31

“Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend” (Jesaja 6:6-7) Uit de woorden van de seraf blijkt dat zonde is “verzoend” (Hebr. bedekt) wanneer de “ongerechtigheid is geweken”. Op symbolische manier werd dit uitgebeeld doordat de seraf Jesaja’s mond aanraakte met een gloeiende kool. Het “vuil” op zijn lippen werd door het vuur van het altaar weggebrand. Van de “ongerechtigheid” van de profeet was daarna niets meer te zien, die was totaal opgeheven. Zijn mond was helemaal “schoon”. Reinigen In het boek Leviticus geeft Mozes een definitie van kaphar: “Dan zal hij [Aäron, de hogepriester] naar buiten gaan naar het altaar, dat voor het aangezicht des HEREN staat, en daarover verzoening doen; hij zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok nemen en dat rondom aan de horens van het altaar strijken. Dan zal hij daarop met zijn vinger zevenmaal van het bloed sprenkelen en het reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten...” (Leviticus 16:18-19) In deze beschrijving van het ritueel van de Grote Verzoendag komt het werkwoord kaphar meerdere malen voor. Mozes omschrijft “verzoening doen” (Hebr. bedekken) als “reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten”. Dat wil zeggen: onreinheid verwijderen en het gereinigde afzonderen (schoon houden). Zodat de onreinheid is “bedekt”. Doordat in de tabernakel alles “schoon” is geworden. 35

32 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication