartoe niet gebonden zijn. 255

2 Corinthiërs 12:8. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. Hier staat echter niet gebeden, maar aangesproken, Grieks para kaleõ! Dat is toch wel heel iets anders! Wat ben ik blij dat hij dat ook heeft opgeschreven, zodat wij er lering uit kunnen trekken. Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een splinter in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, vers 7. Laten wij er eens over nadenken waarom wij ook allerlei dingen hebben! Zou dat kunnen zijn omdat wij ons anders te veel zouden verheffen? Of zou dat alleen maar voor Paulus nodig geweest zijn? Het is voor ons echter heel moeilijk om met alleen maar genade genoegen te nemen. Ik was bijvoorbeeld altijd de klos op de lagere school omdat ik de kleinste van de klas was en als er gevochten werd moest ik dan ook steeds om genade roepen. Zelfs in mijn diensttijd was het al niet anders, ook daar was ik de kleinste en ik werd zelfs een keer in een kookketel opgesloten. Dus als iemand dacht te weten wat het betekende om genade te ontvangen was ik het wel, totdat ik Gods genade leerde kennen. Mijn genade is je voldoende! Dit brengt Paulus uiteindelijk tot de uitroep: Met veel genot zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij tabernakele! En wij maar vragen aan God of Hij dit of dat wil wegnemen. Of wij geven gehoor aan wat andere gelovigen adviseren: Joh, je moet eens een andere dokter raadplegen. Hoe zo? Willen wij dan niet dat de kracht van Christus over ons tabernakelt? Neem voor de aardigheid het voorgaande hoofdstuk, 2 Corinthiërs 11, eens door, eventueel vanaf vers 23-29. Lees je ergens een vraag van Paulus of God dit allemaal weg wilde nemen? Vragen staat vrij is een aardig gezegde, maar dit gaat bij God echt niet op! 256

Het gaat bij Hem om smeekbedes waartoe Hij ons gebonden heeft om dit voor anderen te doen, ondanks allerlei mankementen en tekortkomingen die wij zelf hebben. Ja, dan houden wij nog de wensen over, wat moeten wij daar dan mee? Wat heb ik toen ik jong was veel verlanglijstjes gemaakt voor als ik jarig was of als sinterklaas om de hoek zou komen kijken. Nu ben ik geboren in 1935, dus in de oorlog viel er sowieso niets te wensen en de suikerbieten die mijn moeder tot brood verwerkte of tulpenbollen waren niet te eten. Toch zag mijn moeder nog wel kans om een kleinigheidje te geven. Ze maakte marsepein van witte bonen, wisten wij veel dat dit eigenlijk amandelen hadden moeten zijn. Nu de kinderwensen achter ons liggen kunnen wij op ons gemak het woordje wensen in dit vers bekijken. Je zal het al wel gedacht hebben: het staat er zeker niet? Inderdaad! Het is zelfs ongelofelijk, want het komt in de brieven van Paulus maar één keer voor. Dus dit zou al een reden moeten zijn om na te gaan of dat wel overeenstemt met wat wij allemaal te wensen hebben. Wensen, Grieks aitêma is verzoek effect. Het heeft enerzijds betrekking op een conclusie die iemand op basis van een verzoek trekt en anderzijds op het effect van een bepaalde handeling. Als er een woord in het Grieks op ma eindigt gaat er bij ons als het ware vanzelf een belletje rinkelen, omdat wij dat kennen van bijvoorbeeld baptisma, de doop, wat komt van baptõ. Dus het effect van Zijn doop/dood is, dat wij hierin besloten zijn. Ik zal aan de hand van een van de overige teksten uit de evangeliën proberen aan te geven wat ermee bedoeld wordt. En Pilatus besliste dat aan hun eis, Grieks aitêma, verzoek effect, voldaan moest worden. Hij had die conclusie getrokken op basis van de verzoeken die de Joden onder luid geschreeuw kenbaar hadden gemaakt om Jezus te kruisigen, Lucas 23:24. Het woord verzoek effect wordt slechts één keer gebruikt in de brieven van Paulus en dan ook nog precies in de brief waar het over dienstbetoon gaat. 257

Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat wij gaan letten op het effect van onze verzoeken, die wij door smeekbedes (waartoe wij gebonden zijn), bij Vader bekend maken. Hiermee vervullen wij gelijk de opdracht die Paulus gaf in Efeziërs 6:18-20, want er wordt tweemaal over smeekbede, Grieks deêsis, wat binding betekent, gesproken. Het kwam bij Paulus helemaal niet op om iets voor zichzelf te vragen, omdat hij uitsluitend bezig was met dienstbetoon. Wij schieten hierin zeker tekort, maar God kijkt gelukkig niet naar ons falen, maar ziet ons aan in Christus Jezus onze Here. Hebben jullie dat ook zo nu en dan? Dat je wel zou willen zijn als Paulus en dat je tegen Vader zegt: gaat Uw gang maar! Filippenzen 4:7 En de vrede van God, die superieur is aan alle denkzin, zal jullie harten en jullie gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus. Wat bewerkt nu ook alweer deze vrede, die superieur is aan alle denkzin? je verheugen nogmaals je verheugen inschikkelijk zijn je ervan bewust worden dat de Here nabij is niet bezorgd zijn smeekbedes, waartoe je gebonden bent, richten tot God letten op het verzoek effect van God danken Het is heel moeilijk om gelovigen, die in onvrede en onrust leven, hierover aan te spreken. Vermanen staat er dan meestal in de NBG, maar letterlijk betekent het Griekse woordje para kaleõ: langsbij roepen. Kijk, dat is nog eens een mooie betekenis, want door iemand te vermanen met een vingertje omhoog ontstaat alleen maar verwijdering. Iemand langsbij roepen is echter heel omzichtig met in gedachten, of eventueel letterlijk, een arm om iemand heen, zodat diegene gelijk al begrijpt dat hij/zij erbij hoort en dan, als de Here jou als instrument wil gebruiken, kun je uitleggen hoe de vork in de steel zit. 258

Vrede begint dus met je te verheugen en eindigt met danken en dan zit daar nog het een en ander tussen, maar met die twee kom je al een heel stuk dichter bij de vrede van God. Niet te geloven joh, die vrede is superieur aan heel onze denkzin, vers 7. Hij is echt nabij en je hoeft je geen zorgen te maken, ga kijken wat Hij allemaal al in je leven heeft gedaan. Hij wil jou door alle ellende heen gereed maken tot dienstbetoon. Zou je dat niet graag willen? En zo ja, dan zal Hij je hart en je gedachten verzekerd bewaren in Christus Jezus! Indien Paulus, net als wij, buiten zijn dienstbetoon om ook van alles voor zichzelf zou vragen dan zou zijn waslijst behoorlijk lang zijn geweest in de noodlijdende situatie waarin hij verkeerde, 2 Corinthiërs 11:23-29. Over voedsel heeft Paulus trouwens ook nog iets geschreven en wel in: 1 Timótheüs 4:3-5 Want alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk als het met dank genomen wordt, want het wordt geheiligd door het woord van God en voorbede. Wij hoeven niet te vragen of ons voedsel mag dienen tot versterking van ons lichaam, omdat voedsel hiertoe normaal gesproken dient en dank aan Hem het enige is wat wij kunnen uitspreken. Paulus is dan ook ons voorbeeld in Handelingen 27:35, waar hij brood nam, dankte, het brak en begon te eten. Zo ook de Here Jezus in 1 Corinthiërs 11:24, echter dan met de toevoeging dat het Zijn lichaam betrof dat voor ons gebroken werd. Door het overmatige gebruik zou je haast gaan denken dat voedsel tegenwoordig veelal niet meer tot versterking van ons lichaam, doch tot verzwakking hiervan dient en wij daardoor ook veel meer ziektes oplopen dan vroeger bij het volk Israël het geval was. God heeft dan ook in verschillende situaties, zoals bij de tocht door de woestijn bijvoorbeeld, bepaalde rantsoenen voorgeschreven. De Israëlieten begonnen te morren en wilden liever terug naar de vleespotten van Egypte waar ook voldoende brood was. 259

Toen God hen brood, manna, gaf mochten ze het slechts voor één dag verzamelen, Exodus 16:4. Zij hadden dan ook geen diepvriezers om voor een hele maand op te slaan. Met het vlees ging het al niet anders, alleen waren er toch weer sommigen die meer verzamelden dan ze nodig hadden, wat menselijk toch hè? Het had echter weinig zin, want de volgende dag was het bedorven van de wormen en stonk, Exodus 16:16-20. Hoewel het volk Israël lichamelijk gezien het gezondste volk was dat er destijds rondliep vanwege het voedsel en de juiste hygiëne, hadden ze geestelijk gezien toch niet die rijkdom die wij nu in genade mogen ontvangen. Niettemin dient alles wat is opgetekend tot een voorbeeld voor ons, 1 Corinthiërs 10:6. Wij moeten echter wel bedenken dat ons ongezonde eten en de overdadige materiële overvloed een intens geestelijk leven, zoals Paulus en de gelovigen vroeger hadden, heel erg in de weg kunnen staan. Om nog even op het danken terug te komen, er zijn zoveel mogelijkheden om dat te doen in plaats van het stellen van vragen. Neem bijvoorbeeld het vragen om leiding voor wat dan ook. Is het niet gewoon logisch dat wij als slaven van Christus Jezus leiding ontvangen? Het lijkt er dus een beetje op dat wij onze Heer niet helemaal vertrouwen en ons mogelijk afvragen of het nou wel zeker is dat Hij ons zal leiden. Wij vragen om iets dat vanzelfsprekend is en sommigen spreken dit dan ook wel uit, want nadat zij om leiding gevraagd hebben, danken zij God dat Hij dit ook zal doen. Ineens hiervoor danken kan dus ook. Het is de worsteling van iedere gelovige persoonlijk hoe met de dingen die er in het leven gebeuren om te gaan. Neem bijvoorbeeld Epafras. Hij worstelde als slaaf van Christus Jezus voor de Colossenzen in zijn gebeden, naartoe wel hebbingen, opdat zij zouden staan, gerijpt en ten volle verzekerd in alles wat de wil van God is, in de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerden. Hij vroeg niet of zij beter mochten worden, ook niet om voedsel of om allerlei andere materiële of lichamelijke zaken, maar of zij als gerijpten mochten blijven staan, Colossenzen 4:12. 260

Danken behoort tot het geloof wat God ons in genade wil schenken en kan dienen tot een langschild, waarmede alle gloeiende pijlen van de boze geblust kunnen worden. Nog niet zo lang geleden had ik een correspondentie per e-mail met iemand die de studie over ‘Gebed bij Paulus’ had gelezen en daar heel veel vragen over had. Uiteindelijk schreef ze dat, nu zij meer ging danken in plaats van vragen, zij ook steeds meer vertrouwen in God had gekregen. Omdat in haar gemeente waar zij de bidstonden bijwoont eigenlijk alleen maar om dingen werd gevraagd, heeft ze geopperd om meer te gaan danken en dat is aangeslagen. Zo zie je maar weer dat ook mensen die nog maar sinds kort de boodschap van genade en verzoening kennen je op iets heel belangrijks kunnen wijzen. Bij vragen heb je immers altijd zoiets van, zou er echt wat gaan gebeuren en zou Vader het ook doen wat je gevraagd hebt. Je bent onzeker of je het wel of niet krijgt. Neem de tekst uit Jacobus 4:2b,3 die erg veel wordt aangehaald als het om bidden gaat. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. Of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt. Meestal wordt alleen: Gij hebt niets, omdat gij niet bidt aangehaald, maar laten wij ons niet vergissen, want het is een volkomen uit zijn verband gerukte tekst. Dit wordt niet gezegd tegen mensen die behoren tot het lichaam van Christus, maar tegen Messiasgelovige Joden ofwel de twaalf stammen in de verstrooiing, Jacobus 1:1. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt, werd geschreven aan mensen die bezig waren met strijden, vechten en moorden, bezig waren met hun hartstochten en echtbrekers en echtbreeksters (NBG overspeligen) worden genoemd. Zij waren vrienden van de wereld en daardoor vijanden van God. De kans is heel erg groot, dat wij ook verkeerd bidden omdat ook wij vaak meer met de wereld bezig zijn en geen genoegen nemen met wat wij al uit Gods hand ontvangen hebben. Wij willen net zoals de wereld alles mooier, groter, beter en meer, behalve dan van het geestelijk voedsel. Het lijkt wel of ook wij in ‘de verstrooiing leven’ wat onze gebeden aangaat. 261

Voor materiële zaken of lichamelijke behoeften en noden hoeven wij al helemaal niets te vragen, want er staat heel duidelijk dat God uit is op onze geestelijke zegen. Deze geestelijke zegen hebben wij al rijkelijk van Hem ontvangen, Efeziërs 1:3. Willen wij geestelijke zegen nu al op aarde ervaren dan is er geen andere weg voor ons weggelegd dan Gods woord ter hand te nemen en dit door Hem aan ons hart te laten brengen en dat zal onze ‘verstrooiing’ wegnemen. Als wij vragen of God, de Vader, ons wil bewaren of beschermen dan kunnen wij beter eerst bij ons zelf te rade gaan en ons afvragen of wij niet beter onze wapenrusting ter hand kunnen nemen, Efeziërs 6:10-17. Alleen door studie van Zijn woord zullen wij door Hem bewaard en beschermd kunnen worden. De aangehaalde tekst uit Jacobus 4:2b,3 luidt ook heel anders, voor mij nu bijna als vanzelfsprekend, want er staat: Gij hebt niets, omdat gij niet verzoekt. Jullie verzoeken, Grieks aiteõ, en ontvangen niets, omdat jullie kwaad verzoeken, aiteõ, om het voor jullie genot, Grieks hêdoné, te verbruiken. Logisch dat hier in de Griekse tekst geen bidden staat in de betekenis van naartoe wel hebben. Ze hadden het helemaal niet goed omdat zij Gods aangezicht niet zochten om te weten te komen wat Hij nu eigenlijk wilde, maar Hem zochten voor de heb en om wat ze kregen te verbrassen. Toch zegt mij deze tekst uit Jacobus heel veel. Als je erover nadenkt dan zijn wij allemaal hedonisten vanaf onze geboorte en hebben wij echt die omvorming nodig van de vernieuwing van onze denkzin, anders blijven wij maar kwaad verzoeken en het voor ons genot gebruiken. Zeg ik hiermee dat wij niet meer zouden mogen genieten? Beslist niet, want er is zoveel dat wij uit Gods hand ontvangen, niet alleen op het materiële en lichamelijke vlak, maar bovenal geestelijk, dat wij met vreugde God mogen danken voor deze genadegaven. Het gaat erom dat wij ophouden met vragen naar meer en gaan danken voor wat wij reeds bezitten in Hem. Als er dienstbetoon van ons gevraagd wordt dan kunnen wij in onze gebeden, naartoe wel hebbingen, medegelovigen bij de Vader in herinnering brengen, opdat …….. 262

Het vervelende is dat wanneer mensen zo’n tekst in Jacobus lezen, denken: zie je nou wel, ik heb niets omdat ik niet vraag. Zij vergeten dan echter dat het gaat om een brief die gericht is aan het volk Israël en niet aan het lichaam van Christus. In Paulus’ latere brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 5:20, staat: Dankt altijd in de naam van onze Here Jezus Christus, God, de Vader, voor alles! Voor je het weet zou je nu zomaar in dezelfde fout kunnen vervallen die anderen met Jacobus 4:2b,3 gemaakt hebben en dat is dat dit vers niet op zichzelf staat, maar middenin een betoog over onze wandel. Het is zelfs zo ernstig bedoeld dat in Efeziërs 5:14 staat: Wordt opgewekt, gij die dommelt, en sta op uit degenen die dood zijn, en Christus zal jullie oplichten. Het betekent dat je als je blijft dommelen nooit tot danken komt voor alles. Je moet eerst een duwtje in de rug krijgen waardoor je weer wakker wordt en weer bij de les bent. En dat is heel hard nodig want als je hoofdstuk vijf in zijn geheel leest dan zie je dat het over onze wandel in de Here gaat en in hoofdstuk zes loopt dat nog een poosje door. Danken is een soort oase middenin de woestijn, waar wij opgeroepen worden tot vrijwillige onderschikking en alles wat daarmee te maken heeft. Danken voor alles wat je geestelijk bezit werkt namelijk uit dat je ook alle materiële en lichamelijke problemen aanvaardt uit Gods hand en Hem hiervoor gaat danken, omdat het niet opweegt tegen de Heerlijkheid die God over ons zal openbaren, Romeinen 8:18. Danken voor je man, ook al is hij ongelovig en een grote lomperik. Danken voor je vrouw, ook al is zij ongelovig en een grote zeurpiet. Danken voor je kinderen, ook als zij zich niet aan je willen onderschikken. Danken voor je werkgever, gelovig of niet. Danken voor je personeel, gelovig of niet. Danken omdat je niet hoeft te strijden tegen bloed en vlees, niemand ergens om hoeft te veroordelen of te mijden. Nou ja, er zijn duizend-en-een dingen waarvoor je altijd kunt danken, alleen zou het kunnen zijn dat je wandel roet in het eten gooit. Wil je ervan af? Kruip in dat woord van God als je begrijpt wat ik bedoel! 263

Danken voor alles is alleen dan mogelijk als God, de Vader, ons in genade inzicht geeft in het feit dat werkelijk alles uit Hem, door Hem en tot Hem is. Niet alleen de grote maar ook de kleinere dingen. Wij zijn zo gewend om als er een op- of aanmerking gemaakt wordt er à la minute op te reageren, zonder er ook maar een seconde over na te denken. Wij voelen ons meteen gepakt en in onze waardigheid aangetast of ons rechtvaardigheidsgevoel speelt onmiddellijk op. Wij gaan er tegenin of beginnen te discussiëren, om uiteindelijk te ontdekken dat wij ook nog het onderspit delven. Geen moment komt er in ons op dat God, onze Vader, wellicht bezig is in ons persoonlijk leven iets uit te werken en dat Hij die ander, gelovig of ongelovig, gebruikt als instrument om ons te corrigeren of iets te leren. Met het uitvaren tegen die ander, varen wij dan eigenlijk uit tegen God, de Vader, zelf. Als wij in plaats daarvan zouden kunnen gaan danken voor de vervelende situatie waarin wij ons bevinden zou dit weleens de sleutel kunnen zijn tot vrede en rust. Vergeet niet dat wij niet alleen door mensen worden bekeken maar ook door hemelingen. Zou het dan niet geweldig zijn als al onze reacties ten opzichte van lijden in kleinere en grotere vorm zouden getuigen van Gods liefde en kracht, die zich in zwakheid openbaart? 2 Corinthiërs 12:9. God, de Vader, vraagt niet van ons om op bloed en vlees te reageren of ermee te strijden, Efeziërs 6:12, maar voor alles te danken ofwel je te verheugen. Laten wij ons dan wakker laten schudden zodat Christus ons zal kunnen oplichten. In dit verband moest ik denken aan een schilderij dat gerestaureerd wordt, zoals je gedeeltes hiervan weleens ziet op de televisie. Heel voorzichtig halen ze het vuil eraf met wattenstaafjes en na soms maanden werk, licht het schilderij ineens weer op en zie je hoe het oorspronkelijk was. God, de Vader, wil ons weer door Christus doen oplichten en wat doe je dan als eerste? Precies, danken! Danken voor anderen is iets wat Paulus veelvuldig in praktijk brengt. Het voorkomt namelijk ik gerichtheid en brengt vreugde teweeg, ongeacht of jij of degene voor wie je dankt zich in een moeilijke situatie bevindt. 264

Danken voor een kind dat in onze ogen afwijkt van wat wij ze geleerd hebben of anders handelt dan wij vanuit Gods woord weten, een goddeloos gedrag vertoont, zich van Hem afkeert. Onmogelijk? Helemaal niet! Hiervoor danken geeft juist vrede en rust omdat je hiermee aangeeft dat je ervan overtuigd bent dat jouw kind precies de weg gaat die de Vader voor hem/haar bedoelt. Hoe vaak denken wij niet dat het zijn/haar eigen schuld is en zo niet, dan toch zeker de schuld van die verkeerde vrienden, die ook al niet zoveel van Vader willen weten. Anderen denken nog in termen van oorzaak en gevolg, bijvoorbeeld dat het komt omdat zijzelf gefaald hebben in de opvoeding of dat zij ze mogelijk met een kerkelijke leer om de oren hebben geslagen. Of door het feit dat ze gescheiden zijn. Ook dat lost echter niets op. Het komt er eigenlijk op neer dat zolang wij niet vanuit het hart kunnen belijden dat God ons in genade als zonen heeft aangenomen, wij natuurlijk ook die ander, of het nou ons kind is of iemand anders die in de fout is gegaan, niet in genade tegemoet kunnen treden. Colossenzen 2:6,7 Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en opgebouwd in Hem, bevestigd in het geloof, zoals onderwezen is, overvloeiend in Hem in dank. Iedere keer als ik een tekst tegenkom waar over danken wordt gesproken, dan kan ik gewoon niet anders dan het tegenover vragen zetten. Je zal dan ook niet kunnen vinden dat wij zouden moeten overvloeien in vragen. Het past ook gewoon niet bij vragen. Toch moet ik hiermee oppassen, want anders zou ik de andere dingen mogelijk uit het oog verliezen die in dit vers belangrijk zijn. Er staan zo maar even zes woorden in die niet aan onze aandacht mogen ontglippen, namelijk: aanvaarden wandelen geworteld opgebouwd, en bevestigd in het geloof overvloeiend in dank 265

Het meest opvallend hieraan is dat al deze zes begrippen niet door onszelf opgebracht kunnen worden of aangeleerd, maar dat er onderwijs voor nodig is. Hè wat vervelend nou, ik dacht dat alles vanzelf ging, je vraagt er gewoon om en het komt uit de lucht vallen; jarenlang op school gezeten en al die tijd gebaald en nu weer terug naar de schoolbanken? Precies, maar zelfs dat is geen verplichting, want de interesse om te gaan studeren wordt zonder dat je het in de gaten hebt steeds weer aangewakkerd door Gods geest, dus kost het helemaal geen moeite. Aanvaarden, Grieks para lambanõ is langsbij vatten Dit betekent dat je alles wat er in je leven en in dat van je geliefden gebeurt langsbij vat als zijnde in Christus Jezus en voortgekomen uit Gods Liefde. Christus Jezus legt figuurlijk gezien Zijn arm om ons heen in ons lijden en Vader omgeeft ons zelfs van achteren en van voren, Psalm 139:5. Weet je, het punt is dat wij zo’n moeite hebben om ons volledig aan de Vader over te geven. Doen wij dat echter wel dan ontstaan er die vrede en rust die wij bij vragen om de nood weg te nemen niet zullen ervaren. Het mooie hiervan is dat, indien je echt alles aanvaardt uit de hand van Vader, je wandel niet alleen anders wordt, namelijk overeenkomstig de wil van Hem uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn, maar je ook geworteld en opgebouwd wordt in Hem, bevestigd wordt in het geloof, overvloeiende van dank in Hem. Dit is nu Colossenzen 2:6,7 ten voeten uit! Overvloeiende van dank in Hem komt uit het diepste van je hart. 1 Thessalonicenzen 5:16-18 Verheugt, chairõ, jullie altijd, bidt, pros eu chomai, onophoudelijk, dankt in alles, want dat is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van jullie. Net als in Filippenzen 4 begint hier het gebed, naartoe wel hebbing, met zich verheugen, want als je je gaat verheugen in de Here ben je als vanzelf gericht op God, de Vader, en heb je het gelijk al goed. Het is toch eenvoudig te begrijpen dat als je je altijd verheugt en Gods aangezicht zoekt je niets anders kunt doen dan danken. En laat danken nou precies de wil van God zijn in Christus Jezus. 266

De woorden: je verheugen, altijd danken en onophoudelijk Gods aangezicht zoeken, duiden erop dat deze een verandering in je wandel teweeg brengen zodat de geest niet wordt geblust. Wat is nu mooier, tijdens je gebed, God, de Vader, te vragen of Hij degene die ernstig ziek is nabij wil zijn, of Hem te danken voor het feit dat Hij nabij is en ervan uit te gaan dat Hij die persoon de kracht zal geven om onder de door Hem gegeven omstandigheden te blijven staan? Bij danken spreek je immers je vertrouwen in Hem uit. Colossenzen 3:15 Laat de vrede van Christus, tot welke jullie in één lichaam geroepen zijt, arbiter zijn in jullie harten en wordt dankbaar. Bij een arbiter denk je gelijk aan een scheidsrechter en daardoor weer aan voetballen. Mijn gedachten gaan dan naar het laatste WK in Duitsland en dan denk ik daar toch met weinig enthousiasme aan terug, niet zozeer vanwege het feit dat Nederland werd uitgeschakeld, maar meer om de hardheid waarmee de spelers elkaar te lijf gingen. Vooral de kopstoot die werd uitgedeeld als het toppunt van onverdraagzaamheid was de sport onwaardig. Aan de andere kant trof mij dan weer de uitspraak van Franz Beckenbauer in een interview op de Duitse televisie, die was als volgt: Ik bid nooit om iets te vragen, ik zeg alleen dank U! Ik weet niet wat hij verder gelooft, maar het is wel een uitspraak naar mijn hart. Wonderlijk dat zo’n sportman je met je neus in de goede richting kan zetten. Een kopstoot geven, letterlijk of figuurlijk, is het tegenovergestelde van vrede en heeft meer met oorlog te maken, zoals dit ook vaak genoemd wordt in de sport. Zo kan het ook zijn dat wij als gelovigen nog bezig zijn met onze verdediging op een menselijke manier en degene die ons iets aandoet een kopstoot proberen te geven of onder de gordel te stoten. Mogelijk lucht dat wel even iets op, maar bewerkt geen daadwerkelijke vrede van Christus, want die liet zich gewoon slaan en schold niet terug, om zich uiteindelijk te laten kruisigen. Dit is echt de kern van de zaak. 267

Wij willen niet aan het kruis en lijden daarom gebrek aan vrede en kunnen dientengevolge ook nooit dankbaar worden voor alles. De vrede van Christus functioneert niet in ons leven en dat is op zich niet zo verwonderlijk, omdat wij het zelf niet kunnen opbrengen. Het gaat er dan ook niet om of wij het kunnen, maar of wij het willen en dat is weer een werk van Hem, die ons liefheeft. Ik val in herhaling, maar vrede krijg je niet door vragen om verandering van welke situatie dan ook in je leven, maar door iedere situatie die zich in je leven voordoet te aanvaarden uit Gods hand, wetend dat dat nu juist het allerbeste is wat God, de Vader, je wilde geven en hiervoor te danken. Wat wij ook niet in praktijk kunnen brengen als God, de Vader, dat niet in ons werkt is: Colossenzen 3:17 En alles wat jullie doen in woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus Christus, God, de Vader, dankende door Hem. Er is er maar Een die daadwerkelijk de wil van God, de Vader, tot in de kleinste details heeft kunnen volbrengen en dat was de Zoon van God zelf. Dit betekent dat Paulus hier in wezen een oproep doet om alles wat wij doen in woord of werk op dezelfde manier te doen als de Zoon van God. Paulus was zich er heus wel van bewust dat dit een onhaalbare kaart was, maar dat was niet een reden om de oproep dan maar achterwege te laten. Hij wist gewoon uit ervaring dat zodra je alles gaat doen in de naam van de Here Jezus Christus, je bezig bent met dienstbetoon. Als er iets dank oplevert is het wel daarmee bezig te zijn, ondanks alle moeite en lijden die dit teweeg kan brengen. Het komt er dus op neer dat danken voortkomt uit een wandel in de Here. In onze gemeente wordt er veel over deze wandel gesproken door degenen die voorgaan. Dit komt omdat zij, daar zij ook zelf de behoefte hebben om deze wandel in praktijk te brengen, tot de ontdekking zijn gekomen dat zij het ook niet kunnen zonder dat God, de Vader, dat in hun werkt. Danken voor de ander, ongeacht zijn wandel, is het beste medicijn voor jezelf! Laten wij nog even op een rijtje zetten wat Paulus doet tijdens zijn gebeden: Efeziërs 1:16 Dankt en brengt de Efeziërs bij God in herinnering 268

2 Timótheüs 1:3 Dankt God en brengt Timótheüs in herinnering Filemon 1:4 Dankt God en brengt Filémon in herinnering Filippenzen 1:3 Dankt God en brengt de Filippenzen in herinnering 1 Thessalonicenzen 1:2 Dankt God en brengt de Thessalonicenzen in herinnering Hij bracht deze gelovigen niet alleen met dank onder de aandacht van God, Vader, om voor hen iets te verzoeken maar ook om wat zij voor hem betekenden en aan dienstbetoon verrichtten. Zo dankt hij ook God, de Vader, voor de Colossenzen om hun geloof en de liefde die zij hebben voor alle heiligen en voor de verwachting die voor hu weggelegd in de hemelen, Colossenzen 1:3,4. Nu ja, Paulus is één brok dienstbetoon en daar mogen wij op een goede ma jaloers op zijn omdat je daarbij niet meer aan jezelf denkt, maar slechts aan ander. Ik begin maar alvast voor jullie allen te danken en als jullie dat dan ook vo mij doen dan staan we quitte. Ruud

d, de e un is anier n de oor 269

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
  93. 93
  94. 94
  95. 95
  96. 96
  97. 97
  98. 98
  99. 99
  100. 100
  101. 101
  102. 102
  103. 103
  104. 104
  105. 105
  106. 106
  107. 107
  108. 108
  109. 109
  110. 110
  111. 111
  112. 112
  113. 113
  114. 114
  115. 115
  116. 116
  117. 117
  118. 118
  119. 119
  120. 120
  121. 121
  122. 122
  123. 123
  124. 124
  125. 125
  126. 126
  127. 127
  128. 128
  129. 129
  130. 130
  131. 131
  132. 132
  133. 133
  134. 134
  135. 135
  136. 136
  137. 137
  138. 138
  139. 139
  140. 140
  141. 141
  142. 142
  143. 143
  144. 144
  145. 145
  146. 146
  147. 147
  148. 148
  149. 149
  150. 150
  151. 151
  152. 152
  153. 153
  154. 154
  155. 155
  156. 156
  157. 157
  158. 158
  159. 159
  160. 160
  161. 161
  162. 162
  163. 163
  164. 164
  165. 165
  166. 166
  167. 167
  168. 168
  169. 169
  170. 170
  171. 171
  172. 172
  173. 173
  174. 174
  175. 175
  176. 176
  177. 177
  178. 178
  179. 179
  180. 180
  181. 181
  182. 182
  183. 183
  184. 184
  185. 185
  186. 186
  187. 187
  188. 188
  189. 189
  190. 190
  191. 191
  192. 192
  193. 193
  194. 194
  195. 195
  196. 196
  197. 197
  198. 198
  199. 199
  200. 200
  201. 201
  202. 202
  203. 203
  204. 204
  205. 205
  206. 206
  207. 207
  208. 208
  209. 209
  210. 210
  211. 211
  212. 212
  213. 213
  214. 214
  215. 215
  216. 216
  217. 217
  218. 218
  219. 219
  220. 220
  221. 221
  222. 222
  223. 223
  224. 224
  225. 225
  226. 226
  227. 227
  228. 228
  229. 229
  230. 230
  231. 231
  232. 232
  233. 233
  234. 234
  235. 235
  236. 236
  237. 237
  238. 238
  239. 239
  240. 240
  241. 241
  242. 242
  243. 243
  244. 244
  245. 245
  246. 246
  247. 247
  248. 248
  249. 249
  250. 250
  251. 251
  252. 252
  253. 253
  254. 254
  255. 255
  256. 256
  257. 257
  258. 258
  259. 259
  260. 260
  261. 261
  262. 262
  263. 263
  264. 264
  265. 265
  266. 266
  267. 267
  268. 268
  269. 269
  270. 270
Home


You need flash player to view this online publication