90

Offers vervangen de offeraar niet De zond- en schuldoffers die in de wet van Mozes zijn voorgeschreven worden door velen beschouwd als aanschouwelijk onderwijs betreffende plaatsvervanging. Men redeneert als volgt: “Op zonde staat de doodstraf (Ezech.18:20). Bij een offer neemt een dier de plaats in van de zondaar. Door handoplegging draagt de offeraar zijn zonde over op het dier (Lev.16:21). Het dier wordt vervolgens in zijn plaats ter dood gebracht. Het bloed wordt op het altaar uitgestort als bewijs dat er slachting heeft plaatsgevonden. Het lichaam van het offerdier wordt verbrand alsof het iets onreins is. God aanvaardt de dood van het offerdier als vergelding voor de zonde. Zo wordt zijn toorn gestild”. Hoewel deze opvatting wijdverbreid is, doet ze geen recht aan het onderwijs van de Bijbel aangaande de offers. Alleen offeren is onvoldoende Uit de Hebreeuwse Schriften blijkt dat God een offer niet per definitie accepteert (ook al is het volgens de voorschriften van de wet gebracht). De Eeuwige is niet tevreden met een gerechtigheid die de zondaar wordt “toegerekend”. Hij verlangt naar “waarheid in het binnenste”, naar verandering van het hart van de offeraar. Indien die verandering ontbreekt dan is een offer voor Hem onaanvaardbaar, zelfs al is het volkomen rein en gaaf. In héél de Tenach wordt dit aan Israël onderwezen: “Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem? Zie, 99

91 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication