149

Samenvatting 1. De kerkelijke traditie denkt bij het horen van het woord “geloof” aan iets dat de mens moet opbrengen, iets waarin christenen zich van niet-christenen onderscheiden. Maar in de Romeinenbrief gaat het bij “geloof” in de eerste plaats om het geloof van God (Romeinen 3:3-4) en van zijn Zoon, Jezus Christus (Romeinen 3:22,26). Mensen zijn van nature óngelovig (Romeinen 3:3-5, 3:9-18). Godsdienstige mensen even goed als mensen die niets van godsdienst moeten hebben. Joden zowel als Grieken. 2. Calvinisten denken bij het horen van de uitdrukking “gerechtigheid tonen” aan bestraffing van het kwaad aan een onschuldige plaatsvervanger, ten einde het rechtsevenwicht te kunnen handhaven. Maar in de Hebreeuwse Schriften heeft deze uitdrukking de betekenis van “hulp verschaffen”, “redding bieden”, of “heil openbaren”. Wie zijn gerechtigheid toont “zet het verkeerde recht” – niet omdat het verkeerde dat verdient maar omdat Hij zelf een Rechtvaardige, een tzaddiek is. 3. Omdat men van onjuiste uitgangspunten uitging, heeft men van Romeinen 3:25-26 een interpretatie gegeven die met de overige Schriften in strijd is. Volgens Gods eigen zeggen is het onrechtvaardig om in plaats van de schuldigen een onschuldige te straffen (Exodus 23:7). Maar het strekt iemand tot eer en het getuigt van rechtvaardigheid, wanneer men na een provocatie niet uit is op vergelding, maar bereid is om “vurige kolen” op het hoofd van de boosdoeners te stapelen. Zodat de betrokkenen tot ander inzicht komen en zich anders gaan gedragen (Spr.25:21-22). 162

150 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication