0

PAULUS OVER WATER, BROOD EN WIJN Alfred E. Dekker Evangelie Om Niet

Colofon Titel: Paulus over water, brood en wijn © 2023 Alfred E. Dekker, Rotterdam Alle rechten voorbehouden Verschijningsdatum: januari 2023 Uitgever: Stichting Evangelie Om Niet, Papendrecht Vormgeving & technische realisatie: EON, evangelieomniet.nl Foto cover © M. Kucova via Canva ISBN: 978-90-8310-041-8 NUR 707 6

INHOUD VOORWOORD ……………………………………………………………………………….. 11 1. OVER RITUELEN EN SACRAMENTEN ……………………………………… 13 2. OVER DE DOOP ……………………………………………………………………….. 17 1. De trefwoorden ‘dopen’ en ‘doop’ …………………………………………. 17 2. Waterdoop en water in de Hebreeuwse Schrift ………………….... 18 2.1 – Het waterbekken in de tabernakel ………………………………… 19 2.2 – De zee en waterbekkens in Salomo’s tempel ………………… 19 2.3 – De beek in de toekomstige tempel volgens Ezechiël ……. 20 3. Waterdoop in het licht van het komende aardse koninkrijk .. 20 3.1 – Berouw als voorwaarde …………………………………………………. 20 3.2 – Johannes de Doper en onze Heer Jezus ………………………… 21 3.3 – Voor wie is waterdoop voorwaarde? …………………………….. 22 3.4 – Paulus doopte toch ook? ………………………………………………. 23 3.5 – Wat is de rol van water en geest? …………………………………. 25 3.6 – De clou van de doop bij Paulus ……………………………………. 27 7

4. Doop in Paulus’ volkomenheidsbrieven ………………………………. 27 5. Geen doopritueel, maar wat dan wel? ………………………………….. 30 3. OVER DE HEER-LIJKE MAALTIJD …………………………………………… 33 1. Paulus in Corinthe (Handelingen 18:1-18) ……………………………. 33 2. Maaltijd ……………………………………………………………………………….. 34 3. Het laatste pesachmaal van de Heer ……………………………………. 35 3.1 – Tijdstip …………………………………………………………………………. 35 3.2 – Een inzetting? ……………………………………………………………… 37 3.3 – Ter herhaling? ……………………………………………………………… 38 4. De Heer-lijke maaltijd …………………………………………………………. 38 4.1 – Samenkomen en maaltijd houden ………………………………. 38 4.2 – Is het “Heer-lijk” of “van de Heer”? …………………………….. 41 4.3 – Van de Heer ontvangen ……………………………………………… 42 4.4 – Voor het lichaam van Christus? …………………………………. 42 4.5 – “Ook ons pascha”? Hoe kan dat? ………………………………… 43 4.6 – Geen pesachmaaltijd ………………………………………………….. 45 4.7 – Geen inzetting ……………………………………………………………. 46 5. De Heer-lijke maaltijd nader bezien …………………………………… 47 5.1 – De context ………………………………………………………………….. 47 8

5.2 – Ongezuurd brood? ……………………………………………………… 48 5.3 – Het breken van het brood …………………………………………… 50 5.4 – Voor jullie gebroken? ………………………………………………….. 51 5.5 – Beker …………………………………………………………………………… 52 5.6 – Eenheidsmaal ……………………………………………………………… 54 5.7 – Instelling van de Heer-lijke maaltijd? …………………………. 55 NABESCHOUWING ……………………………………………………………………….. 57 9

De aangehaalde teksten en termen zijn uit de grondtekst volgens de concordante methode vertaald. 10

VOORWOORD Water, brood en wijn hebben al eeuwenlang een voorname rol in de gebruiken van christelijke groeperingen en genootschappen. Het is de vraag of de desbetreffende opvattingen en leringen in overeenstemming zijn met Gods Woord. Vaak wordt het als een grof schandaal beschouwd als iemand daarover zijn twijfels uitspreekt. Maar wat moet voor ons leidend zijn: Gods Woord of wat mensen daarover leren? Kunnen wij niet beter de opvattingen van mensen, ongeacht hun alom geprezen wijsheid en geleerdheid, laten voor wat zij zijn, namelijk géén heilige Schrift? Gods Woord alleen Want de mens zal pas werkelijk leven op iedere uitspraak die uit de mond van God uitgaat. Daaraan herinnerde onze Heer de tegenwerker1, zoals ook Mozes dat deed bij de Israëlieten (Mattheüs 4:4 en Deuteronomium 8:3). Alleen in Gods Woord is leven (Johannes 1:4), in het evangelie dat Paulus als apostel verkondigd heeft, is leven en onverderfelijkheid (2 Timotheüs 1:10)! _______________________ 1 “Duivel” is een verbastering van diabolos, door-werper, waaraan het trefwoord “tegenwerker” is gekoppeld. 11

Toets alles wat geschreven en gesproken is, zo ook deze publicatie, aan het door God geademde Woord (2 Timotheüs 3:16)! Netelige onderwerpen Op de volgende bladzijden worden netelige onderwerpen over doop en maaltijd aangesneden. Er wordt echter wel enige voorkennis verwacht van het evangelie dat de apostel Paulus gebracht heeft. Het had een omvangrijk en rijk gedocumenteerd boekwerk kunnen worden, maar door eenvoudigweg centraal te stellen wat in Gods Woord staat, kan veel omhaal van woorden en veel uitweidingen worden voorkomen. Wie echter denkt te kunnen volstaan met alles diagonaal door te lezen, kan al gauw het slachtoffer worden van zijn eigen vooroordeel, variërend van “ik geloof het wel” tot “ik geloof er niets van”. Hooggeachte lezer, Lees alles eerst en word dan al of niet boos! Neem daarbij de moeite om alles te toetsen aan de Schrift – liefst in de grondtalen of anders in een daarmee overeenstemmende concordante2 vertaling. Laat alleen Gods Woord u raken en overtuigen! _______________________ 2 “Concordant” wil zeggen: nauw aansluitend bij de grondtekst van de Schrift door deze qua woordkeuze en zinsbouw zo zuiver mogelijk weer te geven. 12

1. OVER RITUELEN EN SACRAMENTEN Een ritueel is volgens de Dikke Van Dale “geheel van overgeleverde (religieuze) gebruiken, plechtigheden en ceremoniën in verband met belangrijke momenten in het (openbare) leven”. Wij kennen in het dagelijks leven legio rituelen. Vooral ook godsdiensten hechten grote waarde aan rituelen. Bij de rooms-katholieke kerk zijn ze onder meer in missalen terug te vinden, bij de protestantse kerken in kerk- of dienstboeken. Waarom wordt in dit hoofdstuk eerst op rituelen en sacramenten ingegaan? Juist omdat het zeer de vraag is of die wel zijn ingesteld voor de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is (1 Corinthiërs 12:27). Wanneer een ritueel een kerkelijke gewijde handeling inhoudt, waarvan men meent dat zij door Christus is ingesteld, duikt de term ‘sacrament’ op. In zowel de rooms-katholieke als in de protestantse kerk spelen twee sacramenten de hoofdrol: doop en avondmaal. Voor beide gelden strikte regels, niet alleen voor de uitvoering, maar ook voor degenen die ze uitvoeren en ontvangen. 13

De geschiedenis wijst uit dat sacramenten voertuig waren in machtsstrijd, scheuring en dominantie. In de Hebreeuwse Schrift is dat anders. Wie de Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel leest, zal daar plenty rituelen tegenkomen. Zij zijn door God aan strikte voorschriften gebonden. Sommige rituelen mogen alleen door priesters worden uitgevoerd, andere ook door het volk. Die rituelen zijn een verkondiging van Wie Jahweh is en voor Zijn volk zal zijn. God heeft woorden gesproken en laten optekenen die alleen aan Joden en alleen aan niet-Joden gericht zijn. Daarnaast heeft Hij woorden gesproken die in het bijzonder gericht zijn aan allen die in Christus geroepen gelovigen zijn, zonder onderscheid naar Jood en niet-Jood. Ook al is niet alles in de Schrift voor onze oren bedoeld, ligt zij wel voor ons open, juist omdat zij Gods handel en wandel, Zijn almacht en majesteit onthult en bovenal wat Zijn drijfveer is: de hoogst mogelijke liefde! Dank zij die Liefde zal Hij uiteindelijk de gehele mensheid aan Zijn hart drukken en zal de gehele mensheid, zullen állen, Hem als de Vader (h)erkennen en loven (1 Corinthiërs 15:28). In deze publicatie zal ik ingaan op de vraag of voor de uitgeroepen gemeente, die het lichaam van Christus is (1 Corinthiërs 12:27), ook bepaalde rituelen en sacramenten gelden. 14

Vooruitlopend op wat hierna volgt, kan ik al stellen: voor de gelovigen in Christus heeft de apostel Paulus géén rituelen of sacramenten beschreven. Derhalve zijn de rituelen rond water, brood en wijn puur menselijke inzettingen, die op onjuiste uitleg dan wel inleg berusten van wat in Gods Woord geschreven staat. Wij zullen ons dus moeten ontdoen van alles wat door jarenlange indoctrinatie tussen de oren is komen te zitten. Aan rituelen en sacramenten kleeft in het algemeen een groot gevaar: dat zij ontaarden in louter vormen- en lippendienst en zelfs misbruikt worden om over het volk macht uit te oefenen. En hoeveel mensen zijn niet als baby of op latere leeftijd gedoopt en leefden daarna als ongelovigen? De plechtige viering van het Heilig Avondmaal of de eucharistie blijkt evenmin een garantie “erbij te horen”. Bedenk dat God rituelen haat die verworden zijn tot een leeg en van God losstaand formalisme (Spreuken 15:8; Jesaja 1:13-15). God ziet het hart aan (1 Samuël 16:7) en laat Zich niet, zoals mensen, door uiterlijkheden en menselijke inzettingen voor de gek houden! 15

2. OVER DE DOOP 1. De trefwoorden ‘dopen’ en ‘doop’ Voor ons, leden van het lichaam van Christus, waarin het onderscheid tussen Jood en niet- Jood weg is gevallen, is Gods Woord in het Grieks van belang, vooral waar sprake is van doop. Daarom is het nuttig een overzicht te hebben van de Griekse woorden die op dopen en doop betrekking hebben, respectievelijk baptizô en baptisma. Bij deze woorden gaat het om een ceremoniële wassing, altijd met een zinnebeeldige betekenis. Woorden van de stam baptbaptô baptizô baptismos baptisma onderdompelen (Lucas 16:24; Johannes 13:26; Openbaring 19:13) onderdompelen > dopen (zie ook Marcus 7:4 en Lucas 11:38) het onderdompelen > het dopen (bijv. Marcus 7:4; Colossenzen 2:12; ) onderdompeling > doop (Johannes 13x, Heer 5x, Paulus 3x, Petrus 1x) 17

baptistes hij die onderdompelt > doper (bijv. Mattheüs 3:1; 11:11, 12; 14:2, 8; 16:14; 17:13) Het Hebreeuwse synoniem van baptô is volgens de lezing van de Septuaginta meestal TBL (zeg: tavál). Dat kan echter ook een wassen, baden of spoelen inhouden. Voor deze reinigende handelingen kent de Schrift nog andere woorden: niptô louô plunô wassen, van een deel van het lichaam (Mattheüs 15:2) baden, van het gehele lichaam (Leviticus 8:6 Septuaginta; Hebreeën 10:22) spoelen, van voorwerpen (Openbaring 7:14) 2. Waterdoop en water in de Hebreeuwse Schrift Voor een goed begrip van de waterdoop in zijn eerste vorm – als een louter ceremoniële wassing – is studie van de Hebreeuwse Schriften onontbeerlijk. Dan zal blijken dat de tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo de tegenbeelden zijn van wat zich in de toekomst zou gaan afspelen. In dat verband is ook het visioen van de profeet Ezechiël over de nieuwe tempel van belang. Na deze onderwerpen bekeken te hebben, zullen wij ze in het verband plaatsen met de prediking van het koninkrijk door Johannes de Doper, onze Heer Jezus Christus en Zijn twaalf apostelen. 18

2.1 – Het waterbekken in de tabernakel In de beschrijving van de voorwerpen in de tabernakel, in Exodus 2528, ontbreekt het waterbekken (KIUR, zeg: kijór; NBG51: wasvat, bekken). Dat verschijnt pas vanaf Exodus 30:28 ten tonele, samen met het brandofferaltaar. Iedere priester die de Jahweh wilde naderen, moest het wasvat (bekken) wel passeren. Zonder wassing kon God niet genaderd worden. De wassing was een vast onderdeel van de priesterwijding, de poort naar een nieuw leven dicht bij God.3 De tabernakel is het tegenbeeld van Israëls situatie in de eindtijd en fungeert als een “gelijkenis voor de tegenwoordige periode [kairos]” (Hebreeën 9:9).4 2.2 – De zee en waterbekkens in Salomo’s tempel In de tempel van Salomo, die later de plaats van de tabernakel in zou nemen, werd het waterbekken vervangen door de koperen zee (IM, zeg: jam) en tien koperen, verrijdbare waterbekkens (1Koningen 7:2339). _______________________ 3 Op dat laatste doelt Paulus als hij Titus schrijft over het “bad der wedergeboorte” (Titus. 3:5) als beeld van de totale vernieuwing, wat naadloos aansluit op “de nieuwe mens” in Efeziërs 4:24. 4 Voor tijds- en periodeaanduidingen: De kalender van God - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl). 19

De zee rustte op twaalf runderen, die dienstbaarheid uitdrukken en diende uitsluitend voor de priesters om zich daarin te wassen (2 Kronieken 4:6). Salomo’s tempel is een beeld van de heerlijkheid, waarin de Vredevorst zal komen, het tegenbeeld van het koninkrijk, de vooraankondiging van de tempel die aan de profeet Ezechiël werd getoond. 2.3 – De beek in de toekomstige tempel volgens Ezechiël In de toekomstige tempel zijn noch de zee, noch de tien waterbekkens te vinden. Daarentegen stroomt er onder de drempel van Gods huis water uit dat gezond maakt en leven geeft (Ezechiël 47:1-12). Deze waterloop (NChL, zeg: nachál) maakt het wasvat van de tabernakel, alsook de zee en de tien bekkens van Salomo’s tempel, overbodig. De tempel is nu een beeld van de toekomstige tijd waarin de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 43:2-5, Lucas 16:16) weer onder de Israëlieten zal wonen. 3. Waterdoop in het licht van het komende aardse koninkrijk 3.1 – Berouw als voorwaarde In de Schriftgedeelten die uitsluitend de besneden Joden aangaan, gaat de waterdoop altijd samen met berouw (metanoia - Handelingen 20

2:38). Zij maakt de weg vrij voor de vervulling van de beloften die Jahweh al in de Thora had vastgelegd (Deuteronomium 30:1 e.v.). 3.2 – Johannes de Doper en onze Heer Jezus Het optreden van onze Heer Jezus onder Zijn volk werd voorafgegaan door dat van Zijn wegbereider, Johannes de Doper (Mattheüs 3:1-6). Johannes predikte in de woestijn van Judea dat het koninkrijk der hemelen nabij was. In dat tijdsgewricht had niemand nog weet van de latere ontwikkelingen die de apostel Paulus openbaar zou maken. Het bijzondere van Johannes was dat hijzelf de ceremoniële wassing voltrok – vandaar zijn bijnaam ‘de Doper’. De door Johannes uitgevoerde doop gaf uitdrukking aan het belijden van zonden en berouw tot vergeving van zonden (Lucas 3:3). Daarmee werden de dopelingen als het ware afgezonderd van het volk waartoe zij behoorden. Zij vormden een nieuwe eenheid van Joden die zich met de Komende hadden verbonden. Overigens heeft ook onze Heer Jezus, omwille van die nieuwe eenheid, Zich door Johannes laten dopen (Mattheüs 3:13). Deze doop opent de poort van het koninkrijk dat Johannes de Doper en onze Heer predikten. Jezus Zelf heeft nimmer met of in water gedoopt: dat liet Hij aan Zijn discipelen over (Mattheüs 28:19). In de Pinksterbedeling voegde Petrus aan de doop een dimensie toe: redding van de verschrikkingen in de dag van de Heer (Handelingen 2:14-40). 21

3.3 – Voor wie is waterdoop voorwaarde? Zoals ten tijde van de tabernakel niemand God kon naderen zonder wassing, zo zou in de eindtijd niemand het aardse koninkrijk binnen kunnen gaan zonder doop en de daarbij behorende geestelijke gesteldheid. Alleen met degenen die door doop in Gods ogen rein waren geworden, kon Hij gemeenschap hebben. In die zin fungeerde het wasvat in de tabernakel als beeld van wedergeboorte. De ceremoniële wassing bij de priesterwijding beeldde een wedergeboorte uit tot een leven nabij de Here (Exodus 29:4; Titus 3:5). Eerst wanneer het gehele volk gered zal zijn, het bad der wedergeboorte zal hebben ondergaan en het priesterschap zal bekleden, is er geen wasvat meer nodig, omdat zij allen God nabij zijn (Romeinen 11:26; Johannes 3:3; Exodus 19:6; 1 Petrus 2:9 en Openbaring 1:6). De koperen zee in Salomo’s tempel, is een voorafschaduwing van de stromen van zegen en de daaraan verbonden heiligheid in het duizendjarig koninkrijk. In die tijd zal niemand meer gemaand worden berouw te hebben en boete te doen, omdat dan alle leden van het volk wedergeboren zullen zijn. Dan zal alle vlees komen om in Jeruzalem voor het aangezicht van de Heer Hem te aanbidden (Jesaja 66:23). Dan zal de nieuwe tempel, gezien door de profeet Ezechiël 22

werkelijkheid geworden zijn. Daarin ontbreekt de koperen zee en elk ander wasbekken. In plaats daarvan is de “rivier van leven” gekomen (Openbaring 22:1-3). Pas op de nieuwe aarde zal God Zich onverhuld aan de mensheid tonen. In die aardse volkomenheid zal er geen tempel meer nodig zijn. Wat wij zojuist bekeken hebben, krijgt in de context van de Schriftgedeelten de glans en betekenis zoals die door God bedoeld is voor uitsluitend Israël en de haar omringende volken. Ook al kunnen wij, als leden van het lichaam van Christus, van een en ander kennisnemen, wil dat niet zeggen dat wij het klakkeloos op onze situatie en roeping zouden mogen toepassen. Voor ons geldt een geheel andere waarheid met geheel andere gezonde woorden!5 3.4 – Paulus doopte toch ook? Toen Israël zijn Messias verworpen had, werd de verwezenlijking van de plannen die God met Zijn volk had tot een later tijdstip opgeschort. God koos echter Paulus, die aanvankelijk Zijn bitterste tegenstander was geweest, om dat werk te doen wat Israël had laten liggen: de natiën tot zegen te zijn (Romeinen 15:8-21; Galaten 1:15-16; Titus 1:11). _______________________ 5 Meer informatie: Waar gaat het in de Bijbel om? - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl) 23

Daarbij gold “eerst de Jood” en - op een bescheidener plaats - “ook de Griek” (Romeinen 1:16). Wanneer Paulus het over de doop heeft (1 Corinthiërs 1:14-16), moet deze dan ook in het kader van de toenmalige fase van zijn bediening worden opgevat. Toen gold nog dezelfde voorwaarde als aan Cornelius gesteld was: eerst moest God Zijn heilige geest gegeven hebben (Handelingen 10:44-48; Romeinen 5:5). Later, toen God de tijd daarvoor rijp achtte, bereikte Paulus’ bediening haar hoogtepunt zoals in de Efezebrief en de brieven aan de Colossenzen en Filippenzen te lezen is. Paulus doopte aanvankelijk ”naar Christus in” (eis Christon - Galaten 3:27) en ”naar Christus Jezus in” (eis Christon Iêsoun - Romeinen 6:3). Want zó had de Redder Zichzelf het eerst aan Paulus en aan de natiën geopenbaard: als dé Christus, van Wie de Schrift al vanaf het boek Genesis tot en met de profetenboeken getuigd had. Om de verbinding te leggen met de Gekruisigde voegde hij de naam Jezus, Jahweh-Redder, eraan toe. Maar vóórop stond de opgestane en verheerlijkte Heer. Daarom betekende de doop bij Paulus identificatie met de kruisiging, de dood en vooral de opstanding van de Heer! De dopeling ging als het ware een nieuw opstandingsleven in, aan de heerschappij van de dood ontrukt. 24

Paulus predikte Gods zegen voor de natiën – ook al is Israël tijdelijk terzijde gesteld – te weten eonisch6 leven, maar niet op aarde en ook niet in het land Israël en Jeruzalem. Paulus werd “bedienaar van Christus Jezus naar de natiën” (Romeinen 15:16). De roeping van de apostel Paulus bereikte het zenit, toen hij het Woord van God “volgemaakt”, compleet gemaakt had en het geheimenis onder de natiën mocht onthullen: “Christus onder jullie, de verwachting van de heerlijkheid” (Colossenzen 1:25-27). Het is de periode waarin wij nu leven, waarin de gemeente uitgeroepen is die het lichaam van Christus is. Dat is het cruciale moment in Paulus’ bediening en van het hoogste belang voor Gods heiligen in deze tijd. In zijn brieven aan de Romeinen en de Corinthiërs geeft de apostel duidelijk aanwijzingen naar iets ongekend hogers (1 Corinthiërs 12:31). Het was in die samenhang dat allerlei tekenen zouden ophouden, er niet meer gedoopt werd en alleen geloof, hoop en vooral liefde zouden resteren (1 Corinthiërs 13). 3.5 – Wat is de rol van water en geest? Voor alle duidelijkheid volgt hier in een notendop de ontwikkeling in de rol van water en geest vanaf Johannes de Doper tot Paulus’ uiteindelijke bediening. _______________________ 6 Leven dat met Christus verborgen is in God (Colossenzen 3:3-4), bepaald door Gods geest en niet door het vlees waarin de dood regeert. 25

Ten tijde van Jezus’ wandeling op aarde bestond alleen de waterdoop. In de pinksterperiode werd daaraan de doop met de geest toegevoegd (Handelingen 1:5). Tijdens Paulus’ aanvankelijke bediening, kwamen beide dopen naast elkaar voor, maar in omgekeerde volgorde. In onze bedeling geldt evenwel weer één doop (Efeziërs 4:5), de doop in de geest! Het gaat nu niet meer om een uiterlijke wassing, maar om een innerlijke werkelijkheid, reiniging door de geest. Nu is het alleen Gods geest die telt. één doop water twee dopen water twee dopen één doop geest geest één doop Johannes de Doper en de Heer geest water Pinksterperiode Paulus’ eerdere bediening één doop Paulus’ latere bediening Eens zal de dag van God aanbreken met nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2Petrus 3:12-13). Dan zal God bij de mensen wonen in een nieuw Jeruzalem van ongekende schoonheid (Openbaring 21:10 en 21). 26

Dan zullen tempel en tempeldiensten afgedaan hebben. De heerlijkheid die aldus in het verschiet ligt, wacht echter niet de leden van de gemeente die het lichaam van Christus is! Hun wacht op een eerder tijdstip de realisatie van een geheel andere, hemelse verwachting! Feitelijk zijn zij in de geest nu reeds een nieuwe schepping (2 Corinthiërs 5:17). Het is Gods geest die hen gereinigd heeft. Daaraan valt niets meer toe te voegen en zéker niet door waterdoop! 3.6 – De clou van de doop bij Paulus In 1 Corinthiërs 12:12-13 stelt de apostel duidelijk dat de uitgeroepen gemeente, die het lichaam van Christus is, met haar vele leden een éénheid vormt: allen tot één lichaam gedoopt, allen met één geest gedrenkt. Paulus stelde niet voor niets al in 1 Corinthiërs 1:14 dat hij dankbaar was dat hij alleen de waterdoop bij Crispus en Gajus toegepast had. Want na de terzijdestelling van Israël, werd uitsluitend de werking van Gods geest bepalend, zich uitend in die unieke, liefdevolle genade die naar alle volken uitstroomde, mensen uitriep tot één wereldwijde gemeente en hen voorbestemd had om te midden van de hemelingen Gods veelvuldige wijsheid bekend te maken (Efeziërs 3:8-11). Paulus wijst in 1 Corinthiërs 10:1-2 op een parallel met deze waterloze doop in Israëls geschiedenis; bij de uittocht uit Egypte waren alle Israëlieten onder de wolk en gingen allen door de zee. 27

Aldus zijn allen in Mozes in de wolk en in de zee gedoopt (ebaptithêsan staat er). Zo betraden zij veilig de woestijn. Door deze doop – waaraan geen druppel water te pas kwam – scheidden zij zich van Egypte af om zich met Mozes te verbinden, niet meer als een agglomeratie van twaalf stammen, maar als één volk, waaruit later de Messias zou voortkomen. 4. Doop in Paulus’ volkomenheidsbrieven De Efezebrief en de brieven aan de Filippenzen en Colossenzen worden juist om hun unieke en ultieme verkondiging Paulus’ “volkomenheidsbrieven” genoemd. De Efezebrief onthult een onmiddellijke nabijheid van God, onbelemmerd door de tussenkomst van voorhof, altaar, wasbekken, het heilige, de voorhang en welk ander middel ook maar. In Christus zijn Israël en de natiën, besnedenen en onbesnedenen, één gemaakt. In Christus zijn de natiën, die eens veraf waren, nabijgekomen in Christus bloed (Efeziërs 2:13). Het bloed dat Hij aan het kruis vergoten had, baande een weg die nu rechtstreeks naar Gods troon voert. Doop afgedaan? Heeft de doop daarmee afgedaan? Waarom spreekt Paulus in Efeziërs 4:5 toch nog van “één Heer, één 28

geloof, één doop”? Omdat zowel Israël als de natiën thans door God op gelijke voet in genade aangenomen zijn, zonder enig onderscheid, zonder enige voorkeursbehandeling. Tijdens Paulus’ optreden schoof de waterdoop naar de achtergrond en trad de doop met de geest naar voren. In Efeziërs 1:13 is het zover gekomen dat Paulus kon stellen: “In Hem zijn ook jullie, die het woord der waarheid horen […] verzegeld met de geest van de belofte, de heilige!”. Dit garandeert de toegang tot iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). Het is nu Gods geest die allen “doopt” tot één lichaam! Waar Paulus spreekt van één doop, moet dat dus wel louter en alleen de doop met heilige geest inhouden. Water komt er niet meer bij te pas! Doop en besnijdenis De leer dat de (water)doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, strookt niet de woorden in Colossenzen 2:6-15. Het gaat om een zinnebeeldige besnijdenis, niet met handen gemaakt, in het afstropen van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus, aan het kruis tot stand gekomen, met Hem samen begraven in de doop. In plaats van de lichamelijke besnijdenis en de doop, die voor de Israëlieten voorwaarde was om te kunnen naderen tot een verborgen God, hebben wij thans de ware besnijdenis en de ware doop, namelijk door met Christus de dood in te gaan en met Hem weer op te staan 29

(Colossenzen 2:12). Onze doop bestaat uit onze opwekking uit de doden door het geloof in de werkzaamheid van God. Dat is al realiteit in Gods ogen, maar zal voor ons realiteit worden wanneer wij, in een volkomen ander lichaam, door onze Heer en Redder van aarde naar Hem toe weggerukt zullen worden (1 Thesssalonicenzen 4:16-17). 5. Geen doopritueel, maar wat dan wel? Sommigen missen misschien het ritueel van de waterdoop. Dat gemis zal echter als sneeuw voor de zon verdwijnen, zodra zij zich bewust worden van de bijzondere roeping waarmee zij door God geroepen zijn. Paulus schreef hierover in Efeziërs 1:4: “…zoals Hij ons heeft uitgekozen in Hem [Christus] vóór de nederwerping7 der wereld …” Anders gezegd: nog vóór ons DNA-materiaal in de moederschoot tot ontwikkeling kwam, had God ons zelfs al vóór de nederwerping van de wereld op het oog. Door talloze geslachten heen heeft Hij ons geleid tot de persoon die wij nu zijn. Hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen! (Romeinen 11:33) _______________________ 7 Het Griekse katabolè betekent “neer-werping” Het verwijst naar een catastrofe waardoor de aarde een troosteloze chaos was geworden (Genesis 1:2). De vertaling “grondlegging” past eerder bij het Griekse woord themelios, waar het om het leggen van een fundament gaat. 30

Zegel van de geest van de belofte God, de Vader, kent ons door en door, met al onze fouten en gebreken, maar tóch heeft Hij ons Zijn zegel opgedrukt. Geen macht ter wereld is in staat dat “zegel van de geest van de belofte” (Efeziërs 1:13) te verbreken. Het is louter liefde die God ons door onze Heer Christus Jezus zo geschonken heeft, want “wie zal ons scheiden van de liefde van God die is in Christus Jezus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?” In Romeinen 8:39 staat het antwoord: “noch hoogte noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, de liefde in Christus Jezus, onze Heer!” Wij heilig en smetteloos? Het is Gods werk, door Christus Jezus, onze Heer, dat wij ons geroepen heiligen mogen weten. Na onze wegrukking8 uit de aardse sfeer, na onze ontmoeting met onze Heer in de lucht (1 Thesssalonicenzen 4:13-17; 1 Corinthiërs 15:51-55), zal Hij aan Zichzelf een heerlijke uitgeroepen gemeente presenteren, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend. Dan zullen wij door God als heilig en smetteloos gezien worden. Want het is Christus Die ons als uitgeroepen gemeente heiligt _______________________ 8 “Wegrukking” slaat op het Griekse woord arpazô. De gangbare Bijbelvertalingen noemen het “wegvoeren” en “opnemen” alsof het niet om een gebeurtenis gaat die zich plotsklaps en pijlsnel voltrekt. 31

haar reinigend met het waterbad in Zijn woord (Efeziërs 5:25-27). In dat goddelijke licht bezien heeft een waterdoop voor ons dus geen nut meer, omdat God Zelf die overbodig gemaakt heeft. Paulus bad: “de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, geve jullie geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem!” (Efeziërs 1:17). Bij eenieder van ons heeft God op een gegeven moment de zon van Zijn liefdevolle, onvoorwaardelijke genade in het hart laten doorbreken. Omdat Hij ons het zoonschap geschonken heeft en wij nu zonen zijn, vaardigde God de geest van Zijn Zoon af in onze harten, die roept: “Abba! Vader!” (Galaten 4:6). Hoe kunnen wij daarvan beter getuigen dan als navolgers van God als geliefde kinderen te wandelen in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad (Efeziërs 5:1)? Laat dat ons dagelijks ononderbroken en levenslang durend “ritueel” zijn! 32

3. OVER DE HEER-LIJKE MAALTIJD 1. Paulus in Corinthe (Handelingen 18:1-18) Paulus heeft in Corinthe anderhalf jaar verblijf gehad. Op zekere dag werd hij door tegenstanders voor de bêma van proconsul Gallio gesleept. Deze verklaarde de aanklacht tegen Paulus echter niet-ontvankelijk. Dat moet zich hebben afgespeeld in de jaren 51 en 52, de ambtstermijn van Gallio. De brief die ons bekend is als de eerste brief aan de Corinthiërs heeft hij enkele jaren later vanuit Efeze verzonden. Corinthe was in Paulus’ dagen de voornaamste stad van het Romeinse wingewest Achaia. Er woonden voornamelijk Romeinen, Grieken en door keizer Claudius uit Rome verdreven Joden. De oorspronkelijke stad was met Romeinse grondigheid verwoest, maar later door de Romeinen in grote luister herbouwd. Paulus moet dus schitterende bouwwerken gezien hebben van amper 100 jaar oud. Zoals in die tijd gebruikelijk stonden er ook indrukwekkende tempels, waaronder die van Aphrodite9. _______________________ 9 Door de Romeinen Venus genoemd. 33

Deze godin werd enthousiast vereerd als godin van de liefde, schoonheid, seksualiteit en vruchtbaarheid. Dat heeft zijn stempel op de bewoners en bezoekers gedrukt, met alle grootschalige smeerlapperij van dien, waarvan ook leden van de ecclesia niet vies bleken te zijn (1 Corinthiërs 5). Paulus constateert er nog meer misstanden, die de vrucht van het vlees zijn en allesbehalve van de geest. Dat bleek vooral uit de gang van zaken als de leden van de gemeente samenkwamen. Uit de brief kan niet worden opgemaakt of het om samenkomsten ging zoals wij die heden ten dage kennen, bijvoorbeeld als de samenkomsten op zon- en feestdagen. Hoogstwaarschijnlijk juist niét. Want feitelijk berusten die niet op de Schrift, maar op wat de kerken er in hun instituties van gemaakt hebben. Dat heeft ook zijn funeste weerslag gehad op de opvattingen omtrent de Heer-lijke maaltijd. 2. Maaltijd In het oude Midden-Oosten was een maaltijd niet altijd een zaak van eten en drinken alleen. Dat is daar heden ten dage nog steeds herkenbaar. Een maaltijd kon ook de uitdrukking zijn van royale gastvrijheid (bijv. Genesis 18:1-8). 34

Het met elkaar delen van eten en drinken kon eveneens fungeren als teken van vriendschap (bijv. Genesis 26:28-30) en ter bezegeling van een verbond (bijv. Genesis 31:52-54). Bovendien kon de maaltijd het voertuig van vreugde zijn (bijv. Nehemia 8:10-11). Meestal vervulde iedere maaltijd al deze functies tegelijk, waarbij één functie meer op de voorgrond kon staan dan de overige. De Farizeeën en schriftgeleerden begrepen dan ook heel goed wat de Heer zeggen wilde door met tollenaars en zondaars maaltijd te houden (Lucas 5:30). De symboliek van de maaltijd komt tot volle uitdrukking in het koninkrijk (Lucas 22:30) en is terug te vinden in de beeldspraak van de Heer in Johannes 6:53-58 - “Wie Mijn vlees opeet en Mijn bloed drinkt: hij blijft in Mij en Ik in hem” (v.56). Ook in de maaltijd die de Heer gehouden heeft, komen gastvrijheid, verbondenheid en vreugde tot uitdrukking. Zoals wij hierna zullen ontdekken, heeft het de Heer behaagd bij Paulus de maaltijd in een veel hoger perspectief te plaatsen. 3. Het laatste pesachmaal van de Heer 3.1 – Tijdstip De evangelisten geven aan dat deze bijzondere maaltijd gehouden werd op een tijdstip dat binnen de door de wet gestelde termijn viel: “in de eerste maand op de veertiende dag tussen de twee avonden” 35

(NBG: “in de avondschemering”; Statenvertaling: “tussen twee avonden”), dat is tussen de zonsondergang waarmee de veertiende Niesan begint en de volgende zonsondergang (Leviticus 23:5-8). Het “pascha” mocht al “in de avond, als de zon onder gaat” worden geslacht (Deuteronomium 16:6). Volgens de wet mocht van het vlees van het pascha niets overblijven en geen been daarin gebroken worden (Exodus 12:46, Nu 9:12).10 Als brood mochten daarbij uitsluitend ongezuurde “matses” gegeten worden (Exodus 12:18). Uit de verslagen in de drie synoptische evangeliën (Mattheüs, Marcus en Lucas), gelezen in de Griekse tekst of in een daarmee overeenstemmende concordante vertaling, kan worden afgeleid dat Jezus met Zijn discipelen al in de eerste avond – de avond die de veertiende Niesan inluidde – brood en wijn gedeeld heeft. Later, en nog steeds binnen diezelfde wettelijke termijn, zou Hijzelf als pascha worden geslacht door Zijn kruisiging op het derde uur en Zijn dood op het negende uur (Marcus 15:25, 34 en 37).11 Het was misschien niet gebruikelijk om zo vroeg het Pesachmaal te vieren, hoewel de Heer ook toen niets deed dat in strijd met de wet zou zijn. _______________________ 10 Vergelijk hiermee Johannes 19:36 - “van Hem zal geen been gebroken worden”. 11 Voor uitvoerige uitleg: Op welke dag is de Heer opgestaan - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl) 36

God had al bij het geven van de wet voorzien dat Zijn Zoon zo zou handelen. Jezus verruimde Zijn laatste Pesachmaal voor Zijn discipelen met twee nieuwe perspectieven: naast een maal ter gedachtenis aan Israëls bevrijdende uittocht uit het land Egypte (Deuteronomium 16:3), a. een maal ter gedachtenis aan Zijn lijden en sterven dat Hij diezelfde dag als Lam Gods (Johannes 1:29) zou ondergaan en b. een maal ter gedachtenis aan Zijn terugkeer als Koning van Israël om met Zijn discipelen in het koninkrijk wederom Pesach te vieren (Lucas 22:16, 29, 30). Wanneer Paulus in 1 Corinthiërs 11:23 schrijft “de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd”, moet het dus om een maaltijd gaan die Hij nog gehouden heeft vóór Judas’ verraad, dus in de nacht van die 14e Niesan. Dan kan het niet anders of dat moet dezelfde maaltijd zijn geweest als waarover de evangelisten berichten. 3.2 – Een inzetting? Wat de evangeliën over het pascha met de Heer vermelden, kan niet worden aangemerkt als de “instelling van het heilig avondmaal” alsof Jezus Zijn discipelen opdracht zou hebben gegeven die maaltijd voortaan tot Zijn gedachtenis te herhalen. Wanneer Hij alleen volgens Lucas 22:19 zegt “Doet dit tot Mijn gedachtenis”, dient dat om Zijn discipelen op de betekenis van dit pesachmaal te wijzen. Dat zouden zij eerst later ten volle gaan begrijpen. 37

De context gebiedt deze maaltijd louter te zien als het laatste pesachmaal dat Jezus met Zijn leerlingen hield ter voorbereiding op Zijn slachting als pascha. Hij kondigt daarbij aan dat de eerstvolgende gelegenheid om dit gedachtenismaal te vieren met het drinken van de “vrucht van de wijnstok”, zich in het koninkrijk zal voordoen! 3.3 – Ter herhaling? Het eenmalige karakter van de bijzondere pesachmaaltijd zoals door Mattheüs, Marcus en Lucas belicht, is blijkens Handelingen 2:42 door de eerste, vóór-Paulinische gemeente goed begrepen. Daar wordt met geen woord gerept van een “maaltijd van de Heer”, laat staan van een “heilig avondmaal”! Zoals uit wat hierna volgt zal blijken, laat vergelijking van de betreffende teksten, een essentieel verschil zien tussen de maaltijd in 1 Corinthiërs 11 en de maaltijd in Mattheüs 26, Marcus 14 en Lucas 22. 4. De Heer-lijke maaltijd 4.1 – Samenkomen en maaltijd houden In 1 Corinthiërs 11:17-25 vallen een paar gegevens op: de leden van de gemeente te Corinthe blijken regelmatig, misschien wel dagelijks, samen te komen. 38

Dat is niet zo vreemd, want zo konden zij even afgezonderd zijn van een hun niet bijster goedgezinde omgeving ( – lees Handelingen 18:1217 maar). Het is immers niet onwaarschijnlijk dat naast de vrome Joden ook vele andere Corinthiërs hen verachtten. In Paulus’ dagen waren buiten Israël alleen synagogen en de tempels van de Grieks-Romeinse goden de centrale plaatsen van godsdienstige samenkomsten. Kerkgebouwen bestonden toen nog niet. De gelovigen moesten derhalve samenkomen op plaatsen met een geschikte outillage. Dat konden een of meer woonhuizen zijn, waarvoor vooral die van de rijke leden in aanmerking kwamen. Gezamenlijke maaltijden In het Nabije Oosten was het – en is het nog steeds – gebruikelijk om gezamenlijk maaltijden te houden. Daaraan konden niet alleen de bewoners van een huis deelnemen, maar ook buurtgenoten en van elders afkomstige gasten. Men spreidt dan een kleed uit over vloer of tafel, waarop alle disgenoten de door hen meegebrachte etens- en drinkwaren kunnen uitstallen, aldus bijdragend tot een bevredigend stillen van ieders honger en dorst. Afhankelijk van de gelegenheid en feestvreugde kon de dis rijker en overvloediger zijn dan anders. Voor schrijver dezes was dat een normaal tafereel toen hij in Egypte opgroeide. 39

Overigens doen zich heden rond het gehele mediterrane gebied nog dagelijks dergelijke taferelen voor. Bij het lezen van wat Paulus over het houden van maaltijden schrijft, rijst onwillekeurig hetzelfde beeld. Als geroepen heiligen bijeen Naast de reguliere maaltijden in huiselijke kring blijken te Corinthe ook maaltijden gehouden te worden waarbij het samenkomen als “geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen” (1 Corinthiërs 1:2) hoofdschotel was. Uit 1 Corinthiërs 11:17-25 kan worden afgeleid, dat de apostel daarvan geen prettige indruk had, hetzij door berichten van broeders, hetzij door eigen waarneming. De maaltijden die als geloofsbeleving met elkaar genoten werden, konden niet altijd en overal als waardig worden gekwalificeerd. Dat was voor de apostel Paulus reden een en ander recht te zetten. Wanneer de broeders als gemeente bijeenkwamen om Christus te gedenken, in het bijzonder wat Zijn kruisdood en het daarop gebaseerde evangelie voor hen betekende, moest dáárop het accent liggen! Als daarbij, naar oosterse gewoonte, voedsel en drank beschikbaar was, mocht het terecht uitermate ongepast gevonden worden als dat in vreetpartijen en ruzies ontaardde of dat men zich erop stortte nog voordat iedereen om de dis zat. Daarom verwijst de apostel naar wat hij van de Heer Zelf – en van niemand anders – ontvangen heeft, namelijk de woorden voor een 40

maaltijd waarmee men op waardige wijze de betekenis van de dood van de Heer (Kurios) gedenkt: een “Heer-lijke maaltijd” (kuriakon deipnon - 1 Corinthiërs 11:20)! 4.2 – Is het “Heer-lijk” of “van de Heer”? Het Griekse bijvoeglijk naamwoord kuriakon – letterlijk “Heer-lijk”12, elders meestal met “van de Heer” of “des Heren” vertaald – komt alleen voor in 1 Corinthiërs 11:20 en in Openbaring 1:10 (“in de Heerlijke dag”). Paulus heeft het als enige letterlijk over de “Heer-lijke maaltijd”! Het moet dus wel gaan om een maaltijd die zich onderscheidt van andere maaltijden en van het jaarlijkse pesachmaal. Het is een aangelegenheid die exclusief de gemeente van geroepen gelovigen uit Joden en natiën aangaat. Paulus refereert alleen in 1 Corinthiërs aan deze maaltijd en grijpt daarop in zijn overige brieven niet op terug. Het is voor een zuiver verstaan van de Schrift dus beter om niet “maaltijd van de Heer” te bezigen. Het is ook goed om te bedenken dat Paulus de woorden van de “Heerlijke maaltijd” aan de Corinthiërs heeft doorgegeven nog voordat de vier evangeliën geschreven waren, waarschijnlijk in het jaar 57, terwijl _______________________ 12 Het achtervoegsel “-lijk” drukt, net als vaak het Griekse achtervoegsel -kon, onder meer iets bezittelijks of een typerende eigenschap uit, zoals in het oude Nederlands “heerlijke rechten”, rechten die uitsluitend een landsheer toekomen. 41

Mattheüs, Marcus en Lucas eerst in het jaar 64 en Johannes in 90 op papyrus gezet werden. Ziet u ook hoe deze gang van zaken perfect aansluit op de lijn in Gods kalender? Want nadat Israël terzijde was gesteld (Romeinen 11:11-15), viel het volle licht op de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is! 4.3 – Van de Heer ontvangen Zoals gezegd schrijft Paulus als enige en alleen in 1 Corinthiërs over “de Heer-lijke maaltijd”, en wel in 1 Corinthiërs 11:23-26. Dit gedeelte leidt hij in met de mededeling “want ik heb van de Heer ontvangen wat ik ook aan jullie heb doorgegeven dat ...”. In de verzen 23b- 26 herhaalt hij deze woorden. Het gebruik van het voornaamwoord “ik” (egô) in “want ìk heb ontvangen vanaf (apo) de Heer”, wijst op een directe communicatie met de Heer, naar wij gevoeglijk mogen aannemen door de geest. Overigens wijst het gebruik van “jullie” (humeis) naast “ik” (egô) eveneens op directe communicatie met de broeders. 4.4 – Voor het lichaam van Christus? Sommigen onder ons vragen zich ernstig af of de Heer-lijke maaltijd wel bedoeld is om als zodanig gehouden te worden in de gemeente die het lichaam van Christus is. Om daarover klaarheid te krijgen is een nauwkeurige, onbevooroordeeld lezen van de Schrift noodzakelijk, vooral van de context waarin Paulus over de Heer-lijke maaltijd geschreven heeft. 42

Heb er dan wel erg in dat de term “lichaam van Christus” niet beperkt is tot wat men de “overgangsperiode” noemt. Dat is de periode waarin steeds duidelijker wordt dat Israël tijdelijk terzijde is gesteld en het evangelie zich richt tot alle mensen, Joden, Romeinen, Grieken en welk ander volk ook maar. Waarom anders zou Paulus die term niet alleen in 1 Corinthiërs 12:27, maar ook in Efeziërs 4:12 gebruikt hebben? 4.5 – “Ook ons pascha”? Hoe kan dat? In 1 Corinthiërs 5:7-8 grijpt Paulus terug op het pascha en de ongezuurde broden in een gedeelte dat, gezien de structuur van de brief, parallel loopt met het gedeelte over de maaltijd van de Heer in 1 Corinthiërs 11:17-34. Hij herinnert de Corinthiërs eraan dat “ons pascha”, Christus, voor ons geofferd werd en maant hen daarom feest te houden “niet met oud gist, ook niet met gist van kwaad en boosheid, maar met ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid. Klaarblijkelijk is voor ons eveneens sprake van een “voorbijgaan”: Paulus heeft het ook tegen geroepenen uit de natiën, onbesnedenen, en niet alleen tegen Joden. Daarom kan het niet anders zijn dan dat hij “ons pascha” hier in beeldspraak gebruikt heeft, als voorbeeld voor alle broeders, Joods of niet. Niettemin menen velen dat Paulus met “pascha” tóch naar een puur Joodse aangelegenheid verwijst, in het bijzonder naar de wijze waarop onze Heer Zijn laatste pesachmaal gehouden heeft. 43

Dat zou dus ook opgaan voor de passage in 1 Corinthiërs 11:17-34. Paulus heeft het daar echter niet over de viering van Israëls uittocht uit Egypte, maar over de zinnebeeldige betekenis van “pascha”. Dat wordt helder wanneer wij weten wat het woord ‘pascha” feitelijk betekent. Dat woord is afgeleid van het Hebreeuwse woord PhSCh (zeg: pasách) dat “voorbijgaan” betekent. In Exodus 12, waar Jahweh de Israëlieten gebiedt jaarlijks de uittocht uit Egypte, het land van slavernij en dood, te gedenken, zegt Hij “Dit is pesach voor Jahweh” (Exodus 12:11). Het verwijst naar het voorbijgaan van Israëls ellende onder de Egyptische knoet en tegelijk naar het voorbijgaan van de dood aan de met bloed bestreken deurposten (Exodus 12:13). Welnu, als apostel van de opgestane en verheerlijkte Heer Christus Jezus mocht Paulus ook aan ons, niet-besnedenen, een evangelie verkondigen dat een overeenkomstig “voorbijgaan” inhoudt. Denk maar aan onder meer deze zinnen: • “… zoals Hij ons uitgekozen heeft in Hem vóór de nederwerping der wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn (Efeziërs 1:4); • “In Hem hebben wij de vrijkoping door Zijn bloed” (Efeziërs 1:7a); • “Thans echter, in Christus Jezus, zijn jullie die eens veraf waren, nabijgekomen door het bloed van Christus” (Efeziërs 2:13); 44

• God ziet ons aan in de Zoon van Zijn liefde in Wie wij de vrijkoping hebben, de vergeving van de zonden (Colossenzen 1:13-14). In die zin is het dus wel degelijk ook ons pascha, dus als metafoor die past in het evangelie dat Paulus ons verkondigd heeft, als een werkelijk blij makende boodschap! 4.6 – Geen pesachmaaltijd Paulus geeft 1 Corinthiërs 11:23 al voldoende stof om de bewering te logenstraffen dat de maaltijd van de Heer puur “Joods” zou zijn en derhalve van dezelfde strekking als het laatste pesachmaal van onze Heer. Dat verband leggen echter kerkelijke leringen wél, domweg omdat zij zich plegen toe te eigenen wat God alleen voor Israël bedoeld heeft. Maar staat er niet: “want ik heb van de Heer ontvangen wat ik ook aan jullie heb doorgegeven”? Zijn die “jullie” niet de leden van de gemeente die als lichaam van Christus uitgeroepen is? Paulus heeft een en ander niet van Petrus of de Twaalven13 ontvangen, maar door een bijzondere openbaring van de Heer Zelf en dit vervolgens ook aan de gemeente te Corinthe doorgegeven. In 1 Corinthiërs 11:26 stelt hij: “Want zo dikwijls als jullie dit brood _______________________ 13 De twaalf leerlingen van de Heer, later de twaalf apostelen, ook wel genoemd ‘de twaalven’ (1 Corinthiërs 15:4). 45

eten en deze beker drinken, boodschappen jullie de dood van de Heer, totdat Hij komt”. De boodschap van de Heer-lijke maaltijd sluit aldus naadloos aan bij wat Paulus bedoelde met “ook ons pascha” in 1 Corinthiërs 5:7 en wat hij verkondigde over onze gelijktijdige verandering en wegrukking in respectievelijk 1 Corinthiërs 15:51-52 en 1 Thessalonicenzen 4:16-17. Daarentegen verwees het pesachmaal, dat onze Heer met Zijn discipelen hield, louter naar Zijn slachting als pascha, aan het kruis. 4.7 – Geen inzetting In Efeziërs 2:15 en Colossenzen 2:14 schrijft Paulus dat de wet van geboden in inzettingen buiten werking is gesteld. Wellicht nog behept met de kerkelijke gedachte dat de Heer-lijke maaltijd een “inzetting” zou zijn, wijzen sommigen ook het houden van deze maaltijd als “Joods” af. Hun gedachtegang is duidelijk: de maaltijd van de Heer is een inzetting, inzettingen zijn buiten werking gesteld, daarom hoort de viering van de maaltijd niet in de gemeente thuis. Wie de betreffende Schriftplaatsen en hun context onder de loep neemt, zal echter inzien dat ze volstrekt niet op de Heer-lijke maaltijd van toepassing zijn, maar op puur Joodse aangelegenheden. En hebben wij niet reeds vastgesteld dat de Heer-lijke maaltijd géén Joodse aangelegenheid is? Zoals eerder opgemerkt schrijft Paulus alleen in 1 Corinthiërs over de Heer-lijke maaltijd en nergens anders. 46

Gezien zijn woorden die aan 1 Corinthiërs 11:23-29 voorafgaan en erop volgen, kan het niet anders dan om een maaltijd gaan die de leden van de Corinthische gemeente met elkaar genieten, niet in een plechtige “dienst van schrift en tafel”, maar “gewoon” met elkaar. Wanneer Paulus zo’n plechtige dienst op het oog zou hebben gehad, was hij daarop elders in zijn brieven wel teruggekomen, bijvoorbeeld met aanwijzing van iemand die daartoe speciaal bevoegd zou zijn. Er is hier dan ook geen sprake van een loodzware inzetting of een heilig sacrament! 5. De Heer-lijke maaltijd nader bezien 5.1 – De context Voor de lezer die kerkelijk opgevoed is, zal het niet meevallen de nuchtere waarheid over de Heer-lijke maaltijd te aanvaarden, zoals door Paulus in 1 Corinthiërs 11:17-26 doorgegeven. Het is een kwestie van nauwkeurig lezen wat er staat en vooral oog hebben voor het verband waarin het geplaatst is. Dat verband geeft het beeld van een samenkomen van de leden van de Corinthische gemeente, waarbij naar oosters gebruik niet alleen gegeten en gedronken wordt, maar vooral gesproken wordt over de betekenis van de Heer in hun leven. In die zin is het een Heer-lijke maaltijd. 47

Paulus constateert echter misstanden bij deze maaltijd: de maaltijd gebruiken als de hoofdmaaltijd van die dag in plaats van vooraf thuis te eten, al beginnen te eten zonder te wachten tot iedereen gearriveerd is en vooral ook maaltijden die een beschamend toneel zijn van misstanden. Dat laatste zal te maken hebben gehad met ruzie over geloofsopvattingen en misschien ook met het verschil in arm en rijk. Het is niet voor niets dat Paulus in 1 Corinthiërs 9 uitvoerig ingaat op zijn taak als apostel om het evangelie van Christus te prediken (1 Corinthiërs 9:12). Zijn brieven ondersteunden dat en dienden tot opbouw van de gemeente die het lichaam van Christus is (Efeziërs 4:12). Want het lichaam is één, ook al verspreid over lokale gemeenten (1 Corinthiërs 12:12). 5.2 – Ongezuurd brood? In 1 Corinthiërs 10:16 spreekt Paulus “brood dat wij breken” zoals ook in 1 Corinthiërs 11:23-24 van “brood dat Hij dankende brak”. In beide gevallen gebruikte de apostel voor “brood” het Griekse woord artos. Dat is de algemene aanduiding van het graanproduct dat dagelijks als baksel uit de oven komt. Bij de maaltijd moest dit wel in stukken gebroken worden om onder de disgenoten verdeeld te kunnen worden. Was het ongezuurd brood? Wanneer dat van essentieel belang was geweest, zou Paulus niet alleen 48

artos, maar ook het woord azumos (gistloos) gebruikt hebben of alleen azumos (zie de vier evangeliën). Dan zou ook de Heer een andere aanduiding van het brood gebruikt hebben, zoals artos azumos (Hebreeuws: “lê’chêm matsót” letterlijk: “brood ongezuurd) of alleen azumos (Hebreeuws: “matsóth”). In dat geval zouden de Corinthiërs zoiets als matses hebben moeten eten. Wij hebben echter al geconstateerd dat de Heer-lijke maaltijd géén Joodse aangelegenheid is en voor de natiën in een geheel ander en boven het aardse uitgaand, perspectief geplaatst is. Het brood is hier niet bedoeld als beeld van het perfecte paaslam, van de absolute zondeloosheid van onze Heer Jezus Christus, maar als beeld van het lichaam dat de uitgeroepen gemeente is. Zolang de leden van dat lichaam nog aan de aarde gebonden zijn en de doden en de levenden nog niet de Heer in een veranderd lichaam in de lucht mochten ontmoeten (zie 1 Thesssalonicenzen 4:17), is de gemeente allesbehalve perfect en zondeloos. Daarom juist is het dagelijks brood, artos, bereid met gist, eigenlijk een zeer toepasselijk en realistisch beeld van de gemeente in haar huidige staat. Dat zij later heilig en smetteloos en onbeschuldigbaar voor Christus’ aangezicht gesteld zal worden (Colossenzen 1:22), is wonderschone toekomstmuziek. Dan zullen wij – nu alleen nog in de geest, straks in werkelijkheid – deel uitmaken van Hem die niet aan bederf onderhevig is. 49

5.3 – Het breken van het brood Wanneer de leden van de Corinthische gemeente aan het einde van de werkdag samenkwamen om met elkaar maaltijd te houden, speciaal om met elkaar het geloof te beleven, te bespreken en te versterken, waren op het kleed of de tafel de broden uitgestald die zij hadden meegenomen of waarvoor de (rijke) gastheer gezorgd had. Het ligt voor de hand dat vervolgens iemand van hen, na het uitspreken van een dankgebed, het sein gaf dat de maaltijd kon beginnen door het brood te breken, waarna iedereen hetzelfde ging doen. Dat wij tegenwoordig, in onze cultuur, het brood niet plegen te breken, maar het in stukken snijden, komt in principe op hetzelfde neer. Wat in Corinthe een normale gang van zaken was, is al vroeg door allerlei menselijke leringen verworden tot kerkelijke hocus pocus.14 Het brood gaf Christus als beeld van de uitgeroepen gemeente die Zijn lichaam is – “Dit is Mijn lichaam voor jullie”. In 1 Corinthiërs 12:12 legt Paulus dit nader uit: “Want net als het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het ene lichaam – velen zijnde – één lichaam zijn, zo ook Christus”. _______________________ 14 Veelzeggend is dat deze uitdrukking een verbastering is van het Latijnse “hoc est corpus meum” (“dit is Mijn lichaam”) bij de consecratie tijdens de eucharistieviering. De toevoeging “pilatus pas” is een verbastering van het credo dat tijdens deze viering wordt gereciteerd: “sub Pontio Pilato passus et sepultus est” (“heeft onder Pontius Pilatus geleden en is begraven”). 50

De woorden van de Heer over het in stukken breken van het brood passen geheel in het beeld van het éne lichaam dat vele leden heeft en tóch geen leden zijn die als los zand aan elkaar hangen, maar bij elkaar behoren en één lichaam vormen. Wie zich dit realiseert, laat het wel uit zijn hoofd om in de gemeente splijtzwam te worden. 5.4 – Voor jullie gebroken? De codex sinaïticus, een van de drie voornaamste handschriften met Griekse grondtekst, heeft, net als die andere handschriften, in 1 Corinthiërs 11:24 staan “Dit is mijn lichaam voor jullie”. In de kantlijn heeft een corrector echter het woordje “gebroken” (klômenon) bijgeschreven (zie afbeelding). Hoewel deze corrector het vaak bij het rechte eind heeft gehad, lijkt dit nu niet het geval te zijn, wanneer die toevoeging althans zou impliceren dat aan het kruis het lichaam van onze Heer gebroken zou zijn. 51

Dat zou in flagrante tegenspraak met de Schrift zijn, waar immers in Johannes 19:36 de woorden van Exodus 12:46, Numeri 9:12 en Psalm 34:20 aangehaald zijn als de vervulling van de profetie dat geen been van Zijn lichaam gebroken zal worden! Zelfs als beeld van de gemeente die het lichaam van Christus is, kan dat beeld niet “gebroken” zijn! Indien de aantekening van de corrector in de marge zou slaan op het breken ter verdeling van het brood, leidt toch de plaats van dat woordje tot misverstand. 5.5 – Beker Volgens 1 Corinthiërs 11:25 nam onze Heer na het maaltijd houden de beker en zei dat deze het teken was van “het nieuwe verbond in Mijn bloed”. Het was ook destijds alom gebruikelijk dat in grotere gezelschappen iedereen een beker had. Alleen wanneer er slechts enkelen om de dis geschaard waren, kon eventueel een beker doorgegeven worden. Nieuw verbond Bij Paulus heeft de Heer het accent gelegd op Zijn woorden: “deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed”. De beker stelt datgene voor wat hij bevat, de wijn, terwijl de wijn het bloed voorstelt waarmee onze Heer aan het kruis het nieuwe verbond bezegelde. 52

Anders dan in de voor Israël bestemde Schriften, heeft onze Heer hier om een zinnebeeldig nieuw verbond op het oog. Zoals in het oude verbond God aan Israël plechtig het bezit van het land Kanaän beloofde (Exodus 6:1-7), is door Hem in dit nieuwe verbond aan ons een plaats te midden van de hemelingen gegarandeerd, in een veranderd lichaam en weggerukt vóór de loop van de komende gerichten. De vervulling daarvan heeft God als een eenzijdige verplichting jegens ons op Zich genomen. Daarom moét voor de leden van het lichaam van Christus het accent wel liggen op de gemeenschap met het bloed van Christus (1 Corinthiërs 10:16b). Zij hebben daarin immers niets anders in te brengen. Later zouden zij door de prediking van Paulus en zijn brieven een completer beeld krijgen van wat dat bloed voor hen en voor de gehele kosmos bewerkt heeft (Romeinen 3:25 en 5:9; Efeziërs 1:7 en 2:13; Colossenzen 1:14 en 20). Wijn In het door de Romeinen prachtig (her)opgebouwde Corinthe, hadden ook Romeinse eet- en drinkgewoonten ingang gevonden. Zij plachten geen pure wijn te drinken – of het moest alleen vers druivensap geweest zijn – maar lengden die aan met vier tot wel tien delen water. De vergelijking met bloed zou kunnen wijzen op het drinken van de vrucht van rode druiven. 53

Het is echter van geen belang of er sprake was van al dan niet gegist druivensap, ook nu weer omdat het hier niet per se gaat om het houden van een soort pesachmaal. 5.6 – Eenheidsmaal Uit 1 Corinthiërs 11:24-26 blijkt, samengevat, dat brood en beker nog meer betekenen, namelijk een maaltijd waarbij gelovigen gezamenlijk gedenken hoe zij door Jezus’ bloed gerechtvaardigd en van de komende toorn gered zijn en met God verzoend door de dood van Zijn Zoon (Romeinen 5:9-11). Tezamen vormen zij, met vele leden, één lichaam, met Christus als het Hoofd (Colossenzen 1:18). Totdat Hij komt! De Schrift wijst dus uit dat een maaltijd die leden van het lichaam van Christus met elkaar houden, door de Heer bedoeld is als gedachtenis-, gemeenschaps- en eenheidsmaal, kortom als de Heer-lijke maaltijd! Paulus voegt daaraan in 1 Corinthiërs 11:26 toe: “Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en deze beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer aan – totdat Hij ook komt!” Dat is de clou van de Heer-lijke maaltijd, wanneer leden van het lichaam ergens samenkomen om een zodanige maaltijd met elkaar te hebben. Wanneer de praktijk echter anders blijkt en men de maaltijd alleen gebruikt om de buik te vullen of om te ruziën over van alles en nog wat 54

– kortom alleen aan het eigen vlees denkt en de wrange vruchten daarvan laat zien –, miskent op grove wijze de betekenis ervan. Dan eet men van het brood of drinkt men van de beker van de Heer op onwaardige wijze! Dan hebben wij het nog maar niet over de verwording van de Heerlijke maaltijd tot een vreugdeloos, leeg en formalistisch ritueel. 5.7 – Instelling van de Heer-lijke maaltijd? a. De woorden “zo dikwijls als” in 1 Corinthiërs 11: 25 en 26 betekenen niets anders dan “iedere keer dat”. Dat kan niet uitgelegd worden als het opleggen van een verplichting tot het houden van een Heer-lijke maaltijd. Er staat alleen dat zo dikwijls als men een Heer-lijke maaltijd houdt, men zich terdege bewust moet zijn wat die maaltijd inhoudt en betekent. b. Er staat nergens waar, wanneer en hoe vaak de Heer-lijke maaltijd gehouden moet worden. Hij kan evengoed in huiselijke kring of ander verband door de leden gehouden worden, al naar gelang de behoefte om met diepe dankbaarheid te gedenken wat de Heer voor ons aan het kruis bewerkt heeft. Want de Heer heeft via Paulus uitsluitend aangegeven hoe en met welke strekking brood en beker door disgenoten gehanteerd moeten worden. c. Er staat nergens in de brieven van Paulus dat de Heer-lijke maaltijd geleid moet worden door een oudste, evangelist of ander gemeentelid met een taak. Er geldt geen eis zoals kerken die voor priesters, dominees of andere ambtsdragers hebben laten gelden. In beginsel zou ieder lid van de gemeente het initiatief ertoe mogen nemen, mits 55

diegene doordrongen is van de betekenis en bedoeling van de maaltijd zoals hiervóór uiteengezet. Overigens kan het geen kwaad eens in de brieven aan Timotheüs en Titus te lezen welke kwaliteiten Paulus van leden met een bepaalde taak en positie verwacht! d. De Heerlijke-maaltijd voegt alleen iets aan het geloofsleven toe, indien men op waardige wijze de dood van de Heer gedenkt, dus beseft wat met brood en beker uitgedrukt wordt en in herinnering geroepen. Waar dit niet het geval is, is slechts sprake van een ordinaire, buikvullende maaltijd. e. Voor zover dat al niet uit het voorgaande mocht blijken, kan de Heer-lijke maaltijd nooit ofte nimmer voorwaarde zijn om zich lid te mogen noemen van de gemeente die het lichaam van Christus is! God, de Vader, heeft ons immers Zijn zegel opgedrukt. Geen macht ter wereld is in staat dat “zegel van de geest van de belofte” (Efeziërs 1:13) te verbreken. Zijn wij niet in Christus al vóór de nederwerping der wereld uitgekozen (Efeziërs 1:4)? “Wat zal ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of het zwaard?” (Romeinen 8:35) 56

NABESCHOUWING Na wat mij nu door Gods Woord onderwezen is, verbaas ik mij telkens weer als ik al die loodzware leerstellingen omtrent de doop lees – alsof die een ticket voor godzalig leven zouden zijn! Zo ook bij de nóg zwaardere, zoniet beklemmende leerstellingen omtrent het Heilig Avondmaal, op grond waarvan waarvan men bepaalde zondaren meent te mogen uitsluiten. Wij hebben het dan over de gevolgen van redeneren zonder Gods Woord goed te kennen en van een vermenging van evangeliën zoals Paulus die in Galaten 1 noemt. De mens kennende en vooral zijn neiging om alles en iedereen aan regels te binden, omdat hij te zwak is om de ruimte die God aan de gelovige biedt aan te kunnen, moet men voor ten minste twee gevaren waken: • De ruimte die in 1 Corinthiërs voor het houden van een Heerlijke maaltijd geboden wordt, tóch weer willen institutionaliseren, in een keurslijf van vaste roosters, als een vast ritueel, kortom met een praktijk die veraf staat van wat er geschreven staat; • Het qua tijd en frequentie willen afgrendelen van de ruimte die de Schrift aan de leden van de gemeente biedt om de Heerlijke maaltijd te houden zoals de Heer die bedoeld heeft. 57

Iedere inperking van de ruimte de Schrift voor het houden van een Heer-lijke maaltijd biedt, zet welhaast automatisch de deur naar twist en afscheiding wagenwijd open. Er zullen beslist nog lezers zijn die zich die onzalige tijd herinneren, waarin het een rooms-katholieke gelovige streng verboden was aan het “Heilig Avondmaal” van de hervormden of gereformeerden deel te nemen en andersom. Zelfs binnen de protestantse denominaties golden zulke verboden, zoals voor de lutheranen om aan de hervormde tafel aan te schuiven en andersom. Nu de Heer-lijke maaltijd, zoals door de Heer via Zijn apostel Paulus gememoreerd, feitelijk een zeer laagdrempelige gebeurtenis is, zonder verdere poespas, kan zo’n gewone maaltijd werkelijk bijzonder heten en een “Heer-lijke maaltijd” genoemd worden. Dat moet voor aanhangers van de Kerk van Rome en van de protestante kerken een moeilijk te verteren zaak zijn, gewend als zij zijn aan de traditie van het “Heilig Avondmaal”. Jammer, want juist het houden van Heer-lijke maaltijden is een uiting van geloof, erkenning en dankbaarheid jegens Hem, Die onze Heer en Redder is. De Heer-lijke maaltijd bevestigt het feit dat wij ons “geroepen heiligen” mogen weten (Romeinen 1:7; 1 Corinthiërs 1:2; Efeziërs 1:1)! En bedroeft de heilige geest van God niet, waarmee jullie verzegeld zijn tot de dag van vrijkoping! Efeziërs 4:30 58

Alfred E. Dekker In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (de publicaties zijn ook als fysieke uitgave verkrijgbaar) Evangelieomniet.nl 61

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
Home


You need flash player to view this online publication