96

“Vervolgens zal hij het rund voor het aangezicht des HEREN slachten”… “Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des HEREN”… “Hij zal… zijn offergave… slachten bij de ingang van de tent der samenkomst”… “Hij [de Israëliet] zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het zondoffer slachten…” (Leviticus 1:5, 1:11, 3:2, 4:29). Toch staat er in Leviticus 6:26: “De priester die het als zondoffer offert, zal het eten” (Leviticus 6:26) De priester offerde het rund, hoewel hij het dier niet had geslacht! Blijkbaar is “offeren” iets anders dan slachten. Het offeren is een handeling die op het slachten volgt. Die handeling wordt beschreven in de volgende passage: “En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed nemen en het strijken aan de horens van het brandofferaltaar… De priester… zal het [vet] op het altaar in rook doen opgaan, tot een liefelijke reuk voor de HERE. Zo zal de priester over hem verzoening [Hebr. “bedekking”] doen” (Leviticus 4:30-31) “Offeren” was niet het slachten van een dier. De altaarhandelingen die de priester verrichte waren het offeren. Offeren was het “strijken van het bloed” en het “in rook doen opgaan van het vet”. Slachting was noodzakelijk om een offer te kunnen brengen. Maar de slachting was niet het offer. Om te kunnen offeren moest men beschikken over een altaar. Zonder altaar kon men het vet niet laten “opgaan” en het bloed niet strijken aan de horens. Die horens waren het hoogste punt van het altaar en symboliseerden het naderen tot God, dat ook werd uitgebeeld door het “opgaan” van de rook. De Hebreeuwse term voor een offer is korban (afgeleid van het werkwoord hikrib, dat “naderen” betekent, zie Markus 7:11). Het doel van een offer is, de mens (terug) te brengen bij God. 105

97 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication