Nederlands English


Het beeld van herder en kudde heeft al eeuwenlang gelovigen aangesproken. In beginsel is het een beeld dat op God en Israël slaat en niet op gelovigen die in Christus Jezus zijn. Waarom dan toch de “herderspsalmen” 23 en 100? Omdat veel van de kostbaarheden in Gods schatkamer voor Israël ook voor de natiën buiten Israël van grote waarde zijn. Want het zijn juist die schatten die Gods karakter en bovenal Zijn liefde weerspiegelen.

Twee herderlijke psalmen


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Onderwerp Voorwoord ................................................................ Psalm 23 tekst ........................................................... Vertaling .............................................................. Structuur ................................................................... Jahweh is mijn herder ............................................... In groene oasen ......................................................... Hij laat mijn ziel bijkomen ....................................... Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ................ Ja, waarlijk, ook al ga ik ........................................... U, u staat bij mij ....................................................... U schikt voor mijn aangezicht .................................. Tot slot – wat betekent Psalm 23 voor ons?.............. Psalm 100 tekst ......................................................... Een dank- en aanbiddingspsalm ............................... Structuur ................................................................... Psalm tot dankbetoon ............................................... Weet dat Jahweh, Hij, Hij is de Elohim! .................. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon .......................... Want goed is Jahweh ................................................ blz 6 6-7 7-8 8 8-10 10 10-11 11-12 12-13 13-14 14-15 15-18 19 19-20 20 20-21 21-22 23-24 25 Tot slot – Psalm 100 en de brieven van Paulus ........ 25-26 5 TWEE HERDERLIJKE PSALMEN1 Psalm 23 en 100 Het beeld van herder en kudde heeft al eeuwenlang gelovigen aangesproken. In beginsel is het een beeld dat op God en Israël slaat en niet op gelovigen die in Christus Jezus zijn. Waarom dan toch de “herderspsalmen” 23 en 100? Omdat veel van de kostbaarheden in Gods schatkamer voor Israël ook voor de natiën buiten Israël van grote waarde zijn. Want het zijn juist die schatten die Gods karakter en bovenal Zijn liefde weerspiegelen. Zouden wij jaloers op Israël moeten zijn? Beslist niet, zoals mag blijken uit een vergelijking van de aardse schatten voor Israël met die van Paulus’ evangelie aan het slot van de toelichtingen. PSALM 23 1 Psalm van David. Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. 3 Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. 4 Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij! 1 © Alfred E. Dekker, maart 2024, Rotterdam. Psalm 23 - januari 2006, herziening maart 2024; Psalm 100 – maart 2024. Alle aangehaalde Bijbelteksten zijn volgens de concordante vertaalmethode direct uit de grondtekst in het Nederlands overgezet. De in kleinere letters afgedrukte woorden, hoofdletters, lettertekens en versindeling staan niet in de Hebreeuwse grondtekst. In dit artikel zijn Jahweh en Elohim een weergave van het Hebreeuws. 6
Page 6
5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Psalm van David. De woorden van deze psalm zijn aan David toegeschreven. David wist waarover hij het had, toen Hij Jahweh zijn herder noemde. Hij hoedde immers van jongs af aan de schapen van zijn vader. Op zekere dag werd hij van de kudde weggeroepen, omdat in zijn ouderlijk huis de profeet Samuël op hem wachtte. Bij zijn aankomst zei God tegen Samuël “Deze is het!” en beval hem de jongen te zalven. Wat zal het stil geweest zijn op dat grootse, indrukwekkende moment! De jongste, het kind dat in familierechtelijk opzicht achteraan in de rij van Isaï's kinderen stond, is door God als koning over Israël aangewezen! Na de zalving daalde Gods geest op hem neer. De rest van zijn leven zou die heilige geest David tot profetische woorden en daden drijven (1 Samuël 16:1-13). Eén van de vele vruchten daarvan is deze kostbare, bijzondere psalm. Psalm 23 wordt wel de "herderspsalm" genoemd. Dat slaat op het beeld van de herder in de eerste vier verzen. Het valt op dat David in de verzen 4 en 5 Jahweh direct aanspreekt. Daar heeft hij het over gevaren en vijanden. Zijn boodschap is duidelijk: nood brengt een mens dichter bij God dan wanneer hem alles voor de wind gaat. In nood en gevaar leer je God pas goed kennen. In de overige zinnen richt David zich tot de hoorders (of lezers) van de psalm en bezingt Gods weldaden. Het beeld van herder en zijn schaapskudde hoort bij uitstek bij Israël thuis. Niettemin laat David in deze psalm ook ons, 7 gelovigen in Christus, op eenvoudige wijze zien hoe Jahweh in een mensenleven werkt. De psalm toont daarmee belangrijke aspecten van Gods karakter. Hij is de Enige Die alles in alle dimensies overziet. Hij weet wat wij nodig hebben en Hij geeft ons dat ook, precies op tijd. Hoe grillig ons leven in de ogen van anderen ook lijkt, er loopt altijd een scharlaken draad door ... en die voert regelrecht naar Hem! Wij denken zo vaak dat wij degenen zijn die allerlei zaken in beweging gebracht hebben. Híj is het echter Die ons leidt! Hij heeft met ieder mens een persoonlijk plan dat op onnaspeurlijke wijze bijdraagt aan de voltooiing van Zijn grote plan van de eonen: God alles in allen (1 Corinthiërs 15:28). STRUCTUUR Relatie Gezichtspunt Herder - schaap 1 Hij Weldaden 2 3 4 U Gevaren Heer - huisgenoot 5 Hij Weldaden 6 TOELICHTING 1 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. De vertaling "ik zal niet ontbreken" komt het meest overeen met context en betekenis van het Hebreeuwse werkwoord, in tegenstelling tot de traditionele vertaling “mij ontbreekt niets”. Want David wéét dat hij tot Jahweh’s kudde behoort. Hij zal daar niet ontbreken. En hij verwacht alle heil alleen van Hem. De verzen 1-4 van de psalm laten Jahweh als Herder van Israël zien. Hoewel er met geen woord over schapen gesproken 8
Page 8
wordt, kunnen we ons moeilijk voorstellen dat David zichzelf daarmee niet vergeleken zou hebben. David wist immers uit ervaring hoezeer het leven van schapen van de zorg van de herder afhing. Schapen zijn al sinds mensenheugenis als huisdier gehouden en zijn niet meer in staat om in de vrije natuur zelfstandig te overleven. Schapen missen het vermogen om zelfstandig naar water en voedsel te speuren. Zij kunnen zich evenmin tegen hun vele natuurlijke vijanden verdedigen. Een schaap dat door een val op zijn rug komt te liggen, wacht een zekere dood als het niet overeind geholpen wordt. Waarin schapen tekortschieten, daarin voorziet de herder. De herder is voor zijn schapen van levensbelang. Hoogstwaarschijnlijk had David bij deze psalm het Judese landschap voor ogen. Dat geeft in onze tijd een grotendeels bergachtige, dorre aanblik. Toch moet er in zijn dagen meer groen te zien zijn geweest dan nu, vooral in de regio van Bethlehem (letterlijk: "broodhuis") waar David is opgegroeid. David wist als herder hoe belangrijk zijn taak was om de schapen elke dag van voldoende water, voedsel en veiligheid te voorzien. De herder bepaalt wat goed voor de kudde is. Anders dan in de westerse wereld drijft de herder de schapen niet voor zich uit, maar gáát voor ze uit. Hij leidt ze met zijn stem (zie Johannes 10:3-4). Al roepend voert hij ze naar groene plaatsen, is voortdurend alert op gevaar, behoedt de schapen voor afdwalen en let constant op hun welzijn. Dat maakt het beeld van de herder die zich voor zijn schapen inzet des te sprekender en verhoogt de bijzondere schoonheid ervan. Het is een beeld dat laat zien wat Jahweh voor Israël betekent. Het laat een kant van God zien die ook voor ons, onbesnedenen, goed is te kennen. God laat in Zijn schepping niets aan stom toeval over! Na David is het beeld van God als herder nog vele malen in de Schrift toegepast, onder meer in Psalm 80, Jesaja 40:11 en Ezechiël 34. Het beeld en de profetieën worden in al hun glorie 9 onthuld als onze Heer Jezus verklaart: "Ik ben de uitstekende herder!" (Johannes 10:11). 2 In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Op de middag moest de herder beschutting tegen de stekende zon voor zijn schapen vinden. Dan laat hij zijn kudde rusten op koele plaatsen met mals gras en fris water (zie Hooglied 1:7). David heeft ervaren hoe God in de hitte van het bestaan de zijnen toch van al het nodige voorziet. Alleen Hij weet wat een mens werkelijk nodig heeft en zal hem dat ook geven. Zei onze Heer Jezus niet herhaaldelijk niet bezorgd te zijn (Mattheüs 6)? En zei Zijn apostel Paulus niet hetzelfde: in niets bezorgd te zijn en God te danken bij onze gebeden en smeekbeden (Filippenzen 4:6)? Wij zijn immers in Christus onscheidbaar met Gods liefde verbonden (Romeinen 8). Wij zijn zelfs nu al gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). 3a Hij laat mijn ziel bijkomen. Het is goed te weten dat de mens geen ziel heeft, maar ziel is. Dat leert ons Genesis 2:7 waarin letterlijk staat: "En Jahweh Elohim vormt de mens, stof vanuit de grond, en blaast in zijn neusgaten de adem van levenden en de mens wordt tot een levende ziel." De Schrift noemt dus wat God uit stof gevormd heeft “mens”, ook al is het nog geen levend mens. Pas wanneer God in die stoffelijke mens Zijn adem blaast, ontvangt die mens geest en leven. Het is juist die combinatie die de mens tot een levende ziel maakt! God biedt heel de mens gelegenheid om "bij te komen". In het Hebreeuws zegt David eigenlijk dat zijn ziel "terugkeert". Hier wordt geen terugkeer naar God bedoeld, maar een belangrijk effect van het volgen van God. Want de psalm heeft het niet over een weggelopen lid van de kudde, maar stilzwijgend over een in 10
Page 10
vol vertrouwen volgend schaap. God kent als geen ander de mens die Hij uit stof van de aardbodem gevormd en leven gegeven heeft. Daarom biedt Hij hem steeds de gelegenheid om op krachten te komen, zich te herstellen, weer bij zijn positieven te komen. Wie de waan van de dag van zich afschudt, gevoelens van angst en paniek domweg opzijzet en tot het besef komt waar het werkelijk op aankomt - dat is God geloven en op Hem vast vertrouwen - laat zijn ziel bijkomen. Dat stelt een mens in staat om zonder reserve Gods stem te volgen, met Hem door dik en dun, door voor- en tegenspoed te gaan. Dat opent ook zijn ogen voor al wat God voor hem reeds gereedgemaakt heeft. Maar zijn wij, die in Christus zijn, ook niet Zijn maaksel, in Christus Jezus geschapen, voor goede werken die God – niet wij!- al tevoren had gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10)? 3b Hij voert mij in sporen van gerechtigheid ter wille van Zijn naam. Bij "sporen" moet u zich uitgesleten, vaste paden voorstellen. Herders maken daarvan gebruik om met hun kudde van de ene weide naar de andere te trekken. Hier gaat het om "sporen van gerechtigheid", waarbij Gods leiding onmisbaar is. Voor David en Israël geldt Gods wet als het juiste spoor.2 David gaf in Psalm 15 een reeks praktische voorbeelden van wat wandelen in sporen van gerechtigheid inhoudt. Hij wist aan welke voorwaarden voldaan moest worden om zich op zo'n pad te weten. Daarlangs leidt Hij allen naar hun bestemming, naar het doel zoals Hij dat overeenkomstig Zijn plan bepaald heeft ... "ter wille van Zijn Naam". David had eens moeten meemaken hoe in later eeuwen uit zijn geslacht Degene zou voortkomen die aan Gods naam de hoogst denkbare eer zou toevoegen: Jezus, Jesjoea, "Jahweh redt"! 2 Lees Spreuken 2, waar het Hebreeuwse woord voor "spoor" voorkomt in de verzen 9 (NBG51: weg), 15 (NBG51: dwaalweg), 18 (NBG51: pad). 11 Paulus getuigde van de kramp waarin de onbuigzame wet de mens brengt die haar naar de letter probeert te vervullen: "Ik, ellendig mens! Wie zal mij bergen uit het lichaam van deze dood? Genade! Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer!" (lees Romeinen 7:18-25). Ook al was Paulus onberispelijk volgens de gerechtigheid die in de wet vastgelegd was (Filippenzen 3:6), besefte hij nu dat het slechts een vleesgebonden gerechtigheid was. Geheel anders is het met de verzoening gesteld. Het is de verzoening, door de Heer Jezus Christus tussen God en mensheid tot stand gebracht, die ons vrije toegang tot de Vader geeft (Romeinen 5:9-11; Efeziërs 2:18). Hieruit blijkt hoe overstelpend groot Gods liefde en genade is. Komen wij geen woorden tekort om Hem daarvoor te danken en te loven? Precies zoals de Herder en de Heer in de beeldspraak van deze psalm steeds ongevraagd het voortouw nemen, zo heeft God ongevraagd en in de allerhoogste, belangeloze liefde voor allen gerechtigheid en verzoening bewerkt. God neemt in ieders leven op beslissende momenten het initiatief. Daarom ook houdt geloof in: blindelings op Gods leiding blijven vertrouwen! 4a Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood … Het Judese berglandschap is doorsneden van wadi's. Hoogstwaarschijnlijk heeft David hier de woestijn van Judea, ten zuiden van Jeruzalem, op het oog. Op internet zijn vele foto’s van wadi’s te vinden. Dat zijn droge rivierbeddingen waardoorheen pas na regenval waterstromen hun weg banen. In het droge seizoen worden ze vaak als weg gebruikt. Een wadi kan zich echter opeens verengen van een ruime, zonnige vallei tot een nauw en donker ravijn. In de zwarte schaduwen van de rotsen en spelonken kan zich allerlei gespuis schuilhouden, loerend op een prooi. In de duisternis van zo'n ravijn kan mens en dier een genadeloze dood wachten. Máár: hoe diep het ravijn ook moge zijn, daarboven is altijd een stukje hemel zichtbaar! Het is niet de 12
Page 12
spreekwoordelijke tunnel, waarin je van alle kanten van God afgesneden bent en maar moet hopen aan het einde ervan licht te zien. Het is vreselijk om ingeklemd tussen steile wanden door een onheilspellende duisternis te moeten strompelen. Het is een beeld dat iedereen zal herkennen die in diepe nood heeft gezeten. Gelovigen hebben, vooral in deze tijd, geen garantie op een probleemloos leven. Paulus heeft dat aan den lijve ondervonden. Ook in Davids dagen kon een rechtvaardige Jood van een zonnig leven in een donkere en benarde situatie terechtkomen. Want in Psalm 34:19 zegt David: "Vele kwade dingen3 cent en meer in vervulling gaan nadat onze Heer Jezus Christus tot op het kruis alles volbracht had, uit de doden opgestaan was en plaats genomen had in heerlijkheid, aan Vaders rechterzijde. 4b … kwaad vrees ik niet, want U, U staat bij mij; Uw knuppelstok en Uw staf - die vertroosten mij. De herder kent de gevaren van duistere ravijnen. Hij heeft twee vaste attributen bij zich: een dikke stok, vaak voorzien van een zware, met metaal beslagen kop, en een staf. Met zijn dikke stok, een knuppel, verplettert hij de kop van giftige slangen en slaat de aanvallen van rovers en roofdieren af. De stok is tevens symbool van corrigerend gezag en van heerschappij.4 De schapen hebben bij duistere ellende één vast baken: hun herder die vooroploopt! Hij gaat hen voor, zij horen zijn stem en volgen hem. Dat is het kenmerkend gedrag van een herder. Voordat het kwaad hen kan bereiken, heeft de herder er met zijn knuppel al 3 Er staat in het Hebreeuws “kwaden”. 4 Voorbeelden: Job 21:9 (NBG51: roede); Psalm 2:9 (NBG51: knots); Psalm 125:3 (NBG51: scepter); Spreuken 22:15 (NBG51: tuchtroede); Jesaja 10:5 (NBG51: stok) en 11:4 (NBG51: roede). 13 overkomen een rechtvaardige". Daaraan voegt hij toe welke garantie God wel geeft: "uit alle zal Jahweh hem bergen". Dit zou pas voor honderd promee afgerekend. Voordat zij in blinde paniek een verkeerde richting kunnen inslaan, voelen ze al de aanraking van zijn staf. Een staf dient de herder tot steun, fungeert als het ware als een derde arm en is daarmee een zeer persoonsgebonden attribuut.5 Een schaap dat de staf voelt, voelt de herder zelf. Met Zijn knuppelstok en Zijn staf, symbolen van Zijn opperheerschappij en Zijn persoonlijke aandacht, leidt Jahweh, als een herder, Zijn schapen uit duisternis en dood naar licht en leven. 5 U schikt voor mijn aangezicht de tafel, in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle. David verlaat hier het beeld van herder en kudde. De nauwe, persoonlijke relatie tussen hem de Jahweh wordt nu in een ander beeld voortgezet: dat van huisgenoot van Jahweh. Een betere positie kan hij zich niet wensen. En hoe hartelijk was de ontvangst! Toen hij arriveerde, had Jahweh zijn haren met welriekende olie ingevet – beeld van heilige geest - en hem een overvolle beker aangereikt – teken van verwelkoming en van alles waarin de gastheer zijn gast wil laten delen. Zo verzekerde een gastheer in het Oosten zijn gast ervan dat het hem aan niets zou ontbreken. En dat alles voor de ogen van zijn lijdelijk toeziende tegenstanders! David, als "man van oorlogen" (1 Kronieken 28:3 - NBG51: krijgsman), heeft vele vijanden gehad. Maar net zoals de schapen in de levensgevaarlijke wadi onder de bescherming staan van de ideale herder, Jahweh, zo staat hij nu als gast onder de bescherming van zijn oppermachtige Heer, Jahweh. Ook in deze hoedanigheid zal hij niets meer behoeven te ontberen. Dat herinnert ons direct aan Psalm 118:6 – “Jahweh is met mij, ik zal 5 Voorbeelden: 2 Koningen 4:29-31; 2 Koningen 18:21; Exodus 21:19 (NBG51: stok) en Zacharia 8:4 (NBG51: stok). 14
Page 14
niet vrezen: wat kan een mens met mij doen?” (zie ook Hebreeën 13:6). 6 Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven, en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Hij zal in het huis van Jahweh verblijven, huisgenoot van Jahweh zijn, niet voor bepaalde tijd, maar voor altijd. David zag dat huis, door Gods geest, als realiteit. David was immers een man van geloof (Hebreeën 11:32). Waar ter wereld zou hij meer geborgenheid, goedheid en goedgunstigheid kunnen genieten? David verlangde vurig voor Jahweh zo'n huis te verwerkelijken. Dat blijkt wel uit de omvangrijke en kostbare voorbereidingen die hij getroffen had, tot aan de bouwplannen toe. Hij mocht ze echter van Jahweh niet uitvoeren, omdat hij vooral een man van oorlogen was en bloed vergoten had. Zijn verlangen naar Jahweh's huis klinkt niet alleen duidelijk in zijn psalmen door, maar ook in zijn toespraak tot Israëls vorsten, waarbij hij de tempelbouw aan zijn zoon Salomo opdroeg (1 Kronieken 28). Daarin typeerde David de Tempel als "huis van rust" voor de ark en in gelijke zin als Gods "voetbank". Maar als profeet mocht hij het huis van Jahweh reeds als gerealiseerd voor zich zien! TOT SLOT Wat betekent Psalm 23 voor ons? Op een paar werkwoorden na staan ze alle in een tijdsvorm, die zowel op het heden als op de toekomst betrekking kan hebben. Dat betekent dat David hier niet alleen zijn ervaringen weergeeft, maar ook toekomstige feiten profeteert. Voor hem zal de psalm wederom en ten volle waarheid worden in het aan Israël 15 beloofde Koninkrijk dat zal aanbreken wanneer onze Heer Jezus Christus eenmaal Zijn voeten op de Olijfberg heeft gezet. Toch is het beeld van de herder Die Zijn kudde leidt, door de Vaderlijke liefde die daaruit spreekt, ook ons, onbesneden heidenen, niet vreemd. Wij weten immers dat onze Heer de uitstekende herder is Die daadwerkelijk Zijn leven voor Zijn schapen ingezet heeft. Hij was gehoorzaam tot de dood, de dood van het kruis (Filippenzen 2:8). Zonder Zijn gehoorzaamheid, Zijn dood, Zijn opstanding, Zijn verheerlijking en Zijn roepstem, door de apostel Paulus aan besnedenen en onbesnedenen verkondigd, zouden wij Hem nu niet als ons Hoofd gekend hebben. In Hem hebben ook wij beloften. Uit de veelheid daarvan heb ik slechts een kleine greep gedaan en ze naast de woorden van Psalm 23 gezet. Welke woorden vindt u het schitterendst? Psalm 23 Jahweh is mijn herder, ik zal niet ontbreken. In groene oasen doet Hij mij neerliggen; naar waterrijke rustplaatsen geleidt Hij mij. Hij laat mijn ziel bijkomen. Hij voert mij in sporen van gerechtigheid Brieven van Paulus Mijn God nu zal iedere behoefte van jullie vervullen in overeenstemming met Zijn rijkdom, in heerlijkheid, in Christus Jezus (Filippenzen 4:19). In alles ben ik sterk in Hem Die mij kracht geeft: 6Christus! (Filippenzen 4:13) Zoveel te meer dan, zullen wij, nu gerechtvaardigd in Zijn bloed, gered worden vanvanaf de verontwaardiging! Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend waren door de dood van Zijn Zoon, zoveel te meer zullen wij, verzoend zijnde, gered worden in Zijn leven! Niet alleen zó echter, maar ook roemen wij in God door onze 6 'Christus' ingevoegd op basis van de tekst volgens de tweede corrector van de codex Sinaïticus. 16
Page 16
Heer Jezus Christus door Wie nu de verzoening verkregen. (Romeinen 5:9-11). ter wille van Zijn naam. Daarom ook verhoogt God Hem uitermate schenkt Hem in genade de naam die is boven alle naam, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn en alle tong van harte belijdt: "Heer is Jezus Christus!", tot verheerlijking van God, de Vader (Filippenzen 2:9-11). Ja, waarlijk, ook al ga ik in een ravijn met schaduwen van dood, kwaad vrees ik niet, want U, U bent bij mij; Uw knuppelstok en uw staf - die vertroosten mij! U schikt voor mijn aangezicht de tafel in bijzijn van mijn benauwers. U heeft mijn hoofd vet gemaakt met olie; Mijn beker is een boordevolle/. Voorzeker, goedheid en goedgunstigheid zullen mij volgen, tot in de dagen van mijn leven, Máár: in dit alles meer dan overwinnenden door Hem Die ons liefheeft! Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch boodschappers, noch soevereiniteiten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God die is in Christus Jezus, onze Heer! (Romeinen 8:37-39). Dus dan zijn jullie niet langer gasten en tijdelijk verblijvenden, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en gezinsleden van God (Efeziërs 2:19). Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de nederwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn, in liefde ons tevoren bestemmend tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf, in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, die ons begenadigt in de Geliefde (Efeziërs 2:3-6). en in het huis van Jahweh zal ik wonen, tot in de lengte van mijn dagen. Want de Heer zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden, de overblijvenden, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot 17 de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn. (1 Thessalonicenzen 4:16-17). 18
Page 18
PSALM 100 1 Psalm tot dankbetoon. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 2 Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. 4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! 5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Een dank- en aanbiddingspsalm Psalm 100 maakt deel uit van de groep van de Psalmen 90106, waarvan de dichter onbekend is evenals de tijd van ontstaan, maar die aan het boek Numeri gerelateerd is. De Joden noemen Numeri “In de woestijn” (b’midbar) en dat geeft beter aan waarover dat Bijbelboek gaat: Israël is onder aanvoering van Mozes uit Egypte getrokken, waarna het zich onderscheidt als Gods volk te midden van de volken. Het volk Israël onderscheidt zich scherp van de andere volken omdat het slechts één God kent als Jahweh en Elohim – respectievelijk Zijn Naam en titel – en uitsluitend Hem aanbidt. Psalm 100 getuigt daarvan door een reeks krachtige oproepen en karakteriseringen van hun Enige God. Die zijn echter niet alleen aan het eigen volk, maar aan geheel de aarde gericht. De Psalmen 93-100 hebben het feitelijk over de Messias die over de aarde zal regeren. In Psalm 100:3 wordt Hij gepresenteerd als de Herder die Zijn kudde zal weiden. Jahweh is als herder 19 voorgesteld ook in de Psalmen 23, 74:1, 79:13, 80:1, in Jesaja 40:11 en Ezechiël. 34:12. In eerdere Bijbelstudies is aangetoond welke unieke relatie bestaat tussen Jahweh en onze Heer Jezus Christus. Ik volsta hier kortheidshalve met te verwijzen naar Filippenzen 2:5-11. Opvallend is hoeveel werkwoorden in de verzen 1-4 van deze psalm in de gebiedende wijs meervoud staan: roept het uit, dient Jahweh, komt voor Zijn aangezicht, weet dat Jahweh Elohim is, gaat in Zijn poorten, prijst Hem, zegent Zijn Naam. In vers 5 wordt Jahweh’s goedheid, goedgunstigheid en geloofwaardigheid. geprezen. Zo persoonlijk als Davids getuigenis in Psalm 23 is, zo mondiaal is het perspectief dat Psalm 100 ons toont. STRUCTUUR Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is Oproep tot aanbidding Wie Jahweh is TOELICHTING 1-2 Psalm tot dankbetoon. Het is de enige psalm die met mizmor l’todáh, “psalm tot dankbetoon” begint. Naar de betekenis wordt veel gegist, maar niemand weet het zeker. Zeker is wel dat het danken betrekking heeft op wat volgt, namelijk dankbaar zijn voor Wie Jahweh is en zal doen. Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! 20 1-2 3 4 5
Page 20
Dient Jahweh in vreugde! De psalm heeft onmiskenbaar een profetisch gehalte zoals wij vooral in vers 4 zullen zien. Gelet op het verband met Psalm 98 zou het om het toekomstige Koninkrijk kunnen gaan, temeer daar de gehele aarde opgeroepen wordt zich tot Jahweh te richten, Hem te dienen en voor Zijn aangezicht feestliederen ten gehore te brengen. Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen! “Voor Zijn aangezicht” kan iedere plaats op aarde zijn, maar in het bijzonder Gods huis, de Tempel. 3 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! “Weet” houdt in deze context meer in dan iets louter cognitiefs. Het gaat om een weten dat erkenning en besef inhoudt van Wie Hij als Jahweh is en wat Hij als Elohim doet. Als Elohim zet Hij alles op die plaats die in Zijn voornemen van de eonen past. In de Septuaginta is theos (ons woord voor “God”) de vertaling van Elohim met dezelfde betekenis. Jahweh is de naam die in nauw verband staat met de tijd van de vijf eonen. Volgens de Hebreeuwse Schrift biedt alleen Jahweh uitkomst. Voor Zijn volk bestaat geen andere naam die voor hulp kan én mag worden aangeroepen. Hierin kwam geen verandering, toen het Woord vlees werd om Zich als Redder te openbaren. Jezus' naam betekent immers “Jahweh-Redder”. De apostel Paulus wist als geleerde Jood exact wat hij, als de mond van de Kurios, de in heerlijkheid wonende Heer Christus Jezus, schreef toen hij het had over Hem in de “vorm van God”. (Filippenzen 2:5-8). De Joden hebben dat van onze Heer noch geweten, noch willen weten, toen zij Hem door de Romeinen lieten kruisigen. De profeet Zacharia die het woord van Jahweh uitsprak, voorzegde niet voor niets dat zij intens verdriet en leed zullen hebben als “zij Mij aanschouwen Die zij hebben doorstoken” (Zacharia 12:10; zie ook Openbaring 1:7). 21 Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde (Strongnr. 06629) van Zijn weide (Strongnr. 04830). Het is ontegenzeggelijk Gods werk waardoor het volk Israël tot Zijn volk gemaakt en uit alle volken afgezonderd is. Het volk heeft op aarde de hoofdrol bij de uitvoering van Zijn voornemen van de eonen (Efeziërs 3:11). Dat voornemen omvat overigens niet alleen Zijn plan met de gehele aarde, maar ook de hemelse bestemming van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is. Over dat laatste aspect gaan de brieven van Paulus die door Christus Jezus speciaal daartoe geroepen is. De kudde is het beeld van Israël dat door Jahweh Elohim geleid wordt in de weide die Hij voor hen bestemd heeft. In de context wordt het betreffende woord tzon vaak genoemd naast het woord voor runderen. Het moet dus om een bepaalde categorie vee gaan. Dat blijkt duidelijk uit onder mee Leviticus 1:10 waar het gespecificeerd als schapen plus geiten. Bedoeld is dan ook een “kleinveekudde”. De kudde bevindt zich op Jahweh’s weide. Het betreffende Hebreeuwse woord, mar’iet, is afgeleid van de stam ra’ah. Die stam heeft onder meer in deze context heeft alles te maken met beweiden, grazen, hoeden. Daarvan afgeleid is ook het zelfstandig naamwoord voor “herder” dat in Psalm 23:1 voorkomt. Hier betreft het de plaats waar gegraasd wordt en de herder zijn taak vervult: de weide. 22
Page 22
4 Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst (Strongnr. 03034) Hem! Zegent Zijn Naam! Ook deze oproepen gelden, gelet op vers 1, de gehele aarde en niet alleen aan Israël. Voor de gehele aarde staan de poorten open. Alle heidenen hebben echter uitsluitend toegang tot de aan hen toegewezen (voor)hof, de “voorhof van de heidenen”, en de Joden tot de hoven waar het volk Israël en de priesters hun plichten mogen vervullen. Maar ongeacht wie in welke van de hoven staan - állen kunnen daar God loven, prijzen en Zijn Naam zegenen. “Prijst” is een werkwoord dat van de ca. 120 vindplaatsen ca. 70 maal in de Psalmen voorkomt. De stam, iadáh, drukt een “werpen”, iets uitbundigs uit. Blijkens de context gaat het om het eruit gooien van emoties van blijdschap, dankbaarheid, liefde, alles samengebald in het vertaalwoord “prijzen”. De Septuaginta heeft hiervoor het werkwoord exomologeô gebruikt. Dit Griekse woord, Strongnr. 1843, komen wij ook in de brieven van Paulus tegen: Romeinen 14:11 en 15:9, Filippenzen 2:11. Het behelst daar specifiek een huldigen, een belijden en erkennen als een vorm van lofprijzing. Zoals eerder opgemerkt, is deze psalm profetisch. De woorden van dit vers roepen het beeld op van Gods tempel. Maar welke Tempel? De tabernakel kende geen hoven waar ook heidenen mochten komen, maar was een huis van God te midden van het door Hem gevormde volk Israël. Het gaat ook niet om het Jeruzalem dat in de vijfde, laatste eon, zal zijn, omdat daarin geen tempel voorkomt. De tempel die Salomo bouwde, beantwoordt evenmin aan het mondiale perspectief van deze psalm. Maar wanneer wij de boodschap van de verzen 1 en 4 in aanmerking nemen en vooral in vers 5 de zinsnede “tot in de eon”, kan het niet anders gaan dan om de Tempel in de vierde eon, de eon van het duizendjarig Koninkrijk. 23 De profeet Ezechiël, een tijdgenoot van Jeremia, verbleef met vele volksgenoten in Babylonische ballingschap toen hij onder meer het gedetailleerde visioen over de Tempel ontving. Wat men dan zou verwachten, namelijk de bouw ervan bij terugkeer in het beloofde land, gebeurde niet en dat zou later, tot heden toe, ook niet gebeuren. De tempel die Herodes bouwde, komt niet in aanmerking als de tempel waarop Psalm 100 betrekking zou kunnen hebben. De tempel van Herodes was immers het initiatief van een vorst die allesbehalve paste in de rijen van Israëls gezalfde koningen. Bovendien had niet God daar Annas en later Kajafas als hogepriester aangesteld, maar waren zij door de Romeinse overheerser benoemd. Het is zelfs de vraag of zij ooit als zodanig gezalfd zijn. Herodes’ tempel was schitterend vanbuiten maar hol vanbinnen: zonder de ark van het verbond en verlaten van de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 10). Die tempel is daarna dan ook het toneel worden van taferelen die voor God een gruwel zijn en bovendien het voorspel vormen van wat tot het fenomeen “antichrist” zal leiden. Kortom, de plaats van deze tempel is in de loop van meer dan 2000 jaar dermate ontheiligd dat zij voor de heiligheid en heerlijkheid van Jahweh absoluut en voorgoed ongeschikt is geworden. Daaraan zal geen rode vaars meer iets kunnen veranderen. God heeft echter bij monde van Zijn profeten anders beschikt. Aan Ezechiëls visioen refereerde vele eeuwen later Johannes op Patmos in het boek “Openbaring van Jezus Christus” toen hij opdracht kreeg de tempel van God te meten, behalve de hof die aan de natiën gegeven was (Openbaring 11:1-2). Als maatstaf kreeg hij een “riet gelijke een staf”. Dat is opmerkelijk, temeer daar wij in Psalm 23:4b lezen dat een staf, vertaald als knuppelstok, een vast attribuut van een herder is. 24
Page 24
5 Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid (Strongnr. 0530). Dit zijn frasen die verwijzen naar de toekomst en in het bijzonder naar de vierde eon, namelijk die van het Koninkrijk waarin onze Heer als de Gezalfde koning, hogepriester en profeet zal optreden. “Getrouwheid” is de vertaling van êmoenáh, dat de stamletters amn bevat. Die stam kennen wij ook in “amen”. Die stam drukt zekerheid, steun uit. In dit woord klinkt dat in velerlei context door en is daarom vertaald met “getrouwheid”. In de Septuaginta is het wat vrijer vertaald met “waarheid”, alêtheia. “Getrouwheid” is een van de kenmerken van Jahweh die de psalmist noemt naast Zijn goedheid (Strongnr. 02896) en goedgunstigheid (Strongnr. 02617). Deze woorden vormen een hecht paar dat vooral in de Psalmen vaak voorkomt, zoals in Psalm 23:6. TOT SLOT Laten wij Psalm 100 eens vergelijken met een paar grepen uit de schatkamer van Paulus’ brieven: Psalm 100 Roept het uit tot Jahweh, geheel de aarde! Dient Jahweh in vreugde! Komt voor Zijn aangezicht in jubelliederen Brieven van Paulus Daarom ook heeft God hem uitermate verhoogd en Hem in genade de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn, en alle tong van harte belijdt: “Heer is Jezus Christus” tot verheerlijking van God, de Vader. (Filippenzen 2:11) 25 Weet dat Jahweh, Hij, Hij is Elohim! Hij, Hij is het Die ons gemaakt heeft en niet wij - Zijn volk en Zijn kleinveekudde van Zijn weide. Gaat in Zijn poorten in dankbetoon, Zijn hoven in lofzang! Prijst Hem! Zegent Zijn Naam! Want goed is Jahweh, tot in de eon is Zijn goedgunstigheid en van generatie tot generatie Zijn getrouwheid. Want Zin maaksel zijn wij, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken, die God van tevoren heeft gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen (Efeziërs 2:10) Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus (Efeziërs 1:3). Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus in alle generaties van de eon der eonen! Amen! (Efeziërs 3:21). ‘t Is Liefde die genade geeft, om niet, in overmaat, ’t Is Liefde die wie daaruit leeft, verheft tot hoogste staat. ’t Is Liefde Die ons hart bewerkt door Christus, onze Heer. Zijn liefde is ’t die ons versterkt te leven tot Zijn eer. ’t Is Liefde Die ons pad verlicht, wijst waar wij moeten gaan. ’t Is Christus voor Wiens aangezicht wij stralend zullen staan.7 7 Rotterdam, 24 maart 2013. 26
Page 26
Hoe gaat God met de natiën om? Waarom zijn er eigenlijk natiën? Israël is Gods volk, en Hij heeft een heel speciaal plan met hen. Zij zullen de natiën leiden op aarde, als hun Messias er is. Maar in deze tijd lijkt de chaos alleen maar toe te nemen. Waar zal dat toe leiden? In deze uitgave leest u de overwegingen uit Gods woord, die antwoorden geven. U zult als serieus bijbellezer daarover verbaasd staan!

God en de natiën


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Inleiding – wat is een natie? ............................... 7-8 Volkeren of natiën .............................................. 8-9 Een nieuw begin ................................................. 9-11 Na de dagen van Salomo .................................... 11 Natie tegen natie ................................................. 11-14 Nationaal of individueel? ..................................... 14-16 Verzoening – nationaal, individueel ................... 16-21 Redding – nationaal, individueel ........................ 21-24 De olijfboom ....................................................... 24-25 Bomen in de Schrift ............................................ 25-26 Vrede van God met de mensen ........................... 26-27 Gerechtigheid en ongerechtigheid ...................... 27-28 De takken van de olijfboom ................................ 28-31 Waarom zijn er natiën? ....................................... 31-32 De mens kan niet regeren zonder God ................ 32-33 Menselijk falen is nodig in Gods plan ................. 35-38 Gods handelen met natiën en individuen ............ 38-40 Menselijk regeren begint ...................................... 40-46 De regering van God ........................................... 46-52 Het regeren van God door richters ...................... 52-58 Israël onder de wet .............................................. 58-65 Kwijtschelding van zonden ................................. 65-69 De genade van God ............................................. 69-71 De ware basis van vrede ..................................... 72-78 De era’s van de natiën .......................................... 78-81 Politieke voorrangspositie .................................. 81-85 Religie – de wortel van politiek falen ................. 85-86 Religieuze ontmoetingen ...................................... 86-87 5 Israëls verwerping ............................................... 87-88 De zonen van Eli en Samuël ............................... 88-89 De koningen van Israël ....................................... 89 De aanwezigheid van Christus ............................ 89-92 De Joodse wereldregering ................................... 93-97 Het hoogtepunt van Israëls afvalligheid .............. 97-103 Meer uitgaven van stichting Da-ath .................... 104-110 6
Page 6
God en de natiën Wat is een natie? Inleiding Deze vraag is niet onterecht, want sommigen zien dit niet zo duidelijk. Wie het trefwoord natie opzoekt in een erkend woordenboek, vindt: “alle mensen, die oorsprong, taal, zeden, et cetera, gemeen hebben” (Van Dale). De encyclopedie stelt, dat dit een bewuste, gewilde politieke gemeenschap is. Die wordt meestal door een meerderheid van een volk met dezelfde taal gedragen. Maar zij kan ook groepen en rassen van vreemde afkomst en andere talen opnemen. Voorwaarde is, dat die min of meer vrijwillig trouw aan haar betuigen. Elders lezen we, dat het gaat om een gemeenschap van mensen van dezelfde afkomst en dezelfde taal. In dit geval zouden de Verenigde Staten van Amerika beslist geen natie zijn. Zwitserland zou dat evenmin zijn. Het is niet helder. Binnen de Schrift is de betekenis wel duidelijk. Hoewel figuurlijk gebruik problemen oplevert. Het Konkordantes Neues Testament 1 vermijdt heidenvolk(en), en vertaalt consequent Nation [natie] of Nationen [natiën]. Hoewel Heiden/Heidenvölker in het Duits vaak gebruikt worden. Maar is Israël dan een volk van heidenen? Als heidenen en natiën hetzelfde zijn, dan is Israël een heidens volk, en zijn alle andere volkeren dat ook. Natuurlijk zijn wij geen heidenen zoals de kerk dat woord gebruikt, maar een natie. 1 Afkorting: KNT, uitgave Konkordanter Verlag, Birkenfeld, BRD. 7 Wanneer wij deze woorden door elkaar halen, kunnen wij het woord van God niet goed begrijpen. Hier duiken problemen op. Wij wilden mensen van een natie ‘nationalen’ noemen. Dat is verwarrend. Laat hij dan voor u als een ‘nationale’ … zijn Mat.18:17 zou dan inhouden, dat zo iemand als lid van de natie Israël behandeld moet worden. Waarom? Omdat natie in het enkelvoud, op zich, betrekking heeft op Gods uitgekozen volk. Israël is niet een heilig ‘nationale’, het is onverstandig het zo te noemen, én taalkundig incorrect. Dan zou dit woord zowel letterlijk als figuurlijk niet uniform vertaald kunnen worden. In de stijlfiguur weglating2 worden sommigen uit of gelovigen uit de natiën kortweg: natiën genoemd. De context laat zien wat bedoeld wordt. In de praktijk kun je deze stijlfiguur met betrekking tot alle natiën nauwelijks toepassen. Daarom is de uitdrukking in de Griekse Schrift (NT) altijd letterlijk. Het betekent niet alleen heel de mensheid of alle volkeren. Het wijst ook naar alle politieke entiteiten naast Israël, waar de tekst dit vereist3. Volkeren of natiën Eerst stellen we vast, dat natiën niet bestonden vóór de grote vloed. Toen leefden daar mensen van dezelfde afkomst met dezelfde taal, die overal verstaan werd. Ze 2 Ellips: weglating van een of meer woorden in een zin die door lezer er makkelijk bij bedacht kunnen worden, vaak als retorische figuur. 3 Zie onder meer: Matt.10:18; 24:9,14; 25:32; 28:19; Mark.13:10; Luk.21:24; 24:47; Hand.14:16; 15:17; 17:26; Rom.1:5;15:11; Gal.3:8; Op.7:9; 14:8; 18:3. 8
Page 8
hadden ongeveer dezelfde zeden, gewoontes en gebruiken. En ze woonden in vrijwel dezelfde landstreek. Over het algemeen gelden deze factoren als definitie voor natie. Maar dat is niet helemaal correct. Waarom niet? Omdat dergelijke omstandigheden aanwezig kunnen zijn, zonder dat een natie bestaat. Vóór de grote vloed waren er geen natiën, omdat regering ontbrak. Willen wij Gods woord goed begrijpen, dan moeten wij hier echt rekening mee houden. Voor een natie is politieke eenheid nodig. Wanneer zien we natiën? Na de spraakverwarring -door God veroorzaakt- bij Babel. Toen bleek de mensheid niet langer de eenheid te zijn die ze was. De volken van die tijd werden over het aardoppervlak verspreid Gen.11:8. Dat is het ontstaan van natiën. Zij begonnen als taalkundige eenheid Gen.11:1, maar vervolgens lezen we van diverse natiën met verschillende talen Gen.11:9. En van koningen, die over volkeren regeren. Het zijn dan politieke eenheden onder gemeenschappelijk bestuur. Als wij bij Abram komen, is het belangrijk, dat wij in verband met hem twee lijnen onderscheiden. In Genesis 15, waar van rechtvaardiging sprake is, kijkt hij naar de sterren. Hij leert dat hij door geloof gerechtvaardigd wordt. Hier wordt niet over natiën gesproken. Daar klinkt nog niet, dat hij de vader van een menigte natiën zal worden Gen.17:4. Een nieuw begin Aan Abram is niet alleen een talrijk nageslacht beloofd. En hem is niet alleen rechtvaardiging door geloof aangezegd. Maar wij zien bij Abraham later Gen.18, dat God teruggaat naar het vlees en hem zowel een grote natie -Israël- 18:18; 9 als andere natiën belooft. Hier zien we een nieuw begin van God in Zijn handelwijze met regering op de aarde. Tot hiertoe lezen we in de Schrift weinig over hoe Gods omgaan met natiën. Zij waren verstrooid, en Hij liet hen hun eigen wegen gaan Hand.14:16, tot ze rijp waren voor gericht. Toen werden zij vernietigd als Sodom en Gomorra en de Kanaänieten in het beloofde land. Toen God Zich echter tot Abram wendde, voorzag Hij in een bijzondere natie, waardoor Hij de aarde zal regeren. Het is opmerkelijk, dat deze natie, eerder aan Abraham toegezegd, niet een natie genoemd werd, zolang ze nog niet georganiseerd waren. In het eerste deel van Exodus wordt gesproken over het volk Israël Ex.1:9, dat met de Farao van doen had. Niet eerder dan bij de Sinaï spreekt Mozes tot God en zegt: Zij zijn Uw natie Ex.33:13. Toen had Mozes ze georganiseerd, toen zijn schoonvader bij hem kwam en ze een kleine regering hadden Ex.18. Dat is de eerste hint die we krijgen over de vervulling van de belofte aan Abraham. Zij waren nu een natie. Daarvoor waren zij een volk. Het is interessant, de grondbetekenis van beide woorden volk en natie in het Hebreeuws te leren kennen. We nemen het woord gui (de Joden zeggen vaak goi)4. De betekenis hiervan, zoals verderop gebruikt, is lichaam. Het gaat om het menselijk lichaam, een goed georganiseerde eenheid. Dat begrijpen wij, omdat wij dit woord ook zo kennen. Men spreekt ook van kerkelijke en wetgevende lichamen. Als contrast is het woord voor volk: om5 (meestal zegt 4 יוג in Hebreeuws; door interpunctie uitspraak: goj (is gui) 5 מע (Hebreeuws), door interpunctie uitspraak: am (is om) 10
Page 10
men: am - ammi/lo-ammi Hos.1:9,12;2:22), dat met betekent. Een natie is een organische politieke eenheid. Als volk waren zij puur een vereniging van 1 of meerdere groepjes, zonder politieke organisatie. Volgens de Schrift waren ze allang een volk, voordat ze een natie werden. Als je een aantal mensen bij elkaar hebt, vormen zij geen natie, tenzij er organisatie is. Een natie is, zo lijkt mij, volgens de Schrift, een politieke entiteit, een lichaam. Na de dagen van Salomo Om nog duidelijker te krijgen wat een natie is, Bekijken wij de natie Israël op later tijdstip. Na Salomo waren zij twee natiën 1Kon.12-16. Toen dit gebeurde, veranderden zij hun taal en hun gebruiken niet. Het verschil was dat ze verschillende koningen hadden. Het was een politieke verandering, die van hen twee natiën maakte. Toch zijn het niet twee volkeren. Het is belangrijk vast te stellen dat groot verschil bestaat tussen een natie en een individu in een natie. Dat ziet men vaak niet. Sommigen zeggen, dat elk individu (van een natie) als het geheel moet zijn. Men moet dus van dezelfde soort zijn - met identiek gedrag. Dat wil zeggen: elk bij die natie horend persoon moet dezelfde karakteristieke kenmerken hebben. Dat is niet logisch. Natie tegen natie Leerzame passages zijn te vinden in verband met de era van het einde; de tijd waar wij in leven. Overdenkingen over deze tijd kunnen helpen de implicaties van deze term te begrijpen. Onze Heer zei van tevoren, dat natie tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk zal opstaan Mat.24:7. In die tijd zullen de Joden vanwege Zijn naam gehaat worden 11 door alle natiën Mat.24:9. Voorbeelden van hoe dat zal zijn, kunnen wij ook in onze dagen zien. Natiën worden tegen natiën opgezet. Maar kunnen wij dan concluderen, dat ieder individu van een natie tegen elk individu van een andere natie zal opstaan? Zeker niet. Het gaat hier niet om iets persoonlijks. Iemand kan om persoonlijke redenen wel met een lid van een andere, vreemde natie een flinke woordenwisseling hebben. Dat is heel wat anders dan wanneer natiën elkaar de oorlog verklaren. In afzonderlijke natiën zijn er personen en groepen die niet in opstand komen tegen de politieke vijanden van hun natie. In alle natiën zijn overblijfsels (groepjes burgers), die het met de politiek van de regering niet eens zijn. In democratische landen vormt zo’n rest geen meerderheid aan stemmers. Zo’n rest heeft niet voldoende politieke invloed. In oorlogstijd kan zelfs een grote meerderheid geïntimideerd zijn door noodverordeningen en dictatoriale maatregelen. Nochtans is de natie als zodanig in oorlog. De belastingen, betaald door dissidenten, ondersteunen dan zelfs het gewapend conflict, of zij het er nu mee eens zijn of niet. En of de natie nu overwint of verliest; het raakt iedereen die erbij hoort. Iedereen kan zijn bezittingen, hun thuis of geliefden, zelfs het leven verliezen. Ook als zij persoonlijk niet deelnemen aan nationale oorlogvoering. Israël: Ik denk, dat wij daar groot verschil kunnen zien tussen individu en natie. Iedereen kan begrijpen, dat de haat tegen de Joden vandaag de dag grotendeels nationaal en niet persoonlijk is. In potentie zijn ze een natie, volgens hun bestemming. Het grootste probleem met de Joden is, dat zij natie willen zijn in een tijd dat God dat niet wil. 12
Page 12
Ik heb Joden ontmoet in Palestina en voerde gesprekken met ze; en ik heb gevechten tussen hen en de Arabieren gezien. In vrijwel alle gevallen was het karakter van de individuele Jood niet het punt. In Europa kwam een jonge Jood naar mij toe, een gelovige, die ook diverse problemen had. Wat was niet omdat hij iets verkeerds had gedaan, maar omdat hij Jood was. Daar waren anderen die wilden dat ik ze hielp om in dit land te komen. Hun moeilijkheden kwamen simpelweg voort uit het feit dat zij Joden waren. Nationaal of persoonlijk gericht zijn verschillend, want ze zijn gebaseerd op afzonderlijke ideeën. Hier speelt de wereldpolitiek een belangrijke rol. Nadat Israël een tijd lang een eigen koninkrijk had, schakelde God in politiek opzicht om en werd Nebukadnezar het hoofd. Nu leven we nog steeds in de era’s van de natiën Luk.21:24. Sedert de tijd dat Israël faalde tot aan de dag van de wederkomst van Christus continueren de era’s van de natiën. Nu zijn zij (de natiën) politiek het hoofd. In ieder geval gebruikt God altijd het woord natiën, om de omvang en de reikwijdte van Zijn handelen aan te geven. Dat wordt altijd gemeten in politieke eenheden. Israël is een natie, en de rest van de mensheid bestaat uit andere natiën, die ook een andere bestemming in Gods plan hebben. Israël zal een natie van koningen en priesters zijn Ex.19:5; Deut.7:6; 1Petr.2:9. Zo lezen wij Schriftgedeelten die naar hun toekomstige taak verwijzen en deels politiek of religieus zijn. Mattheüs gaat overwegend over koningen en natiën. Daarin zien we Christus als Zoon van David, de Koning. Ook als Zoon van Abraham, van wie de natie afstamt. Lukas gaat terug tot op Adam, de mens, en 13 Johannes getuigt van Hem als de Zoon van God. De visie in Mattheüs is nationaal, maar Israël als natie deelt niet in aan de regering over de aarde in deze tijd (van genade). In de toekomst, volgens Gods plan, zal de natie Israël leidend zijn. De apostelen delen daarin. Zij zullen niet delen in het lijden van de natie. Er zijn individuele mensen binnen de natie die niet hetzelfde ondergaan als heel de natie. Wij moeten altijd nauwkeurig onderscheiden tussen wat nationaal is en wat de individuen zijn die tot deze natie behoren. Belangrijk is, dat wij de letterlijke betekenis van het begrip natie begrijpen. Zoals we eerst de letterlijke betekenis van het woord dood moeten kennen om de figuurlijke te kunnen verstaan, zo geldt dat ook voor het woord natie. Deze figuurlijke betekenissen komen vaak voor, zeker in Paulus’ brieven. Het belangrijkste probleem ligt in het gebruik van het woord natie voor één of meer individuele leden van een natie. De onbesnedenen worden regelmatig met de natiën aangeduid. En dat is kortweg de uitdrukking voor hen die tot de natiën behoren. Wij hopen duidelijk te hebben, dat de betekenis van natie in de Schrift gaat over hen die onder dezelfde politieke regering vallen. Nationaal of individueel? Kwam heel Israël in het beloofde Land? Deze vraag zal sommigen misschien verwarren. Want wij weten toch uit de Schrift, dat het grootste deel niet het beloofde lotdeel6 bereikte. Zij kwamen om in de woestijn 1Kor.10:5. In plaats van hen in Kanaän te brengen liet Jahweh hen sterven toen 6 Het land is onder Jozua door loting verdeeld over de 12 stammen. 14
Page 14
zij Hem niet vertrouwden. Hij liet hen vanwege hun ongeloof het land niet binnengaan. Desondanks lezen wij bij Jozua, dat, toen zij in het land arriveerden, heel Israël gered werd. En dat ondanks het feit, dat de meerderheid voor die tijd omkwam. Ze werden allen als een natie gered, hoewel dit in individueel opzicht -naar verhoudingeen klein aantal was. Maar twee van die hele generatie kwamen door de Jordaan heen. Daar kan een theologische discussie over ontbranden. De een zou beweren, dat zij wel het land binnengingen, een ander ontkent. Zoiets ontstaat wanneer men niet het verschil tussen de natie en de individuele mensen ervan in acht neemt. In het woord van God is dit verschil erg belangrijk. Zonder dit onderscheid raken wij onvermijdelijk in problemen en zelfs in verraderlijke dwaling. Het kan ons zelfs zo ver brengen, dat we het hart uit Gods openbaring voor deze genadetijd wegnemen. Het zou ons van de allerhoogste toppen van Zijn liefde afwerpen. Het gevaar is dus, dat het verwoestend uitwerkt op de genade. Dit zou de ergste misdaad zijn die in dit beheer mogelijk is. De genade kleineren is slecht gedrag. Wij kunnen inschikkelijk zijn voor hen die uit de genade vallen Gal.5:4. Laten wij echter ons uiterste best doen om iedere uitleg te weerstaan, die ons berooft van het meest waardevolle bezit. En dat is de heerlijkheid van Zijn genade voor ons in Christus Jezus. Om dit te doen, moeten wij leren onderscheid te maken tussen Gods handelwijze met Zijn heiligen en die met de natiën van onze dagen. Wat betreft Israël zou het eenvoudig zijn dit verschil te zien. Individuele Israëlieten kwamen om vanwege hun 15 ongeloof in de woestijn. Zij gingen niet het beloofde land in. Maar de natie werd doorgeleid om het beloofde lotdeel in te gaan. Een volk bestaat uit individuen. Dit lijkt voor ons tegenstrijdig. Door heel de Schrift heen zien wij zulke contrasten. Als wij ontdekken hoe dat zit, hebben wij de sleutel in handen. En kunnen wij waarheden ontsluiten die voor sommige heiligen zeer lastig zijn om te verstaan. Verzoening – nationaal en individueel Eerst willen we het feit benadrukken, heel de Schrift in zijn eigen verband moet blijven staan. Anders wordt het erger dan dwaling. Het wordt dan dwaling met een dikke laag camouflage die er als waarheid uitziet. In Romeinen staat de voor vandaag geldende waarheid van God. Die laat God echter zien vanuit twee verschillende gezichtspunten. Aan het begin van de brief zien we de individuele kant. Twee grote waarheden van het huidige geheime beheer van genade lezen wij: rechtvaardiging en verzoening. Je vindt ze op deze manier alleen hier in de Schrift. In Romeinen worden deze waarheden twee keer behandeld. Eerst individueel in Romeinen 3 en 5. En in Romeinen 10+11 nationaal. Eerst bekijken we verzoening. De verzoening betreft de hele wereld Rom.11:15. Individuen zijn wederzijds verzoend Rom.5:10. Later zullen wij, in verband met het hoofdthema van de natiën, ons richten op het feit, dat wij ons in de era’s van de natiën 7 bevinden Luk.21:24. Eerst werd Nebukadnezar macht over alle natiën gegeven Dan.2:37,38. Hij kreeg echter 7 hSV: tijden van de heidenen 16
Page 16
geen religieuze suprematie8. Israël behield dat wel. Hij probeerde die te krijgen, maar moest dit streven opgeven. Dat is de les van de brandende vuuroven Dan.3. Bij de start van de era’s van de natiën was de regering uitsluitend politiek. Israël behield het priesterschap. Ze bouwden de tempel weer op. Wilde iemand in die tijd tot God naderen, dan moest dit via de uitgekozen natie, Gods volk. Dit ondanks het feit, dat Israëls politieke hegemonie van hen weggenomen en aan heidense heersers gegeven was. Er bestond geen andere toegang tot de Godheid. Toen Paulus zich in de synagogen van de Joden in de diaspora9 begaf, deed hij dit om een heel andere reden dan de andere apostelen. Zij verkondigden het koninkrijk met het oog op de redding van de hele natie. Hij begon echter een andersoortig dienstwerk, en trachtte hen tot jaloersheid te wekken Rom.10:19; 11:11. Hij deed dat niet met het oog op heel de natie, maar om enigen uit hen te redden Rom.11:14. Het was gebaseerd op de redding van enkelen buiten Israël in overeenstemming met de verzoening van de wereld, waar deze weg (van hun struikeling) toe leidde. In Handelingen zien we hoe Israël in de loop van de tijd geleidelijk de religieuze suprematie verloor, toen zij het getuigenis van God verwierpen. Het was niet langer nodig, om via Israël God te naderen. God was met de wereld verzoend. Hoe weinig is dit feit onder gelovigen bekend! Omdat God met de wereld verzoend is, werd de tempel 8 Suprematie: hoogste heerschappij 9 Diaspora: verstrooiing. 17 afgebroken. Dit ondanks de inspanningen van Titus10, om die van de ondergang te redden. De toegang tot Gods tegenwoordigheid is nu open voor alle mensen. Dat is vandaag vooral waar voor de vijanden van God. Iedereen kan zonder bemiddeling tot God komen. In Romeinen 9-16 wordt deze waarheid weer opgenomen. Het is onmogelijk Romeinen 11 te begrijpen, tenzij wij inzien dat het een ander aspect is van de in Romeinen 5 besproken verzoening. Wanneer we dat niet in acht nemen, ontstaan misverstanden. Men schreef goede boeken over Romeinen 1-8, maar konden 9-16 niet met 1-8 in harmonie brengen. Men vindt dat moeilijk, maar dat is het niet. Zodra men erkent, dat het om een nationaal standpunt gaat in Romeinen 11 in plaats van een individueel, is het direct duidelijk. Let goed op de formuleringen van Romeinen 11. Dan zien je, dat het hoofdstuk nationaal is, niet individeel. Sommige delen die buiten hun verband lijken te staan, kunnen dit mogelijk suggereren Sommigen dachten, dat het deels om persoonlijke, deels om nationale zaken ging. Maar wij hoeven die betreffende teksten alleen maar nauwkeurig te onderzoeken om vast te stellen dat dat niet klopt. Laten we kijken naar het individu, als het gaat om in het beloofde land komen. We nemen aan, dat het zo verstaan moet worden, dat heel Israël moest daar moest komen. Hoe krijg je die individuen dan het land in, die onderweg in de woestijn omkwamen? 10 Opperbevelhebber in de Joodse oorlog, die in het jaar 70 AD als opvolger van Vespasianus Jeruzalem innam. 18
Page 18
Ook in de Romeinenbrief klopt deze uitleg niet. Eerst lezen wij, dat de door Israël gepleegde krenking rijkdom van de wereld is Rom.11:12. Dat begrijpt lang niet iedereen. Meestal zegt men dat de wereld in geen enkele rijkdom kan delen, tenzij mensen geloven en pas dan de rijkdom in Christus ontvangen. Maar er zit geen individualiteit in het begrip ‘wereld’. En toch: Israëls struikeling is rijkdom van de wereld. Dat is verzoening. Het laat zien, dat God een ongekend andere houding aannam tegenover de natiën. Het thema van Romeinen 11 is verzoening. Israëls struikeling bewerkt niet de redding van individuele personen. Maar het verplaatst zondaren uit vreemde natiën in een veel nauwere relatie tot God dan ooit het geval was sinds Adam zondigde. Sommigen zijn nu wel wederzijds verzoend, anderen niet. Maar dat is iets heel anders. Dat staat niet in Romeinen 11, in eerdere hoofdstukken wél. Bovendien passen individuen uit Israël zeker binnen de reikwijdte van de verzoening. want indien hun afwerping11 de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? Rom.11:15. Dit is nationaal en spreekt over heel het volk Israël. Deze situatie gaat door; zelfs lang nadat de individuele mensen van die dagen verdwenen waren. Gelovigen, ongelovigen, Petrus, Paulus, Judas of Bar-Jezus; individueel hebben zij geen plaats in deze dood van heel Israël als natie. Christus stelt voor hen allen de dood buiten werking 2Tim.1:10. En de natie als zodanig? De andere natiën hebben de functie als 11 Het Grieks heeft apobolè, letterlijk: vanaf-werping. 19 lichtdrager van Israël overgenomen. Gelovigen uit Israël zijn nog in de olijfboom Rom.11:16 e.v. Nee, dit gedeelte is onbegrijpelijk als je het individueel uitlegt. Niet elk individu wordt erdoor getroffen. Paulus zegt, dat hij iemand uit de uitgekozen natie is Fil.3:5, en hij werd niet afgeworpen. Het is de natie die struikelde. Wanneer zal de belofte Rom.11:15 aan Israël vervuld worden? Wij moeten eerst het tijdbegrip in Romeinen 11 zien, als wij dat willen begrijpen. Wanneer werd Israël terzijde gesteld? Wanneer is hun aanneming? de Verlosser zal uit Sion komen en zal de oneerbiedigheden afwenden van Jakob Rom.11:26 Dit is niet beperkt tot de levensjaren van één enkel iemand. Gedurende lange tijd is de verzoening al in werking. Dit is eenvoudig te zien als we het op natiën toepassen. Gaat het echter over individuele mensen (inclusief alle ongelovigen van de Handelingentijd), dan betreft het hen die eerst zijn afgewezen om ongeloof. Die moeten aangenomen worden wanneer de Verlosser uit Sion komt. In dat geval zou Christus Zich tijdens heel Zijn aardse dienst vergist hebben. Als wij lezen wat Hij over deze zaak te zeggen heeft, dan is het erg duidelijk, dat ongelovigen in het geheel geen deel zullen hebben aan het aardse koninkrijk. Denk maar aan de valse profeet, tegen wie Paulus sprak, die zich tegen de waarheid verzette waarna hij blind werd Hand.13:6-11. De onbepaalde tijd Hand.13:11a is opmerkelijk, omdat dit zowel voor het nationale als het individuele aspect opgaat. Alles heeft zijn passende tijd. Barjezus zal 20
Page 20
waarschijnlijk niets zien tot de opstanding bij de grote witte troon. Maar hij is ook beeld van de natie, waarvan de ogen eerder geopend worden: wanneer Sion gered wordt. Handelingen is het tegenbeeld van Israëls woestijnreis12. Individuele ongelovigen die in strijd met de waarheid handelen, zullen in het koninkrijk geen plek hebben. Maar het verblinde Israël wordt als natie weer teruggebracht. Dat is heel lang vóór de rebellen van ditzelfde volk in de voleinding wederzijds verzoend worden. Redding – nationaal en individueel Het zinsdeel en zo zal heel Israël gered worden Rom.11:26 is voor sommigen reden geweest om te willen bewijzen, dat iedere Israëliet die ooit geleefd heeft, op dit tijdstip gered zal worden. Ja, zij worden gered - in de voleinding. Maar dat is niet wat dit gedeelte leert. Dit is een nationale zaak en het omvat in geen geval al diegenen die in de wildernis en tijdens de Handelingentijd omkwamen. Hetzelfde geldt voor Israël vandaag. Het is niet zo, dat individuele Joden door hun ongeloof uit de olijfboom zijn weggebroken. Zodat zij, wanneer Christus komt, opnieuw geënt worden en zo deelhebben aan het aardse koninkrijk. Zo is het niet; zij worden pas door Hem opgewekt wanneer de regering van de Zoon over dat koninkrijk voorbij is. 12 Beide periodes duurden ongeveer 40 jaar 21 In Romeinen staat een hoogtepunt van de waarheid voor vandaag. Voor alle gelovigen in het huidige beheer13 geldt, niets is dus nu tot veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Rom.8:1 Het hoofdstuk eindigt met: niets ons kan scheiden van de liefde van God die in Christus Jezus is Rom.8:39 Men heeft pogingen ondernomen om deze waarheid te ondermijnen. Eén methode is om, zonder tekstverband -willekeurig- andere delen van deze brief erbij te halen. Om zo hetgeen in Romeinen 8:1-39 wonderlijk gezegd wordt, teniet te doen. Niets is erger dan misbruik van Gods woord door teksten tegen elkaar uit te spelen. Veel mensen denken, dat het niet zo erg is om goddelijke zaken te ontheiligen. Daarbij was een van de belangrijkste lessen van God aan Zijn volk: de heiligheid van Zijn woonplaats en alles wat Hem toebehoorde, wat aan Hem gewijd was. Wij zouden diep onder de indruk moeten zijn van de strengheid die Zijn handelen daarin kenmerkt. Degenen die het waagden om iets wat Hem toebehoort met onheilige handen aan te raken, kregen met Hem te maken. En hoe! Hoeveel strenger moet dan het gericht zijn voor hen, die Zijn heilige openbaringen teniet (willen) doen. 13 Beheer, Grieks: oikonomia, letterlijk: huis-wet, huishouding, heeft in de Concordant Literal New Testament (CLNT) administration als trefwoord. Gods kalender kent 12 periodes van beheer. Nu geldt het geheime beheer van Gods genade, zie Efeziërs 3:2,9. 22
Page 22
Moge God diegenen vergeven, die Zijn eigen woord gebruiken, om de waarheid te vernietigen! Romeinen 3 en 4 gaat over het rechtvaardig verklaren door God van individuele mensen. Romeinen 5 gaat om het de verzoening door de Zoon van God. Romeinen 8 laat ons Gods heerlijkheid zien. Romeinen 9-11 laat die drie (rechtvaardiging, verzoening, heerlijkheid) ook zien, maar in nationaal opzicht. Het eerste deel van de Romeinen is het fundament waar het tweede deel op rust. Laten wij niet die boodschap afwijzen, door de waarheden van dit complement-deel verkeerd uit te leggen. Romeinen 11 gaat over verzoening. Dat mogen wij niet missen. God houdt Zich in dit hoofdstuk bezig met de situatie, die het gevolg is van de nationale afval van Israël. Omdat de natie Israël rebelleerde, verloren ze niet alleen hun politiek leidende rol aan het hoofd van de natiën onder Nebukadnezar. Want in de Handelingentijd verloren ze ook nog eens hun religieuze suprematie. En dat ondanks het feit, dat duizenden individuen gehoorzaam waren. God richt zich nu rechtstreeks tot de natiën. Zijn houding tot hen is vrede. God is verzoenend. De religieuze riten van Israël zijn tijdelijk opzijgezet. De verzoening van de wereld wordt afgekondigd als herautsboodschap aan ieder die (niet) wil horen -. Verzoening is niet individueel; het betreft de wereld; gelovig of niet. Wederzijdse verzoening is individueel. Hier lezen we de verzoening van de wereld: 23 want indien hun afwerping14 de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? Rom.11:1 De olijfboom Via deze metafoor geeft God een beeld van een complexe situatie. De enige weg naar een juiste uitleg en begrip is via de letterlijke betekenis. Daarom bekijken wij het eerst letterlijk. Israël was de olijfboom die door God gebruikt werd om de rest van de wereld te verlichten. Toen Zijn uitgekozen natie Hem herhaaldelijk afwees, wendde God Zich tot de andere natiën. En Hij maakt nu via hen Zijn woord en Zijn wil bekend. Letterlijk gesproken horen sommige Joden daar nog bij, omdat zij geloven. Zij blijven dus in de olijfboom. En dit blijft zo tot het (aardse) koninkrijk komt. Dan worden de natiën (wilde takken) uit de olijfboom uitgehouwen. Hoezo? Omdat ze (het woord van) God afwijzen, ondanks de vele gelovigen onder hen. Het is niet waar, dat die ongelovigen, die figuurlijk uit de olijfboom uitgehouwen werden, bij de terugkeer van Christus weer op de olijfboom geënt worden. In het woord van God is hierover veel bewijs. De ongelovige Israëlieten van de Handelingentijd (bijvoorbeeld), zullen niet het koninkrijk binnengaan. Net als die ongelovige Israëlieten, die ten tijde van Mozes in de woestijn omkwamen en het beloofde land niet betraden. Maar zij, die de bediening van de apostel Paulus accepteerden toen hij nog leefde, vielen niet weg en worden niet uitgehouwen als het koninkrijk 14 Zie voetnoot 11 24
Page 24
komt. Daarna zijn miljoenen ongelovige Joden gestorven. Zij zullen niet het koninkrijk ingaan. Miljoenen gelovigen uit de natiën stierven en zullen niet afvallen/verloren gaan. Bomen in de Schrift We richten ons op het uiterst interessante thema van de bomen. U zult zich de parabel van Jotham herinneren. Wij gaan niet de omstandigheden van toen na. We kijken nu alleen naar de betekenis van diverse bomen. Eens gingen de bomen op weg om een koning over zich te zalven; en zij zeiden tegen de olijfboom: wees koning over ons! En de olijfboom zei tegen hen: zou ik mijn rijkdom opgeven, waardoor Elohim15 en mensen verheerlijkt worden, en ik zou gaan om boven de andere bomen te zweven? En de bomen zeiden tegen de vijgenboom: U! Kom! Wees koning over ons! En de vijgenboom zei tegen hen: zou ik mijn zoetigheid en mijn goede vrucht opgeven, en zou ik weggaan om boven de bomen te zweven? En de bomen zeiden tegen de wijnstok: U! Kom, wees koning over ons! En de wijnstok zei tegen hen: zou ik mijn wijn (most) verlaten, die Elohim en mensen vrolijk maakt en zou ik weggaan om boven de bomen te zweven? 15 Meervoud van EL (of AL): Onderschikker, Beschikker. Het gaat dan om de God van Israël zelf, of allen die bekrachtigd worden door de geest van zowel EL als Eloah (of Alue). 25 En de bomen zeiden tegen de doornstruik: U! Kom, wees koning over ons! En de doornstruik zei tegen de bomen: als jullie mij naar waarheid tot koning over jullie zouden zalven, kom en neem toevlucht in mijn schaduw; en zouden jullie niet, moge dan vuur uitgaan van de doornstruik, en de ceders van de Libanon verteren. Richt.9:8-15 Vrede van God met de mensen Deze allegorie bevat veel waarheid. Wij willen er enkele kenmerken uitlichten, om hun symbolische betekenis te begrijpen. Leerzaam is het gedeelte waar wij de eerste keer de olijfboom zien. Nadat de grote vloed de aarde bedekt had en alle vijanden van God verdelgd waren, toen vloog de duif uit en kwam met een olijfblad terug Gen.8:11. Sindsdien is voor veel natiën een olijftak het symbool van vrede – waarachtige vrede. Vrede is de eerste gedachte bij de olijfboom. Gods verzoening is het wezenlijke kenmerk van vrede. Sinds de (tijdelijke) terzijdestelling van Israël is Gods relatie met de mensheid: vrede. Hij verbergt Zich niet langer achter muren en deuren om in een tempel te wonen. De olijfboom zegt: God houdt vrede met de mensheid. Daarom wordt ze vermeld. Maar dat is niet alles. Toen God een huis voor Zich liet bouwen als woning - de tabernakel - was het de vrucht van de olijfboom, die licht verspreidde. Ook dat ligt besloten in het beeld van de olijfboom. Daarin zien wij bevestiging van verzoening, vervat in de vrede die God met heel de mensheid gemaakt heeft. Net 26
Page 26
zo wordt figuurlijk uitgedrukt, dat goddelijk licht van de olijfolie komt. Israël was de enige bron van licht van God, en dat is het in zeker opzicht nog. Maar nu zijn het de natiën, door wie het licht uitgestraald wordt. Gods laatste openbaring aan de mensen komt via twee olijfbomen, lichtdragers in het donkerste uur van de geschiedenis van de mensheid Op.11:4. Gerechtigheid en ongerechtigheid De vijgenboom komen we vroeg tegen in de Schrift. Adam maakte zich een bedekking uit vijgenbladeren Gen.3:7. In de Schrift staan vijgenbladeren en vijgen in contrast. Adam en Eva wilden kunstmatig eigen gerechtigheid tot stand brengen door van vijgenbladeren kleding te maken. Onze Heer herinnert ons eraan, toen Hij naar een vijgenboom ging om vrucht te zoeken, maar alleen bladeren vond Matt.21:19; Mark.11:13,14. Israël bezat gerechtigheid - meer dan genoeg - zoals sommigen van ons die hadden voordat wij geloofden Mark.11:13. Maar het was de eigen gerechtigheid. Een vijgenboom spreekt zowel van gerechtigheid als van ongerechtigheid. De bladeren dienen om ongerechtigheid te bedekken. De vijg spreekt van ware gerechtigheid. De vrucht van licht is onder meer gerechtigheid Ef.5:9. In de toekomst zal de vijgenboom nogmaals vrucht dragen. In het millennium16 zullen er vijgenbomen, olijfbomen en wijnstokken zijn. Israël was een wijnstok, die uit Egypte gehaald werd. Later is Christus de ware Wijnstok Joh.15:1,5. In feite waren er ranken in Hem, die later afgesneden werden Joh.15:2,6. Zullen deze weer geënt worden? In geen 16 De duizend jaren (letterlijk), Openbaring 20:4-6 27 geval. Zij worden verbrand. Dode as kan niet geënt worden op een levende plant. Hier hebben wij te maken met individuele ongelovigen. Zij worden bij de wederkomst van Christus niet hersteld. Met het oog op de hele natie is het echter anders. In het duizendjarig rijk zullen ze onder hun wijnstok en vijgenboom zitten met veel goede vrucht. Toen ik in Israël was, wilde ik de ceders van Libanon zien. Maar dat leek onmogelijk door de diepe sneeuw toen ik in de buurt was. Na enige tijd was er een gids die mij garandeerde naar de top te gaan. Maar de weg erheen was te glad en glibberig zodat wij niet echt dichtbij konden komen. Maar wel voldoende om ze echt te zien. De ceders van de Libanon representeren in de Schrift de hoge en grote mensen op de aarde. Vandaag de dag is de wereld vol doornstruiken. De enig vermelde producten van de doornstruik, zijn schaduw en vuur, als wij de doorns niet meerekenen. Dit zal te zien zijn in de laatste koninkrijken van de mens. In de laatste decennia zijn veel vredesconferenties gehouden en vaak met gebed ingeleid. Toch is het meest opvallende kenmerk van deze bijeenkomsten het totale gebrek aan erkenning van God. Wij zijn binnenkort onder de schaduw van de doornstruik. De takken van de olijfboom Hoe zit het met deze takken? Zijn ze een beeld van individuen of niet? De vraag beantwoordt zichzelf als wij lezen wat daarover geschreven is. Vanwege hun ongeloof zijn ze uitgehouwen en God zal ze bij de oprichting van het koninkrijk weer enten Rom.11:19,20,22,24. Is er een tekst te 28
Page 28
vinden, die zegt dat individuen, die in ongeloof volharden, weer geënt zullen worden? Worden degenen, die in de woestijn omkwamen, opgewekt en daarna in het beloofde land gebracht? Zelfs Mozes mocht het land niet in. De takken die uitgehouwen en opnieuw geënt worden, zijn geen individuele mensen. In de dood is geen gelegenheid tot bekering. Zij zullen niet bij de eerste opstanding zijn, wanneer het enten plaatsvindt. Wij willen nog aandacht besteden aan de andere takken, die in de tijd van Paulus op de olijfboom werden geënt. Moeten wij dat zo opvatten, dat individuele gelovigen uit de natiën, die in die tijd geënt werden en nu al zo lang dood zijn, weggebroken moeten worden bij de oprichting van het koninkrijk Rom.11:16-22? Het simpele feit dat de beide entmomenten zo ver uit elkaar liggen, maakt uitleg dat het om individuele mensen gaat, onmogelijk. Zo’n verwarring ontstaat als we hier aan individuen denken. Dat zou al wat God elders in de Schrift over individuele mensen gezegd heeft, ontkennen. Net zoals Israël als zodanig vrede met God had, zo houdt Hij nu vrede met de natiën. En Israël was eens de bron van goddelijk(e) (ver)licht(ing) op de aarde. Maar later doofde het licht uit. Zo gaat het ook met de natiën. Als wij dit individueel zien, vernietigen we iets van Gods openbaring. Laten wij als voorbeeld Romeinen nemen. In het begin lezen we over rechtvaardiging. Dat is door de vijgenboom uitgebeeld. Daarna komt verzoening. Dat is de olijfboom. Dan de verheerlijking. Die zien we in de wijnstok. In dit alles neemt Gods overvloedige genade ons weg uit onszelf 29 en plaatst ons in Christus, in Wie Hij welbehagen heeft. Als wij bij het vervolg van Romeinen komen, laten wij dan Zijn heerlijke evangelie niet afwijzen door onze redding toe te schrijven aan eigen werken, lijden of ervaring. Dat is niet de weg naar Gods doel, want Hij moet alles in ieder van ons worden. Wij moeten de verschillende thema’s van Romeinen uit elkaar houden. Ze zijn in de brief ook apart gezet. Wanneer we een tekst uit het gedeelte over rechtvaardiging nemen en ergens in het gedeelte over verzoening invoegen, dan verwarren we zeker onszelf en anderen. Nemen we een betoog uit hoofdstuk 9 om daarmee 11 te verklaren, dan beschadigen en misleiden wij. Wij kunnen niet bij elkaar voegen wat God heeft gescheiden. De verwarring die daardoor ontstaat is des te gevaarlijker, want moeilijker te doorzien. Beide gedeelten zijn Gods woord, zelfs van dezelfde schrijver. En zo zullen onvolwassen, onwetende mensen -onbewust- verdraaide uitspraken in zich opnemen, die in hen werken als vergif. Zij denken, dat het Gods woord is. Wie in de waarheid gegrond is, zal verdraaiingen herkennen, omdat zij allemaal met andere teksten in tegenspraak zijn. Als het gericht van Mattheüs 2517 individueel zou zijn, dan is de redding door werken. En het evangelie is weg. Als de olijfboom individueel toegepast zou moet worden, dan zou verzoening uitgaan van mensen. De genade en heerlijkheid zijn dan verdwenen. Maar, niet alleen het evangelie, de 17 Mattheüs 25:31-46 30
Page 30
genade en de heerlijkheid verdwijnen. God als Redder is dan ook weg. Tegenwoordig regeert genade. Beseffen wij wat dat betekent? Genade zit op de troon. Iedereen die probeert haar uit deze heersende positie te verdringen, begaat geen gewone misdaad. Want het is hoogverraad. Verraders worden niet als de andere misdadigers behandeld. In Gods ogen is in dit huidige beheer18, nu genade regeert, geen grotere krenking mogelijk dan een planmatige inspanning om die te onttronen. Moge God met allen, die daarbij betrokken zijn, genadig handelen! Waarom zijn er natiën? God beproefde de mensheid meer dan een millennium tot aan de grote vloed, voor zij natiën vormden en in politieke entiteiten georganiseerd werden. Waarom gebeurde dit? Als wij goed inzicht krijgen in Zijn plan om de mensheid in natiën op te delen, zal dit voor ons van grote praktische waarde zijn. Over dit onderwerp lijkt grote duisternis te liggen. Zoals wij de wereld vandaag zien, is alles chaos. Precies het tegenovergestelde van hoe God het ziet. Hij overziet alles vanaf het begin en kent het einde. Alles is in overeenstemming met Zijn voornemen. Overal proberen de mensen een ideale regeringsvorm te vinden en in praktijk te brengen en zo een millennium in te luiden. Niet alleen proberen ze mensen te overtuigen van de voordelen van hun ideale systeem, ze strijden ervoor met alle middelen. Het is nauwelijks voor te stellen: de mensen 18 Zie voetnoot 8 31 willen vrede, maar wat doen ze? Ze vechten met elkaar. Zou iemand, die vrede met zijn buurman wil, deze eerst een blauw oog slaan? Zeker niet. Als je hem doodt, brengt dat voor jou vrede met hem, maar niet met anderen. Het is niet Gods plan de wereld met vrede te vervullen in de huidige tijd. God wil de mens leren, dat hij niet kan regeren zonder Hem. De mens is weliswaar geschapen om te regeren Gen.1:28 en zal ook regeren, maar kan dat zonder de Godheid niet. Geen enkele menselijke regeringsvorm zal werken zonder onderschikking aan God Zelf. Dit is voor de meeste mensen heel moeilijk om te geloven. Veel denkers hebben al bedacht, waarmee aan alle strijd een einde gemaakt zou kunnen worden. We weten uit de geschiedenis en uit eigen ervaring, dat alle inspanningen in dit opzicht iedere keer gedoemd waren te mislukken. Hoe vaak heeft men al gezegd: nooit meer oorlog! Toch zijn de conflicten nooit geëindigd. Als wij vandaag om ons heen kijken, zien we dat ze alleen maar toenemen, ondanks alle streven naar vrede. De mens kan niet regeren zonder God Tijdens de eonen19 beproeft God de mens, of beter gezegd: Hij toetst. Beproeven is misschien niet het juiste woord, omdat een proef of test iets moet aantonen. God heeft dat niet nodig, omdat Hij weet, wie wij zijn. God demonstreert iets, Hij laat zien, geeft ons les. 19 Eon: vertaling van het Griekse aiōn, dat in de Schrift wijst op een (lang) tijdperk, maar nooit ‘eeuwig(heid)’ betekent. Er zijn meerdere eonen. Het Hebreeuwse olam draagt in wezen dezelfde betekenis. 32
Page 32
Een voorbeeld: als een leraar scheikunde in een klas een proef uitvoert, weet hij wat zal gebeuren; zijn leerlingen niet. Zo demonstreert God tijdens de eonen, wat de mens zonder Zijn genade is. Hij doet dit op diverse manieren. In hun relaties tot elkaar stelde God de mensen lange tijd op de proef als eenlingen. Sommigen kiezen anarchie boven regering. Zij denken, dat mensen zo het beste kan leven. Maar in de Schrift zien we, dat het falen van zo’n plan al vaker gedemonstreerd is. En dat het waarschijnlijk een grotere mislukking oplevert dan welke regeringsvorm ook. Om het onvermogen van de mens om te regeren zonder God aan te tonen, neemt Hij eerst alle natiën onder handen. Daar zijn naar ons inzicht zes periodes waarin God op verschillende manieren met regeren handelt. Na de grote vloed hield Hij Zich rechtstreeks bezig met de natiën die daar toen waren. Hij begint via Abraham één volk als een middelaar te gebruiken. De natiën hadden gefaald. Zij waren van Hem afgedwaald en waren bezig ten onder te gaan. God demonstreerde, dat zij zonder Zijn tussenkomst hopeloos faalden. Daarom schoot Hij hen te hulp door Zijn uitgekozen volk. Het is grote barmhartigheid, dat Hij dit deed, want veel van de problemen van de natiën werden opgelost in verband met deze ene natie. God Zelf zou het Hoofd van Israël zijn. Maar zelfs toen volgde de ene mislukking na de andere, zoals het boek Richteren getuigt. Daarop gaf Hij hun ten slotte een koning. Ieder die met Koningen en Kronieken vertrouwd is, weet hoe die eindigen. Israëls koningen zijn voorbeeld, dat het koninkrijk mislukte, hoewel David en enkele anderen goede koningen waren. God overlaadde 33 Israël met zegeningen, zoals geen van de andere natiën die ontvingen. Hij gaf ze koningen en profeten. Ondanks dat alles schoten zij tekort. Daarom verstrooide God hen onder de natiën. Daarna kwamen de era’s van de natiën, om hun onvermogen om te regeren verder aan te tonen. Wij hoeven echter niet te wachten tot deze demonstratie beëindigd is. Wij hebben de historie en de profetie van de toekomst, die ons informeren over de uitkomst. Zoals Israël volkomen faalde, zo maakt God nu duidelijk, dat alle andere natiën niet zonder Hem kunnen regeren. Wie eenmaal begrijpt, dat dit vandaag naar Gods onderliggende plan gebeurt, zal niet meer vragen waarom Hij de ‘vreselijke bloedoffers’ toelaat. ‘Ze zijn werkelijk verschrikkelijk’, zeggen mensen. Maar God hoeft ze niet toe te staan. Hij heeft ze nodig om Zichzelf te openbaren. Deze dingen hebben niet alleen een zekere waarde. Ze zijn essentieel (wezenlijk) tot zegen voor de mensheid én tot heerlijkheid van God. Als we niet zouden weten dat elk detail in Gods handen ligt en Zijn bedoeling dient, wat zou ik dan doen? Het is geweldig dit te beseffen: wat nog zal moeten gebeuren, zal uiteindelijk voor allen tot zegen zijn. Soms denk ik, dat de overwinnaar meestal de verliezer is. Dan is er een (over)winnaar, maar die zal zelden het geestelijk nut ontvangen, dat voortkomt uit verslagen en verootmoedigd zijn. Geestelijke winst komt vaak voort uit mislukking, nederlaag en vernedering. Nuttig is ook om te toetsen welke regeringsvorm de beste is. Op school leren de kinderen, dat de regering waaronder 34
Page 34
zij leven de beste is. Dat kan wel goed en correct zijn, maar als ze opgroeien zullen ze vanzelf vaststellen, dat ook de beste regeringsvorm niet volmaakt is. Dat betreft alle soorten regering, van totale anarchie tot despotisme. Die bestaan overeenkomstig het voornemen van God. Ze deugen geen van allen, want zij onderschikken niet aan God. Het is niet de vorm, die telt, maar de relatie van de regering met Gods grote, onderliggende plan. Allen zouden aan Hem moeten onderschikken. En dat is wat we wél in de voleinding 1Kor.15:28 hebben. Het is leerzaam om te zien, hoe deze regeringsvormen in de loop van de tijd volgens Gods plan veranderen. Eerst hadden de natiën vóór Abram koningen. Toen kwam Israël op het toneel. Dan volgen de era’s van de natiën met allerlei vormen van regering. Daarna komt de regering van het millennium waarin ten minste enkele elementen van het Goddelijke naar voren komen. Daarin is eindelijk een perfect Hoofd voor de natiën zichtbaar. Na dit millennium volgt de laatste eon, die uitloopt op de voleinding. Menselijk falen is nodig in Gods plan Er zijn zes periodes waarin God aantoont, dat de mens zonder Hem niet kan regeren. Het is het falen van de mensheid, waardoor Gods voornemen vervuld wordt. Af en toe lukt het de mens om een tijdje tamelijk goed door te gaan. Toch is dat niet volledig in overeenstemming met Gods plan nu. Wat God gedurende de eonen demonstreert, is het tegenovergestelde van waar mensen naar streven. Het is echter gemakkelijk te zien, dat het niet voldoende is als zij dat zouden weten. Stel dat iemand van ons een groot 35 profeet was, die heel de wereld over reisde. En die mensen ervan kon overtuigen, dat een slechte regering tijdelijk het beste voor hen is. Dan zou Gods demonstratie het doel missen, Zijn plan zou verhinderd worden. Nu is het nodig, dat de mensheid haar eenmaal ingeslagen eigen weg tot het einde toe bewandelt. Wij kunnen God zelfs dankbaar zijn voor het grote falen. Deze uitdrukking lijkt bijna te zwak, vooral nu. Veel eerder kan over de dwaasheid van mens gesproken kunnen worden. Dat is zo zolang de mens van Gods geest en woord gescheiden is. Wij mogen dankbaar zijn dat de dingen gaan zoals ze gaan. Op zijn minst zouden we inzien, dat alle prachtige plannen mislukken, ongeacht welke kracht, wijsheid, goede bedoelingen daar achter zitten. Laten wij nooit misleid worden door mensen, die met al hun streven naar vrede dit alleen door menselijke antichristen 20 willen bereiken. Mensen lopen hen na, want zij doen en spreken, net als dé antichrist, als valse messiassen Matt.24:5,11,23-25. Ze beloven veel en voeren ook tijdelijk enkele hervormingen door, maar vroeg of laat falen ze. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft daar veel voorbeelden van. Zo is het met elk plan, dat de mens zonder Christus opstelt. Als dat voor ons eenmaal duidelijk is, is rest eenvoudig te begrijpen zijn. De mens zal in de toekomst regeren, maar eerst moet hij toebereid worden. Om hem op te leiden, laat God de mens ervaringen onder diverse omstandigheden opdoen. Zijn 20 antichrist is een Grieks woord dat letterlijk: in-plaats-van-christus betekent; het komt in 1 en 2 Johannes (de brieven) voor; het wijst op dé antichrist van de eindtijd. De Heer Jezus wijst op vele valse, Mattheüs 24:23-35 36
Page 36
bedoeling is om de mens in de enig juiste gesteldheid te brengen, die voorwaarde is om te regeren. Koningen van Israël die goed regeerden, waren mannen van God. God geeft dat in onze dagen niet alle overheden slecht zijn. Af en toe zijn er goede heersers. Dit is zo, omdat wij tegenstellingen nodig hebben om te leren. Iedere goede heerser regeert slechts in die mate goed, waarin hij de plaats inneemt die God bepaalt. Dat is die plaats, die God eenmaal aan heel de mensheid toedacht: volledige onderschikking aan Hemzelf. Wij zouden vandaag de dag niet al te veel van menselijke regeringen verwachten. Tot op zekere hoogte is wel iedere regering beter dan anarchie. Wij bidden voor de overheid, zoals Paulus dat ons heeft aanbevolen. Ik roep er dan vóór alles toe op, dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een rustig en stil leven zullen leiden, in alle godsvrucht en waardigheid. Want dit is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Redder 1Tim.2:1-3. Wij hopen dat ieder die deze regels leest, grote opluchting zal ervaren. Die geeft God aan hen die erkennen, dat de huidige wereld met al haar verschrikking, teleurstelling en kwellende onvolmaaktheid en verscheurdheid precies is, zoals God die heeft bedoeld. Hij heeft dit falen voorzegd en gebruikt dat om Zijn schepselen ootmoedig te maken en hen op hun bestemming voor te bereiden. Ja, dit geldt zowel de natiën als elk individu. 37 Gods handelen met natiën en individuen Het kan zijn, dat in dit opzicht nog veel verwarring heerst. Niemand kan het woord van God met begrip lezen, als de brieven van de apostel Paulus willekeurig vermengd worden met de Schriften van de Besnijdenis. Aan degenen, die alle onderdelen van Gods openbaring vermengen en daaruit conclusies trekken, wordt niets duidelijk. We hebben vastgesteld, dat Gods activiteiten te midden van de natiën verschillen van die met individuen. Daar begint, denk ik, vaak de verwarring. We moeten daarom eerst de onderliggende reden, Gods reden, voor Zijn handelen met de natiën, leren kennen. We moeten daarna stoppen deze Schriftplaatsen te mengen met die van individuen. Neem bijvoorbeeld Romeinen. Wij lezen hoofdstuk 1-8 en we erkennen de heerlijke genade, die ons hier voor ogen gesteld wordt. Maar je leest ook Romeinen 9-11. Wie goed weet te mengen, zal de wonderbaarlijke genade van de voorgaande hoofdstukken ruïneren en denken, dat als je in de olijfboom bent, je eruit gehouwen kunt worden. God handelt met de natiën volgens plan, en dat is totaal anders dan de manier, waarop Hij met individuen werkt. Een gedeelte dat dit aantoont, is Mattheüs 25:31-46. Daar hangt redding af van hoe je de Joden behandelt. Degene die de broeders van de Heer niet helpt, wordt niet gered. Het maakt je redding volledig afhankelijk van werken, zonder geloof of zelfs kennis. Dat staat in scherp contrast tot Romeinen. Alleen zij, die ijveren voor het evangelie kunnen de diepte van de kloof zien, die tussen de beide 38
Page 38
Schriftgedeelten gaapt. In wezen is er geen tegenspraak. Het is slechts deel van Gods handelen met Israël en de overige natiën, niet met individuen. En de natiën, die Israël gedurende de tijd van verdrukking niet helpen, zullen tijdens de duizend jaren een lage plaats hebben Matt.25:41,46. Wie dat op individuele mensen toepast en denkt, dat iedereen die de Joden in hun nood niet bijstaat, eeuwige21 pijn 22 moet ondergaan, verwoest het evangelie van de genade van God. Maar als we het in relatie tot de natiën nemen, dan wordt alles helder als daglicht. De natiën, die de Joden in de tijd van de grote verdrukking bijstaan, krijgen tijdens het millennium een hoge positie. God handelde zo met natiën in het verleden. Het is nationaal; niet individueel. Neem enige natie die gedurende het huidige beheer Efe.3:2,9 de Joden vervolgde. Hebben alle individuele leden van zo’n natie een lage positie in het millennium? In feite zullen maar weinig mensen van het tegenwoordige beheer ook in het millennium leven, want zij die stierven, leven niet tot de 1000 jaren voorbij zijn. Het zal eerder zijn zoals bij het volk Israël, waar een overblijfsel leed voor de zonden van de natie, lang nadat de zondaren gestorven waren. De hele natie was zeventig jaar in ballingschap, hoewel sommigen, zoals Daniël, dat niet verdienden. Zo zal het ook in de toekomst met de andere natiën zijn. Gods 21 Het Griekse aioniōs kan geen eindeloosheid betekenen; het is afgeleid van aiōn, eon, dat altijd wijst op een tijdperk. 22 Pijniging; in Mattheüs 25:46 staat in het Grieks kolasis, dat insnoeiing of afsnijding betekent. 39 manier van handelen met de natiën is wezenlijk anders dan met individuele mensen. Israël is als natie in ballingschap weggevoerd vanwege de zonden van 490 jaar daarvoor. Het trouwe overblijfsel in de natie moest met de anderen lijden vanwege de zonden van eerdere generaties. Zo zal het met de natiën gaan, als de Messias Zijn koninkrijk opricht. Als Zoon des mensen zal Hij die betere wereld tot stand brengen, waar de natiën zich voor inspanden. En Hij zal ieder de plaats toewijzen, die hen als natie toekomt. Menselijk regeren begint Tot nu toe hebben wij onderzocht, wat een natie is en waarom er natiën zijn. Eerst ontdekten wij, dat een natie volgens Gods woord een politieke eenheid is. Voordat er natiën in die zin waren, voor de grote vloed, waren er veel volkeren met één taal Gen.11:1 en veel gemeenschappelijke zaken. Toentertijd bestonden er geen natiën. Na de grote vloed, toen mensen de macht van de dood(straf) over hun medemensen kregen Gen.9:5,6, zien we het begin van de natiën. Een natie is een politieke organisatie. De volgende vraag was: waarom natiën? Dit moet voor ons allen duidelijk zijn: De natiën zijn niet gevormd, opdat wij goede regeringen zouden hebben. De natiën zijn deel van Gods programma om het onvermogen van de mens om zonder Hem te regeren, te demonstreren. God wil, dat de mensheid haar plaats inneemt tussen Hem en de andere schepselen, die onder haar geplaatst zijn Gen.1:28. Maar zonder God kan de mens niet regeren. Om 40
Page 40
hem zijn onvermogen voor ogen te stellen, laat God hem van alles proberen in verschillende situaties met veel voorwaarden. Zodat de mens zelf inziet, dat hij niet bekwaam is om te regeren wanneer er geen direct contact is met de grote Beschikker en Heerser van alles. Wij willen ons nu niet uitgebreid met dit feit bezighouden, omdat we al eerder enkele van de belangrijkste punten vermeld hebben. Maar we richten ons op elke periode afzonderlijk en wanneer en waar bespreken. Laten we dus nogmaals beginnen met de vaststelling, dat er vóór de grote vloed volkeren waren, toen er geen bestuur was, maar anarchie. Deze toestand duurde lang. Uiteindelijk bleek, dat de mens zonder regering en zonder dat anderen weerhouden, het niet volhoudt. De anarchie blijkt een complete mislukking. Het blijkt dat onder zulke omstandigheden verstandig samenleven onmogelijk is. Bijna niemand denkt tegenwoordig nog, dat anarchie de moeite waard is om naar te streven. Dat is al voldoende aanwezig, als ondanks wetten en regeringen, veel mensen denken te kunnen doen wat in hun eigen ogen goed is, maar slecht is in de ogen van andere mensen. Nu komen wij in een andere periode, het begin van menselijk bestuur ná de grote vloed Gen.9. Daarin wordt aan de mens het recht om te doden (de doodstraf) gegeven. Sommigen zeggen, dat soldaten moorden plegen. Dat doen zij niet. Als zij echter op eigen initiatief anderen doden, dan is het wel moord. Wanneer zij echter in opdracht van een regering, een overheid, strijden en vijandige soldaten doden, is het geen moord. Anderen beweren weer, dat als de overheid verkeerd zit, het wel moord is. Dat is het niet. 41 We moeten goed beseffen, dat er geen regering bestaat, die helemaal correct of onvoorwaardelijk goed is. Het zou dwaas zijn, een perfecte regering te verwachten. Dat zou in tegenspraak zijn met Gods bedoeling, dat alle regering van mensen haar onvermogen bewijst. Ook dit tijdperk, waarin de mens voor het eerst volmacht kreeg om over de medemens te heersen, leidde tot mislukking. Zelfs toen God een theocratie 23 had opgericht en Hij Israëls Koning was, mislukte dat. Israël wilde een mens als koning, en God gaf Saul. Daarna kwam een lange tijd van beproeving van deze regeringsvorm. Ook dat faalde. Israël ging in ballingschap het land uit. Daarmee startten de era’s van de natiën, bij Nebukadnezar, toen één natie de toenmalige wereld regeerde Dan.2:37,38. Was dat succesvol? Zeker niet. Het was alleen de volgende stap in de manier waarop God het menselijk onvermogen aantoont. Sommigen zeggen dat er vrede is als één natie, één koning, over heel de aarde regeert. God ‘probeert’ dat en laat zo het onvermogen van de mens zien. Dit is heel praktisch. De mens faalt zolang die op zichzelf is, en overtuigd van eigen kunnen. Als wij dit begrijpen, zal dat nuttig voor ons zijn. Wij moeten beseffen, welke plaats God in alles inneemt. Dan zijn wij ook niet verontrust over de gang van zaken, omdat wij weten, dat alles naar de raad van Zijn wil gebeurt. Hij staat achter al het gebeuren, hoewel dat ons verschrikkelijk kan lijken. Hij werkt naar de voleinding alles ten goede uit. In deze zekerheid kunnen wij vrede hebben. Dat is het beste medicijn tegen alle 23 Regering direct door God, zonder menselijke koning/regent. 42
Page 42
onrust en angst die in ons hart kan komen, als wij de gang van zaken in de wereld bezien. Na de huidige era’s van de natiën aanvaardt Christus Zijn heerschappij en regeert met ijzeren roede Psa.2:9; Op.12:5;19:15. Nu zou alles toch goed moeten worden! Het duizendjarig rijk zal een enorme verbetering zijn ten opzichte van alles wat was, en toch zal dat falen. Aan het einde zal de grootste opstand ooit tegen God plaatsvinden. Op deze manier bereidt God ons voor op het einde door ons te wijzen op de plaats, die ons werkelijk toekomt. Laat niemand denken dat God, door dit te doen, de mens in een te lage positie plaatst. Hij brengt hem naar waar hij hoort. Het zal heerlijkheid opleveren. Wij willen nu aantonen wat er gebeurde, toen voor het eerst aan de mens heerschappij werd verleend. Daarvoor lezen wij enkele teksten, die ons opheldering geven. We zullen zien, dat God aan de mens erg duidelijk laat zien, hoe onbekwaam die is om te regeren. En dat is ook zo, als hij de doodstraf mag geven als macht om te onderwerpen. We richten ons eerst op Genesis. Daar staat: van deze scheidden de natiën van de kust zich af, volgens hun landen 24 Gen.10:5. Na de grote vloed werden eerst de kuststroken bewoond, niet de eilanden. De meerderheid van de volken bevond zich op continenten, langs de kust, die veel makkelijker over zee dan over land te bereiken waren. 24 Tekst volgens A.E. Knoch 43 Er zijn verschillende scheidslijnen tussen mensen, zoals stammen, talen, volken en natiën Op.5:9. Elk van deze verschillen heeft zekere autonomie. Eerst was het een kwestie van talen, later verschillende natiën. Deze worden hier voor het eerst in de Schrift vermeld. Wat is er van deze natiën geworden? Het is waarschijnlijk niet nodig, lang bij deze vraag stil te staan. Wij weten, dat onder deze natiën ook de sodomieten waren. Van de inwoners van Sodom weten wij, dat zij boosaardig en zeer grote zondaars waren Gen.13:13. Hoe het met Sodom ging is bekend. Er worden niet veel voorbeelden van de toestand van de natiën van die tijd beschreven. Maar hier hebben wij een, die ongetwijfeld typisch is. Dus daarom worden wij daar in de Schrift over onderwezen, zodat wij Gods manier van handelen met deze natiën van vroeger kennen. Die verschilt volledig van Zijn wegen met de latere en de huidige natiën. Gelovigen zijn soms van mening, dat God vandaag niet rechtvaardig met de natiën omgaat. De verhoudingen zijn gecompliceerder geworden. In het begin was alles eenvoudig. God wilde de inwoners van Sodom allemaal vernietigen. Abraham vond echter dat het niet eerlijk was om de hele stad te vernietigen, als er rechtvaardige mensen woonden. Zo stelde God hem op de proef. Waarom? Om hem en ons te laten zien, dat Hij niet onrechtvaardig handelt, wanneer Hij de natiën richt. De vraag was hoeveel rechtvaardigen nodig zijn om God ervan te weerhouden Zijn toorn over Sodom uit te gieten. Abram begon met een klein aantal, gemeten aan het totaal van de inwoners. Hij dacht, dat er misschien vijftig rechtvaardigen in de stad 44
Page 44
zijn. Ten slotte ging hij terug naar tien, en God verzekerde hem, dat Hij de stad niet zou verwoesten, als daarin tien rechtvaardigen waren Gen.18:20-33. Abraham dacht misschien dat er nu geen gevaar meer was, dat hij de stad zou redden. Uit dit alles kunnen wij ons nu een beeld vormen van hoe het er in deze stad uit moet hebben gezien. Dat is een goede les voor ieder, die graag zou proberen een modern Sodom van onze tijd vrij te pleiten. Maar is dat Gods bedoeling? Zonder de minste aarzeling kunnen wij zeggen, dat het voor God eenvoudig geweest was onze steden schoon te spoelen, als Hij dat wilde. Hij wil aantonen wat voor soort mensen in onze steden leven. Hij wil hen voorbereiden op de toekomstige goddelijke regering. Daarom laat Hij hen hun eigen, verderfelijke wegen gaan. Zodat bewezen wordt, dat zij zonder Hem verloren zijn. Alles heeft zijn tijd; wij kunnen dit ook met ons gebed niet voorkomen. Er zijn andere Schriftgedeelten, die op zijn minst zinspelen op de toestanden van die dagen. Tegen Abram zei Jahweh: de vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol Gen.15:16 hSV Daarin ligt veel besloten. Onder meer, dat God Zijn volk niet toestaat anderen te oordelen, voordat de tijd daarvoor gekomen is. Maar het belangrijkste is het feit, dat God in die tijd nooit een gericht over de mensen bracht, voordat de omstandigheden daartoe rijp waren. Dus voordat de mensheid haar eigen zwakheid en onvermogen zo volledig had bewezen, dat verder wachten voor hen geen nut meer had. Het lijkt wel, of we nu nog in zo’n fase leven. 45 Wij staan voor een crisis, die erg lijkt op die van Israël bij het betreden van het beloofde land. Vele jaren bracht God hen nog niet in Kanaän. Er waren daar zeven natiën Ex.23:23, en God stond Zijn volk niet toe ze te richten en uit te roeien, voordat de bestemde tijd gekomen was. Want toen hadden zij in alles dat geopenbaard, wat God Zich voor hen had voorgenomen. God houdt Zich ook nu nog in, maar het verval lijkt steeds sneller te gaan. Er zijn op aarde ver uiteenlopende regeringsvormen. Maar er is bijna geen enkel volk tevreden met de regering. Geen enkele is ideaal. Het woord van God laat ons duidelijk zien, wat het einde van alle gebrekkige pogingen van de mensen zal zijn. De tijd komt, dat de Heer aanwezig zal zijn. En Hij zal in gerechtigheid regeren. Maar als Hij komt, zal alles anders zijn; alles, wat Hij doet, doet Hij in gehoorzaamheid aan God en in Zijn Naam. Er zijn veel mensen die het duizendjarig koninkrijk nu al opgericht willen zien. Maar dat komt niet overeen met het plan van God. De mens moet laten zien, wat hij wel en niet kan. Wij zouden in ootmoed met God overeenstemmen en als verstandige mensen handelen. Omdat wij weten, dat God een ander tijdpad heeft. Wij mogen vertrouwen, dat Hij alles ten goede uitvoert, op Zijn tijd. De regering van God God laat de mensen eerst de meest verschillende vormen van regering proberen. Dat richt Hij zo in, om aan ons en al Zijn schepselen te laten zien, dat zonder Hem geen perfecte regering bestaat. Pas in de voleinding zal God Zelf alles in allen zijn, en heel de mensheid is dan aan Hem 46
Page 46
ondergeschikt 1Kor.15:28. De volmaakte regeringsvorm is er wanneer de mens niets meer kan bepalen. Dat is zo als God, de Schepper, door Christus ook de Verzoener, allen tot liefdevolle onderschikking aan Zichzelf heeft gebracht. De enige weg tot volkomenheid is: je volledig onder God opstellen. En: de mens volledig uitschakelen. Vandaag is het zo: hoe slechter een regering is, hoe beter God ons het onvermogen van de mens demonstreert. Het was niet Gods bedoeling, dat de huidige regeringen goed zijn. Het is Zijn bedoeling duidelijk te tonen, dat zonder Hem geen goede regering mogelijk is. Wie daarin teleurgesteld is, heeft Gods raadsbesluit nog niet erkend. Maar het maakt niet uit hoeveel of hoe weinig goede eigenschappen een regering heeft, wij zouden ons aan de boven ons gestelde overheid onderschikken Rom.13:1. Tot nu toe is onze aandacht op allerlei regeringsvormen in het verleden gericht. Wij zagen, dat anarchie gedoemd was te mislukken. Toen constateerden we, dat de direct na de grote vloed regering aan mensen toevertrouwd werd. Ook werd de mens volmacht gegeven het leven af te nemen van hem, die het bloed van mensen vergoten had Gen.9:6. Dit is trouwens het verschil tussen executie en moord. Na deze eerste vorm van regeren werd in Israël een theocratische regering gevormd. Terwijl God het Hoofd van Zijn volk was, had hun hart zich zo ver van Hem verwijderd, dat zelfs deze regeringsvorm een mislukking werd. Als wij de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium lezen, en Jozua, Richteren en het eerste boek Samuel, dan zullen we zien, dat er in Israël geen 47 koningen waren, wel richters. Hun koning was God. Dus was het feitelijk wat wij een goddelijke regering kunnen noemen. God was het, Die regeerde. Een klein voorproefje zien we bij Abraham en Sodom. Aan Sodom was niet alleen te zien hoe diep de natiën gezonken waren. Ook werd door Abraham de missie van Israël inzake de natiën vooraf geschaduwd. Dat heeft Israël in het algemeen nooit begrepen, en ook nu nog niet. Desondanks nemen zij in Gods plan dezelfde plaats in die Abraham had. Het door vier koningen onder de voet lopen van Sodom en het gevangen nemen van de inwoners was typerend voor de natiën in de wereld Gen.14. Maar ook voor conflicten daarna. De enige mogelijkheid tot redding lag in deze, met God verbonden aartsvader Abram. Hij vertegenwoordigde geen natiën, maar hij had nogal wat mensen onder zich. Hij was in staat vier natiën te verslaan, die toen als groot golden. Dat geeft ons een idee wat een volk, dat met God in gemeenschap leeft, kan bewerkstelligen. De geallieerde koningen verwoestten de hele stad Sodom en voerden de inwoners gevangen weg. Abram ging hen met zijn manschappen achterna. Zo kon hij de gevangenen bevrijden, terugbrengen. God ontfermde Zich over Israël zodat het voor de volkeren tot zegen kon zijn. De enige reden waarom zij nu niet tot zegen zijn, is hun van God vervreemde toestand. In een theocratie regeert God Zelf de Zijnen door middel van zichtbare gebeurtenissen. Velen zouden willen, dat Hij dit ook nu nog doet; maar het is daar nu niet de tijd voor. Konden we de mensen er maar toe brengen de dingen daar te laten, waar ze volgens de Schrift thuishoren, en niet alles 48
Page 48
door elkaar te mengen! Tekenen en wonderen zijn vandaag niet door God voorzien. Maar zij waren dat wel gedurende de goddelijke regering, toen God Zijn volk door zichtbare manifestaties regeerde. Goed voorbeeld was de vuurkolom of de wolk boven de tabernakel. Door deze tekenen leidde Hij hen door de woestijn. Zij mochten niet daar waar zij zelf wilden, gaan. Zij moesten volgen waar Hij wilde. Daarin waren zij gehoorzaam Ex.13:17-22; 40:34-38. Bovendien hadden ze nog de loten. Deze bevonden zich in een soort zak op de borst van de priester, en als er iets moest worden besloten, werden ze gebruikt, net zoals bij het verloten van het land, toen ze Kanaän binnentrokken. God verdeelde het land onder hen door loting. Dat is niet met tegenwoordige loterijen te vergelijken. Bij de verloting door God kreeg iedereen zijn deel, niemand ging met lege handen weg. Al deze dingen deed God onder de theocratie. Ook stelde Hij vertegenwoordigers aan in Zijn plaats, die aan de top van het volk stonden. Zo kozen de Israëlieten Mozes niet zelf. Als ze zelf de keus hadden gehad, dan hadden ze hem liever weggestemd in plaats van aangesteld. Ze hebben dat ook geprobeerd, maar zonder succes. Telkens als Israël ongehoorzaam was, werden ze aan hun vijanden overgeleverd. Deden zij in hun nood boete en keerden ze naar God terug, dan verwekte God een man, die hen leidde en redde. Zo verliep de geschiedenis tot aan Samuël. Daarna hadden ze priesters, die over hen regeerden. Deze verlieten zich niet op hun eigen oordeel, maar zij ontvingen tekenen. En zij hadden visioenen die duidelijk maakten, wat God wilde. Bovendien volgde het 49 gericht onmiddellijk op de daad. Nu is dat niet zo. In die tijd moest iedereen goed op zijn tellen passen; want zowel een persoonlijk als een nationaal gericht volgde op de voet. Gedurende de tocht door de woestijn was het relatief eenvoudig. De gehele natie als zodanig ging het beloofde land binnen. Maar van de mensen die uit Egypte vertrokken waren, kwamen -behalve Jozua en Kaleb- allen in de woestijn om als gevolg van het goddelijk gericht. Het kan niet vaak genoeg benadrukt worden, dat een groot verschil bestaat tussen wat individueel en wat nationaal is. In de wildernis bleef de natie Israël ongedeerd. Maar individuen, die Gods verontwaardiging op zich laadden, bereikten het beloofde land niet; ze kwamen onderweg om. Wij zien bovendien, dat God in de theocratie andere natiën als tuchtmiddel gebruikt om Zijn eigen volk te richten. Zodra Israël afvallig werd, wachtte Hij niet, maar stuurde hun buren erop af, om ze naar Hem terug te brengen. Dit geldt voor de natie, niet voor enkelingen. Toen Israël als natie ongehoorzaam werd, werd een aantal andere natiën gedwongen hen te vervolgen. God richt Zijn volk om hun bestwil; niet om hen kwaad aan te doen. In de theocratie schiep God twee speciale instellingen, waarvan één de wet25 was. Deze diende om de relatie tussen individuele mensen te regelen. Dat is in een natie nodig, zodat allen met elkaar overweg kunnen. Deze wet werd door God Zelf aan Israël gegeven en was dus een goddelijke wet. Deze is onvergelijkbaar. De wetten van 25 Hebreeuws is Thora, dat onderwijzing betekent. 50
Page 50
andere natiën kunnen zich daar niet mee meten. Steeds weer wordt gezegd, dat een (groot) deel van de wetten van een land aan de Mozaïsche wet ontleend is. Dat zou heel goed zijn als het klopte, maar meestal zijn ze vooral op Romeinse rechtspraak gebaseerd. Werd ooit een van de wetten van Israël herroepen? Nee, want de wet is uitstekend 1Tim.1:8. Het is nauwelijks voor te stellen, dat zo’n oude wet, die duizenden jaren geleden werd gegeven, geen verandering onderging. In andere natiën werden sindsdien ontelbaar veel wetten, geboden en voorschriften gemaakt en weer veranderd. Gods wet echter blijft onveranderd. Geen enkele andere natie dan Israël heeft zo’n wet; deze zal tot in het koninkrijk voortduren. Dan wordt die wet in hun hart geschreven en zij zullen onder die wet zijn. Maar God zij dank, dat wij niet onder wet zijn, maar onder genade Rom.6:14; Gal.5:18. Belangrijk was ook de tweede, door God gegeven inzetting met het oog op de harten van de Israëlieten. Dat is het goddelijk ritueel. Als God te midden van mensen woont, moeten daar ook voorzieningen zijn, opdat ze Hem kunnen naderen zonder te hoeven sterven Ex.33:20. De gedachte van een ‘staatskerk’, waar regering en kerk één zijn, is nu niet te realiseren, ook al lijkt dat ideaal. Een geestelijke, levende geloofsgemeenschap kan niet met een echt seculiere regering samengaan. De gelovigen van nu hebben geen deel aan de regering van de volkeren. Maar wij gaan op een dag wel regeren 2Tim.2:12. Een regering van welke vorm of richting ook, is gedoemd te mislukken, als die niet aan God onderschikt. Dat is de 51 gang van menselijke regeringen en wetten, los van God. Wij mogen dankbaar zijn, dat Hij ons hiervoor de ogen opende. Eén ding is zeker: wij zouden onderschikkend zijn aan de boven ons staande overheden, omdat zij onder/door God zijn gesteld Rom.13:1-7. Het regeren van God door richters Veel mensen vragen zich af, waarom God dit of dat niet doet, wat naar hun mening toch nodig is. Maar wie Zijn wegen kent en weet dat Hij een bepaald tijdplan heeft, waarin Hij al Zijn doelen realiseert, zal niet alleen inzien, waarom Hij bepaalde dingen nu niet doet. Maar diegene zal óók begrijpen, dat het volledig onjuist zou zijn, als Hij doet wat de meeste mensen graag willen. Heel wat mensen zijn verbaasd, dat God tegenwoordig geen oordelen velt. Waarom mogen sommige natiën steeds kwaad doen en daarbij groeien en bloeien, terwijl andere, die zoiets niet doen, vernietigd worden? Toen ik nog jong was, werd ik diep getroffen door de aanblik van een grote natie, die een kleinere te gronde richtte, en dat om geen andere reden dan het eigen zelfzuchtig voordeel. Deze kleine natie leek godvrezender te zijn dan alle andere, het hele leven was met de bijbel verbonden. Desondanks werd ze vernietigd en bestond niet langer als natie. Vandaag weet ik waarom, destijds wist ik het niet. Iets dergelijks is tijdens de menselijke geschiedenis vaak voorgekomen. Maar er was een tijd, dat God anders met de natiën omging en hen vrijwel onmiddellijk voor hun daden richtte. Denk aan Sodom. Alle inwoners werden door God nog tijdens hun leven vernietigd, omdat zij zondigden. Hij wachtte 52
Page 52
niet op de grote witte troon, om ze individueel te veroordelen (wat Hij nog zal doen). Maar Hij richtte het volk ter plekke. Op deze manier, en nog daadkrachtiger dan bij Sodom, zal Hij ook handelen als Hij zelf het Hoofd van de natiën is geworden Op.19. Nu laat Hij die jurisdictie over aan de overheden Rom.13:4, om de gebrekkigheid van hun regeren te kijk te zetten. Voordat wij kijken naar Gods huidige handelwijze, willen wij eerst theocratie (regering rechtstreeks door God), de geestelijke regeringsvorm uit het verleden, nagaan. God had die Zelf voor Zijn volk Israël bestemd. In het begin werd helemaal geen koning gegeven. Aan hen werd de wet van God en het priesterschap gegeven, zonder seculiere heerser. Zij hadden geen koning nodig, want iedere interne en externe situatie beoordeelde de priester. Hij bezat een onfeilbaar, door God geleid vermogen om te bepalen wat juist en fout was. Het is meteen duidelijk, dat dit superieur is aan elke andere regeringsvorm. Hoeveel verdriet en leed zou mensen bespaard blijven, als wij vandaag zonder enige twijfel of onzekerheid inzien, wat goed en kwaad is! Gedurende de theocratie in Israël, in het begin zonder koning, was het niet alleen mogelijk om te bepalen wat goed en fout was. Want ook het gericht volgde - min of meer - op de voet. Onrecht werd zonder aarzeling bestraft, gecorrigeerd. Gericht bestond niet alleen uit straffen, maar vooral uit terechtbrengen. Daartoe bestaan natiën, zij zouden het recht uitvoeren; recht spreken en terechtbrengen. Dit was ook de taak van 53 de priesters van die tijd, samen met de richters, die God later verwekte. Wij zouden makkelijk kunnen besluiten de theocratie te erkennen als de enige perfecte regeringsvorm. Waarom? Omdat God de Enige is, Die werkelijk weet wat goed is. Hoezo was het dan geen succes? Omdat God deze volmaakte regeringsvorm eerder aan Zijn uitgekozen volk gaf dan aan alle andere. Dat deed Hij, om aan de mensheid - en speciaal aan Israël - te tonen, dat zij uit zichzelf niets kunnen. De reden is, dat in het menselijke vlees het goede geen woning maakt Rom.7:18. Maar in het begin kon Hij de regering niet gewoon aan mensen overlaten. Hij moest ze eerst laten zien, hoe dat moet. Daartoe was de beste regeringsvorm nodig. Dus begon Hij ermee Israël een regering te geven, die in zichzelf volmaakt was, én die eens zal terugkeren. Tijdens het duizendjarig rijk zal in de praktijk een theocratische regering door Christus gevoerd worden. En dat nog meer in de volgende era. Want God zal dan te midden van de natiën wonen. Daarna de voleinding, als God alles in allen zal zijn 1Kor.15:28. Zonder Gods directe inwerking kan geen volmaakte regering bestaan. Aan ons en heel de schepping wordt hierdoor iets duidelijk. Israël had deze volmaakte regeringsvorm. Daarin faalde het niet alleen; het volk hield er ook niet van. Zij stonden zelfs tegen God op. Is dat niet de beste illustratie van wat in het vlees van de mens zit? Het is de moeite waard om vast te stellen, hoe alles zich onder theocratie afspeelde. Eerst zond God aan het volk Mozes, Jozua en diverse richters (beoordelaars). Daarna 54
Page 54
wekte Hij Samuël. Zij allen vormden een groep voordat de koningen kwamen. Maar nadat Hij die gevolmachtigden had ingezet, toonde Israël duidelijk wat in de mens woont. Deze historische passages laten ons zien, hoe zij zich verzetten tegen de goddelijke heersers. Toen was Hij in hun midden, toen redde Hij hen van hun vijanden. Hij liet hen veel wonderen zien. Hun leven in de woestijn was elke dag een wonder. Zij zagen de wolk- en vuurkolom, die hen leidde, met eigen ogen. En toch ze waren weerspannig, ongehoorzaam. Zij kwamen allen onderweg om, op twee na (er is altijd een overblijfsel), onderweg. God had Israël uit Egypte geleid, Hij had ze bewaard voor vijanden, Hij had over hen geregeerd in het beloofde land. Zijn eerste uitgekozen werktuig was Mozes; de Egyptische naam betekent: uit het water gered. Hij redde hen uit hun boeien, door de woestijn, naar de oevers van de Jordaan. Daarna volgde Jozua, zijn naam betekent Jahweh-Redder. Destijds volgde de ene redder na de andere. Maar de eerste aan wie ook een zekere mate van succes was gegund was Jozua Joz.23:1. Want hij was een type van Christus. Bij Jozua zijn niet die fouten te vinden zoals die later in Richteren zijn opgetekend. Toen ze naar het beloofde land kwamen, stelden de afzonderlijke stammen geen commissies in. (Dit is tegenwoordig gebruikelijk. Zulke commissies zouden dan namens de stammen bij Jozua proberen een speciaal stuk land toegewezen te krijgen). Nee, alles werd door het lot beslist, door God besloten. In die dagen regeerde een echte Alleenheerser, in Wiens handen alles was en is – God (EL, de Onderschikker of Scheidsrechter). Niemand kan Zijn plaats innemen. Vandaag is elke regering slechts 55 een noodmaatregel, die toen al in het verschiet lag. Zodra een richter weggenomen werd, volgde direct neergang. En zo ging het maar door, zoals in Richteren beschreven staat. Wie waren deze richters? Wij verbinden met deze titel onwillekeurig de gedachte van criminaliteit of misstappen, wat tot op zekere hoogte juist is. Maar in feite waren ze regenten in Israël. Regeren betekent beoordelen en richten. In een goddelijke regering treedt God Zelf tussenbeide als iets mislukt, en brengt het in orde. Wij mogen echter niet verwachten, dat het nu nog zo is. Omdat God het regeren in de handen van mensen heeft gelegd en niet rechtstreeks de touwtjes in handen heeft, kan dat niet meer zo zijn. Vandaag richt God niet; dat is in overeenstemming met de tijd van genade. Hij heeft een toekomstige dag waarin Hij richt, vastgelegd. Vandaag ligt richten in handen van de menselijke overheid. Als iets niet in orde is, mogen wij daar God niet van beschuldigen. Wij weten, dat alles in overeenstemming met Zijn voornemen gebeurt. Maar dat betekent nog niet, dat het ook in overeenstemming is met Zijn geopenbaarde wil. Die wil van God kan in de meeste gevallen zelfs tegengesteld zijn aan de menselijke ideeën. De laatste richter in Israël was Samuël. Tegelijk was iets treurigs aan de hand. Het verval van de priesterorde. De zonen van Aäron stonden in verbinding met God. Zij waren in de positie om te kunnen bepalen of iets juist of verkeerd was. Maar ook zij waren vleselijk. Eli was geen slecht mens, maar zijn zonen waren verdorven 1Sam.2:12. Samuël was een heilige, een man van God, van zijn zonen wilde het volk echter niets weten. Wij zien dus, hoe zelfs 56
Page 56
het priesterschap, dat toch in rechtstreekse verbinding stond met God, faalde. Dat is een van de ergste kenmerken van de huidige afval van God. In veel delen van de wereld is het falen van de regering grotendeels toe te schrijven aan het volledige falen van hen, die met God in verbinding moesten staan. Denk aan de landen, die als natiën zelfs atheïstisch (God loochenend) zijn. Hoe kwam dat? Door de kerk, die voor hen de vertegenwoordiger van God en van het geloof is. Die was zo goddeloos, dat zij ongetwijfeld een groot deel van de schuld draagt. Veel minder is dat aan de regering of individuen toe te schrijven. Alles wat ze van God wisten was uit en door de zo genoemde staatskerk, die hen tegen God keerde door haar wereldse gedrag. Vast staat, dat er geen volmaakte regering kan zijn zonder een verbinding met God. Hij is de Enige, Die werkelijk kan regeren. Is het contact met Hem verstoord, dan wordt een goede regering onmogelijk. Zodra een kerk seculiere macht nastreeft én die ook verkrijgt, komen grote verleidingen op haar af. Een kerk met politieke macht is niet in harmonie met de wil van God. Vanwege de zwakheid van het vlees is zelfs het regeren door God mislukt. Onder de natiën kan zonder nieuwe schepping geen volmaakte regering zijn. Maar het wordt anders wanneer de natie Israël wedergeboren is. Dan zal ook de grote, gezalfde Priester-Koning aanwezig zijn. In die situatie zullen de Israëlieten niet alleen voor zichzelf een goede regering hebben. Maar zij zullen over de hele aarde, over alle natiën in gerechtigheid regeren. Dan zullen 57 ook de leden van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is, te midden van de ophemelsen hun opdracht uitvoeren. Zij werden tijdens het huidige geheime beheer uit alle natiën verzameld. Zij zullen aan de boodschappers en soevereiniteiten God liefde, wijsheid en gerechtigheid bekend maken, tot alle opperheerschappij, gezag en macht opgeheven, alles aan God ondergeschikt en Hij alles in allen is 1Kor.15:28. Israël onder de wet Er zijn oordelen met straffen van verschillende zwaarte, waarmee God Zijn volk Israël tuchtigt. Ook het individu wordt individueel gericht, rekening houdend met het licht van kennis, dat gegeven is. Zij, die onder de wet waren, werden volgens de wet gericht. Hoewel de wet vanaf het begin streng was, verdienden zij nog niet het meest zware gericht zoals dat hen later overkwam. Dat kwam nadat zij erkenning van de waarheid hadden gekregen Hebr.10:26-31. In de Mozaïsche wet lezen wij: Als in uw midden, binnen een van uw poorten, die de Jahweh, uw Elohim, u geeft, een man of vrouw gevonden wordt, die doet wat slecht is in de ogen van de Jahweh, uw Elohim, door Zijn verbond te overtreden, en als deze persoon andere goden (elohim) gaat dienen en zich voor die neerbuigt, of voor de zon, de maan of heel het leger van de hemel, wat Ik niet geboden heb, en dat wordt u verteld en u hoort dat, dan moet u het goed onderzoeken. En zie, is het de waarheid, staat de zaak vast, is zo’n gruwelijke daad in Israël 58
Page 58
gedaan, dan moet u die man of die vrouw, die deze wandaad verricht heeft, naar buiten brengen, naar uw poorten, die man of die vrouw, en u moet hen met stenen stenigen, zodat zij sterven. Op de verklaring van twee of drie getuigen moet hij die dient te sterven, gedood worden; hij mag niet gedood worden op de verklaring van slechts één getuige. Eerst moet de hand van de getuigen zich tegen hem keren om hen te doden, daarna de hand van heel het volk, zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen Deut.17:2-7 hSV Dit is wat de wet, door Mozes overgeleverd, zegt. In onze dagen lijken veel heiligen de wet terug te willen. Maar hoe kan iemand, die de genade van God proefde, willen afdalen van die hoogten van genade naar het drijfzand van de wet? Na de genade van God te hebben ervaren, wil je dan terugkeren naar de wet? Maar we kunnen steeds weer vaststellen, dat mensen zich maar niet realiseren, dat in het vlees het goede geen woning maakt. Zij roepen om de wet, in plaats van zich aan de genade toe te vertrouwen. Al wat de ervaring van Israël onder de wet moest leren aan de schepselen, is een eenvoudige les. Zolang iemand op zichzelf vertrouwt en op wat hij zelf doet, resteert voor diegene niets dan het gericht. Dat was toen het fundament. De schrijver van deze verhandeling stuitte op een bijdrage in een tijdschrift, waarin getracht werd iedereen onder de wet te brengen. Zij die zich godvruchtig noemen, schijnen niet te kunnen ontkomen aan de gedachte, zich aan de wet te moeten onderwerpen. Het belangrijkste twistpunt leek te zijn, dat de mens onder Gods morele wet moet staan. 59 Aan de overige punten hoeft men dan niet te voldoen. Maar, noch in de Hebreeuwse, noch in het Griekse tekst is een spoor van zo’n onderscheid te vinden. Wat moeten wij ons dan bij Gods morele wet voorstellen? Ook het Lexicon maakt ons niet wijzer als wij naar het trefwoord moraal kijken. Het definieert dit begrip onder recht en onrecht. Maar het grootste deel van de wet handelt juist over recht en onrecht, zodat bijna geen enkele van de Mozaïsche geboden geen morele betekenis heeft. De genoemde bijdrage vermeldde, dat de ceremoniële wet aan het kruis genageld was. Maar verder werd gezegd, dat de tien morele geboden van God met Zijn eigen stem op de berg Sinaï werden verkondigd. Het kan zijn, dat de term morele wet in de inleiding van een of andere vertaling verscheen, maar in heel de Schrift is daarvan geen sprake. Ons wordt verteld, dat de wet uitstekend is 1Tim.1:8. Hij is volmaakt en bindend. Zou onze Heer dat dan niet geweten hebben? Hij zei: U hebt gehoord, dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. Maar Ik zeg u: al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank Matt.5:21,22a. Dat is nog veel moreler dan de wet, het gaat veel dieper, het is geestelijk; raakt het hart. De Heer zei ook: 60
Page 60
Al wie tegen zijn broeder zegt: ‘Raka’ zal schuldig bevonden worden door de Raad (Sanhedrin). Maar al wie zegt ‘dwaas’ die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur (lett: gehenna26 van vuur) Matt.21:22b. Wie heeft dat nooit gedaan? Deze vermaning gaat veel verder dan de in steen gebeitelde wet. Weer lezen wij: U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft Matt.5:27,28. De wet van de Sinaï is de basis, deze bevat alleen de kernprincipes van de geboden. De door Christus gegeven wet gaat veel verder, hij kondigt de uitvoeringsregels aan. Zo staat er: verder hebt u gehoord dat tegen de ouden gezegd is: u zult de eed niet breken, maar u zult voor de Heer uw eden houden. Maar Ik zeg u: zweer in het geheel niet Matt.5:33,34. De in Hebreeën 10:29 genoemde misdaad is iets veel ergers, dan al wat Israël onder Mozes had kunnen doen. Destijds was het onmogelijk je zo te misdragen als later gebeurde. De aan Israël gegeven erkenning kwam niet alleen door woorden van profeten, maar ook door ervaringen van hun ontstaansgeschiedenis. God openbaarde Zich stap voor 26 Gehenna = dal Hinnom bij Jeruzalem dat in de komende 1000 jaar de afvalstortplaats van de stad zal zijn. 61 stap aan hen, maar zij waren blind voor wat zij hadden moeten zien. Dit vond allemaal plaats onder de wet. De generatie die deze ontving, werd in de woestijn begraven. Ook Mozes werd overeenkomstig de wet geoordeeld. Zijn dienst was de bediening van de dood, van de in steen gebeitelde letters 2Kor.3:7, niet een dienst van leven. Ook gedurende de tijd van de richters faalden allen. Leerden zij van hun fouten? In die dagen was God hun Heerser, maar zij verwierpen Hem 1Sam.10:19 en vroegen om een koning, zoals de andere volken die hadden 8:4,5,7. Eerst gaf God een koning, zoals ze wilden: Saul 10:24. Later gaf God puur uit medelijden koning David 1Sam.16:13; 2Sam.2:1; 5:3. Zelfs na al hun zondigen en verbanning uit hun vaderland Mat.1:11; 2Kon.24:14 bracht Hij hen weer in hun land terug. Toen de tijd van vervulling kwam, zond God Zijn Zoon Gal.4:4. Christus bracht erkenning die ver boven de wet uitging. Maar Hij moest Zijn discipelen lang voor de voleinding van Zijn dienstwerk zeggen, dat zij Hem niet langer als de Messias moesten verkondigen Marc.8:31; Luc.9:21,22, omdat Israël Hem verworpen had. Na alle opvoeding, die ze via richters, koningen en profeten kregen, verwierpen zij zelfs Degene Die die aan hen de wet had gegeven. Zelfs toen zij Hem ter dood brachten, gehoorzaamden zij niet aan de wet, waaraan ze zogenaamd in alles toch voorrang gaven. Zij doodden Hem niet door steniging, maar veel meer schandelijk. Ze deden het allerergste met Hem. God verhoorde Jezus’ gebed en vergaf het volk Luc.23:34. Toen kwam Petrus met een bediening, die veel verder ging dan alles wat ze eerder ontvingen. Petrus zegt, dat ze een 62
Page 62
uitgekozen geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie 1Petr.2:9-12. Hij draagt de gelovigen uit Israël op, zich goed te gedragen onder de natiën. De geest werkte onder hen op een manier die tot dan toe ongekend was. God wendde zich vervolgens tot een natie die vaak gewaarschuwd en onderwezen was. Een natie, die ook herhaaldelijk Gods boodschap verwierp. De Hebreeuwse gelovigen vormden een apart lichaam in de Handelingen-tijd. Zij werden daarna samengevoegd met de gelovigen uit de natiën. Zo ontstond toen het gezamenlijk-lichaam, overeenkomstig het geheimenis van het huidige beheer Ef.3:1-13. Nog tijdens hun onmondigheid ontvingen de gelovigen uit de natiën de vroegere paulinische brieven. Zo werden zij voorbereid op de alles overstijgende waarheden van de volkomenheidsbrieven. De Hebreeën ontvingen de brief die hun naam draagt. Deze moest bij hen de weg voor de geestelijke, ophemelse zegeningen effenen. Dat leidde hen weg van de vroegere, ziels-aardse verwachting en bestemming. Volgens de Schrift waren de Hebreeën heilig, of zij nu gelovig waren - of niet. Zij waren Gods volk, zij bezaten een heiligheid, die wij niet kunnen hebben. Steeds weer, in de loop van hun geschiedenis, werd aan Israël een zekere genade gegeven. Die is echter niet te vergelijken met de genade, die ons geschonken is. Na al hun falen bestaat voor de ongelovigen onder hen geen hoop wat betreft het koninkrijk. Zij worden in de voleinding samen met de rest van de mensheid én levendgemaakt én gerechtvaardigd 1Kor.15:24. Geen enkel Besnijdenisgeschrift spreekt over de voleinding. Dit thema ligt geheel buiten hun gezichtsveld. 63 De schrijvers van deze geschriften waren vertrouwd met Hem, Die zegt: Mij is de wraak! Ik zal vergelden! Hebr.10:30; Deut.32:35 Vergelding en wraak zijn geen genade. Daarom staat iets verderop: Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God! Hebr.10:31 Maar wij kunnen in vertrouwend geloof zeggen, dat het wonderbaar is in de handen van God te vallen en geborgen te zijn. David mocht ooit kiezen en wilde vallen in de handen van God in plaats van die van mensen 2Sam.24:12-14. Het is zeker verreweg het beste in de handen van God te vallen. Niet in die van mensen of van jezelf. Vandaag regeert de genade, en niet de wraak. Saulus van Tarsus was erger dan de rest Hand.8:3; 9:1,2 en kon zich met recht de eerste van de zondaren noemen. Wat Paulus toen ontving en wat ons geschonken is, is niet alleen genade. Het is de rijkdom van de genade van God. Dat is een groot verschil. Als Christus niet voor Israëls zonen had gebeden, dan was het ondenkbaar dat ook maar één, afgezien van Zijn volgers, kon ontsnappen. Maar deze genade, die wij ontvingen, zet Paulus niet eenvoudigweg als dertiende apostel in het koninkrijk. Nee, hij springt als het ware over het aan Israël beloofde koninkrijk heen en gaat de nieuwe schepping binnen. De enige mogelijkheid om aan het vlees te ontsnappen is voor de meeste mensen de dood. Maar het is geweldig om te weten, dat Christus niet alleen stierf, maar ook opstond en naar de Vader werd 64
Page 64
weggenomen. En dat wij in Hem zijn. Dat schenkt ons de rijkdom van Zijn genade. Kwijtschelding van zonden – bewijs van genade De schuldenaar van tienduizend talenten werd zijn schuld uit medelijden kwijtgescholden Matt.18:23-27. Als dat echter alles is wat ons gegund wordt, zijn we niet erg gelukkig. Uiteindelijk moest de man toch het bedrag terugbetalen, omdat zijn gedrag aanleiding gaf tot klachten. En wiens gedrag doet dat niet? De manier waarop hij toen zijn eigen schuldenaar behandelde, ondanks de ontvangen vergeving en ontferming, is een beeld van de relatie van Israël tot de natiën. Israël was een geweldige schuld vergeven, maar toen de natiën aan Israëls zegen deel wilde hebben (vgl. Matt.15:26-28), waren ze niet welkom. Petrus kreeg kritiek, omdat hij naar de niet-Israëlieten gegaan was en met hen evangelie, geloof, deelde, en met hen at (zie Handelingen 10,11). Dat was in de ogen van hen, die uit de besnijdenis waren en zij, die in Jeruzalem waren, een zonde. Maar wat Israël als natie deed, was een overtreding, waarmee ze God krenkten. Israël verzette zich ertegen, dat het evangelie ook naar de natiën ging, opdat ook zij vergeving mochten ontvangen. Daarom werd van de Israëlieten, van wie met pinksteren een grote schuld was kwijtgescholden, deze vergeving weer ingetrokken. En de gelijkenis uit Mattheüs 18:23-27 werd toen vervuld. In de Efezebrief horen wij van vergeving naar de rijkdom van Zijn genade Efe.1:7; 2:7. Dat is iets heel anders. De grote krenking van Hebreeën 6 en 10 heeft met iets bijzonders te maken. De gelovige Hebreeën keerden zich af nadat ze 65 licht ontvangen hadden en de echte wonderen door Gods hand gezien hadden. Nadat de zonde wel echt vergeven, kwijtgescholden was, kon de kwijtschelding opgeheven of teruggetrokken worden. Het is anders wanneer de krenker behandeld wordt onder Gods genade. Men moet niet beweren, dat wij in de Romeinenbrief al de volle rijkdom van Zijn genade hebben. Maar, al de daarin onthulde genade gaat heel anders met de zonde om: Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven opdat de genade toeneemt? Rom.6:1 Deze tekst lijkt velen over eigen ervaring niets te zeggen. Ten aanzien van de schuldenaar van 10.000 talenten zou moeten worden geconcludeerd, dat de kwijtschelding nog verruimd werd. Dat gebeurde echter niet, hij bevond zich bij wijze van spreken in een proefperiode. En hij had niet aan de voorwaarde voldaan zodat hij alsnog veroordeeld werd. Voor de huidige tijd plande God niet zoiets. Integendeel: waar echter de zonde toeneemt, daar stroomt de genade over Rom.5:20 Dat is natuurlijk geen vrijbrief voor krenkingen en zonden. Maar het is geruststellend te weten, dat bij al onze tekorten en -meestal onbedoelde- mislukkingen, God Zijn genade niet terugtrekt, maar doet overstromen. Men zegt vaak, dat dit een gevaarlijke vaststelling is. En dat ieder, die dat gelooft, in de zonde blijft. Wat een misvatting! God zou dat toch niet gezegd hebben, als wij daardoor tot zondigen zouden worden aangezet. 66
Page 66
hoe zullen wij die aan de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? Rom.6:2 Wie gestorven is, maakt zich nergens meer zorgen over en kan ook niet door omstandigheden beïnvloed worden. En dat zelfs niet door zonde, dat het vlees zo makkelijk doet. Zou een dode uit het graf komen en dan zondigen? gezamenlijk met Christus Jezus werden wij door de doop in de dood begraven, opdat, evenals Christus door de heerlijkheid van de Vader uit de doden opgewekt werd, ook wij in nieuwheid van leven wandelen Rom.6:3,4. Dat gaat alleen als wij door het geloof erkennen, dat de zonde door Christus in orde werd gebracht en wij dus helemaal niets te doen hebben. Al wat God verlangde, was Zijn dood, en dat zou ook voor ons voldoende moeten zijn. Onze zonden zouden ons niet langer moeten bezighouden. Steeds weer wordt van verschillende kanten geprobeerd ons onder de wet te plaatsen. Dan wordt ons gezegd, dat: want jullie zijn niet onder wet maar onder genade Rom.6:14 vaak als alibi wordt gebruikt om de wettelijke bepalingen niet te hoeven naleven. We willen enkele teksten nakijken. Die hebben betrekking op hen die onder de wet gesteld zijn. En we kijken of de bewering klopt, dat wij alleen de veroordeling van de wet willen ontgaan en in plaats ervan de gunst van de goddelijke vergeving willen genieten. 67 voor hen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet (hoewel ik zelf niet onder de wet ben) 1Kor.9:20 Dat klinkt niet bepaald alsof Paulus het net zo begrepen had als de voorvechters van de wet. Of we nemen deze: voordat echter het geloof kwam, werden wij onder de wet verzekerd bewaard, tezamen ingesloten voor het geloof dat op handen is om onthuld te worden, zodat de wet onze kindergeleider geworden is tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd worden. Maar met het komen van het geloof zijn wij niet langer onder een kindergeleider Gal.3:23-25 De kerngeboden van de wet zijn geen bevelen, maar instructies voor de zonen van Israël, hoe zij zich zouden gedragen om gezegend te worden. God liet zien wat Zijn uitgekozen volk zou moeten doen, om de uitkiezing aan de andere natiën te tonen. Hij gaf Zijn wet alleen aan dit ene volk, verder aan niemand. Helaas verwerpen sommigen, die van de Heer zijn, de genade door deel te willen hebben aan hun redding door het houden van de wet. Die is gegeven om te overtuigen van zonde. In Christus Jezus zijn wij, anders dan degenen uit de besnijdenis die onder de wet stonden, buiten de jurisdictie van de wet. Het is al onmogelijk alle wetten van ons eigen land te kennen en te houden. Dat komt vooral omdat ze sneller veranderen en vermenigvuldigen dan dat wij ze kunnen opvolgen. Zelfs juristen hebben ze niet allemaal in hun 68
Page 68
hoofd en hebben omvangrijke naslagwerken met veel aanvullingen. Weten we zeker, dat we alle voorschriften en verboden ook echt houden? Wat Gods wet betreft, hoe beknopt en helder die ook is, we weten, dat het volkomen onmogelijk is om die volledig te houden. Waarschijnlijk waren er weinig Israëlieten, die het in het houden van de wet zo ver brachten als Mozes. Hij rebelleerde er niet tegen zoals het volk, maar ook hij faalde om elk gebod van God na te volgen, en werd gestraft Deut.32:48-52; 34:5,6. Hij stierf onder de wet, die wel kan doden, maar geen leven geven. De genade van God Tegenover de wet staat de genade van God. De waarheid voor de tegenwoordige tijd begint met de terzijdestelling van Israël Hand.28:26-28. Hoelang dat duurt weet niemand, behalve God. Maar wij mogen iedere dag, elk moment rekenen met de komst van de Heer en onze wegrukking, om Hem te ontmoeten in de lucht. Aan hen die onder de wet zijn, kleeft altijd een tekort, omdat alles afhangt van hun eigen inspanningen. Alle mislukkingen moeten er zijn, want zij passen in Gods voornemen, opdat de mens zou leren wat in de mens is. Veel mensen zijn enorm teleurgesteld over de toestand van de wereld. Wie niets van de waarheid van God weet, kan in deze verslechterende situatie makkelijk vertwijfeld en verward raken. Zoals de dingen gaan, ontmoedigen die ons wanneer wij niet zeker wisten, dat God daarmee een bedoeling heeft. Hem zij de dank, dat Hij alles ten goede doet samenwerken. Wetend, dat alles in overeenstemming is met Zijn raadsbesluit en Zijn voornemen vervult. Zoals 69 bij Israël, zo is het ook bij alle andere volken. Alle mislukkingen van het volk van God waren noodzakelijk, opdat wij -en het hele universum- kunnen beseffen, dat in het vlees niets goeds woning maakt Rom.7:18. Hoe kan God alles in allen worden als wij dit niet leren, en verder op vlees vertrouwen! Als de schuldenaar van de tienduizend talenten de genade van God had ontvangen, dan zou hem de vergeving niet meer ontnomen zijn, ongeacht wat hij gedaan had. Het komt hierop neer: als hij de genade van God had gekend, zou het nooit bij hem zijn opgekomen zijn medeslaaf zo slecht te behandelen. Hadden de Joden ook maar een flauw vermoeden van de genade in het algemeen gehad tijdens Handelingen, dan hadden ze zich nooit zo afwijzend tegenover de natiën opgesteld. Ze zouden het Petrus nooit kwalijk hebben genomen, dat hij naar onbesnedenen toe ging en met hen at Hand.11:3. Zo is het ook nu. De kracht van Gods genade is de enige basis voor een God-welgevallige wandel. Van het vlees verwacht Hij niets. Het volk Israël werd opgevoed om de Messias te ontvangen. Zij hadden de heilige Schriften die duidelijk maken wie de Christus is. Juist omdat ze zo lang en zo intensief zijn onderwezen, zijn ze van alle natiën tot Gods grootste schuldenaar geworden. Intussen wijzigden de verhoudingen grondig. De gelovigen uit de natiën zijn nu geen gasten en vreemden van de verbondsbelofte van Israël meer, en zonder verwachting Ef.2:12. Wij hadden geen aanspraken op God, wij hadden geen land en geen belofte om te regeren. Wij hebben God op een heel ander niveau ontmoet, namelijk op het fundament van de genade. 70
Page 70
Omdat wij nu weten, dat God het vlees veroordeeld heeft tot de dood en dat wij met Christus gestorven zijn, zouden wij ons niet langer met onszelf bezighouden. Het gaat om God en de ons gegeven overvloedige rijkdom van genade. De wet verlangt een terecht gericht, de genade schenkt leven. Aan sterfelijke mensen brengt de gerechtigheid de dood, maar de genade geeft leven. dus is er nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, want de wet van de geest van het leven maakt ons vrij van de wet van de zonde en de dood Rom.8:1,2 Moge niemand zich opnieuw tot slaaf laten maken onder de wet, die ons helemaal niet gegeven is! In Christus hebben wij de vrijkoping door Zijn bloed, de vergeving van de krenkingen naar de rijkdom van de genade van onze heerlijke God Ef.1:7. Hij is de God van vertroosting; moge Hij ons vervullen met alle vreugde en alle vrede in het geloof, opdat wij overvloedig zijn, in de kracht van heilige geest Rom.15:13 en ons niet laten afleiden van ons verwachtingsgoed! De ware basis van vrede De wereld spoedt zich naar een van de grootste crises van de menselijke geschiedenis sinds de grote vloed. Zelfs mensen, die niets van God willen weten, kunnen er niet omheen. Ze stellen vast, dat er iets helemaal niet in orde is, maar ze weten niet waar de oorzaak ligt. En evenmin wat zij tot verbetering van de toestand kunnen doen. Er wordt geprobeerd een nieuwe wereldorde vorm te geven, 71 maar men rekent daarbij zonder God. Om deze reden zijn alle inspanningen gedoemd te mislukken. Niemand moet nu denken, dat de schrijver van deze regels een pessimist is. Integendeel; hij is de grootste optimist. Er zal na een korte periode van gericht een duurzame vrede voor de schepping zijn. Het is zeker voor iedere gelovige een droevige gedachte om te weten, wat nog over deze aarde komt. Maar wie Gods gedachten kent, wanhoopt niet. Wij kijken met vreugde in het hart naar de toekomst. Niet omdat mensen gaan lijden, maar we leven de heerlijke voleinding tegemoet. Wat ontbreekt bij degenen die een betere wereld willen creëren, is: weten waar ze aan toe zijn. Dat is juist heel erg belangrijk. Als we wereldverbeteraars vragen waar zij zich volgens hen bevinden in Gods plan, kijken ze ons verward aan. Als iedereen zou weten, waar en wat zijn plaats is, zou niemand ontzet zijn over de weg, die men zal gaan. Als wij inzien, dat alles volgens het voornemen van God gebeurt, dan hebben wij innerlijke vrede. Geen uiterlijke vrede waar de mensen over spreken, maar echte vrede van God. Wie Gods plan kent zal met Zijn handelen tevreden zijn. Hij heeft al wat gebeurt onder Zijn controle. De toekomst is zeker, en heerlijk, wat het heden ook is. Tegenwoordig kun je allerlei ideeën vinden over wat de Bijbel leert, vooral de profetieën. Veel verwarring is al gezaaid. Mensen profeteerden, zogenaamd gebaseerd op de bijbel, wie de antichrist zal zijn. Ze vergissen zich allemaal, omdat zij niet weten, waar het God tegenwoordig om gaat. Een manier om overzicht te krijgen, is door de 72
Page 72
kalender van God27 te gebruiken en alles chronologisch te zien. Dan zien we, hoe dichtbij wij bij de tweede komst van onze Heer zijn. De meesten denken er niet aan, dat God anders handelt in verschillende tijden van beheer28. Wij leven nu in het beheer van de genade. In verhouding tot de totale tijd van de eonen, duurt dit maar kort. Helaas denken veel gelovigen nu in een allang afgelopen beheer te leven. Bijvoorbeeld onder de wet in de dagen van onze Heer of in de pinkstertijd van Handelingen. Velen hebben zich nooit verheugd over de genade die ons is gegeven, en die Paulus verkondigt. Ze zijn met het mindere tevreden, hoewel zij de volheid konden bezitten. Een eon, een era en een beheer verschillen nogal. Wij willen ons nu niet met Gods wegen met individuen bezighouden. Wel met de natiën en de al genoemde zes periodes van beheer, waartoe ze behoren. De gelovigen, de geroepen heiligen Rom.1:7, zijn met het lot van de natie waar zij in leven, nauw verbonden. Net zoals alle andere burgers van diezelfde natie. Gods relatie tot de afzonderlijke natiën kunnen wij nu duidelijker zien. Wanneer wij niet alleen vragen, hoe God alles regelt, maar waarom en waartoe Hij zo en niet anders handelt. Ook als wij uit de Schrift weten, wat Hij zal doen, sterkt het ons geloof als wij weten waarom Hij dat zo doet. De natiën bewogen zich door duizenden jaren heen steeds bergafwaarts. Eerst waren er geen natiën, de mensen waren niet ingelijfd in een statenbond. Regeringen die over 27 Uitgave: Konkordanter Verlag, Concordant Publishing Concern 28 Beheer van het geheimenis, van genade Efe.3:2,9. 73 de mensen beslisten of ze ter verantwoording riepen, ontbraken. Toen algehele verloedering de overhand kreeg, verdelgde God de mensheid van de aardbodem op acht na, die genade bij Hem vonden Gen.6:8. Nu zou men denken, dat zij die gered waren, het door hun ervaringen beter zouden doen. Nee hoor! Met het nieuwe begin begon een nieuwe neergang. Wij lezen: zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de aanwezigheid van de Zoon des mensen zijn Matt.24:37 Na de grote vloed rustte God de mensen toe met autoriteit. Er waren nu regeringen en natiën. Velen veronderstellen, dat God dat zo ingesteld heeft, om aan de zonde een halt toe te roepen. En dat de mens zo “gouden tijden” tegemoet zou gaan, omdat hij in staat is misdadigers aan te pakken, en een einde te maken aan de wetteloosheid. We weten, dat dat niet het geval is en dat het ook niet het geval zal zijn. Zolang de mensen op zichzelf vertrouwen en zich niet onder Gods heerschappij buigen, gebeurt het niet. Wat tot op dat moment gebeurde, waardoor Israël door God gekozen en afgezonderd werd, kunnen wij misschien begrijpen als we in de geest naast Abraham gaan staan. We kijken naar beneden in het dal van Siddim Gen.14:3. Daar woonden mensen die zich in steden hadden verenigd om elkaar te beschermen. In plaats daarvan bestreden ze elkaar en werden zo corrupt en gewetenloos, dat God tussenbeide kwam en Sodom vernietigde. Toen werd aan een nieuwe natie een goddelijke wet gegeven; er ontstond een theocratie. Nu had alles toch in orde moeten zijn. God Zelf was Koning. Wilden ze weten 74
Page 74
wat zij te doen hadden, dan konden ze via Zijn priesters rechtstreeks naar Hem toe gaan en vragen stellen. Wat zou dan nog verkeerd kunnen gaan! God laat ons als mensen veel proberen, om te laten zien, dat wij uit onszelf niets kunnen. Israël is daar een vroeg voorbeeld van. Hoewel God met hen was, hoewel Hij hen gedurende het tijdperk van de richters steeds weer redde – waren ze toen soms volmaakt gelukkig? Zeker niet. Zij wilden een koning zoals de andere natiën, een man uit hun eigen midden. Zij waren ontevreden over de regering door God. Wij zien gemakkelijk een belangrijke les uit die tijd over het hoofd. De moeilijkheden kwamen destijds voort uit het feit, dat zij deden wat in hun eigen ogen goed was. Niet wat God goed vond. Vandaag denken velen, dat, als ieder individu het juiste doet, al onze beproevingen voorbij zijn. Zelfs heiligen proberen een einde aan hun problemen te maken, door hun recht te eisen. Als wij allemaal op onze vermeende rechten blijven staan, zou dat een bron van eindeloos geruzie en onvrede zijn. Wat wij persoonlijk voor juist houden, kan onze medemens heel anders zien. En dat is nog sterker als hun belang tegengesteld zijn aan het onze. Zo was het in Israël. Het doen van wat zij juist achtten, leidde tot de ondergang, tot afvalligheid. En het kwam zelfs tot slavernij door hun buren, omdat het in de ogen van God niet juist was. Onze enige uitweg is om niet op ons recht te staan, maar om op een positieve manier vriendelijk te zijn. Dit volhouden, zelfs als dit verkeerd wordt begrepen door eigengereide mensen en het als zwakheid of zelfs domheid wordt weggezet. Zolang mannen en vrouwen, de bezittende klasse en de arbeiders, 75 natiën en staten proberen, met alle mogelijke middelen hun rechten te verkrijgen en te behouden, zullen wij gebrek en oproer, onenigheid en onderdrukking hebben, geen vrede. Omdat Israël aan de andere natiën gelijk wilde zijn, gaf God hen koningen. Israël was door God bestemd om niet alleen voor zichzelf een grote natie te worden en voor Hem op te komen. Maar zij zouden ook voor de andere natiën tot zegen zijn. Maar wat voor zegen waren zij werkelijk? God moest hen als natie vernietigen en het blad van de geschiedenis omdraaien, omdat zij ernstig faalden. Toen deed God iets heel bijzonders, wat juist ons het meest zou moeten interesseren. Hij begon de era’s van de natiën. Israël werd terzijde gesteld, en God houdt nu Zich bezig met de overige natiën. Daarbij wil Hij niet aantonen dat zij beter zijn dan Israël, maar dat zij vaak nog slechter zijn. Wij hoeven ons niet te verwonderen, dat het er vandaag de dag zo slecht aan toe gaat. Dat was te verwachten. Al wat in de geschiedenis van de mensheid gebeurde, laat duidelijk zien, hoe iedere generatie steeds weer probeert om haar eigen zaken te regelen. En het toont hoe alle mensen in alle tijden mislukken, omdat ze menen het zonder God te kunnen realiseren. Hoezo kunnen de Joden in Israël niet tot rust komen? Zolang zij hun Messias verwerpen, zullen ze niets dan verdrukkingen hebben. Tot zij naar Hem opzien, die ze aan het vloekhout hebben overgeleverd. Ze concluderen uit de woorden van de profeten over het beloofde land, dat het hun toebehoort. Dat klopt niet. Het behoort God en Zijn 76
Page 76
Christus toe en alleen diegenen, die Hem verheerlijken, kunnen recht op dit land doen gelden. De Joden gaan proberen de wereldheerschappij in Babylon te realiseren. Daar zullen zij door hun rijkdom de macht over de natiën verkrijgen. In de eindtijd zullen ze vanwege deze rijkdom de koningsheerschappij over de volkeren van de aarde uitoefenen. En die zal niet standhouden. Toch zal dit een heel andere regering zijn dan die God hen onder de Messias beloofd heeft. Daniël spreekt uitvoerig over de natiën en zegt, dat in de eindtijd er een religieuze hegemonie zal zijn. Het is dus belangrijk te begrijpen, dat aan het einde van deze boze eon er vier grote religies zullen zijn. Het christendom, dus voornamelijk de westerse wereld, zal het ergste van alle wilde dieren zijn, waar in het boek Daniel over geschreven staat. Men denkt dat het christendom is: zachtmoedig de andere wang toekeren Matt.5:39. Maar juist het tegendeel is het geval en dat komt met het profetische woord van God overeen. In die komende tijd, die bijna aanbreekt, zal Hij laten zien waartoe religieuze mensen in staat zijn. Ondanks dat wij in de tijd leven waarin ons zoveel licht gegeven is. West en oost zullen tegenover elkaar staan. Het aanstaande conflict is een machtsstrijd tussen de religies. Hoe graag we nu ook vrede willen; we moeten begrijpen, dat dit thans in strijd is met Gods plan. Vrede zonder God is geen vrede. God heeft een Man, de Heer Jezus Christus, tot Vredevorst uitgekozen, en voordat Hij op deze aarde terugkomt, is er geen vrede, die deze naam verdient. Wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid 1Thess.5:3, zal het verderf 77 hen plotseling overvallen. Dit zal gebeuren omdat het dan niet meer alleen om belangen tussen de natiën gaat. Als naar Gods plan het laatste conflict begint, staat de Heer een veel grotere legermacht ter beschikking. Als Hij gaat komen, zullen Zijn hemelse boodschappers schalen van verontwaardiging en gramschap uitgieten. Dan zien de mensen dingen die zo erg zijn, zoals nooit eerder Op.16. Daarna zal daar ware vrede heersen, in de duizend jaar, de vierde eon. Eindeloze vrede komt pas als God alles in allen is 1Kor.15:28. De era’s van de natiën De tijden der heidenen noemt men meestal de huidige periode. Het is jammer, dat dit zo vertaald is, want de woorden: tijden en heidenen geven niet de juiste gedachte weer. Een belangrijk punt bij een concordante vertaling is hier: loskoppelen van tijd. Het Griekse woord voor tijd is chronos. Het woord voor seizoen, era, is in Grieks: kairos. Ook in Luthers bijbel staan verschillende Duitse woorden, waar deze beide uitdrukkingen samen voorkomen. Ze moeten onderscheiden worden. Enkele teksten maken duidelijk wat kairos betekent. Bijvoorbeeld de tijd van de oogst. De oogst haalt men in een seizoen in de loop van het jaar binnen. Men kan makkelijk in iedere maand een periode afbakenen. Maar we kennen jaargetijden en speciale seizoenen, die in karakter en tijd van elkaar verschillen. Als kinderen hebben wij weleens in een weiland groene, onrijpe appels geraapt, vóór het seizoen. Deze appels leerden ons te onderscheiden wanneer het juiste seizoen is, 78
Page 78
en iets (on)rijp is. Weinigen van ons hebben deze les meer dan één keer nodig; ervaring is een goede leermeester. Desondanks is consumeren van onrijp fruit lang niet zo schadelijk als het minachten van geestelijke seizoenen. Er is nogal wat in de Schrift dat niet in de huidige era past. Het ergste is: terugkeren onder de wet. De gevolgen zijn groots, het zuigt de kracht van ons geestelijk leven weg. Iets dat velen denken van ons te moeten verlangen, is: rechtvaardig leven. Dat moet dan als wij gelovig geworden zijn, omdat wij anders niet gerechtvaardigd kunnen worden. Dat is verraad aan de genade. De era komt, dat wij met Christus zullen regeren. Maar vandaag onderschikken wij ons aan de seculiere overheden en hun voorwaarden. De era die vrucht zal brengen komt, maar dat duurt niet heel lang. Zo is er onder andere ook een seizoen voor de vijgen. Zonder geestelijk inzicht begrijpen wij niet waarom de Heer probeerde vijgen te vinden op de verkeerde tijd Mark.11:12-14. Destijds hadden de discipelen het waarschijnlijk ook niet begrepen. Vandaag is het echter duidelijk: Christus was in volledige harmonie met Gods gedachten. Hij ging naar de vijgenboom om te laten zien, dat het niet Gods seizoen (era) voor Israël was om vrucht te dragen. Het verwachte koninkrijk kwam toen niet. Het was er niet de juiste, door God geplande era voor. De Heer wist dat en liet het hier aan Zijn discipelen zien. Handelingen wijst op een feit waar we op moeten letten. De discipelen waren volgens Gods raadsbesluit onwetend, wat de tijden en de era’s betreft. Zij verkondigden het koninkrijk, toen het niet de juiste era was. Daarom konden 79 nog geen tijden van verkwikking voor Israël aanbreken Hand.3:20. God verborg dit voor hen en de Heer zei: Het komt jullie niet toe de tijden of gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn macht gesteld heeft Hand.1:7 Dit alles diende om hen ootmoedig te maken en voor te bereiden op de regering van Christus, als de tijd rijp is. Hier zien we een van de grote verschillen tussen het evangelie van de besnijdenis en dat van de voorhuid én de daarmee verbonden waarheid. Aan onbesnedenen is de hele waarheid onthuld. God verblindt onze ogen niet. Hem zij veel dank daarvoor! Wij danken onze Vader, dat het nu een welaangename era is 2Kor.6:2. Wel zijn er era’s die niet welgevallig, niet welbehaaglijk zijn. Maar in deze tijd, nu de genade regeert, is het een meest aangename era. Wij hebben in onze concordante vertaling verschillende uitdrukkingen gebruikt: era, passende, juiste, gelegen of zekere tijd 29, overeenkomstig hun tekstverband. Dit laat de kostbare gedachte zien, dat al het handelen van God volgens plan verdeeld is. God doet dat in diverse delen, die wij uit elkaar moeten houden, ook als het om de era’s van de natiën gaat. Er staat niet de era van de natiën, maar de era’s. Het gaat dus niet om een continu, voortdurend tijdperk. Het betreft maar een aantal verschillende era’s. Eén ervan is voor ons van bijzondere betekenis, maar wij moeten ook van de andere seizoenen (era’s) van de natiën 29 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament, 7e druk, 2022, blz.90 Frist, kairos © Konkordanter Verlag, Birkenfeld, BRD 80
Page 80
weet hebben. Dat moet, als wij de daden van God willen begrijpen en Hem welgevallig willen wandelen. Politieke voorrangspositie Aan Nebukadnezar werd heerschappij gegeven over de hele, destijds bekende wereld. Toen werd van Israël de politieke macht afgenomen en aan de natiën overgedragen. Met Babylon begonnen de era’s van de natiën. Gedurende deze era’s beperkte dit zich eerst tot het politieke niveau. Wilde men echter God naderen, dan moest naar Israël gaan, dat hun religieuze hegemonie had mogen behouden. Nebukadnezar probeerde via een groot standbeeld een belichaamde god in te voeren. Dat moest door heel de wereld aanbeden worden, maar hij had geen succes Dan.3. Ook nu kunnen onder bepaalde omstandigheden, alle mensen van een land worden verenigd tot één partij. Maar het is veel moeilijker, zo niet onmogelijk, hen te verenigen in één religieuze groep. Ze zullen elkaar niet vinden als het tot aanbidding moet komen. Israël wees niet alleen haar koning, maar ook haar Messias af, zoals wij in Handelingen lezen. Wij hebben nu een era, waarin Israëls religieuze suprematie niet langer bestaat. Wij naderen God nu niet via Israël. Het is belangrijk, dat wij politiek en religie uit elkaar houden. Toen Israël nog niet terzijde gesteld was, hadden de natiën niets anders dan een politieke voorrangspositie. In de era die na de algehele verkondiging van het paulinische evangelie kwam, kon Israël de natiën niet langer uit de tegenwoordigheid van God houden. Want de stenen omheining (sorèg) op het tempelterrein van Herodes’ tempel was neergehaald. Die 81 muur mochten de niet-Joden immers niet passeren Ef.2:14 Dat neerhalen symboliseerde, dat de natiën in de geest vrije toegang tot de Vader hebben. Dat is heerlijker en belangrijker dan het feit, dat de natiën politieke macht bezitten. In deze tijd van genade heeft God voor hen Zijn hart geopend. Hij zet geen barrières tussen Zichzelf en ons. Dit in tegenstelling tot Israël, waar allerlei barrières tussen Jahweh en Zijn volk waren: tabernakel en tempel. In Handelingen wordt het verschil tussen religieuze en politieke macht in verband met het evangelie van de Besnijdenis weergegeven. Het nationale aspect wordt in Handelingen sterk benadrukt. Want dit boek spreekt over die ene, door God gekozen natie Israël en haar relatie tot de andere natiën. Veel leden van de heilige natie namen hun Messias aan. Als dit een nationaal gebeuren was geweest, dat allen omvatte, het hele volk, ook de priesters en oudsten, dan zou het tegenovergestelde gebeurd zijn van wat werkelijk plaatsvond. Eén aspect wordt vaak over het hoofd gezien, namelijk het feit dat Israël tot aan de tijd van Handelingen de politieke positie niet meer bezat, alleen de religieuze had. Wij zullen zien, dat God de machtspolitiek van het priesterschap niet erkende. Daarbij komt, dat de religieuze afval leidde tot verlies van de unieke positie van Israël als middelaar tussen God en de vervreemde wereld. Het thema van Handelingen is het koninkrijk; vooral gericht op de tempel en niet op de troon. Bij de kruisiging zien we ook de tegenstelling tussen religie en politiek. De religieuze leiders (Sanhedrin) aan de ene kant, probeerden politieke macht uit te oefenen, terwijl die niet bij hen hoorde. En aan de andere kant de 82
Page 82
Romeinse machthebbers, die de heerschappij gedurende de era’s van de natiën uitoefenden. Houden wij bij het lezen van Handelingen de waarheid van de era’s van de natiën voor ogen, dan wordt veel duidelijk. Het laat zien waarom Petrus de machtigen van zijn eigen volk trotseerde toen ze zich de autoriteit aanmatigden, die God weggenomen had. Het laat zien waarom Petrus bevrijd werd. Paulus, werd echter aan het eind van zijn loopbaan gevangen gehouden. De eerste gemeente kwam bijeen in de zuilengang van Salomo in de tempel Hand.5:12. Toen de hogepriester en zijn aanhangers jaloers werden op de apostelen, gebruikten ze seculiere macht. Die hadden ze zich toegeëigend, en zij zetten de apostelen vast in de gevangenis om de gelovigen af te schrikken. Maar een boodschapper van de Heer opende de poorten en stuurde hen terug naar de tempel, opdat zij het volk konden onderwijzen Hand.5:17-21. Toen het Sanhedrin samengekomen was om erover te beraadslagen, moesten ze verbijsterd vaststellen, dat hun wederrechtelijk toegeëigende, seculiere, politieke macht teniet was gedaan. Dat was ook door toedoen van een onverklaarbare macht. De apostelen bevonden zich immers precies daar, waar ze eerst gearresteerd waren. Dat is kenmerkend voor Gods handelen in die era. Eerst weerstonden de apostelen de religieuze autoriteiten. Later echter, toen de komst van het koninkrijk uitgesteld werd, verloren ook zij hun macht. Toen de twaalf apostelen opnieuw door het Sanhedrin ondervraagd werden, antwoordden zij met de vaak geciteerde en meestal verkeerd begrepen zin: 83 Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen” Hand.5:29. Wij moeten erop letten, dat ze kort daarvoor van een boodschapper van God instructies gekregen hadden om geen gevolg te geven aan het Sanhedrin, maar door te gaan met het volk over Jezus te onderwijzen Hand.5:20. Maar het werd hun nooit opgedragen zich op zo’n manier tegen de seculiere machthebbers te verzetten. Petrus en Paulus benadrukken, dat wij ons aan de overheden onderschikken Rom.13:1;Tit.3:1;1Pet.2:13-17. Dat geldt vandaag nog net zoals toen. De apostelen en discipelen moesten echter ook de hogepriester als zodanig erkennen, maar niet de politieke macht, die hij zichzelf aangematigde. Het is een grote dwaling deze tekst Hand.5:29 te gebruiken om elke niet-onderschikking aan de heersende overheid te rechtvaardigen. In de era’s van de natiën, waarin wij leven, zijn ze boven ons gesteld; er is geen overheid dan door (letterlijk: onder) God. Hoe goddeloos een overheid ook mag zijn, ze is Gods dienares. De beweegreden voor onze onderschikking zou niet de vrees voor de gevolgen van verzet zijn, maar ons geweten voor God. De apostelen trotseerden nooit de Romeinse machthebbers. Deze uitspraak kan echter worden toegepast, wanneer men zich in naam van de religie een autoriteit aanmatigt, die aan de staat voorbehouden is. Dat vindt ook vandaag nog plaats in verbazingwekkend grote omvang, zoals ook in de middeleeuwen gebruikelijk was. Daarbij is het evident, dat menselijk regeren zonder God onvermijdelijk mislukt. Waar religieuze overheden denken dat zij de seculiere machthebbers moeten beïnvloeden, om de wereld van een 84
Page 84
dreigende chaos te redden, is het met hun godskennis slecht gesteld, want zij merken niet, dat zij tegen Gods wil voor nu handelen, in lijn met de komende antichrist. Religie – de wortel van politiek falen Alle misstanden bij mensen kunnen naar hun gebrekkige relatie met God herleid worden. Het donkere kanten van ons maatschappelijk bestel zijn gevolg van onze instelling tegenover Hem. Een onweerlegbaar feit is de vaststelling: want verontwaardiging van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle oneerbiedigheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid van God in ongerechtigheid neerhouden Rom.1:18 Oneerbiedigheid naar God toe leidt tot ongerechtigheid tegenover mensen. Dit is in Romeinen verder uiteengezet. en zij veranderen de heerlijkheid van de onverderfelijke God in de gelijkenis van een beeld van een bederfelijk mens, gevleugelden, viervoeters en reptielen. Daarom geeft God hen in de begeerten van hun harten over aan de onreinheid van het onteren van hun lichamen onder henzelf Rom.1:23,24 Als zij de schepping vereren en dienen in plaats van de Schepper, geeft God hen over in oneervolle hartstochten. Wanneer zij God niet erkennen, geeft Hij hen over in hun onbeproefde denkzin30 aan alle soorten kwaad Rom.1:18-32. Hét thema van Handelingen 1-8 is vooral de verwerping 30 Denkzin: Grieks nous, zintuig waarmee je kunt denken. 85 van het koninkrijk. Dat blijkt uit afwijzing van wat de twaalf apostelen boodschapten. En in het tweede deel komt ook de verspreiding van de grondslagen van de waarheden voor deze tijd door de apostel Paulus naar voren. Paulus komt onder de natiën in aanraking met verschillende vormen van politiek en religieus leven. Maar hij komt ook priesters en oudsten van Israël tegen. Op die manier zien we een grote verandering. De komst van het koninkrijk voor Israël bleef uit. En we lezen hoe de uitroeping van de gemeente, het lichaam van Christus, uit alle natiën, startte. Religieuze ontmoetingen Om het licht te kunnen waarderen dat het heden verlicht, zouden wij eerst de voor deze tijd geldende waarheden begrijpen. Zij worden aan ons in de brieven van de apostel Paulus gepresenteerd. We zouden ook zorgvuldig letten op zijn ontmoetingen met de religieuze gedachtewereld van de natiën, onder andere met de pythongeest31 in Filippi Hand.16:16, de afgoden in Athene Hand.17:16, de proconsul32 in Korinthe Hand.18:12 en de stadssecretaris in Efeze Hand.19:35. Uit deze gebeurtenissen blijkt steeds duidelijker, dat het politieke machten niet toegestaan werd het evangelie te verwoesten. Paulus wist dat en hij kwam nooit openlijk tegen ze in opstand. En omdat hij zich niet verzette, werd hij te Filippi op een wonderlijke manier gerechtvaardigd Hand.16:38,39. In Thessaloniki hielpen de broeders hem bij het ontsnappen Hand.17:10. In Korinthe werd hij beschermd tegen 31 hSV: waarzeggende geest; geest van de god Apollo 32 hSV: stadhouder, een bestuurder. 86
Page 86
de Joden Hand.18:15. Te Efeze is hij voor ambachtslieden met kwade intenties bewaard gebleven Hand.19:36-41. In tegenstelling tot de houding van de apostel waren de Joden jaloers. Zij veroorzaakten een oproer en probeerden te bewerken, dat hij door de bestuurders van Thessaloniki veroordeeld zou worden Hand.17:5,6. In Korinthe verzetten de Joden zich en lasterden Hand.18:6. Toen Paulus voor Gallio gebracht werd, hoefde hij geen woord te zeggen om zich te rechtvaardigen Hand.18:14. In Jeruzalem werd hij gevangen genomen en zij probeerden hem te doden Hand.23:12. Daarom is het geen wonder, dat hij onder andere de hogepriester Ananias een witgepleisterde wand noemde Hand.23:3. Deze Ananias belichaamde in hoogste mate het Jodendom. Maar hij was een religieuze huichelaar. In plaats van de mensen dicht bij God te brengen, hield hij ze bij Hem vandaan. In feite wilde God hem slaan om zijn wangedrag. Hij en zijn aanhangers sloegen Paulus zo vaak zij konden. Maar zij zouden spoedig hun religieus leidende positie verliezen, die zij op zo’n treurige manier onteerden. Israëls verwerping Zonde en krenking deden in het begin hun intrede in de mensheid. Adam en Eva gehoorzaamden God niet. Tijdens Israëls geschiedenis – in de woestijn, in het beloofde land en in de verstrooiing – lagen de wortels van de misstanden altijd in hun verstoorde relatie met Jahweh. Terwijl Hij hun Koning was, zoals in de dagen van Mozes, van Jozua en van de richters, werden ze gezegend, zolang zij aan Hem vasthielden. Zodra zij zich echter tot de afgoden van de natiën keerden, overkwam hen het ene na het andere 87 ongeluk. Er traden sociale misstanden op, maar er kwam ook politieke slavernij. Nadat zij hun Messias gekruisigd én Zijn ontferming afgewezen hadden, werd het volk tot de bestemde tijd verworpen33. Sindsdien ondervonden zij veel ellende en zullen grote verdrukking ondergaan Mat.24:9, tot zij Gods gezalfde Koning aannemen. De Joden hebben zich de grootste moeiten getroost om deze goddelijke beschikking te omzeilen. Sommigen proberen dit via een extreem religieus formalisme34 buiten werking te stellen. De meesten verlaten zich tegenwoordig op hun politieke onafhankelijkheid. Zij hebben die echter aan de andere natiën te danken; zij ontvingen die niet uit de hand van God. Al vaak heeft de rijkdom van sommige Joden de hebzucht van de volkeren van het betreffende gastland gewekt, wat tot represailles leidde. In de laatste eeuw is het tot de grootste massamoord ooit op de Joden gekomen. Het heeft geen succes om te willen handelen tegen het oordeel van God in. De zonen van Eli en Samuël Jahweh gaf Israël een priesterschap naar het vlees, maar liet hen voortdurend zien hoe onvolmaakt het vlees is. Eli was een goede man, een eerwaardig priester, maar zijn zonen waren slecht 1Sam.2:12-17. In Zijn genade riep God Samuël, opdat hij richter over het volk zou zijn. Maar ook deze lijfelijke nakomelingen waren boosaardige mensen 1Sam.8:1-3. In feite was het de afval van het priesterschap, die tot afwijzing van Jahweh als hun Koning leidde. Het was 33 Het Griekse apobolè is letterlijk afwerping - Romeinen 11:15. 34 Een houding gericht op de vorm, niet op de inhoud. 88
Page 88
in feite de taak van de priesters, de verbinding tussen Israël en haar God in stand te houden. De koningen van Israël Onder de koningen herhaalde de geschiedenis zich vele malen. Het afwijken van Jahweh door de heersers was steeds de bron van hun lijden. Voor het welzijn van het volk speelden de politieke acties slechts een onbelangrijke rol. Maar niet die acties, die door afval van het volk van hun Elohim veroorzaakt werden. De grote scheiding tussen Juda en Israël was er nooit gekomen, als Israël niet het raadsbesluit van God over het huis van David verworpen had. De afkeer was zo wijdverbreid en zo diep ingrijpend, dat Jahweh in de plaats van het afgevallen priesterschap profeten aanstelde, die toen Zijn sprekers werden. Dat zou niet noodzakelijk geworden zijn, als de priesters de koning en het volk door Urim en Thummim35 met Jahweh in verbinding gebracht hadden. De aanwezigheid van Christus Christus is de toetssteen, waaraan de waarde van alle mensen getoetst moet worden. Zijn verwerping door de hogepriester is het meest in het oog vallende bewijs voor het zich afkeren van God door Israël Mat.26:62-65. Het zou aan hem zijn geweest om Jezus' bewering, dat hij de Messias was, op waarheid te toetsen door middel van Urim en Thummim. Als hij zich tot Jahweh gewend had, in plaats van naar valse getuigen te zoeken Mat.26:59-61, dan zou hem ongetwijfeld bekend geworden zijn, dat Jezus de 35 Letterlijk: lichten en volkomenheden. 89 Christus was. Dan had hij aan heel Israël de aanwezigheid van de langverwachte Messias moeten verkondigen, nadat het volk zelf aan Zijn voeten was geknield in aanbidding. Zelfs de valse getuigen die opdoken, werden door God gebruikt om aan de hogepriester de waarheid bekend te maken. Had hij maar oren gehad om te horen! Hij was het die probeerde de tempel van God af te breken, want Christus was de woonplaats van de Godheid Kol.2:9. Die had immers de tempel op de berg Moria al lang voor die tijd verlaten. De Sjechina lichtte niet in het huis van Herodes op; ook in de verachte Nazarener, Die voor hem stond. De hogepriester probeerde de tempel af te breken – en was succesvol. Maar hij kon hem niet weer oprichten. Christus’ opstanding op de derde dag had aan de religieuze leider van het volk moeten laten zien, dat de door hem gevonden valse getuigen de waarheid hadden gezegd Mat.26:61;27:40. Waarom antwoordde onze Heer de hogepriester niet Mat.26:62? Het zou gemakkelijk voor Hem zijn geweest om hem te ontmaskeren en daardoor Zijn leven te redden. De hogepriester had geen recht om Jezus te oordelen, zoals hij deed. God had van het volk Israël de hele politieke macht afgenomen en aan de natiën gegeven. De rechtsgang was een aanfluiting. Niet de Christus van God was schuldig, maar de hogepriester was de schuldige. Hij was niet gevolmachtigd om over de Heer te oordelen en Hem te veroordelen. Daarom wilde Deze niet uit eigen beweging bijdragen aan de karikatuur van een rechtsgang. Tenslotte moest de hogepriester de feiten onder ogen zien en zond Jezus naar de stadhouder Pontius Pilatus Mat.27:1,2. Hoe treffend toont deze scène het wangedrag van de religieuze 90
Page 90
leiders van Israël. Zij droegen de schuld voor de kruisiging van Christus, hoewel zij de uitvoering van de daad aan seculiere machthebbers moesten overdragen. Het hele volk zal nog de schuld van de overpriesters en de oudsten en die van henzelf moeten erkennen Mat.27:20,22. Hoe anders was de instelling van Pilatus. Hij nam zijn door God verordende positie als heerser in tijdens de era’s van de natiën. Hoewel hij iemand uit de natiën was, zonder de leiding van de door Mozes gegeven goddelijke wet, was hij veel rechtvaardiger dan de vertegenwoordigers van de israëlitische religie. Wat voor karakter hij persoonlijk ook had en welke fouten hem kunnen worden toegeschreven, het zal zo zijn. Maar als vertegenwoordiger van de natiën brachten zijn woorden en zijn gedrag op het beslissende ogenblik van de geschiedenis schande over de oversten van het volk Israël. Hij doorzag hun huichelarij en besefte dat zij jaloers waren op Christus. Hij deed zijn best om Hem uit hun klauwen te redden. Maar ook bij hem zegevierde doelmatigheid en eigenbelang uiteindelijk over rechtvaardigheid. Laten we eens kijken, hoe onze Heer – in tegenstelling tot Zijn zwijgen tegen de schriftgeleerden en de oudsten van Israël – de vraag van Pilatus beantwoordde. Hij laat Zich echter niet met verdere verklaringen in, zoals wij dat zouden verwachten, om Zichzelf te beschermen tegen de verdachtmaking van hoogverraad. Hij kon in het hart van Zijn rechter lezen en bevestigde daarom eenvoudig zijn woorden met: U zegt het. Maar zelfs in aanwezigheid van Pilatus antwoordde Hij de hogepriesters niet Mat.27:12-14. Zijn zwijgen was veel effectiever en welsprekender dan 91 uitgesproken woorden en liet bij de stadhouder een zeer gunstige indruk achter. Pilatus, door Jezus’ stilzwijgen des te meer van diens onschuld overtuigd, hoorde de infame beschuldigingen van de opgewonden schreeuwende Joden. Hij probeerde de zaak door middel van politieke zetten op te lossen. Hij wilde de Joden niet tegen zich keren, maar ook geen publieke onrechtvaardigheid begaan. Dus schoof hij de beslissing naar de Joden toe. Dat is een van de grote zwakheden van de era’s van de natiën. Ook in de harde regeringsvorm van Rome bogen hun leiders soms voor een opgehitste volksmenigte, om ogenschijnlijk plausibele doelen na te streven. Politieke doelmatigheid heeft meestal voorrang boven onwankelbare rechtvaardigheid. Dat was destijds zo en is nu nog net zo. Pilatus bereikte niet wat hij wilde, hij had geen idee in wat voor diepten religie de mensheid kan meesleuren. Hij verwachtte eerder de vrijlating van de voor hem staande Jezus, die God tot Vader had, dan die van Barabbas Mat.27:17. Die had, net als de Joodse schriftgeleerden en farizeeën, de tegenwerker tot Vader Joh.8:44. Pilatus, representant van de natiën, waartoe tegenwoordig de meeste gelovigen behoren, was een opmerkelijke persoonlijkheid bij de kruisiging van Christus. Zijn waarschijnlijk belangrijkste daad was het wassen van zijn handen in onschuld Mat.27:24. Alsof een beetje water hem van zo’n afschuwelijke daad schoon had kunnen wassen! Desondanks hebben wij hier ongetwijfeld een verborgen aanwijzing van de pas later onthulde waarheid, dat God de natiën hun krenkingen niet aanrekent 2Kor.5:19. 92
Page 92
De Joodse wereldregering Eens zal het zover zijn, dat God Zijn volk Israël de plaats zal geven, die Hij het heeft toegezegd. Wij vragen ons af, waarom dat niet nu al zo kan zijn. Het enige fundament, waarop het koninkrijk voor Israël kan worden opgericht, is dat het Jahweh als haar God erkent en dan alle zegeningen van Hem ontvangt. Nu verlaat het volk zich nog op eigen vermeende sterkte en wijst de Messias nog steeds af. Het juiste tijdstip om te regeren is dus nog niet gekomen. Pas als het geheel en al op zijn God vertrouwt, zullen de gegeven beloften gerealiseerd worden. Tot die tijd neemt het de plaats in, die de wet het volk voorschrijft. Geen positie van zegen, maar het is blootgesteld aan lijden en vervolgingen. Het ziet niet, het hoort niet, het verstaat niet met het hart Hand.28:26,27. Om te weten wat Babylon betekent, moet ons duidelijk worden wat haar plaats is in het plan van God. Waarom wordt Israël tot op het tijdstip van het einde van Babylon door God gericht? Aan het begin van de koninkrijken van de aarde stond het Babel van Nebukadnezar Jer.27:6-8. In Mesopotamië bij de Eufraat begint de geschiedschrijving van de koninkrijken, en niet in Egypte, zoals steeds weer beweerd wordt. De enige betrouwbare informatie is te krijgen door bestudering van het woord van God. Het eerste koninkrijk was dus het Babylonische. Later, toen Israël faalde en het land moest verlaten, begon de tijd van de natiën eveneens in Babylon. Toen Salomo regeerde leek het alsof het Gods bedoeling was Israël in te zetten als hoofd van de natiën. Destijds had Salomo het grootste 93 koninkrijk op aarde. Maar weer faalde Israël, werd uit de macht ontzet en gedeporteerd. Andere natiën namen op hun beurt die plaats in, alleen om ook hun ongeschiktheid tot op de dag van vandaag te bewijzen. Daarmee toont God dat het zonder Hem niet mogelijk is om goed te regeren. Na Nebukadnezar regeerde Medo-Perzië, maar dat was al met minder macht. Toen Alexander de Grote regeerde over de wereld, was zijn hoofdstad ook Babylon. Elk koninkrijk, waaraan alle andere tot dan toe onderworpen waren, had het centrum in Babylon. Dat is niet New York of London of een andere wereldstad, zoals velen denken, maar het zal -als in het verleden- ook in de toekomst weer Babylon zijn. Veel mensen denken dat Babylon volledig verwoest is en nooit meer herbouwd. Dit is niet het geval, zoals wij weten van de afgelopen tijd. Babylon zal wel volledig vernietigd worden, maar pas in de toekomst. Toen Johannes Babylon zag, kwam een grote verbazing over hem, dat de stad van de vijanden van God tot een hoofdstad van Joden geworden was Op.17:6;18:4. Hij kon zich zoiets helemaal niet voorstellen. Gods stad is Jeruzalem, terwijl Babylon de stad van satan is. Hoe het met Israël in de eindtijd zal zijn, lezen wij bij de profeet Zacharia na. Daarin is onder meer sprake van de efa, een inhoudsmaat, en van de zonde in het land 5:5,6. Wat hier in de eerste plaats onder zonde verstaan moet worden, is de afkeer van de Joden van God. Met betrekking tot hun religieuze gebruiken handelen zij – of de meesten van hen – tegen Gods wet, omdat voor hen 94
Page 94
handel en welstand belangrijker zijn. Maar het gaat hier om meer dan alleen handel en wandel. De profeet vertelt nadrukkelijk, dat de inhoudsmaat die hem getoond werd, niet met koren gevuld was, maar met een vrouw, het afvallige Israël Zach.5:7. Bij dit alles willen wij niet de heerlijke beloften vergeten, die de Heer Zijn volk gegeven heeft. Tot aan de vervulling van die beloften willen zij de beloofde zegeningen zonder Hem bereiken. Gedurende de tijd van het einde zal dit erg duidelijk zichtbaar worden; ook de natiën doen al het mogelijke om het zonder God te redden. Wat Israël betreft, is deze houding bijzonder kwalijk, omdat tussen God en haar een verbond bestaat en zij dit verbond verbreekt. Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, twee vrouwen kwamen tevoorschijn met de wind onder hun vleugels. Zij hadden vleugels als de vleugels van een ooievaar en zij tilden de efa op tussen de aarde en de hemel. Toen zei ik tegen de boodschapper, die met mij sprak: waar brengen zij deze efa heen? Hij zei tegen mij: naar het land Sinear om voor haar een huis te bouwen. Is het gereed, dan wordt zij daar op haar voetstuk geplaatst Zach.5:9-11. In de Griekse vertaling36 staat voor Sinear Babylon; beide plaatsen zijn identiek. Hier hebben wij een prognose van wat er op Israël afkomt. Een groter deel van hen leeft nu weer in Jeruzalem, maar dit zal niet van lange duur zijn. Men wil in omliggende staten de Joden liever vandaag dan 36 De Septuaginta (LXX), die in ongeveer 200 à 300 voor Christus is samengesteld door 70 Joodse rabbijnen, zo wordt gezegd. 95 morgen uit Israël, vooral Jeruzalem, verdrijven. Maar afgezien daarvan zullen de Joden zelf ook vaststellen, dat de heilige stad van God niet de juiste plek is voor hun financiële en commerciële zaken met de natiën. Daarom zullen zij Jeruzalem verlaten en naar Babylon gaan. Bijna niemand kan zich voorstellen, wat het voor het volk van God betekent, uit Jeruzalem weg te gaan en naar Babylon te trekken. Want dat is naar de aan de ondergang gewijde stad van de natiën, van waaruit hun vijanden de wereld geruime tijd zullen regeren. Als het afvallige Israël naar het goddeloze Babylon gaat, is dat volgens Gods plan. Deze wereldstad zal de meest opmerkelijke stad zijn, die ooit gebouwd is. Mogelijk was Nebukadnezars Babylon groter. Maar de meest luxueuze stad die ooit gebouwd zal worden, zal het toekomstige Babylon zijn, aan de oevers van de Eufraat. De meest verfijnde techniek zal bij de bouw worden toegepast. Alles wat met geld gekocht kan worden zal daar te vinden zijn. Want de Joden zijn de financiers van bijna alle staten en hun vermogen is onvoorstelbaar groot. Israël, afvallig van haar God, haar stad en haar wet, schijnt dan het toppunt van geluk, de vervulling van alle wensen en alles wat hun is beloofd, te hebben bereikt. Maar omdat zij denkt het zonder God te kunnen stellen en zich meester wil maken van waar het op dit tijdstip nog geen recht op heeft, omdat het zich niet tot God heeft omgekeerd, zal Babylon vernietigd worden zoals nog nooit een stad overkwam Openb.18. De tijd komt, dat alle natiën opgeofferd worden, maar de boekrol onthulling van Jezus Christus houdt zich vooral intensief bezig met die ene stad en haar ondergang. Tegen 96
Page 96
deze achtergrond, en wetend, dat Israël de verkeerde plaats koos, namelijk om te heersen over de natiën die haar schuldenaars zijn, kunnen wij wellicht begrijpen, waarom de vernietiging van Babylon zo verschrikkelijk, en vol betekenis zal zijn. Israëls zegeningen moeten van de Heer komen en uit geen enkele andere bron. Hoewel het lijkt alsof ze door eigen inspanningen en politieke zetten succes hebben, is dat slechts bedrieglijk succes. Zij moeten voor alle anderen een geestelijk kanaal van zegen zijn en niet hun financiers, om macht over hen uit te oefenen. Er zal een moeilijke tijd komen, vooral voor de gelovige Joden! Maar over hen spreken wij hier niet, zij zullen genoeg hebben aan hun Messias en geestelijke zegen ontvangen, die alle uiterlijke welstand van Babylon in de schaduw stelt. Maar het afvallige Israël, dat Jeruzalem opgeeft, dat niet aan Gods woord vasthoudt, dat uit eigen kracht zegeningen probeert te verkrijgen, zal voor alle volkeren schouwspel zijn. Aan hen zal God op speciale manier demonstreren, dat zij op de lange termijn zonder Hem niets kunnen. Wat de toekomst brengt is nog een triest hoofdstuk van de geschiedenis van de mensheid. Hoe dankbaar kunnen wij zijn om in God te rusten, om vrede met Hem te hebben en zonder angst en zorgen te leven in de zekerheid, dat Hij ons liefheeft en voor ons zorgt! Het hoogtepunt van Israëls afvalligheid Het probleem van de mensheid is vandaag meer dan ooit, dat God nergens meer op de eerste plaats staat. Wij kunnen veel informatie over afzonderlijke natiën verzamelen en 97 toch niet veel over hen weten. Alleen als wij hen zien, zoals God hen ziet, zullen wij ervaren, wat er werkelijk gebeurt. Dan kunnen wij ons ook over veel verheugen, dat anders ons begrip te boven gaan. Zeer veel mensen zijn pijnlijk geraakt door wat gaande is, omdat ze de hand van God er niet in herkennen, noch in het lot van de volkeren, noch in hun eigen leven. In het verloop van deze verhandeling hebben wij ons parallel met Israël en de andere natiën beziggehouden. Wij komen nu tot het hoogtepunt van het falen van Israël, het volk van God, dat Hij uitgekozen heeft om een heilige natie te zijn. We hebben gezien, hoeveel verschillende regeringsvormen de natiën in de loop van de tijd hadden. Daarvan was niet één ideaal. Op dit punt moeten we ons herinneren, dat God geen experiment nodig heeft om te zien welke regeringsvorm de beste is. Hoewel velen dat wel denken vanwege het feit, dat mensen voortdurend hebben geprobeerd welk regeringssysteem goed werkt. God ziet het anders. Bij de voleinding zal Hij alles in allen zijn. Dan is alles aan Hem ondergeschikt, en er is geen andere heerschappij meer dan door Hem. Christus heeft dan het koningschap aan Zijn Vader overgegeven. En alle heerschappij en kracht en macht is opgeheven 1Kor.15:24-28. Maar tot die tijd zal er geen volmaakte regering zijn. De mensen hebben steeds bewezen, dat zij dat niet kunnen. Israël vormt daarop geen uitzondering. Integendeel, de geschiedenis van dit volk laat duidelijke tekenen van verval zien. Hun falen had de wegvoering naar Babylon tot gevolg, en Babylon zal ook in de toekomst Israëls noodlot 98
Page 98
zijn. Om helder te kunnen zien, moeten wij onderscheid maken tussen het politieke en het religieuze standpunt. In de Schrift is Babylon nu eenmaal een stad. Het zal de meest grootse en prachtige stad zijn, die mensen ooit gebouwd hebben. Vanuit religieus standpunt bezien is Babylon een vrouw Op.17:18. De stad staat voor de politieke, de menselijke kant, de vrouw daarentegen voor de relatie van de mensen met God. Dit onderscheid is in de Schrift heel duidelijk. Zo was Israëls afval van God bijzonder ernstig na de regeringstijd van de richteren, toen zij afvallige priesters volgden. De priesters hadden moeten weten, wat Gods wil is, maar zij handelden daar niet naar en het volk wilde een koning. De eerste ontrouw tegen God was, dat men de priesterregering afwees en daarmee Hem. God houdt regeringszaken en aanbidding strikt uit elkaar. Velen verwonderen zich, waarom in de heilige Schrift de boeken van Koningen en Kronieken apart verschijnen. Gaan ze niet over hetzelfde? Nee – zeker niet. Hoewel ze zich voor het grootste deel met dezelfde gebeurtenissen bezighouden, is er toch een serieus verschil, want een keer wordt de geschiedenis vanuit menselijke optiek verteld, de andere keer vanuit goddelijk oogpunt. Net zo is het met de vier verslagen over het aardse leven van onze Heer. Ze zijn geenszins gelijk. Mattheüs schrijft met het oog op de koningslijn, Markus benadrukt het dienstwerk van de Heer, Lukas spreekt over de Man (of Mensenzoon) en Johannes over de Zoon van God. Ook al is het verslag over dezelfde gebeurtenissen, toch is het perspectief anders. 99 Daniels profetie geeft een goed voorbeeld. Het grote standbeeld Dan.2:31-45 toont de seculier-politieke kant. Het ene koninkrijk na het andere wordt opgericht en heerst over de hele bekende wereld. Het goud, het zilver, het koper, het ijzer en het leem tonen de verschillen in macht en sterkte van deze regeringen. Daarmee laat het ook hun voortdurend afnemende ontwikkeling zien. Aan de andere kant spreekt Daniel over dezelfde gebeurtenissen als over vier dieren Dan.7:3-7. Dat is alleen te begrijpen als wij weten, dat daarmee de religieuze kant bedoeld wordt. De dieren symboliseren de grote wereldreligies37. De sleutel tot de boekrol: de Onthulling 38 van Jezus Christus is vooral onderscheid tussen regering (politiek) en religie. In dit boek gaat het over troon en tempel. De tempel gaat open Op.11:19; in dat tempelgedeelte komen de zwaarste gerichten van God over de natie Israël. Zij staat om haar bijzondere band met God een zwaar gericht te wachten. Als het uitgieten van de grimmigheid van God begint, brengen de zeven schalen de ergste plagen Op.15-16. Door de 7e schaal wordt de ondergang van Babylon bezegeld Op.16:17-19. Tegenover Babylon: Jeruzalem. De tegenwerker probeert van alles om Jeruzalem te verderven, maar het zal niet lukken. In de tijd dat de oordelen over de aarde losbreken, moeten de gelovige Israëlieten in Jeruzalem door de hand 37 Zie: Concordant Studies in the book of Daniel, blz.187-229, Unausforschlicher Reichtum, 1969 (38), blz.193-200; 241-248; 1970 (39), blz.5-12; 119-125; 170-177; 215-221; 273-283; 1971 (40), blz.16-22; 70-75. 38 Meestal als Openbaring van Johannes in de bijbels vermeld. 100
Page 100
van het eigen volk lijden; niet alleen door andere natiën. De ongelovige Israëlieten gaan echter naar Babylon. Zij hebben de rijkdom van de wereld in handen, en daarmee de macht over alle anderen. Zij verlaten Gods eigen land en willen vooruitlopen op de hun gegeven beloften. Zij denken niet aan wat geschreven staat: Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten. Laat mijn tong vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet aan u denk Ps.137:5,6 hSV. Wij lezen het einde van Babylon en de afvalligen van het volk van God: en de tien hoorns die u op het beest zag, die zullen de hoer haten, en haar verwoest en naakt maken en zij zullen haar vlees eten, en haar met vuur verbranden. Want God heeft het in hun hart gegeven om Zijn mening te doen en naar één mening te handelen, en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden van God voleindigd zijn Op.17:16,17. Lange tijd heb ik over het hier gebruikte woord mening nagedacht. Er wordt steeds beweerd, dat ieder het recht op een eigen mening heeft; ik zie dat niet zo. Maar deze koningen, die in Openbaring 17 genoemd worden, hebben er recht op, omdat God hun deze mening ingeeft. Alleen dan kan iemand zo handelen, zoals goed is volgens Gods raadsbesluit. Velen hebben al gezegd, dat ieder het recht heeft de Bijbel zo uit te leggen, als men goed vindt. Deze opvatting kan ik niet delen, en ik heb aanzienlijke moeite gehad mijzelf van mijn persoonlijke mening los te maken. 101 Niet wat wij menen geldt, maar alleen Gods woord, waarmee niet geknoeid mag worden. De dag komt, waarop naar Gods plan, Babylon verwoest moet worden. Daartoe moeten de koningen zich tot een verbond verenigen en één mening hebben. Nu is het nog steeds moeilijk om eenheid tussen staatslieden te bereiken. Want iedereen wil graag de belangen van het eigen land beschermd weten, en deze laten zich zelden onder één noemer brengen. De zekerste manier om ze samen op te laten trekken, is altijd nog de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand. Maar God weet hoe hun eensgezindheid bereikt kan worden. Omdat deze koningen Babylon van alle luxe moesten voorzien, werden zij afhankelijk van het afvallige Israël in deze stad. En zij zullen al te graag bereid zijn, om van deze afhankelijkheid af te komen. De ondergang van Babylon gebeurt plotseling Op.18:19,21. Het gericht van God komt over de Joden. De reden is, dat zij de wereld wilden regeren, maar zonder naar Jahweh te vragen. Het wil de aan hen gegeven beloften op eigen houtje realiseren. Babylon zal aanvankelijk bloeien en gedijen als geen andere stad. De rijkdom van zijn inwoners zal ongekend zijn. En zij zullen denken, dat dit in overeenstemming is met de beloften die aan Abraham gegeven werden. Het is volgens het plan van God, dat zij dit toppunt van materiële zegen bereiken, om aan het hele universum te laten zien, wat voor een vloek ligt op vermeend geluk zonder de zegen van God. 102
Page 106
Het woord van de verzoening Date Gorter De verdeeldheid bij de Korinthiërs was ontkenning van de geestelijke eenheid. Daarover spreekt Paulus in 1 Korinthiërs 12. Hij benadrukt dat het één lichaam is, met één geest en dat is niet voor niets. Zijn houding – een voorbeeld voor ons – was verzoenend, altijd, ook al werden zijn woorden en daden verkeerd begrepen! Hemel en hel Wat leert Jezus daarover? A.E. Knoch Jezus zei tegen Nicodemus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk van God niet zien.’ Joh.3:3. En Jezus zegt van mensen die verloren gaan: ... waar hun worm niet sterft, het vuur niet uitgeblust wordt - Mark.9:44 Deze brochure geeft antwoord uit de Bijbel op de indringende vragen. Hoe kan God sterven van ongelovigen aanzien? 107 Jezus is opgestaan - welke dag was het? A. Bouman, A. E. Dekker Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen alsde zondag? Of een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking en elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer Jakob en Esau - Elmar Frey ‘Ik ben blij dat mijn zonden zijn vergeven omdat Jezus aan het kruis voor mij stierf!’ Zeggen veel christenen. En rechtvaardiging dan? Het verschil is groter dan u denkt. ‘Ik heb gekozen voor Jezus en ik ben gered!’ Dat hoor je gelovigen zeggen. Jakob en Esau, u leest in Genesis en Romeinen 9 over deze tweeling. Het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? Wanneer? Gods woord geeft uitsluitsel! 108
Page 108
Schepping van de mens, Gods waagstuk? Ludwig Wolf Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is. Psalm 139 – vertaling en commentaar Alfred E. Dekker In Psalm 139 laat God via David weten dat God ons door en door kent; kende zelfs ons embryo. Ieder mens is voor God een open boek. Het maakt niet uit bij welk je hoort, wat je gelooft, in welke tijd je leeft en hoe je je gedraagt. Uiteindelijk zal álle knie voor Hem buigen en álle tong van harte belijden: Heer is Jezus Christus, tot eer van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit nog kunnen betwijfelen. 109 Begrijp je wat je leest? Werner Prolingheuer In Handelingen 8 lees je dat een Ethiopisch machthebber van de koningin Candacé, de schatkistbewaarder, te Jeruzalem kwam om daar de God van Israël te aanbidden. Op de terugweg las hij uit een gekochte Schriftrol. Deze invloedrijke ‘kamerling’ was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Zijn wij altijd zeker, dat wij alles correct verstaan? Vloek van Cham? Alfred E. Dekker Bij de herdenking van de afschaffing van de slavernij onder de noemer Ketikoti is nu algemeen duidelijk geworden, dat de ‘vloek van Cham’ gebruikt is om een onafzienbare menigte medemensen eeuwenlang tot handelswaar te vernederen en beestachtig te behandelen. Wat alles des te vreselijker maakt, is dat de ’vloek van Cham’ als zodanig niet in de Schrift voorkomt, maar op een klinkklare leugen berust. Hoe de vork dan wél aan de steel zit, probeert deze brochure te verhelderen. 110
Page 110
De doop is altijd omstreden binnen de christenheid. Volwassenen dopen? Kinderen besprenkelen? Hoe dopen? In welke Naam? Wanneer gebeurde dat? Wat is het effect van de waterdoop? Doet het iets, bewerkt het wat? Word je er een betere gelovige door? Allemaal vragen die steeds weer tot soms verhitte gesprekken leiden. Deze vragen zijn ook belangrijk: Waarin ben je gedoopt? De zee? Een wolk? Water? Geest? Wat reinigt en wat niet? Wat is eigenlijk de ene doop (Efeziërs 4:5)?

De doop


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Fundamentele natuur .......................................... 7-9 Betekenis van het woord doop ........................... 9-12 Wat leren de voorbeelden?.................................. 12 De tabernakel van Mozes ................................... 12-13 De tempel van Salomo ......................................... 13-14 De tempel van Ezechiël ...................................... 14-15 De tegenbeelden ................................................. 15 De tijd van de tabernakel .................................... 15-16 De doop van Johannes ........................................ 16-18 De doop en het koninkrijk .................................. 18-24 De tempel van Salomo ....................................... 24-25 De tempel van Ezechiël ...................................... 25-26 De overgang ........................................................ 26-31 Titels van Christus bij de doop ............................ 31 De doop van Johannes ........................................ 31 5 De doop door Petrus ............................................. 31-32 De doop door Paulus .......................................... 32-36 Het huidige beheer ............................................. 36 De geest heeft opperheerschappij ....................... 36-38 De doop in en naarbinnen .................................. 38-43 De doop in Paulus’ brieven ................................. 43-44 De vroege brieven ............................................... 44-45 De overgangsbrieven .......................................... 45-55 Compleet gemaakt in Hem ................................. 55 Nabij en veraf ..................................................... 55-56 Water en geest .................................................... 56-57 Één geloof, één doop .......................................... 57-58 Eenheid in de geest ............................................. 58-60 Gereinigd in de geest .......................................... 60-61 Brochures gratis bestellen: gorterd@protonmail.com 6
Page 6
De doop Fundamentele natuur Daarom, het woord van het begin van Christus achterlatend, zouden wij tot rijpheid gebracht worden; niet weer fundament neerwerpend van berouw van dode werken en geloof op God, van onderwijs van dopen, en opleggen van handen en opstanding van doden en een eonisch oordeel; En dit zullen wij doen, mits God ons toestaat Hebr.6:1-3 Zes punten fundamenteel onderricht van God, Die zo Zijn volk Israël onderwees met: 1. Bekering van dode werken 2. Geloof op God 3. Onderwijs van dopen 4. Handoplegging 5. Opstanding van doden 6. Eonisch oordeel Dit zijn de grondregels van het begin van de woorden van God Heb.5:12. Kinderen krijgen normaal gesproken eerst basisonderwijs krijgen. Dit moet, na de grondbeginselen, leiden tot meer onderricht. Eerst de basis, dan verdieping. Zo groeien ze op tot meer erkenning en volwassenheid. God heeft in wijsheid Zijn onderricht ook zo ingericht. Hij gaf het volk Israël eerst onderwijs in typen en beelden. Hij richtte Zich op hun vermogen om de aardse dingen te bevatten. Hij maakte geestelijke aspecten duidelijk door 7 aardse, tastbare voorbeelden. Reiniging van lichamelijke onreinheid door water was type. Reiniging van geestelijke bevuiling door Zijn woord is het wezenlijke. De tabernakel was gebouwd met goud, zilver en materialen als erts, linnen, kostbaar hout, en andere stoffen. Dat was beeldend, typologisch voor de heerlijkheid van Zijn woonplaats; het liet de weg zien om Hem te naderen Ex.25-28. Gods omgang met Zijn volk leek op dat van een volwassen ouder met het kind. Hij gaf Israël de wet als een pedagoog (kind-geleider) tot op hun Messias, de Christus, Die de vervulling van de wet was. Tot Hij kwam was elementair onderwijs nodig. Van Mozes tot Christus werd het volk Israël geschoold in de grondregels. Die bestonden uit vooren schaduwbeelden; riten en voorschriften. Christus was de ware, levende Instructie die de oneindige liefde en grootheid van God in Zijn wezen liet zien. Hij onthulde het hart van God volkomen door Zijn dood van het kruis, die Hij onderging in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Daarna maakte God Zijn woord compleet Kol.1:25. Hij gaf mensen instructies die geestelijke volwassenheid in de Christus brengen. Hij is nu Hoofd van het al Kol.2:10. Hoe teder, met veel goedgunstigheid, ging God met Zijn volk Israël om! Hij had Zijn volle heerlijkheid over hen kunnen laten schijnen. Dan zouden zij echter verblind zijn geworden. In plaats daarvan voerde Hij ze stap voor stap, met veel geduld, via de steile helling naar de top: de erkenning van Hemzelf. Het was nooit Zijn bedoeling hen voor altijd op reis te laten zijn door de wildernis, dorheid, van de wet, zonder ooit het doel te bereiken. Hij wilde dat 8
Page 8
zij leraren zouden zijn vanwege de verstreken tijd Hebr.5:12. Maar instructie over de grondregels was opnieuw nodig. Betekenis van het woord doop Onderwijs over dopen hoort ook bij de grondbeginselen. Diverse vormen van het Griekse begrip doop (baptisma) komen uit de wortel van indopen, indompelen, het Griekse baptō 1. Vanuit dit begrip komen vier woorden: Dopen2: reinigen + verenigen, ceremonieel met water, figuurlijk door geest of vuur. Het woord is ook met ‘wassen’ vertaald Luk.11:38, iets dat men als gewoonte voor de maaltijd deed. Het dopen3: indompelen van kannen, bekers, koperen vaatwerk en bedden Mark.7:4; Hebr.6:2. Doop4: ceremonieel wassen; te onderscheiden van: wassen tot reiniging, en van: een bad nemen. Dit woord omvat de doop door Johannes én de ene doop Efe.4:5. Doper5: bijnaam van Johannes omdat hij doopte, terwijl men voorheen zichzelf doopte. 1 Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament (KNT), 5e + 6e druk blz.587 onder tauchen, Taufe. In 7e druk, blz.241. Baptō komt 5 keer voor, Lucas 16:24 (1x); Johannes 13:26 (3x) en Openbaring 19:13 (1x). 2 Grieks: baptizō 3 Grieks: baptismos 4 Grieks: baptisma 5 Grieks: baptistès 9 Dat dopen eerst wassen inhield, blijkt uit Tenach6: En alles waarop iets ervan (aas van onreine kleine dieren) valt wanneer zij dood zijn, zal onrein zijn; elk houten voorwerp .... waarmee arbeid verricht werd, het zal in water gedaan worden7 en tot de avond onrein zijn Lev.11:32. Nauwkeurige studie van alle vindplaatsen van dopen (baptizō) toont, dat het niet het verwijderen van natuurlijke onzuiverheid is, maar wel het opheffen van ceremoniële verontreiniging. Het kan ook zijn: ‘ceremonieel wassen’. In het dagelijks leven van Israël vereiste het aanraken van een dood lichaam niet het wassen van kleding. Een bad nemen was onnodig wanneer men van de markt thuiskwam. Een handvol water was genoeg Mark.7:3,4. Toen de Heer Jezus bij de farizeeër een vroege maaltijd nuttigde, was hij verbaasd dat Hij Zich niet eerst gewassen had. Dat bewijst, dat hij van Hem niet meer dan ceremoniële reiniging verwachtte Luk.11:38. Tot op vandaag zie je deze wassingen (‘dopen’) nog steeds onder de Joodse mensen. Slechts het indompelen van de handen in water is genoeg. Wanneer bekers gereinigd moesten Luk.11:39, werden ze niet grondig gewassen. Simpel in water dompelen was genoeg. Ook bij ander gerei volstond formeel wassen Mark.7:4. Dat staat ook in wetten over reiniging van mensen, voorwerpen die met een dode in aanraking geweest zijn Num.19:14. Een 6 Afkorting van Wet (Thora), Profeten (Neviiem) en Geschriften (Chetoeviem), de Joodse benaming van de Hebreeuwse Schrift. 7 Septuaginta, de Griekse vertaling van Tenach heeft: bapthêsetai, letterlijk: gedoopt worden. Zie ook Lev.11:25 10
Page 10
hysopbundeltje, gedompeld (gedoopt) in reinigingswater voldeed; zo kon men de onreine besprenkelen Num.19:9,17,18. Paulus herinnert de Korinthiërs eraan, dat de vaderen van het volk Israël allen onder de wolk waren en naarbinnen in Mozes in de wolk en in de zee gedoopt werden 1Kor.10:2. Uit Tenach weten wij echter, dat de zonen van Israël geen water aanraakten toen zij door de Rode Zee trokken; zij hielden de voeten droog! De Egyptenaren gingen wél ten onder in het water en verdronken. De zonen van Israël werden beslist niet in de Rode Zee gedoopt in de normale zin van het woord. Hier is de betekenis van het woord doop duidelijk door het resultaat ervan. De doop in Handelingen zonderde de gedoopten af van de wereld die gewijd was aan de ondergang. Zo ook zorgden de wolk en de zee in de tijd van Mozes voor Israëls afscheiding van Egypte. De apostel legt dan het door hem gebruikte woord doop uit, met nadruk op het geestelijke: ..aten allen hetzelfde geestelijke voedsel, en allen dronken dezelfde geestelijke drank; want zij dronken uit de geestelijke rots die hen volgde, de Rots echter, was de Christus 1Kor.10:3,4 De uitwendige reiniging had niet als doel verwijdering van vuilheid. Maar de begrippen die verband hielden met reiniging van het vlees, werden onder de Mozaïsche wet naar het geestelijke overgezet. Ingaan in de tabernakel eiste van de priester een ceremoniële afwassing of doop van het vlees uitvoerde bij het koperen wasvat Ex.29:4; 30:20. Maar ook in Handelingen droeg Ananias aan Saulus op: 11 Sta op, laat je dopen en laat je zonden afwassen, Zijn naam aanroepend.' Hand.22:16 Wat leren de voorbeelden? We beginnen met het koperen wasvat bij de tabernakel Ex.30:17-21. Die zal vergeleken worden met de zogeheten ‘zee’ van koper en de tien mobiele wasvaten bij de tempel van Salomo 1Kon.7:23-39, en uiteindelijk met de stromende rivier van Ezechiël Ez.47:1-12. Dan volgt bespreking hoe deze typen, voorbeelden, spreken van hun tegenhanger en in welk beheer8 ieder thuishoort. Deze erkenning stelt ons in staat de goddelijke waarheid in het licht van het nu geldende, geheime beheer van de genade Ef.3:2,9 te zien. De tabernakel van Mozes Toen Jahweh te midden van Zijn wolk woonde, zorgde hij voor mogelijkheden, dat Zijn volk in Zijn nabijheid kon komen. Hoewel Hij te midden van hen woonde, was dat wel achter dikke kleden en de voorhang Ex.36:35,37. In de voorhof van de tabernakel, voor de ingang, stonden het brandofferaltaar en het koperen wasvat Ex.40:29,30. De eerste richtlijn van Jahweh voor de bouw van allerlei voorwerpen noemt het wasvat niet. Pas ná de beschrijving van alle instrumenten noemt Hij dit koperen bekken en stelt haar plaats vast Ex.30:18. Daar moesten Aäron en zijn zonen zich reinigen Ex.30:21, voordat zij de tabernakel in gingen. Het is opvallend, dat alles gedetailleerd met precieze afmetingen beschreven is, maar het koperen wasvat niet. Details over maten en vormgeving ontbreken. Al wat wij weten, is dat 8 Beheer, Grieks: oikonomia, huis-wet of huishouding. In Gods plan van eonen zijn 12 periodes van beheer te zien. In elk daarvan geeft God een toedeling, bijvoorbeeld wet of genade in een zekere tijd. 12
Page 12
het wasvat diende om wassingen te doen voordat men de tent van samenkomst binnentrad. De bereikte toestand van reiniging was voor Jahweh genoeg en er was gemeenschap mogelijk in Zijn nabijheid. Het was in ieder geval een bad van vernieuwing en wederwording (‘wedergeboorte’) voor de priesterlijke dienst vgl Tit.3:5. Waarom werd bij de beschrijving van de instrumenten voor de tabernakel het koperen bekken weggelaten? Waarom was de beschrijving zo sober in Exodus? Houdt dit niet in, dat het koperen wasvat er niet wezenlijk deel van uitmaakte? En alleen voorlopig haar plaats had? Was het niet zo, dat de tabernakel nog niet de volkomenheid uitbeeldde, en dat daarom het rituele wassen van de priesters slechts tot de tijd van betere orde Hebr.9:10 opgelegd was? Zijn meer bewijzen nodig om het tijdelijke karakter van dit koperen bekken aan te tonen? De tempel van Salomo De tempel van Salomo, later in de plaats van de tabernakel gekomen, kende zo’n bekken tussen het brandofferaltaar en het heilige niet. In plaats daarvan stond daar de gegoten zee tot reiniging door wassingen voor de priesters 2Kron.4:2,6. Hierbij werden wel de precieze maten aangegeven 1Kon.7:23. Deze stond niet dicht bij het koperen altaar, iets naar het zuidwesten. Het werd echter nooit ‘bekken’ genoemd. Het stond op 12 ossen/runderen in opzet 4 x 3, als symbolen van dienstbaarheid. Het altaar was nu duidelijk groter, het vulde vrijwel heel de voorhof voor het huis. Zodoende stond de zee niet op dezelfde plaats als het bekken bij de tabernakel, het was naar links verplaatst. 13 De tien bekkens die in de voorhof stonden, dienden om de brandoffers te wassen. Hoewel zij op dezelfde plaatsen bij het huis stonden, rustten ze op wagens met vier wielen 1Kon.7:30. Ook hier zien en erkennen wij, dat de kennelijk overbodige wielen laten zien dat de bekkens slechts ‘tot de tijd van betere orde’ Hebr.9:10 van belang waren. De tempel van Ezechiël We kunnen niet verwachten, dat het koperen wasvat uit de tijd van de tabernakel van Mozes hier nog staat. Ook zijn de tien verrijdbare bekkens die aan beide zijden van het huis van Salomo stonden, niet meer te zien. Ook zien we in Ezechiël geen koperen zee meer. In plaats daarvan komt een stroom van levend water onder de dorpel van het huis door. Deze neemt de vloek weg en brengt leven en dus vruchtbaarheid Ez.47:1-12. Hier is water in overvloed, niet slechts een klein bekken vol, ook niet slechts 2000 bath, de inhoud van de gegoten zee, maar een vloeiende, leven brengende stroom, die steeds dieper wordt naarmate die verder stroomt. Zo zien we duidelijk in het voorbeeld van de voorhoven van de heiligdommen van Jahweh, dat achtereenvolgens één enkel bekken wordt afgelost door 10. En deze worden op hun beurt vervangen door één stroom van levend water. Het was voor God onvoldoende, dat enkelingen delen in de wederwording (‘wedergeboorte’) in Zijn aanwezigheid. Hij kan uit zeer weinig erg veel voortbrengen, tot redding en genezing van al wat daarmee in aanraking komt. 14
Page 14
De tegenbeelden De tabernakel met haar rituelen was een type van wat komen zou. Op dezelfde manier sprak de tempel van Salomo van de heerlijkheid die nog zal komen, wanneer Hij, Die groter dan Salomo is, Zijn vrede zal brengen. De tempel van Ezechiël 40-48 verwijst naar een verdere toekomst. Deze tempel zal in het komende millennium in de dag van Jahweh9 gebouwd worden. Deze verwijst naar de opvolgende dag van God 2Petr.3:12. Dan zal God Zelf de tempel zijn en een stroom van levend water zal uit Zijn troon stromen Op.21:22; 22:1-3. Dan zal geen vloek meer zijn, en een nieuwe schepping zal het luid verkondigen, dat de eon van betere orde, van rechtzetting, gekomen is. De tijd van de tabernakel De tabernakel was de plaats van ontmoeting met Jahweh vanaf de tijd van instelling bij Sinaï tot in de dagen van Salomo. In Hebreeën zien wij de geestelijke betekenis van deze voorafschaduwing die toen was. Hier lezen wij over het tegenbeeld van Mozes: de Zoon van God Hebr.3:1-6. Hij is dat ook van Aäron Hebr.5:4 en Jozua Hebr.4:8. De Israëlieten bevinden zich in de wildernis (woestijn). De Ene, Die veel grotere heerlijkheid waardig is dan Mozes, is hun Geleide. Hij is erbij om ze in het vieren van God te leiden, wat Jozua niet lukte. Zijn priesterschap overtreft dat van Aäron, want het is gebaseerd op veel hogere beloften. En het is dan ook op niemand overdraagbaar. Het eerste (oude) verbond van de Sinaï verbleekt totaal in het licht van het tweede (nieuwe) verbond Hebr.8:6-13. 9 Gewoonlijk ‘de dag des Heren’ genoemd, in profetie veelvuldig aangekondigd, Openbaring 1:10 e.v. spreekt daarvan. 15 Verderop wordt kort samengevat de tabernakel verklaard. De vaststelling volgt: wat een gelijkenis is met de tegenwoordige era Hebr.9:9. Hebreeën noemt geen tempel. Christus is het ware Tegenbeeld van de tabernakel. Tot aan Zijn komst was er voor Zijn volk Israël slechts één toegang tot Gods tegenwoordigheid via dit grote Tegenbeeld van het ritueel van de tabernakel. Voor nu kan het helpen - voor het begrip - Paulus’ bediening als apostel van de natiën er niet bij te betrekken. De doop van Johannes Voordat de ware Tabernakel kwam, trad Johannes op, die in de Jordaan doopte Mark.1:4,5. Wat werd uitgebeeld door deze voorafschaduwing? Christus was het, die door Mozes als profeet aangekondigd was Deut.18:15-19. En Hij kwam om Zijn volk uit de slavernij te bevrijden Hand.7:25,37. Israël in Egypte komt overeen met de Joden onder de wet. De Heer Jezus kwam om hen eveneens in het goede land te brengen, dat Hij voor hen bereid had. Maar, net als de Israëlieten in de oudheid, bleven ook deze Joden (in de Handelingentijd) in de wildernis hangen. Tienduizenden werden gelovig; zij allen hoorden echter bij de ijveraars van de wet Hand.21:20. God had in het grootste deel van hen geen behagen 1Kor.10:5. De weg door de wildernis begon met een doop. Zij allen werden naarbinnen Mozes in de wolk en in de zee gedoopt 1Kor.10:2. Alle verbindingen met Egypte werden op die wijze verbroken. En zij werden zo met Mozes verbonden. Vele jaren later verkondigde Johannes de doper het koninkrijk van de hemelen, doopte hij hen ook, en dat met het oog op de ware Mozes, de Heer Jezus Matt.3:11. De doophandeling 16
Page 16
verbond hen met hun Heer. Johannes doopte echter niet in zijn eigen naam; hij was niet dé Profeet die zou komen. Hij doopte tot bekering en zei dat de mensen, in Hem zouden geloven die na Johannes kwam, dat is: Jezus Hand.19:4,5. Wat betekende dan de doop van Johannes? Het was vooral een belijdenis: zij hadden wassing nodig, de ceremoniële reiniging. Daartoe beleden zij hun zonden Matt.3:6. Het was een doop tot bekering (berouw), eerste voorwaarde voor alle zegen voor Israël. De Joden waren tot spreekwoord en spotrede geworden. Zij waren over alle landen verstrooid en dienden de vijanden Deut.28:37,48. Alle vloek die in de wet van Mozes stond, was in hun ongehoorzaamheid over hen gekomen. Maar Jahweh had hen beloofd dat, wanneer zij zich van hun verkeerde wegen omkeren, Hij Zich over hen zou ontfermen en hun lot zou omwenden. Zij zouden dan uit alle volkeren verzameld worden Deut.30:1-5. Vanaf de dagen dat Mozes Aäron en zijn zonen inwijdde, deden zij alle benodigde reinigingen zelf Ex.40:30-32. Onreine kleding werd door de drager gewassen Lev.11:40. Naäman moest zich zeven keer onderdompelen in de Jordaan en werd rein verklaard 2Kon.5:14. Toen Johannes optrad, doopte hij. Dus werd hij Johannes de doper genoemd. Door zijn doop vormden de ontvangers niet alleen een afgezonderde menigte. Zij werden óók met de Komende verenigd, want ook Jezus liet Zich door Johannes dopen en stemde zo met deze eenheid in Matt.3:15. Johannes kwam in de geest en de kracht van Elia om de weg van de Heer te bereiden. De Heer, Die Zichzelf liet 17 dopen, had geen reiniging nodig. Maar, zoals Mozes met de zonen van Israël in de wolk en in de zee was, zo ging Hij samen met hen die zich in Zijn Naam lieten dopen. Daar Hij echter uit de hemel kwam, daalde aanvullend de geest van God op Hem neer. En die getuigde daarmee, dat Hij de Ene, dé Reine was, die al het welbehagen van God genoot. En Hij had door de geest te allen tijde toegang tot de Vader. Want de doop in heilige geest is eens voor altijd geldig. Het is immers een getuigenis van Eigendom van God zijn, iets dat ononderbroken blijft, en is bewijs van overvloedig leven. Johannes erkende zelf hoe oppervlakkig velen waren die bij hem kwamen om gedoopt te worden. Hij zei tot de farizeeën en sadduceeën: Adderengebroed! Wie heeft jullie te kennen gegeven te vluchten voor de op het punt staande verontwaardiging? Matt.3:7 De bekering (berouw) en de doop die alleen voor de vorm plaatsvonden, waren lang niet genoeg. Alvorens Jahweh Zijn volk Israël in het beloofde land opnieuw kan zegenen, moet het zich wederom tot Hem wenden. Om oprechtheid en bekering te bewijzen, moet het ook de juiste vruchten laten zien. Die Ene, op wiens Naam zij gedoopt werden, liet Zich niet bedriegen. Hij zou echter niet met water dopen, maar met geest. Zijn doop zou scheiding tussen zijn en schijn opleveren. De ene groep zou de doop in heilige geest ondergaan, de andere de doop in vuur Matt.3:11. 18
Page 18
De doop en het koninkrijk De doop staat steeds in verband met bekering (berouw) als die aan de zonen van Israël voltrokken werd. Het woord dat voor Petrus Hand.2:38 e.v. leidend was, kwam uit de wet10 Deut.30:1-5. Dat gedeelte vormt de sleutel tot wat Petrus op pinksteren sprak. Voordat Jahweh het volk in het beloofde land kan zegenen, moet het zich weer tot Hem wenden en Hem aanroepen. Om oprechtheid van hun omkeer te laten zien, moet het de juiste vrucht voortbrengen Matt.3:8; Luk.3:8. Niemand van hen zal zich kunnen verheugen in het aardse koninkrijk, wanneer men niet door de deur van bekering (berouw) binnengaat Matt.3:2; 4:17; Hand.2:38. Voor de natiën (buiten het volk) gaf God een andere deur: geloof Hand.14:27. De doop in water was een uiterlijk zegel van bekering (berouw) tijdens de bediening van Johannes Hand.13:24. De Heer doopte Zelf niet met of in water, maar liet dat aan Zijn discipelen over Joh.4:2. De vereniging van hen, die zo door Johannes gedoopt waren, en hun afzondering van de andere Joden, werd duidelijk toen een kwestie opspeelde. Tussen de discipelen van Johannes en de Joden ontstond onenigheid over de reiniging Joh.3:25. De discipelen van Johannes gingen naar Johannes toe. Zij hadden over Jezus gehoord, dat Hij (Zijn discipelen) doopte en dat allen tot Hem kwamen. Hoewel de discipelen van Johannes Joden waren, onderscheidden zij zich nu van de overigen. Johannes zei duidelijk dat hij door Hem gezonden werd Joh.3:28. Jezus moest groeien, Johannes moest minder worden Joh.3:30. Deze gebeurtenis 10 Wet: Thora (Hebreeuws), Onderwijzing, Genesis-Deuteronomium. 19 toont ons, hoe de bediening van Johannes geleidelijk in die van de Heer opging. Weliswaar vormden alle Joden door het ritueel van de besnijdenis een eenheid, maar werden door de (water)doop van elkaar gescheiden. Petrus nam de bediening van het dopen op de pinksterdag weer op Hand.2:38. Het koninkrijk was tevoren door Johannes en de Heer verkondigd. Israël had dat echter afgewezen, en haar Messias vermoord. Met pinksteren werd Hij als Opgestane verkondigd, als de Zoon van David. Hij was door God opgewekt, opdat Hij op de troon van David zou zitten. Maar voordat de dag van Jahweh11 in heerlijkheid kan aanbreken, moet Gods arm van gerechtigheid door gerichten openbaar worden Hand.2:23,24,34,35. Al de profeten hadden het aanbreken met gerichten van deze grote dag voorzegd. Veel zwaardere gerichten dan in Egypte zullen Zijn vijanden uitschakelen Han.2:19; Dan.12:1; Joël 2, Amos 5:18-20 e.a.. Hoe konden degenen, die schuldig waren aan de moord op de Gezalfde van God, aan deze gerichten ontkomen? Petrus nu verklaarde tot hen: "Hebt berouw en laat eenieder van jullie gedoopt worden in de naam van Jezus Christus tot vergeving van jullie zonden, en jullie zullen het geschenk van de heilige geest ontvangen. Want voor jullie is de belofte en voor jullie kinderen en voor allen die veraf zijn, al wie ook maar onze Heer de God tot Zich roept. Bovendien met meer andere 11 Profetisch aangekondigd in Tenach, o.a. in Joël 2, en vele andere; vaak ‘de dag des HE(E)REN’ in vertalingen genoemd. Ook in Openbaring 1:10 wordt die dag (niet de zondag) bedoeld. 20
Page 20
woorden betuigde hij en sprak hen aan, en zei: ‘Wordt gered uit deze kromme generatie!’ Hand.2:38-40 Petrus zegt hoe deze generatie de grote gerichten tegemoet ging en daarvoor rijp was. Het zijn die gerichten, die de dag van Jahweh aankondigen. Het doel was om vóór deze gerichten gered te worden; voor zijn broeders verlangde hij dat. Zij moesten berouw tonen en gedoopt worden. Wanneer een hogepriester weigerde zich in het wasvat te reinigen voordat hij dienstwerk in het heiligdom deed, moest hij zich de woorden van Jahweh herinneren: opdat hij niet zou sterven Ex.30:20,21. Op dezelfde manier kon de Israëliet zonder bekering en doop vooraf, niet in het koninkrijk binnengaan. In dit verband moeten we ook de woorden in zijn brief verstaan: zij die eens weerspannig waren, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark toebereid werd, waarin weinig, dat is acht, zielen uitgered werden door het water heen, welk tegenbeeld, de doop, ook jullie nu redt (niet het afleggen van vuilheid van het vlees, maar een vordering van een goed geweten voor God), door de opstanding van Jezus Christus 1Petr.3:20,21 Waterdoop zal in die dag ingaan in de ene, reddende ark betekenen, op de dag dat het gericht veel zal lijken op de wateren van het gericht in de dagen van Noach Matt.24:37-39. Wij noteren twee gevolgen van de doop van Johannes: 1. Het scheidde de gedoopten af van de rest van het volk. 2. Door die doop werden zij als een eenheid verbonden. 21 Bij proseliet12 Cornelius ontving de verzamelde menigte de gave van heilige geest. Daarmee getuigde God, dat Hij ze aangenomen had. En zo kon Petrus zeggen: Iemand kan toch niet het water beletten, zodat dezen niet gedoopt worden, die de heilige geest ontvangen, zoals ook wij? En hij gelastte hen gedoopt te worden in de naam van Jezus Christus. Toen vroegen zij hem enige dagen te blijven Hand.10:47,48 Deze mensen uit de natiën vormden nu een eenheid met de gedoopten in Jeruzalem. God maakte ze door de geest, de heilige, één. Tot op zekere tijd waren gelovigen in Samaria wel in water gedoopt, zonder de heilige geest te hebben ontvangen Hand.8:14-17. Zij, die nog niet de gave van de heilige geest ontvingen, konden zich wel met de heiligen in Jeruzalem verenigen. Hoe konden dan deze proselieten niet gedoopt worden, die de geest wél ontvingen, zoals de apostelen? Hand.11:15,17 Zo vormde God door de heilige geest een nieuwe eenheid. Deze verving de door waterdoop toegevoegde eenheid, hoewel de waterdoop en de doop in de geest nog enige tijd naast elkaar bleven bestaan. Wij hebben gezien, dat de tempel en het daarmee verbonden ritueel een bepaalde periode voorafschaduwde. Dat is de tijd waarin de Heer, 12 Proseliet: iemand die genaderd is tot de God van Israël; Cornelius was een ‘proseliet van de poort’ wel een God-vereerder, maar nam geen deel aan de gezette hoogtijden van Jahweh, wat een ‘proseliet van de gerechtigheid’ (de ‘kamerling’, Hand.8) wél deed. 22
Page 22
zoals eens Salomo, op Zijn troon zal zitten en in vrede zal regeren. De tempel is daarom in zekere zin een beeld voor het komende koninkrijk van de hemelen13 op deze aarde. Vóór de tempel was het de tabernakel, die tijdens de regeerperiode van David de latere functie van de tempel vervulde. De Heer stond het David echter niet toe voor Hem een huis te bouwen tabernakel van David vervallen, zoals Amos voorzegde. Wanneer Israël afgezonderd wordt van de natiën, en de zondaren van het volk door het zwaard sterven Amos 9:9,10, dan wordt de vervallen hut van David weer opgebouwd Amos 9:11,12; Hand.15:16. Daarmee wordt betuigd, dat indien deze tent niet letterlijk uit aardse materialen als zichtbaar gebouw gebouwd werd, deze toch de waarheid uitbeeldt, dat het koninkrijk zich in de voorbereidende fase van gericht bevindt, totdat Israël in het beloofde land tot rust gekomen is. En zo lang zal het wasvat op zijn plaats blijven, en zo lang gaat ook dat woord in het land uit: Hebt berouw en laat eenieder van jullie gedoopt worden op de naam van Jezus Christus tot vergeving van jullie zonden Hand.2:38 Zoals de offers vanwege hun onvolkomenheden steeds herhaald moesten worden, Hebr.10:1-4 gold dat ook voor de wassingen tot reiniging. Maar in die heerlijke dag, als heel Israël gered wordt, worden allen gereinigd in het bad van wedergeboorte Matt.19:28-30. Het hele volk wordt dan tot een koninklijk priesterschap gewijd Ex.19:6; Rom.11:26; 1Pe.2:9; Op.1:6. 13 Is het aardse koninkrijk onder Messias Jezus, zoals in Daniël 2:44 aangekondigd, Mattheüs 4:17 e.a. gebruikt als enige de uitdrukking. 23 2Sam.7:2-16. Maar nu is de De tempel van Salomo In de tempel van Salomo, die op de berg Moria stond 2Kron.3:1, werd het koperen wasvat dat bij de ingang van de tabernakel stond, niet opgesteld. In plaats daarvan zien wij de ‘koperen zee’, staand op 12 runderen, aan de zijkant van de ingang. Ook zijn daar de 10 verrijdbare wasvaten, die aan de zijkanten van het huis 1Kon.7:23-27,38,39. De gegoten, koperen zee spreekt van overstromende zegen en dat wat heilig is; in die dag Israëls deel. Dan zal niemand vermaand worden om zich te bekeren en zich te laten dopen, aangezien allen nu wedergeboorte bereikt hebben. Er rest niets anders dan het heilige vervullen van de priesterdienst voor de natiën. De natiën zullen dan door hen dichterbij komen. De tempel zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volkeren Jes.56:7. De natiën staan niet in dezelfde verhouding tot Jahweh als Israël, daarom staan daar nog de wasvaten. In dat heerlijke koninkrijk zal de aanwijzing van de Heer werkelijkheid worden: En, genaderd, sprak Jezus tot hen, zeggend: Mij is gegeven alle volmacht in hemel en op de aarde. Ga dan, discipelt al de natiën, ze dopend14 in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, hen onderwijzend alles te bewaren, al wat Ik jullie verordend heb. En zie, Ík ben met jullie, alle dagen, tot de afsluiting van de eon! Amen. Matt.28:18-20 14 De zin: ‘ze dopend...geest’ is mogelijk later ingevoegd. Eusebius van Ceasarea (260-339) citeert Mattheüs 28:19 zonder die zin (red.). 24
Page 24
De tempel van Ezechiël Aan het begin van de dag van Jahweh15 zal de vierde tempel gebouwd worden. Deze wordt dan ten noorden van Jeruzalem, op de hoogten van Samaria, gebouwd. Ezechiël heeft deze beschreven. Die zal een terrein beslaan dat als hefoffer van het overige land toebedeeld is Ez.40-42; 45:1. In veel opzichten is dat een tegenhanger van de tempel van Salomo. Die getuigde van een dag waarvan de heerlijkheid naar de toekomst verwijst. De dag van de Heer heeft als kenmerk het getal 7. Bij de tempel van Ezechiël is de afmeting een zevental langer dan bij de tempel van Salomo. Het getal zeven spreekt van voleinding, van een afgesloten geheel; het getal acht van een nieuw begin, van een vernieuwing, een nieuwe schepping. Eén van de meest opmerkelijke veranderingen in de tempel van Ezechiël in vergelijking met de tempel van Salomo blijkt bij de tien verrijdbare wasvaten en de gegoten koperen zee. We zagen dat de wasvaten wielen hadden. Hoewel we lezen Ez.40:38 dat brandoffers ergens afgespoeld worden; daar zijn geen wasvaten. Deze zijn weggereden! Er hoeft immers niets meer gereinigd! De koperen zee is door iets veel heerlijkers vervangen. Aan de rechtervleugel van het huis, stroomt het levende water (de vloek verdwijnt), het brengt leven, vruchtbaarheid Ex.47:12. Omwille van Zijn grote Naam liet God wanden tussen Hem en de mensheid zetten. Door Christus zijn ze weg. God verzoent alle mensen met Zichzelf. 15 Deze start met gerichten; ‘de dag des Heren’, duurt 1000 jaar 25 De overgang Want Hij, Die in Petrus werkzaam is voor het apostelschap van de besnijdenis, is ook in mij werkzaam voor dat van de natiën Gal.2:8 Die beide dienstopdrachten kunnen we nalopen in Handelingen. Gebeurtenissen uit de 1e helft ‘herhaalt’ de tekst in de 2e helft. Wonderen die Petrus doet, lezen we later weer bij Paulus. In kort overzicht: Handelingen 3:1-3 en 14:8-10 9:33-35 en 28:8 genezing van een verlamde genezing van een verlamde en de vader van Publius 9:36-41 en 20:9-12 opwekking van Tabitha en Eutychus 5:15,16 en 19:11,12 genezing van zieken Het onderscheid tussen Petrus en Paulus komt naar voren: Terwijl zij echter hun dienst uitoefenden en vastten, zei de heilige geest: ‘Zondert in ieder geval voor mij Barnabas en Saulus af voor het werk waartoe ik hen tot mij geroepen heb’ Hand.13:2 Tot dan toe werd het evangelie van het koninkrijk door de twaalf apostelen van de Besnijdenis verkondigd. Maar we lezen ook: Want ik maak jullie bekend, broeders, het evangelie dat door mij verkondigd wordt: het is niet in overeenstemming met de mens. 26
Page 26
Want ík heb het niet van een mens aangenomen, noch werd ik erin onderwezen, maar alleen door onthulling van Jezus Christus Gal.1:11,12 En niet alleen dat, maar aan hem werd ook het tijdstip onthuld waarop hij dit aan de twaalf zou meedelen. Dit deed hij in stilte, eerst deelde hij het aan de aanzienlijken mee, nu openlijk uiteenzetten voor hen ongunstig kon zijn. Ik ging echter op in overeenstemming met een onthulling en legde hun het evangelie voor, dat ik verkondig onder de natiën, maar afzonderlijk aan hen die in aanzien zijn, opdat ik niet vergeefs zou rennen of gelopen heb. Maar zelfs Titus, die met mij was en Griek is, werd niet genoodzaakt besneden te worden. Maar vanwege de binnengesmokkelde valse broeders – die binnen kwamen om onze vrijheid te bespieden, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons tot slavernij zouden brengen – lieten wij het voor hen zelfs geen uur lijken op onderschikking, opdat de waarheid van het evangelie voortdurend bij jullie blijft. Van hen echter die van enig aanzien zijn– wat zij eens waren, is voor mij van geen belang, God hecht niet aan menselijk voorkomen – zij immers die in aanzien zijn, legden mij niets op. Maar integendeel, toen zij zagen dat mij het evangelie van de voorhuid toevertrouwd was, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis (want Hij, Die in Petrus werkzaam is voor het apostelschap van de besnijdenis, is ook in mij 27 werkzaam voor dat van de natiën) en toen zij de genade erkenden die mij gegeven is, gaven Jakobus en Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, opdat inderdaad wij voor de natiën, maar zij voor de besnijdenis zijn Gal.2:2-9 Hoe Paulus het wezen van zijn dienstwerk opvatte, is door hem toegelicht in Romeinen 15:8-21. Wat hij verkondigde, was de rechtvaardiging door geloof zonder werken van de wet. Dit zet hij uitvoering uiteen in Romeinen 1-4; en zeker ook in Galaten en 1Timotheüs. Paulus noemt het mijn evangelie Rom.2:16,16:25; 2Tim.2:8, ons evangelie 2Kor.4:3,11:4, 2Thess.2:14, het evangelie dat ik aan jullie verkondig 1Kor.15:1, Gal.2:2, Ef.3:6,7. Dit is weliswaar niet de eigenlijke vervulling van de belofte, die God gegeven had. Het stemde wel overeen met de profetie van zegen over de natiën, samen met Zijn volk Israël Rom.15:9-12. Hier is nu nog de Jood op eerste plaats, de natiën op de tweede. Paulus zegt: eerst de Jood, en ook de Griek Rom.1:16,2:9,10. De aan de natiën gegeven genade zou met Israëls zegen hand in hand gaan: weest verheugd, natiën, met Zijn volk Rom.15:10 Nergens wordt vermeld, dat het dienstwerk in de opdracht die Paulus had, en de door hem verkondigde genade, de uitspraken in dat soort Schriftplaatsen uitgeput had. Israël wacht nog op de letterlijke vervulling ervan in de dag van 28
Page 28
Jahweh. Maar de genade is volledig in harmonie met het onthulde raadsbesluit van God Rom.15:9. Toen Israël het af liet weten en het leek, alsof het ook naar het raadsbesluit van God voorbij was, openbaarde God aan Saulus op weg naar Damascus Zijn Zoon in heerlijkheid. Waarom? Opdat hij Hem als evangelie onder de natiën zou verkondigen Gal.1:15,16; en zo was hij ook type van de nog toekomstige omkeer van Israël. Petrus sprak vanuit Tenach: en Hij Hem zou afvaardigen Die tevoren voor jullie vastgesteld was, Messias Jezus, Die de hemel inderdaad moet ontvangen tot de tijden van de wederoprichting van alle dingen, waar God van gesproken heeft door de mond van Zijn heilige profeten vanaf de eon Hand.3:20,21 Deze belofte blijft verder gewoon geldig, maar Hij kwam werkelijk uit de hemel. Hij ontmoette Saulus op diens vermeende juiste weg. Wanneer Hij voor Israël komt, zal Hij Zich als de Machtige in heerlijkheid vertonen, zodat ieder Hem kan zien Matt.25:31, 1Petr.1:7 zoals Saulus. Wanneer Hij aan het begin van de 1000 jaren Zich aan Zijn volk toont, zal Hij zeker gezien worden Zach.12:10, Openb.1:7. Zo was het bij Saulus. Het volk zal dan geboren worden Jes.66:8; zo ook Saulus 1Kor.15:8. De ‘geboorte’ van Saulus en de verkondiging van Christus’ heerlijkheid 2Kor.4:4 gebeurde in zekere zin vervroegd. Daarom noemt de apostel zich: ‘ontijdig geborene’ 1Kor.15:8. Vervulling van heel de waarheid zal in de dag van Jahweh 29 gebeuren. De door de profeten uitgesproken profetieën inzake Israël zullen dan in volheid vervuld worden. Gods plan is door de struikeling, het laten afweten van Israël, niet gestopt. Zou Israël Hem toen aangenomen hebben, dan was het volk (menselijk gesproken) toen al zegenkanaal voor alle volkeren geworden Hand.3:19-21. Omdat het volk niet één keer voor zichzelf die zegen begeerde, verkoos God voor Zich een man, Zijn meest verbitterde vijand. En Hij gebruikte die om het werk te doen wat Israël liet liggen. Paulus kwam in zeker opzicht in plaats van Israël. Alles wat het volk aan opleiding had, was nodig om de opdracht van God uit te voeren, werd in de geest aan Paulus opgedragen 1Tim.1:11. De Heer kwam al eerder tot hem in Zijn heerlijkheid. De opdracht tot dienstwerk die hij ontving ten behoeve van de natiën, had hetzelfde karakter als wat Israël in de dag van Jahweh zal doen Rom.15:16, Op.1:6, 1Petr.2:9, Op.20:6 e.v. Voor de natiën leek het net of ze al de zegeningen ontvingen via het trouwe Israël, met een belangrijk verschil: het gebeurde in de geest. In dit verband komt waterdoop weer naar voren 1Kor1:14-16. Maar, zoals bij Cornelius ging ook hier de geestesdoop vooraf, dat was belangrijker dan het vleselijke ritueel. Waterdoop was afhankelijk van de doop in de geest. Alleen waar men in heilige geest gedoopt was, kon men de waterdoop krijgen Hand.15:8, Rom.5:5. Onder de bediening van de twaalf apostelen werden allen in water gedoopt, maar niet allen werden óók in heilige geest gedoopt. Vanaf de periode waarin Paulus de hoogste onthullingen ontving, was het precies andersom. Allen, die 30
Page 30
geloofden werden met de heilige geest verzegeld, maar nauwelijks nog in water gedoopt 1Kor.1:14-17. In de zo genoemde ‘overgangstijd’ sprak Paulus in de synagogen van het koninkrijk; men werd gedoopt met de doop van Johannes Ha.19:1-8. Buiten de synagogen sprak Paulus van de rechtvaardiging door geloof aan Joden én natiën. Titels van Christus bij de doop Om de doop in de diverse huishoudingen16 goed te begrijpen, moeten we de diverse titels in acht nemen, zoals die in het verband gebruikt zijn. Zijn titel Kurios17 werd steeds met Heer vertaald. Als aanspreektitel voor de Heer gebruikt Lukas 7x de titel ‘Meester’ Luk.5:5,8:24,45, 9:33,49, 17:13. De titel Christus is Messias in het Hebreeuws: Gezalfde. De doop van Johannes Johannes doopte in de naam van de Heer Jezus Hand.19:5. Dit gebeurde met het oog op Zijn aanwezigheid op aarde, om Hem een volk te bereiden. Wie Jezus als Heer en Meester erkende, waren Zijn discipelen. De doop door Petrus Petrus en ook de anderen van de twaalf doopten de Israëlieten op de naam van Jezus Christus Hand.2:38. Deze naam had verband met Zijn aardse dienst. De betekenis lag daarin, dat de mens Jezus, door de Joden verworpen en gekruisigd, de Messias (Christus: Gezalfde) was. De doop symboliseerde een bekentenis van eenheid met Hem. 16 Beheer, Grieks: oikonomia, huis-wet (lett.); de Schrift kent 12 periodes van beheer in Gods plan. Zie ‘de kalender van God’. 17 Kurios = Bekrachtiger. De keizer in Rome had deze titel. 31 De Samaritanen echter, hadden niet datzelfde aandeel aan deze Messias. Als zodanig hoorde Hij alleen bij het volk van priesters. Alleen Israël kon in Zijn zalving delen. Voor de Samaritanen was Hij alleen Heer en Meester Luk.17:13. Toen Hij op aarde verbleef, was Hij als de Mens Jezus in hun midden gekomen. Tot zekere tijd werden zij gedoopt in de naam van de Heer Jezus Hand.8:16. De proselieten uit de natiën werden - zoals het voorbeeld Cornelius ons leert - tot volle gemeenschap met Israël toegelaten. Zij ontvingen de geest alvorens zij in water gedoopt werden. De Heer kon op grond van de ontmoeting met de hoofdman in Kapernaüm zeggen: Amen, Ik zeg jullie: bij níemand in Israël heb Ik zoveel geloof gevonden Matt.8:10. Terwijl de doop deze drie groepen verenigde, behielden zij toch hun bijzondere kenmerken. Zoals de voorhof bij de tempel één geheel was én in diverse afdelingen verdeeld, vormden Joden, Samaritanen en proselieten een eenheid, terwijl zij hun bijzonderheden vasthielden. De doop door Paulus Wanneer wij de (water)doop door Paulus bekijken, zien wij een verandering. Hij hanteert wel dezelfde namen en titels als Petrus bij de doop van Israëlieten, maar de volgorde is andersom. Petrus zei Jezus Christus. Paulus zegt Christus Gal.3:27 of Christus Jezus Rom.6:3, en dat wijst op de Verhoogde. Het zwaartepunt ligt nu anders. De Jood liet zich dopen op de naam van de Messias, en bekende daarmee dat dit de gekruisigde Jezus was. 32
Page 32
Bij de natiën was het nu anders. Zoals ‘hun’ apostel Hem pas ná Zijn opstanding en verheerlijking zag, bekenden zij Hem met de titel van Zijn verheerlijking: Christus. Om deze Verheerlijkte Heer met de Verachte Die hun zonden op Golgotha droeg te verbinden, kwam Jezus’ naam erbij. Daar deze doop de natiën samen plantte met Hem in Zijn opstandingsheerlijkheid, kreeg die veel grotere betekenis dan voorheen. Paulus schreef de Romeinen18: Of zijn jullie onwetend dat al wie gedoopt zijn in Christus Jezus, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij werden dan begraven met Hem door de doop in de dood, opdat, evenals Christus opgewekt is uit de doden door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wíj in nieuwheid van leven wandelen. Want indien wij tezamen geplant zijn geworden in de gelijkenis van Zijn dood, zullen wij niettemin ook van de opstanding zijn, dit wetend, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde buiten werking gesteld zou zijn, en wij niet meer slaven voor de zonde, want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde Rom.6:3-7 Wij zagen hoe de twaalf apostelen van de besnijdenis de doopformule nauwkeurig gebruikten in omstandigheden en wie het betrof. Zij waren daarin zeker niet achteloos. 18 Broeder Knoch schrijft in zijn Concordant Commentaar (blz.235): ‘De geestelijke waarden van doop naarbinnen in de dood Luk.12:50 en begrafenis met Christus, zoals in dit hoofdstuk te lezen, tonen dat het hier om de doop in de geest 1Kor.12:13 gaat’. 33 Zij hebben Mattheüs 28:18-20 nooit toegepast.19 Dat bleef voor het toekomende aardse koninkrijk gereserveerd. Wij komen nu bij het hoogtepunt van de vraag van de (water)doop. God bewerkte op wonderlijke manier de wassing die alleen reiniging van het vlees was. Het werd tot een geestelijke werkelijkheid. Hier hebben wij de ware reiniging voor ogen; alleen niet die van het lichaam. Door Christus’ doop aan het kruis is reiniging van alle vuilheid verzekerd. Het is een loutering, die ware toebereiding en zalving tot innige gemeenschap met God, de Vader, door Christus Jezus inhoudt. Zoals we inmiddels gezien hebben, heeft het aflaten van Israël niet verhinderd, dat de natiën gezegend worden. De gegeven belofte werd evenwel niet op die wijze vervuld zoals in de toekomst dat wel zo is. Maar dan moet ook de juiste tijd aanbreken. De zegen werd naar het op-hemelse20 bereik verlegd, en daardoor onvoorstelbaar rijker. Eonisch leven21 werd verleend, maar niet voor op deze aarde. De mensen konden vrijmoedig tot Hem naderen en Hem aanbidden, maar niet in Jeruzalem in Israël. De apostel Paulus treedt in de plaats van het (tijdelijk) opzijgezette volk en hij is de nieuwe apostel die een aparte bediening 19 Zie voetnoot 7 20 De grondtekst schrijft in de Efezebrief epouranion; dat is meer dan alleen hemels; het Griekse voorzetsel epi (op, over) leidt tot dit vertaalwoord. 21 In vertalingen: ‘eeuwig leven’; het is leven hebben in de komende twee eonen (tijdperken), de duizend jaar en nieuwe hemel en de nieuwe aarde. 34
Page 34
ontving voor dat nieuwe lichaam van Christus. Hij was een leitourgos, die als priester voor Israël optreedt Rom.15:16. De waterdoop bestond nog, maar niet langer in de zin van de tabernakelordening en daarmee verbonden bedoeling. Het lag nu meer in de lijn van de tempel. Maar de doop in de geest had voorrang. De tijd kwam, dat Paulus het evangelie van Christus geheel volbracht had Rom.15:18-23. En wij lezen: Toen deze dingen echter vervuld werden, nam Paulus zich in de geest voor door Macedonië en Achaje komend, naar Jeruzalem te gaan, zeggend: ‘Nadat ik daar gekomen ben moet ik ook Rome zien’ Hand.19:21 Het was op dit tijdstip van allerhoogste betekenis voor de gelovigen. In die tijd schreef de apostel Romeinen en de brieven aan de Korinthiërs. In deze brieven is de overgang duidelijk herkenbaar. Zie Romeinen 15, 1Korinthiërs 13; 2 Korinthiërs 5:16,17. Hier kijken wij terug naar dienstwerk dat geëindigd is en kijken vooruit naar de volkomenheid. Zelfs wanneer Paulus tot dan toe Christus naar het vlees gekend had, dan wilde hij Hem nu niet langer zo kennen 2Kor.5:16. Hij sprak van een enigma, een raadsel, geen goed zicht hebben, slechts ten dele kennen, maar nu is het van aangezicht tot aangezicht 1Kor.13:12. Hij sprak toen van een erkenning, toen nog ten dele, en de onmondigheid. Daarna echter van de komende volkomenheid, die elke verdere onthulling, verbreding van Gods woord, overbodig maakt. Het huidige beheer 35 Nú is de tijd van rijpheid, volwassenheid, volkomenheid voor ons als gelovigen die in Christus mogen geloven. En wij zijn naarbinnen in Hem gedoopt door de ons gegeven heilige geest. Niet iets uiterlijks, niet iets aards, hoeft nog aan deze volkomenheid die wij in de Gezalfde ontvangen hebben, te worden toegevoegd. Geen enkele handeling die aan het vlees voltrokken moet worden, geen godsdienst of sacrament kan ons voor Hem acceptabel maken. Hij heeft ons gerechtvaardigd uit geloof; in dit geloof hebben wij de toegang in deze genade waarin wij staan Rom.5:2. De geest van God heeft ons gereinigd, tot Zijn volle tevredenheid. In de geest kan niets ons dichter bij Hem brengen. De geest heeft opperheerschappij Zoals eerder gezegd, in de dagen van onze Heer op aarde was daar de waterdoop. In het beheer van pinksteren kwam daar in veel gevallen de geestesdoop bij. Terwijl tijdens de vroegere dienst van de apostel Paulus bij de natiën beide dopen naast elkaar bleven bestaan, maar omgekeerd. De waterdoop werd op grond van de geestesdoop uitgevoerd. Allen die destijds tot geloof kwamen werden met de geest, de heilige, gedoopt, maar niet allen met water. Nu, in deze tijd van genade, geldt weer slechts één doop Ef.4:5 net als in de tijd van de Heer op aarde. Toen was het alleen water, nu is het alleen geest Rom.5:5, 8:16. Stap voor stap voerde God het volkomene in, weg van uiterlijk symbolisch ritueel, het wassen met water. Het leidde tot het ware, het wezenlijke: de reiniging in en door de geest. Het volgende mag verduidelijken: 36
Page 36
één doop twee dopen WATER WATER/GEEST Johannes + de Heer Jezus Pinksteren: Petrus Overgang: Paulus één doop GEEST het beheer van genade – Paulus De waterdoop was beeld vooraf naar het toekomstige, de volkomenheid. Waarom zouden wij dan terugkeren naar het uiterlijke, symbolische, als door de doop in heilige geest het voorgaande al afgedaan heeft? Wij mogen de belangrijke waarheid erkennen, dat in de geest de latere bediening van Paulus op Handelingen 28 volgde. Die is in latere volkomenheidsbrieven (Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen) neergelegd. Die brengt de gelovigen op het niveau van de nieuwe aarde aan het slot van Openbaring; ja zelfs voorbij die tijd. Voor onze redding, rechtvaardiging, en onze plaats in Hem, hoeven wij niets te doen. Hij heeft alles volbracht Ef.2:10,18, 4:12-14a. Wij hebben als gerijpten in onze positie als mondige burgers van een op-hemels koninkrijk geen verdere doop nodig. Paulus completeerde het woord van God tot de uiterste, volle maat Kol.1:19,25; 2:9,10. In Hem hebben wij voldoende. Nu wij gezamenlijk met Christus opgewekt werden, zouden wij bedacht zijn op wat boven is, waar Christus is, zittend aan Gods rechterhand, niet op wat op de aarde is Kol.3:1,2. Het aards-vleselijke heeft afgedaan, het oude is voorbij, het is alles nieuw geworden 2Kor.5:17. 37 Hieruit blijkt, dat de ontwikkeling richting het geestelijke, zoals we die bij de verschillende dopen hebben gezien, steeds verder ging, tot in de volkomenheid. Bij het begin startend, de basisbeginselen, waar het vleselijke een grote plaats innam, zijn wij nu daar gekomen waar het vlees geen ruimte meer heeft. Alles wordt door het geestelijke vernieuwd. En zo willen wij ons verheugen in de alles overstijgende geestelijke zegeningen, die Hij te midden van de op-hemelsen over ons uitgegoten heeft. De doop in en naarbinnen In de grondtekst wordt instructief onderscheid gemaakt tussen de doop in een element en naarbinnen een toestand. Een goed voorbeeld is wat Paulus schrijft: want in één geest ook worden wij allen naarbinnen één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen worden met één geest gedrenkt 1Kor.1:12:13 De geest is het element waarin (waarmee) wij gedoopt werden. En lid zijn van het ene lichaam is de toestand die resulteert. Wij horen allen bij het lichaam van de Christus. In diverse teksten van de Schrift is de betekenis van naarbinnen eenvoudig te herkennen. Johannes de doper en Petrus doopten in water naarbinnen (tot) vergeving (of: kwijtschelding) van de zonden Mark.1:4, Hand.2:38. Deze vergeving kwam door het ritueel tot stand, plaats en/of element waren niet essentieel. Datzelfde geldt voor onze doop naarbinnen in Christus Jezus, naarbinnen in Zijn dood Rom.6:3. Het geldt ook voor de doop naarbinnen in 38
Page 38
Mozes van de zonen van Israël 1Kor.10:2, en van onze doop naarbinnen in Christus Gal.3:27. In alle gevallen bevestigt de doop het bij de Naam of bij de toestand horen, die met naarbinnen aangegeven wordt. Onder dit gezichtspunt is Paulus’ uitspraak naar de Korinthiërs te begrijpen 1Kor.1:15. Zou hij naarbinnen in zijn eigen naam gedoopt hebben, dan had hij daarmee een eigen partij of groep gesticht. Daarmee zouden de gedoopten met de apostel als mens gelijkgeschakeld zijn. Zoiets zou minachting zijn van al wat God in Christus bewerkt 1Kor.1:30. Men kan het woordje naarbinnen laten gaan en toch de betekenis van de Griekse tekst bevatten. Het Griekse voorzetsel en en (het Duitse) ‘in’ hebben de datief (3e naamval) bij zich en betekenen in wezen hetzelfde. Het Griekse eis (naarbinnen) heeft echter de accusatief (4e naamval) bij zich. Dit levert ook in vertaling een groot verschil op. Voorbeelden van de doop en (in) zijn: de doop in de Jordaan, in de wolk, in de rode zee, in geest, in vuur (met datief - 3e naamval). Voorbeelden van dopen eis (naarbinnen): de doop naarbinnen in het ene lichaam, naarbinnen in de dood, naarbinnen in Christus (met accusatief, de 4e naamval). Het is verder opmerkelijk, dat de doop naarbinnen in de Christus – of dat nu Jezus Christus was, zoals Petrus verkondigde – of Christus Jezus, zoals Paulus verkondigde (doop in de Gezalfde), steeds door een werking van heilige geest begeleid werd. De reden daarvoor zit in de titel Christus zelf; want zalving gebeurde door de heilige geest. Het was een doop naarbinnen in de door de heilige geest Gezalfde. Hieruit blijkt, dat de naarbinnen in Hem 39 gedoopten deelgenoten van de geest moesten worden. De doop ‘naarbinnen in de Naam van de Heer Jezus’ echter, gebeurde zonder dat de gedoopten de heilige geest ontvingen Hand.8:16; 19:5. Dat gebeurde daarna door het opleggen van handen door de apostelen Hand.8:17; 19:6. Paulus had weinig gelovigen naarbinnen in Christus Jezus gedoopt en ze daarmee in de sfeer van zegen gebracht, die met deze titel van de Heer verbonden is. Zo zullen in de dag van Jahweh, als het zendingsbevel van Israël Matt.28:19,20 uitgevoerd wordt, de natiën gezegend worden22. De Naam van de Vader houdt in, dat in het millennium (1000 jaren) de natiën die tot discipelen worden, in de familie van God opgenomen worden. Deze plaats is gebaseerd op het ‘zoenoffer’ van de Zoon. De apostel Johannes behandelt in zijn verslag en zijn brieven de waarheid die met de doop naarbinnen in de Vader en de Zoon samenhangt. In tegenstelling tot de genade die nu nog geldt, is deze doop niet op Israëls verwerping, maar op haar verlossing gebaseerd: En Hij is een zoening aangaande onze zonden, echter niet alleen aangaande de onze, maar ook aangaande de hele wereld 1Joh.2:2 Op grond hiervan zullen de natiën naarbinnen in de Naam van de Zoon gedoopt worden. 22 Zie eerdere voetnoot 8 over de doop in Mattheüs 28:18-20 40
Page 40
Let erop, dat in Mattheüs 28:19 de titel ‘Christus’ niet voorkomt. Het gebruik van deze titel zou inhouden, dat de natiën deel aan Hem als de Messias zouden hebben. Maar in de 1000 jaren is dit alleen aan Israël voorbehouden. De natiën konden niet naarbinnen in de naam van Christus gedoopt worden, zonder ook aan de heerschappij in het (aardse) koninkrijk deel te nemen. Omdat wij, gelovigen van het lichaam van Christus, door het geloof met Christus in Zijn doop (in de dood aan het kruis) gelijk zijn gesteld, zijn wij met Hem verenigd in Zijn op-hemelse regering. Maar de natiën als zodanig hebben geen aandeel in de regering van de Messias in de duizend jaren. Dan wordt het koninkrijk van de hemelen, waarin Israël met haar Koning de heerschappij op de aarde uitoefent, opgericht. In het zendingsbevel wordt ook ‘in de naam van de heilige geest’ genoemd. Men zal ook naarbinnen in dat aspect gedoopt worden. Maar er wordt niet gezegd, dat zij ook daadwerkelijk die geest dan ontvangen. Maar God giet in die dag Zijn geest uit op alle vlees Hand.2:17. Ongetwijfeld zal dit op Israël zijn, maar zal het ook de natiën bereiken. Omdat zij de vreugde van heilige geest ook zullen ervaren, is deze in de formule opgenomen. Zij zullen naarbinnen in heilige geest gedoopt worden. Mattheüs 28:19 wijst op de zegen, dan voor de natiën toegankelijk, als alle volmacht en kracht in handen van de Messias gelegd is. Toen Paulus te Efeze kwam, ontmoette hij daar discipelen die wel geloofden, maar nog geen heilige geest ontvangen hadden. Zij hadden zelfs niet gehoord dat er een heilige geest is Hand.19:2. Paulus vroeg met welke doop zij gedoopt waren; zij zeiden: 41 met de doop van Johannes Hand.19:3 Paulus verklaarde aan die discipelen dat deze doop met het oog op het optreden van de Heer voltrokken werd. Toen begrepen zij, dat zij zich lieten dopen naarbinnen in de naam van de Heer Jezus Hand.19:5. Nu had deze doop niets van doen met heilige geest. Ook nadat de Heer te midden van Zijn volk had gewandeld, en gestorven en opgestaan was, kon deze doop en deze formulering geen toerusting met heilige geest geven. Filippus doopte de Samaritanen op deze wijze, met deze formulering. En om te verklaren, dat zij de heilige geest niet verkregen, wordt uitdrukkelijk gezegd, dat zij alleen naarbinnen in de naam van de Heer Jezus gedoopt waren Hand.8:16. Gelet op dit feit is het zeer onwaarschijnlijk, dat Paulus ze nogeens met deze formulering gedoopt had, zoals men meestal zegt. Paulus verklaarde hen juist wat Johannes de doper gedaan had en dat zijn doop een doop in de naam van de Heer Jezus was. Dat was dezelfde doop die Filippus in Samaria voltrok. Wat zou het voor zin gehad hebben, deze gelovigen nog een keer met dezelfde formulering te dopen, die niet de komst van heilige geest zou opleveren. In plaats daarvan legde Paulus hen de handen op, en heilige geest kwam op hen, zodat zij in tongen spraken en profeteerden. Dit was ook zo bij de Samaritanen; toen deelden de apostelen ook de geest op die wijze toe Hand.8:17. Handelingen 19:5 kan betekenen, dat het bij de Efeziërs bij het horen van de verklaring van Paulus duidelijk werd, dat de doop van Johannes hen alleen met de Heer Jezus 42
Page 42
verbond, dat wil zeggen: met de Heer en Meester van Zijn discipelen. Het was een doop die met water en niet met geest van doen had. Waarom zou Paulus op dit tijdstip tot het stadium van Johannes de doper terugkeren? Hij was het toch, die zich erop beriep dat Christus hem niet gezonden had om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet in wijsheid van woorden opdat het kruis van Christus niet inhoudsloos wordt 1Kor.1:17. De doop in Paulus’ brieven De waarheid voor het huidige beheer van genade Ef.3:2 is door Paulus in de brieven neergelegd, die hij na het terzijde stellen van Israël met het oog daarop geschreven had. Overeenkomstig de onthulde genade werd de geringste van alle heiligen uitgekozen, opdat hij allen zou verlichten inzake het beheer van het geheimenis dat vanaf de eonen in God verborgen was Ef.3:8,9. Wanneer wij de diverse periodes van beheer vermengen waarin gedoopt werd, en ze behandelen als eenheid, dan zal de waarheid over de doop verduisterd worden. Verder moeten wij zeer ernstig ijveren het woord van de waarheid recht te snijden 2Tim.2:15. Alleen wanneer wij in acht nemen in welke periode van beheer de diverse dopen thuishoren, zal duidelijkheid over dit thema ontstaan. Paulus schreef negen brieven aan zeven gemeentes. Het getal zeven spreekt van volkomenheid en compleetheid. Door hem worden wij over het ons aangaande geloofsgoed onderricht. Zeker, Petrus en Johannes spreken ook over de doop, maar hun standpunt is heel anders en komt niet overeen met het huidige beheer van genade. 43 De 13 brieven van de apostel Paulus in drie groepen: 1,2 Thessalonicenzen schreef hij vóór de waarheden van de volkomenheidsbrieven bekend werden. Vier zijn in de voorbereidende periode van het geheime beheer geschreven: Romeinen, 1,2 Korinthiërs, Galaten. Drie werden ná de terzijdestelling (tijdelijk, voor bepaalde functies) van Israël geschreven, de volkomenheidsbrieven: Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen. De vier persoonlijke brieven aan trouwe medewerkers, zijn geschreven op aparte tijdstippen. Hierdoor wordt duidelijk, waarom in deze brieven op zekere wijze over de waarheden van de doop gesproken wordt. De vroege brieven Het thema dopen komt in 1,2 Thessalonicenzen niet voor. Deze brieven plaatsen ons in de toekomstige heerlijkheid, waar dit thema geen ruimte meer krijgt. In Galaten benoemt Paulus dit thema één keer: maar met het komen van het geloof zijn wij niet langer onder een kindergeleider. Want jullie zijn allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want al wie naarbinnen (in) Christus gedoopt zijn, doen Christus aan, in Wie noch Jood noch Griek is, noch slaaf noch vrije, noch mannelijk of vrouwelijk Gal.3:25-28. Diegenen die onder de wet waren, waren onmondig en gevangen tussen de muren van inzettingen en geboden. 44
Page 44
Toen echter het geloof kwam, werden zij in de positie van zoon geplaatst Gal.3:23-26. Dit is niet iets wat de enkeling kon verwerven; het viel ze als lotdeel toe door de roeping tot het lichaam van Christus. Zij waren naarbinnen in Christus gedoopt. Zij waren tezamen met Christus gekruisigd; nu leefden de gelovigen niet langer (voor) zichzelf; maar voor Hem Die voor hen stierf en opgewekt werd Gal.2:20. Alle vleselijke verschillen werden weggedaan. In Hem zijn dan ook mogelijke tegenstellingen tussen Joden en Grieken, slaven en vrije, mannelijk en vrouwelijk, opgeheven. Dit gold niet alleen gedoopten; maar voor allen die in geloof van de Zoon van God leefden. Zouden we aannemen, dat de waterdoop hen inderdaad één maakte, zoals de discipelen in Jeruzalem één werden met de discipelen in Samaria, dan zouden alleen de in water gedoopten in Christus zijn. Dan zou ook nog een vleselijk verschil bestaan. Dat was een conclusie die de woorden van de apostel zou tegenspreken. Geen rituele handeling, geen inzetting kon hen als zonen één maken. Dit gebeurde alleen door het geloof. In de geest startend, konden zij onmogelijk in het vlees voleindigd worden. De overgangsbrieven Paulus schreef aan de Romeinen: Wat zullen wij dan ook uitspreken? Dat wij zouden blijven bij de zonde, opdat de genade zou toenemen? Moge het niet gebeuren! Wij, die gestorven zijn voor de zonde, hoe zullen wij nog in haar leven? Of zijn jullie onwetend dat allen, die gedoopt zijn, naarbinnen in Christus Jezus, naarbinnen in Zijn dood gedoopt zijn? 45 Wij werden dan begraven met Hem door de doop naarbinnen in de dood, opdat, evenals Christus opgewekt is uit de doden door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wíj in nieuwheid van leven wandelen 6:1-4 Het: allen, die gedoopt zijn naarbinnen in Christus Jezus wijst door het verbinden van Zijn titel samen met Zijn naam Jezus op de Verhoogde. Hij, Die aan het kruis met de smaad en schande van heel de mensheid beladen werd, bleek later niet alleen de Gestorvene, maar ook de Opgewekte, Opgestane en vervolgens Verhoogde te zijn. Zij zijn naarbinnen in de Christus gedoopt, zij zijn met Hem één geworden en vormen een eenheid. Ook zij zijn naar de oude mensheid, gezamenlijk met Hem gestorven, begraven, opgewekt en in de geest in de nieuwe mensheid overgezet. Die bevindt zich buiten het bereik van de zonde, in nieuwheid van leven: Wij, die gestorven zijn voor de zonde, hoe zullen wij nog in haar leven? Rom.6:2 De wassing in water was geen garantie voor een geheiligd leven. Alleen wanneer men de geestelijke betekenis kon erkennen, beleefde men haar kracht. Niet iedereen was in water gedoopt 1Kor.1:14-17. De apostel zei ook tegen niemand dat zij in water gedoopt moesten worden. Hij onderscheidt zorgvuldig ‘wij’ (hij en zijn medewerkers) en ‘jullie’ (de gelovigen in Rome). Ook werd hem niet gezegd, dat iemand de bedoeling had de waterdoop naar zich toe te halen. Wanneer nog enige winst te behalen viel met het doopritueel, dan was er geen betere gelegenheid dan die in 46
Page 46
dit verband te noemen en op het belang ervan te wijzen. Maar, hij noemt de waterdoop integendeel niet één keer. In plaats daarvan zegt hij tegen de gelovigen dat zij zouden rekenen dat zij dood zijn voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus Rom.6:11. De vage aanduiding van de waterdoop en de afhoudende houding van de apostel staan op één lijn met zijn vaste uitspraak dat hij God dankte, dat hij niemand -behalve enkelen- gedoopt had en dat het niet zijn opdracht was om te dopen, maar om evangelie te verkondigen 1Kor.1:14-17. Aan het kruis vindt alle vlees het definitieve einde. Al de zeeën van de wereld hebben onvoldoende water om de mensheid te reinigen en voor te bereiden op leven in en met Christus. Willen wij toch nog met vlees rekenen en het in water dopen opdat het aan de Heer toegewijd wordt? Dan betekent dat het ontkennen van het kruis van Christus, en in plaats daarvan tóch nog voor het vlees een plaats(je) willen inruimen. Toen de Heer door Johannes gedoopt was, sprak Hij van de andere, nog toekomstige doop. Die zou Hem bevrijden van binding die Hij in Zijn dienst op aarde ervoer Luk.12:50. Iedere doop was tot dan toe slechts schaduw. Er kan geen schaduw zijn zonder iets dat wezenlijk is, bijvoorbeeld een lichaam. De wassingen, het water van de Jordaan; zij konden de zonde niet van het vlees wegnemen. Want de zonde gaat door waterdoop niet weg; de gedoopten gaan door met zondigen. En de waterdoop kan zeker niet de kloof tussen God en mens overbruggen. 47 Alleen de Redder was door Zijn dood in staat de rechtseis van de Vader te vervullen. De doop in de geest, de heilige, is de enige mogelijkheid om niet langer de zonde als slaaf te dienen. Zij stelt ons in staat in de vrijheid van de Middelaar te leven. Hij nam de totale zonde op zich, en droeg de schande die aan ons kleefde. Zo werd de oude mensheid aan het kruis genageld. Hij was het door God voorziene, enige Zondoffer dat voor God aangenaam was. Zondoffer was Hij niet, toen Hij gedoopt werd. ...maar Hij maakte zichzelf leeg en nam de vorm van een slaaf aan. In de gelijkenis van de mens geworden en in gedaante als mens bevonden, verootmoedigde Hij zichzelf, gehoorzaam wordend tot aan de dood, ja, de dood van het kruis Fil.2:7,8 Waar lezen wij in dit verband iets over de waterdoop en de veronderstelling van enige wijding die dat zou opleveren? Hij had Zelf geen zonde, voor ons nam Hij al de zonde op Zich. Hier was reiniging nodig, maar water kon niets doen. Alleen een vlekkeloos, God welgevallig Offer, dat leidde tot verlatenheid door Zijn God en Vader, werkte tegelijk als het onder het oude verbond bekende, verterende vuur. Een bekend zoenmiddel, dat beschermde tegen Gods verontwaardiging (toorn), om Hem (als het ware) ‘gunstig te stemmen’. Het naderingsgeschenk zou dan voor Hem tot welriekende reuk zijn, een aangenaam Offer. Efe.5:2 Wij weten, dat Hij nu aan Gods rechter(hand) zit, en wij mogen ook geloven, dat Hij voor al onze zonden Zijn leven als vervangend Losgeld betaald heeft. Wij zijn dan wat 48
Page 48
onze oude mensheid aangaat, samen met Hem gestorven. Waterdoop zou hoogstens in het kader van aardse belangen denkbaar kunnen zijn. Voor een geestelijke verandering, een nieuwe mensheid zou het een vermindering voor God zijn, Die het Kostbaarste voor ons overgegeven heeft. Zoals we eerder zagen, betekent de doop in Christus Jezus veel meer dan die in de Heer Jezus (voor Samaritanen), of in Jezus Christus (voor Israëls zonen en proselieten). Het is de doop naarbinnen in Hem, de Gekruisigde, Opgestane en Verheerlijkte, niet alleen in Zijn dood, maar ook in Zijn opstandingsleven. In zijn geweldige argumentatie inzake de opstanding schrijft de apostel in de eerste Korinthebrief: Indien nu van Christus verkondigd wordt, dat hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder jullie dat er geen opstanding van doden is? Indien er nu geen opstanding van doden is, is Christus evenmin opgewekt. Indien echter Christus niet is opgewekt, is dus onze herautsboodschap leeg en jullie geloof leeg. Dan worden wij ook bevonden valse getuigen van God te zijn, omdat wij over God hebben getuigd dat Hij Christus heeft opgewekt, Die Hij dus niet opgewekt heeft wanneer de doden namelijk niet opgewekt worden. Want indien de doden niet opgewekt worden, is ook Christus niet opgewekt. Indien echter Christus niet is opgewekt, is jullie geloof ijdel en zijn jullie nog in jullie zonden. Dus gaan ook zij die ter ruste gelegd worden in 49 Christus verloren. Indien wij alleen in dit leven van Christus onze verwachting hebben zijn wij de erbarmelijkste van alle mensen...... Anders, wat zullen zij doen die dopen? Het is voor de doden indien de doden helemaal niet opgewekt worden. Waarom ook dopen zij voor hen? 1Kor.15:12-19,29 Wanneer de dood het einde van alle dingen is, wanneer er geen opstanding is, dan zouden de naarbinnen in Christus Jezus gedoopten hun eigen ondergang bezegeld hebben. De belijdenis dat zij met Hem in Zijn dood samengeplant waren, zou nutteloos, leeg, geweest zijn. En alle moeite en lijden van de apostel zou tevergeefs zijn. Hoe onzinnig was het geweest, als men in Christus Jezus roemt en zich verheugt, en men tegelijkertijd de enige ware basis voor de vreugde vernietigd had: de opstanding. In de vroegere brieven, zoals in 1 Korinthe 10, was de doop van de vaderen naarbinnen in Mozes in de wolk en in de zee onderwerp van bespreking bij Paulus. Iedere voorvader, die de uittocht uit Egypte beleefd had, was naarbinnen in Mozes gedoopt. Zij nuttigden hetzelfde geestelijke voedsel en dronken dezelfde geestelijke drank. Want ze dronken uit de geestelijke Rots Die met hen meeging. Die Rots echter, was de Christus 1Kor.10:1-4. Velen van hun nageslacht waanden zich, alleen omdat zij gedoopt waren, zeker. Maar zij waren niet gereinigd in het hart. De vaderen, naarbinnen in Mozes gedoopt, kregen 50
Page 50
ook de verontwaardiging van God te verduren. De meesten kwamen om in de wildernis, zij waren nog onderweg. Nog een gedeelte uit de overgangsbrieven in tekstverband: Want net zoals het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het éne lichaam, velen zijnde, één lichaam zijn, zo ook Christus. Want in één geest ook zijn wij allen naarbinnen één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn met één geest gedrenkt 1Kor.12:12,13 De Korinthiërs waren gedoopt, en dus gewassen. Slechts weinigen van hen hadden de uiterlijke, ceremoniële vorm in water ondergaan. Maar allen waren wezenlijk gereinigd door de geest. Paulus stelt ze voor ogen wat voor zondaren zij waren 1Kor.6:10,11 en voegt daaraan toe: en sommigen van jullie waren dat, maar jullie zijn afgewassen, maar jullie werden geheiligd, maar jullie werden gerechtvaardigd, in de naam van onze Heer Jezus Christus en in de geest van onze God 1Kor.6:11 Het afwassen dat hun heiliging bewerkte, gebeurde door de geest van God. Een bad maakt het lichaam schoon; een doop doet dat niet. Vandaar dat de hier bedoelde reiniging als een ‘afwassen’ wordt aangegeven en niet als een doop. Tot op die tijd kwam het één maken door de doop ‘in water’ tot stand; nu lezen we voor het eerst van een eenheid 51 door de geestesdoop. Wij hebben gezien, hoe het wasvat uitgroeide tot een (koperen) zee. Die werd vervangen door een stroom van levengevend water. De geest, waardoor wij in één lichaam gedrenkt zijn, is een stroom van leven. De geest verbindt ons niet alleen met elkaar, maar is ook voor ons een stroom van leven. Wij hebben allen hetzelfde leven, wij allen zijn een eenheid. Dít is de eenheid van de geest Ef.4:3. Wij worden aangespoord om die te bewaren met de band van de vrede. De apostel schreef: wij kennen ten dele en profeteren ten dele 1Kor.13:9-11 Paulus mocht het beleven, dat de ene periode van beheer overging in een andere. Uit ‘ten dele kennen’ te komen in ‘de volheid’ (volwassenheid), van ‘onder de wet’ te komen in ‘de volkomenheid’; het betekende veel voor de apostel. Het beheer van het geheimenis Ef.3:9 naderde, terwijl zich allerlei afspeelde dat in Handelingen staat. De zogeheten voorbereidende brieven zijn kort voor de afsluiting van de overgangsperiode23 geschreven. Van alles wijst al naar de volkomenheid (of: volwassenheid/rijpheid). De periode van de wet/pinksteren werd door vormen bepaald, van het nog onmondig kind zijn. In de overgangsperiode komt zoonschap, de plaats van zoon, naar voren. Daarna de volle rijpheid, de volwassenheid, volkomen man. Zo kunnen wij begrijpen dat de apostel dingen aflegde, opzijschoof, die eens waardevol waren, maar later niet meer. 23 Dat is de periode die Handelingen 13-28 omvat. 52
Page 52
Het geheimenis van het huidige beheer van genade werd met het schrijven en rondsturen van Efeziërs aan allen bekendgemaakt. Toch zijn vooraf aanwijzingen in die richting waarneembaar. De manier waarop Paulus’ ommekeer plaatsvond was in wezen al een verwijzing naar de volkomenheid. Toen hij geroepen werd, gold nog het evangelie van het koninkrijk. Hij werd als een vijand geroepen, buiten het land. Zijn verkondiging van de Messias als de Zoon van God is ook een te onderscheiden kenmerk vergeleken met de andere apostelen. Zijn afzondering samen met Barnabas en zijn verkondiging in Antiochië in Pisidië verbreedde de kloof met de twaalf Hand.13:2,38,39. Er bestond verschil in de uitwerking van Paulus’ dienst bij degenen die hem hoorden. Allen ontvingen de geest. Toen het geheimenis onthuld was, kregen niet alleen degenen die vanaf de onthulling ervan gered werden, deel aan de geest. Ook zij, die vóór de onthullingen van de Efezebrief door zijn bediening de geest ontvingen, horen erbij Ef.1:13. Toentertijd hadden zij nog geen eigen verwachting, maar kenden alleen de verwachting van Israël. Maar zij zouden ook door de opname (lett: wegrukking) van de gemeente 1Thess.4:13-18 in de lucht ontkomen aan verontwaardiging van God, die over de aarde komt 1Thes.1:10; 5:9; Rom.5:9. De doden in Christus zullen dan opstaan. En de op dat moment nog levende gelovigen zullen veranderd worden. Dan worden alle leden van het lichaam van Christus gelijktijdig en gezamenlijk weggerukt, elk met een op-hemels lichaam. 53 Het geheimenis van de verharding van Israël Rom.11:25 werd aan gelovigen onthuld. Dat gold ook voor het geheimenis van het evangelie Rom.16:25; Ef.6:19, lang verborgen gehouden: de verzoening. Vervolgens werd Israël tijdelijk terzijde gesteld (als lichtdrager) en was de weg vrij voor de mensen uit de natiën Hand.28:25-28. Zo zien wij dat gedurende de periode dat verkondiging van evangelie van God onder de natiën plaatsvond, God ook nog aan Zijn ongehoorzame volk het koninkrijk aanbood. Toen onze Heer op aarde verbleef, verkondigde Hij het voor Israël bedoelde koninkrijk - zoals de profeten dat aangekondigd hadden. Toen zij dat afwezen, citeerde Hij Jesaja 6:9,10, en verblindde hun ogen en stopte hun oren dicht Matt.13:15. Daarna verkondigde Hij het koninkrijk niet meer openlijk, maar sprak veelal in gelijkenissen. Toen Israël daarna de Koning zelf verwierp, verborg Hij zich voor hen, en Jesaja’s woord werd weer uitgesproken Joh.12:37-41. Toen resteerde één weg. Na Zijn hemelvaart werd de beloofde heilige geest gezonden om hernieuwd het aanbod van het koninkrijk te kunnen doen. Israël kon zich bedenken en zich bekeren opdat tijden van verfrissing van het aangezicht van Jahweh, de Heer, komen Hand.3:19-21. Handelingen is het verslag van de afsluitende bemoeienis van God met Zijn uitgekozen volk. Dat begon met de komst van de geest. Het laat ook de afwijzing van de geest door Israël zien. Het eindigt met het afwijzen van het volk door de geest. Hét onderwerp van Handelingen is het aardse koninkrijk, dat reeds twee keer afgewezen was. Eerst de verkondiging door de profeten en vervolgens de 54
Page 54
Messias zelf als Koning ervan. Het citaat uit Jesaja wordt voor de derde keer aan het einde van dit verslag van Lukas aangehaald Hand.28:26,27. Het koninkrijk verschoof naar de toekomst, tot de tijd dat het complement van de natiën in zal gaan Rom.11:25. Het markeert het einde van alle rituelen. Niet langer het stoffelijke, vleselijke, maar het geestelijke. In plaats van de aardse zegen komen uitsluitend op-hemelse zegeningen in Christus. Compleet gemaakt in Hem Wie kan de volle diepte die ons in Efeziërs door de apostel Paulus getoond wordt, bevatten? Direct bij aanvang van de brief gaan wij terug in de tijd, toen het boze (kwaad) nog geen intrede in de schepping had gedaan. Wij lezen, dat wij al uitgekozen zijn in Christus vóór de neerwerping van de wereld. Wij zijn in Christus gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de op-hemelsen. Daarbij heeft Hij ons ook verheven tot de zoon-plaatsing door Christus Jezus, voor Zichzelf, tevoren bestemd om te zijn tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade Ef.1:3-6. Nabij en veraf Zo’n overstijgende rijkdom aan genade kon niet beperkt blijven binnen de grenzen van Israël. Hoewel door een veelheid van offers de toegang tot Jahweh verleend werd, waren zij (Israël) toch ver van God. Hij had geen behagen in hun slachtoffers, brandoffers en zondoffers Hebr.10:5,6. De middelen, instrumenten, waardoor zij konden naderen - de voorhof, het altaar, het wasvat, het heilige, de voorhang, en het heilige der heiligen - het waren in werkelijkheid begrenzingen. Dat gold ook voor de wet, die hen niet in de ware vrijheid kon brengen. 55 Maar al de beperkingen zijn nu weggezet. Door Christus’ bloed zijn wij allen dichtbij gekomen. Hij is onze Vrede, en maakt beide groepen, uit de natiën en Israël, één; nu is de middenmuur van de stenen omheining weggebroken. Opdat Hij de twee in Zichzelf tot één nieuwe mensheid schept Ef.2:13-15. De apostel schreef al aan de Korinthiërs: Want net zoals het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het éne lichaam, velen zijnde, één lichaam zijn, zo ook Christus. Want in één geest ook zijn wij allen naarbinnen één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn met één geest gedrenkt 1Kor.12:12,13 Water en geest We zagen in het dienstwerk van de Heer en van Johannes alleen waterdoop. Johannes, de voorloper, had getuigd: want ík doop jullie inderdaad in water tot berouw, maar Hij Die na mij komt is sterker dan ik, Wiens schoeisel ik niet bekwaam ben te dragen. Híj zal jullie dopen in heilige geest en vuur Matt.3:11 En bij Zijn hemelvaart zei de Heer: want Johannes doopt inderdaad in water, jullie zullen echter gedoopt worden in heilige geest, niet veel na deze dagen Hand.1:5 Na pinksteren golden dan ook twee dopen: water en geest. Tijdens de verkondiging door Paulus van het evangelie van 56
Page 56
God onder de natiën bestonden beide dopen nog naast elkaar. De waterdoop was echter inmiddels ondergeschikt geworden aan de doop in de geest. Waterdoop werd minder gepraktiseerd, terwijl de doop in de geest deel van álle gelovigen (onder zijn bediening) was. Nu, in de huidige tijd, nu nog sprake is van één doop, is de vraag: is het in water of in geest? Efeziërs geeft antwoord: In Hem ook zijn jullie – horend het woord van de waarheid, het evangelie van jullie redding, in Hem ook gelovend – verzegeld met de geest van de belofte, de heilige Ef.1:13 Deze doop met de geest verleent sindsdien alleen toegang tot het op-hemelse bereik. Één geloof - één doop De apostel betuigt voor dit geheime beheer van de genade van God, eenduidig en onmiskenbaar: één Heer, één geloof, één doop Ef.4:5 Dit betekent, dat van beiden nog maar één geldig kan zijn; er kan toch geen twijfel over bestaan, dat het de doop in de geest is? Zonder die doop zouden wij niet gereinigd zijn, niet als lid in het lichaam van Christus ingevoegd zijn, en niet met die ene geest gedrenkt zijn. Het is deze geest die ons toegang in de tegenwoordigheid van God verleent en ons met elkaar verbindt. Deze eenheid van de geest is het bijzondere kenmerk van het huidige beheer van de genade van God. 57 Enkelen te Efeze hebben waarschijnlijk nog twee dopen gekend; ook in Korinthe waren enkelen in water gedoopt. En dat terwijl Paulus zelf zelden doopte, ook in de aanvang van zijn evangelieverkondiging. Voor hem was het de voorafschaduwing van de doop in de geest. Omdat het geestelijke steeds meer op de voorgrond kwam, moest het stoffelijke, aardse, terugtreden. Paulus schreef toen de zogeheten ‘gevangenschapsbrieven’, en was lichamelijk gescheiden van de diverse ontstane gemeentes. En zo trad het vleselijke ook in zijn verkondiging steeds meer terug. En daarmee golden rituelen, ceremonieën, of inzettingen helemaal niet meer Kol.2:11-23. Geestelijke groei is van al die dingen totaal niet meer afhankelijk. De eenheid van Efeziërs 4:1-7, waarvan één doop een onderdeel is, wordt uitdrukkelijk als de eenheid van de geest aangeduid. Eenheid in de geest Wie zou, met dit alles voor ogen, nog willen beweren, dat de eenheid van de geest door middel van aanraking van water met het vlees tot stand kan komen? Al degenen aan wie Efeziërs, de algemene rondzendbrief, gericht was, hadden de doop in één geest ondergaan, en waren zo in de eenheid van de geest opgenomen. Aardse rituelen en ceremonieën zijn totaal overbodig geworden. Ze zijn zelfs een belediging van de Heer, want de mens zou iets willen toevoegen, wat God in Zijn grenzeloze liefde al ten volle en overvloedig gegeven heeft. Efeziërs onderwijst ons in hét onderricht voor vandaag; Filippenzen geeft praktische voorbeelden, Kolossenzen geeft ons -in zekere zin- een samenvatting. Filippenzen schildert ons Paulus’ loopbaan wat het vlees betreft. Ooit 58
Page 58
waren die dingen voor hem kostbaar, maar in geestelijke rijpheid gekomen, achtte hij ze als vuilnis Fil.3:8. Hij vertrouwde niet langer op vlees, hoewel hij daar voorheen wel op gebouwd had Fil.3:3,4. Wenend waarschuwde hij voor de vijanden van het kruis van Christus, die alleen op het aardse gezind zijn Fil.3:18,19. Voor velen is het wellicht zwaar om afscheid te moeten nemen van de waterdoop. Eens was deze, net als voor Israël de besnijdenis, noodzakelijk om Gods zegen te verkrijgen. Thans echter, zijn beiden door het kruis van Christus vervuld en voorbij. In Kolossenzen laat Paulus deze overgang van het aardse naar de geestelijke betekenis zien: In Hem ook werden jullie besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het afstropen van het lichaam van het vlees in de besnijdenis van Christus, gezamenlijk met Hem begraven in de doop. In Hem ook werden jullie gezamenlijk opgewekt door het geloof in de werkzaamheid van God. Die Hem heeft opgewekt uit de doden Kol.2:11,12 Christus ís opgewekt, en wij zijn het ook, in de geest, gezamenlijk met Hem. Dit is de ware, voor allen alleen geldige reiniging en doop. In de geest hebben wij deel aan gezegende waarheid, dat wij gedoopten zijn. Wij zijn gedoopt met de geest, de heilige, die één maakt. Net zoals wij niet in het vlees besneden werden, maar in de geest, zo is het ook met de doop. Zijn doop en Zijn besnijdenis gelden als de onze. Hij stierf voor ons, wij zijn met Hem gestorven. Hij werd opgewekt en wij zijn het in de geest, gezamenlijk met Hem. Hij ontving een plaats aan 59 de rechter van de Vader, te midden van de op-hemelsen; daar is ook ons domein (burgerschap) Fil.3:20. Gereinigd in de geest Wij zouden de dringende oproep van de apostel Paulus ter harte nemen, die hij aan de Kolossenzen schreef: Ziet toe dat er niet iemand zal zijn die jullie beroofd wegvoert door filosofie en lege verleiding, overeenkomstig de overlevering van mensen, in overeenstemming met de grondregels van de wereld en niet in overeenstemming met Christus Kol.2:8 Hoeveel gelovigen willen nochtans de overleveringen van mensen volgen, en zijn met zeer velen in de valstrik van de tegenwerker geraakt. Zij stellen op die manier hun vertrouwen op het vlees. Men heeft veel aanmerkingen als je iets over de doop zegt, ze vinden de waterdoop ‘mooi’, ‘een feestelijke aangelegenheid’, en ‘er schuilt toch niets slechts in’, zo redeneert men. Men vergist zich echter heel erg. Als je doopt in water roof je Zijn eer weg, je miskent Zijn offer zodra je zelf nog iets wil toevoegen aan Zijn werk; je wil daarmee zelf het laatste woord hebben. Onze doop met de geest laat niets meer over aan het vlees. Onze reiniging vond plaats door de geest en bewerkte een ware en werkelijke acceptatie bij God. Wij zijn in Christus, volkomen, compleet; een vleselijk ritueel kán niets aan deze volkomenheid toedoen. Voegen wij toch er iets aan toe, dan betwijfelen wij dat Zijn werk alle eisen van God beantwoordt, tevredenstelt. Wij onteren in feite Zijn werk wanneer wij vanuit ons dode vlees iets bij willen voegen. 60
Page 64
Het woord van de verzoening Date Gorter De verdeeldheid bij de Korinthiërs was ontkenning van de geestelijke eenheid. Daarover spreekt Paulus in 1 Korinthiërs 12. Hij benadrukt dat het één lichaam is, met één geest en dat is niet voor niets. Zijn houding – een voorbeeld voor ons – was verzoenend, altijd, ook al werden zijn woorden en daden verkeerd begrepen! Hemel en hel - Wat leert Jezus daarover? A.E. Knoch Jezus zei tegen Nicodemus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk van God niet zien.’ Joh.3:3. En Jezus zegt van mensen die verloren gaan: ... waar hun worm niet sterft, het vuur niet uitgeblust wordt - Mark.9:44 Deze brochure geeft antwoord uit de Bijbel op de indringende vragen. Hoe kan God sterven van ongelovigen aanzien? 65 Jezus is opgestaan - welke dag was het? A. Bouman, A. E. Dekker Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen alsde zondag? Of een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking en elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer Jakob en Esau - Elmar Frey ‘Ik ben blij dat mijn zonden zijn vergeven omdat Jezus aan het kruis voor mij stierf!’ Zeggen veel christenen. En rechtvaardiging dan? Het verschil is groter dan u denkt. ‘Ik heb gekozen voor Jezus en ik ben gered!’ Dat hoor je gelovigen zeggen. Jakob en Esau, u leest in Genesis en Romeinen 9 over deze tweeling. Het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? Wanneer? Gods woord geeft uitsluitsel! 66
Page 66
Schepping van de mens, Gods waagstuk? Ludwig Wolf Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is. Psalm 139 – vertaling en commentaar Alfred E. Dekker In Psalm 139 laat God via David weten dat God ons door en door kent; kende zelfs ons embryo. Ieder mens is voor God een open boek. Het maakt niet uit bij welk je hoort, wat je gelooft, in welke tijd je leeft en hoe je je gedraagt. Uiteindelijk zal álle knie voor Hem buigen en álle tong van harte belijden: Heer is Jezus Christus, tot eer van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit nog kunnen betwijfelen. 67 Begrijp je wat je leest? Werner Prolingheuer In Handelingen 8 lees je dat een Ethiopisch machthebber van de koningin Candacé, de schatkistbewaarder, te Jeruzalem kwam om daar de God van Israël te aanbidden. Op de terugweg las hij uit een gekochte Schriftrol. Deze invloedrijke ‘kamerling’ was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Zijn wij altijd zeker, dat wij alles correct verstaan? Vloek van Cham? Alfred E. Dekker Bij de herdenking van de afschaffing van de slavernij onder de noemer Ketikoti is nu algemeen duidelijk geworden, dat de ‘vloek van Cham’ gebruikt is om een onafzienbare menigte medemensen eeuwenlang tot handelswaar te vernederen en beestachtig te behandelen. Wat alles des te vreselijker maakt, is dat de ’vloek van Cham’ als zodanig niet in de Schrift voorkomt, maar op een klinkklare leugen berust. Hoe de vork dan wél aan de steel zit, probeert deze brochure te verhelderen. 68
Hoe zit dat eigenlijk met wat de mens wil? En wat God wil? Heeft de mens een ‘vrije wil’? Als mensen tegen de wil van God ingaan, zoals we iedere dag zien, kan God dan Zijn doel bereiken? 
Wat de broers met Jozef deden, was vreselijk. Je broer verkopen! Hoe kijk je daarnaar? 
‘Laat Mijn volk gaan!’ zei God tegen Farao. Die wilde dat niet doen. Hoe handelde God? 
De wil van de mensenmenigte voor Jezus was: ‘kruisig Hem!’ Die wil werd doorgezet, was dat het dwarsbomen van Gods plan? Of paste dat naadloos in Gods bedoeling? 
En als alles uit God is, waarom zou je dan volgens Gods woord leven? 
Veel vragen. Gods woord in de grondtekst geeft duidelijkheid.

De wil van God en de wil van mensen


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Blz. Het bedrieglijke van de vrije wil ..................... 7-11 Gods almacht en plan .......................................... 11-15 Samenvatting .......................................................15-16 Gods geest in ons, Zijn woord bij ons ................ 16-18 De wil van God en de wil van de mens ........... 19-20 Het geheimenis van Zijn wil .............................. 20-21 Laat Mijn volk gaan! .......................................... 21-23 De onwankelbare wil van God ........................... 23-24 De wil van Jezus werd niet gesterkt ................... 25-26 De wil van de mens ............................................ 26-28 De wil van de gelovige ....................................... 28-30 Onze wil in overeenstemming met Gods wil ...... 31 Toetsen wat de wil van God is ............................ 32 5 Gods wil en Gods bedoeling .............................. 33-34 Laat Mijn volk gaan ............................................ 34-35 Ook voor ons opgeschreven ................................. 36-39 Waaruit bestaat de vrije wil van de mens? .......... 39-41 Alles is uit God ................................................... 42-43 De ongerechtigheid van mens blijft dat .............. 44-46 God en Zijn geboden .......................................... 46-49 De weg tot begrip van rechtvaardiging ............... 50-51 Om niet gerechtvaardigd in Zijn genade ............. 51-53 Andere uitgaven .................................................. 54-61 Brochures bestellen: gorterd@protonmail.com 6
Page 6
Het bedrieglijke van de vrije wil Twee scherpe tegenstellingen dragen ertoe bij het karakter van God te misvormen. Enerzijds de gedachte, dat het schepsel een absoluut vrije wil heeft. Anderzijds het zich moeten schikken in een onveranderlijk lot. Daarom is het nodig dat ons denken gericht wordt door Schriftuurlijke grondbeginselen. Het woord van God spreekt niet over een vrije wil; het leert ook geen fatalisme. Er zit ongetwijfeld enige waarheid in deze beide begrippen. De Schrift spreekt duidelijk over vrijwillige offers Voorts lezen we in een hele bekende tekst: want aan ijdelheid is de schepping onderschikt, niet vrijwillig, maar door Hem die haar onderschikt Rom.8:20 Hier vertalen wij vrijwillig, maar dat geeft niet correct het Griekse woord weer. Paulus schrijft, dat hij het evangelie vrijwillig verkondigt 1Kor.9:17 In Filemon lezen we, dat hij alleen vrijwillig het goede voor Paulus wil doen Fil.1:14. We lezen dat de kleine kudde van God vrijwillig gehoed moet worden 1Petr.5:2. De schrijver van de Hebreeënbrief spreekt van vrijwillig of opzettelijk zondigen.Hebr.10:26 We schrijven vrijwillig, omdat er geen beter woord is om het Griekse hekousiōs, weer te geven. Een woord dat noch het begrip vrij (eleutheros), noch het begrip wil (thelêma) omvat. Er wordt hier ook niet een absolute, vrije menselijke wil bedoeld, maar de beslisruimte die God ons geeft. Aan de andere kant zegt de Schrift uitdrukkelijk, dat God alles bewerkt overeenkomstig de raad van Zijn wil. Ef.1:11 7 Lev.7:16; Num.15:3; Deut.12:6,17. Ons vermogen om te beslissen wordt hier echter niet door uitgesloten. Het ene argument is gezien vanuit Goddelijk perspectief, het andere vanuit het menselijke. Door geloof kunnen we ons verheugen in de soevereiniteit van God. Tegelijkertijd zijn we bevoorrecht de uitwerking daarvan te kunnen erkennen, zodat we daarin stil worden. Het probleem heeft in feite een zeer praktische kant. Stel, wij erkennen, dat God Zijn voornemen uitvoert en niets wat de mens onderneemt, belemmert Hem. Onmiddellijk komt dan de vraag op, heeft het dan nog zin om iets te doen? Waarom bidden, als toch alles al tevoren bepaald is? Het antwoord is eenvoudig: want Zijn maaksel zijn wij, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken Ef.2:10 Het is Zijn wil ons door Zijn wegen op te voeden en onze harten voor Zich winnen. Hij doet dit door ons te omgeven met een zweem van onzekerheid en onwetendheid. De details van Zijn gedachten maakt Hij nog niet bekend. We zouden daarin dan berusten, in plaats van dat we ons vasthouden aan Hem en volledig op Zijn liefde vertrouwen. De beperking en onwetendheid van de mens zijn ook de grondbeginselen van zijn filosofie. Men beoordeelt alles en iedereen, zelfs God, en zit gevangen in het eigen onvermogen. Wat oppervlakkig zichtbaar is, dringt zich op aan de bewuste waarneming. Dat weerhoudt hem ervan de werkelijkheid van het bestaan te overwegen. Die onttrekt zich aan de waarneming. Menig mens verbeeldt zich de eigen vrije wil uit te voeren. Maar men is tegelijk 8
Page 8
verstrikt in netten van machten. Men wordt gedreven door geestelijke invloeden, die sterker zijn dan de eigen geest. Een drinker is bijna altijd van mening, dat hij volledige vrijheid heeft het drinken op te geven. Een bewusteloos mens die door de politie in de gevangenis gebracht wordt, weet op dat moment niets van onvrijheid. De onwetende mens wordt ongemerkt meegesleurd in een vloedgolf van vertroebelde zintuigen. Wat is de wil van de mens? Waaruit bestaat diens vrijheid? De auteur wilde dit artikel schrijven over dit onderwerp. Zonder de wil en de invloed van Degene die boven hem staat, was dit nooit zijn wil geworden. Hij verlangde ernaar Gods wil te doen, zich in alles te onderschikken aan de Zijne. Hoe tegenstrijdig ook: het doen van de eigen wil is geen vrijheid. Echte vrijheid bestaat alleen in het doen van de wil van de Heer. Zo zien wij, dat de mens geen absoluut vrije wil heeft en de vrijheid met voorwaarden gepaard gaat. Er bestaat geen vrije wil, behalve die aan God onderschikkend is. Ja, Eén kan absoluut en volledig vrij beslissen, dat is de Schepper Zelf. Twee belangrijke bronnen bepalen de wil van de mens: erfelijkheid en omgeving. Beiden zijn oneindig complex en veelzijdig, Ze zijn door niemand te doorgronden en al helemaal niet onder controle te brengen. Waarom heeft ieder mens de wil om te zondigen? Omdat die geërfd is1. Als de mens vrij is om te zondigen, dan is hij ook vrij om 1 De Schrift spreekt van erven van sterfelijkheid; de dood gaat door in alle mensen, waarop allen zondigen Rom.5:12 9 dat niet te doen en de eigen wil door te zetten. Wie heeft de keuze over geboorte, geslacht, of vaderland? Toch zijn die belangrijk in alle situaties van het leven. Kan het zijn, dat de mens zonder beïnvloeding besluiten neemt, met de mogelijkheid die nog te veranderen? Wat wij in het algemeen een vrije wil noemen, is de aanpassing van onze geërfde aanleg aan onze omgeving. Daarbij wordt tegenstand als benauwend ervaren. Wij denken onze vrije wil te doen, als ons aangeboren gedrag zich, onder bepaalde omstandigheden, ongeremd kan ontwikkelen. Wie meent zelf te kunnen bepalen hoe de wil tot stand komt, groeit en bestaat, is onnadenkend, dwaas. Bij het maken van keuzes rekent men onbewust met het eigen ego. Dat is specifieke uitdrukking van de ontvangen menselijke erfenis, die zich ontwikkelde gedurende veel geslachten. Er komt het nodige (in het ‘karakter’) aan de oppervlakte, maar veel is latent aanwezig. Dat verbindt de mens, innerlijk overwegend, met wereldse, materiële, zielse of geestelijke contacten. Voeg aan dit geheel de psychologie van de gegeven situatie toe, en het is praktisch voorspelbaar welke keuzes iemand maakt. Denk hier bijvoorbeeld aan de toestand van de maag of de financiële positie. Als je wijs genoeg bent, kun je vervolgens voor iemand bepalen wat hij of zij wil. Sommigen zijn in staat dit voor zichzelf te gebruiken in relatie tot anderen. Hoe relatief makkelijk is de wil van de mens om te buigen door beïnvloeding! Via handige reclame bijvoorbeeld, wordt men aangezet zaken te kopen die eigenlijk niet nodig zijn. Er wordt op die manier van hun gedrag geprofiteerd. Als 10
Page 10
kind geen gezond voedsel wil moet je het even flink trek laten krijgen. Of, als een kind een keukenmes waar het mee speelt niet wil teruggeven; geef het mooier speelgoed. Hoe makkelijk kan de keuze veranderen door omstandigheden, die er juist toe leidden die te maken. Er is niet meer nodig dan op een bepaalde omstandigheid (factor) sterker of minder sterk nadruk te leggen. Gods almacht en plan Toen de Schepper de grote klok van het universum2 opwond, bepaalde Hij voor alle eonen3, waar ieder stukje materie zich op elk gegeven moment zou bevinden. Toen Hij Adam schiep, legde Hij alle eigenschappen in deze eerste mens, die ook in zijn gezamenlijke nageslacht te zien zijn. Daarmee zette God Zelf het grote wiel van de menselijke wil in beweging, en dat op de weg die Hij vooraf bepaalde. Laten wij toch de gedachte uitbannen, dat de wil van de mens een wetteloze, onafhankelijke, soevereine, God-uitdagende kracht is. Door het woord van God heen is de wil van de mens ondergeschikt aan de wil van God. Het kan tijdelijk lijken dat hij Hem weerstaat, niettemin zal hij Zijn plan moeten uitvoeren. Het verslag over de Farao laat zien, dat God niet alleen werkt in overeenstemming met Zijn geopenbaarde wil. Hij zorgde Zelf voor de tegenstand tegen Zijn woorden om Zichzelf bekend te maken. 2 Heel de schepping 3 Eon: olam (Hebreeuws) en aiōn Grieks), termen, die vaak met ‘eeuwig(heid)’ zijn vertaald. In de heilige Schrift evenwel: tijdperk. 11 Wat ons het meest raadselachtig schijnt, is het feit dat de de mens meestal anders wil dan God. Wij zien dan echter over het hoofd, dat een mens slechts een schepsel is. Als zodanig zou men absoluut niet in staat zijn tot verzet tegen God, als de Schepper niet de kracht daartoe had gegeven. God bedoelt juist, dat Zijn geopenbaarde wil tegengewerkt wordt, om Zichzelf te openbaren. Hij zet daarvoor twee tegengestelde krachten in werking. Dit is karakteristiek voor Hem, om het zo te doen. Hij hoeft Zich daarvoor niet te verontschuldigen. Want Hij zegt: ĺk dood en Ik maak levend, ĺk verwond en Ik genees Deut.32:39 Hij legt impulsen in het hart van de mensen en omgeeft ze met invloeden, die ze tot verzet aanzetten. God lokt verzet van Zijn schepselen eenvoudigweg uit. Maar wanneer Hij eens alles oplost en verklaart, zal men beide krachten terug herleiden naar die ene Bron, naar de enige Oorsprong van alles: de Schepper Zelf. God zou talloze kleine godheden met een absolute wil geschapen hebben. Die kunnen zich vervolgens tot buiten de grenzen van Zijn plannen en voornemens ontwikkelen. Zo’n bewering onttroont Hem en ontdoet Hem van Zijn authentieke Goddelijkheid. Het schepsel te laten beseffen, vrij te kunnen beslissen, is daarentegen heel wat anders. Dat schepsel hoeft daarom nog niet op de hoogte te zijn van de invloed van allerlei machten. Deze onwetendheid is onvermijdelijk gevolg van Zijn liefde, die verlangt naar ongedwongen respons. Niemand hoeft ons tot overgave aan geluk te dwingen. We worden in omstandigheden 12
Page 12
gebracht, die ons voorbereiden op algehele voldoening van ware vreugde. God heeft de vijandschap tegen Zichzelf in het schepsel geplant. Hij laat hem verwijdering en vervreemding van Hemzelf doormaken, opdat Hij hem daarna voorgoed aan Zijn hart kan brengen. Alleen daar zal de mens echt geluk en ware vrijheid van de wil vinden. Een wil die volledig overeenstemt met Zijn wil. Steeds weer kan men prediking horen, waarin benadrukt wordt, dat de Goddelijke almacht zelf aan de deur van menselijke wil moet kloppen. Maar wat voor soort almacht is dat dan? Een almacht in orthodoxe zin kan de deur van het hart openbreken. Maar de almacht van de liefde zou anders handelen. Die zou aanlokkelijke schatten bij de deur zetten of aan de achterzijde van het huis een vuur opstoken. Er zijn ontelbare wegen om een mens zonder geweld naar zich toe te trekken. Een machtige overheid kan met gemak hervormingen in een land doorvoeren. De bevolking kan, zonder het te beseffen, veranderd worden. Je kunt de politiek vernieuwen, de religie hervormen, en het denken omzetten. Zolang het comfortabele leventje maar niet verstoord wordt. God troont boven tijd en ruimte in onbegrensde majesteit. Hij is de Enige in het universum, Die niet onderhevig is aan de omstandigheden. Deze waarheid is door vertalingen van de Schrift eerder verborgen dan onthuld. De grootste machthebbers van de aarde spelen gewillig de rol die Hij hen heeft toegedacht. En zij weten dat zelf niet. Het boek Esther spreekt hiervan. Een kleine omstandigheid zoals 13 een slapeloze nacht van een koning, kan alle menselijke plannen omverwerpen. Later verzekert de wijze Salomo: het hart van een koning is in de hand van Jahweh4 als waterbeken, Hij neigt het tot alles wat Hem behaagt. Spr.21:1 Zoals de boer in de Oriënt zijn velden drenkt, zo gaat God om met het hart van alle andere mensen. De weg die hij met ze gaat is blijkbaar de beste. Het blijft voor hen een onbewust iets, dat God het hart weegt (reguleert). De dwaze spotter daagde God uit om zijn opgeheven hand neer te halen, als bewijs dat Hij bestaat. God hoeft echter geen gehoorzaamheid af te dwingen. Alle handen zúllen Hem dienen, Hij gebruikt zelfs de handen die zich tegen Hem verheffen. Hij gebruikt verrassend eenvoudige middelen, werkzaam en indrukwekkend, om Zijn doel te bereiken. Het ‘toeval’ wilde, dat de spotter kaal was en er een vlieg om hem heen zoemde, die zich op zijn hoofd zette. De spotter joeg hem weg met zijn opgeheven hand... God had tot de dwaas gesproken, gelijk aan diens eigen dwaasheid. Hij had geen enorm vertoon van Zijn almacht nodig. De hele filosofie van de vrije wil is in deze lachwekkende geschiedenis te kijk gezet. De vlieg maakte meer indruk op hem dan het bestaan van God… Tegen een vlieg kon hij zelfs niet op. 4 Jahweh, de Naam van God, is letterlijk: word-zijnde-was; JHWH hSV: HEERE, NBG: HERE, ook: Ik ben, of: Ik zal zijn. 14
Page 14
Wij zien hoe makkelijk de menselijke ‘vrije wil’ zichzelf kan keren. Zijn wil keerde zich tegen hem en was dus want God is het, Die in jullie zowel het willen als het werken voor Zijn welbehagen bewerkt Fil.2:13 onderworpen aan de wil van God. Een kalmerende waarheid, die rust in de geest en vrede in de ziel geeft, lezen we in Filippenzen: Te menen, dat we God vanuit onszelf welgevallig kunnen zijn en verheugen, is onjuist. Als wij Hem welgevallig zijn, is het God, Die dat door Zijn geest en Zijn woord in ons bewerkt. Geen enkele, ‘onafhankelijke’ wil kan ooit in volledige harmonie met God zijn. De gezegende toekomst komt niet tot stand door onafhankelijkheid van Gods wil, maar door de vrijheid in Hem. Bewuste overeenstemming met God is de enige ware vrijheid. Alle ongebondenheid buiten Hem, is slavernij in een andere vorm. Samenvatting Er is maar één onafhankelijke, vrije wil in het universum, dat is de wil van God. Door de eonen heen openbaart deze wil zich op twee verschillende manieren. Enerzijds door het wereldgebeuren in grote en kleine gebeurtenissen, anderzijds door Zijn woord. God brengt de mens in een prikkelende omgeving, die hem ertoe brengt tegen Zijn geopenbaarde wil in te gaan. Door hun aangeboren drijfveren vanaf Adam, laat Hij ze dat afwijzen, wat Hem welgevallig is. De hand van de almachtige God werkt zo, in Hem leven en zich bewegen en zijn Hand.17:28 15 voor ons onbewust, Zijn wil uit. Om Zijn doel volledig te bereiken, mogen ze niet weten, dat ze Zij mogen van Zijn werking in hun voorouders en in de medemensen in hun omgeving praktisch niets merken. Zij moeten zich inbeelden onafhankelijke godheden te zijn, goed in staat om hun eigen wijsheid en wil te meten met die van de Schepper. Dit is de ‘zelfbeschikking’, die het zonder God wil stellen. De vals zo genoemde ‘vrije wil’ waar men aanspraak op wil maken, is gevolg van onwetendheid aangaande hun beperkingen en de wegen van God. Zij beseffen niet, dat God Zichzelf als het ware tegenwerkt, om Zich te openbaren. Zij veronderstellen volkomen los te zijn van Zijn wil. Zij zijn niet in staat de oorsprong en gevolgen van hun beslissingen juist in te schatten. In hun blindheid denken zij hun actie te kunnen verheffen tot een eigen creatie. De schepping is niet ontstaan uit het niets. Toch denken zij, dat zij hun eigen onafhankelijke wil uit het niets konden creëren! Ze zien niet in, dat de wil gevormd wordt door omstandigheden, die op de achtergrond geleid worden door de hand van God, Die alles bewerkt in overeenstemming met de raad van Zijn wil Ef.1:11b Gods geest in ons - Zijn woord bij ons Wij, die mogen weten wie God is, Hem mogen kennen, bewegen ons niet meer in het menselijk bereik, waar de meeste omstandigheden goddeloos zijn. Wij hebben de 16
Page 16
geest van God in ons, zodat we niet beheerst worden door natuurlijk, aangeboren gedrag, door overlevering. We hebben het woord van God, zodat we niet misleid worden door de wereld om ons heen. Wat willen we anders nog dan instemmen met de wil van God? Waarvoor hebben wij nog een wil, onafhankelijk van Hem nodig? Ja, elk verlangen daarnaar raken we zelfs kwijt. De roep van ons hart is die van onze geliefde Heer: laat niet Mijn wil, maar de Uwe gebeuren! Luc.22:42 In Gods wil zijn we vrij, al het andere is een belemmering. Op werelds gebied maakt men reclame voor methoden om de wilskracht van de mens te vergroten. Die moet in het leven vooruitkomen en wel door juiste beïnvloeding van zijn medemens. Wie zich daardoor laat bekoren, volgt een bedrieglijk beeld en begeeft zich onder de jurisdictie van de duisternis. Er is echter een absolute mogelijkheid om wilskracht te ontwikkelen. Werkzaam en machtiger dan welke menselijke methode dan ook. Er is een vrijheid van de wil, die alle verwachtingen overtreft. Die ontdekken we als we tegenover God van het zelfbeschikkingsrecht afzien, om zo in Zijn wil tot rust te komen. Ons serieuze streven wordt dan, volledig vertrouwd te raken met Zijn plannen en bedoelingen. Opdat wij ons hierop naar verloop van tijd steeds meer aanpassen. Hoe komt dat tot uiting? Dat is niet zo moeilijk. Doordat de geest van God in ons woont en wij de geest van Christus hebben; ja onze geest echter is leven door gerechtigheid Rom.8:9,10 17 Wij verrichten ons dagelijks werk en voeden ons dagelijks met de woorden van het geloof en van de uitstekende onderwijzing 1Tim.4:6; 2Tim.3:10 Zo, met Zijn geest in ons, ervaren we wat écht leven is. Wij hebben Zijn geest. Wij hebben Zijn woord. Mogen die alles voor ons zijn! De invloeden die voorheen onze wil vormden, kunnen wij nu terugdringen. We staan voortaan alleen nog open voor de nieuwe invloeden. Door Zijn woord, door Zijn geest, komen wij tot erkenning van Zijn wil. Voor zover we net als Paulus, dagelijks bidden dat Hij geeft een geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem Ef.1:17 en vervuld worden met de erkenning van Zijn wil Kol.1:9-12 Zo leren we Hem kennen, liefhebben en Zijn wil uitvoeren. Mag de wil van God vanaf nu de onze zijn! In de geest ervaren we dan de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Rom. 8:21 en bidden wij oprecht: niet zoals ik wil, maar zoals U wilt Matt.26:39. 18
Page 18
De wil van God en de wil van de mens Ik spreek jullie dan aan, broeders, … stel je niet in op deze eon, maar transformeer door de vernieuwing van jullie denkzin, opdat jullie toetsen wat de wil van God is, het goede en welgevallige en gerijpte Rom.12:1,2 Het Grieks gebruikt voor instellen een treffende uitdrukking, letterlijk staat daar: niet met deze eon samenschematiseren. Dit Griekse woord schêma vinden wij ook in 1 Korinthiërs 7:31, waar wij lezen: want de manier van doen (schema) van deze wereld gaat voorbij. Hier staat de goede, welgevallige en volmaakte wil van God tegenover het schema, dat voor de tegenwoordige boze eon en de hedendaagse wereldorde zo karakteristiek is. Haar schema is daarentegen niet neutraal, maar in overeenstemming met de vorst van het volmachtsgebied van de lucht, de geest, die nu werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid Ef.2:2b Onder deze omstandigheden kan ook de wil van de mens niet neutraal blijven. Die zal óf met de geest van de tegenwerker samen-schematiseren, óf zich uitstrekken om 19 vervuld te worden met de erkenning van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijke inzicht, zodat jullie de Heer waardig wandelen … in alle goed werk vrucht dragend en groeiend in de erkenning van God met alle kracht krachtig gemaakt in overeenstemming met de macht van Zijn heerlijkheid tot alle volharding en geduld met vreugde Kol.1:9-11 Het geheimenis van Zijn wil de God van onze vaderen stelde tevoren vast voor jou Zijn wil te kennen Hand.22:14 Deze woorden van Ananias wijzen op de bijzondere opdracht om te dienen, die Saulus op de weg naar Damascus ontving van de verheerlijkte Christus. De Farizeeër Saulus was volkomen vertrouwd met de Hebreeuwse Schriften5. De twaalf in Jeruzalem waren ooggetuigen van de aardse bediening en de opstanding van de Heer Jezus Hand.1:22. Verder werd Hij tijdens de veertig dagen vóór Zijn hemelvaart door de uitgekozen apostelen gezien. Hij vertelde hen ‘dat wat het koninkrijk van God betreft’ Hand.1:3. Wanneer Paulus tot erkenning van de wil van God was voorbestemd, dan moest het gaan om dingen, die tot dan toe verzwegen waren. Hoe belangrijk de wil van God voor Paulus was, blijkt uit de titel van zijn bediening: 5 In Joodse kring zegt men: Tenach = Torah (onderwijzing), Neviiem (profeten), Chetoeviem (geschriften). In wezen is dat beter dan OT. 20
Page 20
apostel van Christus Jezus door de wil van God 1Kor.1:1; 2Kor.1:1; Ef.1:1; Kol.1:1; 2Tim.1:1 Het belang ervan blijkt ook uit zijn voorbeeldgebed om vervuld te worden met de erkenning van Zijn wil Kol.1:9-12 en zijn lofprijzing daarvoor: in alle wijsheid en bezonnenheid ons bekendmakend het geheimenis van Zijn wil … Die alles bewerkt in overeenstemming met de raad van Zijn wil. Ef.1:9,11 Sommigen vragen zich wellicht af hoe het komt dat in de wereld zoveel gebeurt dat tegenstrijdig aan de wil van God is, wanneer Hij het toch is, Die alles bewerkt. Laat Mijn volk gaan! De apostel Paulus schrijft: dan is Hij dus voor wie Hij wil barmhartig, wie Hij echter wil verhardt Hij Rom.9:18 Hij verhardde het hart van Farao. Dit was verzwegen in de dagen van Mozes, een geheimenis. Niettemin was de geopenbaarde wil van God: laat Mijn volk gaan! Ex.7:16 Uit deze woorden concludeert men natuurlijk, dat het Gods wil was dat het volk meteen uit Egypte moest vertrekken. Het leek erop, dat Farao de geopenbaarde wil van God zou 21 trotseren. Deze conclusie is echter onjuist. Feit is, dat het hart van Farao met het oog op de plagen niet (ver)hard genoeg was. Hij had het volk Israël al eerder laten gaan, als God zijn hart niet zodanig had verhard dat hij zich tegen hun uittocht verzette. Deze verharding was Gods wil Rom.9:18, en toch Zijn niet geopenbaarde wil. Gods verborgen wil aan de ene kant en Zijn geopenbaarde wil aan de andere kant lijken elkaar tegen te spreken. In Ik zal het hart van de Farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte zullen vele zijn … zodat Mijn Naam in heel de aarde verkondigd wordt Ex.7:3; 9:16 werkelijkheid vullen ze elkaar juist aan. Mozes wist waar het om ging, aan hem onthulde Jahweh Zijn voornemen: Om Zijn plan uit te voeren was het nodig dat Hij Zijn wil deels aan Mozes openbaarde, maar deels voor de Farao verzweeg. Uit dit voorbeeld zien we Gods bedoeling, dat mensen tegen Zijn geopenbaarde wil ingaan. Hiertoe verhardt Hij wie Hij wil. De ongelovige zelf is het bewijs dat God ook dat hart verhardt. Farao weerstond de geopenbaarde wil van God - om het volk meteen te laten gaan, maar weerstond niet Zijn bedoeling. De kracht van God en de verkondiging van Zijn naam over de hele aarde was daarvan het bewijs. God wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen 1Tim.2:4 22
Page 22
Gods geopenbaarde wil in dit vers komt overeen met: laat Mijn volk gaan Ex.7:16. Zoals ooit Israël uit Egypte trok, zal God ook Zijn wil tot redding en erkenning van de waarheid van alle mensen doorzetten. De redding van Israël uit de hand van Farao demonstreerde de kracht en macht van God. Zo zal de redding van alle mensen in de toekomst Zijn genade en liefde onthullen. Zonder verzet van Farao kon God Zijn macht niet openbaren. Zo zal Hij ook de volle omvang van Zijn genade eerst aan de zonen van de weerspannigheid tonen. De onwankelbare wil van God Voordat wij proberen de bron van de menselijke wil te doorgronden, richten wij onze blik op God. De oorsprong van Zijn wil kan alleen in Hemzelf liggen. Het wezen van God is licht en liefde. Daarom verlangt Hij ernaar Zichzelf, en vooral Zijn hart, te openbaren. Deze feiten bepalen Zijn onveranderlijke wil die, net als Zijn plan van liefde, door niets veranderd kan worden. Omdat Hij almachtig is, kan niets Zijn wil belemmeren. Omdat Hij volkomen wijs is, weet Hij, dat Zijn schepselen het best via tegenstellingen leren. Hij gebruikt de duisternis, opdat zij het licht gaan waarderen. Het gebruikt kwaad en het boze, zodat zij tot erkenning van het goede komen. Hij benut de haat van schepselen, want tegen deze donkere achtergrond zal Zijn liefde zich des te scherper aftekenen. God zet Zijn wil door. Ja, Hij werkt door Zijn geest de details van Zijn liefdesplan uit. Alles verloopt in harmonie met Zijn eerder vastgestelde besluit. Dat is het voornemen 23 wat Hij ontwierp tot Zijn verheerlijking en tot zegen van Zijn schepselen. God zet Zijn wil niet door als een kille, heerszuchtige despoot zonder rekening te houden met anderen, want Zijn wezen is liefde. Hij geeft Zichzelf veeleer in hartverwarmende, geduldige volharding om de wil Zijn schepselen voor Zich te winnen. God wil hen door Zijn geest en door het Middelaar-zijn van Christus, in volledige harmonie brengen met Zijn eigen wil. Zijn hart verlangt niet naar gemeenschap met slaven, van wie Hij de wil moest breken om de Zijne aan hen op te leggen. Hij verlangt naar hartelijke harmonie met zonen, die in blijdschap en volledige overgave Zijn wil uitvoeren. Er zijn meer dan zestig teksten in de Griekse Schrift (NT) waarin het woord wil voorkomt. Vijftig daarvan hebben betrekking op de wil van God. De wil van de mens wordt maar zelden genoemd. Het begint met deze: Uw wil geschiede Math.6:10 en eindigt met de lofprijzing: omdat U het al geschapen heeft en door Uw wil waren zij en werden zij geschapen Op.4:11 En kort en bondig: en kent Zijn wil Rom.2:18 Paulus spreekt de Joden aan die de wil van God kennen uit Tenach (OT). Het was dus niet nodig aan te geven, welke wil bedoeld werd. 24
Page 24
Hieruit zien we, dat de mensen in het komende aardse koninkrijk bereid zijn de wil van de Vader te doen; wie vasthoudt aan de eigen wil, zal daar niet ingaan. Matth.7:21 De wil van Jezus werd niet gesterkt Heel de aardse bediening van onze Heer Jezus Christus is samengevat in een psalm, die wij lezen in Hebreeën: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God Hebr:10:7,9 Hij voegt hier nog aan toe: omdat Ik niet Mijn wil zoek, maar de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft Joh.5:30 Later herhaalt Hij deze uitspraak met de woorden: want Ik ben afgedaald vanuit de hemel, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar de wil van Hem, Die Mij gezonden heeft Joh.6:38 De Heer Jezus heeft nooit Zijn eigen wil gedaan, tenzij in volledige overeenstemming met Zijn Vader. De wil van de Heer was geenszins passief, maar steeds volop actief. Die activiteit hield niet het doorzetten van Zijn eigen wil in, maar juist die van Zijn Vader. Toen de wil van de Heer in Gethsemane niet overeenkwam met de wil van God, werd Hij gesterkt door een boodschapper uit de hemel, Luc.22:42,43; Joh.18:11 maar niet Zijn wil! Wanneer het in ons leven tot een crisis komt, en wij voor een moeilijke beslissing staan, dan hebben wij geen 25 versterking van onze besluitkracht nodig. Wij zouden bidden zoals Paulus, dat God ons met alle kracht krachtig maakt … tot alle volharding en geduld met vreugde Kol.1:9-13 opdat wij stil worden in Zijn wil voor ons. De wil van de mens Enkele uren nadat onze Heer Jezus in Gethsemane Zijn wil onderschikt had die van Zijn Vader, gaf Pilatus toe aan de menigte en de hogepriester. Lukas schrijft dit als volgt: Jezus echter gaf hij over aan hun wil Luk.23:25 Dit is een van de weinige keren dat de wil van de mens voorkomt in het woord van God. Die komt tot uiting in het geschreeuw van de opgehitste menigte kruisig Hem, kruisig Hem! Luk.23:21 Wanneer we horen dat menselijke wils- en besluitkracht geprezen wordt, zou dit kruisig Hem in onze oren moeten naklinken. Dan worden we ons weer bewust hoe het met zogeheten ‘vrije’ wil van de mens gesteld is. Dit is een modelvoorbeeld van de wilsvorming en -uiting van een religieuze natie, die het woord van God bezat. Een natie, waarvan de leiders de wet bestudeerden. Paulus zei van ze: zie, Jood noem jij jezelf, en jij rust op de wet en roemt in God en kent Zijn wil Rom.2:17,18 Tegen hen, en alle gelovigen, zegt de apostel, dat zij 26
Page 26
eens wandelden, … in overeenstemming met de geest die nu werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid .. de wil van het vlees en de denkwijze uitvoerend … zoals ook de overigen. Ef.2:2,3 Deze tekst heeft voor onze overwegingen een speciale betekenis. Het laat zien, dat de wil van de ongelovige mens het gevolg is van verschillende invloeden. De mens heeft er geen controle over, want ze komen uit bronnen waarvan hij zich totaal niet bewust is. Allereerst is daar de geest van de boze, die de wil van ongelovige mensen (zowel Joden als niet-Joden) sterk beïnvloedt. Als tweede wordt de wil van het eigen vlees genoemd, als derde bron de eigen manier van denken. De mens is dus totaal niet in staat zelfstandig beslissingen te nemen. Hij wordt beïnvloed door geestelijke machten van de boosheid; buiten zijn waarneming dringen die zich aan hem op. Het resultaat is alleen zichtbaar voor het geestelijk oog. Niet alleen de gelovigen vermoeden daar iets van, ook anderen spreken over de tijdgeest, die mensen meesleept. Dit bepaalt mede hoe de wil van de mens gevormd wordt. Wie denkt dat het de mens zelf is, die door zijn vrije wil de tijdgeest vormgeeft, vergist zich. De ongelovige mens kan zich niet onttrekken aan de invloed van de geest van de boze. Maar hij kan zich ook niet losmaken van de wil van zijn eigen vlees, of zijn lichamelijke gesteldheid, of zijn 27 vleselijk denken. Zo schrijft Paulus over de wandel van de ongelovigen, dat zij ... in hun inzicht verduisterd zijn … en van het leven van God vervreemd Ef.4:18 Hieruit wordt duidelijk, dat de mens een schepsel is en daarom niet in staat om zijn wil uit het niets tot stand te brengen. Er blijft hem geen andere keuze dan zijn wil te laten vormen door de prikkels die op hem afkomen. De aard van de wil hangt af van de aard van deze prikkels. De mens heeft geen invloed op de vorming van de wil die zich voltrekt in het onderbewustzijn. Hoe hij ertoe komt iets te willen, begrijpt hij net zomin als bijvoorbeeld de details van zijn spijsverteringssysteem. Bij de keuze van zijn voedsel kan hij wel zorgvuldig te werk gaan, maar heeft hij geen invloed op het omzetten naar voedingstoffen voor het lichaam. Zo is hij ook bij de vorming van de wil overgeleverd aan een reeks invloeden, die zich onttrekken aan zijn waarneming. De wil van de gelovige Wij, gelovigen zouden ons niet laten meeslepen door de tijdgeest, die nu nog steeds werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid en hen naar de ondergang leidt. Wij zouden ook niet gehoorzamen aan de wil van ons vlees, want wij zijn niet in het vlees, maar in de geest, omdat namelijk de geest van God in jullie woont Rom. 8:9 de gezindheid van het vlees is (de) dood Rom. 8:6 28
Page 28
Daarom wandelen wij niet langer naar het vlees en zijn daar niet meer op bedacht, maar wij volgen dit: zoekt wat boven is, waar Christus is, aan Gods rechterhand zittend. Kol.3:1-4 Ook zou een gelovige niet verduisterd zijn in zijn denken aangezien bij hem, toen hij tot geloof kwam, de ogen van het hart verlicht werden. Ef.1:18 Zodat hij hiervan geniet: ..en de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus hem bestraalt. 2Kor.4:4 Onze manier van denken is daarom niet langer verduisterd omdat God door Zijn woord straalt in onze harten tot verlichting van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus 2Kor.4:6 Die lichtglans is van Hem afkomstig, want onze oude wil en verduisterde denken zijn in feite vervangen door de wil van God. Wij zijn dus niet langer onder invloed van de geest van de boze, die werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid.6 Wij staan onder de invloed van de geest van God, de heilige, die onze menselijke geest verjongt en van dag tot dag vernieuwt. 2Kor.4:16; Ef.4:23 Dit komt tot stand door het woord van God. Door het biddend lezen van de heilige Schrift worden wij onttrokken aan de eerdere gelijkvormigheid aan het schema van deze boze eon7. Ons oude denken wordt meer en meer omgevormd door de 6 Efeziërs 2:2 7 Zie Galaten 1:4 29 vernieuwing van onze denkzin. Uiteindelijk leren we wat de wil van God is: het goede, het welgevallige en het volkomene Rom.12:2. In zekere zin hebben wij het vormen van onze eigen wil dan zelf in de hand - wanneer we de motivatie hiervan onderbouwen en bewaren in de wil van God. Wij vermijden ‘samen te schematiseren’ met de geest van de tegenwerker, en ons in plaats daarvan heel bewust elke dag opnieuw uit te strekken naar vervuld te worden met de erkenning van Zijn wil Kol.1:9 Wanneer wij ons deze houding van geloof door God laten schenken, is onze menselijke wil geen mysterieus proces in ons onderbewustzijn meer. Maar dan wordt het simpelweg een ongecompliceerd afzien van de wil van het vlees en ons oude denken. Dit wordt bewerkt door de invloed van het woord van God. Daarnaast wijzen wij dan consequent alle (subtiele) beïnvloeding door de geestelijke wereldbeheersers van de duisternis af. Zij, die ons overal omgeven. In plaats daarvan stellen wij ons vrijwillig en vol begrip open voor de geest van God, via Zijn woord. Wij maken de God en Vader van onze Here Jezus Christus onze gedachten en verlangens bekend in gebed, in smeking met dankzegging8. Toch kan het gemakkelijk zo zijn, dat wij niet altijd open blijven staan voor Zijn gedachten en wil. Het kan dan zelfs zo ver komen, dat wij ons onbewust en zonder besef afsluiten voor de geest van God in Zijn woord. Dan dringen gedachten zich snel aan ons op, die 8 Filippenzen 4:4-7 30
Page 30
voortkomen uit het vlees, ons oude denken, onder invloed van geest, die werkt in de zonen van de weerspannigheid. Onze wil in overeenstemming met Gods wil Er werd al op gewezen, dat de mens enkel een schepsel is. En dus is hij totaal niet in staat voor zichzelf een neutrale en niet ontvankelijke wil te creëren. Hij heeft maar twee mogelijkheden. Hij kan zijn wil laten vormen door de tijdgeest, het eigen vlees en het oude denken. Of hij kan zich volkomen bewust en vol begrip te stellen onder de invloed van de wil van God in Zijn woord. Het gevolg ervan is, dat ons denken wordt vernieuwd en ons geestelijk afgestemde verlangen is: Hem te behagen. Wij hebben dan hét motief voor bewust vormen van onze wil, om de Heer waardig te wandelen, tot geheel Zijn behagen, in alle goed werk vrucht dragend en groeiend in de erkenning van God. Kol.1:9,10 Dit is de wil van God voor ons: onze heiliging. Wie dit afwijst, verwerpt niet een mens, maar God. Hoe meer de verlichting van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus in ons hart opgaat 2Kor.4:6 hoe meer wij volkomen overeen willen stemmen met de wil van God. Steeds wanneer wij ons onttrekken aan deze lichtglans, al is het maar even, betreden wij geen neutraal terrein, maar komen onder de invloed van de tijdgeest die 31 1Thess.4:3,7,8 werkzaam is in de zonen van de weerspannigheid. En zo voeren wij weer de wil van ons vlees en oude denken uit. Toetsen wat de wil van God is Wij zouden toetsen wat de Heer welgevallig en wezenlijk is, óók ons eigen werk, maar vooral wat de wil van God is. Rom.12:1;2 Kor.13:5; Gal.6:4; Ef.5:10; Fil.1:10. Zijn wil alleen is goed, welgevallig en volkomen. Hij is bij machte oneindig veel meer te doen, dan wij verzoeken of bevatten! Hem zij de heerlijkheid! 32
Page 32
Gods wil en Gods bedoeling Bij het vertalen van Romeinen 9:19 dacht de auteur van dit artikel, een ‘foute’ tekst tegen te komen. Had daar niet moeten staan: wie heeft Zijn wil weerstaan? De grondtekst heeft hier het Griekse woord boulêma (raadsbesluit, bedoeling), en niet thelêma (wil). Omdat er zo weinig verschil is tussen deze begrippen, ontging het de auteur dat juist hier de concordante vertaling zo waardevol is. Later was hij dankbaar voor de erkenning die daardoor is ontstaan. De tegenstrijdigheden die samenhangen met het probleem van het kwaad, werden met behulp daarvan opgehelderd. Op de vraag: wie heeft Zijn wil weerstaan? moeten wij antwoorden: velen, zo niet allen! Toegegeven, niemand kan de bedoeling of het raadsbesluit van God verhinderen. Zelfs wanneer wij zouden ingaan tegen Gods geopenbaarde wil, bereikt Hij toch Zijn doel. Niet veel passages in de Schrift zoals deze uit Romeinen, geven een doorkijkje in de samenhang van verschillende aspecten. Vanuit Goddelijk perspectief kunnen we daar dan iets van begrijpen. Dit hoofdstuk handelt over de uiteindelijke oorzaken, die God alleen kent. Vaak lijkt het of uitspraken uit de heilige Schrift elkaar tegenspreken, vooral bij werkingen vanuit menselijk perspectief gezien. 33 God heeft Zich een einddoel gesteld; om dat te bereiken zal Hij vanaf het begin alles onder controle moeten hebben. Ongeacht onze mening over al wat zich afspeelt op de lange weg naar het einddoel. Het dient alles Zijn oorspronkelijke plan. God is de grote Pottenbakker, Zijn schepselen zijn niets anders dan klei in Zijn hand, voor wat betreft Zijn bedoeling. Inzake de geopenbaarde wil van God, zijn zij totaal niet inschikkelijk. De gelijkenis van de pottenbakker is hier een goed voorbeeld van. De houding van de mens ten opzichte van de geopenbaarde wil van God kan het beste zo omschreven worden: Wij willen niet! Laat Mijn volk gaan Het verslag over Farao is hét klassieke voorbeeld van het verschil tussen Gods geopenbaarde wil en Zijn bedoeling. Zijn wil spreekt uit de woorden: Laat Mijn volk gaan Ex.7:16 Farao zou gehoor hebben gegeven aan de wil van God, als hij direct had gehoorzaamd. De verborgen bedoeling van God omvat echter meer dan Zijn geopenbaarde wil. Menselijke weerstand tegen Zijn wil ligt wel degelijk in Zijn bedoeling. Tot deze conclusie moeten wij komen, als Farao koppig genoeg geweest zou zijn om zelf zijn rol te spelen; des te meer echter, wanneer wij lezen, dat Jahweh het hart van Farao verhardde, zodat hij de Israëlieten nìet liet gaan. Ex.10:20 Gods geopenbaarde wil was beperkt tot de vrijlating van het volk Israël: Laat Mijn volk gaan! Zijn verborgen wil, of beter: Zijn bedoeling, bleef eerst nog 34
Page 34
volledig geheim. Alleen Mozes wist ervan. God maakte Zijn bedoeling vertrouwelijk aan Mozes en Aäron bekend. Maar Ik zal het hart van de Farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte talrijk maken Ex.7:3-5 Daags voor de zevende plaag kreeg Mozes de opdracht aan Farao mee te delen, waarom hij de vorige plagen overleefd had. Hij en zijn volk waren niet door de pest omgekomen, God wilde immers Zijn kracht tonen; Hij liet Farao daarom (be)staan.9 opdat Zijn Naam afgekondigd zou worden over heel de aarde Ex.9:13-19; Rom.9:17 Om Zijn bedoeling te bereiken, was het dus nodig, dat God Zijn wil geleidelijk aan Mozes bekend maakte, maar voor Farao verzweeg. Wellicht was hij na de zesde plaag bereid geweest, de Israëlieten te laten gaan, als God zijn hart niet had verhard. Alleen aan Mozes wordt dit bekend gemaakt, niet aan Farao. Het is Gods bedoeling al deze tekenen en wonderen te doen. Aan de kinderen en kleinkinderen van Israël kon daardoor worden verteld wat Hij in Egypte deed, opdat zij weten, dat Hij Jahweh is Ex.10:1,2 Tot vandaag toe kan men daarover nog lezen. 9 Hebreeuws: laten (be)staan Ex.9:16, Paulus: uitverwekt Rom.9:16 35 Ook voor ons opgeschreven Naar Romeinen 4:23 en 24 kunnen we zeggen, dat deze geschiedenis niet alleen voor Israël werd opgeschreven. Maar ook voor ons, zodat wij hierdoor leren, dat God alles bewerkt overeenkomstig de raad (boulê) van Zijn wil (thelêma) Ef.1:11 Dat houdt in dat God alles bewerkt naar de bedoeling, het raadsbesluit, dat ten grondslag ligt aan Zijn geopenbaarde wil10. Het merendeel van de mensheid voegt zich niet naar de geopenbaarde wil van God. Ook gelovigen zien voorbij aan het weinige, dat Hij over Zijn bedoeling onthuld heeft. Zowel de ongehoorzaamheid van de mensheid als de onwetendheid van zoveel van Zijn kinderen worden echter door God gebruikt. Zo bereikt Hij Zijn bedoeling en komt via dit alles tot Zijn doel, dat Hij Zich voor Zijn schepselen gesteld heeft. De Israëlieten smeekten in hun hart wellicht, dat de Farao zou toegeven. God verhoorde hen echter niet meteen. Hij verhardde eerst Farao’s hart. Vanzelfsprekend zuchtten de Israëlieten onder het harde juk en wilden niets liever dan hun eigen redding. God bewerkte die naar de raad van Zijn wil. Hij deed alles samenwerken tot het goede; zowel hun bevrijding als de verheerlijking van Hemzelf. Hoeveel overeenkomsten zien we vandaag de dag onder de kinderen van God! Er zijn gebedsbijeenkomsten en 10 In Efeziërs 1:11 lezen we het verkorte: boulê (raad), terwijl in Romeinen 9:19 boulêma (bedoeling) staat. 36
Page 36
gebedsweken voor bepaalde, aparte doelen, omdat de Heer gezegd heeft: bidt (verzoekt) en jullie zullen ontvangen Joh.16:24 Dit was zeker waar in de begindagen van Handelingen. Het zal letterlijk opnieuw van kracht zijn in het komende aardse koninkrijk. In de gebeden van Paulus’ latere brieven, van toepassing op ons en ons tot voorbeeld, staat: want wij weten niet wat wij zouden bidden naar wat moet zijn, maar de geest zelf pleit voor ons met onuitgesproken zuchten Rom.8:26 De voorbeelden voor gebed, die een belofte van verhoring hebben, vinden wij in de brieven van Paulus, vooral in de latere.11 Wat wij daarbij voor onszelf of anderen bidden, verhoort God op de wijze waarop Zijn geest ons hart doorzoekt en voor ons pleit. Niet op de menselijke manier, maar in overeenstemming met God Rom.8:27 en ja, dus in harmonie met de raad van Zijn wil. Wij, gelovigen van nu, zouden wellicht net zo handelen in een soortgelijke situatie als destijds de Israëlieten. Zij hoopten, dat God door hun smeken het hart van Farao zou vermurwen. Zij wensten in alle stilte uit het land Egypte te ontsnappen. Zij verwachtten geen vreselijke tekenen en wonderen of Pascha. Geen doortocht door de Rode Zee met de Egyptische strijdwagens op hun hielen. Veertig jaar 11 Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen en 2 Timotheüs 37 in de woestijn konden zij ook niet bedenken. Integendeel, God had hen de meest indrukwekkende periode van hun geschiedenis, tegen hun wil laten ondergaan. Hun aanhoudende ongehoorzaamheid tegen Zijn in de wet geopenbaarde wil bleek telkens. Maar wie zou betwijfelen, dat dit exact in overeenstemming met Zijn bedoeling was? Onze hedendaagse gebeden, verzoeken, zouden eigenlijk meer overeenkomen met God dan indertijd die van de Israëlieten. Want wij mochten ‘achter de voorhang’ kijken. Wij zien niet alleen uiterlijke processen, ook hebben wij enig idee van de uiteindelijke oorzaken, die God alleen precies kent. Had God naar onze mening, de gebeden van de Israëlieten om toegeeflijkheid van Farao tóch moeten verhoren? Hadden zij de context beter begrepen, dan hadden zij vermoedelijk gesmeekt, dat God Farao’s niet zou verharden, omdat dat voor hen al te hard was. Had God dat hart níet verhard, dan was de uittocht uit Egypte een oninteressante, onopgemerkte geschiedenis gebleven. Van het wonderbaarlijke bewijs van de macht en de liefde van God zou niets te vertellen zijn geweest. De wijsheid en macht van Egypte was in de toenmalige wereld overal bekend. Daarom moest die in confrontatie met de wijsheid en macht van God te kijk worden gezet. Deze bijzondere eigenschappen van God kunnen wij alleen (h)erkennen, als wij ondervinden, hoe ver Hij de meest wijze en machtigste van de mensen overtreft. Het is duidelijk, dat God Zijn bedoeling niet openlijk kon onthullen. Hij kon Farao bij de eerste plagen niet gelijk al laten weten, dat Hij zijn ongehoorzaamheid gebruikte als 38
Page 38
achtergrond van de openbaring van Zichzelf. Wat God vóór de zevende plaag liet zeggen, maakte Farao nog niet tot een marionet, een willoos instrument. Mozes liet hem weten wat de bedoeling van de plagen was. De Farao zou erkennen, dat op de hele aarde niemand aan God gelijk is. Zijn Naam zal over de hele wereld verkondigd worden. Menselijkerwijs gesproken, kon Farao op grond van deze informatie zelf beslissen. Onwetendheid over het einddoel van God maakte deze geschiedenis voor alle betrokkenen tot een levende werkelijkheid. Niemand had het gevoel, dat hij ergens toe gedwongen werd. Toch deed elk van hen precies het nodige om de goddelijke bedoeling te bereiken. Waaruit bestaat de vrije wil van de mens? Vaak wordt tegen ons gezegd, dat als de mens zich niet vrij kan ontwikkelen, deze slechts een robot, machine, is. Deze opvatting is onjuist. De zogenaamde vrijheid van de mens bestaat daaruit, dat hij zich niet bewust is van invloeden van buitenaf. Hij weet niets van de veelheid aan externe invloeden die onbewust op hem inwerken en zijn wil vormen. Die worden ondersteund door de krachten buiten zijn waarneming, waarvan hij het bestaan niet kent. In een ander gedeelte van deze brochure wordt de wil van de mens met de wil van God vergeleken. Daarin werd al duidelijk, dat de mens slechts schepsel is en dus niet in staat is om zonder beïnvloeding neutrale beslissingen te nemen. Wij gelovigen worden daarom aangespoord om ons voortdurend onder de invloed van het leven gevende woord van God te stellen. Die invloed vormt onze wil, zoals het Hem welgevallig is. Dat is ons hoogste geluk! 39 Ons onderwerp is nu Gods geopenbaarde wil ten opzichte van Zijn grotendeels verborgen bedoeling. De mens meent -voor zover hij zich bewust is- onafhankelijk te zijn ten opzichte van de wil van God. Bij keuzes of beslissingen denkt hij volkomen onafhankelijk te zijn van welke invloed dan ook. Hij meent dat de uiteindelijke beslissing geheel ligt bij zijn eigen, egocentrische, volkomen zelfstandige zelf. Ofwel: een kleine godheid op zijn eigen troon. Zo liggen deze dingen, menselijk gezien, ten opzichte van de geopenbaarde wil van God. Vanuit het Goddelijk perspectief, als het gaat om het raadsbesluit van Zijn wil, Zijn verborgen bedoeling, heeft de mens geen enkele macht over zijn/haar lot. Net zo min als de mens invloed had op de tijdstip van geboorte, de keuze van de ouders of het geboorteland. De leer van de vrije wil van de mens bevolkt de aarde met een geslacht van nietige en tegelijk meelijwekkende godjes. Wij menen ons verheven te voelen boven het polytheïsme12 van de ‘heidenen’. Terwijl die (nog) niet zo ver zijn, dat zij uit elk mens een godheid maken! Het voorrecht van het hebben van een volkomen vrije, onafhankelijke, onoverwinnelijke wil, is alleen aan God voorbehouden. Zelfs onze Heer Jezus Christus maakte geen aanspraak op zo’n vrije wil. Hij deed niet Zijn eigen wil. Zijn voedsel was het doen van de wil van Hem, Die Hem gezonden had. Joh.4:34; 5:30; 6:38 Deze twee gezichtspunten, aan de ene kant het Goddelijke, anderzijds het menselijke, ontgaat velen. Onduidelijkheid 12 Veelgodendom 40
Page 40
over de verborgen bedoeling en de geopenbaarde wil van God, heeft onze blik vertroebeld. Het lijkt alsof deze elkaar tegenspreken en er tegenstrijdigheden voorkomen in het woord van God. Wie blind blijft voor Gods verborgen bedoeling, berooft Hem van hetgeen juist Zijn grootste heerlijkheid is. Want God wordt verlaagd tot het menselijk niveau en vervangen door een oneindig aantal godheidjes. Wie de verborgen bedoeling van God verwisselt met Zijn geopenbaarde wil, misvormt Zijn karakter. Hij wordt dan gedegradeerd tot een liefdeloze tiran of een incapabele zwakkeling. Veel gelovigen willen alles geloven wat Zijn woord zegt. Maar zij weten niet hoe zij de God van liefde en gerechtigheid kunnen rijmen met de aanwezige zonde en het kwaad. Alle verwarring en onduidelijkheid op dit gebied verdwijnt, wanneer men het onderscheid ziet tussen Gods bedoeling en Zijn wil. Het lijkt vanzelf te spreken, dat de wil van God uitgevoerd moet worden, opdat Zijn voorgenomen doel bereikt wordt. De algemene opvatting is, dat wie tegen Zijn wil ingaat, voorgoed zijn aandeel aan de zegeningen van het einddoel van God verspeelt. Toch blijkt bij nader inzien, dat Hij Zijn bedoeling altijd bereikt. Hetzij doordat schepselen buigen voor Zijn wil, hetzij door zich daartegen te verzetten. God is door Zijn veelvuldige wijsheid in staat alles wat Zijn schepselen tegen Hem ondernemen zó te gebruiken, dat die Zijn plannen begunstigen. En niet alleen dat, maar zij zijn zelfs essentieel om Zijn voornemen uit te voeren. 41 Alles is uit God Al het kwaad en iedere zondige daad veranderen compleet van karakter wanneer wij die uit de benauwende omgeving van de wil van God afzonderen. Want als dat alles gezien wordt in het brede perspectief van Zijn bedoeling en het raadsbesluit van God, ziet het er heel anders uit. Alleen dan kunnen we dat geloven wat de heilige Schrift zegt, dat alles uit God is. De zonde die de mens schande en schade toebrengt, wordt in Gods wonderhand middel tot Zijn verheerlijking. Zoals bijvoorbeeld de verkoop van Jozef naar Egypte en in nog veel grotere zin: de kruisiging van Jezus Christus.13 God gebruikt in Zijn wijsheid de grootste zonde (doelmissing) van de mens, om het voorgenomen doel te bereiken wat Hij voor ogen heeft. Dat zal zijn wanneer de hele schepping zich in diepe, innerlijke liefde tot Hem keert. Hij kan dan de zonde eindelijk definitief wegdoen, nadat ze haar functie heeft vervuld. In een ander deel van deze brochure14 is erop gewezen, dat het weet hebben van het raadsbesluit van Gods wil, de besluitvaardigheid van de mens helemaal niet uitsluit. Ook kwam aan de orde dat het gebruik van het begrip ‘vrijwillig’ slechts een noodhulp is (bij gebrek aan een beter passend woord). ‘Vrijwillig’ betekent in de zin van Schrift zeker niet de absolute vrijheid van de menselijke wil. Het is slechts de speelruimte die God ons geeft om beslissingen te nemen. 13 Zie ‘De wil van God en de wil van de mens’, blz.19-32 14 Zie ‘Het bedrieglijke van de vrije wil’, blz.7-18 42
Page 42
De moordenaars van de Heer Jezus wisten niets van het raadsbesluit van God. Zij namen totaal onafhankelijk hiervan hun beslissingen. De kruisiging van Christus bewijst hoe zinloos elke tegenstand tegen God is. Hij weet precies waartoe wij in staat zijn en wat wij zullen doen. Hij heeft alles gepland. Wij zouden onderscheid maken tussen het voornemen of de bedoeling van God en de middelen die Hij gebruikt om Zijn voorgenomen doel te bereiken. Alleen door geloof is het mogelijk ons te verheugen over de soevereiniteit van God, terwijl wij tegelijkertijd de speelruimte van de menselijke vrijheid erkennen. Wij zijn bevoorrecht te kunnen vermoeden, hóe deze soevereiniteit zich uitwerkt. En wij worden stil in het besef dat ieder van ons aangaande zichzelf rekenschap zal geven aan God Rom.14:12 en dat God alles doet samenwerken tot het goede voor hen die God liefhebben Rom.8:28 Zonde blijft zonde. Overtreding van Gods gebod blijft overtreding. Iedere krenking, waarmee wij Zijn hart verwonden, blijft een krenking, zolang wij ons niet voor Hem verootmoedigen en om vergeving vragen. Dan verleent Hij die in overeenstemming met de rijkdom van Zijn genade die Hij laat overvloeien in ons Ef.1:7,8 43 Ongerechtigheid van de mens blijft ongerechtigheid Zonde, overtreding en krenking blijven ernstig vergrijpen door de mens en roepen Gods rechtvaardig gericht over zich af. Ook wij gelovigen, allen moeten openbaar gemaakt worden voor het erepodium van Christus 2Kor.5:10 Elk onrecht ontvangen15 wij terug, Kol.3:25 als we ons daar niet al pijnlijk16 van bewust waren, tijdens ons leven op aarde. Dit gaat alle menselijke wijsheid ver te boven: zelfs de grofste zonde is geen doelmisser, als God daardoor Zijn uiteindelijke doel bereikt. Maar de mens moet voor al zijn doelmissers (of zonden), overtredingen en krenkingen, rekenschap afleggen. Gods veelvuldige wijsheid kunnen wij aanbiddend bewonderen, maar wie is in staat haar volkomen te begrijpen? Wij huiveren bij de gedachte, dat de zonde in verband gebracht wordt met Gods einddoel. Zonde is zeker het slechtste in de wereld. De afschuw die wij voor de zonde zouden hebben, is niet in woorden uit te drukken. Toch zullen de definitieve uitwerkingen naar het raadsbesluit van God, de grootst denkbare zegen brengen aan heel Zijn schepping. Zijn schepselen kunnen deze zegen alleen waarderen, als zij eerder door het boze (het kwaad) te erkennen, geschoold werden het goede te onderscheiden. 15 Grieks: komizō, dat als stamvorm én trefwoord halen heeft. 16 Het Duitse woord hier is Selbstgericht, zelf de pijn ervan lijden. 44
Page 44
De eerste krenking van Adam bracht hem en zijn nageslacht diepste smaad en schande. Toch werd juist daardoor de geweldigste en belangrijkste openbaring van God door het kruis van Christus mogelijk gemaakt., om zo door Hem het al wederzijds met Zichzelf te verzoenen, vrede gemaakt hebbend door het bloed van Zijn kruis Kol.1:20 Menselijke wijsheid zou daaruit kunnen concluderen, dat God zondigde, of dat Hij de Auteur (Veroorzaker) van de zonde zou zijn. Dit is verdraaiing van wat Hij Zelf over dit thema zegt: Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik bewerk het goede en schep het kwaad, Ik, Jahweh, Elohim, doe al deze dingen Jes.45:7 De complete Jesajarol is gevonden in de Qumran grotten bij de Dode Zee; de lezing het goede is daaraan ontleend. Jahweh17 is de Naam van God. Elohim18 is afkomstig uit de Septuaginta.19 Hoe ontstaan deze dwaze conclusies van menselijke wijsheid? Men verbindt de eigen gedachten met die van God. De nadruk ligt op het Schriftwoord, dat alles uit Hem is. Omdat wij het woord uit de Schrift benadrukken, dat alles uit God is, en omdat wij Jesaja 45:7 citeren, heeft men ons verweten dat wij zeggen, dat God 17 Jahweh is de altijd-Zijnde, zie ook voetnoot 4. 18 Elohim is meervoud; titel van God, wijst op Zijn activiteit: onderschikken en plaatsen. De geest van EL en Eloah actief. 19 Griekse vertaling van Tenach (OT) uit ± 300 voor Christus; samengesteld -zo wordt gezegd- door 70 rabbijnen. 45 de Auteur (Veroorzaker) van de zonde (doel missen) is, en dus Zelf zondaar (doelmisser) is. Dit hebben wij weerlegd door zonde te vervangen door doelmissen en zondaar door doelmisser. Eerder werd door ons besproken en benadrukt dat God nooit Zijn doel mist.20 Het woord ‘Auteur (Veroorzaker)’ is een vaag begrip, dat in de Schrift niet voorkomt. Gods formulering in Jesaja 45:7 is daarentegen glashelder. Ze wordt echter vervormd, wanneer menselijke ideeën vermengd worden met Goddelijke wijsheid. Elke vermenging van deze aard valt onder het oordeel van Romeinen 16:17 en 18, omdat daarmee argeloze harten worden misleid. Wij zouden argwanend zijn, als menselijke formuleringen zo ver afwijken van Goddelijke uitspraken als hierboven. God en Zijn geboden Vruchten eten is op zich geen zonde. En toch werd dit de eerste zonde van de mens, omdat God het in één geval en duisternis lag over de watervloed; en de geest van God zweefde boven het water Gen.1:2 uitdrukkelijk had verboden. Gen.2:16,17 Let wel, het tijdstip van deze eerste menselijke overtreding van een gebod van God, was lang nà de nederwerping van de wereld. De oorspronkelijke bewoonbare aarde, werd daardoor tot een inhoudsloze chaos. Jes. 45:18 20 Zie ‘Unausforschlicher Reichtum’, uitgave © Konkordanter Verlag, Birkenfeld, BRD, deel 33/1964, blz.13-21, ‘Übel und Sünde’. 46
Page 46
Maar het kostbare bloed van Christus, als van een vlekkeloos en volkomen Lam, had God reeds tevoren, voor de nederwerping van de wereld, gekend 1Petr.1:19,20. In Gods ogen was het Lammetje al geslacht, toen het eerste mensenpaar zondigde. Op.13:8 Hun daad was zonde tegen Zijn geopenbaarde wil, waarvoor zij rekenschap moesten afleggen en bestraft worden. Het was echter niet het missen van het doel met het oog op Gods verborgen bedoeling. God had de gunstig-stemming21 niet alleen voor hun zonden, maar die van de hele wereld voorbestemd, toen Hij de slachting van het Lam voor ogen had 1Joh.2:2 Aan het eerste mensenpaar was maar één enkel gebod gegeven. Het volk Israël ontving op Sinaï een omvangrijke verzameling wetten, bij de in steen uitgehouwen 10 geboden. Over de Jood, die op de wet rust, staat dat hij de wil van God kent Rom.2:17,18. Als het echter Zijn bedoeling geweest was, dat het volk Zijn wet zou houden, dan heeft Hij daarin volledig Zijn doel gemist! Hij had toch moeten weten, waartoe het schepsel van Zijn hand in staat was en wat Hij van hem kon verwachten. Aangezien God echter nooit Zijn doel mist, moet Hij een andere bedoeling met de wet hebben gehad. Paulus drukt dat uit met de woorden: de wet is er echter bij ingekomen, opdat de krenking zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, overstroomt de genade Rom.5:20 21 Hebreeuws: kaphar is beschermen; het Griekse hilasmos 1Joh.2:2 gunstig-stemming; beiden zijn anders dan verzoenen (katallasso). 47 Dat was zo, opdat iedere mond versperd wordt en heel de wereld onder het rechtsvonnis van God komt, omdat uit werken van de wet totaal geen vlees gerechtvaardigd zal worden voor het aangezicht van Hem, want door de wet is de erkenning van zonde Rom.3:19,20 De wet werd gegeven om te bewijzen dat geen mens hem honderd procent kon vervullen. Vervloekt is ieder die niet blijft in alles wat geschreven staat in de boekrol van de wet om dat te doen Gal.3:10 Het volk Israël had destijds eenstemmig verzekerd: Al de woorden, die Jahweh gesproken heeft, zullen wij doen Ex.24:3 Waarom heeft God dan toch tegen hen gezegd, wat zij wel en niet mochten doen? Hij openbaarde daarmee Zijn wil aan hen, terwijl Hij Zijn bedoeling verborgen hield. Het antwoord zou zonder meer duidelijk moeten zijn. Hij kon Zijn verborgen bedoeling toen nog niet aan hen bekend maken, zonder Zijn plan te verijdelen. Rom.3:20 Waarom al die moeite nemen, om te doen wat waardig, rechtvaardig, zuiver, lieflijk, welluidend, deugdzaam en God vererend is? Fil.4:8 Heeft Hij niet alles al tevoren bestemd? Waarom nog bidden, Hij bereikt immers toch Zijn bedoeling? Niets 48
Page 48
kan Hem toch daarvan weerhouden, ongeacht wat wij doen of laten? We zouden dagelijks smeken om een geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem Ef.1:17 en biddend de Goddelijke uitspraak overwegen: dat wij Zijn maaksel zijn, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken, die God van te voren gereedgemaakt heeft, opdat wij daarin wandelen Ef.2:10 Het is Zijn geopenbaarde wil om ons door Zijn wegen op te voeden en ons hart voor Zich te winnen. Dit lukt Hem alleen zolang ons een bepaalde sluier van onwetendheid en onzekerheid omgeeft. De volgende bewering druist in tegen alle menselijke wijsheid. Waar zou het toe leiden als Hij alle details van Zijn gedachten nu al aan ons bekend zou maken? Zouden wij Hem hier op aarde trouw willen dienen en gewillig alle moeiten op ons nemen? Wellicht niet! Wij zouden alleen het accent leggen op Zijn bedoeling (zoals sommigen deden) en op deze eenzijdige erkenning uitrusten, in plaats van ons uiterste best te doen te wandelen in de goede werken die God van tevoren gereedgemaakt heeft . Ef.2:10 Het is belangrijk ons de brief aan de Efeziërs eigen te maken en wellicht hoofdstuk 4-6 nog regelmatiger dan 13, teneinde onze wandel en dienstbetoon te toetsen en de geest van God niet te bedroeven Ef.4:30. 49 De weg tot begrip van rechtvaardiging Het is duidelijk dat zonde, overtreding en krenking altijd een minachting is voor de geopenbaarde wil van God. Niemand is daarin te verontschuldigen. Zowel het geweten (voor zover het niet afgestompt is) als het natuurlijke instinct (voor zover dat niet tot onnatuur werd) willen ons ervan weerhouden onrecht te doen. Toch zondigen wij. Hoe kan God ons nu rechtvaardigen, als zonde in Zijn ogen in zekere zin te rechtvaardigen zou zijn? Het is Gods bedoeling, Zijn schepselen aan Zijn liefhebbende hart te trekken. En Hem in alle oprechtheid lief te hebben. Hij bereikt dat door een tweeledig doel; de zonde en de Drager van de zonde. De zonde is de onontbeerlijke zwarte achtergrond voor Gods openbaring op Golgotha. Bij de voleinding zullen al Zijn schepselen er buitengewoon gelukkig en diep dankbaar voor zijn. Dat zou nooit mogelijk zijn geweest zonder de zonde en de Drager van de zonde. De wederzijdse verzoening van de schepping zal de Schepper Zelf bovenmate verheerlijken. De omvang hiervan had Hij van het eerste mensenpaar nooit kunnen verwachten, zolang bij hen de erkenning van het goede nog ontbrak. Waardering van het goede zonder kennis van het boze en het kwaad, is eenvoudig onmogelijk. God kan dus het tijdelijke, begrensde bestaan van de zonde rechtvaardigen wanneer dat nodig is. Als dat geldt voor de zonde in het algemeen, dan ook voor de individuele zonde, alleen vanuit Gods perspectief! Dit is geen standpunt wat we ons eigen zouden moeten maken. Zolang de zonde nog in ons woont krenken we het hart van God steeds opnieuw. 50
Page 50
Dit goddelijke gezichtspunt vergroot ons begrip voor Romeinen 3:24 Om niet gerechtvaardigd in Zijn genade De aangevoerde gedachten vormen de grondslag voor het verstaan van de leer van de rechtvaardiging. Men heeft die inhoudelijk min of meer haar waarde ontnomen. Het antwoord op de fundamentele problemen was al verloren gegaan. Van degenen die spreken over rechtvaardiging, zijn er ook nu weinig die geloven dat God de Zijnen daadwerkelijk rechtvaardigt. Men gelooft in wezen, dat God alleen een ‘schuldenregister’ verandert, zodat er geen onrecht meer kan worden aangewezen. Dit is geen Goddelijke rechtvaardiging, maar een schrale, menselijke imitatie! Het bemoedigt ons te weten, dat God al ons doen zal rechtvaardigen. Waarom? Omdat dat hoorde bij het doorvoeren van Gods plan. Want alles moet meewerken om Zijn uiteindelijke bedoeling te bereiken. Maar zonde blijft zonde, en God is rechtvaardig en de Rechtvaardigende van wie uit het geloof van Jezus is Rom.3:26 De Lutherse vertaling van Romeinen 3:19 schrijft : en de hele wereld voor God schuldig22 is. Letterlijk betekent het Griekse woord hupodikos: onderrecht, resp. onder-rechtvaardig. 22 hSV: doemwaardig, NBG’51: strafwaardig, NBV’21: schuldig 51 Beter (CV) vertaald zou zijn : heel de wereld onder het rechtsvonnis van God komt Dit geeft een beter zicht op de gerechtigheid van God, waarmee Hij de wereld zal richten. God onthoudt Zijn rechtvaardiging van de zondaar, totdat deze voor de grote witte troon staat. Wie hier op aarde tot geloof komt, wordt gerechtvaardigd in het bloed van Christus. Vanaf dat moment is het voor hem: niet schuldig. Met betrekking tot zonde, vlees en wet is er geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn Rom.8:1,9,10 Vanuit de mens, wanneer wij de gezindheid van Christus Jezus niet verloochenen. Als wij gezind zijn op wat van het vlees is, begeven wij ons uit de sfeer van leven in Christus Jezus. Wij betreden dan de sfeer van de dood als waren wij ongelovigen. want de gezindheid van het vlees is dood, de gezindheid van de geest echter, is leven en vrede Rom.8:5-8 En ook dit geldt: indien wij ontrouw zijn, Hij blijft trouw, Zichzelf loochenen kan Hij niet 2Tim.2:11-13 Ongelovigen ontvangen geen rechtvaardiging, hoewel God Zijn bedoeling ook met hen zal bereiken. Wie van het kennen van Gods bedoeling een vrijbrief maakt voor een 52
Page 52
onwaardige wandel, is net als de ongelovige. Diegene ontneemt zichzelf het genieten van geestelijke zegeningen van het huidige geheime beheer van Gods genade. Wij hebben het onverdiende voorrecht diverse aspecten van de totale samenhang te mogen zien. Bij de voleinding zien we dan het uiteindelijke grote geheel. Zonden uit ons verleden zullen ons dan niet langer meer verontrusten. Wij zullen eerder overweldigd zijn door de liefde, wijsheid van God, Die ze gerechtvaardigd heeft. Tot dan wandelen wij oprecht en niet aanstootgevend tot in de dag van Christus, vervuld met de vrucht van gerechtigheid, die door Jezus Christus is, tot heerlijkheid en lofprijs van God. Fil.1:10 Amen! 53 Andere uitgaven van Stichting Da-ath: De uitgeroepen gemeente: Lichaam én bruid? Efeziërs 5:22-33 vergelijkt de gemeente met de gehuwde vrouw. Zijn wij als gelovigen nu óók de bruid? De geestelijke band van God met Israël wordt in de Schrift als huwelijk beschreven. In Efeze 5 zien we lichaam als beeld. Een gehuwde man en vrouw worden één vlees, één lichaam, 1 Kor.6:16. Maar zij doen veel afzonderlijk van elkaar. Zij zijn één en laten zo de eenheid van Christus en Zijn lichaam zien. Israël, als bruid van Jahweh, staat in een andere betrekking tot Hem. De completering van het al door Christus Andreas Sönnichsen In dit machtige woord wordt onthuld, dat wij compleet gemaakt worden tot het volledige complement van God, Efeziërs 3:19. Dat wij echt de onschatbare waarde van dit kostbare woord mogen beseffen! Want het voorziet in alles, en is volledig toereikend, zoals God Zelf! 54
Page 56
Het woord van de verzoening Date Gorter De verdeeldheid bij de Korinthiërs was ontkenning van de geestelijke eenheid. Daarover spreekt Paulus in 1 Korinthiërs 12. Hij benadrukt dat het één lichaam is, met één geest en dat is niet voor niets. Zijn houding – een voorbeeld voor ons – was verzoenend, altijd, ook al werden zijn woorden en daden verkeerd begrepen! Hemel en hel Wat leert Jezus daarover? A.E. Knoch Jezus zei tegen Nicodemus: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet wederom geboren wordt kan hij het koninkrijk van God niet zien.’ Joh.3:3. En Jezus zegt van mensen die verloren gaan: ... waar hun worm niet sterft, het vuur niet uitgeblust wordt - Mark.9:44 Deze brochure geeft antwoord uit de Bijbel op de indringende vragen. Hoe kan God sterven van ongelovigen aanzien? 57 Jezus is opgestaan - welke dag was het? A. Bouman, A. E. Dekker Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen alsde zondag? Of een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking en elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer Jakob en Esau - Elmar Frey ‘Ik ben blij dat mijn zonden zijn vergeven omdat Jezus aan het kruis voor mij stierf!’ Zeggen veel christenen. En rechtvaardiging dan? Het verschil is groter dan u denkt. ‘Ik heb gekozen voor Jezus en ik ben gered!’ Dat hoor je gelovigen zeggen. Jakob en Esau, u leest in Genesis en Romeinen 9 over deze tweeling. Het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? Wanneer? Gods woord geeft uitsluitsel! 58
Page 58
Schepping van de mens, Gods waagstuk? Ludwig Wolf Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is. Psalm 139 – vertaling en commentaar Alfred E. Dekker In Psalm 139 laat God via David weten dat God ons door en door kent; kende zelfs ons embryo. Ieder mens is voor God een open boek. Het maakt niet uit bij welk je hoort, wat je gelooft, in welke tijd je leeft en hoe je je gedraagt. Uiteindelijk zal álle knie voor Hem buigen en álle tong van harte belijden: Heer is Jezus Christus, tot eer van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit nog kunnen betwijfelen. 59 Begrijp je wat je leest? Werner Prolingheuer In Handelingen 8 lees je dat een Ethiopisch machthebber van de koningin Candacé, de schatkistbewaarder, te Jeruzalem kwam om daar de God van Israël te aanbidden. Op de terugweg las hij uit een gekochte Schriftrol. Deze invloedrijke ‘kamerling’ was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Zijn wij altijd zeker, dat wij alles correct verstaan? Vloek van Cham? Alfred E. Dekker Bij de herdenking van de afschaffing van de slavernij onder de noemer Ketikoti is nu algemeen duidelijk geworden, dat de ‘vloek van Cham’ gebruikt is om een onafzienbare menigte medemensen eeuwenlang tot handelswaar te vernederen en beestachtig te behandelen. Wat alles des te vreselijker maakt, is dat de ’vloek van Cham’ als zodanig niet in de Schrift voorkomt, maar op een klinkklare leugen berust. Hoe de vork dan wél aan de steel zit, probeert deze brochure te verhelderen. 60
In Filippi 2 houdt Paulus zijn lezers het geweldige, alomvattende perspectief voor dat GOD met ieder creatuur heeft. En dat Hij ook zeker zal realiseren, want HIJ werkt het willen en het werken. Deze boodschap is levensveranderend en maakt ons dankbaar en ongekunsteld. Het maakt ook dat we te midden van een donkere wereld (niet tegen de duisternis strijden maar) als sterren gaan stralen vanwege het Woord van Leven dat we hooghouden.

Stralende sterren


Page 0
Page 6
INLEIDING Het thema van deze uitgave is ‘stralende sterren’. Dat zou kunnen doen vermoeden dat het over hemellichamen gaat, maar dat is slechts zeer ten dele het geval. Ik bedoel het niet in de letterlijke zin, maar meer in de figuurlijke. In Filippi 2 houdt Paulus zijn lezers het geweldige, alomvattende perspectief voor, dat GOD met ieder creatuur heeft. Een perspectief dat Hij zeker zal realiseren, want Hij werkt het willen en het werken. Deze boodschap is levens-veranderend en maakt ons dankbaar en ongekunsteld. Het maakt ook dat we, te midden van een donkere wereld, niet tegen de duisternis strijden, maar als sterren gaan stralen vanwege het Woord van leven dat we hooghouden. Laat ik eerst wat algemene dingen aangeven over de Filippenzenbrief, voordat we naar het gedeelte van Filippi 2 gaan. Deze brief is geschreven door Paulus. Hij zat toen in de gevangenis in Rome (Fil.1:13). De periode dat hij daar in de gevangenis zat, wordt helemaal aan het einde van het boek Handelingen beschreven. Hij heeft twee jaar gevangen gezeten (Hand.28:30). En ik vermoed dat hij zich inmiddels aan het einde van die tweejarige periode bevond, omdat Paulus er al melding van maakt dat hij spoedig zou worden vrijgelaten. Dus we kunnen dan ongeveer denken aan het jaar 62 AD. De brief is dus geschreven vanuit Rome naar Filippi, een Romeinse kolonie in Macedonië. Het ontstaan van de ekklesia (letterlijk: uitroepsel > gemeente, de uitgeroepen vergadering) wordt in Handelingen 16 beschreven. Er zijn betrekkelijk bekende 5 geschiedenissen aan die locatie verbonden. Zoals de geschiedenis dat Paulus en Silas in de gevangenis zaten. Er vonden, letterlijk en figuurlijk, schokkende gebeurtenissen plaats in de gevangenis en op die wijze kwamen ze vrij. De ekklesia is ongeveer ontstaan in het jaar 50 van onze jaartelling. Dat wil zeggen dat deze brief ongeveer twaalf jaar na het ontstaan van de ekklesia is geschreven. Eén van de bekendste mensen uit Filippi die wij kennen uit de Bijbel, is Lydia, de purperverkoopster, eveneens beschreven in Handelingen 16. De Filippenzen-brief is door Paulus geschreven in de gevangenis en één van de meest opvallende dingen is dat de brief overloopt van vreugde. Er is geen brief waarin zo zeer de nadruk wordt gelegd op vreugde en de oproep om je te verblijden. De Bijbel is gelukkig niet zomaar ‘uit de hemel gevallen’. In dat geval zou je kunnen denken: daarboven is het misschien allemaal geweldig, maar hier op aarde zijn de situatie en omstandigheden toch wel van een hele andere orde. Maar nee, deze brief is juist geschreven terwijl Paulus ‘nogal wat kopzorgen’ had. Ook daar wordt melding van gemaakt in deze brief. En juist dát maakt het zo enorm sprekend dat Paulus’ hart overloopt van vreugde en vrede. De vrede van God, waar hij eveneens over spreekt in deze brief. Het is een geweldige brief, waar ik mij intensief mee bezig heb gehouden. En juist dán word je er enorm bij bepaald hoe geweldig dat Bericht is wat Paulus wereldkundig mocht maken. Dit even ter inleiding, om een idee te krijgen van deze brief. 6
Page 8
Dáárom! Filippi 2 12 Daarom, mijn geliefden … Het loutere feit dat Paulus begint met ‘daarom’, geeft al aan dat het niet echt het begin is, maar dat hij voortbouwt op het betoog of de dingen die hij hieraan voorafgaand al had opgetekend. In dit geval is dat trouwens helemaal bijzonder, want het gedeelte wat hier pal aan vooraf gaat is vers 9 tot en met 11. En wat staat daar? Dat Christus Jezus Zich heeft vernederd tot de dood van het kruis. En dan staat er (letterlijke vertaling): “Daarom ook verhoogt God Hem uitermate en schenkt Hem in genade de naam boven alle naam, opdat in de naam van Jezus – Jahweh (God) redt betekent die naam – alle knie zal buigen, van hemelsen, aardsen en onderaardsen, en alle tong (= van binnenuit) zal instemmen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader.” En vervolgens staat er in vers 12: “Daarom, mijn geliefden ...”. Met andere woorden: op grond van wat ik zojuist heb gezegd volgen de aansporingen die hij nu in dit navolgende vers gaat doen. Wat Paulus hier feitelijk heeft gedaan, is aangeven dat de hele wereldgeschiedenis, of de historie van het hele universum, van het begin tot het einde een groot hoogtepunt heeft. Het eindigt in één groot “Halleluja!”. Elke knie zal buigen en elke tong zal belijden “Jezus is Heer”, tot heerlijkheid van God de Vader. Wel, als dat de uitkomst is van heel Gods handelen en heel het verhaal van de wereldtijden of de aeonen, dan hebben we een GOD! Dat betekent niet alleen dat álles goed zal komen, maar dat betekent ook dat er Eén is Die het kennelijk allemaal bestuurt en plaatst. Hoe zou Hij anders garant kunnen staan voor die 7 uitkomst? Dat besef wordt in dit Schriftgedeelte heel sterk neergezet. En als Paulus dan zegt: “Daarom, mijn geliefden”, dan is dat gebaseerd op deze gegevens. Onder-horen Filippi 2 12 Daarom, mijn geliefden, zoals jullie altijd gehoorzamen … Paulus was vol lof over de Filippiërs. Hij had een warme band met hen en zij betekenden veel voor hem. Ze hebben ook veel voor hem gedaan, dat klinkt in deze hele brief door. En hij zegt: “… zoals jullie altijd gehoorzamen …”. Dat is trouwens wel interessant. Wij denken bij ‘gehoorzamen’ vooral aan: doen wat opgedragen wordt. Ik zeg niet dat dat er niks mee te maken heeft, maar het idee van ‘gehoorzamen’ is, als je het vanuit het Grieks bekijkt, opgebouwd uit de elementen ‘onder’ en ‘horen’: onder-horen. Feitelijk kennen wij het nog een beetje in de zin van ‘onderhorig zijn’. Ik zeg niet dat de betekenis van het woord helemaal gebaseerd is op de elementen waaruit het is opgebouwd, maar die elementen zijn vaak erg sprekend en zeggen veel over de echte betekenis. In dit geval wil ‘onder-horen’ zeggen: je hoort vanuit een ondergeschikte positie. Iemand die boven jou staat, spreekt tot jou en jij ‘hoort hier onder’, dat is het idee van onder-horen. Paulus sprak als een apostel van Christus Jezus. Hij was rechtstreeks gekozen en afgevaardigd door Christus Jezus Zelf. En Paulus prees de Filippiërs, zijn lezers. Hij zei: “Jullie zijn altijd onderhorig geweest”. Dat geeft aan: jullie hebben hetgeen ik sprak altijd naar waarde weten te schatten en geluisterd naar wat ik te melden had. 8
Page 10
Filippi 2 vervolgt: 12 … niet alleen in mijn aanwezigheid, maar nu des te meer in mijn afwezigheid … Paulus was meerdere keren in Filippi geweest. En nu was hij ‘in den vreemde’, daar helemaal in Rome. Hij was afwezig, maar hij verwachtte – dat lees je in deze brief – dat hij weer bij hen zou terugkeren. Daarvan hebben we geen verslagen, maar die verwachting spreekt hij wel uit, meerdere keren zelfs. De Filippiërs waren onderhorig, niet alleen in zijn aanwezigheid, maar des te meer in zijn afwezigheid. Ik moet u zeggen: als gelovige nu, voel ik mij daarin wel aangesproken. Feitelijk is dat ook onze positie. Wij lezen de Filippenzen-brief en de apostel is niet meer aanwezig, dat lijkt me duidelijk. En dat betekent dus dat hij afwezig is, maar zijn woorden (de woorden die hij van de opgestane Heer ontving) hebben nu nog steeds zoveel betekenis! Wij geven er gehoor aan en luisteren naar wat Paulus te melden had. Niet alleen toen hij ooit, in de eerste eeuw van onze jaartelling, onder de Filippiërs was, maar ook nu hij er allang niet meer is. Dat wat hij te melden heeft, is nog steeds veelzeggend. Passief en actief En dan vervolgt Paulus: Filippi 2 12 … werk jullie redding uit met vrees en beven … In de NBV-vertaling lezen we daar: “blijf u inspannen voor uw redding”. Als ik dat lees, dan denk ik meteen: pardon …?! Schrijft Paulus dat? Heb ik zijn brieven, en de bijbelse boodschap in het algemeen, misschien niet helemaal goed begrepen …? 9 De redding is gegarandeerd! Wij zíjn gered. Efeze 2:8: “Want in genade zijn jullie geredden …”. Hoezo ‘inspannen voor je redding’, alsof die redding ónzeker zou zijn?! Iets daarvoor had Paulus nog geschreven: “opdat in de naam van Jezus (= God redt) alle knie zal buigen en alle tong zal instemmen dat Jezus Christus Heer is”. De redding van iedereen is gegarandeerd, want God redt door geloof. Dus als Híj de ogen opent, is de redding je deel. En dan ben je óók nog verzegeld (Ef.1:13-14) en dat is niet ongedaan te maken. Werk jullie redding uit … In het Grieks staat er letterlijk zoiets als het werkwoord ‘neerwerken’. Er wordt inderdaad gesproken over werken, maar dan met het voorzetsel ‘neer’ of ‘neerwaarts’: kata. Dat woord komt heel vaak voor in het Nieuwe Testament en het betekent: bezig zijn met, of zelfs intensief of grondig bezig zijn. Nog een bijzonderheid over dat Griekse woord: in het Nederlands, en in alle andere moderne talen, is een werkwoord actief of passief. Je rijdt óf je wordt gereden. Maar het Grieks is een hele rijke taal en heeft een middenvorm (de zogeheten ‘medialis’) en daar zit zowel een actief als een passief element in. Er zijn een heleboel dingen die je overkomen, maar die je ook tot actie aanzetten. Als er een beer achter je aanloopt, ga je verschrikkelijk hard rennen. Dan ben je actief, maar het overkomt je ook. Er is weinig keuze, zoiets overkomt je. Het doet mij denken aan een plaatje dat ik eens zag en daarom noem ik dit beeld ook. Het was een soort poster met daarop een tekst. Dan zag je een wielrenner op een berg, die op een paar meter afstand wordt achtervolgd door een grote grizzlybeer. De tekst daarbij was: “Some days, it’s hard to find motivation.” En daaronder stond: “But some moments motivations finds you.” 10
Page 12
Als ik het even zo kort door de bocht mag aangeven: dat is de middenvorm. Het overkomt je én het zet je aan tot actie. Dus dat ‘neerwerken’ is dat je actief bent, omdat je in werking bent gezet. En daarbij is het idee helemaal niet dat de redding iets toekomstigs zou zijn en waar jij je voor zou moeten inspannen om het te bemachtigen. Nee, de redding is een feit en vanuit dat gegeven zijn wij daarmee bezig en worden we in actie gezet. Het is dus zowel passief als actief. Vrees en beven Filippi 2 12 … werk jullie redding uit met vrees en beven … Nu begrijp ik wel waarom deze tekst nogal eens wordt aangehaald door mensen die zeggen: “Zie je nu wel?! Je kunt er nooit zeker van zijn. Zeker als je je realiseert welke woorden hier gebruikt worden; ‘vrees en beven’ zijn al veelzeggend.” Maar weet u wat hier in het Grieks staat? Het woord voor ‘vrees’ is phobos. Daar is ons woord ‘fobie’ van afgeleid. Het woord voor ‘beven’ is tromos en daar is ons woord ‘trauma’ van afgeleid. Paulus praat ons dus een fobie en een trauma aan. Kan dat positief zijn? Ja, dat is heel positief, maar niet zoals dit meestal wordt opgevat. Dit is geen “vrees en beven” vanwege onzekerheid over de redding. Nee, die gedachte is faliekant fout, want dan heb je de hele strekking niet begrepen. Het is precies omgekeerd; het gaat er juist om dat de redding absoluut gegarandeerd is. Er staat niet alleen in de Filippenzen-brief dat God belooft dat “elke knie gaat buigen en elke tong zal belijden”. Het staat er nog sterker, want dit is ontleend aan Jesaja 45:23. Daar staat zelfs dat God dit gezwóren heeft en dat doet Hij niet vaak. Een paar keer lees je dat God een 11 eed zweert. En aangezien men bij een eedzwering de Allerhoogste aanroept, zweert God dus bij Zichzelf. Vandaar een dubbele zekerheid. Als God belooft, is het vast. Maar als Hij iets zweert, is dat juist om te doen blijken dat het absoluut vast is. Zo wordt het in de Hebreeën-brief (6:16-18) uitgelegd en benadrukt. Wat Paulus hier in Filippi 2 aangeeft, is dat de redding absoluut zeker is en ‘wee je gebeente’ dat je van die zekerheid ook maar iets afhaalt. Dus dat je voor Die GOD zo’n ontzag hebt dat je bang bent om afbreuk te doen aan Zijn belofte, aan hetgeen Hij zelfs zweert bij Zichzelf. En dat je beeft voor de geweldige kracht van wat Híj vermag. God heeft alles in Zijn hand: Hij staat aan het begin, Hij werkt alles uit en Hij staat aan het eind. “Van den beginne verkondigde Hij reeds de afloop” (Jes.46:10). Met Die GOD hebben we te maken. En als Hij dat belooft, zelfs zwéért … denk erom dat je er niks vanaf doet! Door foutief vertalen (zoals de NBV-vertaling in deze) wordt een van God gegeven zékerheid ‘op losse schroeven gezet’. De redding is gegarandeerd en voor ons zelfs een gerealiseerd feit. Wat geweldig dat je zo’n God hebt, dat je inderdaad bibbert! Zoals je dat soms kunt hebben bij natuurverschijnselen; dat je bijvoorbeeld de donder hoort en de bliksem ziet en beeft. En dat is nog maar íets van Zijn scheppingswerken. Hoe groot moet God Zelf dan wel niet zijn? 12
Page 14
Ontzagwekkend, wát een GOD! En als Hij zo’n geweldige uitkomst belooft, wie ben ik als klein schepseltje om daar iets van af te doen? Ziet u dat het een totaal andere benadering is dan die ons in de vertaling voor ogen wordt geschilderd? Want God is het, Die inwerkt Filippi 2 12 … werk jullie redding uit met vrees en beven, 13 want God is het, Die inwerkt in jullie, zowel het willen als het werken, voor Zijn welbehagen. Wij, mensen, worden steeds kleiner. Met welke God hebben wij van doen? God heeft onze ogen, oren en harten geopend voor Zijn Woord. Zodat we gehoor geven aan dat wat Hij te melden heeft, als een gevolg van wat Hij gedaan heeft. Want als Hij je ogen niet heeft geopend, zie je niks. En als Hij je oren niet heeft geopend, versta je er niets van en dan zal het nooit landen in je hart. Over Díe God hebben we het. ‘Maar een mens heeft toch een vrije wil?’ Vergeet het maar. Weet je Wie een vrije wil heeft? God! Als Hij jouw ogen wil openen, dan doet Hij dat. En als Hij zegt dat je nog even moet wachten? Geen zorgen, want Hij gaat elk hart openen, dat is juist het geweldige. Dat is dat Goede Bericht, de blijde tijding. Maar alles op Zijn tijd. En wat een voorrecht als je bij die eerstelingen mag horen. Is dat een verdienste? Nee, natuurlijk niet. Hij roept op Zijn tijd en als je Hem nu mag kennen, prijs Hem! 13 God is het die inwerkt in jullie, zowel het willen als het werken, voor Zijn welbehagen … Dat betekent dat er geen enkele factor is (onwil van de mens of tegenwerking), die Gods plan kan dwarsbomen. Daarom staat de uitkomst vast. Het is solide. Daar kan geen mens, geen schepsel, ook maar iets aan af- of toedoen. Toedoen snap ik sowieso niet, want wat valt er aan iets dat alomvattend is nog toe te doen? Maar gelukkig valt er ook niets aan af te doen. De onwil van een mens, of welk schepsel dan ook, verhindert God niet en dat is geweldig! Dus we hebben het over GOD en Hij werkt het willen en het werken uit. Ziet u hoe ontzagwekkend God hier wordt neergezet? Weet je wat de bedoeling is? Dat je gaat vrezen en beven met vreugde, want als je zo’n God mag kennen dan weet je dat er niets mis kan gaan. Hij heeft ons leven in Zijn hand en de hele schepping is onder Zijn controle. God is GOD Filippi 2 14 Doet alles zonder mopperen en redeneringen … Er zijn nogal wat varianten op mopperen, zoals murmureren (een wat oudere versie) of morren. En Paulus heeft het over redeneringen, die dan weer het gevolg zijn van dat mopperen. Wat is mopperen? Mopperen is redeneren zonder God. En wat betekent dat? Als je moppert, denk je dat er dingen fout gaan, dan ben je niet tevreden over de gang van zaken. Er zijn volkeren die bekend staan om het mopperen. Nederlanders zijn daar één van, ze hebben de naam dat ze heel graag klagen. We 14
Page 16
zijn één van de meest bevoorrechte volkeren ter wereld, maar we doen niets liever dan klagen over ‘weet ik wat allemaal’. Voor veel mensen is Filippi 2:14 theorie, maar het gaat er juist om dat het de praktijk wordt. Als God GOD is over wát zou ik dan mopperen? Over dingen die fout gaan, dingen die allemaal niet zouden moeten gebeuren? Het woord ‘God’ (Grieks: Theos) betekent: de Plaatser, Degene Die alles op Zijn plek zet. Als iets plaatsvindt, komt dat omdat het een plaats kríjgt; Wie geeft het een plaats? Niet dat alles al ‘goed’ is, maar God máákt het goed en Hij gaf het in ieder geval een plek en ruimte. God is de Plaatser, dus wat zal ik mopperen? Weten dat Hij GOD is, maakt mij dankbaar. Een mens kan zich heel wat zorgen maken; over hoe het morgen zal gaan of volgende week, op je werk, in het gezin of in het huwelijk. Maar we zingen: “He’s got the whole world in His hands.” Ik formuleer het misschien wat vreemd, maar: leef uit het volle rendement van die waarheid. Laat het je niet ontglippen en ga niet mee met de hele klagende wereld … Zelfs als ze vragen hoe het gaat: ‘Nou, ik mag niet klagen.’ Maar dat is óók een klacht. Ik mag niet klagen … Ik zou het graag willen, maar ik mág het niet … Dat is mijn klacht. We doen niet anders dan reductie plegen op de grootste waarheden die er zijn. En we leven daarmee feitelijk zo verschrikkelijk beneden onze stand. Ik weet dat er van alles tegen kan zitten. Er kunnen grote moeiten zijn en ik bedoel daar niks van af te doen, begrijp me goed. Maar als je GOD kent, kun je Hem danken in alles, dat is niet overdreven. 15 In deze brief lees je in een later hoofdstuk, dat Paulus op een gegeven ogenblik zegt: “Ik zeg het wenende”. En dan staat er dat hij het heeft over bepaalde mensen, die wandelen als vijanden van het kruis. Dus Paulus’ hart was niet apathisch, cynisch of stoïcijns, alsof de situaties hem niet in beweging brachten, maar hij had ondanks alles vrede. Alles komt goed. Zo is het. God plaatst de dingen. Vandaar ook dat Paulus zegt: “Doet alles zonder mopperen en redeneringen …”. Waarom? Heel logisch: God is GOD en Hij beschikt en geeft alles een plek. Onkreukbaar en ongekunsteld Filippi 2 15 … opdat jullie onkreukbare en ongekunstelde kinderen van GOD zouden worden … ‘Opdat’ geeft aan wat het beoogde doel is van alles doen zonder mopperen en redeneringen. Paulus noemt vervolgens twee kenmerken in een negatief gestelde vorm: twee woorden die beginnen met ‘on-’. Dat doet hij om het contrast aan te geven: onkreukbaar en ongekunsteld. De bewustwording van het feit dat God GOD is en alles een plaats geeft, betekent dat je Hem kunt danken in alles en niet als een mopperaar door het leven gaat. Dat is trouwens Filippi 4: “je schikt je in de dingen”. Er zit zelfs in het Nederlands nog de gedachte achter, dat je er schik in kunt hebben. Maar ook al snappen we er niets van: Hij weet het veel beter, Zijn weg is altijd het beste voor ons. En, waarachtig, op het moment dat je zo in 16
Page 18
geloof gaat denken en spreken, komt er vrede in je hart. Want dat is de grond. ‘Onkreukbaar’ is in de NBG-vertaling ‘onberispelijk’. Dat roept de associatie op van perfectie, perfecte mensen, maar daar gaat het niet om. ‘Onkreukbaar’ wil zeggen: integer, betrouwbaar. Je bent een kind van God en je weet dat God je Vader is. Hij zorgt voor je en staat garant voor de goede afloop. Sta daarop, want op het moment dat je gaat mopperen, dan ben je in feite inconsequent, want dat matcht niet met elkaar. Dan ben je geen onkreukbaar kind van God. Het doet niks af aan het feit dat je een kind van God bent, maar het is niet geloofwaardig, laten we wel wezen. Paulus gebruikt ook het woord ‘ongekunsteld’. Het Griekse woord dat hier staat, komen we ook tegen in Matteüs 10:16, waar staat: “weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven”. Het woord dat hier vertaald wordt met ‘argeloos’, wordt in Filippi 2:15 vertaald met ‘onbesmet’. Dat is jammer, want er staat in het Grieks hetzelfde woord. ‘Argeloos’ wil zeggen: ongecompliceerd. Ongecompliceerd is iemand die zegt: God is GOD en Hij is mijn Vader. Noem me dan maar ‘simpel’, maar ik leef daaruit. En dat de hele wereld het anders ziet, is hun zorg. Ongecompliceerde kinderen van God … Er zijn veel mensen die een complex leven hebben, maar dat is omdat ze vaak zo complex redeneren, ze doen zo moeilijk. Sommige mensen zullen mij misschien nu in hun hart verwijten: dat vind ik maar simplistisch. Maar dat bedoel ik; het ís simpel! Het is heel ongekunsteld. God is GOD en Hij zorgt voor mij en Hij geeft wat ik nodig heb. Elke dag. Vandaag, morgen en overmorgen ook. We weten inderdaad niet wat ons gaat overkomen. Maar we weten wel dat 17 Hij er vandaag, morgen en overmorgen is. En Hij geeft ons niet vandaag wat we morgen nodig hebben. Nee, dat geeft Hij morgen. Je had destijds een liedje van Paul van Vliet: “Veilig achterop”, wellicht dat u het kent. Het gaat zo: “Veilig achterop bij vader op de fiets. Vader weet de weg en ik weet van niets.” Het is een heel leuk liedje, waarin hij herhaaldelijk zingt dat hij inmiddels een volwassen man is en door het leven raast. Hij heeft het moeilijk met veel zorgen en dan spreekt hij steeds de wens uit: “Kan ik nou vandaag niet weer eens even net als toen …”. God weet de weg. Stel, als een ongecompliceerd kind van God, volledig je vertrouwen op Hem. Onbesmet Filippi 2 15 … onbesmet te midden van een krom en verdraaid geslacht … Dit is de derde negatief gestelde formulering op rij in deze tekst: onbesmet. De hele omgeving waarin we vertoeven, wordt gekenmerkt door onvrede en gemopper. Logisch, ze kennen God niet als GOD. Ze zijn misschien wel religieus, maar ze kennen God niet als Degene Die alles plaatst. En als je jezelf daar altijd onder bevindt, word je heel gemakkelijk besmet door dat soort gedachtegangen. Een krom en verdraaid geslacht … Dat is de wereld om ons heen; krom en verdraaid in hun denken. In Romeinen 1:21 lees je (NBG18
Page 20
vertaling): “Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.” En Spreuken 9:10: “De vreze des HEREN is het begin der wijsheid …”. Het is onverstandig om God niet als GOD te verheerlijken en te danken, maar bovendien wordt het heel donker, want je hebt namelijk geen vrede meer. Je denkt dat je het zélf allemaal moet rooien en daar word je niet blij van. Te midden van een krom en verdraaid geslacht … Wat Paulus in dit tekstgedeelte aangeeft, is dat wij ons in de wereld onderscheiden. Wij zijn kinderen van God, we denken en leven ánders. We hebben een heel ander uitgangspunt. Er is veel onrecht in de wereld en politiek en maatschappelijk moet er zonodig veel aan worden gedaan. Maar onze roeping is níet om de wereld te veranderen. Laat ik u dit vertellen: de wereld om ons heen is krom en verdraaid, dat gaat u niet veranderen en dat ga ik ook niet veranderen. Dat is niet onze roeping. We leven ons leven en we weten Wie Híj is. Schijnen als sterren Er staat nog bij in Filippi 2: 15 … waarin jullie schijnen als sterren in de wereld … Een ster maakt niet dat de nacht verdwijnt, de sterren onderscheiden zich juist. Sterker nog, je ziet een ster alleen maar schitteren doordat het donker is. 19 Weet u wat er gebeurt als de zon eenmaal opkomt? Ik bedoel dit dubbelzinnig. Als de ‘zon’ opkomt – de zon der gerechtigheid (Maleachi 4:2) – wordt de duisternis verdreven en wordt het licht in deze wereld. Maar zover is het nog niet. Nu is het nacht en dat gaat niet veranderen. Sterker nog, we weten dat het alleen maar donkerder zal worden. Dat geeft ons echter de gelegenheid om des te meer te schitteren en te shinen. Hoe? Dat staat er ook bij: 16 … [het] Woord van leven hooghoudend … Dat verklaart meteen wat het licht is dat wij hebben. Dat is niet dat we netjes doen of fatsoenlijk zijn, of dat we zo actief zijn om de wereld te verbeteren. Het licht wat ons uniek maakt, is de Boodschap die we hebben. Dat is het licht dat in onze ogen straalt en als je daarop gefocust bent, ga je schitteren. Niet omdat je je best doet, maar het is een reflectie. Johannes 1:4 geeft aan: “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen …”. Je oog is daarop gericht. Dat Woord is álles. Het is levend en het spreekt van léven. Het maakt doden levend en spreekt van onvergankelijk leven; van Hem Die de dood eens en voor altijd heeft overwonnen en Die garandeert dat de dood teniet gedaan zal worden (1 Korinthe 15:26). Niet mopperen, niet zaniken, niet zeuren, niet zemelen. Het loutere feit dat we voor dit ene fenomeen zoveel woorden hebben is op zich ook wel veelzeggend, denk ik dan. Dat Woord van leven houden we hoog. Dat is wat we hebben. Dat is het licht en daarin onderscheiden we ons. Omdat we Die God kennen, kunnen wij ons onderscheiden. In die zin dat we daar het oog op richten, daar de mensen op mogen wijzen en zo rijk mogelijk leven. Elke dag. Weet u, het is geweldig om zo’n leven te 20
Page 24
In deze tijd, die ligt tussen de misstap en het ongeloof van Israël en hun uiteindelijke bekering en herstel, is redding naar de natiën gegaan (Hand.28:28; Rom.11:11-12). Als aan ons, gelovigen uit de natiën, de vraag gesteld wordt wat het evangelie is, dan zouden wij bij Paulus te rade gaan. Hij is de apostel van de natiën (Rom.11:13; 1 Tim.2:7; 2 Tim.1:11). Deze uitgave brengt het evangelie naar voren, dat Paulus “mijn evangelie” noemt (Rom.2:6, 16:25; 2 Tim.2:8).

Wat is het evangelie?


Page 0
Page 6
Elke knie zal buigen Elke knie en elke tong De verzoening van het heelal (slot) 69-72 72-74 74-77 De Bijbelteksten zijn een meer letterlijke (werk)vertaling, tenzij anders aangegeven. Bronnen: scripture4all.org en geschriften.nl. En de Statenvertaling © 1977 Nederlands Bijbelgenootschap 4 INLEIDING Wat zou uw antwoord zijn op bovenstaande vraag? Wanneer je dit aan ‘de gemiddelde christen’ zou vragen, zal er waarschijnlijk een antwoord op komen zoals: “dat Jezus Christus gestorven is voor mijn (of: onze) zonden”. En dat is natuurlijk zo (1 Kor.15:3). Maar het antwoord is nogal beperkt en zou ook weer andere vragen moeten oproepen, zoals: • Waarom is het een goed bericht (>evangelie) dat Iemand gestorven is? De Schrift leert immers zelf dat er “meer” is, Hij is namelijk ook opgewekt (Rom.8:34). • En, als Hij stierf voor mijn of onze zonden, wie is “mijn” of wie zijn “onze”? Allemaal relevante vragen, lijkt me. Daarnaast is het zo dat het begrip ‘evangelie’ vaak wordt gereserveerd voor “de nieuwtestamentische boodschap”, maar ver voordat onze Heer naar deze aarde kwam, wordt er in de bijbel al gesproken over evangelie: Galaten 3 8 En de Schrift, die tevoren ziet, dat God de natiën uit geloof rechtvaardigt, evangeliseert van tevoren aan Abraham: In jou zullen al de natiën gezegend worden. Goed bericht Ons Nederlandse woord evangelie is een woord dat is overgenomen uit het Grieks (euaggelion). Het is opgebouwd uit twee woorddelen: eu = wel, goed en aggelion = boodschap, bericht. Het evangelie is een goede boodschap of een goed bericht. In de letterlijke weergave van Galaten 3:8, zien we dat Abraham alreeds van God een goed bericht ontving, namelijk dat in hem alle 5
Page 8
natiën gezegend zouden worden. Maar we zouden nog verder terug kunnen gaan naar de eerste bladzijden van de bijbel, waar God, nadat Eva is verleid, tot de slang zegt dat uit haar (>Eva) Iemand zou voortkomen, van wie wordt gezegd dat Hij de kop van de slang zou vermorzelen. Dit is een vooruitwijzing naar de komst van de Messias, die de tegenstander (>satan) zou verslaan. Dit werd al geëvangeliseerd aan het begin van de bijbelse geschiedenis. Het begrip evangelie is dan ook niet alleen gereserveerd voor het nieuwe testament. Aan wie? Het lastige aan het behandelen van een onderwerp als dit, is dat het antwoord op de vraag: “wat is het evangelie?” afhankelijk is van aan wie het wordt gevraagd. Ook het tijdstip waarop de vraag gesteld wordt, is belangrijk. Ter illustratie geef ik een belangrijk voorbeeld uit de beginperiode in Handelingen. Daar is het Petrus die zich richt tot het volk Israël. Hij spreekt hen aan met: “Joodse mannen” (2:14), “Israëlitische mannen” (2:22; 3:12) en zegt tot hen: Handelingen 3 19 Bezin je dan en keer om, opdat jullie zonden uitgewist worden, zodat er perioden van verfrissing zullen komen van het aangezicht van de Heer, 20 en dat Hij de Christus, die voor jullie voorbestemd is, Jezus, zal zenden, 21 die de hemel moet ontvangen, tot op de tijden van het herstel van alle dingen, waarvan God spreekt door de mond van Zijn heilige profeten, die vanaf de aeon1 zijn. __________________________________ 1 Aeon, Grieks: aiōn. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 6 Aan Israël Aan Israël werd verkondigd, dat Jezus Christus, hun Messias, die zij hebben gekruisigd en gedood, door God is opgewekt. Zij hadden Hem verworpen, maar wanneer zij zich als volk zouden bezinnen en bekeren, dan zou God de Messias terugsturen om Zijn Koninkrijk te vestigen en zo alles te herstellen waarvan de profeten gesproken hebben. “De vervallen hut van David” (Amos 9:11) zou hersteld worden en de Messias zou zitten op de troon van Zijn vader David en Koning zijn over Israël tot in de aeonen (Luk.1:32). Beperkt in adressering en tijd Dit evangelie, dat genoemd wordt het evangelie van het Koninkrijk (Matth.24:14) en het evangelie van de besnijdenis (Gal.2:7), is een boodschap met een specifieke doelgroep, namelijk Israël, maar ook voor een specifieke tijdsperiode. De boodschap was relevant in het begin van de Handelingen periode en zal dit wéér zijn in de toekomst. Maar nú wordt niet aan Israël gepredikt, dat, wanneer zij zich als volk bekeren, de Messias zal terugkeren. Concreet Laten we dit eens concreet maken. Stelt u zichzelf voor dat u ergens in de afgelopen 2000 jaar aan Joden het evangelie wilde vertellen. Dan zou u hen opgezocht hebben. Nú is het welllicht het meest voor de hand liggend om in het vliegtuig te stappen om het land Israël te bezoeken, maar dat was tot relatief kort geleden niet zinvol, omdat in het land dat we nu weer Israël noemen, niet of nauwelijks Joden woonden. Zij waren verstrooid onder de natiën. Daar bevindt zich overigens een groot deel nu nog steeds. Maar waar u ook ging en zich zou wenden tot dit volk, zou u hen dan de boodschap verkondigen waarmee Petrus zich in Handelingen 3 tot 7
Page 10
hen wendt? Dat zou misplaatst zijn, die boodschap is namelijk niet voor deze tijd bestemd. Redding naar de natiën In deze tijd, die ligt tussen de misstap en het ongeloof van Israël en hun uiteindelijke bekering en herstel, is redding naar de natiën gegaan (Hand.28:28; Rom.11:11-12). God verzamelt Zich nu uit alle natiën, zonder onderscheid, een volk voor Zijn Naam (Hand.15:14). In de letterlijke zin is dit geen volk (>natie), maar een groep die verzameld wordt uit alle natiën (Rom.10:19). Dit gezelschap deelt dan ook niet in de positie van het volk Israël, maar krijgt deel aan de Christus. In het Hebreeuws: de Messias. Zij delen dus in de positie van de Messias van Israël. Dit gezelschap wordt de ecclesia, het lichaam van Christus genoemd (Ef.1:23), omdat zij één (lichaam) zijn met Christus. Zij delen in alles wat Hem toekomt en worden dan ook mede-erfgenamen (>samenlotbezitters) (Rom.8:17; Ef.3:6) en mede-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus (Ef.3:6). Paulus, apostel van de natiën Deze boodschap van het lichaam van Christus, was onbekend gebleven (>verborgen) en werd geopenbaard aan Paulus (Ef.3:5; Kol.1:26). Het is Paulus die het woord van God tot volheid bracht en completeerde (Kol.1:25). Hij is dan ook de apostel, door wie God Zijn volledige plan met heel Zijn schepping ten volle onthult. Als aan ons, gelovigen uit de natiën, de vraag gesteld wordt wat het evangelie is, dan zouden wij bij Paulus te rade gaan. Hij is de apostel van de natiën (Rom.11:13; 1 Tim.2:7; 2 Tim.1:11). Ik wil dan ook in de komende hoofdstukken het evangelie naar voren brengen, dat Paulus noemt: “mijn evangelie” (Rom.2:6, 16:25; 2 Tim.2:8). Maar eerst zullen we bezien wat de overeenkomsten én de verschillen waren in de bediening van Paulus en ‘de Twaalf ’. 8 Overeenkomsten tussen Paulus en de Twaalf Paulus spreekt op verschillende plaatsen over zijn roeping en benadrukt dat die los stond van de roeping van de Twaalf 2. Voordat we deze verschillen gaan bezien, maar ook de onderlinge overeenstemming die er onder de apostelen was over deze verschillen in roeping, wil ik eerst laten zien wat de overeenkomsten in hun boodschap zijn. Want die zijn er natuurlijk ook. 1 Korinthe 15 1 Ik maak jullie bekend, broeders, het evangelie dat ik aan jullie evangeliseer, dat jullie ook ontvingen, waarin jullie ook staan, 2 waardoor jullie ook gered worden ... 3 Want ik lever in de eerste plaats aan jullie over, wat ik ook ontving, dat Christus stierf voor onze zonden, naar de Schriften, 4 en dat Hij werd begraven, en dat Hij is opgewekt, op de derde dag, naar de Schriften … Historische feiten Hier schetst Paulus in een paar zinnen de historische feiten waar het allemaal om draait in het evangelie. Dat Christus stierf, werd begraven en werd opgewekt, is de basis van het evangelie. En het was allemaal voorzegd in de Hebreeuwse Geschriften en dus ook “naar de Schriften”. 5 … en dat Hij werd gezien door Kefas, vervolgens door de Twaalf. 6 Vervolgens werd Hij, bij één enkele gelegenheid, gezien door meer dan vijfhonderd broeders, van wie het merendeel tot op dit moment nog in leven is, maar sommigen ook, zijn ontslapen. __________________________________ 2 De twaalf leerlingen van de Heer, later de twaalf apostelen, ook wel genoemd ‘de twaalven’ (1Kor.15:4). 9
Page 12
7 Vervolgens werd Hij gezien door Jakobus, daarna door al de apostelen. 8 En het laatst van allen werd Hij ook door mij gezien, als het ware door een ontijdig geborene. 9 want ik ben de minste van de apostelen, niet toereikend om een apostel genoemd te worden, omdat ik namelijk de ecclesia van God vervolgde. 10 Maar in de genade van God ben ik, wat ik ben, en Zijn genade, die in mij is, is niet voor niets geweest, want ik zwoeg bovenmatiger dan zij allen (echter niet ik, maar de genade van God die met mij is). ABC? Wat Paulus hier naar voren brengt, wordt wel eens het ABC van het evangelie genoemd. Het fundament van het evangelie is dat Christus stierf (A), en dat Hij werd begraven (B) en dat Hij werd opgewekt (C). Maar let op, vers 5 vervolgt met “en dat” en daarom hoort dit ook nog bij het fundament van het evangelie. Het is dus eerder ‘het ABCD van het evangelie’. Wat Paulus in vers 5-10 naar voren brengt, is dat er talloze getuigen zijn van het feit dat Christus is opgewekt. Hij stelt het, als een jurist, onder bewijs. Onder de Korinthiërs waren er namelijk die zeiden dat er geen opstanding is (:12). En Paulus zegt als het ware: “velen die Hem als de opgestane hebben gezien, zijn nog in leven, je kunt het zo bij ze navragen”. 11 Hetzij ik, dan, hetzij dan zij, zó proclameren wij, en zó geloven jullie. Overeenkomst Zie daar de overeenkomsten tussen de boodschap van de Twaalf en de boodschap van Paulus. Er zijn verschillen, jazeker, maar zowel 10 het evangelie van de besnijdenis, als het evangelie van de voorhuid 3 (Gal.2:7), zijn gebaseerd op wat Paulus in de eerste verzen van 1 Korinthe 15 naar voren brengt, de feiten rond de dood en opstanding van Christus. 1 Korinthe 15 spreekt van opstanding en levendmaking. Het is een belangrijk hoofdstuk als we het hebben over het evangelie dat Paulus bekend mocht maken. We zullen daar dan ook t.z.t. nog op terugkomen, maar in het volgende hoofdstuk wil ik eerst naar de Galaten-brief, om het onderscheid te laten zien tussen de boodschap van Paulus en die van de Twaalf. Paulus’ roeping Paulus spreekt in zijn brieven op een aantal plaatsen uitgebreid over zijn bediening als apostel van de natiën. Hij benadrukt hierbij dat hij zijn evangelie niet van mensen had ontvangen, en ook vooral niet van de Twaalf, die discipelen van Jezus waren geweest in Zijn omwandeling op aarde. Naast de overeenkomsten die er zijn tussen de boodschap van Paulus en die van de Twaalf, zijn er ook verschillen. Paulus bespreekt deze met name in de eerste hoofdstukken van de Galaten-brief. Galaten 1 11 Want ik maak aan jullie het evangelie bekend, broeders, dat door mij geëvangeliseerd wordt, dat het niet naar de mens is. 12 Want ik ontving het ook niet van een mens, noch werd ik erin onderwezen, maar door onthulling van Jezus Christus. __________________________________ 3 Statenvertaling: “Maar daarentegen, toen zij zagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der besnijdenis …” (Gal.2:7). 11
Page 14
Direct van Christus ontvangen Paulus had zijn evangelie en bediening rechtstreeks van Christus ontvangen. Hij had het niet van anderen ontvangen, zoals de Twaalf. Hoe logisch zou het geweest zijn, als dit wel zo was geweest, menselijkerwijze geredeneerd? De Twaalf waren door Jezus van Nazareth uitgekozen om Zijn discipelen te zijn en hadden enige jaren nauw met de Heer opgetrokken. Maar Paulus werd niet door hen onderwezen, de Heer had voor hem een ander apostelschap. Hij werd geroepen door de opgewekte Christus, vanuit de hemel. De Heer was op aarde gezonden tot Israël. Zijn roeping bestond eruit dat Hij zou gaan tot Israël en dat een gelovig Israël zou worden tot een priesterlijk koninkrijk dat alle volkeren zou onderschikken en onderwijzen (Ex.19:6). Mattheüs 15 24 En Hij antwoordde, en Hij zei: Ik ben slechts afgevaardigd tot de verloren schapen van het huis van Israël. Toen Jezus Zijn discipelen afvaardigde, kregen zij exact dezelfde opdracht als de missie die Hij zelf had: Mattheüs 10 5 Jezus vaardigt deze twaalf af, en Hij geeft hen opdracht, zeggende: Ga niet op een weg van de natiën, en ga niet tot een stad van Samaritanen; 6 maar ga veel meer naar de verloren schapen van het huis Israël. Paulus geroepen De Twaalf werden op aarde gezonden tot Israël. Maar toen Israël niet geloofde en ook de aan hen verkondigde opgewekte Christus verwierp, riep God een andere apostel: Paulus. Paulus werd niet geroepen door Jezus op aarde, maar door de opgewekte Christus vanuit de hemel. Paulus ging weliswaar tot de Joden, lezen we in 12 het boek Handelingen, maar aan hen predikte hij niet, zoals Petrus, dat, wanneer zij zich zouden bekeren, de Messias zou terugkeren om Zijn Koninkrijk te vestigen (Hand.3:19-21). Paulus wist dat Israël zich niet zou bekeren en verkondigde hen dat redding naar de natiën ging en dat hij zich, als apostel van de natiën, tot de natiën zou wenden (Hand.13:46-47, 28:28). Paulus had een roeping die los stond van die van de Twaalf. Galaten 1 15 Maar toen God, die mij vanaf de buik van mijn moeder afgezonderd heeft en mij door zijn genade riep, er een welbehagen in had 16 zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik het evangelie van Hem onder de natiën zou brengen, ging ik niet onmiddellijk te rade bij vlees en bloed … Buiten het land Paulus werd geroepen op de weg naar Damascus. Ook weer zo’n tegenstelling met de Twaalf: niet in het land, maar buiten het land. De Heer riep hem vanuit de hemel (Hand.9) en zijn roeping was om het evangelie van Hem onder de natiën te brengen. Niet aan één specifiek volk, Israël, zoals de Twaalf, maar aan alle natiën, zonder onderscheid. Dat was anders dan bij de Twaalf en daarom ging hij niet bij hen (>vlees en bloed) te rade. 17 … ook ging ik niet op naar Jeruzalem naar hen, die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië, en vandaar keerde ik weer terug naar Damascus. De stad van de grote Koning Paulus onderstreept hier dat zijn bediening los stond van die van de Twaalf. Hij ging ook niet naar Jeruzalem, het hart van Israëls godsdienst en het hoofdkwartier van de Twaalf. Jeruzalem zou immers de stad van de grote Koning zijn (Matth.5:35), waar de 13
Page 16
troon van de Messias zou staan en is daarmee model voor de vestiging en openbaring van het Koninkrijk. Paulus ging naar Arabië, waarvan hij later in de Galaten-brief zegt, dat daar de berg Sinaï ligt (4:25). Blijkbaar is Paulus naar Sinaï gegaan, waar hij net als Mozes, woorden van God heeft ontvangen. 18 Vervolgens, na drie jaar, ging ik op naar Jeruzalem, om mijn geschiedenis aan Kefas te vertellen, en ik verblijf vijftien dagen bij hem. 19 En ik nam geen ander van de apostelen waar dan alleen Jakobus, de broer van de Heer. Paulus en Petrus Pas na drie jaren ging Paulus naar Jeruzalem en bezocht Petrus (>Kefas, Joh.1:43). Wat hij bij Petrus ging doen, wordt door de meeste vertalingen gemist. Paulus kwam om aan Petrus zijn verhaal te vertellen. Hij deed verslag van zijn roeping en kwam dus niet bij Petrus om zich door hem te laten informeren. Paulus werd niet door Petrus, hier als vertegenwoordiger van de Twaalf, onderwezen, maar vertelde hem van de bediening die hijzelf van de opgewekte Christus had ontvangen. Petrus heeft hier in de aanvang grote moeite mee gehad (Gal.2:11-15), wat natuurlijk goed voor te stellen is. Zijn verwachting van een spoedige wederkomst van de Heer, moest hij bijstellen. En met zijn strikt Joodse opvoeding heeft hij veel moeten bijleren (Hand.10). In zijn laatste brief spreekt hij zijn instemming en waardering uit voor Paulus en zijn boodschap (2 Petr.3:15-16). Galaten 1 21 Vervolgens ging ik naar de streken van Syrië en van Cilicië. 22 En ik was aan de ecclesia's van Judea, die in Christus zijn, van aanzien onbekend. 23 Alleen hoorden zij: hij, die ons eens vervolgde, brengt nu het 14 evangelie van het geloof, dat hij eens te gronde richtte. 24 En zij verheerlijkten God in mij. Consensus Paulus verbleef, in overeenstemming met zijn bediening, voornamelijk in het buitenland. Men wist in Judea alleen van horen zeggen wie Paulus was en van zijn ommekeer. Veel later is Paulus wel naar Jeruzalem gegaan en heeft daar een ontmoeting gehad met Jakobus, Petrus en Johannes. Een bijeenkomst waarin met betrekking tot hun bediening, plechtige afspraken werden gemaakt, die met een handdruk werden bezegeld. Eensgezindheid over twee evangeliën De eerste twee hoofdstukken van de Galaten-brief geven ons veel informatie over de roeping van Paulus en de verschillen tussen zijn bediening en die van de Twaalf. Paulus legt die nadruk in deze brief, omdat de Galaten gelovigen uit de natiën waren en er leraren waren binnengekomen die de Galaten wilden verjoodsen (>judaïseren, Gal.2:14). De Galaten die Paulus’ evangelie van de genade van God hadden ontvangen en omarmd, werden nu door deze valse leraren belast met de boodschap dat zij, om rechtvaardig te leven, nu wel de Joodse wetten (Gal.5:4) en rituelen moesten onderhouden (4:10). Die Joodse boodschap, welke door Paulus het evangelie van de besnijdenis wordt genoemd (2:8), is niet voor hen, gelovigen uit de natiën, en is dus volkomen misplaatst. Galaten 2 1 Vervolgens ben ik na verloop van veertien jaar weer opgegaan naar Jeruzalem, met Barnabas, en ik neem ook Titus mee; 2 en ik ging op, op grond van een openbaring. En ik legde aan hen het evangelie voor, dat ik onder de natiën proclameer, afzonderlijk 15
Page 18
echter aan hen, die in aanzien waren, opdat ik niet voor niets aan het rennen ben, of liep. Paulus naar Jeruzalem Paulus blijft ook hier benadrukken dat zijn bediening los stond van Jeruzalem. Pas na verloop van veertien jaar ging hij weer naar deze stad, die model staat voor de openbaring van het Koninkrijk. Hij ging ook niet op verzoek van de Twaalf, maar op grond van een openbaring. De Heer Zelf had hem gezonden. Het verslag van de vergadering die daar plaatsvond, vinden we in Handelingen 15. Ook daar was, net als in de Galaten-brief, het onderwerp, of gelovigen uit de natiën moeten worden belast met Joodse wetten en inzettingen. Het korte antwoord is: nee (Hand.15:19). Eensgezindheid Het misverstand dat uit het voorgaande in Galaten 1 zou kunnen ontstaan, is dat Paulus geen achting had voor de Twaalf en hun bediening. Maar het tegendeel is waar en dat blijkt ook wel. Paulus verkondigde zijn evangelie aan wie het maar wilde horen, maar deed dat afzonderlijk aan hen, die in aanzien waren: de apostelen in Jeruzalem. Hij stuurde niet aan op een geschil of onenigheid, maar zocht naar hun instemming in de verschillen van bediening. Het zou een ramp zijn geweest als er tweedracht zou zijn geweest onder de apostelen van Christus. Galaten 2 ... 6 Maar wat hen betreft, die in zeker aanzien waren (wat zij eens waren is voor mij van geen enkel belang, God ziet de persoon niet aan) aan mij hebben zij, die in aanzien zijn, niets voorgelegd. 7 Maar integendeel: wanneer zij weten, dat aan mij het evangelie van de voorhuid toevertrouwd is, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis, 16 8 (want Hij, die in Petrus inwerkt tot apostelschap van de besnijdenis, werkt ook in, in mij, tot dat voor de natiën) 9 en wanneer zij de genade weten, die aan mij gegeven wordt, geven Jakobus, Kefas en Johannes, die steunpilaren schijnen te zijn, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap: opdat wij tot de natiën, en zij tot de besnijdenis [zouden gaan]. Rechtstreeks van Christus Dat de Twaalf in aanzien waren, omdat zij met de Heer op aarde hadden gewandeld, was menselijkerwijze gezien logisch. Ook zaken als dat Jakobus “de broeder des Heeren” was (1:19), droegen hier aan bij. Maar voor Paulus waren die dingen niet van belang. Het stelde hun apostelschap niet boven dat van hem. Ook hadden zij niets aan hem voorgelegd. Zijn bediening kwam rechtstreeks van Christus Jezus. Harmonie En daar is overeenstemming over met de Twaalf. Jakobus, Kefas (>Petrus) en Johannes bevestigen deze bediening van Paulus door hem de broederhand te schudden: de rechterhand van gemeenschap. De Twaalf zouden zich tot het Joodse volk wenden met het evangelie van de besnijdenis. Let op dat het hier niet gaat om een beperking door landsgrenzen (Israël), maar door godsdienst (>besnijdenis). Ook toen woonden er al vele Joden in het buitenland. Maar de bediening van Paulus is onbeperkt. Niet gehinderd door welke begrenzing dan ook. Paulus zou tot de natiën gaan, alle natiën, zonder onderscheid. De bediening van Paulus is all inclusive, net als zijn evangelie! 17
Page 20
Het evangelie van het Koninkrijk Voordat ik naar het evangelie wil gaan dat Paulus was toevertrouwd, wil ik laten zien wat het evangelie van het Koninkrijk is dat aan Israël werd gepredikt en dat in de toekomst weer aan hen verkondigd zal worden. In Gal.2:7 heet dit het evangelie van de besnijdenis, zoals we al zagen. Eerder heb ik al gewezen op Hand.3:19-21 waar Petrus tot het Joodse volk zegt dat, als zij zich bezinnen en bekeren, de Christus zal terugkeren vanuit de hemel om Zijn Koninkrijk te vestigen. Natuurlijk baseert Petrus zijn woorden op de Hebreeuwse bijbel, ons oude testament. Daarin zijn deze dingen voorzegd. Maar ook de Heer Jezus Christus in Zijn wandel op aarde, en Zijn voorloper Johannes de Doper, verkondigden het nabij gekomen Koninkrijk. Mattheüs 3 1 En in die dagen kwam Johannes de Doper, en hij proclameert in de woestijn van Judea, 2 en hij zegt: Bezint u, want het koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen. Mattheüs 4 17 Vanaf dán begint Jezus te proclameren, en te zeggen: Bezint u, want het koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen. Deze boodschap wordt genoemd: het evangelie van het Koninkrijk (Matth.4:23, 9:35 en 24:14). Zowel Johannes de Doper, als Jezus, maar later ook de twaalf apostelen in het boek Handelingen, baseren zich op de oudtestamentische profeten, die profeteerden dat er een Israëlitisch Koninkrijk zou komen, met de Messias aan het hoofd, dat alle aardse koninkrijken teniet zou doen. 18 Daniël 2 In Daniël 2 wordt een droom beschreven van de toenmalige wereldheerser en koning van Babel, Nebukadnezar. Hij droomt over een beeld met een hoofd van goud, met een borst en armen van zilver, een buik en dijen van koper, met benen van ijzer en voeten deels van ijzer, deels van klei (Dan.2:32-33). Dit beeld wordt verpulverd en vermalen door een steen, die zonder mensenhanden afgehouwen wordt en deze steen vult de gehele aarde (Dan.2:34-35). Uit de uitleg die Daniël vervolgens geeft in Dan.2:36-43, blijkt dat de verschillende lichaamsdelen van het beeld en hun metalen, staan voor vier aardse koninkrijken, die, zo blijkt ook uit andere Schriftplaatsen, Babel als hoofdstad hebben. Aan deze koninkrijken komt een einde en deze aardse koninkrijken zullen opgevolgd worden door een Koninkrijk met een andere oorsprong, vanuit de hemel. Daniël 2 44 En in hun dagen van deze koningen, zal de God van de hemelen een Koninkrijk oprichten, dat tot in de aeonen niet geschaad zal worden, en het Koninkrijk zal niet aan een ander volk worden overgelaten. Het zal al deze koninkrijken verpulveren en beëindigen, en het zal standhouden tot in de aeonen. 45 Daarom heb jij gezien dat een steen van een berg zonder handen werd afgehouwen en dat die het ijzer, het koper, het klei, het zilver en het goud verpulverde. De grote God heeft aan de koning bekendgemaakt, wat er na dit gebeuren zal. En de droom is zeker en zijn uitleg betrouwbaar. De steen De steen die vanaf een hoge plaats (>berg) zonder toedoen van mensenhanden wordt afgehouwen en de aardse koninkrijken 19
Page 22
verpulvert, is een uitbeelding van het Koninkrijk dat de God van de hemelen zal oprichten, namelijk: het Koninkrijk van de hemelen (Matth.3:2, 4:17,5:3, enz.). En de verkondiging van dit Koninkrijk heet: het evangelie van het Koninkrijk. Dit Koninkrijk zal een Israëlitisch wereldrijk zijn met de Messias als Koning. Israël zal dan een priesterlijk koninkrijk zijn, dat alle volkeren zal onderschikken en onderwijzen (Ex.19:6; Jes.2:2-4; Micha 4:1-3). Een paar hoofdstukken verder, in Daniël 7, ontvangt Daniël zelf een droom van God over vier dieren die opkomen uit de zee. Ook deze vier dieren zijn een voorstelling van de vier koninkrijken (7:17,23). Hier wordt er eveneens over gesproken dat de macht van deze aardse koninkrijken beëindigd zal worden (7:9, 12). Deze aardse koninkrijken worden opgevolgd door een Messiaans Koninkrijk dat stand zal houden tot in de aeonen (>wereldtijdperken). Daniël 7 14 En aan Hem (=de Zoon des mensen, :13) werd macht verleend en achting en een Koninkrijk, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn macht is een macht van de aeon, die niet zal verlopen, en Zijn Koninkrijk zal niet beperkt worden. … 18 Maar de heiligen van de allerhoogsten zullen het Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Koninkrijk zeker bezitten tot de aeon, zelfs tot de aeon van de aeonen. … 27 En het Koninkrijk en de macht en de grootsheid van de koninkrijken onder de gehele hemelen zullen verleend worden aan het volk van de heiligen van de allerhoogsten. Zijn Koninkrijk is een Koninkrijk van de aeon, en alle machten zullen het dienen en naar het luisteren. 20 Israëlitisch wereldrijk Dit Messiaanse rijk zal een wereldrijk zijn dat geregeerd wordt door de Messias vanuit Jeruzalem. Het zal een rijk zijn met Israël, het volk van de heiligen van de allerhoogsten, als hoofd van de volkeren. Dit evangelie van het Koninkrijk was de boodschap die Johannes de Doper, de Heer Jezus en de twaalf apostelen verkondigden aan Israël. Het Koninkrijk was nabij. Als Israël zich als volk zou bekeren, zou dit Koninkrijk aanvangen. Maar dat gebeurde niet. Vanwege Israëls ongeloof en misstap, ging redding naar de natiën. Een geheim dat aeonen lang verborgen was gebleven (Ef.3:9; Kol.1:26). De troon in Jeruzalem Aan het einde van deze aeon zal dit evangelie van het Koninkrijk weer geproclameerd worden (Matth.24:14) en dan zal Israël zich bekeren en de naam van JAHWEH aanroepen. Dan zal de Messias aan hen verschijnen en vanaf de troon in Jeruzalem Zijn Koninkrijk vestigen over de gehele aarde (Joël 2:32; Zach.13:9, 14:4). Onderbreking Maar in deze onderbreking in Gods handelen met Israël, heeft God een andere apostel geroepen, met het evangelie van de voorhuid. In deze tussentijd verzamelt God Zich uit alle natiën een gezelschap dat één is met Zijn Zoon, één lichaam met Christus. Deze ecclesia deelt in alles wat aan de Christus beloofd is en Hem gegeven wordt. En dat is adembenemend veel! God gaat in Christus deze hele schepping brengen waar Hij haar hebben wil. En dat evangelie mocht Paulus onthullen! Daar gaan we in de volgende hoofdstukken mee verder. 21
Page 24
Het woord van de waarheid recht snijden In de vorige hoofdstukken heb ik uiteengezet dat er fundamentele overeenkomsten zijn in het evangelie van Paulus en de Twaalf. Maar er zijn ook verschillen in de boodschap en doelgroep. Jezus in Zijn aardse wandel en de Twaalf, hadden een andere boodschap en een andere doelgroep dan het evangelie dat door de opgewekte Christus vanuit de hemel aan Paulus was toevertrouwd. Dit is een uitermate belangrijke waarheid, die maar zelden wordt gezien en daarom ook zelden wordt toegepast. Over het algemeen maakt men geen onderscheid tussen de boodschappers en dus ook niet tussen de geadresseerden, men leest het hele nieuwe testament als “aan ons” gericht. Correcte verdeling Paulus heeft twee brieven geschreven aan zijn opvolger Timotheüs, die hij diverse keren aanspreekt met “mijn kind” (1 Tim.1:2,18; 2 Tim.1:2, 2:1). Deze brieven zijn zeer persoonlijk en Paulus rust Timotheüs toe voor de taak die hem wacht, door hem belangrijke adviezen en waarschuwingen door te geven. Toen Paulus hem, in zijn tweede brief aan Timotheüs, belangrijke aanwijzingen gaf, drukte hij hem ook op het hart om het woord van de waarheid correct te snijden. 2 Timotheüs 2 15 Beijver je jezelf welbeproefd voor God te presenteren, als een werker, die zich niet hoeft te schamen, maar die het woord van de waarheid recht snijdt. Belangrijk Timotheüs zou het woord van de waarheid correct verdelen en zich daartoe inspannen. Door dat te doen zou hij betonen dat hij welbeproefd was voor God en zich niet hoeven schamen voor zijn 22 werk. De woorden die Paulus gebruikt, tonen aan hoe belangrijk hij dit onderwerp vond. Ook wij zouden hier belang aan hechten. Misplaatst In de verzen 17 en 18 geeft Paulus een voorbeeld van Hymeneüs en Filetus die van de waarheid waren afgeweken. Zij misplaatsten een bijbelse waarheid door te zeggen dat de opstanding al heeft plaatsgevonden. Zij sneden het woord van de waarheid niet recht en daarmee was het geen woord van waarheid meer. Eerder gaf ik het voorbeeld van de Galaten, die gelovigen waren uit de natiën en die zich lieten verleiden door leraren die hen wilden ‘judaïseren’ door hen allerlei Joodse wetten en rituelen te laten onderhouden. Deze boodschap is bedoeld voor de besnijdenis en is in die zin naar de Schrift. Maar wanneer dit verkondigd wordt aan gelovigen uit de natiën, is het woord van de waarheid niet recht gesneden en daarmee misplaatst. Onderscheid Bewust of onbewust brengt iedereen die de bijbel leest, onderscheid aan in wat wel of niet voor hem bestemd zou zijn. Ik ben namelijk nog nooit iemand tegengekomen die vindt dat een broeder die de wet van Mozes heeft overtreden, gestenigd moet worden (o.a. Lev.24:16) Ook ken ik niemand die, hoe wettisch ook, alle wetten houdt die beschreven staan, zoals alle spijswetten. Of dat iemand zijn oog uitrukt, omdat zijn oog hem verstrikt (Matth.18:9), enz. Het onderscheid maken in de Schrift is geen moeilijke zaak en wij hoeven ook niet zelf te bepalen wat, wat wel en wat niet rechtstreeks aan ons gericht is. De Schrift geeft daar zelf heldere aanwijzingen voor. 23
Page 26
Hebreeën 4 12 Want het woord van God is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, van verbindingen en merg, en het is een oordeelkundige van de gevoelens en de gedachten van het hart. Scherp Het is het woord van God Zelf, dat onderscheid maakt, messcherp. Of beter: zo scherp als een tweesnijdend scherp zwaard. Zaken zoals ziel en geest, die in de wereld en ook in religie als één en hetzelfde worden gezien, worden in het woord onderscheiden. Tot dat woord van de waarheid zouden we ons dan ook wenden om ons te laten onderwijzen welke dingen wel aan ons gericht zijn en welke niet. Dat betekent niet dat we geen kennis zouden nemen van brieven of Geschriften die niet rechtstreeks aan ons gericht zijn. Heel de Schrift is voor ons, maar we zouden onderscheiden dat niet de hele Schrift gericht is aan ons. 2 Timotheüs 3 16 Elk Schriftwoord is door God geïnspireerd, en is heilzaam voor onderwijzing, blootlegging, correctie en opvoeding in rechtvaardigheid, 17 opdat de mens van God toegerust zal zijn, volkomen toebereid voor elk goed werk. Aanscherpen Als wij het evangelie van de besnijdenis of het evangelie van het koninkrijk goed verstaan, zal dit ons meer inzicht geven in Gods plan met Israël. De boodschap is weliswaar niet direct aan ons gericht, maar door het te verstaan, zullen we ook het evangelie van de voorhuid dat via de apostel Paulus aan ons wordt doorgegeven, 24 beter kunnen plaatsen en in de hele context van de bijbelse boodschap kunnen bezien. Een mens leert nu eenmaal door contrasten en door de verschillende scheidslijnen te zien, wordt ons zicht aangescherpt. Paulus heeft het woord van God tot volheid gebracht Paulus was een bijzondere apostel met een bijzondere roeping. Hij behoorde niet tot de twaalf die met Jezus hadden opgetrokken, maar hij werd geroepen door de opgewekte Christus vanuit de hemel. Als laatste verscheen Christus aan Hem en Paulus sluit hiermee dan ook de gelederen van de apostelen, dat wil zeggen: hij is de laatste apostel (1 Kor.9:1, 15:8). Maar Paulus is ook degene die het woord van God completeerde. Hij voegde aan het woord van God toe, dat wat er nog aan ontbrak. Kolossenzen 1 25 Daarvan (=van de ecclesia uit vers 24) ben ik een dienaar geworden, in overeenstemming met het beheer van God, dat mij voor jullie gegeven wordt, om het woord van God te vervullen … Completeren Het woord dat hier vertaald is met vervullen, is het Griekse plerõo. Dit woord komt 86 keer voor in het nieuwe testament en in bijna de helft van de gevallen gaat het om voorzeggingen uit de Schrift die vervuld worden: profetieën, de wet, het Schriftwoord, het woord van de profeet, enz. In deze gevallen gaat het om een deel van het woord van God dat al bekend is, maar door een gebeurtenis of uitspraak vervuld wordt: volledig gemaakt, gecompleteerd. Het woord is afgeleid van een ander Grieks woord dat betekent: vol, gevuld of volledig. 25
Page 28
Waarmee vervulde of completeerde Paulus dan het woord van God? Dat staat een vers verder. Kolossenzen 1 26 … [namelijk] het geheimenis, verborgen geweest vanaf de aeonen en vanaf de generaties, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen. Verborgen Paulus voegde aan het woord van God een deel toe dat tot dan toe geheim en verborgen was gebleven. Daarmee werd het woord gecompleteerd en was het vol, in de zin van: het was af, er was niets meer aan toe te voegen. Over dit geheimenis valt veel te zeggen, maar kort gezegd gaat het erover dat de gelovigen uit de natiën delen in de zegeningen die aan de Christus (>Israëls Messias) zijn beloofd. Gelovigen uit de natiën zijn één (lichaam) met Christus (Kol.1:27). Het geheim van de Christus Maar let op! Maak niet de vergissing door te denken dat wat Paulus bekend maakte, niet in de overige Schriften te vinden is! Iets dat verborgen is, is geheim, of onzichtbaar gemaakt. Maar het is er wel degelijk. Met de zaken die Paulus onthult, neemt hij de bedekking weg en wordt zichtbaar gemaakt wat in de overige Schriften verborgen was. Daardoor krijgen geschiedenissen, woorden en rituelen die niet aan ons gericht zijn een diepere betekenis. De bedekking die daarover lag, omdat het verborgen was, wordt door Christus via de apostel Paulus, weggenomen en het wordt aan ons geopenbaard. Overal waar in de Schrift gesproken wordt over Christus, weten we nu dat het spreekt over Christus en Zijn lichaam. Het lag al in de Schrift besloten en verborgen, maar kreeg pas ten volle betekenis toen Paulus het mocht onthullen. Dat is het geheim van de Christus (Ef.3:4)! 26 Eén God: de onbekende God Als er één waarheid is die Paulus zijn hele leven gekend heeft, is het dat er één God is. Dat vinden we dan ook als een rode draad door al zijn brieven. Maar ook toen Paulus nog Saulus was, behoorde dit al tot het fundament van zijn kennis. Hij was een geboren Israëliet met een Joodse opvoeding en naar de wet een Farizeeër (Hand.22:3; Fil.3:5). Ook nu is voor de Joden nog steeds het bekendste en belangrijkste vers uit de Tenach, de tekst die het sjema genoemd wordt. Het is de Joodse belijdenis van de eenheid van God. Deuteronomium 6 4 Hoor, Israël: JAHWEH onze God, JAHWEH is één! De ene God Het sjema is de uitdrukking van het absolute geloof in de ene God en doortrekt het hele leven van een godsdienstige Jood. Het is het eerste wat een Joods jongetje leert, maar ook het laatste wat een Jood bij het sterven op zijn lippen zal nemen. Op vrijwel elke deurpost van Joodse huizen en gebouwen vind je kokertjes (de mezouza) met een rolletje perkament, waarop dit vers staat. Ook vind je het in de holtes van de gebedsriemen (>de tefilin) die de Jood draagt als hij bidt. Hiermee brengt men in praktijk wat het vervolg van Deuteronomium zegt. 5 En jij zal JAHWEH, jouw God, liefhebben met heel jouw hart en met heel jouw ziel en met heel jouw kracht. 6 En deze woorden, die ik jou vandaag als instructie geef, zullen in jouw hart zijn. 7 En jij zal ze herhalen voor jouw zonen, en jij zal erover spreken tijdens jouw zitten in jouw huis en tijdens jouw gaan op de weg en bij jouw neerliggen en bij jouw opstaan. 8 En jij zal ze vastbinden tot teken op jouw hand en zij worden tot 27
Page 30
voorhoofdsbanden tussen jouw ogen. 9 En jij zal ze schrijven op de deurposten van jouw huis en op jouw poorten. Paulus in Athene Als de apostel Paulus op één van zijn reizen in Athene is, ziet hij dat de stad vol afgodsbeelden staat (Hand.17:16). Als hij op de markt met verschillende filosofen argumenteert (17:17-18), wordt hij uitgenodigd om zijn verhaal op de Areopagus te doen. De Atheners waren letterlijk nieuws-gierig en altijd op zoek naar nieuwtjes en nieuwe leringen (17:21). Paulus krijgt daar, staande op de Areopagus, het woord. Handelingen 17 22 En Paulus staat in het midden van de Areopagus, en hij zei met nadruk: Mannen, Atheners, ik aanschouw aan alle kanten, hoe buitengewoon religieus jullie zijn. 23 Want toen ik door de stad ging, en de voorwerpen van jullie verering overpeinsde, vond ik ook een voetstuk, met het opschrift: Aan een onbekende god. Wie jullie, dan, zonder hem te kennen, vereren, deze verkondig ik jullie. Truc? Soms wordt gezegd dat het een slimme truc of list van Paulus was om op hun godsdienstigheid in te spelen en de gelegenheid van het lege voetstuk met het opschrift ‘aan een onbekende god’ aan te grijpen om zijn verhaal te doen. De Atheners waren ontzettend religieus en hadden blijkbaar overal wel een god voor. Maar wie zoveel goden bedenkt, kan er wel eens één vergeten zijn en daarom hadden ze een voetstuk geplaatst om ook hierin te voorzien. 28 Dé God Natuurlijk was het slim van Paulus, maar het was meer dan dat. Zij die meerdere goden (er)kennen, kennen geen God in de absolute zin van het woord. Het Griekse woord voor God is Theos en dat betekent Plaatser. God is de Plaatser en Beschikker van alle dingen en Hij is soeverein. Daarom is Hij dan ook werkelijk GOD. Hij is oppermachtig en almachtig, alles wat Hij wil, dat kan en zal Hij doen. Hij is de Bedenker en Schepper van alles. Hij deelt Zijn positie niet met andere goden. Omdat de Grieken meerdere goden vereerden, kenden zij daardoor de GOD niet. 24 De God, die de wereld gemaakt heeft, en alle dingen die daarin zijn, déze, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt, 25 die ook niet door mensenhanden wordt behandeld, alsof Hij iets behoeft, omdat Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft. De Bron van al het leven Hij is Heer (>Eigenaar en Heerser) van hemel en aarde. De goden die de Grieken kenden, waren door hun eigen handen gemaakt en via hun eigen denkwereld door henzelf “tot leven gebracht”. Maar dé God, die Paulus hen verkondigt, is Degene die al het leven geeft. Hij wordt niet van mensenhanden bediend en woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels, maar woont in Zijn schepping, die Hij Zelf gemaakt heeft. En Hij is de Bron van al het leven, Hij is Degene die aan allen het leven, adem en alles geeft. Wat een enorm contrast met de goden van de Grieken en de goden van religie in het algemeen. Altijd worden die “goden” geschilderd als afhankelijk van de mens. Ook in de christelijke religie. Als de mens namelijk geen keuze maakt of de juiste dingen doet, dan gaat hij voor altijd verloren. Het is altijd van de mens afhankelijk. Dus ook daar kent men dé God niet werkelijk. 29
Page 32
Gods geslacht Bijzonder is dan ook wat Paulus in het vervolg nog zegt. Let op, hij heeft het hier tegen volstrekt onwetende en ongelovige Grieken. Na zijn toespraak spotten zij zelfs met Paulus’ boodschap (17:32). Maar Paulus verkondigt hen dat zij allen uit God zijn voortgekomen en haalt hierbij één van hun eigen dichters aan. Handelingen 17 28 want in Hem leven wij, en bewegen wij, en zijn wij, zoals ook sommige dichters van jullie hebben uitgesproken: Want wij zijn ook van dat geslacht. 29 Wij, dan, die van Gods geslacht zijn, behoren dus niet te veronderstellen, dat het goddelijke lijkt op goud, of op zilver, of op steen, op een beeldhouwwerk van handwerk, en op menselijke gevoelens. Elk mens behoort tot Gods geslacht, zegt Paulus hier en hij sluit zijn toehoorders daarbij in. Als een mens dat hoort, zou hij dat erkennen en zich daarop bezinnen. Dat is dan ook wat Paulus naar voren brengt. 30 God geeft, dan, met voorbijzien van de tijden van onwetendheid, nu opdracht aan alle mensen, overal, zich te bezinnen, 31 omdat Hij een dag gesteld heeft, waarop Hij de bewoonde wereld in rechtvaardigheid zal oordelen, door een man, die Hij bepaalt, geloof verschaffend aan allen, die Hem uit de doden doet opstaan. Deze hele schepping zal geoordeeld (>gericht) worden door een Man, de Zoon van God (Joh.5:22). God heeft Zijn Zoon opgewekt uit de doden en alles in Zijn hand gegeven. Daarvan zal iedereen overtuigd worden: geloof verschaffend aan allen. Wie zich daarop bezint, kan maar tot één reactie komen: God als God erkennen, verheerlijken en danken (Rom.1:21)! 30 Eén God: alles is uit Hem, door Hem en tot Hem Het allergrootste en meest fundamentele thema van de Schrift is dat er één God is. Eerder wees ik op de Joodse geloofsbelijdenis van de ene God uit Deut.6:4. Ook de Heer Jezus onderschreef deze waarheid van de ene God (Marc.12:28-32). God is de Schepper van alles, alle dingen bestaan door Hem en alles heeft zijn bestemming in Hem. Romeinen 11 36 Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen: aan Hem is de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen! Lofzang We zouden goed moeten beseffen, dat de woorden, die Paulus hier schrijft, onderdeel zijn van een lofzang op God (11:33-36). Deze lofprijzing is de afsluiting van de eerste 11 hoofdstukken van de Romeinen-brief, wat men ook wel het leerstellige deel van de brief noemt. Maar het is met name een reactie op het direct voorafgaande waarin Paulus spreekt over het ongeloof van Israël. Door hun misstap ging redding naar de natiën (11:11). Juist deze verwerping van Israël, gebruikt God tot de verzoening van de wereld (11:15)! En ook Israël zal niet ongelovig blijven, maar herleven en via hen zullen de volkeren gezegend worden (11:15). Het is God die deze ongehoorzaamheid bewerkt, om Zijn geweldige plan met heel Zijn schepping uit te werken. 32 Want God sluit allen samen op in ongezeglijkheid, om Zich over allen te ontfermen. Van dood naar leven! Eerst waren de natiën ongehoorzaam of ongezeglijk, nu is Israël dat. Maar het is Gods doel om zich over allen te ontfermen. En dat is zo onvoorstelbaar mooi, dat Paulus uitbarst in een lofzang. God 31
Page 34
gaat een weg met Israël, die een doodlopende weg lijkt te zijn. Israël is terzijde gesteld en hun positie nu wordt bijvoorbeeld geïllustreerd als een dal met doodsbeenderen (Ez.37:1) en zij zijn in het graf (Ez.37:12). Maar Israël zal herleven (Ez.37:14). En juist in deze tussentijd dat Israël in het graf is, maakt God via de apostel Paulus bekend dat de dood teniet gedaan zal worden en onvergankelijk leven het deel zal worden van elk schepsel (1Kor.15:22,26; 2 Tim.1:10). Gods plan is zo geweldig groots, dat kan geen mens bedenken! Romeinen 11 33 O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! 34 Want: wie kende het denken van de Heer? Of: wie werd Zijn adviseur? 35 Of: wie geeft eerst aan Hem, en het zal aan hem terugbetaald worden? 36 Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen: aan Hem is de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen! Soeverein De wegen die God met mensen gaat, zoals Farao (Rom.9:17) of met volken, zoals Israël (Rom.11:1), zijn onnavolgbaar en ondoorgrondelijk. Niemand kent Zijn denken en Hij heeft daarin niemand nodig, zodat Hij iemand iets verschuldigd zou zijn. Hij is God, almachtig en autonoom in al Zijn handelen. En juist dat is de garantie voor de goede afloop. Aan Hem de heerlijkheid! Alles is vanuit Hem: Hij is de Schepper en Oorsprong van alles. Alles is door Hem: alle dingen bestaan door Hem. En alles is tot in Hem: alles heeft zijn doel en bestemming in Hem. 32 De wegen die Hij daar in gaat, zijn Zijn wegen en die kunnen wij vaak niet bevatten. Maar alles zal tot Zijn eer blijken te zijn: aan Hem is de heerlijkheid tot in de aeonen! Eén God: Schepper van alles Dat God de Schepper is van alles, zal geen christen kunnen ontkennen. “In den beginne” was daar ooit immers alleen God en alle dingen zijn uit Zijn spreken voortgekomen (Genesis 1; Joh.1:13; Ps.33:9). Maar de consequenties van het feit dat God de Schepper is van alles, kan men over het algemeen niet aanvaarden. Alles is uit God, want Hij is de Schepper, maar alles heeft ook zijn bestemming in Hem. Dat betekent dat alles wat er is en alles wat er gebeurt, een plek heeft in Zijn plan en meewerkt aan Zijn bedoeling (Rom.8:28; Ef.1:11): alles! Spreuken 16 4 JAHWEH heeft alles gemaakt voor Zijn doel, ja zelfs de slechte voor de dag van het kwaad. Zijn doel Het Hebreeuwse woord dat hier vertaald is met voor Zijn doel, betekent letterlijk tot antwoord van Hem. Zoals wij ook zeggen: het beantwoordt aan het doel. De slechte wordt in de NBG-vertaling weergegeven met de goddeloze. Het staat bijvoorbeeld tegenover de rechtvaardige (Gen.18:23,25). Ook hen heeft God gemaakt voor Zijn doel. Schepper van kwaad We kennen uit de Schrift nogal wat koningen uit de volkeren, die kwaad hebben aangericht. Maar we lezen ook dat zij bestuurd werden door God (Spr.21:1). Denk aan Farao en Nebukadnezar. En ook Kores was zo’n koning. God liet hem Jeruzalem en de 33
Page 36
tempel herbouwen (Jes.44:28) en stelde deze heidense koning, die God niet kende, in dienst van Zijn volk Israël (Jes.45:4). God zegt tegen hem: Jesaja 45 5 Ik ben JAHWEH en er is verder geen; uitgezonderd Mij is geen God. Ik gordde jou, hoewel jij Mij niet kende. 6 Opdat zij weten, vanaf de opgang van de zon en waar zij ondergaat, dat er, afgezien van Mij, niemand is. Ik ben JAHWEH en er is verder geen. 7 Formeerder van licht en Schepper van duisternis, Maker van welzijn en Schepper van kwaad, Ik, JAHWEH, doe al deze dingen. Geen doelmisser God verklaart nadrukkelijk en plechtig dat Hij de Schepper is van werkelijk alles! Ook dingen waarvan wij wellicht moeite hebben om die aan God toe te kennen: duisternis en kwaad. Maar ook dat gebruikt Hij tot Zijn bedoeling. God is geen zondaar, die dingen maakt die Zijn doel missen. Want dat is wat zonde letterlijk is: doel missen. Nee, alles werkt mee aan Zijn doel. God is dan ook geen zondaar, omdat Hij het kwaad gemaakt heeft. Hij is God, die in alles werkt naar de bedoeling van Zijn wil (Ef.1:11). Job In het boek Job vinden we hoe satan tot God nadert en tegen God zegt dat Job Hem alleen maar trouw is, omdat hij zoveel heeft en God hem beschermt. God geeft satan dan de ruimte om Job alles af te pakken en in tweede instantie om ook Job zelf aan te tasten, maar zijn leven mocht satan niet nemen. In dit relaas, dat je vindt in Job 1 en 2, komt wel heel duidelijk naar voren dat satan weliswaar macht heeft, maar alleen binnen de speelruimte die God hem geeft. 34 Na de eerste serie rampen, die Job overkomt, is hij al zijn bezittingen kwijt. Alles wat hij heeft, zijn kinderen, zijn huis en zijn vee. Job rouwt, en zegt: Job 1 21 Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder uitgegaan, en naakt zal ik daarheen terugkeren. JAHWEH heeft gegeven, JAHWEH heeft genomen, gezegend is de Naam van JAHWEH. 22 In dit alles zondigde Job niet en schreef aan God niets onbetamelijks toe. Job spreekt waarheid Let op het commentaar van de Schrift op Jobs woorden in vers 22. We hadden het Job waarschijnlijk niet kwalijk genomen als hij wat dan ook gezegd zou hebben, maar er staat dat Job aan God niets ongerijmds toeschreef. Wat Job zei over God, was de waarheid. Daarna krijgt satan ook de ruimte om Job zelf aan te tasten. Hij mag hem raken, maar zijn leven (letterlijk: ziel). moet bewaard blijven (2:4-6). Nadat Job nog meer leed is overkomen, zegt zijn vrouw tegen hem dat hij God vaarwel zou moeten zeggen. Jobs antwoord is veelzeggend: Job 2 9 En zijn vrouw zegt tot hem: Houd jij nog steeds vast aan jouw vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf! 10 En hij zei tot haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. Het is helder dat Job ervan uitging dat niet alleen het goede uit God is, maar dat we ook het kwaad van God ontvangen. Om dit te onderstrepen staat er ook hier achter dat Job de waarheid sprak 35
Page 38
en hij niet zondigde toen hij deze woorden sprak. Ook de profeten getuigen van het feit dat zowel het goede, als het kwade van God komt. Amos 3 6 Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat het volk beeft? Is er kwaad in een stad, zonder dat JAHWEH het doet? Klaagliederen 3 38 Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede? Goed én kwaad Terug naar het eerdergenoemde Jes.45:7. Daar worden ons twee contrasten voorgehouden: licht en duisternis en welzijn en kwaad. Zoals in de hof van Eden een boom van de kennis van goed én kwaad stond (Gen.2:9). Toen Adam en Eva aten van deze boom, leerden zij niet alleen wat kwaad is, maar ook wat goed is. Daarvoor hadden zij het wel goed, maar konden het goede niet beoordelen of waarderen als goed, omdat zij geen context hadden. Zoals wij niet werkelijk kunnen inschatten wat gezondheid zou zijn als we geen ziekte zouden kennen. En hoe zouden we werkelijke blijdschap kunnen ervaren, als we niet zouden weten wat verdriet en ellende is? Er is een hoofdstuk in Prediker dat ons een hele rij van dit soort contrasten voorhoudt. Prediker 3 1 Voor alles is een vastgestelde tijd en er is een seizoen voor elke gebeurtenis onder de hemelen. 2 Er is een tijd om te baren en er is een tijd om te sterven, er is een tijd om te planten en er is een tijd om het geplante neer te hakken, 3 er is een tijd om te doden en er is een tijd om te genezen, er is een tijd om een bres te slaan en er is een tijd om te bouwen. 36 4 Er is een tijd om te huilen en er is een tijd om plezier te maken. Er is een tijd om te rouwklagen en er is een tijd om te dansen. 5 Er is een tijd om stenen te gooien en er is een tijd om stenen te vergaren. Er is een tijd om te omhelzen en er is een tijd om ver te zijn van omhelzen. 6 Er is een tijd om te zoeken en er is een tijd om te vernietigen. Er is een tijd om te bewaren en er is een tijd om weg te gooien. 7 Er is een tijd om te scheuren en er is een tijd om te naaien. Er is een tijd om te zwijgen en er is een tijd om te spreken. 8 Er is een tijd om lief te hebben en er is een tijd om te haten. Er is een tijd van oorlog en er is een tijd van vrede. 9 Welk voordeel heeft de werker van dat waarvoor hij zwoegt? 10 Ik zie de ervaring die God geeft aan de zonen van de mens, om hen nederig te maken. Contrasten Voor al deze zaken is er dus een vastgestelde tijd, door God vastgesteld. Hij heeft deze contrasten bedacht met een doel: de mens nederig te maken. Een mens zou namelijk leren dat wie hij ook is en wat voor positie hij ook heeft, hij ook met tegenslag te maken krijgt. Dat lijkt sommige mensen veel meer te overkomen dan anderen, maar uiteindelijk zijn we allemaal stervelingen en ondergaan we hetzelfde lot: we gaan dood. De dood En ook de dood is door God bedacht en heeft een plek in Zijn plan. Het is een vijand van de mens (1 Kor.15:26), maar is ook niet juist het kennen van de dood, datgene wat onze hoop versterkt? God gaat de dood teniet doen (1 Kor.15:26; 2 Tim.1:10) en wij zullen in de opstanding een nieuw en verheerlijkt lichaam ontvangen. Voor zover we daar enig besef van hebben, komt dat, omdat we dagelijks geconfronteerd worden met de dood en met onze 37
Page 40
sterfelijkheid. We weten voornamelijk wat onvergankelijk leven is, omdat we weten wat het niet is: sterfelijk. We sterven niet meer. Aan Hem de heerlijkheid! Door tegenstellingen en contrasten leert een mens. God gebruikt de tegenstander en het kwaad, maar Hij is de oorsprong van alles en heeft ook met het kwaad een bedoeling. Wanneer wij dat beseffen, zien we dat de levenslessen die we leren en waardoor we opgroeien, van Hem zijn. We geven Hem dan de eer die Hem toekomt en verheerlijken en danken Hem als God (Rom.1:21), de Plaatser van alle dingen. Alles is tot Zijn heerlijkheid! Romeinen 11 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: aan Hem is de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen! Eén God: wie heeft satan gemaakt? Als God de Schepper is van alles, alles beschikt en alles uit Hem, door Hem en tot Hem is, wie heeft dan satan geschapen? Daarop is slechts één antwoord mogelijk: God. In het christendom probeert men dit antwoord te ontwijken. Men stelt daar dat satan een engel was, die eerst goed was en dat het toen naar zijn hoofd is gestegen en hij net als God wilde zijn. God heeft hem toen uit die positie ontslagen en zo werd deze gevallen engel satan. Theologie Dit is een vondst van theologen en vind je in de Schrift niet terug. Men legt het in gedeeltes als Ezechiël 28 en Jesaja 14, die respectievelijk over de koning van Tyrus en over de koning van Babel gaan en niet over satan. Maar stelt u zich voor dat we meegaan in de bewering dat satan een gevallen engel is. Dan is het 38 nog steeds zo dat God hem geschapen heeft. Sterker nog, God heeft dan een engel geschapen, die goed was, maar toch de mogelijkheid had om zich tegen God te keren. En had God dit dan wél voorzien, of niet? Als Hij werkelijk God is, wist Hij het van tevoren en heeft Hij het ook zo bedoeld. God werkt immers in alles naar de bedoeling van Zijn wil (Ef.1:11). Ook bij dit, door mensen verzonnen, narratief is het zo dat, als je blijft doorvragen over de oorsprong van satan, je hoe dan ook altijd bij God zal uitkomen. Tegenstander God heeft satan geschapen en Hij heeft hem geschapen als tegenstander, want dat is wat satan betekent. Net als de contrasten, zoals licht en duisternis, goed en kwaad, waarvan we eerder zagen dat God die gemaakt heeft. Een andere naam voor satan is duivel, dat komt van het Griekse woord diabolos, letterlijk: de-doorheen-werper. Hij gooit de dingen door elkaar, met als doel te verwarren. Zo is hij niet geworden, hij is met dat doel gemaakt en is zo vanaf het begin. Johannes 8 44 Jullie zijn uit de duivel als vader, en jullie willen de begeerten van jullie vader doen. Hij was een mensenmoordenaar vanaf het begin. En hij staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit de eigen dingen, want hij is een leugenaar, en de vader ervan. Vanaf het begin Hij voert zijn taak uit vanaf het begin, staat hier en hij staat niet in de waarheid en heeft daar ook nooit in gestaan. Satan was niet eerst ‘een goede engel’, die vervolgens, door zonde en opstand, een tegenstander werd. 39
Page 42
1 Johannes 3 8 … maar degene, die de zonde doet, die is uit de duivel, want de duivel zondigt vanaf het begin ... De duivel zondigt vanaf het begin, want hij is zo gemaakt: als tegenstander en doorheen-werper. Hij is geen gevallen engel, God kent niet zoiets als ‘onvoorziene omstandigheden’. God wist wat Hij deed toen Hij satan maakte. Jesaja 54 16 … Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen. Job 26 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. [SV] Noodzakelijk kwaad Letterlijk staat er dat God barensweeën had bij het voortbrengen van de slang. God wist wat deze tegenstander zou aanrichten en toch heeft Hij bepaald dat het zo moest zijn. Natuurlijk wist God van tevoren hoe het zou gaan. Hij is God, Degene die vanaf het begin de afloop verkondigt (Jes.46:10). De creatie van satan was geen ongeval, maar een noodzakelijk kwaad. Zoals God bij de zogenoemde ‘zondeval’, ook wist dat de mens van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad zou eten. En daar lezen we dat de slang, die Eva verleidde, door God is gemaakt. Genesis 3 1 En de slang was de sluwste van elk dier van het veld dat JAHWEH God gemaakt had. 40 God een zondaar? God is de Schepper van alles. Natuurlijk is Hij ook de Schepper van satan. Dat kan eigenlijk niemand ontkennen. Ook al geloof je de mythe dat satan eerst een goede engel was, die zondigde en daardoor een gevallen engel werd, dan geloof je óók dat God hem geschapen heeft. En God zou hem dan ook nog eens zo gemaakt hebben dat satan kon zondigen. De god van deze aeon Wist God toen Hij satan schiep wat Hij deed? Zo ja, dan heeft Hij het bewust gedaan en past het in Zijn plan. Zo niet, dan heeft God een misser gemaakt. Als je dat laatste gelooft, heb je God naar beneden getrokken tot het niveau van een mens, een zondaar (=doelmisser). Satan is een machthebber en wordt zelfs de god van deze aeon genoemd (2 Kor.4:4), een ‘god’ met 'een kleine ‘g’ dus. Hij krijgt de macht die God hem geeft, want er is één GOD, die alles bepaalt. Als Paulus de Korinthiërs schrijft over het eten van afgodenoffers, zegt hij tamelijk laconiek: 1 Korinthe 8 4 … wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen andere God is, dan Eén. Absoluut en relatief Ook hier wijst Paulus op de Ene God. Relatief zijn er in de wereld allerlei ‘goden’ en ‘heren’, in de zin van mensen of geestelijke wezens die macht hebben over elkaar of over anderen. Maar dat is relatief, want in de absolute zin is er één God, die alles beschikt en bepaalt. Niets gaat er dan ook buiten Hem om. Satan mag dan in onze ogen wellicht een grote macht zijn, zijn macht is zeer 41
Page 44
betrekkelijk en gaat niet verder dan de ruimte die God hem geeft. Ook zijn einde als satan is al bekend (Opb.20:2,7,10). Tegenstanders God creëert tegenstanders die een rol spelen in Zijn plan. Zo deed Hij ooit Farao opstaan (>tegenstaan) tegen Zichzelf en Zijn volk. Paulus haalt Ex.9:16 aan, waar God zegt tot Farao: hiertoe heb Ik jou doen opstaan, zodat Ik in jou Mijn macht zal betonen, en zodat Mijn Naam op de gehele aarde verkondigd zal worden (Rom.9:17). God wilde Zijn macht betonen en nam, om die macht te betonen, de machtigste man op aarde en versloeg hem. 1 Korinthe 8 6 … maar voor ons is er één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem. Er is één God, Schepper van alles. Alles is dus in goede handen, ook het kwaad! Opmerking: ik heb altijd moeite om over satan te schrijven. De Schrift gaat immers over God en Zijn Zoon Christus Jezus en in Hem verheugen wij ons. De tegenstander is door God geschapen als decor, om tegen de duistere achtergrond van zonde, leugen en dood, het licht van het evangelie te laten stralen. De Schrift is niet erg uitgebreid in het beschrijven van wie satan is en wat zijn werken zijn. Toch zegt Paulus dat satans gedachten ons niet onbekend zijn (2 Kor.2:11). Hij is de tegenstander, de doorheen-werper en de vader van de leugen. Om dat te herkennen, hoef je je maar op één ding te richten: de waarheid, en Gods woord is de waarheid (Joh.17:17). 42 In een andere brochure4 ben ik op het onderwerp De duivel/satan wel eens dieper ingegaan. Aeon of eeuwigheid? Bij het behandelen van het onderwerp wat het evangelie is, kan één onderwerp niet onbesproken blijven en dat is het begrip aeon in de Schrift. Sommige lezers zullen het woord aeon niet kennen, maar dat komt omdat de betekenis daarvan in de loop van de tijd is vergeten of weggestopt. In de betere woordenboeken en encyclopedieën kom je het nog tegen5. De sleutel voor het begrijpen van Gods plan In de Griekse grondtekst van het nieuwe testament van de bijbel, wordt 193 keer het woord aion (G165), of het bijvoeglijk naamwoord hiervan aionion (G166), gebruikt. Een aion is een tijdperk, en zo wordt het dan ook soms vertaald in de gangbare vertalingen, zoals de Statenvertaling en de NBG-vertaling. Zie bijvoorbeeld in Matth.12:32, Luk.20:35 en Hebr.6:5, waar het begrip wordt vertaald met eeuw. Een eeuw, niet in de zin van een tijdvak van honderd jaar, maar in de bredere betekenis van het woord: een (lange) begrensde tijdruimte. Eeuw, eeuwigheid of wereld? Maar vaak wordt het woord in de gangbare bijbelvertalingen vertaald met eeuwigheid en dat is een volstrekt tegenovergesteld begrip! Een eeuw is een tijdsperiode met een begin en einde, het begrip eeuwigheid wordt geduid als zonder begin en zonder einde. __________________________________ 4 Zie: https://evangelieomniet.nl/met-publicaties-van/gezondewoorden 5 Zie: https://www.encyclo.nl/begrip/aeon 43
Page 46
Ook worden er nog andere vertaalwoorden voor het woord aion gekozen, zoals wereld (Matth.24:3; 28:20) en loop (zie Ef.2:2 NBGvertaling). Het gevolg is dat degene die nietsvermoedend een bijbelvertaling leest, opgezadeld wordt met de willekeur en interpretatie van de vertalers, want welk begrip er achter deze vertaalwoorden als: eeuwigheid, wereld, loop, enz. schuilgaat, ziet niemand meer. Woorden hebben een bedoeling Degene die ervan uitgaat dat het woord van God levend en krachtig is (Hebr.4:12) zoals Hij het ons doorgeeft, en die verder wil zoeken dan wat het mensenwerk van de vertalers ons wil doen geloven, zoekt onder de oppervlakte. Dan weet je dat God met elk woord en met elke uitdrukking in de Schrift een bedoeling heeft. Gods woord is volmaakt, gezuiverd en daarom is het belangrijk om zo dicht mogelijk bij dát woord te komen. Psalm 12 6 De woorden van JAHWEH zijn zuivere woorden, zilver gelouterd in een aarden smeltoven, zevenvoudig gelouterd. Gods woord is zuiver en gelouterd. Vertalingen zijn dat niet. Men heeft hetzelfde Griekse woord aion telkens weergegeven met andere vertaalwoorden, die zelfs tegenovergestelde betekenissen hebben. De weergave van het begrip aion in bijbelvertalingen is onzuiver. De bijbel leert dat God een voornemen (dat is: een plan) heeft met deze aionen en dat Hij Degene is, die de aionen gemaakt heeft: Efeze 3 11 … in overeenstemming met het voornemen van de aeonen, dat Hij uitvoert in Christus Jezus, onze Heer. 44 Hebreeën 1 2 … door Wie ook Hij de aeonen maakt. Vertalingen tegen het licht gehouden Hieronder een aantal voorbeelden van het gebruik van het woord aion in onze bijbelvertalingen, met in cursieve letters erachter hoe het in de grondtekst staat. De teksten zijn overgenomen uit de Statenvertaling: Mattheüs 12 32 … maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende (noch in deze aeon, noch in de toekomende). Mattheüs 13 22 … en de zorgvuldigheid dezer wereld (van deze aeon) … (…) 39 … en de oogst is de voleinding der wereld (voleinding van de aeon) … 40 … alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld (voleinding van deze aeon) … Maar in hetzelfde hoofdstuk: 49 Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen … (voleinding van de aeon) Het woord dat in Mattheüs 13 in de verzen 22, 39 en 40 vertaald is met wereld, is een paar verzen verder opeens vertaald met eeuwen. Een heel ander woord en ook nog eens in het meervoud, terwijl er geen meervoud staat, maar een enkelvoud. Lukas 1 70 Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn (begin van de aeon). 45
Page 48
1 Korinthe 10 11 … op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn (einden van de aeonen). Aeonen hebben dus een begin en een einde, volgens deze Schriftplaatsen. Hier kon men dan natuurlijk ook niet vertalen met werelden of eeuwigheden. Van beiden bestaat geen meervoud en een eeuwigheid kent géén begin en einde. Openbaring 1 6 … Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (tot in de aeonen van de aeonen) Let op hoe hier van twee keer het woord aeonen, één keer het woord eeuwigheid wordt gemaakt, van twee keer meervoud wordt één keer enkelvoud gemaakt en het woord alle staat niet in de grondtekst en is toegevoegd. Deze uitdrukking tot in de aeonen van de aeonen is een belangrijk begrip in het boek Openbaring en komt maar liefst 14 keer voor. De aeonen van de aeonen zijn de meest belangrijke, de meest heerlijke aeonen (tijdperken) die nog moeten komen. Maak van deze tijdperken in alle eeuwigheid en er ontstaat een hopeloze situatie voor het merendeel van Gods schepping. Openbaring 20 10 … en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid (tot in de aeonen van de aeonen). Een aeon heeft te maken met tijd en niet met tijdloosheid. Titus 1 2 … in de hoop van aeonisch leven, dat God, die niet liegt, belooft, vóór aeonische tijden. 46 Het begrip aeonische tijden bewijst dat het begrip spreekt over tijd en niet staat tegenover tijd. We vinden hetzelfde begrip aeonische tijden tevens in Rom.16:25 en 2 Tim.1:9. Dat laatste is in verband met Tit.1:2 interessant, omdat in beide verzen wordt gesproken over vóór aeonische tijden. Dat betekent dat er een tijd was vóórdat de aeonen aanvingen. Zoals we ook zagen dat de aeonen een einde en voleinding hebben. Overigens blijkt dit eveneens uit het meervoud in aeonische tijd-en. Tijden hebben een einde en volgen elkaar op. De aeonen zijn tijdperken die ooit begonnen zijn en eens weer zullen ophouden. Het bijvoeglijk naamwoord zon – zonnig water – waterig hoek – hoekig geel – gelig eeuw – eeuw-ig Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Zonnig zegt iets over zon, waterig over water, enz. Als we het woord aeon vertalen met eeuw, in de zin van een tijdperk, zouden we moeten weten wat het bijvoeglijke naamwoord eeuw-ig betekent. Het zegt iets over de eeuw, het tijdperk. Betrekking hebbend op de eeuw. Maar omdat het zo’n ‘vervuild’ begrip is, gebruik ik liever het woord aeon of aeonisch. Dat begrip moet vaak uitgelegd worden, maar heeft in ieder geval niet de bijklank van eindeloosheid, die het begrip eeuwig in de loop van de tijd gekregen heeft. Door elkaar gegooid Wie gooit de dingen zo door elkaar? We zagen eerder al dat duivel de vertaling is van het Griekse diabolos. Dat betekent 47
Page 50
letterlijk doorheen-werper. Hij gooit alles door elkaar en dat is hem met het begrip aion ook erg goed gelukt. Zijn Hebreeuwse aanduiding is satan. Satan is de god van deze aeon volgens 2 Korinthe 4:4. Ook daar wordt het woord aeon gebruikt. Nu opeens vertaald met eeuw, want men kan hem natuurlijk niet duiden als god van de eeuwigheid. Als men eerlijk en consequent had vertaald, had men het echter wel zo weergegeven. Er staat dus nogal wat op het spel met de vertaling van dit begrip. Ik durf te zeggen dat het juist verstaan van dit begrip de sleutel is tot het begrijpen van de hele Schrift en van Gods plan met Zijn schepping. Redder van alle mensen! Paulus verklaart op een aantal plaatsen in zijn brieven wat zijn missie was als apostel. Juist ook in die Schriftplaatsen worden we gewezen op het geweldige evangelie dat Paulus onder de natiën bekendmaakte en waartoe Christus hem had afgevaardigd. Het was namelijk zijn missie om juist dit evangelie te verkondigen wat aan hem was toevertrouwd. Hij noemt het dan ook mijn evangelie (Rom.2:6, 16:25; 2 Tim.2:8). Alle mensen In het evangelie dat aan Paulus was toevertrouwd (Gal.2:7; 1 Tim.1:11) wordt geopenbaard dat God alle mensen op het oog heeft en met alle mensen tot Zijn doel komt. Daarom kunnen we het goede voor ogen hebben van alle mensen (Rom.12:17), voor zover het van ons afhangt, vrede hebben met alle mensen (Rom.12:18) en zachtmoedigheid betonen aan alle mensen (Tit.3:2). In 1 Timotheüs 2 moedigt Paulus aan om te bidden en 48 danken voor alle mensen, met name die in een hoge positie, zoals koningen en overheden (1 Tim.1:1-2). 1 Timotheüs 2 3 Want dit is ideaal en welkom voor het oog van God, onze Redder, 4 die wil, dat alle mensen gered worden en tot besef van de waarheid komen. God doet wat Hij verlangt Wij kunnen bidden en danken voor alle mensen, omdat God de Plaatser en Beschikker is van alles. Ook van overheden (Rom.13:1). En God wil dat alle mensen gered worden, wat hun positie ook is, en dat zij tot besef van die waarheid komen: dat God een Redder is en dat Hij alle mensen op het oog heeft. Nu zullen er ‘christenen’ zijn die zeggen: “Ja, dat wil God wel, maar dat gaat niet gebeuren, want …”. Wat er precies na ‘want’ gezegd wordt, doet er dan niet toe. Maar deze ‘christenen’ geven er blijk van, dat ook voor hen de ene God een onbekende God is, net als destijds de Atheners in Hand.17:5-34. Er is één God en die ene God kan en zál doen wat Hij wil. Jesaja 46 10 Ik, die vanaf het begin de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; zeggende: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al Mijn verlangen doen. Eén God Alles wat God verlangt, zal Hij doen! Als God wil dat alle mensen worden gered, dan worden alle mensen gered. Want er is één God! 1 Timotheüs 2 5 Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, 49
Page 52
6 die Zichzelf geeft tot een losprijs voor allen; het getuigenis in eigen bestemde tijden. 7 Ik werd daartoe geplaatst als een heraut en een apostel (ik zeg de waarheid, ik lieg niet) een leraar van de natiën in geloof en waarheid. Losprijs voor allen De ene God gaat doen wat Hij verlangt en Hij heeft, om Zijn doel te bereiken, alles in handen van Zijn Zoon gegeven (Joh.3:35). Christus Jezus gaf Zichzelf als losprijs voor allen. Allen zijn door Hem gekocht en betaald. Dat is nog niet bij allen bekend en daarom staat er ook achter: het getuigenis in eigen bestemde tijden. Smaad Paulus werd apostel (>afgevaardigde) om deze boodschap te herauten en de natiën van dit geweldige evangelie op de hoogte te brengen. En hoe geweldig dit bericht ook is, het stuit altijd op weerstand. Het is een boodschap die niets vraagt van de mens en dat ligt niet lekker, vooral niet in de religieuze wereld. Paulus kon daar over meepraten. 1 Timotheüs 4 9 Betrouwbaar is het woord en alle verwelkoming waardig, 10 want hiervoor zwoegen wij en worden wij gesmaad … Een betrouwbaar woord Het evangelie dat Paulus onderwees, was alle verwelkoming waardig. Maar toch was het zwoegen (>hard werken) voor hem om het onder de mensen te verkondigen. Hij werd erom gesmaad. Sommige handschriften geven in plaats van gesmaad weer dat het een strijd was voor hem en dat lezen we ook elders in zijn brieven. En toch weerhield dat Paulus er niet van om deze boodschap bekend te maken. Want het woord dat hij doorgaf, was betrouwbaar. 50 Paulus gaf een bericht door dat hij rechtstreeks van Christus Jezus ontvangen had. En of men het er nu mee eens is of niet, of men het gelooft of niet, God zal Zijn woord waarmaken. 10 … dat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de Redder is van alle mensen, vooral van gelovigen. De levende God Het betrouwbare woord dat alle verwelkoming waard is, is betrouwbaar omdat het woord van God Zélf is en daar had Paulus zijn verwachting (>hoop) op gevestigd. Dat woord is, dat God de Redder is van alle mensen. God gaat (uiteindelijk) alle mensen redden, daarvan is niemand uitgezonderd. Er staat ook dat Paulus zegt dat hij zijn hoop had gevestigd op de levende God en dat verklaart meteen waar God alle mensen van redt. Is immers het grootste probleem van de mens niet zijn vergankelijkheid? Wij sterven en gaan dood en daar redt God ons van. Dat doet Hij met alle mensen. God gaat alle mensen levend maken en onvergankelijk leven geven (1 Kor.15:22). Daarover later meer. Vertalingen Veel vertalingen verdraaien de tekst in 1 Timotheüs 4:10. De NBGvertaling maakt hier bijvoorbeeld van: die een Heiland is voor alle mensen, alsof het om een aanbod zou gaan. Maar er staat een 2e naamval en dat drukt een bezitsrelatie uit: de levende God is Redder van alle mensen. Ook de Telosvertaling moffelt de betekenis weg door te vertalen met: Onderhouder van alle mensen. In een voetnoot zegt de vertaler nog wel: elders vertaald met ‘Heiland’. De Nieuwe Wereldvertaling is misleidend: die een Redder is van alle soorten van mensen. 51
Page 54
De Statenvertaling geeft het juist weer: die een Behouder is aller mensen en ook de Herziene Statenvertaling geeft een correcte weergave: die een Behouder is van alle mensen. Redder van de wereld In Johannes 4 heeft Jezus een ontmoeting met een Samaritaanse vrouw bij een waterput. Zij herkent Hem als de Messias en gaat aan haar stadsgenoten vertellen dat zij een ontmoeting heeft gehad met de Christus (:29). De mensen gaan uit naar de waterput om Jezus te ontmoeten en luisteren naar wat Hij te zeggen heeft en ook zij geloven. Johannes 4 42 … en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat jij spreekt, want wij hebben Hem Zelf gehoord, en wij weten, dat Hij waarlijk de Redder van de wereld is, de Christus. Dit is een schitterend plaatje van onze tijd. De Heer is buiten het land Israël, en bevindt Zich onder de natiën (Kol.1:27). Daar wordt Hij (h)erkend als de Redder van de wereld! Fundamenteel De boodschap dat God de Redder is van alle mensen, is fundamenteel. God is de Redder van alle mensen en Hij is de Redder van de wereld. Het is geen aanbod, waarin de mens door zijn keuze de laatste hand heeft. Alles is Gods werk en de inbreng van de mens in zijn redding is nul. En dat is geen vrijblijvende boodschap, in de zin van: daar kun je anders over denken, de één vindt dit, de ander dat en dat is allemaal prima. Nee, Paulus zegt: 1 Timotheüs 4 11 Geef opdracht en onderwijs dit! 52 … vooral van gelovigen (1) Als Paulus in 1 Tim.4:11 zegt: “Beveel en leer dit!”, verwijst hij naar het voorgaande waarin hij zegt dat de levende God de Redder is van alle mensen. Maar dat is niet het enige, want hij voegt er aan toe: vooral van gelovigen. Ook dat aspect van Gods redding zou onderwezen worden. Malista God is de Redder van alle mensen. Niet iedereen gelooft dat nog, maar er zijn er die dit wel geloven. Zij hebben een bijzondere positie en mogen Hem nu al kennen. Vandaar dat Paulus toevoegt: vooral van gelovigen6. Het Griekse woord malista (G3122), dat vertaald is met vooral, wordt in de verschillende vertalingen weergegeven met: het meest, allermeest, inzonderheid, in het bijzonder, speciaal, enz. Allemaal woorden met een overeenkomende betekenis. De weergave met vooral is een mooie, omdat, als we deze heel letterlijk nemen, het precies zegt wat het betekent: voor-al. God is de Redder van alle mensen, maar vóórallen is er een bijzondere groep, die Hem nu al mag kennen. 1 Timotheüs 4 10 … dat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de Redder is van alle mensen, vooral van gelovigen. Niet buitensluitend, maar insluitend Als ik dit vers citeer heb ik regelmatig als ‘tegenargument’ gekregen dat er weliswaar staat dat God de Redder is van alle mensen, maar dat erachter staat: vooral van gelovigen. Men leest dit dan alsof het vooral van gelovigen een beperking inhoudt en er zou staan dat God alleen gelovigen redt. Eigenlijk leest men: exclusief ongelovigen, alsof het gebruik van het woord vooral (>malista) een groep buitensluit. Maar het is juist een begrip dat 53
Page 56
insluitend is. Er wordt gesproken over een grote groep: alle mensen. Maar binnen die groep is er een deel dat een speciale positie heeft. Een paar voorbeelden uit de Schrift waar het woord malista ook wordt gebruikt: Galaten 6 10 Laten wij dus, als wij de gelegenheid hebben, goed doen aan allen, maar vooral voor de huisgenoten van het geloof. Filippenzen 4 22 Alle heiligen groeten jullie, maar vooral degenen, die van het woonhuis van de keizer zijn. 1 Timotheüs 5 8 Maar indien iemand voor zijn eigen mensen, en vooral voor zijn huisgenoten, niet zorgt, dan heeft hij het geloof geloochend en is hij erger dan een ongelovige. 2 Timotheüs 4 13 Als jij komt, breng dan de omslag mee, die ik in Troas bij Karpus achterliet, en ook de boekrollen, vooral de perkamenten. Deel van het geheel In al deze verzen is er sprake van een geheel: allen, alle heiligen, zijn eigen mensen en boekrollen. Maar binnen het geheel wordt een speciale groep aangewezen, die een bijzondere positie heeft. Malista benadrukt een bijzondere positie van een deel van het geheel, maar doet niets af aan wat aan de hele groep wordt toegekend. Integendeel, het onderstreept die juist. God is de Redder van alle mensen en er is een groep gelovigen die nu al hun vertrouwen daarop gesteld heeft. Deze mensen zijn nu al gered en hebben een bevoorrechte positie. 54 … vooral van gelovigen (2) God is de Redder van alle mensen, zegt Paulus in 1 Tim.4:10. Hij heeft alle mensen op het oog en zal met alle mensen tot Zijn doel komen. Verzoening, rechtvaardiging en levendmaking voor allen! Maar er is een bijzondere groep, die nu al deel heeft aan die redding en daarom zegt Paulus erachteraan: vooral van gelovigen. Geheim Maar wat betekent dit? Wat is die speciale positie van gelovigen in onze tijd? Daar zou een heel uitgebreid antwoord op gegeven kunnen worden, want hier spreken alle brieven van Paulus over. Paulus noemt dit het geheim(enis), of: de verborgenheid. De gelovigen uit de natiën in deze tijd, hebben de hoogste positie die God geeft. Zij delen namelijk in alles wat God aan Zijn Zoon, Christus Jezus, geeft. Nu nog ‘in geest’ (Ef.3:5-6) en dus verborgen, maar in de toekomst met Hem geopenbaard in heerlijkheid (Kol.3:4). Redding Redding heeft in de Schrift een bredere betekenis dan waarin wij het meestal toepassen. Zo kan een mens gered worden van ziekte (Matth.9:21-22; Marc.10:52), van zonde(n) (Matth.1:21; 1 Tim.1:15), van grote verdrukking (Matth.24:22), voor Zijn hemels Koninkrijk (2 Tim.4:18), voor de komende aeonen (Ef.2:78), enz. Maar altijd heeft het direct of indirect te maken met redden van vergankelijkheid en dood (Marc.5:23; Hebr.5:7; Matth.8:25; Hand.27:20). Nu God is de Redder van alle mensen. Hij gaat alle mensen onvergankelijk leven geven en redden van vergankelijkheid en dood (1 Kor.15:22; 2 Tim.1:10), maar gelovigen hebben die 55
Page 58
redding nu al ontvangen. Zij zijn samen met Christus opgewekt (Ef.2:7) en hebben dat nieuwe leven nu reeds ontvangen en mogen daarin wandelen (Rom.6:4). Zij die niet geloven, zullen worden levend gemaakt in onvergankelijkheid aan het einde van de aeonen (>tijdperken). Zij zullen geen deel hebben aan het Koninkrijk, niet op aarde (Matth.19:24-25, 24:13) en niet in de hemel (2 Tim.4:18; Kol.1:13). Zij zullen de komende aeonen ‘doorbrengen’ in de dood. Ook daarin zijn gelovigen dus bevoorrecht. Vóórdat allen worden levend gemaakt, delen zij al in het leven van de toekomende aeonen, dat is aeonisch leven. Dat wat meestal met ‘eeuwig leven’ wordt vertaald is het leven van die toekomende aeonen (>eeuwen), zie Luk.18:30. Daarom zegt Paulus in 1 Tim.4:10; vóóral van gelovigen. Voor-hoop Ook op andere plaatsen spreekt Paulus hierover. Zo heeft hij het in Ef.1:12 letterlijk over wij, die een voor-hoop hebben in Christus. In dit gedeelte staat ook wat ons deel en onze taak is in de toekomende tijdperken. Efeze 1 8 In alle wijsheid en verstandigheid 9 maakt Hij aan ons het geheim van Zijn wil bekend, naar Zijn welbehagen, dat Hij Zich voornam in Hem, 10 tot beheer van de volheid van de tijdperken, het al onder één Hoofd samen te brengen in de Christus, zowel wat in de hemelen als wat op de aarde is. 11 In Hem, in wie ook ons lotsdeel werd toebedeeld, naar het voornemen van Hem, die alles inwerkt naar de raad van Zijn wil. 12 opdat wij zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid, wij, die een vóór-hoop hebben in de Christus. 56 Het geheim van Gods wil Paulus maakt hier het geheim van Gods wil bekend. Totdat Paulus dit openbaarde, was het verborgen gebleven. God gaat ter completering van de tijdperken het (heel)al samenbrengen onder de Christus. Alles in de hemelen en op aarde zal aan Hem onderschikt worden. Dat op zich was geen geheim, want dat vinden we al in de Hebreeuwse bijbel. Maar wat Paulus onthult en wat tot dan toe verborgen was gebleven, is dat de Christus niet alleen Christus Jezus betreft, maar allen die Hem nu toebehoren. Zij zijn de ecclesia, het lichaam van Christus (Ef.1:22-23) en delen in alles wat aan Hem beloofd is (Ef.3:6). Ook dat is dus een voorrecht van degenen die nu al geloven, of zoals Paulus het zegt in Ef.1:12: wij, die een vóór-hoop hebben in de Christus. Als Christus de dood teniet gaat doen (1 Kor.15:26; 2 Tim.1:10) en allen gaat redden, zullen zij die behoren tot het lichaam van Christus in dat werk betrokken zijn. Hem tegemoet Voordat Gods oordelen over deze aarde komen, zullen wij van de aarde weggerukt worden en Hem tegemoet gaan in de lucht. Met het nieuwe lichaam dat wij ontvangen, zullen we vanaf dat moment altijd samen met Hem zijn (1 Thess.4:17). Ook hierbij geldt: … vooral van gelovigen, want de wegrukking is een redding uit de toekomende toorn (1 Thess.1:10, 5:9; Opb.12:5, 12). Wij verwachten onze Redder. Filippenzen 3 20 Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus, 21 die het lichaam van onze vernedering zal veranderen, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid ... 57
Page 60
Wegrukking Onze Redder, Christus Jezus, komt om ons vernederd lichaam te veranderen en het gelijkvormig te maken aan Zijn verheerlijkt (opstandings)lichaam! Dat is het moment van de wegrukking waarnaar wij uitzien. Wij zullen als eerstelingen worden levend gemaakt, zoals de eerstelingen van de oogst ook altijd een aparte positie hebben: … vooral van gelovigen. Daarna zal de volledige oogst volgen en zal er niemand ontbreken, want God is de Redder van alle mensen! 2 Thessalonicenzen 2 13 Maar wij zijn verschuldigd God altijd voor jullie te danken, door de Heer geliefde broeders, dat God jullie als eerstelingen heeft verkozen tot redding, in heiliging van geest en in geloof van waarheid. Allen gerechtvaardigd (1) De Romeinen-brief is de eerste brief in ons ‘nieuwe testament’. Het is een fundamentele uiteenzetting van het evangelie van God (1:1). Letterlijk fundamenteel, omdat het de basis vormt voor al het verdere onderwijs van de apostel Paulus. Meteen in het begin zet Paulus in een paar zinnen neer wat dat goede bericht is dat hij bekendmaakt. Door de tussenzinnen weg te laten, zien we wat de essentie is van het evangelie. Romeinen 1 1 Paulus, een slaaf van Christus Jezus, een geroepen afgevaardigde, afgezonderd tot het evangelie van God, ... 3 aangaande Zijn Zoon ... Aangaande Zijn Zoon Het evangelie van God betreft Zijn Zoon! Dat is goed om te beseffen voordat je de Romeinen-brief (en alle andere brieven) leest. Het evangelie gaat niet over ons, ook niet in de 58 tussenzinnen, die ik hierboven heb weggelaten. Het evangelie van God gaat over Zijn Zoon. Natuurlijk worden wij daar in betrokken, maar wij zijn daarin zogezegd ‘lijdend voorwerp’ en passief. Er is niets van onszelf wat bijdraagt aan onze redding, rechtvaardiging, enz. De mensheid Eerst schetst Paulus in de Romeinen-brief de positie van de mensheid als geheel in 1:18-3:20. De mensheid is onder de toorn van God (1:18) en onder Gods oordeel (2:1). Dit geldt niet alleen de natiën, maar ook de Joden (2:12-2:24). Romeinen 3 4 ... God is waarheidsgetrouw en ieder mens een leugenaar, zoals er geschreven staat: Zodat u gerechtvaardigd zal worden in uw woorden; en: u zal overwinnen wanneer u geoordeeld wordt. ... 9 Wat dan? Zijn wij bevoorrecht? Volstrekt niet! Want wij beschuldigen tevoren zowel Joden als Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn, 10 zoals er geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, zelfs niet één. 11 Er is niemand die verstandig is. Er is niemand die God zoekt. 12 Allen zijn zij afgeweken, tezamen werden zij onbruikbaar. Er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één. 13 Hun keel is een geopend graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. 14 Hun mond is boordevol verwensing en bitterheid. 15 Hun voeten zijn scherp om bloed te vergieten. 16 Vernieling en ellende zijn op hun wegen, 17 en de weg van vrede kennen zij niet. 18 Er is geen vrees voor God voor hun ogen. 59
Page 62
Zwart-wit Zonder enige nuance wordt hier de positie van de mensheid als geheel geschilderd. Gelukkig is een mens in de praktijk nog wel in staat om goede en rechtvaardige dingen te doen. Gods licht is zo sterk dat zelfs in deze boze aeon, waar de god van deze aeon het denken verduistert (2 Kor.4:4), Zijn licht nog schijnt. Maar daar gaat het hier niet over. In de absolute zin is er niemand goed en niemand rechtvaardig. De mens komt tekort. Paulus stelt het zwart-wit om het contrast neer te zetten. Zo tekent hij de gitzwarte achtergrond, waartegen hij het evangelie laat schitteren. De grote ommekeer vindt plaats in Romeinen 3: 21 Nú echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan de wet en de profeten getuigen, 22 rechtvaardigheid van God echter, door het geloof van Jezus Christus, tot in allen die geloven, want er is geen onderscheid. Maar nú! Nú echter! Tegenover de donkere achtergrond van de positie van de mensheid, ook van degenen onder de wet, openbaart God Zijn rechtvaardigheid. Dat doet Hij los van wet (>werken van de mens), maar toch geeft de wet daar al wel getuigenis van. Gods rechtvaardigheid is dat Hij recht doet aan Zijn beloften en aan Zijn woord. God vervult wat Hij eerder heeft beloofd, onafhankelijk van de (wan)daden van de mens. Het geloof van Jezus Christus Deze rechtvaardigheid van God, is door het geloof van Jezus Christus. Verreweg de meeste vertalingen geven hier weer met “geloof in Jezus Christus”, maar dan zou een deel van onze rechtvaardiging toch in onszelf gevonden worden, of door onszelf bewerkt zijn. Het is het geloof van Jezus Christus. God doet recht aan Zijn beloften en Jezus Christus heeft Zichzelf daaraan 60 toevertrouwd. Hij heeft Zich overgegeven en is gehoorzaam geworden tot de dood (Fil.2:9). God zou Hem opwekken en via Hem aan de wereld het leven geven. Dat geloofde Hij en daarom ging Hij die weg. Tot in allen die geloven Door het geloof van Jezus Christus komt het tot in allen die geloven. Treffend is het voorzetsel dat Paulus hier gebruikt: tot in. Dat betekent dat het binnenkomt bij allen die geloven. Het evangelie (>goed bericht) wordt natuurlijk pas beleefd en geleefd wanneer het ook daadwerkelijk geloofd wordt. En allen zullen geloven (Fil.2:10-11). Romeinen 3 23 want allen zondigden en hebben tekort van de heerlijkheid van God, 24 en worden (om niet) gerechtvaardigd in Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Allen worden gerechtvaardigd Romeinen 3 gaat over de mensheid als geheel, zo zagen we in vers 4-18: allen zijn onder de zonde en allen zijn afgeweken. Ook hier, in vers 23, gaat het over het geheel: allen hebben tekort van de heerlijkheid van God. Maar zij worden om niet gerechtvaardigd in Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Allen worden gerechtvaardigd! De mensheid is volkomen ongeschikt en niet in staat om zichzelf te redden of rechtvaardigen. Maar het evangelie van God betreft Zijn Zoon. Hij is de Rechtvaardige en Hij is de Redder. Van allen, want het is om niet en in Zijn genade! 61
Page 64
Allen gerechtvaardigd (2) In het begin van de Romeinen-brief schildert Paulus de hopeloze situatie van een mensheid zonder God. Zowel van de seculiere als de godsdienstige(!) wereld. Het is God, die dit probleem oplost door Zijn Zoon Jezus Christus en allen rechtvaardigt. Rechtvaardiging betekent: vrijspreken, onschuldig verklaren. In Romeinen 5 zet Paulus dit verder uiteen en zet Adam en Christus naast, en tegenover elkaar. Adam is een type (>voorbeeld) van Christus (Rom.5:14), die dan ook de laatste Adam wordt genoemd (1 Kor.15:45). Romeinen 5 18 Dus dan, zoals het door één misstap voor alle mensen tot veroordeling is, zo is het ook door één rechtvaardige daad voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Adam en Christus Door één misstap van Adam kwam de zonde de wereld binnen (:12). Alle mensen werden zondaren en stervelingen: door één misstap voor alle mensen tot veroordeling. Maar evenzo is het door één rechtvaardige daad van Christus voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Hij ging de weg van geloof en werd opgewekt uit de dood. Daardoor wordt elk mens gerechtvaardigd en levend gemaakt. Eén voor allen De eerste overeenkomst tussen Adam en Christus is dat het in beide gevallen één mens betreft. En Adam en Christus staan beiden model voor de hele mensheid: alle mensen, dat is de tweede overeenkomst. De tegenstellingen tussen beiden zijn natuurlijk de misstap van Adam tegenover de rechtvaardige daad (>rechtvaardigheid) van Christus en veroordeling tegenover 62 rechtvaardiging. Het is een messcherpe vergelijking die geen ruimte laat voor interpretatie of andere uitleg. Harmonie Mensen die niet kunnen of willen geloven dat God allen rechtvaardigt, verwijzen naar het volgende vers. Daar zou dan staan dat God niet allen rechtvaardigt. Maar als dat zo is, dan is de Schrift niet in harmonie met zichzelf en spreekt ze zichzelf tegen. Sterker nog, Paulus ontkent dan in één pennenstreek wat hij net daarvoor glashelder meedeelt. Maar Paulus spreekt zichzelf niet tegen, men leest slecht. Romeinen 5 19 Want evenals door de ongehoorzaamheid van de éne mens de velen worden gesteld tot zondaren, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Éne de velen tot rechtvaardigen gesteld worden. Nog een vergelijking Ook hier vinden we eenzelfde vergelijking als in vers 18, met twee overeenkomsten tussen Adam en Christus en twee tegenstellingen. Door één mens werden de velen tot zondaren gesteld en zo ook, worden door de Éne de velen tot rechtvaardigen gesteld. Één mens is in beide gevallen de bron, de velen zijn het doel of de bestemming. De tegenstellingen zijn: zondaren tegenover rechtvaardigen en ongehoorzaamheid tegenover gehoorzaamheid. En let op, de velen is niet iets anders dan allen. Allen betreft velen. Bij allen gaat het om iedereen, niemand uitgezonderd. Bij velen ligt de nadruk op het grote aantal. Dat er staat de velen, veronderstelt dat de groep bekend is. Het is namelijk de groep van alle mensen uit vers 18. 63
Page 66
Jesaja Romeinen 5:19 is een aanhaling uit Jesaja 53, een bekend hoofdstuk dat handelt over het lijden en sterven dat over de Messias zou komen, maar óók over Zijn opstanding en wat dat geweldige feit zou bewerken. Hoewel Hij zou lijden en sterven (:8-10), zou Hij ook zaad zien, dagen verlengen en het verlangen van JAHWEH zou voorspoedig zijn in Zijn hand (:10). Sprekend van het nieuwe leven dat Hij aan het licht zou brengen en zou delen. Jesaja 53 11 Om de arbeid van Zijn ziel zal Hij het zien en Hij zal verzadigd worden. In Zijn kennis zal Mijn rechtvaardige Dienaar de velen rechtvaardigen en met hun verdorvenheden zal Hij belast worden. Allen! De Messias zou verzadigd worden in het uitvoeren van Gods verlangen. Jesaja was een profeet die zich richtte tot Israël, meer specifiek tot Juda (1:1). De velen is een term die kan wijzen op heel Israël. Maar Paulus opent wat in Jesaja nog verborgen lag. De velen die gerechtvaardigd worden zijn alle mensen! Allen levend gemaakt In de Romeinen-brief zagen we al in de vergelijking die Paulus maakt tussen Adam en Christus, dat allen zullen worden gerechtvaardigd. Daar staat nog iets bij: voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven (5:18). Dat allen worden gerechtvaardigd betekent dat allen zullen worden vrijgesproken en onschuldig verklaard. En wanneer de dood teniet gedaan is, zullen allen ook leven. In Romeinen 5 ligt de nadruk op de rechtvaardiging van allen. In 1 Korinthe 15 geeft Paulus ook een vergelijking tussen Adam en Christus. Dit hoofdstuk gaat over 64 opstanding, dus de vergelijking hier vermeldt de levendmaking van allen. Geen opstanding? De aanleiding voor het schrijven van dit hoofdstuk was dat sommige Korinthiërs zeiden dat er geen opstanding is (:12). Paulus laat zien hoe dwaas deze redenering is. Dan is namelijk zijn verkondiging en hun geloof leeg (:14) en Paulus’ prediking een leugen (:15). De Korinthiërs zijn dan nog in hun zonden (:17) en degenen die ontslapen zijn in Christus gingen verloren (:18). 1 Korinthe 15 20 Maar nu: Christus is opgewekt uit de doden, als Eersteling van degenen die ontslapen zijn. Eersteling Christus is opgewekt uit de doden, als Eersteling. Een Eersteling is de eerste vrucht van de oogst. Die is, zoals het woord zegt, de eerste, maar houdt de belofte in dat de rest zal volgen. Dat geschiedt in fases en deze volgorde bespreekt Paulus dan ook in vers 23-24. Het is belangrijk dat Paulus hier stelt dat Christus de Eersteling is. Er zijn immers eerder ook al mensen opgewekt uit de dood, maar zij stierven weer. Denk aan Lazarus, het dochtertje van Jaïrus en de jongeling van Naïn. Christus is onvergankelijk opgewekt, de dood heeft geen heerschappij meer over Hem (Rom.6:11). Hij is opgewekt in onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht (1 Kor.15:42-43). 1 Korinthe 15 21 Want daar immers door één mens de dood er is, is er ook door één Mens de opstanding van doden. 65
Page 68
Door één Mens Eerder zagen we al hoe Paulus in Romeinen 5 uiteenzet dat door één mens, Adam, dood en zonde de mensenwereld binnenkwam. De hele mensheid heeft hier deel aan via Adam. Geen ontkomen aan. De opstanding van doden is er ook door één Mens, Christus. In vers 22 wordt dan weer een soortgelijke vergelijking gemaakt als in Romeinen 5: 22 Want net zoals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Allen levend gemaakt De formulering uit vers 21 wordt nader uitgewerkt en toegelicht: want net zoals. De dood is er door één mens (:21): want net zoals in Adam allen sterven. Ook hier geldt weer: geen ontkomen aan, we zijn allemaal stervelingen. Maar: zó zullen ook in Christus allen worden levend gemaakt. Net zo’n scherpe vergelijking als in Rom.5:18. Adam staat model voor de mensheid en neemt allen mee in dood en sterfelijkheid. Zo ook neemt Christus diezelfde mensheid mee in leven en onvergankelijkheid, want daar gaat het hier over. Het is het leven van Christus, de Eersteling. Hoe dat gebeurt, lezen we een aantal verzen verder. 1 Korinthe 15 26 De laatste vijand, de dood, wordt teniet gedaan. Geen dood meer De dood wordt teniet gedaan, buiten werking gesteld. Er zal dus geen dood meer zijn. Dat kan alleen als er geen enkel mens is die zich nog in de dood bevindt. Elk mens zal worden levend gemaakt in onvergankelijkheid! 66 2 Timotheüs 1 10 … onze Redder, Christus Jezus, die de dood teniet doet en leven en onvergankelijkheid aan het licht brengt door het evangelie. De verzoening van de wereld Alle mensen worden gered, gerechtvaardigd en levend gemaakt. Deze begrippen impliceren natuurlijk dat van alle mensen ook de gezindheid of houding wordt veranderd. Immers, wie is levend gemaakt, ontvangt een onvergankelijk lichaam. De dood is teniet gedaan, dus de dood heeft geen invloed meer op het opstandingslichaam en tevens de zonde is daar niet meer (Matth.1:21; Rom.5:12). Dat veronderstelt dat de mens in harmonie zal leven met zijn Schepper en met elkaar. Verandering Er is een begrip dat Paulus in zijn brieven gebruikt dat die verandering in positie en houding beschrijft. De mensheid staat vijandig tegenover God en is van God vervreemd (Ef.4:18; Kol.1:21). God verandert deze positie. Deze verandering in de verhoudingen heet verzoening. Vijandschap wordt veranderd in vrede, vijanden en vervreemden worden één gemaakt (Ef.2:14-15) en worden liefhebbers van God en elkaar. De reikwijdte van die verzoening betreft ook alle mensen, de gehele wereld. Later zullen we nog zien dat dit zich nog verder uitstrekt dan de zienlijke wereld. Verzoening De enige in het nieuwe testament die spreekt over het begrip verzoening is Paulus. De apostel van de natiën maakt bekend dat Israël als volk vanwege hun misstap, tijdelijk terzijde staat en 67
Page 70
redding nu naar de natiën is gegaan. In deze tussentijd is het de boodschap van Paulus die verkondigd wordt. Romeinen 11 12 Indien nu hun misstap de rijkdom van de wereld is en hun vermindering de rijkdom van de natiën, hoeveel te meer hun volheid! … 15 Want indien hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat is hun aanneming anders dan leven uit de doden? Het herstel van Israël Deze twee verzen lopen parallel. Het ‘want’ in vers 15 laat zien dat dit vers een toelichting is op vers 12. Hun misstap en vermindering komen overeen met hun verwerping. Hun volheid komt overeen met leven uit de doden. Dit laatste verwijst naar het herstel van Israël in de toekomst. Israël is gestruikeld, maar niet (definitief) gevallen (Rom.11:11) en God heeft hen niet verstoten (Rom.11:1). Israëls huidige positie wordt uitgebeeld als in de dood en het volk zal daaruit herleven, zie bijvoorbeeld het visioen van het dal van de dorre doodsbeenderen in Ezechiël 37. Of Hosea 6:1-2, dat ook handelt over het herstel van Israël. God verzoent In deze onderbreking in Gods handelen met Israël, heeft God de apostel Paulus geroepen om het evangelie bekend te maken van de verzoening van de wereld! God stuurde Zijn Zoon naar deze wereld en Hij werd vermoord door die wereld. Hij stierf voor Zijn vijanden. Deze daad van ultieme vijandschap van de wereld, beantwoordt God in liefde door Zijn, door de wereld vermoorde, Zoon op te wekken en diezelfde wereld daardoor het leven te geven. Dit is het bewijs van Gods onvoorwaardelijke liefde voor Zijn Schepping, dat uiteindelijk elk hart zal veranderen. 68 Verzoening is dan ook geen daad van de mens, het is God, die in Christus deze wereld met Zichzelf verzoent. 2 Korinthe 5 18 Echter dit alles is uit God, die ons met Zichzelf verzoent door Christus en aan ons de bediening van de verzoening geeft, 19 dat is, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was en aan hen hun misstappen niet toerekent en het woord van de verzoening in ons plaatst. Elke knie zal buigen Eerder lazen we dat aan Paulus het evangelie van de verzoening van de wereld is toevertrouwd en dat het God is, die in Christus de wereld met Zich verzoent. Verzoening betekent een verandering: de vijandschap wordt beëindigd. Mensen of wezens die eerst vijanden waren en vervreemd waren van God, worden liefhebbers. Paulus is de enige in het nieuwe testament die het begrip verzoening gebruikt. De Griekse woorden die hij optekent en die vertaald worden met verzoening (katallasso, G2644) en apokatallasso, G604), bevatten een woord dat veranderen (allasso, G236) betekent en dat eveneens voorkomt in de Schrift, onder andere in 1 Kor.15:51-52. Gedwongen? Die verandering zien we ook in Filippenzen 2, waar Paulus zegt dat elke knie zich zal buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is. Ook elders getuigt hij hiervan (Rom.14:11). Velen vatten dit op als een gedwongen buigen, een geforceerde belijdenis aan God van (onveranderde!) vijanden. Maar wat zegt de tekst van dit gedeelte in Filippenzen precies? 69
Page 72
Filippenzen 2 10 … opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong van harte6 zou belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. Vrijwillig en van harte Wie de tekst leest en daarbij kennisneemt van wat Paulus zegt over de verzoening van de wereld, zal het argument dat het hier gaat om een afgedwongen belijdenis en een verplicht buigen niet kunnen volhouden. Ik noem graag een aantal overwegingen waarom het buigen van de knieën en het belijden van Jezus Christus als Heer in Fil.2:10 een vrijwillig buigen is van mensen die overtuigd zijn en in geloof de knieën buigen. 1. De oproep van Paulus aan de Filippenzen in dit hoofdstuk is gezind te zijn als Christus Jezus (:5). Christus Jezus deed geen aanspraak op Zijn goddelijke afkomst als Zoon van God, maar ontledigde Zichzelf en nam de gestalte van een slaaf aan. Hij ging Zijn weg in gehoorzaamheid tot de dood van het kruis (:6-8). Wij zouden aan deze gezindheid van Zijn onderschikking aan Zijn Vader een voorbeeld nemen (lees ook Fil.2:1-4). Dat is een hele andere gezindheid dan de gezindheid van een dictator die, met de voet in de nek van zijn onderworpen vijanden, een gedwongen belijdenis afneemt en ze daarna alsnog doodt of andere dingen aandoet. Dát was namelijk de gezindheid van iemand als Nebukadnezar (Dan.3:6,19). Hoewel je van Nebukadnezars instelling nog kunt zeggen dat hij zei: het is buigen __________________________________ 6 Nadere uitleg vanuit de Griekse grondtekst over de woorden van harte belijden (ex-omologeo), zie: pag. 72, punt 3, alinea 3. 70 óf barsten. Als je buigt word je niet gedood. Terwijl men Christus aanwrijft dat Hij veel van Zijn onderdanen zal laten buigen en vervolgens tóch zal laten barsten. Daarna doodt Hij deze vijanden namelijk alsnog, of nog erger, zo beweert men … 2. “Opdat in de naam van Jezus” uit Fil.2:10, verwijst terug naar vers 9 waar staat: “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de Naam boven alle naam geschonken”. Christus Jezus ging Zijn weg in geloof en ontving daardoor de Naam boven alle naam. De Naam boven alle naam is JAHWEH, in onze bijbelvertalingen meestal vertaald met de naam des Heeren (o.a. Ex.3:15, Deut.6:4). Jezus betekent dan ook JAHWEH redt. Elke knie zal buigen in de naam van “JAHWEH redt” en dus buigt elke knie zich in de naam van de Redder! 3. Het Griekse woord dat in de meeste vertalingen is vertaald met belijden, had prima vertaald kunnen worden met van harte belijden. Het woord dat gebruikt wordt, is ex-omologeo. Ex betekent: van binnen naar buiten, zoals bij explosie, expansie, enz. Het woord omologeo betekent belijden, hetzelfde zeggen. Hoe belijdt een mens van binnen naar buiten? Wat is het binnenste van een mens? Het hart! Van harte belijden, is dus een goede vertaling voor dit woord. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over (Matth.12:35; Luk.6:45). Het woord ex-omologeo komt nog op 9 andere plaatsen voor in de bijbel (Matt. 3:6, 11:25, Marc. 1:5, Luk. 10:21, 22:6, Hand. 19:18, Rom. 14:11, 15:9 en Jak. 5:16). Het heeft altijd de betekenis van een positief belijden, van binnenuit. Elke tong zal van harte (dat is: uit het hart) belijden! 71
Page 74
4. Elke tong zal van harte belijden dat Jezus Christus, Heer is. Wie iemand als Heer erkent, geeft hiermee aan dat hij ondergeschikt is aan die Heer. Die Heer is Heerser en Hij is Eigenaar. Christus is Heer van allen (Hand.10:36, Rom.10:12). In Filippenzen 2 wordt beschreven dat elk schepsel tot deze erkenning zal komen! 5. De belijdenis dat Jezus Christus Heer is, kan alleen door heilige geest, leert de Schrift. 1 Korinthe 12:3 zegt: “niemand kan zeggen: Jezus is Heer, dan door de Heilige Geest”. Als elke tong belijdt dat Jezus Christus, Heer is, is dit een belijden vervuld door Zijn geest en in geloof. 6. De bijbel leert dat al wie de naam van de Heer aanroept, gered zal worden (Rom.10:13). Elke tong zal die naam aanroepen en zal worden gered! God is de Redder van alle mensen (1 Tim.4:10). 7. De belijdenis van Jezus Christus als Heer, is tot eer/heerlijkheid van God de Vader. Een “afgedwongen belijdenis” is weinig eervol. Slechts wanneer elk schepsel God de Vader van harte toejuicht dat Jezus Christus Heer is, is Zijn doel bereikt en is dat Zijn heerlijkheid! God is de Ene God en Vader van allen (Ef.4:6, Ef.3:15). Het zal tot Zijn eer zijn als al Zijn schepselen dat van harte belijden! Elke knie en elke tong Eerder schreef ik over de woorden van Paulus in Filippenzen 2, waar hij het uiteindelijke en universele “Halleluja” beschrijft dat gaat plaatsvinden aan het einde van de aeonen, de wereldtijdperken. Dan zal elke knie zich buigen en elke tong zal van harte belijden dat Jezus Christus Heer is! Dat daar niets en niemand van uitgesloten is, wordt nog eens bevestigd doordat 72 Paulus aan deze woorden toevoegt: “van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn” (Fil.2:10). Jesaja 45 De woorden waaraan Paulus deze verzen ontleent, komen oorspronkelijk uit Jesaja 45. Dit is een geweldig hoofdstuk dat spreekt van de Éne God en het beschrijft Zijn soevereiniteit en exclusiviteit. De Ene God is Schepper van alles! Buiten Hem is er geen God (:5), Hij formeert licht en schept duisternis. Hij maakt vrede en schept kwaad (:7), alles is Zijn werk. En dat geeft rust, want dat betekent dat alles in Zijn goede handen is en alles wat er plaatsvindt onder Zijn controle is en past binnen Zijn plan. God is in Jesaja 45 de God van Israël (:11,15), maar in dit hoofdstuk vinden we al meerdere aanwijzingen dat Gods plan Zijn hele schepping omvat (:12,18). Deze God is een rechtvaardig God, dat wil zeggen: een God die recht zal doen en alles zal rechtzetten wat krom is (:21). En Hij is ook een Redder (:21). Jesaja 45 22 Wend je om tot Mij en wordt gered, alle einden van de aarde, want Ik ben God, en niemand meer. 23 Ik zweer bij Mijzelf, er is een woord van rechtvaardigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet terugkeren: dat tot Mij alle knie zal buigen en alle tong zal zweren. 24 Ja, in JAHWEH, zo zegt men tot Mij, zijn rechtvaardig-heden en sterkte. Tot Hem zal men komen; en zij zullen beschaamd staan allen, die tegen Hem ontstoken zijn. 25 In JAHWEH worden zij gerechtvaardigd, en het gehele zaad van Israël zal lofprijzen. 73
Page 76
Beschaamd “EN zij zullen beschaamd staan allen, die tegen Hem ontstoken zijn …”, zegt vers 24. Zowel de NBG-vertaling als de Statenvertaling geven hier ten onrechte weer ‘MAAR zij zullen beschaamd worden …’. Ze leggen hiermee een tegenstelling in de tekst die er niet staat. Allen die de knieën zullen buigen (:23) zullen tot Hem komen (:24) en zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Allen zullen de knieën buigen en onder hen zullen er zijn die beschaamd zullen worden. Zij zullen zien wie hun Redder is. Alle mensen die zich tegen God hebben afgezet, vijandig stonden ten opzichte van Hem, zij die niet geloven dat Hij werkelijk goed is en een plan heeft met heel Zijn schepping en zij die God wantrouwen; zij zullen beschaamd worden. Zij zullen de knieën buigen en met de tong Hem belijden. En zij zullen gerechtvaardigd worden, zegt vers 25! Hier in Jesaja spreekt het van het gehele zaad van Israël, dat wil zeggen: heel het nageslacht van Israël. Paulus mocht als apostel van de natiën verder zien en hij haalt de profetie van Jesaja 45 aan in Fil.2:10-11 en Rom.14:11 en past deze toe op de natiën. Zodat we zeker mogen weten: elke knie en elke tong! De verzoening van het heelal (slot) We zagen eerder al dat God de Redder is van alle mensen en dat alle mensen zullen worden levend gemaakt en gerechtvaardigd. Dat spreekt specifiek over de mensenwereld. Maar als Paulus in Filippenzen 2 verklaart dat elke knie zal buigen, spreekt hij van hen “die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn”. 74 Dit gaat verder dan de mensenwereld, want ook de geestelijke machten, die nu nog in de hemelen zijn (Ef.6:12; 2:2), zullen hun knieën buigen. Deze geestelijke machten worden boosaardige geestelijke machten genoemd, omdat zij vijandig staan tegenover God (Ef.6:12). Het betekent dat God ook deze machten met Zich gaat verzoenen. Dat wil zeggen: hun vijandschap omkeren. Eerder zagen we al dat God de (mensen)wereld met Zich verzoent (Rom.11:15; 2 Kor.5:19), maar daar blijft het niet bij. God gaat heel Zijn schepping (het heelal) met Zich verzoenen. De Eerste Dit doet God door Zijn Zoon. Hij is aangesteld als Hoofd van deze hele schepping. Dat wil zeggen dat Hij de Eerste is, of de Eerstgeborene. Een term die rangorde aanduidt. Er is geen ander hoofdstuk dat dit zo magistraal onder woorden brengt als Kolossenzen 1. Kolossenzen 1 15 Hij is de afbeelding van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van de gehele schepping. 16 Want in Hem wordt het alles geschapen, in de hemelen en op de aarde, het zichtbare, en het onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij autoriteiten; het alles is door Hem en tot Hem geschapen … Het heelal “Het al” of “het alles” is in Hem geschapen en uit het verband blijkt waar dit over gaat: de gehele schepping. Daarin is natuurlijk niets uitgezonderd. Hoewel uit deze termen blijkt dat het om alles gaat, wordt er aan toegevoegd in de hemelen en op de aarde. En ook dat 75
Page 78
dit het zichtbare en het onzichtbare betreft en dat het elke macht inhoudt die wij kennen. Kolossenzen 1 17 … en Hij is vóór alles en alles heeft samenhang in Hem. 18 En Hij is het Hoofd van het lichaam, van de ecclesia. Hij is het begin, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de Eerste zou zijn. Gesteld boven alles Hij is het begin, de Eerstgeborene en vóór alles. Hij heeft de Naam ontvangen boven alle naam (Fil.2:9) en is gesteld boven elke macht en overheid. Maar Hij is ook het Hoofd van het lichaam, de ecclesia. Dat betekent dat de ecclesia, die Hij Zich nu verzamelt, deelt in die positie. Christus is gesteld over alles en wij delen daarin, als Zijn lichaam! 19 Want de gehele volheid heeft een welbehagen om in Hem te wonen … De volheid van God De gehele volheid waarover hier gesproken wordt, is de volheid van God. In Kolossenzen 2:9 zegt Paulus: “want in Hem woont de gehele volheid van de Godheid op lichamelijke wijze”. God openbaart Zich in Zijn Zoon en die openbaring is compleet. In Kolossenzen 2 waarschuwt Paulus voor filosofie en andere overleveringen van mensen. Er waren predikers die de Kolossenzen wilden wijsmaken dat zaken als filosofie en andere menselijke overleveringen ook een plek hebben naast Christus en iets toe te voegen hebben. Daartegen protesteert Paulus. In Christus woont heel Gods volheid en daar is niets aan toe te voegen. Óók zegt hij dat in Hem de volheid van de Godheid 76 “lichamelijk” of “op lichamelijke wijze” woont: een verwijzing naar Hoofd én lichaam (1:18). Kolossenzen 1 20 … en door Hem te verzoenen het alles, tot in Hem, hetzij wat op de aarde is, hetzij wat in de hemelen is, vrede makende door het bloed van Zijn kruis. Vrede makend God heeft er een welbehagen (>plezier) in om door Zijn Zoon het heelal te verzoenen. Ook hier staat er weer achter: hetzij wat op de aarde is, hetzij wat in de hemelen is. Dit gaat dus niet alleen over de mensenwereld, maar over de hele schepping, waarin tevens een, voor ons onzichtbare, wereld is met geestelijke machten. Elk schepsel zal met God verzoend worden! In dit vers wordt een min of meer synoniem van verzoening genoemd: vrede maken. Wanneer partijen worden verenigd of eengemaakt, heet dat vrede maken, of verzoenen (zie ook Ef.2:1416). De hoop van het evangelie Deze verzoening van het (heel)al noemt Paulus een aantal verzen verder de hoop van het evangelie (1:23). Het is de verwachting voor heel de schepping en elk schepsel dat zij verzoend worden met God. De vijandschap zal veranderd worden in liefde en elke knie zal buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader! 77
Page 82
Wie van ons het nieuws leest, ziet en hoort over alles wat er in de wereld gaande is, zal zich vast wel eens afvragen: hoelang nog? En wat staat ons allemaal te wachten, voordat alle leden van de uitgeroepen gemeente van aarde weggerukt worden? Wij zien de almaar toenemende chaos, rampspoed en misdadigheid in de wereld. Wat hier uiteengezet wordt, dient tot troost en tot bemoediging, vooral voor wankelmoedigen.

De gemeente in haar laatste aardse dagen


Page 0
Page 6
VOORWOORD Wie van ons het nieuws leest, ziet en hoort over alles wat er in de wereld gaande is, zal zich vast wel eens afvragen: hoelang nog? En wat staat ons allemaal te wachten, voordat alle leden van de uitgeroepen gemeente van aarde weggerukt worden? Wij zien de almaar toenemende chaos, rampspoed en misdadigheid in de wereld. Maar ook al zou het allemaal rozengeur en maneschijn zijn – wie zou niet voor altijd samen met onze Heer en Redder willen zijn? Wat hierna uiteengezet wordt, dient tot troost en tot bemoediging, vooral voor wankelmoedigen. Alles is gebaseerd op Gods Woord, want is dát niet het enige ware houvast dat wij hebben? 1 - TOORN Wanneer in 1 Thessalonicenzen 5:9 staat dat wij niet tot toorn gesteld zijn, is het belangrijk te weten wat “toorn” inhoudt. Dat woord is de vertaling van het Griekse woord orgê (Strongnr.3709) dat een van hevigste emoties uitdrukt die een mens en ook God kent. De context waarin dat woord gebruikt is, wijst uit dat bij God daarvoor geheel andere beweegredenen gelden dan bij mensen. Bij God welt toorn nooit spontaan en onvoorspelbaar op zoals meestal wel bij mensen. Toorn is bij de mens de vrucht van zonde (Galaten 5:20; Efeziërs 4:26 en 31; Colossenzen 3:8), maar zo niet bij God (Romeinen 1:18 en 12:19)! Want Gods toorn heeft alles te maken met de voortgang van Zijn voornemen van de eonen, zoals blijkt uit onder meer Romeinen 1:18 en 2:5 en 8, Colossenzen 3:6, 1 Thessalonicenzen 1:10. 2 - HET BEHEER VAN HET GEHEIMENIS In deze alarmerende tijd is het voor ons van het grootste belang te beseffen dat wij in een periode leven die gekenmerkt wordt door 7 “het beheer van het geheimenis dat vanaf eonen weggehouden was in God, Die alles schept, opdat nu door de uitgeroepen gemeente aan de soevereiniteiten en de volmachten te midden van de hemelingen de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt wordt” (Efeziërs 3:9-10; zie ook Colossenzen 1:26). Op Gods kalender is dat de 9e periode van beheer ofwel oikonómia (Strongnr. 3622) (in het hiernavolgende schema met een pijl aangeduid). Fragment van “Gods kalender”, © Eben-Haëzer Rotterdam Het is de periode van het geheimenis waarin onbeperkt Gods liefdevolle genade heerst, zoals de apostel Paulus die aan ons mocht verkondigen in zijn brieven, in het bijzonder in de Efezebrief en ook in de brieven aan de Filippenzen en Colossenzen. Door het Woord van God dat hij ons mocht overbrengen, weten wij ook dat voor ons nu al een plaats te midden van de 8
Page 8
hemelingen gereserveerd is (Efeziërs 2:6-7 en 3:10; Colossenzen 1:5). Die plaats zullen wij eerst na de opname van de gemeente daadwerkelijk innemen. 3 – GEROEPEN OF NIET? Menige lezer zal zich wel eens afgevraagd hebben of hij of zij “erbij hoort”: wie wel en wie niet? Die wankelmoedigheid wordt meestal gevoed door het besef in Gods ogen bitter weinig goed te hebben gedaan. Feitelijk is het te wijten aan onderschatting van Gods liefdevolle en onvoorwaardelijke genade. Wankelmoedigheid kan mede het gevolg zijn van nood en tegenspoed, maar vooral van slechte ervaringen in de omgang met mensen. Paulus geeft ons een belangrijke tip in zijn brief aan de Colossenzen, waar hij God, de Vader, dankt, omdat hij gehoord heeft van hun geloof in Christus Jezus en hun vasthouden aan wat zij in de hemelen mogen verwachten. Daaraan voegt hij toe dat zij daarover tevoren gehoord hebben in het woord van de waarheid van het evangelie dat hij hun verkondigd heeft. Het gaat hier om het horen (akouô, Strongnr. 191) van het evangelie dat Paulus als apostel van Christus Jezus2 verkondigd heeft. Alleen door horen breekt bij een door God geroepene het heerlijke licht door van Gods genade en erkent hij of zij dat in diepe dankbaarheid (Colossenzen 1:3-6). Laten wij vooropstellen dat alleen God weet wie allemaal lid zijn van de gemeente die het lichaam van Christus is. Hij alleen weet exact wie Hij in de loop van tweeduizend jaar verzegeld heeft met de geest van de belofte, die onze waarborg3 is van onze voorverwachting in Christus, en wie Hij als allerlaatste aan de gemeente toevoegt, voordat zij haar hemelse bediening zal ingaan. Want God is het Die ons in Christus uitgekozen heeft, nog 2 “Christus Jezus” is bij uitstek de aanduiding voor onze opgestane en verheerlijkte Heer Die nu aan Vaders rechter(zijde) gezeten is, wonend in ontoegankelijk licht (1 Timotheüs 6:16). 3 Arrabôn (Strongnr.728). Zie ook 2 Corinthiërs 1:22 en 5:5. 9 vóór de nederwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn. Lees Efeziërs 1 maar! In de brieven van Paulus is geen spoor te vinden van iets dat riekt naar voorwaarden of eigen verdienste, want alles is Gods werk en genadegave! Maar hoe kunnen wij zélf weten dat God ons werkelijk uitgekozen en als lid aan de gemeente toegevoegd heeft? De apostel Paulus schrijft: “Want in genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet uit jullie zelf: het is Gods naderingsgave” (Efeziërs 2:8). Wanneer wij dat horen - kan ook door aandachtig lezen zijn - en deze woorden tot ons laten doordringen, gaan wij beseffen hoe dicht God ons als de Vader naar Zich toe getrokken heeft. Dan kunnen wij Hem danken, met alles wat wij zijn, dat Hij ons reeds tevoren bestemd heeft tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf, en ons begenadigd heeft in de Geliefde (Efeziërs 1:5)! De sleutel die God Zelf aan ons heeft aangereikt, is liefde! Het bewijs van Gods liefde voor ons is Christus Die voor ons aan het kruis gestorven is, terwijl wij nog zondaren, notoire doelmissers, waren. Gods liefde doet ons beseffen dat Hij ons gered én geroepen heeft met een heilige roeping, niet in overeenstemming met onze werken, maar in overeenstemming met Zijn eigen voornemen en genade, ons gegeven in Christus Jezus vóór eonische tijden (2 Timotheüs 1:9)! God, de Vader, ziet ons in Zijn liefde in Christus aan, als heilig - volkomen op God gericht, en smetteloos - ook al is ons blazoen bezaaid met zwarte vlekken, en onbeschuldigbaar - wat de Tegenwerker monddood maakt en wat voor ons een bron is van intense vreugde en dankbaarheid (Colossenzen 1:21-23, lees ook Efeziërs 1:4). Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus! 4 - IN GENADE GERED De leden van de uitgeroepen gemeente zijn in genade gered (Efeziërs 2:4-9). Het is God Die ons gered heeft en dat niet omdat 10
Page 10
wij zo fatsoenlijk geleefd zouden hebben. Wie dat denkt, vergeet wat God in Psalm 14:3 over de zonen van de mens zegt: “géén die goed doet, waarlijk niet één!”. Paulus herinnert ons nog eens aan deze uitspraak in Romeinen 3:12. Het is dan ook op z’n zachtst uitgedrukt een illusie te menen dat er in Gods ogen “goede mensen” bestaan. Desondanks heeft Hij ons in Zijn liefdevolle genade gered bij wijze van naderingsgave.4 De Joden moesten zelf voor zo’n offergave zorgen om daarmee tot God in de Tempel te naderen, maar bij ons is het God Zelf die ervoor gezorgd heeft, om niet, in Zijn liefdevolle en overvloeiende genade. God kende ons al vóór eonische tijden, lang vóórdat de klok in Genesis 1:1 begon te tikken! Sinds wij Christus hebben leren kennen, kennen wij nu ook God als de Vader en hebben als zonen vrije toegang tot Hem. Daarom zullen wij nooit het voorwerp van Zijn toorn kunnen zijn, wanneer die in de dag van de Heer zal losbarsten. Maar zolang de gemeente die het lichaam van Christus is nog op aarde vertoeft en nog niet compleet is, weerhoudt zij Hem te toornen over alles waarmee de mensheid Hem geschoffeerd heeft. Zo staat het in 2 Thessalonicenzen 2:6-7. In het zesde vers van die tekst staat “wat weerhoudt” (to katechon) en in het zevende vers “hij die weerhoudt” (ho katechôn).5 Klaarblijkelijk is er dus een “het” en een “hij” die de toorn nog tegenhoudt. In vers 6 wordt het lichaam van Christus bedoeld, dat nu nog in opbouw is. Daartoe behoren allen die voorverwachting hebben in Christus. Christus is door God, de Vader, gegeven aan de uitgeroepen gemeente die Zijn lichaam is (Efeziërs 4:12, 1:12 en 22). De toorn, waarmee de periode van beheer van het geheimenis tot een einde komt, houdt God in totdat de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus voltallig is. Alleen Hij weet wie daaraan en 4 Efeziërs 2:8 - dôron (Strongnr. 1435), Hebreeuws: qorban (Strongnr. 07133). 5 Het Griekse werkwoord katechô (Strongnr. 2722) betekent letterlijk “neer-hebben”. 11 wanneer nog toegevoegd zullen worden. Daarover behoeven wij ons absoluut niet druk te maken. 5 - WIJ ZULLEN WEGGERUKT WORDEN Aan ons, geroepen heiligen, is in een woord van de Heer beloofd dat wij – ooit overleden of nog in leven - vóór het uitbreken van Gods toorn van de aarde weggerukt zullen worden om de Heer in de lucht te ontmoeten (1 Thessalonicenzen 4:17). De Heer daalt wel van de hemel neer, maar zet Zijn voeten niet op de aarde. Dat is dus anders dan wat de mannen in witte kleding na Zijn hemelvaart aangekondigd hadden. Wolken onttrokken de Heer aan de ogen van Zijn apostelen toen Hij werd opgeheven naar de hemel om aan de rechter (zijde) van de Vader, plaats in te nemen, wonend in ontoegankelijk licht (Handelingen 1:9-11; 1 Timotheüs 6:16). Ook wij zullen op Zijn tijd van de aarde worden weggehaald, maar op andere wijze dan onze Heer. Wij allen zullen onwaarneembaar snel “weggerukt” worden (arpazô6, Strongnr. 726) en wij allen zullen “veranderd” worden, in een ondeelbaar [moment], in een oogwenk, in de laatste bazuin[stoot]! Want Hij zal de bazuin steken en de doden zullen opgewekt worden, als onbederfelijken, en wíj zullen veranderd worden. Want dit bederfelijke moet onbederfelijkheid aandoen en dit stervende onsterfelijkheid aandoen.” (1 Thessalonicenzen 4:17; 1 Corinthiërs 15:51-53).7 6 Niet harpazô, omdat in het majuskelschrift, waarin de Griekse grondtekst geschreven is, geen letterteken voor de h-klank bestaat. In het latere Griekse minuskelschrift is de h-klank slechts aangegeven door een spiritus asper, dat is een omgekeerde komma boven een klinker. 7 De grote Griekse handschriften laten geen misverstand bestaan over de juistheid van deze woorden. Die woorden worden echter misverstaan door de “geleerde” dwaalgeesten, wier denken vergiftigd is door het “mengevangelie” dat zij aanhangen, waardoor zij de opname van de gemeente verwarren met de wedekomst van de Heer. Bij de opname zet de Heer echter Zijn voeten niet op de Olijfberg, bij Zijn wederkomst wel. 12
Page 12
Ook in ons geval is er sprake van wolken. Zij onttrekken hemelse zaken aan het oog van de mens. Het is zoals Psalm 97:2 aangeeft, Jahweh is door wolken aan het menselijk oog onttrokken In de boekrollen van de Thora lezen wij op vele plaatsen hoe Jahweh slechts vanuit een wolk spreekt en Zich niet laat zien. Wolken zijn beslist niet het beeld van de menigte heiligen die de Heer in de lucht ontmoeten, zoiets als de oogst van bijna 2000 jaar uitroeping. Het zal daarentegen een gebeurtenis zijn die voor de ogen van de achterblijvenden in nevelen gehuld is. Paulus leerde de uitgeroepen gemeente te Thessalonica daarop slechts te wachten. De Heer Jezus Christus zal ons vernederd lichaam in een onvoorstelbaar kort moment omzetten, gelijkvormig aan Zijn heerlijkheidslichaam (Filippenzen 3:21). Dat zal tevens de afsluiting inluiden van het beheer van het geheimenis. Het heeft geen zin te proberen zich van deze unieke gebeurtenis een voorstelling te maken. De menselijke fantasie leidt alleen maar tot waandenkbeelden die aan Gods werk ernstig afbreuk zouden doen. De heilige Schrift vermeldt het woord dat Paulus van de Heer Zelf ontvangen heeft en geeft ons de garantie dat alles werkelijkheid zal worden. Het is Gods geest die in ons woont, die de garantie geeft dat niemand van de gemeente die het lichaam van Christus is, zal worden overgeslagen – niemand, reeds overleden of nog in leven! Het kan niet vaak genoeg benadrukt worden: wij zijn allen immers door God gekend en uitgekozen, zelfs nog vóór eonische tijden, in pure genade, met voorbijzien aan onze handel en wandel. Voor dat laatste is er de bêma (Strongnr. 968), het podium waarop wij onze Heer Christus Jezus zullen zien, hoogstwaarschijnlijk mede herkenbaar aan de wonden die Hij aan het kruis opgelopen heeft.8 Daar zal iedere belemmering voor onze taak te midden van de hemelingen worden uitgewist. Dan zullen wij heilig en smetteloos en onbeschuldigbaar voor Zijn aangezicht 8 Zo liet Hij Zich door Thomas herkennen (Johannes 20:25-28). 13 staan. Want God ziet ons in Christus aan! Ons rest niets anders dan de Vader door de Zoon diep dankbaar te zijn voor het wonder van Zijn genadevolle liefde en deze te midden van de hemelingen tentoon te mogen spreiden! (1 Corinthiërs 3:10; 2 Corinthiërs 5:10; Colossenzen 1:21-22). Wie het evangelie van Paulus met zijn of haar gehele ziel omarmt en als levenslijn volgt – ook al in grote onvolkomenheid - zal niets te vrezen hebben, noch over het wel of niet opgenomen worden, noch over alles wat voor de bêma zal gebeuren, noch van al hetgeen wij op aarde nog zullen meemaken. Aan dat laatste aspect wordt hierna aandacht besteed. 6 - WAARVAN WORDEN WIJ WEGGERUKT? Wij zullen worden weggerukt van Gods toorn en de grote verdrukking. Daarbij is het van belang ons het volgende te realiseren: • Gods toorn is het tegendeel van de verzoening die zo kenmerkend is voor de huidige genadetijd. Zij barst los binnen de dag van de Heer. • De grote verdrukking (thlipsis megalê, Strongnr. 2347) die onze Heer Jezus Christus aankondigde (Mattheüs 24:21), concentreert zich op Israël. Het is een periode waarin Israël het zwaarder dan ooit tevoren van alle kanten te verduren krijgt. Pas daarna zal Israël, geheel door God gerestaureerd, het beloofde koninkrijk mogen binnengaan (Handelingen 3:21). Dat zal het sluitstuk zijn van alle verdrukkingen, waarvan de heiligen nu reeds, in de huidige dag des mensen, in toenemende mate de voortekenen zien (1 Corinthiërs 4:3). De “dag van de Heer” (êmera kuriou, Hebreeuws: iom Jahweh) is op Gods kalender een strikt begrensde tijdspanne en omvat de periode van gericht én van het 1000-jarig koninkrijk. De dag van de Heer zal voor iedereen komen als een dief in de nacht (1 Thessalonicenzen 5:2; 2 Petrus 3:10). Dat betekent dat wij weliswaar de omstandigheden steeds dreigender en gevaarlijker zullen zien 14
Page 14
worden, maar niet precies weten op welk moment God ons zal wegrukken, als voor Hem de maat vol is. Wie meent dat wel te kunnen, is een ontstellende ijdeltuit. Wanneer de dagen van het gericht niet ingekort zouden worden, zou geen vlees gered worden (Mattheüs 24:22). Dat zegt wat over Gods karakter en voornemen. Wanneer Zijn toorn langer zou duren, zou immers van de aarde en mensheid vrijwel niets meer over blijven. Want wie zal vast kunnen staan als Gods toorn losbrandt (Psalm 76:7 en Openbaring 6:17)? De verdrukking zoals in Mattheüs 24:29-31 aangekondigd, staat in schril contrast met wat over de uitgeroepen gemeente in Romeinen 5:9, 1 Thessalonicenzen 1:10 en 5:9 en in 2 Thessalonicenzen 2:1-3 geschreven staat. In die laatstgenoemde brief waarschuwt Paulus niet voor niets (v3): “Laat niemand jullie misleiden, op geen enkele manier. Komt immers niet de afval eerst en wordt de mens van de wetteloosheid, de zoon van de destructie, onthuld?”. Dit gebeurt straks in de periode van het beheer (oikonómia, Strongnr. 3622) van Gods toorn, wanneer de uitgeroepen gemeente al hoog en breed van de aarde weggerukt is om voor altijd tezamen met de Heer te zijn. Dat neemt niet weg dat wij in ons dagelijks leven en werken zullen ondervinden wat Paulus in zijn tweede brief aan Timotheüs schreef (3:12-13): “Maar ook allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden. Boze mensen echter en zwendelaars zullen van kwaad tot erger komen, tot dwaling brengen en verdwaald zijnd.” (Zie ook 1 Timotheüs 4:1). God heeft de gewoonte op allerlei subtiele manieren aan te geven wat Hij van plan is. Dat doet Hij niet alleen via de mond en pen van de profeten, maar ook op talloze andere manieren zoals in de gebeurtenissen die onze Heer al in Mattheüs 24 aankondigde en die zich in onze dagen mondiaal en steeds frequenter voordoen. Voor wie meent dat het allemaal wel meevalt, volgt deze bloemlezing: 15 • mondiale rampen door toenemende droogte, watervloeden, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen; • mondiale opkomst van allerlei maakbaarheidstheorieën op het terrein van klimaat, economie en internet; • geknutsel op het gebied van zwangerschap, geboorte, veroudering, orgaantransplantatie, genetica en geslachtsverandering; • toename van wettelijke regelingen en medische protocollen voor actieve en passieve levensbeëindiging; • mondiale opkomst van nietsontziende dictatoren en totalitaire regimes; • mondiale religieuze onverdraagzaamheid en gewelddadige onderdrukking; • kruitvat Midden-Oosten met de onderling verdeelde mohammedanen die alleen in Jodenhaat eensgezind zijn; • onafgebroken en steeds verder oplaaiende strijd om en in Israël en mondiaal toenemende Jodenhaat. 7 - GODS WOORD GEEFT ZEKERHEID De brieven aan de Thessalonicenzen waren de oudst bekende waarin Paulus over de opname der gemeente geschreven heeft. Wij zullen de betreffende passages, ook in Romeinen 5, hierna nauwkeurig onder de loep nemen. In 1 Thessalonicenzen 1:10 staat dat wij “uit (Grieks: ek, Strongnr. 1537) de hemelen” Gods Zoon verwachten Die God “uit (ek) de doden” heeft opgewekt en Die ons “uit (ek) de komende toorn“ zal wegtrekken (rúomai, Strongnr. 4506). Het Griekse voorzetsel ek betekent “uit”, een beweging weg van het midden van iets, weg van een bron, een oorsprong of een oorzaak. Onze Heer komt uit de hemelen om ons van aarde weg te nemen. Hij is dan niet in de hemelen, maar in de lucht – niét met Zijn voeten op aarde. Onze Heer is door God uit de doden opgewekt, heeft daarom part noch deel aan de doden en het dodenrijk, de hades. Hier gaat het dus niet alleen om het FEIT van een gered 16
Page 16
worden van Gods toorn, maar ook om een ACTIE door onze Heer Jezus, waarbij Hij ons wegtrekt uit Gods aankomende toorn. Hij komt ons wegtrekken uit de toorn die op komst is, waardoor wij dus part noch deel zullen hebben aan Gods toorn. Daarbij past het beeld van een vader die zijn kind vlak voor een aanstormende auto wegtrekt en in veiligheid brengt. Pas als wij van de aarde weggehaald zijn, zal Gods toorn losbarsten. De Thessalonicenzen zagen, net als wij in onze dagen, met enorme bezorgdheid, hoe in de wereld allerlei ontwikkelingen gaande waren die het ergste deden vermoeden. Maar nu hadden zij, net als wij nu, iets radicaal anders te verwachten. In 1 Thessalonicenzen 5:9 staat dat wij “niet naar binnen in (eis, Strongnr. 1519) toorn” zijn geplaatst. In het Grieks staat hier ouk eis orgên. Het voorzetsel eis geeft een richting en binnengaan aan. Wij zijn niet gesteld om Gods toorn in te gaan. Paulus verklaart dit door erop te wijzen dat wij “van de dag” zijn - beschenen door het warme licht van Gods liefdevolle genade - en bekleed met de wapenrusting die Gods ons geeft (Efeziërs 6:1117). Daarmee wordt de drijfveer van ons doen en laten, ons hart, beschermd en evenzo de zetel van ons denken en spreken, ons hoofd. Onze redding is door onze Heer Jezus, de Christus! In 1 Thessalonicenzen 5:24 zegt Paulus nog eens nadrukkelijk dat wij dit vaste geloof en vertrouwen mogen hebben in Hem Die ons roept en Die het ook zal doen! Het hangt dus niet van ons doen af, maar van Zijn doen, zoals ook alles ons om niet door Hem geschonken is, uit grenzeloze liefde en genade! God is als een vader die zijn kind in een andere kamer afzondert, omdat hij het wil sparen voor Zijn toorn die anderen geldt. In Romeinen 5:9, de brief die Paulus ongeveer 6 jaar na de brieven aan de Thessalonicenzen geschreven heeft, staat dat wij, die in Zijn bloed gerechtvaardigd zijn, door onze Heer gered zullen worden “vanaf (apo, Strongnr. 575) de toorn”. Het Griekse voorzetsel apo betekent “vanaf” iets, een bron of scheiding inhoudende. Die laatste betekenis is in deze context het geval. Wij, die nu verzoend zijn in het bloed dat onze Heer aan het kruis 17 vergoten heeft, zullen gered worden vanaf Gods toorn, daarvan volkomen gescheiden. Dat is een feit waarop en waarmee wij mogen rekenen. Daarbij past het beeld van een vader die zijn kind ervan verzekert dat het niets zal overkomen, juist omdat het zijn geliefd kind is. 8 - VOORTEKENEN In Paulus’ dagen hadden de heiligen te Thessalonica om hun geloof van hun omgeving veel te lijden gekregen. Zeer waarschijnlijk zullen Joden en heidenen het hen zeer kwalijk genomen hebben dat zij Christus Jezus aanbaden en niet de Romeinse keizer en andere door mensen gecreëerde goden (idolen). Paulus had hen daarvoor al gewaarschuwd (1 Thessalonicenzen 1:6 en 2:2-4). Wij zien het ook in onze tijd in geheel de wereld gebeuren: discriminatie, verdrukking en vervolging van christenen, ongeacht welk evangelie zij aanhangen. De Heer had bij monde van Paulus aan de zwaar beproefde gelovigen te Thessalonica echter de verzekering gegeven dat zij niet Gods toorn zullen meemaken, wanneer die over de aarde komt. Deze zekerheid kregen zij niet om hun verdienstelijk geloof en leven, maar louter en alleen omdat Christus voor hen gestorven was en zij met de opgestane Heer, uit pure liefdevolle genade, het nieuwe leven in Hem mochten delen (1 Thessalonicenzen 5:9-11). De tekenen die onze Heer volgens Mattheüs 24:3-13 beschreef, toen Hij op de Olijfberg gezeten was, geven antwoord op de vraag van Zijn leerlingen wat het teken zal zijn van Zijn aanwezigheid (parousia, Strongnr. 3952)9 én van de afsluiting van de eon (sunteleia tou aiônos). Volgens Gods kalender gaat het om de afsluiting van de huidige derde eon. De discipelen hadden geen weet van de periode van het beheer van het geheimenis 9 De vindplaatsen van parousia (“langsbij-zijnde”) wijzen uit dat het uitsluitend betrekking heeft op iemands lijfelijke aanwezigheid en om al hetgeen die persoon vertegenwoordigt. Vertalingen zoals “komst, aankomst, toekomst” slaan de plank mis. 18
Page 18
zoals dat later aan Paulus geopenbaard zou worden en waarin wij thans leven. Voor hen ging het om de periode hierna: die van het gericht, als de dag van de Heer aanbreekt en de vervulling begint van wat de Heer via Zijn boodschapper aan Johannes op Patmos onthuld heeft (Openbaring 1:1 en 9-10). Het antwoord van de Heer aan Zijn leerlingen heeft dus niet op onze dagen betrekking! Dat valt dus buiten de dagen waarop deze studie betrekking heeft. Helaas blijken talloze Bijbeluitleggers dat niet door te hebben. Ook al laat God dingen gebeuren die voor de mensheid, gelovig of niet, als een donderslag bij heldere hemel komen, geeft Hij vaak ook hints dat er wat aanstaande is. Het gerommel op en onder de aardkost is één van de eeuwenlange voorbeelden ervan. Inmiddels begint het bij de massa ook te dagen dat er op aarde wat veranderen moet, omdat het steeds duidelijker wordt hoezeer de mens gefaald heeft bij het uitvoeren van de opdracht die God hem gegeven heeft: regeren over het leven op aarde (Genesis 1:28-30). Langzamerhand begint ook het besef te groeien hoezeer de mens onwillekeurig slachtoffer is geworden van zijn eigen creatie, de geldbeluste, puur zelfzuchtige en als zodanig kwaadaardige en alles verziekende afgod Economie. Veel van wat in de periode van het gericht tot een uitbarsting zal komen, komt dus niet uit de lucht vallen. Een treffend beeld hiervan biedt een aardappelveld, waar ondergronds de aardappels groeien terwijl daarvan bovengronds niets te zien is. Pas als de grond omgewoeld wordt, worden de aardappels zichtbaar. Alleen God weet wat zich “ondergronds” aan het ontwikkelen is en hoe dat aan den dag zal komen. Het is zoals onze Heer Zijn toehoorders voorhield: “Want niets is verborgen wat niet openbaar zal worden, noch weggehouden wat stellig niet gekend zou worden en in openbaarheid zou komen (Lucas 8:17). Alle voorspellende uitleggingen van derden daarover verwijs ik liever naar het rijk van christelijke sciencefiction. Heel wat auteurs op dat terrein hebben decennialang wel bewezen er helemaal niets van 19 begrepen te hebben. Per saldo hebben zij slechts de opbrengst van hun boekenomzet eraan te danken. Voor ons geeft Paulus in 2 Timotheüs 3:1-9 een zéér zorgwekkend overzicht van wat er loos is en zal zijn in de laatste dagen van de gemeente die het lichaam van Christus is: “Weet dit echter, dat er in de laatste dagen gevaarlijke era’s tegenwoordig zullen zijn, want de mensen zullen zijn: zelfzuchtig, geldzuchtig, grootsprekend, trots, lasteraars, tegen ouders weerspannig, ondankbaar, onbehoorlijk, zonder natuurlijke genegenheid, onvermurwbaar, tegenwerkers, onstandvastig, ongetemd, afkerig van het goede, verraders, overhaast, opgeblazen, veeleer vrienden van genot dan vrienden van God; een vorm van godsvrucht hebbend, maar haar kracht loochenend. Keer je ook van dezen af. Want uit dezen zijn degenen, die de huizen binnen glippen en vrouwtjes gevangen wegvoeren, die beladen zijn met zonden en geleid worden door velerlei begeerten en genot; die altijd leren en toch nooit tot erkenning van de waarheid kunnen komen. Maar op die manier waarop Jannes en Jambres Mozes weerstonden,10 zó weerstaan ook dezen de waarheid ‒ mensen verdorven in hun denkzin, onbeproefd in het geloof. Maar zij zullen daarin niet verder vooruitkomen, want hun onverstand zal voor allen overduidelijk zijn, zoals dat ook van hen duidelijk werd.” Welnu, zet de televisie maar aan, sla de krant open, zie het gedrag van de mensen om u heen en de bewijzen van Paulus’ voorzeggingen stapelen zich torenhoog op! 9 - LIJDEN Al die toenemende verrotting en wreedheid in de wereld om ons heen laat ons niet onberoerd. Wij kunnen er zelfs pijnlijk 10 2 Timotheüs 3:8. Egyptische tovenaars, wier namen niet in Exodus 7:11 vermeld zijn, maar wel in de Targoem Pseudo Jonathan, een Aramese vertaling van de Thora. 20
Page 20
mee geconfronteerd worden! Een paar regels verder in 2 Timotheüs 3, in de verzen 12-14 waarschuwt Paulus Timotheüs en daarmee ook ons: “Maar ook allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden. Boze mensen echter en zwendelaars zullen van kwaad tot erger komen, tot dwaling brengend en verdwaald zijnde. Maar jij, blijf bij wat je leerde en wat jou toevertrouwd werd, wetend van wie je het leerde.” Ook al zullen wij Israëls grote verdrukking en Gods toorn niet meemaken, wij zullen niet kunnen ontkomen aan lijden als resultaat van alles wat zich om ons heen en in de wereld afspeelt. Dan is de raad die Paulus Timotheüs gaf goud waard (v.14-15): “Maar jij, blijf jij bij wat je leerde en wat jou toevertrouwd werd, wetend van wie je het leerde en dat je van baby af aan met de gewijde geschriften bekend bent, die jou wijs kunnen maken tot redding door het geloof dat in Christus Jezus is.” “Christus Jezus” schrijft Paulus. Dat is de opgestane en verheerlijkte Heer Die aan Gods rechter(zijde) gezeten is, wonend in ontoegankelijk licht (1 Timotheüs 5:16). Hij zal het zijn Die van de hemel zal afdalen om ons in een totaal andere conditie in de lucht op te wachten, door wolken aan het oog van de wereld onttrokken. Uit Gods Woord, zo nauwkeurig mogelijk in onze taal overgezet, kunnen wij de wijsheid, troost en bemoediging putten die nodig is om constant te beseffen dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof van(!) Jezus Christus, per se niet door het geloof dat wij opbrengen (Romeinen 3:22). Dat heeft ons apart gezet voor onze redding! Hoe anders klinken toch de woorden van de vele, alom geëerde “godgeleerden”, die in het kleed van vroomheid en traditie in kerken, zalen en stadions, via radio, televisie en internet ons van alles wijsmaken, maar niet, zoals Paulus geschreven heeft, werkelijk wijs maken! Ook hun verkondiging kan voor navolgers van Paulus lijden veroorzaken. Denk maar aan de laster 21 van “jullie zijn alverzoeners”! Dat zeggen mensen die niet door hebben dat niet wij, doch alleen Hij, de Zoon van Gods liefde, het al wederzijds met Zichzelf verzoend heeft, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij in de hemelen is (Colossenzen 1:20)! Wat de Thessalonicenzen destijds ervoeren en hun de indruk gaf al in Gods toorn terecht te zijn gekomen, is dus niet zo verwonderlijk. Want hoevelen zullen in de eeuwen na hen tot heden toe niet hetzelfde gedacht hebben, toen zij afschuwelijke en fatale omstandigheden moesten zien door te komen? Dat is een aanwijzing dat de diepe emotie die “lijden” heet, waarmee de gemeente en haar leden te maken hebben of krijgen, heel zwaar kan zijn. God, de Vader, weet er echter van en Zijn liefde laat de Zijnen nimmer in de steek! “Gerechtvaardigd dan uit geloof mogen wij vrede hebben naar God toe door onze Heer Jezus Christus door Wie wij ook de toegang hebben, door geloof, tot deze genade waarin wij staan, en wij mogen roemen op basis van de verwachting van de heerlijkheid van God, niet alleen daarin echter, maar wij mogen roemen ook in de verdrukkingen, waarnemend dat de verdrukking volharding uitwerkt, volharding echter beproefdheid, de beproefdheid echter verwachting, de verwachting echter beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgegoten is, door de heilige geest die ons gegeven is” (Romeinen 5:1-5). Dit schreef Paulus ongeveer 6 jaar na de beide brieven aan de Thessalonicenzen. Trefwoord is “verwachting” (elpis, Strongnr. 1680), dat is rekenen op dat wat vast en zeker zal gebeuren en niet zoiets als “hoop” die snel in wanhoop kan omslaan. Reken maar, dat de geliefden van God, de geroepen heiligen te Rome en vast ook te Thessalonica hiervan met grote blijdschap kennisgenomen hebben! 22
Page 22
In Romeinen 8:17-18 legt Paulus het verband tussen lijden en heerlijkheid: als wij samen lijden, worden wij ook samen verheerlijkt. Het lijden van de tegenwoordige era11 weegt niet op tegen de heerlijkheid die naar ons toe geopenbaard zal worden. Paulus wist waarover hij sprak, want hij kreeg in zijn bediening ontstellend veel lijden te verwerken. In 2 Corinthiërs 11:23-33 geeft hij daarvan een indrukwekkende opsomming. Met zijn eigen ervaringen spreekt hij ons als een ware broeder in het geloof moed in. Zo hebben ook wij te lijden onder alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid neerhouden (Romeinen 1:18), onder hen, die uit partijschap en weerspannigheid voor de waarheid, de ongerechtigheid toegedaan zijn (Romeinen 2:8), onder echtbreuk, hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgodendienst, toverij12, vijandschappen, twist, jaloezieën, gramschappen, partijschappen, onenigheden, afsplitsingen13 (Galaten 5:19-20). Zelfs binnen de uitgeroepen gemeente hebben wij te lijden onder misleiding met lege woorden14 (Efeziërs 5:6) en ook onder twist, jaloezie, gramschappen, partijschappen, kwaadsprekerijen, influisteringen, opgeblazenheden en oproeren (2 Corinthiërs 12:20). 11 Voor “era” staat in het Grieks kairos (Strongnr. 2540). Een tijdruimte, afhankelijke van de context kort of lang, die zich onderscheidt door haar speciale kenmerken. Om te voorkomen dat, net zoals in de gangbare Bijbelvertalingen, voor dat ene woord verschillende vertaalwoorden toegepast worden, is gekozen voor “era”. Dat is weliswaar een wat verouderd woord voor een tijdruimte, maar minder vaag dan bijvoorbeeld “periode”, waarvan Gods kalender er al zoveel telt. 12 Het Griekse woord voor “toverij” (pharmakeia Strongnr. 5331) houdt verband met ons woord “farmacie”, met drugs – van oudsher een geliefd middel bij toverij. 13 In het Grieks staat hier het meervoud van airesis (Strongnr. 139) wat op een “uit iets lichten” wijst. Het gaat om iets algemeners dan sektevorming of ketterij (heresie). 14 “Lege woorden”: woorden die volkomen gespeend zijn van Gods heilige geest. 23 Het is zeer de moeite waard om alle vindplaatsen van het werkwoord en het zelfstandig naamwoord “lijden” op te zoeken en te lezen (resp. paschô, Strongnr. 3958, en pathêma, Strongnr. 3804), want dat biedt veel meer inzicht – maar ook licht - dan een armzalige schrijver als deze vermag te bieden. 10 – TROOST Gelukkig weten wij ook welke troost wij hebben gedurende de laatste dagen op aarde in afwachting van het ogenblik van onze wegrukking en gedurende het lijden dat wij in die tijd ondergaan. Dat geldt niet alleen voor de individuele leden van de uitgeroepen gemeente, maar ook voor de uitgeroepen gemeente in haar totaliteit. “Wat zal ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus?15 Verdrukking? Of benauwdheid? Of vervolging? Of honger? Of naaktheid? Of gevaar? Of het zwaard?” (Romeinen 8:35). Het enige antwoord op deze retorische vragen kan alleen maar luiden: niets en niemand! In 2 Corinthiërs 1:3-5 schrijft Paulus ons: “Gezegend de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en God van alle vertroosting, Die ons vertroost in al onze verdrukking opdat wij degenen kunnen vertroosten die in alle verdrukking zijn, door de vertroosting waarmee wijzelf door God vertroost worden: zoals het lijden van de Christus naar ons overvloeit, evenzo vloeit door Christus ook onze vertroosting over.” Paulus gaf de Thessalonicenzen een kernachtige samenvatting van de bron en kracht van onze troost: “Moge nu, onze Heer Jezus Christus, en God, de Vader, die ons liefheeft en eonische troost geeft en goede verwachting in 15 Tekstcorrectie conform de codex Sinaïticus en codex Vaticanus, volgens de Concordant Greek Text. 24
Page 24
genade, jullie harten troosten en stevig maken in alle goed werk en woord” (2 Thessalonicenzen 2:16-17). 11 - DE ACHTERBLIJVENDEN Wat ons ongetwijfeld evenzeer bezighoudt, is de vraag hoe het onze ongelovige kinderen en andere bloedverwanten, onze vrienden en collega’s zal vergaan, nadat de gemeente eenmaal van aarde weggerukt is. God heeft in Zijn Woord ook voor hen een deur geopend. Want In Romeinen 10:13 staat dat al wie de naam van de Heer aanroept, gered zal worden. Zo staat het eveneens in Handelingen 2:21 en Joël 2:32. Wij bekijken de tekst wat nauwkeuriger om zeker te zijn van zijn boodschap: • Het Griekse woord voor “aanroepen” (epikaleô; Strongnr. 1941) drukt uit wat men eigenlijk doet met het roemen van een naam: men legt als het ware de hand op iemand. Dat kan om verschillende redenen zijn. In deze context is het een “beroep doen op” de naam Jezus Christus. • Want Hij is het die met “Heer” (kurios) bedoeld wordt. Paulus haalt de tekst uit Joël 2:32 aan en daar staat voor “Heer” Jahweh, de Naam die in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Schrift, de Septuaginta, met kurios weergegeven is. Dat is de Naam boven alle Naam. Dat het in beide gevallen inderdaad alleen om Kurios Jezus Christus gaat, verklaart Paulus in Filippenzen 2:5-11. • Op alle genoemde vindplaatsen staat voor “al” of “ieder” het Griekse pas (Strongnr. 3956), in het Hebreeuws kol (Strongnr. 03605). Dat betekent dat er geen uitzonderingen zijn, maar dat het ieder mens aangaat. Het verzinnen van uitzonderingen is het werk van pseudogeleerden en theologen, die Gods majesteit (doxa; heerlijkheid) zo meesterlijk weten te kleineren (Romeinen 1:21-23). • Zowel Petrus, volgens Handelingen 2:21, als Paulus, volgens Romeinen 10:13, zegt dat al wie de naam des Heren aanroept, “gered zal worden” (sôthêsetai; Strongnr. 4982). Het is de 25 vertaling van een Hebreeuws woord dat de profeet Joël in 2:32 gebruikte, jiemaleet (Strongnr. 04422) en "zal bevrijd worden" betekent, meer in de zin van "ontkomen”. Ook dat wijst sowieso op redding, maar meer geënt op de tijd en context waarop Joëls profetie al betrekking heeft. Nu dat zo uitdrukkelijk driemaal in Gods Woord staat, geeft ons dat enorme troost in onze zorgen over degenen van wie wij denken dat zij geen lid zijn van de uitgeroepen gemeente. Let wel: “van wie wij denken”! Per saldo is het God Die precies weet wie Hij wel of niet als zodanig geroepen heeft. Dat Hij hier de deur voor redding van en het ontkomen aan Zijn toorn openzet, is tekenend voor Gods karakter dat vol is van wat de mens vaak zo deerlijk mist: liefde! Kunnen wij in onze dagen niet het allerbeste ervoor zorgen dat achter onze voordeur rust en veiligheid heerst en vrij over God en Gods Zoon gesproken kan worden? Begint het leven van ieder mens niet in de wieg en het gezin waarin hij of zij opgroeit? Zo en langs talloze andere wegen kan bij iemand de naam van de Kurios en Zijn betekenis voor de wereld bekend worden en in het geheugen gegrift komen te staan. 12 - UITZIEN Als leden van de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is, zijn wij ervan verzekerd dat wij niet Gods toorn zullen beleven wanneer eenmaal de dag van de Heer aanbreekt. Wij zijn er eveneens van verzekerd dat wij onder Vaders vleugels, door Zijn geest geleid, verlangend mogen uitzien naar onze Heer, Die ons op een zeker ogenblik, in een oogwenk van de aarde zal wegrukken om in een veranderd, geestelijk lichaam voor altijd bij Hem te zijn. Is iets heerlijkers en troostvollers denkbaar? De genade van onze. Heer Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen!16 16 Galaten, slotzin 26
Page 26
Andere uitgaven van Stichting Da-ath: De uitgeroepen gemeente: Lichaam én bruid? Efeziërs 5:22-33 vergelijkt de gemeente met de gehuwde vrouw. Zijn wij als gelovigen nu óók de bruid? De geestelijke band van God met Israël wordt in de Schrift als huwelijk beschreven. In Efeze 5 zien we lichaam als beeld. Een gehuwde man en vrouw worden één vlees, één lichaam, 1 Kor.6:16. Maar zij doen veel afzonderlijk van elkaar. Zij zijn één en laten zo de eenheid van Christus en Zijn lichaam zien. Israël, als bruid van Jahweh, staat in een andere betrekking tot Hem. De completering van het al door Christus Andreas Sönnichsen In dit machtige woord wordt onthuld, dat wij compleet gemaakt worden tot het volledige complement van God, Efeziërs 3:19. Dat wij echt de onschatbare waarde van dit kostbare woord mogen beseffen! Want het voorziet in alles, en is volledig toereikend, zoals God Zelf! 27 De zogenaamde Engelenwereld A.E. Knoch De Griekse noch de Hebreeuwse taal heeft een woord, dat aangeeft wat wij ons vandaag bij ‘engel’ voorstellen. Als het woord aggelos overal waar het voorkomt met ‘engel’ vertaald was, dan hadden wij de bedoeling ervan kunnen verstaan. Maar helaas is het alleen waar de traditie dat verlangt, zo vertaald. Dit is een duidelijk voorbeeld hoe discordante vertalingen de waarheid voor ons kunnen verduisteren in plaats van dat ze die laten zien. Wie gaan mee bij de opname? Date Gorter Wanneer de Heer neerdaalt en de Zijnen roept: wie zullen Hem dan ontmoeten in de lucht? 1 Thessalonicenzen 4:13-18 De bazuin van God is een genademoment. Misschien onbewust en onbedoeld, willen wij daar toch op één of andere manier een voorwaarde aan vastkoppelen. 28
Page 30
Jezus is opgestaan - welke dag was het? A. Bouman, A. E. Dekker Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen alsde zondag? Of een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking en elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Frank Goldammer Jakob en Esau - Elmar Frey ‘Ik ben blij dat mijn zonden zijn vergeven omdat Jezus aan het kruis voor mij stierf!’ Zeggen veel christenen. En rechtvaardiging dan? Het verschil is groter dan u denkt. ‘Ik heb gekozen voor Jezus en ik ben gered!’ Dat hoor je gelovigen zeggen. Jakob en Esau, u leest in Genesis en Romeinen 9 over deze tweeling. Het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? Wanneer? Gods woord geeft uitsluitsel! 31 Schepping van de mens, Gods waagstuk? Ludwig Wolf Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is. Psalm 139 – vertaling en commentaar Alfred E. Dekker In Psalm 139 laat God via David weten dat God ons door en door kent; kende zelfs ons embryo. Ieder mens is voor God een open boek. Het maakt niet uit bij welk je hoort, wat je gelooft, in welke tijd je leeft en hoe je je gedraagt. Uiteindelijk zal álle knie voor Hem buigen en álle tong van harte belijden: Heer is Jezus Christus, tot eer van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit nog kunnen betwijfelen. 32
Bemoediging in 't verdriet dat mág er zijn. God schenkt draagkracht vanuit Zijn vermogen. Hij zal vertroosten en geeft op geestelijke wijze uitzicht, toekomstperspectief.

De laatste vijand,
die te niet gedaan wordt,
is de dood.

1 Korinthe 15:26

Over lijden heen


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
Page 16
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Page 28
Page 30
Page 32
Page 34
Page 36
Page 38
Page 40
Page 42
Page 44
Page 46
Page 48
Page 50
Paulus zit gevangen en vele problemen vragen zijn aandacht. En toch wordt hij niet moe om zijn blijdschap te uiten en om zijn lezers op te roepen zich samen met hem te verblijden. Niet in de wisselende omstandigheden, maar in de Heer die altijd Dezelfde is. Paulus’ brief aan de Filippiërs is hartverwarmend. En nu, bijna tweeduizend jaar later, is de brief nog onverminderd in staat het vreugdevuur in harten te ontsteken. Moge dit boek vooral daartoe een middel zijn. Naar Zijn rijkdom!

Naar Zijn rijkdom


Page 0
Page 4
INHOUD FILIPPI 1 Filippi 1:1 – aan al de heiligen 11 Filippi 1:1 – opzieners en dienaren 12 Filippi 1:2 – diepgang in een gangbare groet 13 Filippi 1:3,4 – danken en blijdschap 14 Filippi 1:4, 5 – deelname aan het Evangelie 15 Filippi 1:6 – wiens goede werk …? 16 Filippi 1:6 – de dag van Christus Jezus 17 Filippi 1:7- mede-deelnemers van de genade 18 Filippi 1:8 – God is mijn getuige 19 Filippi 1:9,10 – onderscheidingsvermogen 20 Filippi 1:10,11 – wie zorgt voor vrucht? 21 Filippi 1:12 – een gesloten deur en een geopend venster 22 Filippi 1:13 – getuigenis op het hoogste niveau 23 Filippi 1:14 – gevangenschap boeit niet 24 Filippi 1:15 – met welk motief? 25 Filippi 1:16,17 – Paulus, de apologeet 26 Filippi 1:18 – tel je zegeningen 27 Filippi 1:19 – Paulus’ uitzicht op vrijlating 28 Filippi 1:20 – Christus groot gemaakt 29 Filippi 1:21 – te leven is voor mij Christus … 30 Filippi 1:22 – geen menselijke inspraak 31 Filippi 1:23,24 – met Christus te zijn 32 Filippi 1:25 vooruitgang & vreugde 33 Filippi 1:26 – overvloedige roem 34 Filippi 1:27 – als ambassadeurs 35 Filippi 1:27 – één geest, één ziel 36 Filippi 1:27 – één front 37 5 Filippi 1:28 – niet laten intimideren door tegenstanders 38 Filippi 1:29 – genade en nog eens genade 39 Filippi 1:30 – lijden in de strijd 40 FILIPPI 2 Filippi 2:1 – aanmoediging in Christus 43 Filippi 2:2 – het ene gezind 44 Filippi 2:3 – eigenbelang versus nederigheid 45 Filippi 2:4 – eigenbelang in perspectief 46 Filippi 2:5,6 – de gezindheid in Christus Jezus 47 Filippi 2:6,7 – in Gods gestalte zijnde 48 Filippi 2:7 – maar Zichzelf ontledigt… 49 Filippi 2:8 – gehoorzaam tot de dood van het kruis 50 Filippi 2:9 – uitermate verhoogd 51 Filippi 2:9,10 – de naam boven alle naam 52 Filippi 2:10 – in de naam van Jezus 53 Filippi 2:11 – tot heerlijkheid van God, de Vader 54 Filippi 2:12 – met vreze en beven 55 Filippi 2:13 – het willen en het werken 56 Filippi 2:14,15 – alles zonder mopperen 57 Filippi 2:15 – onkreukbaar, ongekunsteld en onbesmet 58 Filippi 2:15,16 – als sterren in de nacht 59 Filippi 2:16 – mij tot roem in Christus’ dag 60 Filippi 2:17 – geplengd worden 61 Filippi 2:17,18 – verblijden en nog eens verblijden 62 Filippi 2:19 – eu-psycho 63 Filippi 2:20,21 – bezorgd en bezorgd is twee 64 Filippi 2:22 – beproefd en getest 65 Filippi 2:23,24 – wachten op het startschot 66 Filippi 2:25 – Epafroditus 67 Filippi 2:26,27 – tel je zegeningen 68 Filippi 2:28,29 – gewaardeerde mensen! 69 6
Page 6
Filippi 2:30 – zijn ziel geriskeerd 70 FILIPPI 3 Filippi 3:1 – verheug je! 73 Filippi 3:2 – pas op voor de honden! 74 Filippi 3:3 – vlees of geest? 75 Filippi 3:4 – vertrouwen op vlees? 76 Filippi 3:5 – van het zuiverste water 77 Filippi 3:5 – naar wet Farizeeër 78 Filippi 3:6 – naar ijver een vervolger van de ekklesia 79 Filippi 3:6 – bijna perfect 80 Filippi 3:7,8 – hoe winst een schadepost werd 81 Filippi 3:8 – schade en drek 82 Filippi 3:9 – rechtvaardigheid uit God! 83 Filippi 3:10 – Hem te kennen…! 84 Filippi 3:10,11 – gelijkvormig wordend aan Zijn dood 85 Filippi 3:11 – de uitopstanding vanuit de doden 86 Filippi 3:12 – nog niet gearriveerd 87 Filippi 3:13,14 – één ding! 88 Filippi 3:14 – de trofee van de roeping van God 89 Filippi 3:14 – de roeping van omhoog, in Christus Jezus 90 Filippi 3:15,16 – in dat spoor verder 91 Filippi 3:17 – Paulus’ mede-navolgers 92 Filippi 3:18 – vijanden van het kruis van Christus 93 Filippi 3:19 – gezind op de aardse dingen 94 Filippi 3:20 – ons burgerschap is in de hemelen 95 Filippi 3:21 – vernedering versus heerlijkheid 96 Filippi 3:21 – die ons lichaam zal transformeren 97 Filippi 3:21 – Zijn vermogen 98 FILIPPI 4 Filippi 4:1 – eer en onderscheiding 101 7 Filippi 4:2,3 – de neuzen in één richting 102 Filippi 4:3 – namen in het boek des levens 103 Filippi 4:4 – altijd blij! 104 Filippi 4:5 – inschikken & schik in 105 Filippi 4:6 – in geen ding bezorgd 106 Filippi 4:6 – alles met dankzegging 107 Filippi 4:6,7 – de vrede van God 108 Filippi 4:7 – als in een vesting 109 Filippi 4:8 – positief denken niet los verkrijgbaar 110 Filippi 4:9 – rolmodel Paulus 111 Filippi 4:10 – eindelijk opbloeien 112 Filippi 4:11 – autarkie 113 Filippi 4:12 – in alle dingen ingewijd 114 Filippi 4:13 – sterk in Hem die mij kracht geeft! 115 Filippi 4:14 – deelgenoten in Paulus’ verdrukking 116 Filippi 4:15 – solidair 117 Filippi 4:16 – onvergetelijke verrassingen 118 Filippi 4:17 – delen = vermenigvuldigen 119 Filippi 4:18 – een welriekend offer aan God 120 Filippi 4:19 – naar Zijn rijkdom! 121 Filippi 4:20 – aan onze God en Vader de heerlijkheid! 122 Filippi 4:21,22 – groeten over en weer 123 Filippi 4:23 – genade als slotwoord 124 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 8
Page 10
Filippi 1:1 – opzieners en dienaren … aan al de heiligen in Christus Jezus die in Filippi zijn, samen met opzieners en dienaren. Door zijn brief nadrukkelijk te richten “aan al de heiligen (…) die in Filippi zijn” onderstreept Paulus op voorhand de eenheid. Dat is altijd een nuttige reminder, vooral wanneer concurrentie en conflict op de loer liggen (2:2,3; 4:2). Dit is de enige keer dat in een gemeentelijke brief melding gemaakt wordt van “opzieners”. Een opziener (Gr. episkopos) is iemand die omziet naar maar tevens opzicht/toezicht houdt over. In de Titusbrief lezen we dat Paulus Titus op het eiland Kreta achterliet, om in de diverse steden opzieners aan te stellen die zouden toezien op “de gezonde leer” (Tit.1:9). De opziener oefent geen macht uit maar is verantwoordelijk voor wat in een vergadering (ekklesia) wordt onderwezen (Tit.1:9). Nooit lezen we over een raad of college van opzieners. Opziener-schap is geen instituut. Het feit dat Paulus over “opzieners” in het meervoud spreekt, suggereert dat men in meerdere locaties te Filippi samenkwam. Behalve opzieners zijn er ook “dienaren” (Gr. diakonos). Dat zijn mannen of vrouwen (Rom.16:1,2) die in de breedste zin des woords zich dienstbaar maken in de ekklesia. Hoewel hun werk vaak niet wordt opgemerkt, zijn ze in de praktijk onmisbaar! 12 Filippi 1:2 – diepgang in een gangbare groet … Genade [is] met jullie en vrede van God, onze Vader en van de Heer Jezus Christus. Dit is de standaard groet waarmee al Paulus’ brieven aanvangen. Hij sluit in de aanhef van zijn brieven aan op de Griekse gewoonte door eerst de afzender te vermelden, dan de geadresseerden en vervolgens de groet. Twee begrippen domineren in de groet: genade en vrede. Het eerste verwijst naar de gewone Griekse groet (charis = vreugde om niet) en het tweede naar de standaard Hebreeuwse groet (sjaloom = vrede). Toch is het noemen van ‘genade en vrede’ meer dan alleen een combinatie van de Griekse en Hebreeuwse groet. Alleen de volgorde is al veelzeggend: eerst is er genade en vervolgens vrede. Slechts wie genade kent zal ook kunnen verstaan wat vrede betekent. Vrede kan nooit gebaseerd zijn op eigen werken. De volle betekenis en waarde van ‘genade en vrede’ is gelegen in de bron van waaruit het voortkomt, namelijk “van God, onze Vader”. Hij is God, d.w.z. Degene die alles een plaats geeft en bovendien “onze Vader”. Met dat laatste is gezegd dat wijzelf uit Hem voortkomen. Gods vaderschap garandeert Zijn liefde die Hij heeft bewezen in “de Heer Jezus Christus”. Deze bron van genade en vrede is onuitputtelijk! 13
Page 12
Filippi 1:3,4 – danken en blijdschap Ik dank mijn God telkens als ik jullie gedenk, altijd in al mijn gebeden bid ik voor jullie allen met vreugde … Geen brief waar verhoudingsgewijs zo vaak sprake is van ‘vreugde’ als in deze Filippi-brief. Wanneer we alle vormen van het grondwoord (= charis) bij elkaar optellen, komen we op een totaal van 23 keer. Paulus mag dan een gevangene zijn met veel zorgen aan zijn hoofd (dat zal later blijken), hij betoont zich voortdurend een blij man. Hoe kan dat? Wat is het geheim van Paulus’ vreugde? Het eerste antwoord op deze vraag is: Paulus dankt zijn God telkens en altijd in zijn gebeden. Er is vanuit de Griekse taal, waarin deze woorden staan opgetekend, een direct taalkundig verband tussen ‘danken’ (Gr. eu-charis) en ‘vreugde’ (charis) oftewel ‘genade’. Danken betekent vanuit het Grieks zoiets als ‘goeie genade’! Vreugde of blijdschap is geen op zichzelf staande emotie, maar een logisch ‘bijproduct’ van danken. Terwijl danken op haar beurt weer een uitwerking is van besef van genade. Je ontvangt iets ‘om niet’ en wanneer je je daarvan bewust wordt, zeg je ‘dank U wel’! Hoe meer een mens dankt, des te blijer hij wordt. En omdat Paulus voortdurend dankt in al zijn gebeden is hij altijd, ondanks alles, blij! 14 Filippi 1:4, 5 – deelname aan het Evangelie Ik dank mijn God telkens als ik jullie gedenk, altijd in al mijn gebeden bid ik voor jullie allen met vreugde, over jullie deelname aan het Evangelie, vanaf de eerste dag tot nu toe. Paulus is zo dankbaar voor wat de Filippiërs voor hem betekenen, dat hij hen voortdurend noemde in zijn dankgebeden. Het motief van die dankbaarheid noemt hij in vers 5: de deelname van de Filippiërs aan het Evangelie. Niet als een tijdelijke bevlieging, maar “vanaf de eerste dag tot nu toe”. Dat was inmiddels al meer dan tien jaar; de tijd tussen Handelingen 16:11 en 28:30. Het woord voor “deelname” in deze tekst is in Grieks koi-noonia dat letterlijk ‘gemeenschap’ betekent en meestal zo wordt vertaald. Paulus bracht het Evangelie en de Filippiërs deelden daarin. Ongetwijfeld hebben zij het Goede Bericht zelf eveneens doorgegeven, maar in deze brief wijst Paulus vooral op hun deelnemen aan zijn arbeid in het Evangelie (4:15,16). Vanaf de aanvang hebben zij Paulus ondersteund en voortgeholpen. Niet alleen toen hij bij hen was, maar ook na zijn vertrek hebben ze hem geheel vrijwillig telkens bijdragen gestuurd. Daarmee bewezen deze Filippiërs dat het Evangelie zoals Paulus dit predikte, hun hart had. Deze deelname was geen lippendienst, maar metterdaad! 15
Page 14
Filippi 1:6 – wiens goede werk …? Hiervan ben ik overtuigd dat Hij die een goed werk in jullie is begonnen dit zal volbrengen tot op de dag van Christus Jezus. Het goede werk waarvan hier sprake is, is de “deelname aan het Evangelie” van de Filippiërs. “Vanaf de eerste dag tot nu toe” (1:5). Dit goede werk was niet de verdienste van de Filippiërs, nee, Paulus is ervan overtuigd dat God dit goede werk in hen begonnen is! We lezen van de eerste vrouw die in Filippi het Evangelie vernam (Lydia de purperverkoopster) dat God haar hart opende, zodat ze aandacht gaf aan wat door Paulus werd gesproken (Hand.16:14). Het is zoals Paulus in Romeinen 8 onderwijst: degenen die God voorbestemt, die roept Hij en die rechtvaardigt Hij ook (Rom.8:30). Vandaar dat zij “naar zijn voornemen geroepenen” zijn (Rom.8:28). “… opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken maar vanuit Degene die roept …” (Rom.9:11). God is Degene die tevoren bestemt. Hij roept en Hij opent harten. En omdat Hij Degene is die het goede werk begint, is Hij ook Degene die garant staat voor de goede afloop. Dat maakt het Evangelie tot een onaantastbaar Goed Bericht. Want alles is Gods werk. Vanaf het begin tot aan het einde! 16 Filippi 1:6 – de dag van Christus Jezus Hiervan ben ik overtuigd dat Hij die een goed werk in jullie is begonnen dit zal volbrengen tot op de dag van Christus Jezus. Het goede werk waarmee God ooit begon bij de gelovigen in Filippi, zal Hij ook volbrengen. Daarvan is Paulus overtuigd. “… tot op de dag van Christus Jezus”. Dat is de dag waarin Gods werk aan de gelovigen voltooid zal zijn en zij rein en onberispelijk zullen blijken (1Kor.1:8; 1:10). Alom zal dan roem klinken om wat God in ons leven heeft gedaan (2Kor.1:14). Uitdrukkingen als “de dag van Christus Jezus” komen we alleen bij Paulus tegen. Dat Zijn naam (al of niet voluit) in deze uitdrukking doorklinkt, onderstreept het persoonlijke en meer intieme karakter van die dag, waarop we Hem in levende lijve zullen begroeten. Dit typeert wellicht tevens het verschil met “de dag van de Heer”. Die laatste uitdrukking klinkt afstandelijker omdat het verwijst naar een openlijk en vaak hardhandig ingrijpen (vergl. Joël 2:31). Bovenal noemt Paulus het “de dag van Christus Jezus” omdat dan de ekklesia die Zijn lichaam is, haar heerlijke bestemming zal bereiken. Het is de dag van opstanding en transformatie naar onsterfelijkheid. Het is de dag van ‘de wegrukking’ waarna we vervolgens voor altijd samen met Hem zullen zijn (1Thes.4:17)! 17
Page 16
Filippi 1:7- mede-deelnemers van de genade Het is recht zoals ik over jullie allen gezind ben, omdat jullie mij in jullie hart dragen, zowel in mijn boeien alsook in de verantwoording en bevestiging van het Evangelie, zijn jullie allen mijn mede-deelnemers van de genade. Gewoonlijk meent men dat Paulus dit schreef toen hij in Rome gevangen was (Hand.28:30) of eventueel in de twee voorafgaande jaren in Caesarea (Hand.24:27). Hoe dan ook, vanaf de aanvang dat Paulus de Filippiërs het Evangelie had verkondigd, was er een warme band tussen hen beide geweest (1:5). Het was voor Paulus niet meer dan vanzelfsprekend om de Filippiërs toegenegen te zijn, omdat zij allen hem voortdurend in hun hart droegen. Zij waren zijn “mede-deelnemers van de genade”. Actief steunden zij Paulus in zijn gevangenschap, maar ook in zijn verdediging en bevestiging van het Evangelie. Van het Griekse woord voor ‘verantwoording’ (= apologia) is ons woord ‘apologetiek’ afgeleid. Het duidt op het vermogen aanvallen te kunnen pareren en bewijs te leveren. Zo heeft Paulus zich verantwoord tegenover de Joden in Jeruzalem en voor het gerecht in Caesarea (Hand.22:1; 25:16). Hij beschouwde het als een voorrecht (genade!) dit te mogen doen en de Filippiërs deelden in Paulus’ strijd. Zij stonden pal voor wat Paulus naar voren bracht. Nog steeds komt het daarop aan! 18 Filippi 1:8 – God is mijn getuige Want God is mijn getuige, hoe ik naar jullie allen verlang in innerlijke gevoelens van Christus Jezus. Paulus’ band met de Filippiërs was niet gebaseerd op vleselijke connecties. Integendeel zelfs. Veel van de gelovigen tot wie hij zich richt waren naar het vlees onbesneden. Zij maakten deel uit van de natiën en stonden niet in een verbondsrelatie met God. Maar dat was voor Paulus irrelevant geworden – hij rekende vanuit de regel van de nieuwe schepping (Gal.6:15,16). De eenheid die Paulus koesterde, was gebaseerd op hun deelname aan het Evangelie van Gods genade (1:5,7). Hoe kon Paulus zijn lezers overtuigen van de realiteit van zijn grote verlangen naar zijn lezers, anders dan God als getuige daarbij aan te roepen? Want slechts Hij wist dat Paulus niet overdreef. De “innerlijke gevoelens” waarvan hier sprake is, verwijzen in het Grieks letterlijk naar de “ingewanden” (hetzelfde woord als in Hand.1:18). De ingewanden worden in de Schrift beschouwd als de zetel van gevoelens. Een heel voor de hand liggende associatie. Want brengen ook wij gevoelens daarmee niet in verband? De maag keert zich om. De adem wordt benomen. Het hart klopt sneller. De nieren worden geproefd. Kortom, gevoelens ervaren we heel lijfelijk. Zelfs bij Christus Jezus, de opgewekte, is dat het geval! 19
Page 18
Filippi 1:9,10 – onderscheidingsvermogen En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer en meer overvloedig worde, in besef en alle fijngevoeligheid, om te beproeven de dingen die verschil maken … Het was Paulus’ gebed dat de liefde die hij bij de Filippiërs opmerkte, nog meer overvloedig zou worden. Van een mens zou dit teveel gevraagd zijn, maar over wat God vermag te doen denken we per definitie te klein. Hij kan zoveel meer in ons bewerken dan we ooit voor mogelijk houden (vergl. Ef.3:20). Paulus is zich daarvan bewust en daarom bidt hij voor de Filippiërs om nóg meer liefde “in besef en alle fijngevoeligheid”. God kan dat geven! Het Griekse woord epignosis (lett. op-kennis) suggereert vanuit de woordopbouw, dat het de kennis te boven gaat. Het veronderstelt weliswaar kennis, maar het is zoveel meer dan dat. ‘Epi-gnosis’ komt overeen met ons woord ‘besef’ of ‘realisatie’. Hand in hand gaat dit ‘besef’ met “alle fijngevoeligheid”, wat duidt op een nauwkeurig afgestemd zijn en intuïtief aanvoelen. Die instelling is essentieel “om te beproeven de dingen die verschil maken”. Paulus bidt de Filippiërs toe dat ze in staat zouden zijn om te ondervinden “de dingen die verschil maken”. Onderscheidingsvermogen om op te merken wat er werkelijk toe doet! 20 Filippi 1:10,11 – wie zorgt voor vrucht? … om te beproeven de dingen die verschil maken opdat jullie zuiver en geen struikelblok zouden zijn tot in de dag van Christus, vervuld met vrucht van rechtvaardigheid die door Jezus Christus tot heerlijkheid en lof van God is. Overvloedige liefde, besef, fijngevoeligheid, onderkennen waar het op aankomt. Dat zijn de eigenschappen die er toe doen. Op weg naar “de dag van Christus” (= in Zijn parousia; 3:20,21) is het deze zuiverheid die telt. Het woord dat hier vertaald wordt met ‘zuiver’ (Gr. eilikrines), betekent letterlijk zoiets als ‘door de zon beoordeeld’. Het is wat elders “de wandel in het licht” genoemd wordt en waarin we gemeenschap met elkaar hebben (1Joh.1:7). Rechtvaardigen zijn we door geloof. God rekent immers geloof tot rechtvaardigheid. Maar hier gaat het over “vervuld met [de] vrucht van rechtvaardigheid”. Dat is een proces, en niet eerder voltooid dan in de dag van Christus. Maar let op: ook deze vrucht is niet iets wat wijzelf (geacht worden te) produceren. Het is de “vrucht van rechtvaardigheid die door Jezus Christus” is. Dat wil zeggen: door Hem komt deze vrucht ten volle tot groei en bloei. En vandaar “tot heerlijkheid en lof van God”. Want Hij doet het werk en aan Hem daarom ook alle eer! 21
Page 20
Filippi 1:12 – een gesloten deur en een geopend venster Ik bedoel nu jullie te doen weten dat de dingen met betrekking tot mij, veeleer tot bevordering van het Evangelie hebben gestrekt … Na de inleiding over zijn gebed voor de Filippiërs, begint Paulus hier met de eigenlijke bedoeling van zijn schrijven, namelijk over zijn boeien. De Filippiërs hadden vernomen van Paulus’ gevangenschap in Rome (of in Caesarea?) en hadden daarom één van hen, Epafroditus, naar Paulus afgevaardigd met een gift ter ondersteuning (2:15; 4:18). En nu wil Paulus de Filippiërs updaten en zendt hij Epafroditus naar hen terug met deze brief (2:25-30). Het eerste dat hij over zijn lotgevallen kwijt wil is, dat zijn gevangenschap bij nader inzien geen hindernis in zijn arbeid was, maar juist het tegendeel daarvan. Want het heeft “veeleer tot bevordering van het Evangelie gestrekt”! Natuurlijk had Paulus kunnen klagen over de beperkingen van de gevangenis waarin hij zo goed als niets kon doen. Ook had hij kunnen piekeren dat hem dit niet zou zijn overkomen wanneer hij niet naar Jeruzalem was gegaan. En ja, hoe menselijk zijn zulke overwegingen als dingen tegenzitten. Maar geloof spreekt andere taal. Wie Hem kent, Die alle dingen doet meewerken ten goede, weet dat niets zomaar gebeurt. Als zich een deur sluit (gevangenschap!), dan opent God een venster! 22 Filippi 1:13 – getuigenis op het hoogste niveau … de dingen met betrekking tot mij, veeleer tot bevordering van het Evangelie hebben gestrekt, zodat mijn boeien in Christus openbaar worden in heel het pretorium en aan al de overigen. Hoewel Paulus in boeien was geslagen, bleek dit lot juist des te meer tot bevordering van het Evangelie te zijn. Want zo heeft Paulus op het hoogste niveau mogen getuigen van het goede bericht aangaande Christus! Het woord pretorioum komt 8x voor in het NT en duidt op een Romeins hoofdkwartier en verwijst gewoonlijk naar het gerechtsgebouw of de residentie van de gouverneur (stadhouder) of keizer. Caesarea (Hand.24-26) zou daarvoor in aanmerking kunnen komen, maar Rome (Hand.28) verdient wellicht voorkeur, omdat Paulus aan het eind van deze brief (4:22) speciaal de groeten overbrengt van hen “die van het huis van de keizer zijn”. Paulus had zich als Romein op de keizer beroepen en van Godswege was hem verzekerd daar ook te zullen staan (Hand.25:12; 27:24). De frase “in heel het pretorium en aan al de overigen” suggereert dat niet alleen heel het pretorium, maar tevens alle andere plaatsen in die sfeer op de hoogte waren gesteld. Juist door de Joodse afwijzing van het Evangelie, kon het Evangelie klinken tot in het huis van de keizer aan toe! 23
Page 22
Filippi 1:14 – gevangenschap boeit niet En de meerderheid van de broeders hebben in de Heer vertrouwen om des te overvloediger het woord van God onbevreesd te durven spreken. In deze verzen benoemt Paulus twee effecten van zijn gevangenschap. Het eerste effect is dat de naam van Christus in heel het pretorium en alle overige plaatsen openlijk werd genoemd. Het tweede effect is dat de meerderheid van de broeders door Paulus’ boeien vertrouwen kreeg om ook zelf met des te meer lef het woord van God te spreken. Met deze “meerderheid van de broeders” doelt hij vermoedelijk op de broeders in Rome, waar hij gevangen zat. Hij kende velen van hen, blijkens de lange lijst van namen die hij allemaal noemt aan het slot van de Romeinen-brief. Paulus’ opstelling werd hoe dan ook voor velen een trigger om net zo extravert het woord van God door te geven. Zonder angst voor represailles. Zij zagen in Paulus’ leven de impact van vrijmoedigheid gedemonstreerd. Om ongeacht de consequenties uit te komen voor het woord van de Heer. Paulus’ gevangenschap boeide hem niet. Laconiek schrijft hij later: het woord van God is niet geboeid (2Tim.2:9). Waar geen aansporing, laat staan gebod, toe in staat is, werd bewerkt door het levende voorbeeld van Paulus’ gevangenschap! 24 Filippi 1:15 – met welk motief? Sommigen prediken de Christus inderdaad vanwege afgunst en ruzie, maar sommigen ook vanwege welbehagen … Dankbaar stelde Paulus vast dat, nu hij gevangen zit, de Christus des te meer gepredikt wordt. Dat heeft echter wel een ‘maar’. Niet de inhoud van wat deze predikers doorgaven wordt ter discussie gesteld, maar wel hun motieven. Van een aantal van deze predikers was de intentie puur positief (“vanwege welbehagen”), maar bij anderen speelden “afgunst en ruzie” een rol. In het vervolg (:17) wordt duidelijk dat deze “afgunst en ruzie” niet in het minst ook gericht was op Paulus. Nu Paulus in de gevangenis zat, zagen sommigen hun kans schoon om zichzelf te profileren. De apostel was ‘uitgeschakeld’ en nu konden zij uit zijn schaduw treden en zichzelf op de voorgrond plaatsen. Waren ze jaloers op Paulus’ invloed? Of dachten ze het misschien beter te kunnen dan hij? Of speelde er onderlinge concurrentie over wie Paulus’ rol zou overnemen? Wat de overwegingen ook waren, ze waren niet zuiver. De les hieruit is dat zelfs de mooiste en meest geestelijke activiteit vertroebeld wordt door lage motieven als eigen eer en jaloezie. Juist predikers van het woord van God zouden zich van dat gevaar bewust zijn! Gaat het écht alleen om Gods woord? 25
Page 24
Filippi 1:16,17 – Paulus, de apologeet … dezen inderdaad [prediken] vanuit liefde, daar zij weten dat ik word gesteld tot verantwoording van het Evangelie, maar genen verkondigen de Christus uit eigenbelang, niet zuiver, inschattend in mijn boeien druk te veroorzaken. De gevangenschap van Paulus had de meerderheid van de broeders geprikkeld om met des te meer durf het woord van God te spreken. Deels met een volstrekt zuiver motief, uit liefde. Men was geprikkeld door het voorbeeld van Paulus om ‘in het hol van de leeuw’ uit te komen voor Christus. Maar voor anderen speelden ook andere, onzuivere beweegredenen. Eigenbelang. Voor hen was Paulus’ gevangenschap een openstaande vacature om zichzelf te profileren. Om te concurreren met andere verkondigers. Ondanks dat ze konden inschatten dat men daarmee de druk van Paulus’ boeien voor hem slechts verzwaarden. Zij die predikten uit liefde, zonder bijoogmerk, onderkenden dat Paulus van Godswege in Rome moest getuigen. Zoals hij dat eerder in Jeruzalem had gedaan (Hand.23:11). Op het hoogste niveau, tot in het pretorium en voor de keizer was hij gesteld “tot verantwoording van het Evangelie”. Het woord ‘verantwoording’ is in het Grieks apologia. Het wordt meestal gebruikt in een juridische setting. Paulus was gesteld om te bewijzen dat het goede bericht dat hij predikte wáár is! 26 Filippi 1:18 – tel je zegeningen Wat zou het? Hoe dan ook, hetzij met een voorwendsel, hetzij waarachtig, Christus wordt verkondigd en daarin verheug ik mij en zal ik mij ook verheugen. Natuurlijk was het verdrietig voor Paulus dat er mensen waren die zijn gevangenschap aangrepen om zichzelf te profileren. Terwijl men kon weten dat dit zijn gevangenschap alleen maar moeilijker zou maken. Maar juist in Paulus’ reactie op deze situatie ontwaren we het geheim van zijn altijd blijmoedige instelling. Dat geheim zouden we nooit hebben leren kennen wanneer het hem enkel voor de wind zou zijn gegaan. Want dan is het nogal vanzelfsprekend om goedsmoeds te zijn. Stel je voor: je zit ten onrechte gevangen en vrienden misbruiken die omstandigheid voor hun eigen eer. Daar word je niet blij van. Ook Paulus niet. Maar toch, zijn perspectief is een heel andere. Welke kwalijke motieven predikers soms ook hadden, de opgewekte Christus werd dan toch maar verkondigd! Tel je zegeningen! Paulus’ focus was niet gericht op moeite en het ontbrekende. Hij kende een Heer die alles onder controle heeft en ten goede keert. Dat was voor hem geen theorie maar de realiteit! Waar anderen ‘minnen’ zagen, zag Paulus ‘plussen’ die nog niet af waren! Dat is nog eens ‘positief denken’! 27
Page 26
Filippi 1:19 – Paulus’ uitzicht op vrijlating … daarin verheug ik mij en zal ik mij ook verheugen. Want ik weet dat dit voor mij tot redding zal uitlopen, door jullie voorbede en bijdrage van de geest van Jezus Christus … Paulus blijft zich maar verheugen. Mede omdat hij, zoals hij hier schrijft, “ik weet dat dit voor mij tot redding zal uitlopen”. Veelal wordt bij “dit” gedacht aan Paulus’ uitzicht op de Heer die vanuit de hemel als Redder ons vernederd lichaam zal transformeren (3:20,21). Nu had de apostel zonder enige twijfel dit uitzicht, maar dat is toch niet waar hij hier aan denkt. Dat uitzicht staat immers volkomen los van de voorbede van medegelovigen. Nee, Paulus denkt bij “dit” aan zijn spoedige vrijlating uit de gevangenis. Paulus bevindt zich gedurende twee jaar in gevangenschap in Rome (Hand.28:31,31) om daar voor de keizer te verschijnen (Hand.27:24). Inmiddels kijkt hij daarop terug (1:13) en vertrouwt hij erop dat hij de Filippiërs gauw zal kunnen bezoeken (1:25,26; 2:24). Met andere woorden: de voorbede van de Filippiërs om Paulus’ vrijlating zal worden vervuld! Paulus’ gevangenschap in Rome betekent dus niet het einde van zijn carrière als heraut en apostel. Hij zou zijn reizen (voorlopig) weer kunnen voortzetten. Daarin uiteraard in alles geestelijk bijgestaan door Jezus Christus zelf! 28 Filippi 1:20 – Christus groot gemaakt … naar mijn reikhalzend verlangen en verwachting dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal worden, maar in alle vrijmoedigheid zoals altijd ook nu, Christus groot gemaakt zal worden in mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door dood. Niet alleen verlangde Paulus ernaar om in geen enkel opzicht beschaamd te worden, hij verwachtte het ook. Zulke verwachting is in de Schrift nooit onzeker, omdat het gebaseerd is op wat God toezegt. Met zo’n levensinstelling hoeft een mens nooit te wanhopen. Dat Paulus in geen enkel opzicht beschaamd zou worden, was tevens gebaseerd op zijn ervaring. Christus zal, in alle vrijmoedigheid, in zijn lichaam groot gemaakt worden. Want “zoals altijd, ook nu”. Omstandigheden mogen dan wisselen maar dit doelwit (vergl. 3:14) blijft gelijk. Zelfs als Paulus zijn getuigenis zou moeten bekopen met de dood, verandert dit niet. Het klinkt misschien wat vreemd, ‘Christus groot maken’. Want Christus is toch al groot in zichzelf? Dat laatste is zeker waar, en toch, in onze perceptie kan Hij wel degelijk groot worden gemaakt. Vergelijk het met een ster die we met het blote oog zien. Met een telescoop wordt die ster ‘groot gemaakt’. Niet objectief natuurlijk, maar subjectief wel degelijk. Paulus was zo’n ’telescoop’ – Christus werd groot gemaakt in hem! 29
Page 28
Filippi 1:21 – te leven is voor mij Christus … … Christus groot gemaakt zal worden in mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door dood. Want te leven is voor mij Christus en te sterven winst. Paulus is ervan overtuigd dat Christus in zijn lichaam groot zal worden gemaakt, “hetzij door leven, hetzij door dood”. Om dit te verduidelijken verklaart hij dat te leven voor hem Christus is en te sterven winst. Veel uitleggers menen dat Paulus daarmee zou bedoelen dat te sterven voor hemzelf winst zou zijn. Maar die uitleg gaat voorbij aan de strekking van Paulus’ statement. Het gaat hem er immers om dat Christus groot gemaakt zal worden in ijn lichaam, “… hetzij door leven, hetzij door dood”. Paulus’ dood, oftewel zijn sterven zou winst voor Christus zijn, aangezien Hij daarin groot gemaakt zal worden! Ondertussen toont vers 21 een uitnemende samenvatting van Paulus’ levensfilosofie. Iedere gelovige kan zeggen: mijn leven is Christus (Kol.3:3,4). Maar dat is niet hetzelfde als: “te leven is voor mij Christus”. Dat Christus mijn leven is, vertelt hoe God rekent. Maar zeggen dat “te leven is voor mij Christus”, vertelt hier hoe Paulus rekende. Hij leefde niet voor roem, voor plezier of voor geld. Hij had de opgewekte en verheerlijkte Christus ontmoet! En in dat Licht verliest al het aardse haar glans. 30 Filippi 1:22 – geen menselijke inspraak Maar indien te [blijven] leven in vlees – voor mij betekent dit vrucht van werk. En aan wat ik voorkeur zal geven, maak ik niet bekend. Te leven is voor Paulus Christus en te sterven is winst. In beide gevallen wordt Christus namelijk groot gemaakt in zijn lichaam. Blijven leven in het vlees, d.w.z. in het sterfelijk lichaam, zou betekenen dat hij door kan gaan met zijn vruchtbare arbeid. Want er was nog zoveel te doen en hij kon nog zoveel betekenen. Blijven leven óf voor de zaak van Christus te sterven, beide opties benoemt Paulus. Let er op dat hij deze mogelijkheden puur beziet vanuit het belang van Christus. Waarin Christus het meest groot wordt gemaakt, kan Paulus niet zeggen. En in de praktijk is dit sowieso geen keuze van de mens. Blijven leven of sterven is nu eenmaal geen vraag die aan ons wordt gesteld. Daarin hebben we totaal geen inspraak. Het is bovendien Paulus’ zaak ook niet. Hij is een slaaf van Christus en wat het beste is voor zijn aardse loopbaan gaat hem niet aan. Dat mag zijn Heer voor hem bepalen en vandaar ook dat hij weigert zijn voorkeur uit te spreken. Wat een vertrouwen, toewijding en commitment spreekt uit zo’n levenshouding! 31
Page 30
Filippi 1:23,24 – met Christus te zijn (Ik word echter gedrongen vanuit deze twee: ik begeer op te breken en samen met Christus te zijn, want dat is zeer veel beter). Maar in het vlees te blijven is nodiger voor jullie. Vers 23 is tussenzin, een korte onderbreking. Vers 24 is namelijk een voortzetting van vers 22, met de boodschap: niet sterven maar blijven leven zou voor Paulus werken met vrucht betekenen. En daar zouden de Filippiërs eveneens van profiteren. In vers 20 t/m 22 overwoog Paulus de opties van sterven en blijven leven. Van beide mogelijkheden onderkent hij de voordelen (voor Christus!), maar hij laat met opzet in het midden voor welke van beiden hij moest kiezen. Daar gaat hij niet over. In vers 23 noemt hij echter een derde optie waarvan hij zegt: dat is verreweg het beste. Niet sterven of in het vlees blijven leven, maar “op te breken en samen met Christus te zijn”. Paulus doelt daarbij op dezelfde gebeurtenis als waar hij ook in 3:20,21 over schrijft: de terugkeer van Jezus Christus uit de hemelen die ons vernederd lichaam zal transformeren en gelijkvormig zal maken aan het lichaam van Zijn heerlijkheid. Bij die gelegenheid zullen alle gelovigen tegelijkertijd ‘opbreken’ (of ‘heengaan’) en samen in wolken de Heer tegemoet gaan in de lucht (1Thes.4:17). 32 Filippi 1:25 vooruitgang & vreugde En in deze overtuiging weet ik dat ik zal blijven en bij jullie allen zal [ver]blijven voor de vooruitgang van jullie en vreugde van het geloof … Zowel het voordeel van sterven alsook die van in leven blijven, heeft Paulus overwogen. In beide gevallen zou Christus in zijn lichaam worden groot gemaakt (1:20). Tussen beide mogelijkheden wilde hij niet kiezen, maar hij wilde wel verklappen dat hij verlangde heen te gaan om (in de opstanding dus) met Christus te zijn. Ondertussen had Paulus al wel de overtuiging dat hij gered zou worden uit de gevangenis (1:19; 2:24). Dat zou hem ook de mogelijkheid geven de Filippiërs weer te bezoeken en zo bij te dragen aan hun vooruitgang “en vreugde van het geloof”. Weer die nadruk op vreugde en blijdschap zoals we dat overal in deze brief tegenkomen. Zou die “vooruitgang” waaraan Paulus zou bijdragen, in feite niet hetzelfde zijn als “de vreugde van het geloof”? De apostel wilde zijn lezers immers leren zich steeds meer te verheugen. Om zich altijd te verblijden in de ene Heer en in dat ene geloof. Ongeacht de telkens wisselende omstandigheden. Zulke vreugde is geen station dat we één keer hebben bereikt, maar een weg waarop we voortdurend vooruit mogen gaan. 33
Page 32
Filippi 1:26 – overvloedige roem En in deze overtuiging weet ik dat ik zal blijven en bij jullie allen zal [ver]blijven voor de vooruitgang van jullie en vreugde van het geloof, opdat jullie roem in mij overvloedig in Christus Jezus zal zijn, door mijn aanwezigheid wederom bij jullie. Paulus rekent er op dat hij de Filippiërs weer zal bezoeken. Dat betekent dat zijn tweejarige gevangenschap in Rome, zoals het slot van het boek Handelingen dit beschrijft, niet het einde betekende van zijn reizen. Hij had zich als Romeins burger met succes beroepen op de keizer en inmiddels had hij uitzicht op het einde van zijn gevangenschap. Wanneer Paulus de Filippiërs weer zou treffen dan wilde hij inzetten op hun vooruitgang en vreugde van het geloof. Zoals hij ook aan de Korinthiërs schrijft, is hij een medewerker aan hun vreugde aangezien zijn lezers vast stonden in het geloof (2Kor.1:24). Deze vreugde is niet los verkrijgbaar maar een vanzelfsprekend effect van vertrouwen (= geloof) op het woord dat Paulus predikte. Voor die vreugde ging hij. Zodat de Filippiërs overvloedig zouden roemen over Paulus’ presentie. Natuurlijk gaat het daarbij niet om Paulus zelf (vergl. Gal.1:24), maar om wat hij rechtstreeks van Christus Jezus had ontvangen. Dat woord staat garant voor niet aflatende vreugde! 34 Filippi 1:27 – als ambassadeurs Alleen, weest burgers, waardig het Evangelie van Christus … Tot dusver schreef Paulus over zijn eigen situatie en over zijn oogmerk om in alles Christus groot te maken. Vanaf dit vers daagt hij ook zijn lezers uit om net zo in het leven te staan. Gewoonlijk gebruikt hij daarvoor het werkwoord ‘wandelen’ maar hier bezigt hij het Griekse woord politeuo, dat overduidelijk verwant is aan onze woorden ‘politiek’ en ‘politie’. Het betekent: zich gedragen als burger. Filippi was een stad in Macedonië, een Romeinse kolonie waarvan de inwoners het Romeinse burgerschap was toegekend. Dit burgerschap had veel waarde en bezitters waren dan ook trots op dit privilege. Later (in 3:20) laat Paulus zien dat ons burgerschap als gelovigen in de hemelen is. Zoals de Filippiërs als Romeinse burgers ver van Rome verbleven, zo waren ze als burgers van de hemelen nu eveneens in een vreemde omgeving. Waar het dan op aankomt is je burgerschap naar waarde weten te schatten. Je bewust te zijn van je positie, van je herkomst, van je voorrechten en toekomst. Wie dat alles van harte leert waarderen, zal als vanzelf zich ook “waardig” gaan gedragen. Om als een ambassadeur in het land waar hij gestationeerd is, zijn thuisland optimaal te vertegenwoordigen! 35
Page 34
Filippi 1:27 – één geest, één ziel … opdat hetzij ik kom en jullie zie, hetzij ik afwezig ben, dat ik zal horen omtrent jullie, dat jullie vast staan in één geest, in één ziel, samen strijdende in het geloof van het Evangelie … “Waardig het Evangelie van Christus” is geen vage uitdaging. Want het zou blijken wanneer Paulus over de Filippiërs zou vernemen dat ze eendrachtig strijden in het geloof van het Evangelie. Ongeacht of hij bij hen aanwezig zou zijn of niet. In de christenheid is er altijd veel te doen over het bereiken van eenheid. Zulke pogingen zijn per definitie mensenwerk. Want ware, geestelijke eenheid is er. En die eenheid wordt beleefd wanneer gelovigen samen staan op die ene bodem van de waarheid. Van leugens zijn er vele, maar van waarheid is er maar één. En daarom, als gelovigen daarop staan, in het ene Evangelie, vindt men elkaar. “In één geest, in één ziel”. Waar ‘zielse’ verschillen, zoals bijvoorbeeld cultuur, opleiding, interesses, vaak voor conflicten zorgen, verdwijnen dergelijke verschillen bij een geestelijke eenheid als vanzelf naar de achtergrond. Zeker, in de eenheid die Paulus voor ogen staat is er ook strijd. Maar die strijd is niet onderling maar naar buiten toe, omdat men staat in het Evangelie. En ja, dat roept onvermijdelijk strijd op … 36 Filippi 1:27 – één front … dat jullie vast staan in één geest, in één ziel, samen strijdende in het geloof van het Evangelie … Er is een directe link tussen “vast staan in één geest, in één ziel” en samen strijden “in het geloof van het Evangelie”. Een goed bericht vertel je omdat het een goed bericht is. Niet vanwege schuldgevoelens of ingegeven door angst of omdat je de ander zo nodig moet bekeren. Zulke motieven bewijzen slechts dat je niet werkelijk een Goed Bericht (= Evangelie) brengt. Nogmaals: een goed bericht vertel je omdat het een goed bericht is. Punt. Je bent vader of moeder geworden van een gezonde baby. Of geslaagd voor je examen. Of genezen verklaard van een ernstige ziekte. Zulke dingen vertel je omdat het vrijwel onmogelijk is om het niet te vertellen! Het Evangelie is een mind-blowing goed bericht, omdat het vertelt van een GOD die nooit laat varen de werken van zijn handen en daarom “de Redder is van alle mensen, speciaal van gelovigen”! Dat is de boodschap, logisch, kraakhelder, alomvattend en messcherp. Het roept altijd weerstand op in de (met name godsdienstige) wereld. Want geheid, waar we gezamenlijk staan voor dit Goede Bericht worden we verguisd en bestreden. Prachtig, want des te meer sluiten we de gelederen! 37
Page 36
Filippi 1:28 – niet laten intimideren door tegenstanders … samen strijdende in het geloof van het Evangelie, en dat jullie in niets beangstigd worden door de tegenstanders. Dat is voor hén een aanwijzing van ondergang maar voor jullie van redding, en dat van Godswege. Het Evangelie is een goed bericht, maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat het lang niet altijd goed valt. De redenen van afwijzing kunnen heel divers zijn. Paulus schrijft elders (1Kor.1:23,24) dat Christus voor Joden een valstrik is en voor Grieken een dwaasheid. Orthodoxie en religie kunnen niets met het Evangelie omdat men niet uit de voeten kan met ‘genade’. Het Evangelie rekent af met menselijke verdiensten. En voor ‘Grieken’ is het Evangelie onacceptabel omdat ‘menselijke wijsheid’ daarin volkomen gepasseerd wordt. Wie uitkomt voor het Evangelie moet bedacht zijn op tegenstand maar zich er niet door laten intimideren. En al helemaal niet de boodschap gaan aanpassen of acceptabel maken. “Er staat geschreven!” dat is de krachtbron. Wat we te melden hebben is niet onze opinie maar wat GOD zelf gesproken heeft. Dat Woord bewijst en verklaart zichzelf. Waar we zó het Woord in de strijd hanteren, zijn we onaantastbaar. Geen tegenstand is daar tegen opgewassen. Het ontmaskert het verzet en tegelijkertijd bevestigt het de boodschap van redding die we uitdragen! 38 Filippi 1:29 – genade en nog eens genade Want aan jullie wordt de genade gegeven om niet alleen ten behoeve van Christus te geloven maar ook ten behoeve van Hem te lijden … Te mogen geloven is genade van God. Hij is immers Degene die Zijn woord tot ons doet komen. Hij is ook Degene die daarvoor onze oren, ogen en harten opent. Hij overtuigt de mens, zodat ons geloof 100% Zijn prestatie is. Efeze 2:8,9 zegt het ook: geloof is niet uit onszelf, het is Gods naderingsgeschenk … opdat niemand zou roemen. Dat geloven een geschenk is, is voor velen niet te verteren omdat men liever denkt dat geloven een verstandige daad van henzelf is. Wat Paulus hier naar voren brengt is totaal niet naar de mens. Dat geldt tevens voor zijn tweede statement. Het Evangelie plaatst alles in een ander perspectief. Wij zouden zeggen dat lijden ten behoeve van Christus, een prijs is die wij moeten betalen voor het geloven in Hem. Maar Paulus keert het om. Zoals geloven een geschenk is, zo is lijden voor de zaak van Hem dat eveneens. Want geloven ten behoeve van Christus betekent: toebehoren aan Iemand die vandaag door de wereld miskend is. Maar dat betekent dan automatisch ook dat we straks zullen delen in Zijn verheerlijking! (Rom.8:17). 39
Page 40
Filippi 2:1 – aanmoediging in Christus Aangezien er dan enige aanmoediging in Christus is, aangezien er enige vertroosting van liefde is, aangezien er enige gemeenschap van geest is, aangezien er enige innerlijke gevoelens en ontfermingen zijn … Het appél dat in deze eerste verzen op de Filippiërs wordt gedaan is gebaseerd op wat Paulus van de Filippiërs wist. Vier keer spreekt hij van ‘aangezien’. Want hij twijfelt er niet aan dat onder zijn lezers “aanmoediging in Christus” gevonden wordt. En tevens “vertroosting van liefde”, “gemeenschap van geest” en “innerlijke gevoelens en ontfermingen”. Hij gaat ervan uit dat zij dit kenden. Vandaar dat het ‘indien’ (zoals veel vertalingen hebben) hier de betekenis heeft van ‘aangezien’. De kenmerken die Paulus benoemt, zoals aanmoediging, vertroosting, gemeenschap en ontfermingen, zijn geen kwaliteiten die de Filippiërs van zichzelf of van huis uit bezaten. Ze waren ook niet het resultaat van hun eigen inspanningen. Nee, deze morele eigenschappen zijn “vrucht (…) die door Jezus Christus is”, zoals het in 1:11 wordt geformuleerd. Waar er “aanmoediging in Christus is” daar wordt “vertroosting van liefde” gevonden, d.w.z. van de liefde Gods (= agapé). Daar wordt tevens “gemeenschap van geest” oftewel geestelijke gemeenschap beleefd. En in zo’n setting ontstaan er ook “innerlijke gevoelens en ontfermingen”. Let wel: innerlijke gevoelens – niet opgelegd maar van binnenuit voortkomend! 43 Filippi 2:2 – het ene gezind … maak mijn vreugde compleet door hetzelfde gezind te zijn, dezelfde liefde te hebben [en] samen bezield om het ene gezind te zijn … In het voorgaande vers had Paulus vier keer “aangezien” (of “indien”) geschreven en een viertal eigenschappen genoemd die hij met dankbaarheid bij de Filippiërs had vastgesteld. Het begon met “aanmoediging in Christus” en via “vertroosting van liefde” en “gemeenschap van geest” eindigde het bij “innerlijke gevoelens en ontfermingen”. Als genoemde eigenschappen werden gevonden onder de Filippiërs, wat zou onderling eensgezind zijn dan nog in de weg kunnen staan? Toch ontbrak het de Filippiërs daar kennelijk nog aan en temperde dit Paulus’ vreugde. Vandaar de oproep aan zijn lezers om zijn vreugde compleet te maken door hetzelfde gezind te zijn. Tegenover het eerdere viervoudige “aangezien” staat hier een viervoudig appel dat literair de structuur heeft van A-B-B-A: het eerste (”hetzelfde gezind”) komt overeen met het laatste (“het ene gezind”) en “dezelfde liefde” komt overeen met “samen bezield”. Hetzelfde gezind te zijn is geen oproep tot eenvormigheid. Dat iedereen hetzelfde denkt en handelt bestaat niet en is alleen een droombeeld van dictators. Eensgezindheid is niet het delen van dezelfde opinie maar het delen van dezelfde instelling: georiënteerd zijn op de ene God en buigen voor Zijn woord. 44
Page 42
Filippi 2:3 – eigenbelang versus nederigheid … samen bezield om het ene gezind te zijn, niet overeenkomstig eigenbelang of ijdelheid maar in nederigheid elkaar superieur achten boven zichzelf … Eensgezind zijn betekent niet dat men dezelfde opinies deelt maar dat men dezelfde instelling heeft. Het duidt op een gemeenschappelijke oriëntatie: gericht op wat men geestelijk gemeen heeft (“gemeenschap van geest”; 2:1). Negatief geformuleerd betekent dit dat men niet “overeenkomstig eigenbelang” denkt of handelt. Het woord voor “eigenbelang” wordt ook vertaald met ‘zelfzucht’: het duidt op een egoïstische houding waarbij men eigen ambities laat prevaleren ten koste van anderen. In het verlengde hiervan ligt het woord “ijdelheid”: doen alsof ik iets voorstel terwijl het in werkelijkheid leeg is. Met zo’n instelling verlegt men de aandacht van het gemeenschappelijke (> “het ene gezind”) naar de eigen aspiraties. Egoïsme leidt altijd tot botsingen en ruzies aangezien iedereen z’n eigen ego (= ik) heeft. “In nederigheid elkaar superieur achten boven zichzelf” wil niet per se zeggen dat je aan de ander meer kwaliteiten toedicht dan aan jezelf. Het betekent evenmin dat je jezelf onrealistisch laag of de ander onrealistisch hoog inschat. Een nederige houding betekent dat wat we als gelovigen met elkaar delen superieur is aan onze individuele belangen. Bouwt mijn gedrag de ekklesia op (1Kor.10:23)? Dat is de beslissende vraag! 45 Filippi 2:4 – eigenbelang in perspectief … niet [slechts] opmerkende de dingen van zichzelf maar ook de dingen van ieder van de anderen. De Bijbel leert niet dat een mens niet zou behoren te denken aan zijn eigenbelang. Of dat een mens zichzelf niet zou mogen liefhebben. Inderdaad, de mens wordt in de Bijbel nooit opgeroepen tot zelfliefde, maar dat komt omdat zelfliefde verondersteld wordt. “U zult uw naaste liefhebben als uzelf“. Zonder zelfliefde kan men de ander niet eens liefhebben. Slechts wie zich onvoorwaardelijk geliefd weet (namelijk door God), kan tevens de ander liefhebben. Paulus zegt hier niet dat we uitsluitend de dingen van ieder ander zouden opmerken, maar óók de dingen van ieder ander. We dienen te leren de belangen van onszelf in proporties te zien. Eigenbelang behoeft niet te worden genegeerd, maar wel te worden gerelativeerd. Want waarom zou mijn belang zwaarder wegen dan het belang van de ander? Daar komt bij dat ik slechts één van velen ben. Vandaar dat Paulus schrijft dat we ook zouden opmerken “de dingen van ieder van de anderen”. Dus niet slechts de dingen van een ander. En zelfs niet van vele anderen, maar “van ieder van de anderen”. Kortom: ons ‘ik’ is veel minder belangrijk dan dat we onszelf zo graag wijsmaken. 46
Page 44
Filippi 2:5,6 – de gezindheid in Christus Jezus Laat die gezindheid onder jullie zijn, welke ook in Christus Jezus [is], die in Gods gestalte zijnde, het geen roof acht God gelijkend te zijn … ‘Gezindheid’ was het onderwerp in de voorgaande verzen (2:2-4). Dit wordt voortgezet in vers 5 waar de gezindheid van Christus Jezus aan de Filippiërs ten voorbeeld wordt gesteld. Vaak wordt deze passage (vers 5 t/m 11) losgekoppeld van de context alsof Paulus hier onderwijs beoogt te geven over het ‘voorbestaan’ van Christus. Dat laatste is hier sowieso niet aan de orde en bovendien: het onderwerp hier is de gezindheid van Christus Jezus. In het origineel valt op dat de gezindheid van Christus Jezus drie keer in de zogenaamde aorist-vorm wordt geformuleerd. Deze werkwoordsvorm benadrukt het feit, zonder informatie over de tijd. Christus Jezus (1) acht het geen roof God gelijkend te zijn en (2) Hij ontledigt Zichzelf en (3) Hij vernedert Zichzelf. Deze feiten demonstreren Christus’ gezindheid. De vraag die zich hier opdringt is: wat betekent het dat Christus Jezus, in Gods gestalte zijnde, het geen roof acht God gelijkend te zijn? Doelt dit op Christus Jezus’ huidige positie waarin Hij als Verhoogde het Beeld van God is? Inderdaad, die eer heeft Hij niet Zichzelf toegeëigend (integendeel!) laat staan geroofd. Deze eer is Hem van Godswege geschonken! 47 Filippi 2:6,7 – in Gods gestalte zijnde … die in Gods gestalte zijnde, het geen roof acht God gelijkend te zijn, maar Zichzelf ontledigt, de gestalte van een slaaf aannemende … De vorige keer overwogen we dat “in Gods gestalte zijnde” mogelijk verwijst naar Christus Jezus’ huidige positie. Omdat Hem deze eer van Godswege ten deel viel (2:8.9), beschouwt Hij haar niet als een roof. Zijn gezindheid kenmerkt zich juist in het feit dat Hij Zichzelf ontledigt. Men zou echter ook kunnen verdedigen dat het “in Gods gestalte zijnde” betrekking heeft op de heerlijkheid van Christus als het vleesgeworden Woord, tijdens zijn openbare bediening (Joh.1:14; 2:11). Wat van Hem gezien werd was de “heerlijkheid als van een eniggeborene van de Vader”. Hij geleek op Zijn God en naar waarheid kon Hij zeggen: “wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh.14:9). De traditionele uitleg die het “in Gods gestalte zijnde” betrekt op Christus’ bestaan vóór Zijn verwekking (Zijn zogenoemde preexistentie), kunnen we in elk geval terzijde schuiven. Ze veronderstelt namelijk iets wat nu juist bewezen moet worden. Nergens lezen we in de Schrift dat de verwekking van Gods Zoon een daad van Hemzelf zou zijn geweest. God verwekte de Zoon en zó werd het Woord van God vlees. God sprak Zijn woord en Maria werd zwanger. 48
Page 46
Filippi 2:7 – maar Zichzelf ontledigt… … die in Gods gestalte zijnde, het geen roof acht God gelijkend te zijn, maar Zichzelf ontledigt, de gestalte van een slaaf aannemende, in gelijkenis van mensen wordend. Over wat het wil zeggen dat Christus Jezus Zichzelf ontledigde hoeven we niet te raden. De betekenis staat er namelijk pal achter: “de gestalte van een slaaf aannemende”. Deze “gestalte van een slaaf” staat uiteraard in contrast met de eerder genoemde gestalte van God waarin Hij nu is. En wellicht verwijst het (ook) naar de positie waarin Hij was toen Hij als Zoon van God hier op aarde Zijn heerlijkheid openbaarde (Joh.1:14). Hebreeën 5:8 zegt dat hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid heeft geleerd door de dingen die Hij leed. In plaats van Zich als de rechthebbende Zoon te presenteren verwisselde Hij deze ‘rang’ voor die van een slaaf. In Zijn uiterlijke verschijning geleek Hij op ieder ander mens. En natuurlijk, Hij was (en is) ook daadwerkelijk mens (1Tim.2:5). Maar doordat Hij Zijn unieke glorie aflegde, werd een slaaf gezien. Hij werd “arm, hoewel rijk zijnde” (2Kor.8:9). Dit typeert de gezindheid van Christus Jezus. Hij stelde Zich volledig beschikbaar en zei: “zie, hier ben Ik (in de boekrol staat van Mij geschreven) om Uw wil, o God, te doen…” (Hebr.10:7). 49 Filippi 2:8 – gehoorzaam tot de dood van het kruis En in gedaante bevonden als mens, vernedert Hij Zichzelf, gehoorzaam wordend tot aan de dood, ja de dood van het kruis. Wat in het voorgaande vers ‘ontlediging’ heette, heet hier ‘vernedering’. En wat daar ‘de gestalte van een slaaf aannemende’ werd genoemd, heet hier: “gehoorzaam wordend tot de dood, ja de dood van het kruis”. De beide verzen lopen parallel – ze zeggen hetzelfde, maar met andere woorden. Voor Hem die de unieke Zoon van God was, was het een vernedering om als slaaf gehoorzaam te worden en om de drinkbeker van lijden die God Hem aanreikte, leeg te drinken tot de laatste druppel. “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Terwijl Hij eerst nog een legerafdeling van Romeinse soldaten vol ontzag zag neervallen in de hof van Gethsémané (Joh.18:6), stelde Hij Zich vervolgens beschikbaar om gevangen genomen te worden. En om in volstrekte onschuld te worden veroordeeld tot de doodstraf, ja tot de dood van het kruis. Dit was de weg die God Hem wees en die Hij als een gehoorzame slaaf gewillig is gegaan. Wat een gezindheid van Christus Jezus! Hij vertrouwde Zijn God en zag op de vreugde die Hem was voorgesteld (Hebr.12:2). Daarom heeft Hij de schande niet geacht en het kruis verduurd. 50
Page 48
Filippi 2:9 – uitermate verhoogd Daarom ook verhoogt God Hem uitermate en schenkt Hem in genade de naam boven alle naam … Vers 6 t/m 8 beschrijft de gezindheid van Christus die Zichzelf ontledigt en vernedert. Benadrukt wordt daarbij niet dat dit in het verleden plaatsvond, want Paulus gebruikt in dit verband telkens een werkwoordsvorm zonder tijdshorizon (aorist). Het accent ligt op het feit van Christus Jezus’ gezindheid – ongeacht wanneer. Nooit ging of gaat het Hem om Hemzelf. In vers 9 t/m 11 wordt vervolgens beschreven wat Gods reactie is op Christus Jezus’ gezindheid. Omdat Christus Zichzelf tot de uiterste maat vernederde (“tot de dood, ja de dood van het kruis”), daarom verhoogt God Hem ook uitermate. Hierachter schuilt een universeel principe: “al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden” (Mat.23:12). De uiterste vernedering ooit, beantwoordt God met de uiterste verhoging ooit. Na de dood van het kruis en het verblijf in het graf, volgt Christus Jezus’ opstanding. Want God wekte Hem op uit de doden en plaatste Hem aan Zijn rechterhand, “boven alle overheid en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze aeon, maar ook in de aanstaande” (Ef.1:21). Deze positie is niet door Christus Jezus geroofd (2:6) of zelfs maar geambieerd. Het is Hem in genade geschonken! 51 Filippi 2:9,10 – de naam boven alle naam Daarom ook verhoogt God Hem uitermate en schenkt Hem in genade de naam boven alle naam, opdat in de naam van Jezus alle knie zal buigen … “De naam boven alle naam”, kan maar op één naam betrekking hebben: de Godsnaam. Want alleen de naam van JAHWEH is verheven boven alles (Ps.83:19; 148:13). Met als ultieme reden dat Hij Redder is … van allen! En hoe redt Hij? Door JEZUS – wiens naam betekent: JAHWEH redt. God geeft Zijn eer niet aan een ander (Jes.42:8). Het feit dat “in de naam van JEZUS (Hebr. Jehoshua) alle knie zal buigen” bevestigt dat alle eer naar JAHWEH gaat die redt. Velen hebben zich afgevraagd hoe het komt dat in het NT nergens de naam van God wordt genoemd. Gods naam zou toch worden geheiligd? Waarom wordt die naam in het NT dan verzwegen? Het antwoord is: de naam wordt niet verzwegen maar ze is gegeven in de naam van JEZUS: JAHWEH redt! Op elke bladzijde van het NT treffen we “de naam boven alle naam” aan. JEZUS is de naam die werd gegeven bij Zijn geboorte (Mat.1:25), maar het is juist in deze naam van vernedering dat elk creatuur in aanbidding zal neerbuigen voor JAHWEH … die Redder is. Door JEZUS openbaart God wie Hij is! 52
Page 50
Filippi 2:10 – in de naam van Jezus … opdat in de naam van Jezus alle knie zal buigen, van hemelsen, aardsen en onderaardsen, en alle tong zal instemmen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. Paulus verwijst in deze passage naar de eed die God zwoer, beschreven in Jesaja 45:23. Alle knie zal voor Hem buigen en alle tong zal Hem belijden. Dat is niet slechts een belofte, het is een eed! Paulus laat hier zien, hoe GOD dat gaat vervullen. Het antwoord is: “in de naam van JEZUS”, dat betekent: JAHWEH redt! Met dat oogmerk vernederde Jezus Zich en was Hij gehoorzaam “tot de dood van het kruis” (2:8). Elk schepsel, waar ze zich ook bevinden, in de hemel, op de aarde of onder de aarde, zal zich buigen voor Hem. En elke tong zal instemmend toejuichen. Geen lippendienst. Het woord ‘instemmen’ onderstreept dat ook. Paulus gebruikt een versterkt woord voor ‘belijden’ dat begint met ‘ex’, wat in het Grieks ‘van binnenuit’ betekent. En het is bovendien: “tot heerlijkheid van God”, wat opnieuw bevestigt dat het om een hartelijke instemming gaat. Wat een uitkomst van de geschiedenis! Ieder creatuur buigt en belijdt in de naam van Jezus: JAHWEH redt! Niemand ontbreekt. Een groter heerlijkheid voor GOD als Vader, is niet denkbaar! 53 Filippi 2:11 – tot heerlijkheid van God, de Vader … en alle tong zal instemmen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. Dat vanuit de diepste vernedering de hoogste heerlijkheid tot stand komt, illustreert voortreffelijk de betekenis van Christus Jezus’ gezindheid. Hij staat bij uitstek model voor het zichzelf totaal wegcijferen ten behoeve van de heerlijkheid van God. Daarom nam Hij (hoewel Hij de Zoon van God was) de gestalte van een slaaf aan. En daarom vernederde Hij Zich tot “de dood van het kruis”. Het is Gods voornemen om ieder creatuur – hemelsen, aardsen en onderaardsen – te brengen tot een hartelijke erkenning van Hem als God en Vader. En dit doel realiseert Hij door middel van Christus Jezus. Door Hem redt JAHWEH… allen! En daarom is het in de naam van JEZUS dat elke knie zal buigen en elke tong van harte zal getuigen: JEZUS (= JAHWEH redt) is Heer! Dat God elk schepsel redt, uitgerekend door Degene die de wereld tot “de dood van het kruis” heeft veroordeeld, bewijst GODS grenzeloze, maar ook onvoorwaardelijke, liefde. Uiteindelijk zal niemand aan die conclusie kunnen ontkomen. Geen hart zo hard, of het zal worden gewonnen door de overmacht van GODS liefde. Elke tong zal het uitroepen … tot heerlijkheid van de ene God, de Vader! 54
Page 52
Filippi 2:12 – met vreze en beven Daarom mijn geliefden, zoals jullie altijd gehoorzamen, niet alleen in mijn aanwezigheid, maar nu des te meer in mijn afwezigheid, werk jullie redding uit met vrees en beven … Vers 12 begint met “daarom” (of “zo dan …”) waarmee gezegd is dat het navolgende gebaseerd is op het voorgaande. “Alle tong zal instemmen dat Jezus Christus Heer is, tot eer van God, de Vader”. Dankbaar stelt Paulus vast dat zijn lezers altijd gehoor gaven aan wat hij hen leerde. Paulus’ oproep hier is dat de Filippiërs nu bij zijn afwezigheid des te meer hun redding zouden uitwerken “met vreze en beven”. Velen hebben uit deze formulering afgeleid dat Paulus de Filippiërs onzeker zou maken over hun redding. Maar het tegendeel is waar. Want in het voorgaande had Paulus juist aangetoond dat iedereen in de naam van JEZUS (= ’JAHWEH is Redder’!) God als Vader zal verheerlijken. Daarmee is de redding van elk creatuur verzekerd (1Tim.4:10)! Het “vrezen en beven” maakt niet de redding twijfelachtig. Het zegt juist: wee je gebeente om aan de door GOD gegarandeerde redding van allen afbreuk te doen! Vreze (Gr. fobos > fobie) en beven (Gr. tromos > trauma) is hier op z’n plaats. GOD zweert dat elke tong Hem zal belijden. En wij zeggen met sidderend ontzag daarop: AMEN! 55 Filippi 2:13 – het willen en het werken … werk jullie redding uit met vrees en beven, want God is het die inwerkt in jullie, zowel het willen als het werken voor [Zijn] welbehagen. De redding van allen is gegarandeerd. Daar leven we uit. Want GOD belooft plechtig, nee, Hij zweert zelfs dat in de naam van JEZUS (= JAHWEH redt) alle knie zal buigen en elke tong zal juichen tot eer van God, de Vader. Met zo’n universele aanzegging valt niet te spotten. Slechts eerbiedig en dankbaar “vrezen en beven” is hier gepast. De uitkomst van de heilsgeschiedenis is niet onzeker. Geen enkele menselijke factor kan het ongedaan maken. Niets wat de mens werkt of wil verandert ook maar een millimeter aan de afloop van Gods wegen. Zou God afhankelijk zijn van de keuzes van een mens, zoals de leer van ‘de vrije wil’ ons wil laten geloven, dan zou een finale, alomvattende lofzang nooit gegarandeerd kunnen worden. Immers, het schepsel moet dan wel willen … Maar hoe anders is de GOD van de Bijbel! Hij verhardt harten, maar Hij opent ook harten, ogen en oren. Hij geneest van afkerigheid (Hos.14:4). Hij maakt vijanden tot liefhebbers van Hem. Hij is het die “zowel het willen als het werken” inwerkt. Hij en niemand anders! 56
Page 54
Filippi 2:14,15 – alles zonder mopperen Doet alles zonder mopperen en redeneringen, opdat jullie onkreukbare en ongekunstelde kinderen van God zouden worden … Om ons heen horen we zo vaak gemopper, dat we het dikwijls nauwelijks nog opmerken. Gemopper over de partner, de kinderen, de baas, het personeel, werkzaamheden, het weer, gezondheid, de politiek, enzovoort. En sommigen mopperen zelfs: ik mag niet klagen … Mopperen is iets anders dan kritiek. Mopperen is een houding van negativiteit, onvrede en bitterheid. Wie moppert ontbreekt het aan besef dat er Eén is, die alles wat plaats vindt, een plaats geeft. Het goede maar ook het kwade. Deze waarheid bepaalt ons bij de basisbetekenis van het woord GOD. In het Grieks is God theos, wat afgeleid is van het werkwoord stellen of plaatsen. Theos betekent ‘plaatser’. GOD is Degene die alles een plaats geeft. En daarom: wie moppert redeneert zonder GOD. Mopperen als houding maakt alles complex. Wie daarentegen beseft dat God GOD is en een Vader, leert de kunst verstaan ongecompliceerd te leven. Noem het maar naïef. Of simplistisch. Alles is immers in Zijn hand. Niets valt buiten Zijn controle. En Hij staat garant voor de goede afloop! Stop met theoretiseren daarover en beleef het volle rendement van deze waarheid! Ongekunsteld. 57 Filippi 2:15 – onkreukbaar, ongekunsteld en onbesmet Doet alles zonder mopperen en redeneringen, opdat jullie onkreukbare en ongekunstelde kinderen van God zouden worden, onbesmet te midden van een krom en verdraaid geslacht, waarin jullie schijnen als lichtdragers in de wereld … Uitvoerig heeft Paulus de gezindheid van Christus Jezus in de schijnwerpers gezet. Deze kenmerkte zich door zichzelf compleet weg te cijferen in overgave en vertrouwen op GOD, die alles tot een glorieus einde brengt. In die gezindheid past geen gemopper. Of redeneringen die niet rekenen met God als GOD. Paulus noemt hier drie eigenschappen die deze gezindheid typeren. Hij doet dat door de ontkennende vorm: onkreukbaar, ongekunsteld en onbesmet. Door het negatief te formuleren tekent hij een contrast met “een krom en verdraaid geslacht”. Wie dankbaar in het leven staat en dus “zonder mopperen en redeneringen”, is “onkreukbaar”. Nee, niet perfect zoals het woord ‘onberispelijk’ in veel vertalingen onterecht suggereert. Onkreukbaar wil zeggen: integer, oprecht, betrouwbaar. Het woord voor ‘ongekunsteld’ wordt elders vertaald met ‘argeloos’ (“als de duiven”; Mat.10:16). God als GOD erkennen maakt ongecompliceerd want het geeft vrede in het hart, zodat je je leert schikken in de omstandigheden. Wie zo denkt en spreekt blijft “onbesmet” van het kromme en verdraaide geslacht dat totaal geen benul heeft van GOD als Vader. 58
Page 56
Filippi 2:15,16 – als sterren in de nacht … onbesmet te midden van een krom en verdraaid geslacht, waarin jullie schijnen als lichtdragers in de wereld, [het] woord van leven hooghoudend … Door alles zonder mopperen en redeneringen te doen, tonen we onkreukbare en ongekunstelde kinderen van God te zijn. Want zo leven kinderen die hun Vader vertrouwen. Daarmee bewijst men bovendien dat men niet besmet is door een “krom en verdraaid geslacht” te midden waarvan men zich bevindt. Wie geen weet heeft van GOD kan niet recht denken en spreken. Vandaar “krom en verdraaid”. Niet alleen dankbaarheid mag kinderen van God kenmerken. Ze hebben ook wat te melden. De wereld is donker en haar bewoners tasten in het duister. Zonder zicht op waar men vandaan komt of waar men naar toe gaat (1Joh.2:11). In zo’n wereld mogen we “schijnen als lichtdragers”. Als sterren die weliswaar niet de duisternis verdrijven, maar wel degelijk licht geven en oriëntatie bieden! Hoe anders dan door het “woord van leven” hoog te houden? Dat woord getuigt immers van Leven dat sterker is dan de dood! Het is het getuigenis van de opgewekte Christus dat ons als sterren doet stralen en perspectief biedt aan elke sterveling. Totdat straks “de Zon” opkomt en “de Dag aanbreekt” en alle duisternis verdreven wordt. 59 Filippi 2:16 – mij tot roem in Christus’ dag … jullie schijnen als lichtdragers in de wereld, [het] woord van leven hooghoudend, mij tot roem in Christus’ dag, zodat ik niet voor niets [de wedloop] liep of voor niets zwoegde. Wanneer de Filippiërs als sterren in de nacht stralen door hun dankbare houding en door het “woord van leven” dat ze hooghouden, dan is dat ook voor Paulus een reden om te roemen. Niet omdat hij dit als zijn prestatie beschouwt, maar wel omdat hij als instrument daarin heeft mogen dienen. Want het licht dat de Filippiërs verspreiden is de uitwerking van het Woord dat via Paulus tot hen is gekomen. De dag van Christus vangt aan wanneer we als gelovigen Christus Jezus gezamenlijk in levende lijve zullen ontmoeten (1Thes.4). Dan zal tevens openbaar worden wat God door ons heen heeft kunnen doen en uitwerken. Vandaar dat Paulus later in deze brief (4:1) de Filippiërs “mijn kroon” (lett. mijn lauwerkrans) noemt. Zijn inspanningen werden bekroond in wat het in de levens van de Filippiërs uitwerkt. Op de dag van Christus zal zichtbaar worden wat God heeft kunnen doen door ons heen. En omdat het Gods werk en Zijn prestatie is, zullen we de bekroningen voor Zijn troon werpen (Openb.4:10). Aan Hem alle eer! 60
Page 58
Filippi 2:17 – geplengd worden Maar ook indien ik geplengd word op het offer en dienstverrichting van jullie geloof, verblijd ik mij en zal ik mij met jullie allen verblijden. We stelden al vast dat Paulus erop rekende spoedig uit de gevangenis vrijgelaten te worden (1:19; 2:24). Dat hij in bovenstaand vers oppert geplengd te worden, lijkt daarmee in tegenspraak te zijn aangezien hij bij ‘geplengd worden’ toch heus doelt op een marteldood, zoals dat ook in 2Timotheüs 4:6 het geval is. Toch is die tegenspraak slechts schijn. Paulus beweert niet dat hij geplengd zal worden maar dat indien dit zou plaatsvinden, hij daar van harte toe bereid is. Hij rende de wedloop, hij zwoegde (2:16) en zelfs indien hij geplengd zou worden, dan zou hij zich verblijden, samen met de Filippiërs. Bij een pleng- of drankoffer wordt wijn uitgegoten over een slachtoffer (vergl. Gen.35:14). Het is een uitbeelding van vreugde over Leven dat sterker is dan de dood. Wanneer Paulus als martelaar van het Evangelie (waarvan wijn een type is) zou omkomen, dan beschouwt hij zichzelf als een plengoffer. Uitgegoten over de offerande en de dienst van de Filippiërs, waarmee hij doelt op hun innige betrokkenheid bij zijn evangeliearbeid. Zelfs martelaarschap is niet in staat de blijdschap van het Goede Bericht teniet te doen! Integendeel zelfs! 61 Filippi 2:17,18 – verblijden en nog eens verblijden Maar ook indien ik geplengd word op het offer en dienstverrichting van jullie geloof, verblijd ik mij en zal ik mij met jullie allen verblijden. Verblijden ook jullie je en verblijd u samen met mij. Hoe geweldig is het dat deze Filippi-brief niet uit de hemel is komen vallen! In dat geval zouden we (min of meer terecht) kunnen zeggen dat de nadruk op blijdschap wat al te gemakkelijk is. Want in hemelse heerlijkheid mag vreugde dan vanzelfsprekend zijn, in zware, pijnlijke en complexe aardse omstandigheden ligt zo’n gemoedsinstelling heel wat minder voor de hand… Feit is echter dat deze brief is opgetekend door een man die tal van vervolgingen heeft moeten doorstaan en nu reeds lang ten onrechte gevangen zit. Juist dat maakt de vreugde waar Paulus voortdurend in deze brief gewag van maakt, zo krachtig en overtuigend! Vreugde is van een totaal andere orde dan plezier. Want plezier is oppervlakkig vermaak, ontleend aan (en dus ook afhankelijk van) de prettige omstandigheden waarin men verkeert. Echte vreugde is blijdschap die constant is en zelfs door tranen en pijn heen, niet verdwijnt. Deze blijdschap is gebaseerd op de wetenschap dat alles onder controle en in goede handen is. GODS weg is de beste! Altijd! 62
Page 60
Filippi 2:19 – eu-psycho Ik hoop in de Heer Jezus Timotheüs met spoed tot jullie te zenden, opdat ook ik welgemoed moge zijn wanneer ik weet van de dingen die jullie aangaan. Paulus heeft de verwachting over niet al te lange tijd te worden vrijgelaten (2:24) en de Filippiërs te kunnen bezoeken. Maar vóór die tijd wil hij Timotheüs naar de Filippiërs sturen om zich van hun situatie op de hoogte te stellen zodat hij op zijn terugreis Paulus kan verkwikken met goed nieuws. Hoe snel Timotheüs er op uitgestuurd kan worden, weet Paulus nog niet, omdat dit ook van zijn eigen omstandigheden afhangt (2:23). We stelden al meerdere keren vast (en we zullen dat nog veel vaker doen) dat deze brief overloopt van vreugde. Het is een constante in Paulus’ leven. Geen enkele omstandigheid is in staat die vreugde ongedaan te maken. Toch maakt dit hem bepaald niet ongevoelig voor de welstand van anderen. Dat zien we ook hier. Paulus wil dolgraag gauw vernemen hoe het de Filippiërs vergaat. Vooral geestelijk, “in de Heer Jezus”, zoals hij dat hier noemt. Goed nieuws omtrent de Filippiërs zou hem “welgemoed” maken. In het Grieks staat er eu-psycho, dat letterlijk ‘wel-gezield’ betekent. Juist een geestelijke oriëntatie is het beste wat de ziel (psyche) kan overkomen! 63 Filippi 2:20,21 – bezorgd en bezorgd is twee Want ik heb niemand zielsgelijk die zó oprecht bezorgd is om de dingen die jullie aangaan. Want allen zoeken het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is. Paulus speelt in deze verzen met het woord ‘ziel’. In vers 19 spreekt hij de hoop uit dat Timotheüs hem met de berichten vanuit Filippi ‘wel-gezield’ (Gr. eu-psycho) zou maken. Hier, in vers 20, meldt hij dat Timotheüs ‘gelijk-gezield’ (Gr. iso-psuchon) is als hij, waar het gaat om de oprechte zorgen voor de Filippiërs. Genoeg gegadigden om zich met hen te bemoeien, maar Paulus kende slechts één kandidaat die evenals hij voor hen slechts de belangen van Christus Jezus op het oog had. Geen medewerker waar hij zó van op aan kon als Timothëus en die zó betrokken was op het geestelijk welbevinden van de Filippiërs. Het woord ‘bezorgd’ komt twee keer in deze brief voor. In hoofdstuk 4 vers 6 lezen we dat we in geen ding bezorgd zouden zijn. Maar hier wordt Timotheüs geroemd omdat hij bezorgd is om de Filippiërs. Dat lijkt tegenstrijdig, maar dat komt omdat ‘bezorgd’ en ‘bezorgd’ twee is. Negatief wordt het waar we ons zorgen maken. Zulke zorgen ontnemen onze eigen innerlijke rust. Maar positief is het om zorg te dragen. Zulke zorgen bevorderen het welzijn van de ander! 64
Page 62
Filippi 2:22 – beproefd en getest Zijn beproefdheid kennen jullie echter, dat hij zoals een kind met zijn vader, samen met mij als een slaaf dient in het Evangelie. Wat Paulus over Timotheüs schrijft is geen nieuws voor de Filippiërs. Zij wisten uit eigen ervaring dat het waar is wat hier van hem wordt getuigd. Niemand dan alleen Timotheüs die zich zozeer, samen met Paulus, als een slaaf dienstbaar heeft opgesteld voor het doorgeven van het Goede Bericht. “Zoals een kind met zijn vader”. Dat typeert de verhouding tussen de apostel en zijn jongere medewerker. Op heel wat plaatsen noemt Paulus Timotheüs zijn kind (1Tim.1:18). “… mijn geliefd en getrouw kind” (1Kor.4:17; 2Tim.1:2). “Mijn waar kind in geloof” (1Tim.1:2). De metafoor van kind laat zich gemakkelijk verstaan. Want het was door Paulus’ prediking dat Timotheüs gelovig was geworden en daarmee als het ware geestelijk door hem was ‘verwekt’ (Hand.16;1,2). Maar dat niet alleen: Paulus werd vervolgens voor Timotheüs ook een rolmodel. Samen hebben ze zich weggecijferd voor de zaak van het Evangelie. Die dienstbaarheid was geen tijdelijke bevlieging. Of een rage die niet bestand blijkt tegen ‘de hitte des daags en de koude des nachts’. Nee, Timotheüs was beproefd en had de test doorstaan. Het bewijs daarvoor was geleverd. Wat een getuigenis! 65 Filippi 2:23,24 – wachten op het startschot Ik hoop hem dan inderdaad te zenden zodra ik de dingen rondom mij overzie. Ik vertrouw echter in de Heer dat ook ikzelf vlug zal komen. Een paar verzen eerder schreef Paulus (2:19) dat hij Timotheüs met spoed naar de Filippiërs zou zenden. Waarom hij dat nog niet had gedaan legt hij hier uit. Er moest eerst duidelijkheid komen in de dingen die hemzelf betroffen. Het kan niet anders dan dat hij hier doelt op informatie over het moment van zijn vrijlating. Dat Paulus binnen niet al te lange tijd de gevangenis zal mogen verlaten lijdt voor hem geen twijfel, maar het tijdstip waarop hangt er nog om. Zodra hij daarover duidelijkheid zal hebben, zal hij Timotheüs sturen. Tot die tijd wil hij zijn trouwe metgezel bij zich houden. Dat Paulus verwacht ook zelf snel de Filippiërs te bezoeken en dus vrijgelaten te worden, is trouwens een overtuigende aanwijzing dat hij deze brief niet heeft geschreven tijdens zijn gevangenschap in Caesarea (Hand.23-26), zoals sommige uitleggers dit hebben geopperd. Want tijdens die periode (twee jaren; Hand.24:27) wist Paulus door openbaring dat hij niet vrij zou komen alvorens in Rome te hebben getuigd (Hand.23:11). Nu zijn proces in Rome bijna ten einde is, kan Paulus zijn activiteiten spoedig weer voortzetten. Hij popelt … 66
Page 64
Filippi 2:25 – Epafroditus Maar ik acht het noodzakelijk Epafroditus naar jullie toe te zenden, mijn broeder en medewerker en medestrijder, maar jullie afgevaardigde en bedienaar van mijn behoefte. Zojuist had Paulus zich uiterst lovend over Timotheüs uitgelaten. De naam Epafroditus die hij nu noemt is heel wat minder bekend en wordt behalve hier, alleen nog genoemd aan het einde van de brief (4:18). We zagen al dat Paulus van plan was om Timotheüs zo spoedig mogelijk naar de Filippiërs te sturen, maar hij zendt nu Epafroditus per direct naar hen toe. Samen met de brief, zo mogen we aannemen. Epafroditus (‘gewijd aan Afrodite’ > Venus) wordt hier in twee verhoudingen neergezet. Eerst in wat hij was en betekende voor Paulus en vervolgens wie hij was voor de Filippiërs. Voor Paulus was hij een “broeder” en meer nog: een “medewerker”. En zelfs nóg meer dan dat: hij was zijn “medestrijder“. Paulus noemt deze Epafroditus “jullie apostel”. ‘Apostel’ betekent ‘afgevaardigd’, met andere woorden: Epafroditus was door de Filippiërs afgevaardigd om naar Paulus toe te gaan en hem te bedienen in wat hij nodig had. Via Epafroditus hebben zij een royale gift aan de gevangen apostel geschonken (4:18) en in grote dankbaarheid stuurt Paulus hem nu, met deze brief, weer terug naar de Filippiërs. 67 Filippi 2:26,27 – tel je zegeningen Immers hij verlangde naar jullie allen en was bezwaard omdat jullie hoorden dat hij verzwakt was. Want hij was ook verzwakt, de dood nabij, maar God ontfermde Zich over hem, en niet alleen over hem maar ook over mij opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. Paulus voelt zich verplicht Epafroditus per direct terug te zenden naar de Filippiërs en niet te wachten totdat ook Timothëus naar hen toe zal gaan. Epafroditus verlangde sterk terug naar de Filippiërs, mede omdat ze zo bezorgd waren over zijn lichamelijke conditie. Hij voelde zich bezwaard om hun zorgen over hem. Het illustreert waarom Paulus zich zo lovend over hem uitlaat. Want Epafroditus voelde zich niet bezwaard over zijn ziekte, hoewel hij letterlijk doodziek was geweest. Maar nee, hij voelde zich bezwaard omdat de Filippiërs gedeprimeerd waren over zijn gezondheidstoestand. Dat Epafroditus inmiddels hersteld is, wijdt Paulus niet aan vurig gebed. Hij schrijft het slechts toe aan Gods ontferming. Niet alleen over Epafroditus maar ook over hemzelf. “… opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben”. De vele moeiten waren Paulus niet in de koude kleren gaan zitten, maar altijd was hij zich ervan bewust: GOD maakt geen fouten. Paulus telde zijn zegeningen en Epafroditus’ herstel was daar één van! 68
Page 66
Filippi 2:28,29 – gewaardeerde mensen! Ik zend hem dan met des te meer spoed opdat wanneer jullie hem weer zien, jullie je verheugen en ik ontzorgd ben. Ontvang hem dan in de Heer, met alle vreugde en houdt zulke [mannen] in ere. De nadruk op vreugde in deze brief krijgt hier een heel concreet motief. Epafroditus was ziek geworden tijdens zijn verblijf bij Paulus en hij is zelfs de dood nabij geweest. De Filippiërs waren zeer ongerust over hem, maar nu hij hersteld is wil Paulus hem meteen naar hen terugsturen “opdat wanneer jullie hem weer zien, jullie je verheugen”. Het verblijden van de Filippiërs was Paulus’ insteek, en hun ongerustheid over Epafroditus bezwaarde daarom niet alleen Epafroditus (2:26) maar ook Paulus zelf. Door hem nu terug te sturen met de brief, maakte hij een einde aan alle zorgen. Epafroditus’ missie was ongekend zwaar geweest maar wat een vreugde bereidde Paulus de Filippiërs wanneer zij straks hun herstelde broeder weer levend en wel in de armen konden sluiten! Met veel lof spreekt Paulus over wat Epafroditus voor hem heeft betekend. De Filippiërs hadden hem afgevaardigd om Paulus te ondersteunen en daarvoor had hij zelfs zijn leven geriskeerd. Wat een voorrecht is het om zulke zichzelf wegcijferende ‘kanjers’ in het midden te mogen hebben! 69 Filippi 2:30 – zijn ziel geriskeerd Want om het werk van de Heer kwam hij nabij de dood en riskeerde zijn ziel om jullie tekort aan te vullen van de dienstverrichting naar mij toe. Al eerder lazen we dat Epafroditus (2:27) door ziekte de dood nabij is geweest. Dit vers zoomt daarop nog wat meer in. Epafroditus was door de Filippiërs erop uitgestuurd met een bijdrage om Paulus te ondersteunen (2:25; 4:18). Kennelijk is hij door de ontberingen van de lange reis doodziek bij Paulus gearriveerd. Was hem een ongeluk overkomen? Of had hij onderweg een infectie opgelopen? We weten het niet, maar Epafroditus had hoe dan ook zijn ziel geriskeerd om het werk van de Heer en hij was daardoor de dood nabijgekomen. Sommige uitleggers vatten de opmerking over het tekort van de Filippiërs op als een verwijt van Paulus. Maar dat kan onmogelijk de gedachte zijn. In Filippi 4:18 schrijft Paulus immers dat hun gift via Epafroditus een welriekend, aangenaam en Gode welgevallig offer was. Het tekort van de dienstverrichting van de Filippiërs wijst niet op hun onwil om Paulus van dienst te zijn. Integendeel zelfs! Het tekort verwijst naar hun onvermogen om Paulus te bezoeken. Door Epafroditus af te vaardigen vulde hij daarom aan in hetgeen zij zelf niet konden volbrengen. 70
Page 70
Filippi 3:2 – pas op voor de honden! Kijk uit voor de honden. Kijk uit voor de slechte arbeiders. Kijk uit voor de versnijdenis. In het voorgaande vers klonk bij herhaling de oproep om zich te verblijden in de Heer. En nu, pal daarop, de ernstige waarschuwing voor “de honden”, “de slechte arbeiders” en “de versnijdenis”. In de vertaling komt het niet tot uitdrukking maar in het Grieks allitereren de woorden: kunas (= honden), kakous (= slechte) en katatomēn (= versnijdenis). Woorden die beginnen met een k zijn bij uitstek geschikt als krachttermen. En zo bedoelt Paulus het ook. In dit hoofdstuk wordt met grote klem gewaarschuwd voor judaïserende predikers. Zij promoten joodse gebruiken, gewoonten en rituelen onder de natiën. Ze kijken met verachting neer op de natiën (lees: honden) die vrij van de wet leven, maar in werkelijkheid zijn ze zelf ‘honden’. Ze zijn wel actief maar het zijn “slechte arbeiders”. Ze propageren de besnijdenis maar in werkelijkheid verkrachten ze de waarheid daaromtrent. Met afkeer noemt Paulus het “de versnijdenis”. Velen nemen het Paulus kwalijk dat hij zich zo scherp afzet tegen allerlei predikers. Men vindt dat onaardig, niet opbouwend en negatief. Maar men vergeet dat elke prediking die vertrouwen stelt in “het vlees” (3:3) killing is voor de blijdschap in de Heer. 74 Filippi 3:3 – vlees of geest? Want wij zijn de besnijdenis, die in Gods geest dienen en roemen in Christus Jezus en niet in vlees vertrouwen stellen. De lieden waarvoor Paulus zojuist waarschuwde propageerden Joodse gebruiken en rituelen. Voor Paulus totaal misplaatst, want allen die in Christus Jezus zijn, zijn besneden. Oké, wellicht niet naar het vlees, maar so what? De besnijdenis beeldt uit: het mes wordt gezet in het vlees. In Christus Jezus is dit type werkelijkheid geworden, want in Zijn dood werd het oude afgelegd en het nieuwe, onvergankelijke leven ving in Hem aan (Kol.2:11,12). Met “vlees” wordt hier, zoals in het navolgende zal blijken, gedoeld op de mens in zijn uiterlijke manifestatie: de afkomst en alles waarop mensen zich laten voorstaan. In Christus Jezus, de opgewekte en verheerlijkte Heer, tellen die dingen totaal niet meer. In de nieuwe schepping speelt onze afkomst in de oude schepping geen rol, en onze prestaties evenmin. We zijn gerechtvaardigd in Gods ogen en worden gerekend in de opgewekte Christus. In die positie roemen wij en zó wandelen wij met Hem in het nieuwe leven! Het is duidelijk dat waar we roemen in Christus Jezus, alles van het vlees (menselijk prestaties) z’n waarde heeft verloren. Wij dienen God in geest. Niet in rituelen en vormen. 75
Page 72
Filippi 3:4 – vertrouwen op vlees? Hoewel ik [reden] heb ook in vlees te vertrouwen. Indien iemand anders meent in vlees vertrouwen te hebben, ik nog meer. Het “vlees” waarover het hier gaat is de mens in zijn lijfelijke, lichamelijke verschijning. Meestal wordt de zwakheid en het onvermogen van het vlees benadrukt (“het vlees is zwak”). Hier is dat niet aan de orde. Paulus verwijst juist naar mensen die vertrouwen stellen in hun verschijning, hun afkomst en prestaties. Dit vertrouwen stellen op vlees was Paulus wel afgeleerd en hij zal dat later ook verduidelijken. Maar voordat hij dit doet, gaat hij eerst mee in de grootspraak van zijn tegenstanders. Want hij durft met gemak de competitie met hen aan te gaan. Als zij bogen op hun religieuze verworvenheden en inspanningen, dan overtroeft hij hen moeiteloos. Paulus’ tegenstanders waren ‘judaïseerders’, maar lang niet altijd zelf Joden. Zij deden alsof ze Joden waren. Eenzelfde soort beweging is ook vandaag in het christendom weer zeer actief. Paulus kijkt erop neer: het zijn nep-Joden die zelfs niet in zijn schaduw kunnen staan. Hijzelf was ooit een rijzende ster binnen de Joodse wereld (Gal.1:14). Dus als er één recht van spreken heeft over ‘vertrouwen op vlees’, dan is het wel Paulus… 76 Filippi 3:5 – van het zuiverste water Besneden op de achtste dag, uit het ras van Israël, van de stam Benjamin, Hebreeër uit Hebreeën … De opsomming die we hier en in het volgende vers vinden, geeft Paulus niet omdat hij er trots op is. Integendeel, hij beschouwt zijn religieuze CV inmiddels als “schadepost” in plaats van als “winst” (3:7). Dat Paulus zijn godsdienstige kwalificaties opnoemt, is om aan te tonen dat wat zijn tegenstanders claimen, in zijn ogen niets voorstelt. De judaïseerders (= zij die gelovigen uit de natiën pogen te verjoodsen; vergl. Gal.2:14) pretendeerden besneden te zijn. Knap hoor, zegt Paulus, maar ik ben “besneden op de achtste dag“, dus zoals het oorspronkelijk was voorgeschreven. Wie van zijn tegenstanders konden hem dat nazeggen? Zij waren gewoonlijk geen geboren Israëlieten. Ik wel, zegt Paulus, “uit het ras van Israël”. Ik weet zelfs mijn stamboom: “van de stam Benjamin”. Paulus was ook nog eens “Hebreeër”, dat is Joods van het zuiverste water en geen ‘vergriekste’ of ‘geheleniseerde’ variant ervan (zie Hand.6:1). En dat al gedurende generaties, en vandaar “Hebreeër uit Hebreeën”. Paulus’ tegenstanders konden niet tippen aan zijn Joodse identiteit. Hij was geboren en getogen in het Jodendom, terwijl zij slechts ‘import’ waren. Meenden zij nu hun verwaterde ‘Joodse identiteit’ te moeten ‘exporteren’ naar de natiën? 77
Page 74
Filippi 3:5 – naar wet Farizeeër Besneden op de achtste dag, uit het ras van Israël, van de stam Benjamin, Hebreeër uit Hebreeën, naar wet Farizeeër … Het begrip Farizeeër heeft in onze taal geen beste naam. Het geldt als synoniem voor huichelaar en schijnheilige. Die betekenis heeft het vooral gekregen door de striemende rede van Jezus in Matteüs 23. Zeven keer klinkt daar “wee jullie schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars …”. Maar bedenk wel: die rede is geen aanklacht tegen de partij van de Farizeeën maar tegen hun praktijk van ‘wel zeggen, maar niet doen’ (Mat.23:3). Paulus had zijn opleiding genoten aan de voeten van Gamaliël (Hand.22:3), een vooraanstaande Farizeeër (Hand.5:34) en kleinzoon van de befaamde Hillel. In tegenstelling tot de partij van de Sadduceeën, geloofden de Farizeeën uitdrukkelijk wel in opstanding, engelen en geesten (Hand.23:8). In het Sanhedrin betuigde Paulus zonder omwegen: “ik, een Farizeeër, ik ben een zoon van een Farizeeër” (Hand.23:6). Dat Paulus zich in Filippi 3 “naar wet Farizeeër” noemt, bevestigt temeer zijn onvervalste Joodse identiteit. Hij stond uitstekend ‘voorgesorteerd’. Dit omdat de partij van de Farizeeën algemeen gold als “de meest nauwgezette partij van onze godsdienst” (Hand.26:5). Wat de interpretatie van de wet aangaat, was Saulus uitdrukkelijk geen Sadduceeër, zoals ook Jezus dat niet was (vergl. Mat.22:34!). Hij geloofde in opstanding… 78 Filippi 3:6 – naar ijver een vervolger van de ekklesia … naar ijver een vervolger van de ekklesia, naar rechtvaardigheid die in [de] wet is, onkreukbaar aan het worden. De opsomming van zeven kwalificaties waarin Paulus zou kunnen roemen in het vlees, begint met vijf kwaliteiten die te maken hebben met zijn afkomst en met wat hij was (besneden, Israëliet, Benjaminiet, Hebreeër, Farizeeër). De laatste twee kwaliteiten beschrijven wat hij deed, zijn prestaties. Op het eerste gezicht lijkt het alsof Paulus zich hier beroemt op het feit dat hij een vervolger van de ekklesia was. Maar dat is een misverstand en ook onmogelijk, aangezien Paulus dit ‘wapenfeit’ sinds zijn roeping als de schandvlek op zijn verleden beschouwt (1Kor.15:9; 1Tim.1:15). Wat Paulus hier roemt is wat hij qua ijver heeft bereikt. Paulus was een extremist: hij verdroeg ‘de sekte van de Nazareners’ niet en stelde alles in het werk om de ekklesia te vervolgen (Hand.24:5; 26:9). Daarin nam hij het voortouw en zocht de gelovigen op tot in de buitenlandse steden aan toe (Hand.26:911). Qua ijver was er in het Jodendom niemand te vinden die hierin zo actief was als Saulus van Tarsus. Is het ondertussen niet veelzeggend dat Saulus, juist omdat hij godsdienst in zijn uiterste consequenties doortrok, de “eerste van de zondaren” werd, de bitterste vijand van Christus? 79
Page 76
Filippi 3:6 – bijna perfect … naar ijver een vervolger van de ekklesia, naar rechtvaardigheid die in [de] wet is, onkreukbaar aan het worden. In de opsomming van redenen om in het vlees te roemen vormt de laatste (zevende!) reden ongetwijfeld de climax. Naar de vereiste rechtvaardigheid waarvan de wet spreekt werd Saulus onkreukbaar. De meeste vertalingen lezen of suggereren dat Paulus onkreukbaar was. Hij gebruikt hier echter niet het werkwoord ‘zijn’ maar ‘worden’. De Concordant Version leest hier daarom: becoming blameless. Het idee is dus niet dat Paulus deze staat reeds bereikt meende te hebben, maar wel dat hij daarheen op weg was. Dit is het relaas van een man die met al z’n inspanningen naar de opinie van anderen zo goed als onkreukbaar was. Met grote ijver had hij zijn best gedaan om de staat van perfectie te bereiken en bijna (!) had hij dat ook bereikt. Dit is het getuigenis van een mens die uit jarenlange ervaring wist wat het is om te streven naar roem in het vlees. Maar tevens iemand die daarin verder gevorderd was dan al zijn tegenstanders. Echter niet om indruk te maken geeft Paulus deze opsomming. Integendeel, hij wil als ervaringsdeskundige duidelijk maken dat de weg van vertrouwen op vlees doodlopend is. En dat is (jazeker!) toch goed nieuws …! 80 Filippi 3:7,8 – hoe winst een schadepost werd Maar de dingen die voor mij winst waren, die heb ik om de Christus schade geacht. Maar sterker nog: ik acht ook alles schade te zijn om de superioriteit van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. In het voorgaande had Paulus zeven onmiskenbare winstpunten genoemd op zijn godsdienstige CV. Geen van de judaïseerders die ingang zochten bij de Filippiërs, kon zich ook maar in de verste verte meten aan Paulus. Maar nu komt het: elk van deze kwaliteiten die Paulus ooit als winst beschouwde, voert hij nu op als schadepost. Hij zegt niet dat hij ze nu als waardeloos aanmerkt of dat ze zijn hart niet meer aanspreken. Nee, sinds hij de Christus leerde kennen heeft hij het als schade geacht. In vers 8 bevestigt Paulus dit en drukt hij zich nog sterker uit. Hij heeft de eerdere winst niet alleen schade geacht (voltooid), hij acht het nog steeds schade (tegenwoordige tijd). Paulus’ resolute oordeel is dus maar geen tijdelijke bevlieging geweest. Sinds hij op de weg naar Damascus in aanraking kwam met de levende Christus vanuit de hemel, namelijk Jezus, acht hij al zijn eerdere verworvenheden als erger dan waardeloos. Ze zijn een sta-in-de-weg vanwege de superieure “kennis van Christus Jezus, mijn Heer”. 81
Page 78
Filippi 3:8 – schade en drek Maar sterker nog: ik acht ook alles schade te zijn om de superioriteit van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om Hem heb ik dit alles schade gerekend en ik acht het drek te zijn opdat ik Christus zou winnen … Toen Saulus in aanraking kwam met Christus Jezus verdween alle roem die hij tot dusver had. Niet omdat de kwaliteiten die hij had opgesomd (zoals besneden zijn op de achtste dag, Israëliet, Benjaminiet, etc.) verwerpelijk waren geworden. Het gaat hier niet om zonden, maar juist om verworvenheden waar Paulus zich voorheen graag op had laten voorstaan. Niet die kwaliteiten zelf rekent Paulus nu als schade, maar het zich daarop beroemen. Toen Paulus met Christus Jezus in aanraking kwam leerde hij inzien dat zijn rechtvaardigheid uit de wet totaal niet meer ter zake doet. Want hij ontdekte: ik ben rechtvaardig in Gods ogen door het geloof van Christus (zie volgend vers)! Die wetenschap is superieur aan elke eigen prestatie. De focus op eigen prestaties leidde hem alleen maar af van de enige rechtvaardigheid die werkelijk telt. De roem van voorheen rekent hij daarom nu als schade. Sterker nog: als drek, oftewel als vuilnis en uitwerpselen. Slechts één ding telde voor Paulus nog: Christus winnen en Hem te leren kennen! 82 Filippi 3:9 – rechtvaardigheid uit God! … en ik in Hem gevonden mag worden, niet hebbend mijn rechtvaardigheid die uit de wet is, maar de [rechtvaardigheid] die door geloof van Christus, de rechtvaardigheid uit God op [grond van] het geloof. Twee soorten rechtvaardigheid worden hier tegenover elkaar geplaatst. De rechtvaardigheid die uit de wet is en de rechtvaardigheid die uit God is. De rechtvaardigheid uit de wet beantwoordt aan de standaarden die de wet stelt. Van een totaal andere orde is “de rechtvaardigheid uit God”. Die is niet door de mens zelf verworven maar komt vanuit God Zelf. De tekst bevestigt dit met: het is de rechtvaardigheid door het geloof van Christus. De gangbare weergave van “door het geloof in Christus” is ronduit fataal en berooft ons van de essentie hier. Want in dat geval zou het tóch weer een eigen rechtvaardigheid zijn. Rechtvaardigheid op basis van ons geloof. Niets daarvan! Het is rechtvaardigheid uit God en door geloof van Christus. God deed recht aan Zijn belofte door Christus, die in geloof Zijn weg ging, op te wekken uit de doden. Dat is de garantie dat heel het mensdom zal worden gerechtvaardigd (Rom.5:18). En waar we dat gelovig beamen, roemen we in de rechtvaardigheid die uit God is! 83
Page 80
Filippi 3:10 – Hem te kennen…! [Dit] om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap van Zijn lijden … De roem over de verworvenheden waarover Paulus eerder sprak heeft hij achter zich gelaten als schade en drek. Nu beroemt hij zich in het feit dat hij rechtvaardig is, als een geschenk van boven (“rechtvaardigheid uit God”) en gegarandeerd door het geloof van Christus. Zijn drive nu nog is om deze opgewekte en verheerlijkte Christus steeds meer te leren kennen! Dit kennen is niet alleen maar een weten, het is ook een kracht. De kracht namelijk van Christus’ opstanding. Dezelfde kracht waarmee God Christus ooit uit de doden opwekte, is tevens de kracht die ons nu ter beschikking staat (Rom.8:10,11). In Kolosse (1:11) schrijft Paulus dat we met alle kracht bekrachtigd worden om “alles te verduren met geduld en blijdschap”. Dat is nog eens power! En is dat ook niet de kracht die in heel deze brief a.h.w. opborrelt? Het tweede dat het kennen van Christus met zich meebrengt is “de gemeenschap van Zijn lijden”. Daarmee doelt Paulus op het deelhebben aan de smaad en miskenning die Christus in de tegenwoordige tijd ondergaat. “Gemeenschap van Zijn lijden” ondervinden we wanneer we Zijn woord spreken zodat dezelfde miskenning ook ons ten deel valt. 84 Filippi 3:10,11 – gelijkvormig wordend aan Zijn dood [Dit] om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap van Zijn lijden, gelijkvormig wordend aan Zijn dood, om mogelijk zo te bereiken de uitopstanding, namelijk vanuit de doden. Sprak Paulus in de eerdere verzen over de tegenwoordige tijd, in vers 11 spreekt hij over de toekomst. Maar nog steeds in de ikvorm; het is zijn persoonlijk perspectief. Tegenover het verlies van roem in zichzelf staat nu de winst van Christus. Tegenover een eigen rechtvaardigheid staat nu de rechtvaardigheid uit God. En tegenover zijn vroegere geleerdheid staat nu het kennen van de opgewekte en verheerlijkte Christus. Aan dit kennen van Christus is onlosmakelijk verbonden: het leren kennen van de kracht van Zijn opstanding, juist in eigen zwakheid. En daaraan is tevens gekoppeld “de gemeenschap van Zijn lijden” – want wie het woord van Christus spreekt zal ook delen in Zijn lijden en verwerping, en Paulus kende dat als geen ander uit ervaring. Waar Paulus nog geen ervaring mee had is gelijkvormigheid aan Christus’ dood. Gehoorzaamheid bracht Christus in “de dood, ja de dood van het kruis” (2:8). En Paulus is gaarne bereid ook die weg van een martelaar te gaan. Wellicht dat hij dan via die route de opstanding uit de doden zou bereiken… 85
Page 82
Filippi 3:11 – de uitopstanding vanuit de doden … en de gemeenschap van Zijn lijden, gelijkvormig wordend aan Zijn dood, om mogelijk zo te bereiken de uitopstanding, namelijk vanuit de doden. Nog maar één oogmerk heeft Paulus: Christus beter te leren kennen. Deze kennis is niet los verkrijgbaar. “De kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap van Zijn lijden” horen daar onlosmakelijk bij. Dit lijden kan ver gaan, maar Paulus is bereid zelfs gelijkvormig te worden aan Christus’ dood en als martelaar te sterven. Later, in een andere brief, meldt hij (in 2Tim. 4:6) dat het moment van zijn heengaan inmiddels is aangebroken en hij als drankoffer zal worden uitgegoten. Hoewel de route er naartoe Paulus onbekend is, staat het voor hem als een paal boven water dat hij bij gelegenheid zal opstaan uit de doden. Of, zoals hij dat hier formuleert: de uitopstanding, namelijk uit de doden. Opvallend is het dubbel gebruik van het voorzetsel ‘uit’. Vergelijkbaar met termen als “uitroeien uit het volk” (Hand.3:23) en “uittocht uit Egypte” (Hebr.3:16). Als gelovigen wachten we niet op de opstanding van de doden, na de duizend jaren (Openb.20:5), maar op de opstanding van tussen de doden uit. Terwijl de overige doden in de graven achterblijven zullen wij opstaan en de Heer tegemoet gaan in de lucht (1Thes.4:15-17)! 86 Filippi 3:12 – nog niet gearriveerd Niet dat ik reeds verkreeg of reeds tot volmaaktheid gekomen ben, maar ik jaag ernaar of ik het ook zou grijpen omdat ik ook door Christus Jezus werd gegrepen. In de voorgaande verzen beschreef Paulus zijn drive om Christus te gewinnen en Hem te kennen. En ook om mogelijk via gelijkvormig te worden aan Christus’ dood, zó te komen tot de uitopstanding uit de doden. Maar Paulus haast zich te zeggen dat hij zeker niet pretendeert reeds gearriveerd te zijn. Jazeker, de jure bezit hij alles in Christus. Maar het besef van de volle reikwijdte van deze dingen is een groeiproces. Hier op aarde zullen we nooit het eindpunt daarvan bereiken. Dat wordt pas werkelijkheid wanneer we gekomen zijn tot de uitopstanding uit de doden. Het is belangrijk om te bedenken dat we onderweg zijn en onze bestemming nog niet hebben bereikt. Dat is niet alleen realistisch, het maakt tevens bescheiden. Tegelijkertijd bepaalt het ons erbij dat er nog zoveel meer te kennen en te beleven valt. Dat besef deed Paulus jagen om dat meerdere ook te grijpen. Zodat zijn geestelijk bezit geen dood kapitaal zou zijn. Om te gaan voor het volle rendement; daartoe was hij gegrepen door Christus Jezus! 87
Page 84
Filippi 3:13,14 – één ding! Broeders, ik voor mij reken het nog niet te hebben gegrepen, maar één ding [doe ik] terwijl ik de dingen achter mij vergeet, strek ik mij uit naar de dingen vóór mij … Door te zeggen dat hij niet rekent het reeds gegrepen te hebben, herhaalt Paulus wat hij in vers 12 ook al opmerkte. Vanwaar die herhaling? Zet hij zich hiermee af tegen verwijten van de ‘judaïseerders’? Hij leerde immers dat hij reeds rechtvaardigheid bezat door het geloof van Christus (:9). Paulus’ tegenstanders hebben dat ongetwijfeld aangemerkt als een ‘gearriveerde houding’ en gemakzucht. Maar hij wil daar niets van weten. Inderdaad, alle religieuze ijver van weleer heeft Paulus achter zich gelaten. Maar betekent dit dat ijver plaats maakte voor passiviteit? Absoluut niet! Paulus werd op de weg naar Damascus gegrepen door Christus Jezus en sindsdien heeft hij een nieuw doel voor ogen. Want het kennen van Christus Jezus is superieur aan alles (:8) en daar strekt hij zich nu naar uit. “Eén ding” telt nog maar voor Paulus. Zoals de blindgeborene slechts “één ding” wist (Joh.9:25): vroeger was ik blind en nu kan ik zien. En zoals voor Maria ook slechts “één ding” telde (Luc.10:42) en dat goede deel zou van haar niet worden weggenomen. Wat een kostbare eenvoud! 88 Filippi 3:14 – de trofee van de roeping van God … ik jaag naar het doelwit, om de trofee van de roeping van God die van omhoog is, in Christus Jezus. De metafoor van de renbaan die Paulus hier gebruikt kennen we al uit een eerdere brief van hem (1Kor.9:24:27). De vergelijking zit ‘m in de volledige focus op het doelwit en daarmee dus op het afzien van al het andere. Een atleet in de renbaan kijkt niet achterom en evenmin om zich heen. Het zou hem slechts afleiden van de topprestatie. Wie op “één ding” (:13) het oog richt ziet niets anders dan het “doelwit”. De renner is er op uit om na de finish “de trofee” of prijs in ontvangst te nemen. Deze trofee noemt Paulus even later in deze brief (4:1) “de erekrans” waar hij zijn lezers aanwijst als zijn erekrans. Is dat laatste niet veelzeggend!?! Straks bij de parousia zal blijken wat God in Paulus’ leven heeft kunnen doen. De Filippiërs zullen, evenals bijvoorbeeld de Thessalonikers (1Thes.2:19), door Paulus als een aureool worden meegedragen. Misschien wel letterlijk maar in elk geval als een zichtbare herinnering aan wat God via hem heeft gewerkt. Het is Gods prestatie, waarbij Paulus als geroepene Zijn instrument is. Vandaar dat het ook “de trofee van de roeping van God” heet. 89
Page 86
Filippi 3:14 – de roeping van omhoog, in Christus Jezus … ik jaag naar het doelwit, om de trofee van de roeping van God die van omhoog is, in Christus Jezus. Al zijn kaarten heeft Paulus gezet op het doelwit dat voor hem ligt. Zijn eigen prestaties en verworvenheden waarop hij ooit zo trots was, vergeet hij en strekt zich uit naar het kennen en bekend maken van Christus Jezus. Dat is waar God Paulus toe geroepen heeft en ook het enige van ons bestaan hier beneden, wat zal beklijven. Het is de trofee van Gods roeping. Paulus strekt zich uit naar “het doelwit” dat hij enkele verzen eerder omschreef als “opdat ik Christus zou winnen” en “de kennis van Christus Jezus” (:8). En ook hier in vers 14 is de trofee van de roeping van God “in Christus Jezus”. Paulus doelt dan niet op Jezus hier op aarde, maar op Christus Jezus die “van omhoog” oftewel daar boven is. Christus is opgewekt en boven, aan Gods rechterhand. En aangezien Hij ons leven is, zoeken en bedenken we dus de dingen van boven (Kol.3:1-4). In Hem worden we gerekend en onze positie is dat we vereenzelvigd zijn met Hem. Wat Hij is, dat zijn wij ook. Zo rekent God. En wanneer Christus straks geopenbaard zal worden in heerlijkheid, dan wij eveneens … met Hem! 90 Filippi 3:15,16 – in dat spoor verder Zovelen dan volmaakt zijn, laat ons zó gezind zijn. En als jullie iets anders gezind zijn, God zal dat ook jullie onthullen. Waartoe we echter zijn gekomen: in datzelfde spoor [verder]. Het is opvallend dat Paulus hier spreekt over zichzelf en anderen die “volmaakt zijn” terwijl hij enkele verzen eerder (:12) nog ontkende reeds volmaakt te zijn. Dat lijkt tegenstrijdig maar toch is dat maar schijn. In vers 12 doelt Paulus op de volmaaktheid die hij zal bereiken in de opstanding uit de doden. In vers 15 daarentegen doelt hij met volmaaktheid op ‘volwassenheid’ of ‘rijpheid’ zoals het Griekse woord (teleios) trouwens vaak ook vertaald wordt (1Kor.14:20; Ef.4:13; Hebr.5:14). “Volmaakt zijn” duidt hier op een volwassen, rijpe gezindheid. Het is de gezindheid zoals eerder beschreven: alle verworvenheden, trots en eigen werken vergeten en zich uitstrekken naar het doelwit van wat God boven heeft bereid in Christus Jezus. Voor zover we daar gekomen zijn, zouden we in dat spoor ook verder gaan. En als sommigen van zijn lezers deze gezindheid niet hebben? Paulus legt het in vertrouwen bij GOD die het Zelf, op zijn tijd aan hen zal onthullen. Als mijn woorden ontoereikend blijken, wat kan ik dan beter doen, dan alles met een gerust hart overgeven aan Hem?! 91
Page 88
Filippi 3:17 – Paulus’ mede-navolgers Word allen mijn mede-navolgers broeders en let op hen die evenzo wandelen, zoals jullie ons tot voorbeeld hebben. Zoals vaker in zijn brieven roept Paulus ook hier op om hem na te volgen (1Kor.4:16; 11:1). Zo’n uitspraak kan gemakkelijk worden misverstaan, alsof Paulus zichzelf tot norm van geloof zou verklaren. Dat is uiteraard niet het geval. In 1Korinthe 11:1 schrijft hij: “word mijn navolgers, zoals ik van Christus”. Dat betekent: we zouden Christus navolgen, zoals Paulus Christus navolgde. Hoe kunnen we Christus navolgen? Wij zijn immers op aarde terwijl Hij, opgewekt en verheerlijkt, in de hemel is. Welnu, Paulus is daarin de logische schakel. Want hij werd geroepen en onderwezen door Christus vanuit de hemel. Door Paulus’ voorbeeld en model, volgen we Christus na! Dat gaat (letterlijk!) zoveel hoger dan het treden in Jezus’ voetstappen hier op aarde (vergl. 1Petr.2:21). Wij kennen en hebben deel aan een levende Christus (:10)! Paulus roept zijn lezers op om mede-navolgers van hem te worden en attendeert ook op degenen die “evenzo wandelen”. Hij wijst op “ons voorbeeld” en doelt daarbij in elk geval op Timotheüs (1:1; 2:20) en ongetwijfeld ook op Epafroditus (2:25,29). In de wandel van deze mannen werd gedemonstreerd wat zojuist naar voren was gebracht. Eén doelwit: Christus Jezus kennen én bekendmaken! 92 Filippi 3:18 – vijanden van het kruis van Christus Want velen wandelen (ik zei het jullie dikwijls, maar nu zeg ik het ook huilend) als vijanden van het kruis van Christus. Vers 17 was een aanbeveling om te wandelen naar het voorbeeld van hen die Christus navolgen zoals Paulus dat deed. Dat staat in contrast met de velen die wandelden als vijanden van het kruis van Christus. Vaak had Paulus hierover al gesproken met de Filippiërs, maar dit keer zegt hij het ook huilend. Kennelijk had hij verdriet over de grote invloed van deze ‘judaïseerders’. In vers 2 noemde hij hen “honden”, “slechte arbeiders” en “de versnijdenis”. Deze judaïseerders wilden dat de gelovigen onder de natiën zouden wandelen zoals Jezus van Nazareth op aarde wandelde. Ongetwijfeld afficheerden zij zich als vrienden van Christus, maar Paulus stelt ze aan de kaak als “vijanden van het kruis van Christus”. Want het kruis maakt een einde aan alles waarop zij zich zo graag naar het vlees wilden beroemen. Jezus leefde op aarde inderdaad als Jood onder de wet (Gal.4:4). Maar Hij stierf om hen die onder de wet waren, vrij te kopen (Gal.4:5). De vele vijanden waarop Paulus hier doelt hielden zogenaamd vast aan Jezus’ leven op aarde, maar van de betekenis van Zijn kruis, Zijn opstanding en hemelvaart wilden ze niet weten. 93
Page 90
Filippi 3:19 – gezind op de aardse dingen Hun einde is ondergang, hun god is de buik en hun heerlijkheid is de schaamte; zij zijn gezind op de aardse dingen. Van “de vijanden van het kruis van Christus” worden hier vier kenmerken gegeven. Eerder noemde Paulus deze lieden “honden”, “slechte arbeiders” en “de versnijdenis” (3:2) en hier zijn de kwalificaties bepaald niet vleiender. Het is waar dat uiteindelijk elke tong Jezus als Heer zal erkennen (Filp.2:10,11), maar als vijanden van het kruis eindigen ze in ondergang. Want op een ‘evangelie’ dat geen Evangelie is, rust een Goddelijk anathema (Gal.1). Het tweede kenmerk van deze vijanden is dat “hun god de buik is”. Het is een sneer naar de judaïseerders die onder de natiën een godsdienst wilden vestigen waarin de keuken en kosher eten centraal staan (Kol.2:16). Het derde kenmerk dat Paulus van deze judaïseerders geeft is: “hun heerlijkheid is de schaamte”. Dit verwijst naar het promoten van het besnijden van ‘goy’ mannen. Men stelde er een eer in om de schaamdelen van niet-Joodse mannen te besnijden. Met minachting noemde Paulus deze gênante praktijk eerder nog “de versnijdenis” (3:2). En als laatste kenmerk omschrijft hij “de vijanden van het kruis van Christus” als “gezind op de aardse dingen” (vergl. Kol.2:20-3:2). Kort en goed: men miskent de opgewekte Christus in de hemel. 94 Filippi 3:20 – ons burgerschap is in de hemelen Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Heer Jezus Christus verwachten als Redder … Cynisch had Paulus de judaïseerders in de voorgaande verzen getekend als gezind op de aardse dingen. Het verschil tussen hen en “ons” is een verschil als tussen hemel en aarde. Want terwijl zij georiënteerd zijn op de aarde is “ons burgerschap in de hemelen”. De term “burgerschap” is in het Grieks politeuma waar ons woord ‘politiek’ van afgeleid is. Voor de Filippiërs moet dit bekend in de oren hebben geklonken aangezien hun stad een Romeinse kolonie was en haar inwoners het burgerschap van Rome bezaten. Zij bevonden zich als burgers van Rome dus in den vreemde. En zo is het met ons als gelovigen net zo. Wij bevinden ons weliswaar hier op aarde maar dat is niet ons thuis. Wij zijn immers verbonden met de Heer Jezus Christus in de hemelen en Zijn positie daar aan de rechterhand Gods is ook de onze (Ef.1:3; 2:6; Kol.3:1-4). Hoewel ons burgerschap boven in de hemelen is, bevindt ons vernederd lichaam zich nog hier op aarde. Daarom is onze hoop gevestigd op Hem die vanuit de hemelen zal komen om ons te redden en om ons lichaam te conformeren aan haar hemelse bestemming! 95
Page 92
Filippi 3:21 – vernedering versus heerlijkheid Want ons burgerschap is in de hemelen, van waaruit wij ook de Heer Jezus Christus verwachten als Redder, die ons lichaam van de vernedering zal transformeren, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid … De huidige staat van ons lichaam noemt Paulus die “van de vernedering”. Dat is letterlijk zo omdat het gebonden is aan de aarde, hier beneden, maar ook omdat het overgeleverd is aan vernederende eigenschappen. Dit lichaam is vergankelijk, we zijn immers stervelingen. Het is bovendien zwak, vatbaar voor ziekte en onderhevig aan ontluistering en aftakeling. Niemand minder dan de Heer Jezus Christus zelf zal ons uit deze vernederende situatie redden. Hij bevindt Zich al bijna tweeduizend jaar in een positie die wij straks ook lijfelijk gaan innemen. Ons lichaam zal gelijkvormig worden gemaakt aan “het lichaam van Zijn heerlijkheid”. De heerlijkheid van ons toekomstig lichaam is in alles het tegenovergestelde van wat we zojuist vaststelden over de vernedering (1Kor.15:42-49). Het is een onvergankelijk lichaam, krachtig, bruisend van energie, letterlijk stralend en geschikt om te verkeren in de hemelse regionen. Tevens is het een ‘pneumatisch‘ lichaam – aangestuurd door geest. Het wachten is op het moment dat onze Heer uit de hemelen zal komen als Redder om onze lichamen te transformeren. Wat een onvoorstelbare ‘mind-blowing’ dag zal dat zijn!!! 96 Filippi 3:21 – die ons lichaam zal transformeren … de Heer Jezus Christus verwachten als Redder, die ons lichaam van de vernedering zal transformeren, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid… Op meerdere plaatsen in zijn brieven spreekt Paulus over het onvoorstelbare moment van de transformatie van onze lichamen wanneer de Heer Jezus Christus uit de hemel komt en wij Hem vervolgens tegemoet zullen gaan (1Kor.15:51-54; 1Thes.4:15-18). Deze transformatie geschiedt op twee achtereenvolgende momenten. Eerst klinkt de bazuin Gods waarbij de ontslapenen in Christus zullen worden opgewekt in heerlijkheid. Pal daarop klinkt de volgende bazuinstoot (“de laatste bazuin”) waarbij de dan levende gelovigen in één ondeelbaar ogenblik zullen worden veranderd. Dus eerst de doden en daarna de levenden. Beide groepen worden getransformeerd vanuit een totaal verschillende achtergrond, maar met één doel: gelijkvormig gemaakt worden aan het lichaam van Jezus Christus’ heerlijkheid. Hij was de eerste die ooit werd opgewekt in onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht, met een ‘pneumatisch’ en hemels lichaam(1Kor.15:42-49). Naar dat model zullen wij straks worden getransformeerd. Daartoe zijn we bestemd (Rom.8:29)! En daarna? Dan zullen de opgewekte doden samen en gelijktijdig met de veranderde levenden “worden weggerukt in wolken, tot ontmoeting van de Heer in de lucht”! Dat is de verwachting die binnen niet al te lange tijd werkelijkheid gaat worden! 97
Page 96
Filippi 4:1 – eer en onderscheiding Zo dan mijn broeders, geliefden en naar wie verlangd wordt, mijn vreugde en lauwerkrans, staat alzo vast in de Heer, mijn geliefden. Dit vers vormt de overgang naar een nieuwe passage. Paulus spreekt zijn lezers aan als “broeders”, waarbij vanzelfsprekend de zusters zijn inbegrepen, zoals in vers 2 ook blijkt. Dit gebruik van de mannelijke aanspreekvorm berust op het Bijbels principe dat de man en niet de vrouw primair aansprakelijk is (“Adam, waar ben je?”). Dat Paulus naar de Filippiërs verlangt steekt hij niet onder stoelen of banken (1:8; 2:26). Hij verblijdt zich in hen en noemt hen zijn “lauwerkrans”. Bedoelt hij daarmee dat het geloof van de Filippiërs zijn verdienste zou zijn? Uiteraard niet! Want ons geloof is altijd GODS prestatie. Hij opent immers ogen, oren en harten en Hij overtuigt. Dat is geen mensenwerk. Dat neemt echter niet weg dat aan Paulus de eer ten deel was gevallen om Gods instrument daarin te mogen zijn. Deze onderscheiding is Paulus’ eer, maar omdat het hem gegeven is, is het GODS verdienste. Twee keer in één zin worden de lezers “geliefden” genoemd (nl. geliefden van God; Rom.1:7) en aangespoord om alzo vast te staan in de Heer. “Alzo”, dat wil zeggen: onwrikbaar staande in de beloften Gods zoals Paulus die had opgetekend. 101 Filippi 4:2,3 – de neuzen in één richting Euodia roep ik op en Syntyche roep ik het, hetzelfde gezind te zijn in de Heer. Ja, ik vraag ook u, waar teamgenoot, wees hen behulpzaam die in het Evangelie samen streden met mij … De beide dames die hier worden genoemd komen we elders nergens tegen. Ze streden samen met Paulus in het goede bericht. Hebben ze misschien hun huizen opengesteld? Hoe dan ook, ze betekenden veel voor Paulus’ arbeid. Ze streden samen met hem, waarin besloten ligt dat ze samen met hem ook tegenstand hebben ondervonden. Waaruit het conflict tussen Euodia (‘goede weg’) en Syntyche (‘samenloop’) bestond, lezen we niet. Paulus kiest geen partij; wellicht was er sprake van botsende karakters of onderlinge rivaliteit. Hij doet een beroep op zijn “waar teamgenoot” (lett. samen-jukdrager) om in het conflict tussen de zusters te bemiddelen. Wie dat is, staat er niet bij. Vermoedelijk Epafroditus die immers met deze brief naar de Filippiërs ging en één van hen was maar tevens een medewerker van Paulus (2:25). Strijd hoort bij het doorgeven van het goede bericht. Maar hoe zonde is het als medestrijders elkaar gaan bestrijden. Dat doet de voortgang van het Evangelie geen goed. De neuzen zouden in één richting staan. Gericht op het ene Woord en op de ene Heer. 102
Page 98
Filippi 4:3 – namen in het boek des levens Ja, ik vraag ook u, waar teamgenoot, wees hen behulpzaam die in het Evangelie samen streden met mij, ook met Clemens en mijn overige medewerkers van wie de namen in het boek des levens staan. Paulus vraagt zijn “waar teamgenoot” (Epafroditus?) de beide genoemde vrouwen behulpzaam te wezen in hun eensgezindheid. Ze streden samen met Paulus in het Evangelie en niet alleen zij, maar ook Clemens en de “overige medewerkers”. Evenals Euodia en Syntyche (:2) zal ook Clemens in Filippi een bekende zijn geweest, maar hem komen we eveneens verder niet tegen in de Schrift. Clemens is trouwens een Latijnse naam en ons woord ‘clementie’ (= genadige welwillendheid) is er direct aan verwant. Van al deze medewerkers merkt Paulus op dat hun namen staan opgetekend in ‘het boek des levens”. Het is de enige keer in Paulus’ brieven dat naar dit boek wordt verwezen. In dit boek staan de namen opgetekend van de rechtvaardigen (Ps.69:28), dat wil zeggen: van de gelovigen. God rekent immers geloof tot rechtvaardigheid (Gen.15:6). Slechts rechtvaardigen zullen het leven beërven van de toekomende aeonen waarin Christus heerst. Zeker, ook de overigen zullen uiteindelijk worden levend gemaakt, maar dat zal pas zijn aan het einde van Christus’ heerschappij, wanneer Hij de dood als laatste vijand teniet doet. Alles op GODS tijd. 103 Filippi 4:4 – altijd blij! Verheug je in de Heer altijd! Wederom zal ik zeggen: verheug je! Al vaak hebben we in de bespreking van deze brief de nadruk op blijdschap opgemerkt. En het feit dat deze oproep bij herhaling gedaan wordt door iemand die zoveel reden had om bij de pakken neer te zitten, onderstreept des te meer hoe bijzonder deze blijdschap is. Het is niet te vergelijken met plezier dat afhankelijk is van uiterlijke genoegens. Ware vreugde is gebaseerd op wetenschap die onafhankelijk is van emoties en omstandigheden. De reden van deze voortdurende blijdschap is gelegen “in de Heer”, d.w.z. in Hem die alles beHEERst en alles perfect onder controle heeft en gegarandeerd tot een goed einde brengt. Bij wie nooit iets mis gaat. Zich verheugen in Hem is geen truc of emotie maar het bewustzijn dat Hij Heer is. En als de gevoelens nou geheel ontbreken? Geen punt, dank GOD en wees blij dat ook als we down of depressief zijn en alles om ons heen gitzwart lijkt, de Bron van vreugde nog steeds onverminderd opwelt. Theoretiseer niet over deze vreugde, maar sta er op. Maak van dit verheugen in Hem een levenshouding. “Wederom zal ik zeggen: verheug je!” 104
Page 100
Filippi 4:5 – inschikken & schik in Laat jullie inschikkelijkheid alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. De vertalingen verschillen nogal in de weergave van het Grieks woord epieikes. De ene vertaling geeft het weer met ‘vriendelijkheid’ en de andere met ‘bescheidenheid’, maar deze beide vertaalwoorden worden al gebruikt voor andere Griekse woorden. Het vertaalwoord ‘inschikkelijkheid’ komt wellicht het dichtste in de buurt. Inschikkelijkheid duidt op het vermogen zich te schikken in de omstandigheden. We weten het allemaal: op heel veel van de dingen die ons overkomen hebben we niet of nauwelijks invloed. We kunnen daarover mopperen of ertegen vechten, maar het effect daarvan is niet dat de omstandigheden daardoor verbeteren. Wel dat daardoor ons persoonlijk welbevinden en onze relaties verslechteren. Slechts degene die accepteert wat niet te veranderen is en zich schikt en aanpast, kan verder. The survival of the fittest. De oproep in bovenstaand vers volgt logisch op het voorafgaande. Wie zich verheugt in de Heer weet dat er Eén is die de dingen beschikt en alles doet meewerken ten goede. Een fatalist schikt zich niet, maar legt zich (in het beste geval slechts) neer bij het noodlot. Een gelovige daarentegen weet dat GODS weg altijd de beste is en kan zich vanuit dat besef in vertrouwen schikken. Wie zou niet zó bekend willen staan?! 105 Filippi 4:6 – in geen ding bezorgd Weest in geen ding bezorgd maar laat in alles in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe. De oproep om in geen ding bezorgd te zijn staat niet op zichzelf, maar kan alleen begrepen worden in samenhang met het voorgaande. Er is een Heer die alles beheerst en bij Wie alles in goede handen is. In Wie we ons dus te allen tijde kunnen verheugen. Het idee is niet dat we niet bezorgd mogen zijn. Want in dat geval zou zo’n instructie ons in feite alleen maar meer belasten. Boven op de last van zorgen zou Paulus ons ook nog met een schuldgevoel belasten over onze bezorgdheid. Dat is geen zorg minder, maar juist een zorg meer! De clou van de oproep in dit vers om in geen ding bezorgd te zijn is dat in alles voor ons wordt gezorgd. We hoeven niet bezorgd te zijn omdat er Eén is die voor ons zorgt en garant staat voor de ultieme afloop. En daarbij verzekert Hij ons ook dat Zijn weg daar naartoe altijd de beste is! Hij geeft ons elke dag alles wat in Zijn ogen nodig is. Vandaag, morgen en overmorgen. Is dat geen hele zorg minder?! 106
Page 102
Filippi 4:6 – alles met dankzegging Weest in geen ding bezorgd maar laat in alles in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe. De waarheid dat GOD voor ons zorgt en wij dus onbezorgd mogen leven, betekent niet dat we maar beter onze wensen en gebeden achterwege kunnen laten. Paulus zegt zelfs dat we al onze verzoeken aan God bekend zouden maken. Er is geen wens die we Hem niet zouden mogen melden! Deze verzoeken worden hier samengevat in “gebed en smeking”. In het woord voor “gebed” (Gr. pros-eu-che) zitten de elementen ‘naartoe-wel-hebben’ wat duidt op juiste gerichtheid ten opzichte van de Schepper. Het woord voor ‘smeking’ (Gr. de-eesis) is afgeleid van ‘binden’ en spreekt van nood en urgentie (‘op het hart binden‘). De clou van Paulus’ aanbeveling is gelegen in de woorden “met dankzegging“. Welk verzoek we ook tot God richten en hoe hoog de nood ook is, altijd zouden onze verzoeken gepaard gaan “met dankzegging”. Niet als een apart onderdeel waarbij we voor het ene bidden en voor het andere danken. Nee, in alles waarin we bidden en smeken, zouden we tevens GOD danken. Want aangezien Hij voor ons zorgt weten we op voorhand dat Hij ons het allerbeste geeft! Als we om zilver vragen geeft God goud! 107 Filippi 4:6,7 – de vrede van God … laat in alles in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe. En de vrede van God, die superieur is boven elk denken, zal als in een vesting, de harten en gedachten van jullie bewaren, in Christus Jezus. Vers 7 beschrijft de uitwerking van “gebed en smeking met dankzegging”. Zoals eerder opgemerkt mag deze dankzegging niet worden opgevat als een apart onderdeel, maar als een eigenschap van “gebed en smeking”. In alles waarvoor we bidden, zouden we bij voorbaat danken dat Hij bij machte is het ons te geven. En als Hij het niet geeft dan is dit omdat Hij iets veel beters voor ons in petto heeft. Wanneer we zó bidden stellen we werkelijk ons vertrouwen op “God als GOD” (Rom.1:21). Er wordt hier niet toegezegd dat we door “gebed en smeking” alles zullen ontvangen waarvoor we bidden. Ons bidden dient niet om God op andere gedachten te brengen. Alsof wij het beter zouden weten dan Hij. Gebed verandert niet God, maar de bidder! Ons denken wordt veranderd. Als wij bidden met dankzegging dan worden we ons ervan bewust dat GODS weg altijd de beste is. Zie daar de vrede die GOD Zelf heeft. Een vrede die elk denken overstijgt! 108
Page 104
Filippi 4:7 – als in een vesting En de vrede van God, die superieur is boven elk denken, zal als in een vesting, de harten en gedachten van jullie bewaren, in Christus Jezus. Hoe gemakkelijk kunnen zorgen het leven kwellen. Vanwege ziekte of door omstandigheden thuis, in de familie of op het werk. Of in het grote wereldgebeuren. Noem maar op. Het is zo menselijk om daardoor onrustig of terneergedrukt te worden. In bovenstaand vers schrijft Paulus niet over de vrede met God (zoals in Rom.5:1) maar over de vrede van God. Dat is de vrede die God zelf heeft. Waar wij misschien in paniek raken en menen dat de dingen helemaal uit de hand lopen is er Eén die alles perfect in Zijn hand heeft. Alles verloopt “naar de raad van Zijn wil” (Ef.1:11) en niets (!) vindt zomaar plaats. Alles heeft een bedoeling. Natuurlijk gaat deze waarheid elk menselijk begrip te boven. Want de oceaan past nu eenmaal niet in een vingerhoedje. Zodra ik in mijn bidden en smeken God als GOD verheerlijk “met dankzegging” (Rom.1:21), zal Zijn vrede zich van mij meester maken. De vrede GODS zal als een vesting zijn, waarbinnen al mijn overwegingen en emoties een veilig onderkomen hebben. Als een vaste burcht waarbinnen mij niets kan overkomen! 109 Filippi 4:8 – positief denken niet los verkrijgbaar Voor het overige broeders, al wat waar, al wat respectabel, al wat rechtvaardig, al wat zuiver, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, wat deugd heet, wat lovenswaardig is, bedenk dat! Vele eeuwen voordat Norman Vincent Peale zijn beroemde boeken over ‘positief denken’ publiceerde, tekende Paulus reeds bovenstaande woorden op. Filippi 4:8 vat het in acht punten samen. Let er op dat ‘positief denken’ niet op zichzelf staat maar een bijlage is (“voor het overige”) van de vrede van GOD die onze gedachten bewaart als in een vesting (:7). Alleen wanneer we God als GOD verheerlijken en danken, heeft ‘positief denken’ een grondslag. Want Hij maakt immers van elke ‘min’ een ‘plus’! In de erkenning van GOD is ‘positief denken’ daarom volstrekt logisch. Zonder GOD is ‘positief denken’ slechts opportunisme; men lift mee op de positieve effecten terwijl men het fundament van dit denken niet onderschrijft. Wanneer onze gedachten bewaard worden in de vrede van GOD is ons denken per definitie positief georiënteerd. In die mindset zijn de acht kenmerken die worden genoemd in Filippi 4:8 volmaakt passend. Het “bedenk dat!” staat in het Grieks in de middenvorm: het is zowel passief als actief. Want wie denkt binnen de vesting van Gods vrede kan niet anders dan zó positief denken! 110
Page 106
Filippi 4:9 – rolmodel Paulus Wat jullie leerden en ontvingen en hoorden en waarnamen van mij, praktiseer deze dingen en de God van de vrede zal met jullie zijn. Naast de algemene positieve oriëntatie die Paulus aanbeveelt (:8) wijst hij hier wederom concreet op zichzelf als voorbeeld (3:17). Paulus is zich ervan bewust dat, aangezien hij zijn onderwijs rechtstreeks van Christus Jezus zelf heeft ontvangen, het dus ook normatief is. Want hij heeft het zó aan de Filippiërs doorgegeven als dat hij het zelf geleerd en ontvangen heeft. Dus niet alleen de inhoud van zijn onderwijs beveelt hij aan maar ook hoe ze het van hem hebben gehoord en waargenomen. In alle opzichten is hij een rolmodel. Zoals hij elders aan de Korinthiërs schrijft (1Kor.11:1): word mijn navolgers zoals ik Christus navolg. Christus is boven aan Gods rechterhand en als je Hem wilt navolgen, luister en kijk dan naar Paulus! Niet om er over te theoretiseren maar om het te praktiseren. Twee verzen eerder (4:7) lazen we over “de vrede van God” die met ons zal zijn wanneer we in alles GOD danken. Maar hier reikt de belofte nog verder. Wanneer we Paulus zowel in leer als praktijk navolgen zal “de GOD van de vrede” met ons zijn. Niet ‘slechts’ GODS vrede is dan ons deel, maar Hijzelf! 111 Filippi 4:10 – eindelijk opbloeien Ik verheugde mij in grote mate dat jullie eindelijk eens je gezindheid over mij deden opbloeien. Jullie gezindheid was er wel, maar er was geen gelegenheid. Wat nu nog in deze brief volgt zijn enkele persoonlijke ontboezemingen van Paulus naar aanleiding van de gift die de Filippiërs via Epafroditus aan hem hadden gezonden (4:18). Bovenstaand vers zou oppervlakkig gezien als een verwijt kunnen worden opgevat, maar dat is zeker niet de gedachte. Dat de Filippiërs “eindelijk eens” hun gezindheid over Paulus deden opbloeien, bewijst niet dat ze voorheen laks of nalatig waren. Want aan hun gezindheid naar Paulus toe lag het bepaald niet; de gelegenheid deed zich simpelweg niet voor om hem daadwerkelijk te kunnen ondersteunen. Paulus vergelijkt de gezindheid van de Filippiërs naar hem toe met de winterslaap van bomen en planten. Lange tijd moesten zijn lezers wachten alvorens hun belangstelling en aandacht voor Paulus gelegenheid kreeg om op te bloeien. Deze metafoor uit de natuur illustreert treffend dat we geduld moeten leren koesteren. Liefde vergaat nooit, maar kent wel getijden. Lang duurt soms de herfst of winter. Maar altijd volgt daar weer de lente en zomer! En wat een grote vreugde voor Paulus is het wanneer hij het geduld van zijn lezers en hemzelf ‘beloond’ ziet! 112
Page 108
Filippi 4:11 – autarkie Niet dat ik dit vanwege gebrek zeg, want ik leerde temidden van de dingen waarin ik ben, tevreden te zijn. Dat Paulus zo verheugd is over de gelegenheid die zich bij de Filippiërs had voorgedaan om hem te ondersteunen (4:18), is niet omdat hij gebrek zou lijden of zat te wachten op hun gift. Nooit deed hij een beroep op anderen om hem te ondersteunen. Voor hem was het een eer om het Evangelie ‘om niet’ te prediken (1Kor.9:18). Hier noemt Paulus nog een ander motief: hij had geleerd om in de omstandigheden waarin hij zich bevond tevreden te zijn. Het is de moeite waard om in te zoomen op het Griekse woord voor ’tevreden zijn’ (Gr. autarkes). Ons woord ‘autarkie’ is er direct van afgeleid. Het woord is opgebouwd uit de elementen voor ‘zelf’ + ‘genoeg’. In de economie verwijst autarkie naar het streven om zelfvoorzienend en dus onafhankelijk van anderen te zijn. Denk ook aan zogenaamde ‘preppers’ (afgeleid van prepare) die zich voorbereiden op een noodsituatie waarbij ze, om te kunnen overleven, minimaal afhankelijk zijn van anderen. Paulus had geleerd om in alle omstandigheden ‘autarkie’ te zijn. Zich te schikken (4:5!) en altijd genoeg te hebben. Onafhankelijk van mensen en omstandigheden en in alles tevreden te zijn. 113 Filippi 4:12 – in alle dingen ingewijd En ik weet van vernederd te zijn en ik weet van overvloed te hebben en ik ben in alle dingen ingewijd, zowel in verzadigd worden als in honger hebben, zowel overvloedig te zijn als tekort hebben. Paulus was een ervaringsdeskundige als het gaat om tevreden (autarkie) te zijn in alle omstandigheden. Om dit aan zijn lezers duidelijk te maken gebruikt hij een opklimmende reeks van werkwoorden. Hij leerde tevreden te zijn in alle omstandigheden (:11). En inmiddels zegt hij te weten van vernedering en overvloed, d.w.z. hij had proefondervindelijk deze ervaringen opgedaan. Sterker nog: hij was “in alle dingen ingewijd“, een term die bedoelt te zeggen dat hij is geïntroduceerd in de ‘inner circle’. Wie ingewijd is, behoort tot de experts. De meest extreem tegengestelde omstandigheden benoemt Paulus. Hij kende uit ervaring overvloed en doelt daarbij misschien op zijn gegoede achtergrond van huis uit. Of aan de keren dat hij een royaal onderkomen genoot, zoals bijvoorbeeld ooit bij de zakenvrouw Lydia (Hand.16:15). Bij “vernederd te zijn” denkt hij (blijkens het slot van de zin) aan “tekort hebben”. In 2 Korinthe 11:27 somt hij enkele voorbeelden van zulke tekorten op: “tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude en naaktheid”. En in dat alles: tevreden! 114
Page 110
Filippi 4:13 – sterk in Hem die mij kracht geeft! In alle dingen ben ik sterk in Hem die mij kracht geeft. Met “alle dingen” doelt Paulus op alles waarover hij sprak in het voorgaande vers. Overvloed en tekort, verzadigd zijn en honger hebben. In al deze omstandigheden was Paulus autarkie (:11), zelfstandig en tevreden, onafhankelijk van de omstandigheden. Paulus bedoelt dus niet, zoals zijn woorden wel vaak worden opgevat, dat hij alles zou kunnen of tot alles in staat is. Zo’n uitleg trekt Paulus’ woorden uit z’n verband. Nóg meer geweld doen we deze tekst aan door slechts de helft van de zin te citeren. “In alle dingen ben ik sterk”, punt. Want door zó te knippen ontgaat je compleet het geheim van het sterk-zijn van Paulus. Dit is geen spierballentaal van hem. En hij is ook geen krachtpatser die zelfingenomen ’tjakka!’ roept. Paulus is sterk, jazeker. Want tegen elke omstandigheid, in al z’n extreme vormen, blijkt hij opgewassen te zijn. Maar die kracht en energie heeft hij niet van zichzelf. Dat hij in alles sterk is dankt hij geheel aan de opgewekte Christus, die hem ooit had geroepen. Sindsdien heeft hij slechts één oogmerk: Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding (3:10). Dat is de ongelimiteerde kracht (Gr. dunamis = vermogen) die hem én ons (!) ter beschikking staat! 115 Filippi 4:14 – deelgenoten in Paulus’ verdrukking Toch doen jullie er goed aan samen deel te nemen aan mijn verdrukking. Nooit deed Paulus een beroep op anderen om hem in zijn arbeid te ondersteunen. Want hij had geleerd met de omstandigheden genoegen te nemen en zich daarin onafhankelijk van mensen op te stellen. Om autarkisch te zijn, zelfvoorzienend (:11). Dat neemt echter niet weg dat Paulus zeer blij was (:10) met de gift die hij van de Filippiërs had ontvangen (:18). Dat lijkt misschien tegenstrijdig maar dat is het niet. Weigeren te bedelen betekent niet dat je geen ondersteuning weet te waarderen. Paulus vroeg niet om giften, maar waardeerde het zeer om het te ontvangen! De “verdrukking” waarover hij schrijft verwijst naar de druk die de gevangenschap met zich meebracht. Voor levensbehoeften (voedsel, kleding, schrijfgerei, etc.) was hij kennelijk grotendeels aangewezen op anderen. Hoe goed is het om dan te ondervinden dat anderen metterdaad aan je denken! De waardering voor de gift is voor Paulus niet primair gelegen in de ondersteuning zelf (:17), maar in het besef dat de Filippiërs aan zijn verdrukking deelnamen. Het woord voor ‘deelnemen’ in het Grieks (koinoneo) is hetzelfde als het woord voor ‘gemeenschap’. De Filippiërs demonstreerden dat ze solidair waren met de gevangene Paulus en met het Goede Bericht dat hij uitdroeg (1:5)! 116
Page 112
Filippi 4:15 – solidair En jullie weten ook Filippiërs dat in aanvang van het Evangelie, toen ik van Macedonië wegging, geen enkele ekklesia met mij deelnam in rekening van uitgave en ontvangst, dan alleen jullie. Door hen aan te schrijven als Filippiërs zet hij zijn lezers letterlijk en figuurlijk op één plek (vergl. Korinthiërs en Galaten in resp. 2Kor.6:11 en Gal.3:1). In geen enkele plaats heeft Paulus meegemaakt wat hij heeft ondervonden vanuit Filippi. Hij blikt terug naar het allereerste begin, ruim tien jaar eerder, toen hij in Macedonië het Evangelie had bekend gemaakt. Filippi lag evenals Thessalonika en Berea in Macedonië. Paulus’ verblijf daar wordt door Lucas beschreven in Handelingen 16 en 17. Toen Paulus vertrok uit de provincie Macedonië en vervolgens naar Achaje ging (zuid Griekenland) waren het enkel de Filippiërs die hem materieel ondersteunden. Hij gebruikt daarvoor geheel passend een handelsterm: ze namen deel aan zijn rekening van uitgave en ontvangst. Zijn financiële situatie was hun zorg. Ook hier is het woord voor ‘deelname’ gelijk aan het woord voor ‘gemeenschap’. Paulus’ arbeid in het Evangelie had het hart van de Filippiërs, en daarom wilden ze hem maximaal ontlasten van materiële zorgen. Niet omdat hij daarom vroeg, integendeel zelfs, maar omdat zij solidair waren met zijn prediking! Het heeft op Paulus een onvergetelijke indruk gemaakt! 117 Filippi 4:16 – onvergetelijke verrassingen Want zelfs in Thessalonika zonden jullie een en andermaal wat ik nodig had. In het vorige vers merkte Paulus op dat nadat hij Macedonië had verlaten, de Filippiërs als enigen van alle ekklesia’s deelden in zijn financiële wel en wee. Sterker nog, zelfs toen hij nog in Thessalonika was hebben ze bij herhaling hem benodigdheden opgestuurd. Thessalonika is de hoofdstad van Macedonië en Paulus bezocht deze stad nadat hij uit Filippi overhaast was vertrokken (Hand.16:40, 17:1). Thessalonika is ruim 125 kilometer van Filippi verwijderd. Paulus’ verblijf in Thessalonika heeft slechts drie weken geduurd (Hand.17:2), maar blijkens bovenstaand vers heeft hij in die korte tijd minstens twee keer een gift vanuit Filippi ontvangen. Enige tijd later schrijft Paulus vanuit Korinthe (waar hij anderhalf jaar heeft gewoond; Hand.18:11) een tweetal brieven aan de Thessalonikers. Hij herinnert hen er dan aan (1Thes.2:9; 2Thes.3:8) dat toen hij bij hen verbleef hij druk doende was om het Evangelie van God onder hen bekend te maken, maar daarbij perse niemand van hen lastig wilde vallen, en hij daarom in zijn eigen levensonderhoud voorzag. Dag en nacht was hij aan het werk. Nu Paulus jaren later aan deze hectische tijd terugdenkt, komen weer die spontane giften van de Filippiërs hem voor de geest. 118
Page 114
Filippi 4:17 – delen = vermenigvuldigen Niet dat ik de gift zoek maar ik zoek de opbrengst die toeneemt op jullie rekening. Vanaf het allereerste begin hebben de Filippiërs actief deelgenomen aan Paulus’ bediening om het Evangelie in de wereld te herauten. Nog maar net had hij z’n voeten gelicht in Filippi, of ze hadden hem al twee keer in Thessalonika achtervolgd met een gift (:16). Zoals zij dat ook later hebben gedaan, nadat hij Macedonië inmiddels had verlaten (:15). En nu, jaren later hadden ze via Epafroditus opnieuw een gift gezonden. Dat is de directe aanleiding tot deze Filippi-brief. De gift was ongetwijfeld een grote ondersteuning voor Paulus. En toch is dat niet de primaire reden van zijn dankbaarheid. Paulus ziet de gift van de Filippiërs als een investering op hun rekening. Uit liefde voor Paulus en voor het Goede Bericht hebben zij hem ‘verrijkt’. Maar juist omdat dit hun motief was, worden ze er zelf zoveel rijker van! Het algemene Bijbelse idee is dat delen in feite vermenigvuldigen is. ‘Gedeelde vreugd is dubbele vreugd’! Met de opbrengst (lett. vrucht) op de rekening van de Filippiërs bedoelt Paulus te zeggen dat het hen meer verrijkt dan hemzelf. Niet alleen nu, maar ook straks in de parousia, wanneer zij zullen schitteren als Paulus’ erekrans (Fil.3:14; 4:1; 1Thes.2:19). 119 Filippi 4:18 – een welriekend offer aan God Nu heb ik alles en ik ben overvloedig. Ik ben compleet voorzien nu ik van Epafroditus van jullie de dingen ontvang: een welriekend, aangenaam en welgevallig offer aan God! Hoor het Paulus zeggen: ik heb alles en ik ben overvloedig. Notabene een man in gevangenschap. Niet bedelend om meer, maar dankbaar vaststellend dat hij alles heeft … wat God nodig acht. Overvloedig en compleet voorzien. Dit is de tweede en laatste keer dat de naam van Epafroditus valt. We wisten (2:25-29) al dat Paulus hem waardeerde als zijn medewerker en medestrijder. Van de Filippiërs was hij afgevaardigde om Paulus te voorzien in alles wat hij nodig had. Eenmaal bij Paulus aangekomen na een lange en moeizame reis is hij doodziek geworden. Nu hij inmiddels hersteld is zendt Paulus hem met deze brief terug naar het thuisfront in Filippi. De gift die de Filippiërs hadden gezonden was zoveel meer dan alleen een royaal geschenk. Het was een offer. Geen offer aan Paulus maar een offer aan God. Want het verhaal van het geschenk demonstreerde Gods heerlijkheid. Het etaleerde de glorie van het Goede Bericht dat Paulus verkondigde en waarmee de Filippiërs zo blij waren. Daarom was de gift die ze Paulus hadden gezonden een offer aan God. Welriekend, aangenaam en welgevallig! 120
Page 116
Filippi 4:19 – naar Zijn rijkdom! Mijn God nu zal in elke behoefte van jullie compleet voorzien, naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus. Paulus was overvloedig en compleet voorzien in alles wat hij nodig had (4:18). “Mijn genade is u genoeg” (2Kor.12:9), zo was hem ooit verzekerd en het is zijn levensmotto geworden. Niemand is rijker dan degene die genoeg heeft. Wat voor Paulus de waarheid was, geldt voor zijn lezers niet minder. Toen en nu. In elke behoefte voorziet God compleet. Niet in wat wij vinden dat we nodig hebben, want wat weten wij daar nu van?! Slechts Eén weet wat we werkelijk nodig hebben. Dit vers is rijk aan superlatieven. “In elke behoefte”, “compleet voorzien”. Merk ook op dat Paulus schrijft dat God voorziet “naar Zijn rijkdom”. Het voorzetsel “naar” (Gr. kata) is veelzeggend. Dat gaat veel verder dan dat God voorziet “uit Zijn rijkdom”. Een illustratie. Stel, Bill Gates geeft een fooi aan een bedelaar op straat. Dat is een gift uit zijn rijkdom. Maar stel nu dat Bill Gates een gift zou geven naar zijn rijkdom … d.w.z. in overeenstemming met zijn rijkdom. Dan zou de bedelaar in één keer schatrijk zijn! God geeft niet karig maar “naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus”! Dat maakt ons schathemelrijk! 121 Filippi 4:20 – aan onze God en Vader de heerlijkheid! Aan onze God en Vader nu, is de heerlijkheid tot in de aeonen van de aeonen, amen! Met nog drie afsluitende zinnen te gaan zijn we aan het slot van deze brief aangekomen. Wat is dan waardiger dan aan de ene GOD en Vader de lof toe te brengen die Hem toekomt. Nu niet meer slechts als “mijn God”, zoals in het voorgaande vers, maar als “onze God en Vader”. Men zou die kring klein kunnen opvatten door het woord “onze” hier te betrekken op degenen die nu God als zodanig (er)kennen. Maar het reikt zoveel verder! Bedenk dat Paulus eerder in deze brief “onze God en Vader” in een universeel perspectief plaatste (2:9-11). Uiteindelijk zal alle knie buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Heer is, “tot heerlijkheid van God de Vader“. Dan zal blijken dat God daadwerkelijk de Vader van ieder creatuur is! Het is deze heerlijkheid die Paulus hier voor ogen staat, aangezien dit pas werkelijkheid wordt in het machtige slotakkoord van “de aeonen van de aeonen”. Christus zal in die alles overtreffende wereldtijdperken heersen (Openb.11:15) totdat allen zijn levend gemaakt en daarmee de dood als laatste vijand zal zijn teniet gedaan (1Kor.15:22-28). Alles en iedereen zal ondergeschikt zijn aan Vader en God wordt “alles in allen”. Amen! 122
Page 118
Filippi 4:21,22 – groeten over en weer Groet elke heilige in Christus Jezus. Jullie groeten de broeders die samen met mij zijn. Al de heiligen groeten jullie, maar vooral die uit het huis van de keizer zijn. Deze brief is gericht aan “al de heiligen” in Filippi (1:1). Nu aan het slot van deze brief groet Paulus “elke heilige”. Een subtiel verschil. De brief is algemeen geadresseerd maar iedere heilige afzonderlijk wordt gegroet. Paulus brengt tevens de groeten over van de broeders die met hem zijn. Op wie hij behalve Timothëus (1:1) nog meer doelt is niet met zekerheid te zeggen. Als de brief is geschreven in dezelfde tijd als de brief aan de Kolossers, dan kunnen we o.a. denken aan Lucas, Aristarchus en Marcus (Kol.4:1018). Naast de broeders met wie Paulus samen is doet hij ook de groeten namens “al de heiligen”. Daarbij doelt hij op alle gelovigen ter plaatse, d.w.z. in Rome. Al een paar keer zijn we gestuit op aanwijzingen dat deze brief vanuit de hoofdstad van het toenmalige wereldrijk is geschreven (1:13,20; 2:24). Dat Paulus vooral de groeten overbrengt van hen “die uit het huis van de keizer zijn”, bevestigt dit vermoeden heel sterk. Tot in de hoogste regionen van de Romeinse wereld heeft het Evangelie niet alleen geklonken (1:13) maar ook vrucht gedragen! 123 Filippi 4:23 – genade als slotwoord De genade van de Heer Jezus Christus is met jullie geest. Het kan niet missen dat Paulus zijn brief afsluit met deze woorden. Zo doet hij consequent en altijd (2Thes.3:17,18). Het typeert niet slechts zijn correspondentiestijl, het drukt uit wat bij hem de slotsom van alles is. Paulus is door genade geroepen (Gal.1:15). Sterker nog: hij is door genade overweldigd van de Heer Jezus Christus (1Tim.1:14). En door genade is hij geworden wie hij is en daardoor heeft hij meer gearbeid dan wie ook (1Kor.15:10). Aan hem is ook “het beheer van de genade Gods” toevertrouwd (Ef.3:2). Niemand als hij heeft zo helder voor het voetlicht gebracht dat heel het mensdom zal worden gerechtvaardigd in de genade Gods (Rom.3:23,24). Hij heeft het geheraut onder de natiën: de reddende genade van God is verschenen aan alle mensen (Tit.2:11)! Wie van de bijbelschrijvers heeft zo messcherp en zwartwit de genade Gods geëtaleerd als hij (Rom.11:6; Gal.2:21)? Kort en goed: geen begrip dat Paulus zó karakteriseert als … genade. Men zou ook geen treffender afsluiting van juist deze brief kunnen bedenken. Kapers op de kust wilden de Filippiërs judaïseren opdat men zou “roemen in het vlees” (3:1-4). Wat anders dan “de genade van de Heer Jezus Christus” dat daarop het antwoord is? 124
We zitten allemaal met vragen. Vooral over het geloof. We horen allerlei dingen in de christelijke wereld. Dat gaan we in dit boek onderzoeken. En dan blijkt het allemaal een beetje anders te zijn. Dat is eerst even schrikken, natuurlijk. Maar daarna worden we heel erg blij. Waarom? Nou, omdat God altijd groter is dan wij denken …

Scherp door de bocht


Page 0
Page 4
INHOUD VOORWOORD 7 1. Weet je wel, wat je leest? 9 2. Prijs God 27 3. Een liefdesbrief 43 4. Waar staat dat? 51 5. Correct snijden 61 6. Waar zijn de Bereeërs? 75 7. De aorist [deel 1] 99 8. De aorist [deel 2] 127 9. Even stilstaan 159 10. Deinende schapen 161 11. Scherp door de bocht 169 12. De Rabbijn 173 13. Eeuwig? 207 14. Het verzoendeksel 235 15. Sola Scriptura 263 16. Loslaten 275 17. Wie weet, weet beter 285 18. Roze olifantjes 299 19. Wat is een gelovige? 307 20. Een juridisch document 327 21. Hoger de berg op 347 22. Concordante overpeinzingen 355 5 VOORWOORD Onverwachte dingen komen meestal tegelijk. De laatste maanden werden mijn vrouw en ik geconfronteerd met onze eindigheid. Daar hadden we helemaal niet op gerekend. Op dat ouder worden. We dachten dat we altijd 35 zouden blijven. Sterk, gezond. Dus niet. Tegelijkertijd met dit besef van eindigheid kregen wij – eveneens onverwacht – heel veel gesprekken over het geloof. Met zoekende mensen – jong en oud. Dit bracht mij ertoe mijn toespraken uit het verleden tevoorschijn te halen. Dit boek is een selectie uit mijn toespraken van de afgelopen vijfentwintig jaar. Deze toespraken werden uit een innerlijke noodzaak geboren. Ik had bij iedere toespraak steeds het gevoel dat het mijn laatste toespraak zou zijn. Daarom zijn mijn toespraken nogal intens. Die intensiteit zorgde ervoor dat ik in mijn toespraken regelmatig scherp door de bocht ging. Daar heb ik geen spijt van. Integendeel. Misschien brengen die toespraken u tot nadenken. Dan hebben die toespraken hun doel bereikt. Menno Haaijman Katwijk, november 2021 7
Page 6
1. Weet je wel, wat je leest? Weet je wel, wat je leest? In je bijbel, bedoel ik. Ik zal je maar meteen het antwoord geven. Nee, je weet niet wat je leest. Je denkt dat je weet wat je leest. Is dat zo? Ja, dat is echt zo. Een boodschapper van de Heer zei tot Filippus dat hij naar een eenzame weg moest gaan. De weg die afdaalt van Jeruzalem naar Gaza. En Filippus stond op en hij ging. En kijk, er was een Ethiopiër, een staatsman, de minister van financiën van koningin Kandakee. En deze Ethiopiër was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden. En hij was op de terugweg en hij las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja. En de geest zei tot Filippus: ‘Treed toe en voeg je bij deze wagen.’ En Filippus liep er snel heen en hij hoorde de Ethiopiër de profeet Jesaja lezen. En Filippus zei tegen de Ethiopiër: ‘Weet je wel, wat je leest?’ En de Ethiopiër antwoordde: ‘Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst?’ En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten … Jij bent naar een christelijke bijeenkomst geweest om God te aanbidden. En nu ben je op de terugweg, in je wagen. En je bent op een eenzame weg. En je leest je bijbel. En dan treed ik op je toe. En ik zeg tegen je: ‘Weet je wel, wat je leest?’ 9 Misschien vind je dat geen prettige vraag. Misschien vind je wel dat ik je stoor tijdens je bijbel lezen. Misschien zeg je wel tegen mij: ‘Waar bemoei je je mee? Ik weet toch wat ik lees …’ Als je dat tegen mij zegt, dan ga ik weer weg. En jij rijdt dan met je wagen in volstrekte onwetendheid naar je huis. Je hebt dan wel je bijbel bij je. Maar je begrijpt er niets van. Maar als je tegen mij zegt: ‘Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst?’ En je verzoekt mij om in te stappen en naast je te komen zitten, dan laat ik je zien dat je bijbel een vertaling is van oude handschriften. Het ‘Oude Testament’ is oorspronkelijk in het Hebreeuws en het Aramees geschreven. Het ‘Nieuwe Testament’ in het Grieks. Die Hebreeuwse en Griekse handschriften, dat is het Woord van God. En je bijbel is de vertaling van Gods Woord. Begrijp je dat? Ik zal het nog een keer tegen je zeggen. Jouw bijbel is niet Gods Woord. Jouw bijbel is een vertaling van Gods Woord. Misschien ben je nu verrast. Misschien heb je dit nog nooit gehoord. Misschien moet je dat even verwerken. Maar als je dat verwerkt hebt, dan zit je meteen met een grote vraag. En dat is: Hoe weet ik nou of mijn bijbel, die vertaling, wel overeenkomt met die handschriften? Dat wil ik heel graag nu met je bespreken. Wij bekijken samen een vertaling van het Nieuwe Testament. Wij gebruiken de Nieuwe Vertaling uit 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap, ook wel ‘het NBG’ genoemd. 10
Page 8
En wij toetsen die vertaling dan aan de hand van de Griekse handschriften. Ik pak mijn bijbel (het NBG dus) en ik begin met de brief aan de Romeinen. Dan lees ik in Romeinen hoofdstuk 1 vers 1: “Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus …” En dan zoek ik dit op in de Griekse grondtekst. En dan lees je in het Grieks: “Paulos, doulos Christou Iesou …” Deze Griekse woorden betekenen in het Nederlands: ‘Paulus, slaaf van Christus Jezus’. Kijk, daar heb je een verschil. Het NBG heeft hier ‘dienstknecht’. Het Grieks heeft ‘doulos’, dat ‘slaaf’ betekent. Volgens het Koenen woordenboek van de Nederlandse taal is een dienstknecht ‘een ondergeschikte’. En een slaaf is volgens Koenen: ‘een lijfeigene, die geen persoonlijke rechten heeft.’ En wat is een ‘lijfeigene’? Volgens Koenen: ‘een persoon wiens lichaam het eigendom is van zijn heer.’ Een slaaf is dus wat anders dan een dienstknecht. Een dienstknecht werkt voor loon. En een slaaf is het eigendom van zijn heer. Dat maakt deze passage in Romeinen 1:1 wel even anders. Laten we nu de gedachtegang van de vertalers even volgen. Daarvoor gebruiken we de Studiebijbel. Je weet wat de Studiebijbel is? De Studiebijbel is het standaardwerk in Nederland voor de uitleg van de bijbel. Alle kerken in Nederland bevelen deze Studiebijbel van harte aan. In deel 12 schrijft de Studiebijbel op bladzijde 155: het zelfstandig naamwoord (mnl.) doulos betekent ‘slaaf’. 11 En dan schrijft de Studiebijbel even verderop: een ‘doulos’, een slaaf, is het eigendom van zijn heer, verplicht tot gehoorzaamheid. Begrijp je dit? Het Griekse woord ‘doulos’ betekent dus slaaf. We bekijken nu hoe het woord ‘doulos’ in onze bijbelvertaling gebruikt wordt. Wij zoeken dan in de Studiebijbel, in studiedeel 12, het woord ‘doulos’ op. Je ziet dan dat het NBG het woord ‘doulos’ met ‘slaaf’ vertaalt. Maar ook met ‘dienstknecht’, ‘knecht’ en ‘dienaar’. De vraag rijst dan: waarom gebruikt het NBG in bepaalde plaatsen het woord ‘dienstknecht’ of ‘dienaar’ in plaats van het woord ‘slaaf’? Dat wordt uitgelegd door de Studiebijbel. Zij verwijzen allereerst naar Openbaring 1:1. Hier wordt gesproken over de dienstknechten [slaven] van God. Ook verwijst de Studiebijbel naar Handelingen 2:18. Daarin zegt God: “… ja, zelfs op mijn dienstknechten [slaven] en mijn dienstmaagden [slavinnen] zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten …” De Studiebijbel zegt dan, in deel 12, bladzijde 155: In deze gevallen wordt het woord ‘doulos’ in plaats van met het woord ‘slaaf’ – vanwege de in onze taal en cultuur negatieve bijklank – meestal vertaald met ‘dienstknecht, dienaar’. Ik wil je even laten zien wat er hier gebeurt. Het Woord van God zegt dat iemand een ‘slaaf’ is. En dan zeggen onze vertalers: Nee, het woord ‘slaaf’ heeft een negatieve bijklank, wij vertalen met ‘dienstknecht’. Hier wordt dus opzettelijk de betekenis van Gods Woord veranderd. 12
Page 10
Wanneer je in je bijbel in Romeinen 1:1 leest: ‘Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus’, dan krijg je foutieve informatie. Je leest iets wat er niet staat. Maar dat weet je niet. Want je vertrouwt op je bijbel. Je vertrouwt erop dat de vertalers de juiste keuzes hebben gemaakt. Maar dat hebben ze niet gedaan. Want zij hebben het woord ‘slaaf’ in Romeinen 1:1 opzettelijk veranderd in ‘dienstknecht’. Let even op. Ik wil heel graag benadrukken dat de bedoelingen van onze vertalers heel nobel zijn. Zij vinden het woord ‘slaaf’ niet goed passen bij de persoon Paulus. Zij vinden dat er een negatieve bijklank in het woord ‘slaaf’ zit. Zij vinden het woord ‘slaaf’ in deze passage eigenlijk aanstootgevend. Uit respect voor de persoon Paulus veranderen zij het woord ‘slaaf’ in Romeinen 1:1 in ‘dienstknecht’. Deze verandering in Romeinen 1:1 lijkt heel onschuldig. Heel veel broeders halen dan ook hun schouders op. Ze zeggen: ‘Waar maak je je zo druk over? Dienstknecht of slaaf, wat maakt het uit?’ Maar zij hebben er geen idee van dat kleine veranderingen grote gevolgen hebben. In de eerste plaats begrijp je deze passage in Romeinen 1:1 niet. Je denkt dat je begrijpt wat er staat. Maar dat is niet zo. Want je leest iets wat er niet staat. Maar dat weet je niet. Want je vertrouwt op je bijbel. Ik vraag het nog een keer aan je: ‘Weet je wel, wat je leest?’ Nee, je weet niet wat je leest. Je denkt dat je weet wat je leest. 13 Weet je, je denkt dat je met je bijbel het zuivere Woord van God in handen hebt. Maar dat heb je niet. Want Gods woorden worden door onze vertalers opzettelijk veranderd. Alleen al met het woord ‘doulos’ 27 keer. Maar er gebeurt nog veel meer. Het woord ‘slaaf’ wordt in 27 passages vervangen door het woord ‘dienstknecht’. De meeste van die passages gaan over onze verhouding tot onze Heer. Weet je, Christus heeft ons gekocht en betaald. Hij is onze Heer. En wij zijn zijn slaven. Wij zijn verplicht Hem te gehoorzamen. Zo zou het moeten zijn. Maar wij hebben de gehoorzaamheid van een slaaf vervangen door de vrijblijvendheid van een dienstknecht. ‘Maar’, zeg je, ‘dat wist ik echt niet, dat ik een slaaf van Christus ben.’ Nee, dat begrijp ik. Dat komt omdat de vertalers het woord ‘slaaf’ in ‘dienstknecht’ hebben veranderd. Weet je wel, wat je leest? In je bijbel, bedoel ik. Nee, je weet niet wat je leest. Je denkt dat je weet wat je leest. Ik wil je nu laten zien hoe een kleine verandering in de vertaling de werkelijke betekenis van een passage wegneemt. Ik lees met je Filippenzen 2:6-7. “Christus Jezus (…), die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.” 14
Page 12
Vers 6 zegt ons dat Christus in de gestalte van God is. Vers 7 zegt ons dat Christus de gestalte van een ‘doulos’, van een slaaf, heeft aangenomen [Griekse grondtekst: ‘in ontvangst neemt’]. Niet de gestalte van een dienstknecht, zoals de vertaling zegt. Nee, de gestalte van een slaaf. Christus was eerst in de gestalte Gods. En Hij neemt vervolgens de gestalte van een slaaf in ontvangst. Een groter contrast is niet denkbaar. Nu wordt het woord ‘slaaf’ door onze vertalers in deze passage als ‘aanstootgevend’ geacht. De vertalers proberen dan die aanstootgevendheid te verzachten. Want zij vinden dat het woord ‘slaaf’ niet past bij de persoon van onze Heer. Uit respect voor onze Heer vertalen zij daarom hier ‘doulos’ met het woord ‘dienstknecht’. En daarmee ontgaat ons de werkelijke betekenis van deze passage. Wij gaan naar vers 8. “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.” Christus vernedert zich en wordt gehoorzaam tot de dood. Ja, natuurlijk. Want onze Heer is in de gestalte van een slaaf. En van een ‘doulos’, een slaaf, wordt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid geëist. Zelfs tot de dood. Begrijp je? Een dienstknecht hoeft niet te gehoorzamen. Een dienstknecht kan zeggen: ‘Ik doe het niet. Ik zoek wel een andere baas.’ 15 Maar een slaaf niet. Een slaaf is volkomen afhankelijk van zijn heer. Van een slaaf wordt absolute gehoorzaamheid verwacht. Christus is in de gestalte van een slaaf. Daarom wordt Hij ook gehoorzaam tot de dood. Dat onze Heer in de gestalte van een slaaf is, zien wij terug in de hof van Gethsemane. Onze Heer zondert zich af van zijn leerlingen. Onze Heer wordt dodelijk beangst. En zijn zweet wordt als bloeddruppels, die op de aarde vallen. Want onze Heer weet dat Hij de zonde van de wereld op zich gaat nemen. En onze Heer werpt zich ter aarde. En Hij bidt, dat, indien het mogelijk ware, die ure aan Hem voorbij zal gaan. En Hij zegt: ‘Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg.’ En dan voegt Hij eraan toe: ‘Echter niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ Dan gaat onze Heer terug naar zijn leerlingen. En Hij vindt hen slapende. En dan zondert onze Heer zich weer af. En Hij werpt zich voor de tweede keer ter aarde. En Hij bidt weer of die beker aan Hem voorbij mag gaan. En Hij voegt er opnieuw aan toe: ‘Echter niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ Dan gaat onze Heer weer terug naar zijn leerlingen. En Hij vindt hen opnieuw slapende. En dan zondert onze Heer zich voor de derde keer af. Hij werpt zich voor de derde keer ter aarde. En Hij bidt voor de derde keer dat de beker weggenomen zal worden. En voor de derde keer zegt Hij: ‘Echter niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ 16
Page 14
In Getsemane laat onze Heer zien dat Hij de gehoorzame slaaf is. Niet zijn wil, maar de wil van God, zijn Heer, geschiedt. Waarom is onze Heer zo beangst? Omdat Hij weet dat zijn lot onontkoombaar is. Onze Heer heeft geen keus. Hij moet de zonde van de wereld op zich nemen. Waarom? Omdat God, zijn Heer, dat wil. Daarom staat er hier in Filippenzen 2:8 dat Christus gehoorzaam wordt tot de dood. Begrijp je? Het gaat in Filippenzen 2:6-8 over de vernedering en de gehoorzaamheid van Christus. Tot nu toe hebben we alleen gesproken over de gehoorzaamheid van Christus. Wat is dan zijn vernedering? Kijk, dat Christus mens geworden is, is op zich geen vernedering. Mens zijn is geen vernedering. Een mens is gemaakt naar Gods beeld, als zijn gelijkenis. Dat is geen vernedering. Dat Christus de zonde van de wereld op zich neemt is ook geen vernedering. Het is iets verschrikkelijks. Zo verschrikkelijk, dat God drie uur duisternis over de aarde bracht. Zodat geen mensenoog zou aanschouwen wat toen plaatsvond. Maar dat was niet zijn vernedering. Want onze Heer was ook in zijn sterven volmaakt gehoorzaam aan zijn God en Vader. Als wij praten over de vernedering van onze Heer, dan past ons uiterste behoedzaamheid en voorzichtigheid. Want wij hebben het over onze Heer. Weet je, in je bijbel ontgaat je die vernedering. Je ziet het niet. 17 Omdat er één woord verkeerd vertaald is. Want in je bijbel lees je dat onze Heer in de gestalte van een dienstknecht is. Maar in het Woord van God staat dat onze Heer in de gestalte van een slaaf is. En dan gebeurt er iets dramatisch – in de toevoeging. In de toevoeging: ‘ja, tot de dood van het kruis’. In het Grieks staat er niet: ‘ja’. In het Grieks staat er: ‘echter’. ‘Echter’ is de vertaling van het Griekse woordje ‘de’. Volgens de Studiebijbel betekent het woordje ‘de’: een gedachtesprong naar iets anders. Een wisseling in aandacht. Iets als: ‘en toch …’ Dat betekent dus dat we extra goed moeten opletten. Ik wijs je erop dat er letterlijk in het Grieks staat: “echter, dood van kruis”. Er staat niet: dood van het kruis. Maar er staat: dood van kruis. Een kruisdood, dus. Weet je waar een kruis oorspronkelijk voor bedoeld was? Een kruis was voor weggelopen slaven. Weggelopen slaven werden gekruisigd als afschrikwekkend voorbeeld voor andere slaven. Onze Heer sterft dus de dood van een weggelopen slaaf. Ik wil graag dat je één ding begrijpt. Er is niemand, die rechtvaardig is, ook niet één. Jawel, één, onze Heer. Er is niemand die doet wat goed is, zelfs niet één. Jawel, één, onze Heer. Allen zijn afgeweken van God. Ja, maar één niet, onze Heer. Onze Heer was gehoorzaam aan God, tot de dood. Hij liep niet weg. Dat zagen wij in Getsemane. 18
Page 16
En dan bewerkt God dat onze Heer openlijk terechtgesteld wordt omdat ‘Hij weggelopen zou zijn’. Snap je dat? Onze Heer is als slaaf gehoorzaam tot de dood. En dan wordt Hij openlijk terechtgesteld alsof Hij niet gehoorzaam is. Terwijl de Heer onze zonden draagt, wordt Hij openlijk te schande gemaakt, alsof Hij onze zonden niet draagt. Dat is de schande van het kruis. Dat is de bittere vernedering voor onze Heer. Weet je, wij moeten eigenlijk aan een kruis hangen. Want wij zijn de weggelopen slaven. Gods Woord zegt in Jesaja 53: “Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE [Hebreeuws: ‘Jahwe’ = God] heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.” Onze Heer werd ten onrechte gekruisigd. Want Hij was als slaaf niet weggelopen. Maar zelfs in die vernedering deed onze Heer zijn mond niet open. Hij was in zijn diepste vernedering gehoorzaam aan God, zijn Heer. Als je ogen hiervoor geopend worden, dan kniel je in aanbidding neer. En dan zeg je: ‘Ja, Heer, U bent Heer.’ In Filippenzen 2:9-11 zien we het vervolg. 19 “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken …” En dan belooft God iets: “… opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!” God belooft dat er een moment in de geschiedenis van het universum komt, dat alle ogen van alle schepselen in het gehele universum geopend zullen worden voor deze vernedering van onze Heer en voor deze gehoorzaamheid van onze Heer. En dan, als hun ogen geopend worden, zullen alle schepselen zich in aanbidding voor onze Heer neerbuigen. En zeggen: ‘Ja, Heer, U bent Heer.’ Wat een glorieus moment zal dat zijn! Goed. We gaan naar het volgende voorbeeld. Ik lees met je Hebreeën 1:1-2. “Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.” Mooi, hè? Ja, maar dat staat er niet. O, nee? Nee. Het gaat mij om de woorden: ‘door wie Hij ook de wereld geschapen heeft’. In het Grieks is ‘de wereld’ – ‘tous aiōnas’. 20
Page 18
En ‘tous aiōnas’ is, grammaticaal gezien, vierde naamval meervoud. Het NBG had hier in de vertaling ook het meervoud moeten gebruiken, dus: ‘de werelden’. “… door wie Hij ook de werelden geschapen heeft.” Toch? Ik wil even met je naar het Nederlandse woord ‘wereld’ kijken. We zoeken dan in de Studiebijbel, in deel 16, op de NBGvertaling ‘wereld’. En dan zien we verschillende Griekse woorden voor het Nederlandse woord ‘wereld’. We vinden de volgende Griekse woorden: ‘kosmos’, ‘aiōn’, ‘oikoumene’ en ‘anthrōpos’. ‘Oikoumene’ is de Griekse naam voor ‘de bewoonde wereld’. En ‘anthrōpos’ is het Griekse woord voor ‘mens’. ‘Oikoumene’ en ‘anthrōpos’ betekenen dus niet ‘wereld’, maar hebben hun eigen betekenis. Ja? Goed. Houden we dus over voor het woord ‘wereld’: ‘aiōn’ en ‘kosmos’. Kijken we nu dan naar het woord ‘kosmos’. En dan zien we in deel 13 van de Studiebijbel dat ‘kosmos’ het Griekse woord is voor ‘wereld’. Zonder twijfel. Dus ‘aiōn’ weergeven met ‘wereld’ is onjuist. Want ‘kosmos’ is ‘wereld’. Deze twee Griekse woorden moet je niet met elkaar verwarren. Dat noem je eenduidigheid in het vertalen. Ook wel ‘concordant’ vertalen genoemd. Maar wat is dan ‘aiōn’? Wat zegt de Studiebijbel eigenlijk over het woord ‘aiōn’? De Studiebijbel geeft in deel 11, bladzijde 94 voor het woord ‘aiōn’ de volgende uitleg: In de eerste plaats is ‘aiōn’: ‘eeuwigheid’. 21 In deze zin kan het woord zowel betrekking hebben op het verleden als op de toekomst. Zowel daar waar het verleden geen duidelijk zichtbaar begin heeft als daar waar de toekomst zich zover uitstrekt buiten het menselijk gezichtsveld, dat er geen einde aan lijkt te komen, spreekt men van ‘eeuwigheid’. Let in de definitie van de Studiebijbel op het woordje: ‘lijkt’. Dat er geen einde aan lijkt te komen. Hiermee wordt feitelijk gezegd dat er wel degelijk een einde aan de eeuwigheid komt. Er is wel degelijk een einde aan een ‘aiōn’. Dat kun je ook zien aan passages als bijvoorbeeld : Matteüs 24:3 – de voleinding van de aiōn (NBG-‘wereld’). Marcus 10:30 – de toekomende aiōn (NBG-‘eeuw’). Let nu op. De Studiebijbel zegt dat er aan ‘eeuwigheid’ geen einde lijkt te komen. De Studiebijbel zegt dus feitelijk dat ‘eeuwigheid’ een einde heeft. Maar dat is niet de Nederlandse definitie van ‘eeuwigheid’. Volgens het woordenboek Koenen is ‘eeuwigheid’: duur zonder aanvang of einde. We kunnen nu dus een aantal dingen vaststellen. De definitie van Koenen voor ‘eeuwigheid’ past niet op de definitie van de Studiebijbel. De definitie van het woordenboek Koenen voor ‘eeuwigheid’ past niet op het woord ‘aiōn’ in bovengenoemde passages in Matteüs en Marcus, omdat er van een ‘voleinding van de eeuwigheid’ gesproken wordt en van een ‘toekomende eeuwigheid’. Conclusie: ‘aiōn’ is dus niet ‘eeuwigheid’, volgens de gebruikelijke Nederlandse definitie van ‘eeuwigheid’. 22
Page 20
In alle plaatsen waar in de bijbelvertaling gesproken wordt van ‘eeuwigheid’, staat er eigenlijk: ‘een periode, waar geen einde aan lijkt te komen’. Wat nu ? Wij raadplegen weer het Nederlandse woordenboek van Koenen. En volgens het woordenboek Koenen betekent het Nederlandse woord ‘aeon’: ‘onafzienbare tijdsruimte’. Deze omschrijving past heel goed bij de uitleg van de Studiebijbel. Het Griekse woord ‘aiōn’ moet je dan ook weergeven met het Nederlandse woord ‘aeon’. De tekst uit Hebreeën 1:2 in de NBG: “Door wie Hij ook de wereld geschapen heeft.” Maar in de Griekse grondtekst staat letterlijk: “Door wie Hij ook de aeonen maakt.” Zie je dat? In je bijbel staat ‘wereld’. Maar er staat eigenlijk wat anders. Er staat eigenlijk: ‘aeonen’. Maar dat weet je niet. Want je vertrouwt op je bijbel. Ik vraag het je nog een keer: ‘Weet je wel, wat je leest?’ Nee, je weet niet wat je leest. Je denkt dat je weet wat je leest. Met het woord ‘aiōn’ overkomt je dit niet 1 keer. Nee, 122 keer. Wat zijn dan ‘aeonen’? Aeonen zijn onafzienbare tijdsruimten die te maken hebben met het proces van Gods raadsbesluit. Alles gebeurt in geregelde volgorde. Efeziërs 3:11 – “volgens het voornemen van de aeonen”. 1 Timoteüs 1:17 zegt dan ook dat God de Koning van de aeonen is. 23 Ik wil nu even met je evalueren. ‘Aiōn’ is dus niet ‘eeuwigheid’. ‘Eeuwigheid’ bestaat niet in Gods Woord. Gods Woord spreekt over ‘aeonen’, onafzienbare tijdsruimten. Begrijp me goed. Ik wil hier opnieuw benadrukken dat de bedoelingen van onze vertalers heel nobel zijn. De vertalers vinden dat het woord ‘eeuwigheid’ bij God hoort. Misschien vind jij dat ook. Maar God zelf denkt daar heel anders over. God vindt dat ‘aeonen’ bij Hem passen. God zegt van zichzelf dat Hij “de Koning van de aeonen” is. Dat betekent dat Hij alles onder controle heeft. Dat alles precies zo gaat zoals Hij zich dat voorgenomen heeft. Volgens “het voornemen van de aeonen”. Heel veel mensen voelen hun geloofsopvattingen wankelen, als hen verteld wordt dat er geen ‘eeuwigheid’ is. Dan roepen ze: ‘En ons eeuwige leven dan?’ Tja. Er is inderdaad geen ‘eeuwig’ leven. Er is een ‘aeonisch’ leven. Het leven van de komende aeonen. Ja, maar er komt toch een einde aan de aeonen? Inderdaad. Maar dan komt er ook een einde aan ons aeonische leven. Inderdaad. Wat dan? Leven we dan niet meer? Natuurlijk wel. ‘Aeonisch’ is een aanduiding. Een karakterisering van een periode. Kijk, wij zijn allemaal tieners geweest. Dat is een aanduiding. Dat is een karakterisering van een periode. Toen wij 10 jaar werden, begonnen onze tienerjaren. 24
Page 22
En toen we 20 jaar werden, hielden onze tienerjaren op. Leefden we daarna niet meer? Nou, de hele zaal zit hier vol met mensen die eens tiener geweest zijn. Zo is het ook met het aeonische leven. Wanneer de aeonen voorbij zijn, leven we gewoon verder. Want met de opstanding krijgen wij onsterfelijkheid. Snap je? Dit is niet de plaats of de tijd om uitvoerig over de aeonen te praten. Maar je begrijpt wel, dat dit een buitengewoon belangrijk onderwerp is. Eigenlijk is het woord ‘aeon’ de sleutel tot Gods Woord. Als je het woord ‘aeon’ begrijpt, dan begrijp je Gods Woord. Dan begrijp je dat alles in Gods Woord betrekking heeft op het voornemen van de aeonen. Ik heb je nu twee woorden laten zien: ‘doulos’ en ‘aiōn’. Daaruit bleek dat, waar deze twee woorden in onze bijbelvertaling voorkomen, zeker 149 bijbelteksten verkeerd vertaald zijn. Er zijn in het Nieuwe Testament 4.932 verschillende Griekse woorden. Je begrijpt hoe voorzichtig wij met onze bijbelvertaling om moeten gaan. Eigenlijk moeten we helemaal opnieuw beginnen met het bestuderen van Gods Woord. Voor dat doel hebben we een eenduidige, Nederlandse woordvoor-woord vertaling gemaakt. Een Grieks-Nederlandse interlineair. Deze interlineair staat op de website Scripture4all.org. Wij hebben deze woord-voor-woord vertaling met heel veel schroom gemaakt. En met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Maar misschien heb je toch nog suggesties. Die horen we dan graag. 25 Weet je wel, wat je leest? In je bijbel, bedoel ik. Je weet nu het antwoord. Nee, je weet niet wat je leest. Je denkt dat je weet wat je leest. Jouw bijbel is niet Gods Woord. Jouw bijbel is een vertaling van Gods Woord. Wees niet tevreden met je bijbel. Maar bestudeer Gods Woord. Met behulp van de eenduidige, Grieks-Nederlandse interlineair. Misschien ontdek je wel dat sommige van je geloofsopvattingen niet waar zijn. Misschien zeg je dan wel: ‘Wat houd ik dan nog over?’ Ja, jouw geloofsopvattingen kunnen verdwijnen. Maar je krijgt er Gods Woord voor terug. Een stem zegt: roep! En ik zeg: wát zal ik roepen? Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid is als een bloem in het gras. Het gras verdort en de bloem valt af. Maar het Woord van onze God blijft tot in de aeon. 26
Page 24
2. Prijs God God is GOD. Zijn koningschap heerst over alles. De volken zijn geacht als een druppel aan een emmer. En als een stofje aan een weegschaal. En Hij zegt: ‘Wie bent u dan, dat u zich met Mij wilt vergelijken? Ik- Ik ben de HERE, en er is geen ander. Er is geen God buiten Mij. Ik formeer het licht en Ik schep de duisternis. Ik bewerk het heil en Ik schep het onheil. Ik, de HERE, doe dit alles.’ God is GOD. Hij regeert. Vanaf zijn troon. Ik wil met u meegaan naar die troon. Die troon wordt vermeld in Openbaring 4. En ik wil met u luisteren naar de vierentwintig oudsten. Die zich voor Gods troon bevinden. De vierentwintig oudsten werpen hun kronen voor de troon. En zij vallen in aanbidding voor God neer. En zij verheerlijken God. Zij zeggen: “Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht …” Waarom? “… want Gij hebt alles geschapen, en om Uw wil was het en werd het geschapen.” Hoe vaak verheerlijkt ú God? Ik ken een broeder, die in Psalm 119 gelezen had: “Zevenmaal daags loof ik U om Uw rechtvaardige verordeningen.” Daarna maakte die broeder er een gewoonte van om minstens zeven maal per dag God te verheerlijken. 27 En als die broeder dan wel eens ’s nachts wakker werd, dan ging hij bij zichzelf na, of hij die dag God wel zeven maal verheerlijkt had. En als hij dan tot de conclusie kwam, dat het zes keer was geweest, dan ging hij zijn bed uit om het tekort aan te vullen. Misschien glimlacht u hierom, maar die broeder wist, waar hij mee bezig was. Ik vraag het u nog een keer: ‘Hoe vaak verheerlijkt u God?’ Laten we die vraag eens van een andere kant bekijken. Wat is dat: God danken? Nu zegt u: ‘Dat is toch niet zo moeilijk, broeder, gewoon God dankbaar zijn voor iets en dan “dank U wel” tegen Hem zeggen.’ Toch? Hoe vaak dankt u God? Kent u 1 Tessalonicenzen 5:18? Daar staat: “Dankt God onder alles.” Onder alles? Ja, onder alles. En alles is alles. Bent u gezond? ‘Dank U, Heer, dat ik gezond ben.’ Hebt u een goede baan? ‘Dank U, Heer, dat ik een goede baan heb.’ God danken voor de goede dingen in uw leven. Dat spreekt voor zich. Toch? Wel doen, natuurlijk … Schijnt de zon? ‘Dank U, Heer, dat de zon schijnt.’ Regent het? Niet: wat een rotweer! Maar: ‘Dank U, Heer, dat het regent.’ 28
Page 26
U komt ’s morgens vroeg naar buiten, omdat u naar uw werk moet. En het heeft die nacht gevroren. En de ruiten van uw auto zijn bevroren. En u moet gaan krabben. Gaat u dan inwendig lopen schelden? Of zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het vannacht gevroren heeft.’ En: ‘Dank U, Heer, dat ik mijn ramen moet krabben’. En als u dan, dankzeggend, uw ramen heeft gekrabd, dan realiseert u zich dat u bijna te laat komt voor uw werk. Dus u stapt in uw auto, u geeft nog eens extra gas, en bij het kruispunt moet u, op het allerlaatste moment, voor het rode stoplicht wachten. Dan niet: ‘Shit!’ Maar: ‘Dank U, Heer, dat het stoplicht op rood staat.’ Heeft uw vrouw de auto? Dan gaat u, uiteraard, op uw fiets naar uw werk. En, tegen alle weersverwachting in, begint het plotseling te sneeuwen. En, zoals je altijd zult zien, hebt u uw regenpak niet bij u. U wordt werkelijk tot op uw hemd toe nat. Dan zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het sneeuwt.’ Want God, die u uw goede gezondheid geeft, die u een goede baan geeft, die zorgt voor zonneschijn, die zorgt ook voor de regen. En voor de nachtvorst, en voor het rode stoplicht en voor de sneeuw. Ook als het u niet uit komt. Dan bedenkt u, terwijl u zo op de fiets de sneeuwvlokken in uw kraag voelt binnenglijden, en u bibbert van de kou, dan schiet het u te binnen, dat u ergens gelezen heeft, dat van al die miljoenen sneeuwvlokken, die om u heen dwarrelen, er geen één hetzelfde is. Iedere sneeuwvlok heeft weer een andere kristalstructuur. De sneeuw kruipt in uw neus. En dan roept u: ‘Heer, hoe groot bent U, want U hebt alles met wijsheid gemaakt.’ 29 Wij Nederlanders staan erom bekend, dat wij een mopperig volkje zijn. Ik weet niet, of er ooit onderzoek naar gedaan is, hoe het komt, dat wij Nederlanders zo zijn. Er is altijd wel iets of iemand, waar wij ons hartgrondig aan ergeren. Maar ik zeg u, wij Nederlanders zijn buitengewoon bevoorrecht. Wist u dat? Wij hebben namelijk ongekende mogelijkheden om God onder alles te danken. Staat u weer eens in de file? ‘Dank U, Heer, dat ik in de file sta.’ Gaat de bus net voor uw neus weg? ‘Dank U, Heer, dat de bus net voor mijn neus weg gaat.’ Staat u weer, in het openbaar vervoer, als haringen in een ton? ‘Dank U, Heer, dat ik weer als een haring in een ton sta.’ Is uw parkeerplaatsje weer eens bezet en moet u drie straten ver rijden om uw auto kwijt te raken? ‘Dank U, Heer, dat mijn parkeerplaatsje bezet is.’ Ligt er weer eens hondenpoep bij u op de stoep? ‘Dank U, Heer, dat er hondenpoep op mijn stoep ligt.’ Staat u weer eens in het verkeerde rijtje bij de kassa in de supermarkt, terwijl de andere klanten links en rechts van u vrolijk doorgaan? ‘Dank U, Heer, dat ik in het verkeerde rijtje sta …’ God onder alles danken. Als u dit geleerd hebt, dag in dag uit, samen met de Heer, al die dagelijkse ergernissen om te zetten in dankzegging, dan komt de tijd voor het èchte werk. Zakt u voor een belangrijk examen? ‘Dank U, Heer, dat ik voor mijn examen gezakt ben.’ Uw baan, waar u zo trots op bent, waaraan u uw zelfrespect ontleent, wordt door een reorganisatie weggepoetst. En u staat op straat. U bent ontslagen. ‘Dank U, Heer, dat ik ontslagen ben.’ 30
Page 28
U raakt in de schulden. ‘Dank U, Heer, dat ik in de schulden zit.’ Nu zegt u misschien: ‘Broeder, dat meen je niet, hè?’ Dan zeg ik: ‘Ja, dat meen ik wél.’ En dan zegt u: ‘Maar je denkt toch niet, dat ik God voor al die moeilijke dingen ga danken?’ O, nee? Waarom niet? Er staat toch in 1 Tessalonicenzen 5:18 “dankt God onder alles”? ‘Ja’, zegt u, ‘maar je kunt het natuurlijk ook overdrijven.’ Dacht u dat? U weet toch, dat er geen musje op de aarde zal vallen, zonder de wil van uw hemelse Vader? Dat al de haren van uw hoofd geteld zijn? Kent u psalm 139? Psalm 139 is het lied, dat tijdens de tempeldienst door de tempelzangers gezongen werd. HERE, U doorgrondt en kent mij; U kent mijn zitten en mijn opstaan, U verstaat van verre mijn gedachten; U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen bent U vertrouwd. Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, HERE, U kent het volkomen; U omgeeft mij van achteren en van voren en U legt uw rechterhand op mij. Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij … Het woord ‘God’ in het Nieuwe Testament is het vertaalwoord voor het Griekse ‘theos’. Het woord ‘theos’ is afgeleid van het werkwoord ‘tithemi’, dat ‘plaatsen’ betekent. ‘Theos’, ‘God’, is dus de ‘Plaatser’. Gods Woord verzekert ons dat God ‘liefde’ is. 31 God plaatst heel liefdevol alles in uw leven. Niet alleen uw omstandigheden. Maar ook wie u bent. En wat u bent. Bent u een man? Prijs God. Bent u een vrouw? Prijs God. Hebt u een goed huwelijk? Prijs God. Hebt u een slecht huwelijk? Prijs God. Hebt u helemaal geen relatie? Prijs God. Wandelen uw kinderen in de Heer? Dank U, Heer. Wandelen uw kinderen niet in de Heer? Dank U, Heer. Hebt u helemaal geen kinderen? Dank U, Heer. Bent u, maatschappelijk gezien, uitstekend geslaagd in dit leven? Prijs God. Bent u, maatschappelijk gezien, volstrekt mislukt in dit leven? Prijs God. Of hebt u het gevoel, dat u helemaal geen leven hebt gehad? Prijs God. Woont u in een groot huis? Dank U, Heer. Woont u in een klein huis? Dank U, Heer. Hebt u helemaal geen huis? Dank U, Heer. Dát is God onder alles danken. 32
Page 30
Moet je daar nou de hele tijd mee bezig zijn? Nou, dat zou verstandig van u zijn. Want Psalm 44 zegt: “In God roemen wij de ganse dag …” Of, als u liever een woord van de afgevaardigde Paulus heeft, Filippenzen 4 vers 4: “Verblijdt u in de Here te allen tijde!” ‘Te allen tijde’ is een oud-Nederlands uitdrukking voor ‘de hele tijd’. Nu zegt u misschien tegen mij: ‘Broeder, het spijt me, maar wat je me nu vertelt, is het meest belachelijke wat ik ooit gehoord heb.’ Prijs God. Een ander zegt: ‘Broeder, het spijt me, maar wat je daar zegt, dat weet ik al jaren.’ Prijs God. Weer een ander zegt: ‘Broeder, je hebt me overtuigd. Ik ga er vandaag nog mee beginnen.’ Prijs God. En dat doet u dan ook. U gaat, dag in dag uit, God verheerlijken. U doet het morgen. En overmorgen. En volgende week. En volgende maand. En volgend jaar. Maar dan komt plotseling, totaal onverwacht, de dag dat u echt in de benauwdheid bent. Uw relatie gaat stuk. Uw kind is ernstig ziek. Een dierbare overlijdt. De situatie is zo verschrikkelijk, dat je hele innerlijke wezen verlamd raakt. Je weet niet meer, wat je moet doen. 33 Je kunt het niet meer bedenken. De duisternis is zo dik om je heen, dat er geen glimpje licht is. Je kunt alleen nog maar huilen ... Maar ik dacht dat je God onder alles zou danken? Mm, mm, zeker … Nou, waarom doe je het nú dan niet? Nee, ik kan het niet … Waarom niet? De situatie is zo erg, ik kán het niet! Maar, is God veranderd dan? Nee, dat niet … Is God nog steeds GOD? Absoluut … Nou dan, waarom verheerlijk je Hem dan niet? Ik wil het wel, maar ik kan het niet opbrengen … Heb je Hem dan al die tijd verheerlijkt voor jezelf, of, uitsluitend en alleen omdat Hij God is? Ja, dat laatste … Heel goed, maar waarom doe je het dan nú niet? En dan hef je je hart op tot God. Je situatie is nog even verschrikkelijk. De duisternis is nog even dik. Maar je heft je hart op tot God. En je doet je mond open. En je zegt tot God: ‘U bent mijn God. U zal ik loven. Verhogen Uwe majesteit. Mijn God, niets gaat Uw roem te boven. U prijs ik tot in eeuwigheid.’ En de tranen stromen over je wangen. Maar je verheerlijkt God. Waarom? Nou, gewoon, omdat God GOD is. En dat Hij het waard is om de eer en de heerlijkheid van zijn schepselen te ontvangen. Daarom. 34
Page 32
Ik weet van drie broeders, die een geweldige bediening hebben in Turkije. Zij houden daar evangelisatie-campagnes. En overal waar ze komen, in welke stad ook, komen mensen tot bekering. Op het hoogtepunt van hun tournee, krijgt een van die broeders een visioen in de nacht. In dat visioen staat iemand aan de overkant van de zee, in Griekenland dus, en die roept: ‘Kom hierheen en help ons.’ De volgende dag beraadslagen die broeders en ze komen tot de conclusie dat God hen roept om in Griekenland het evangelie te verkondigen. Die broeders houden niet van halve maatregelen, dus ze gaan de volgende dag met de eerste de beste boot naar de overkant. En daar aangekomen, gaan ze meteen door naar een strategisch punt voor hun nieuwe evangelisatie-campagne. En al spoedig komt er iemand tot bekering. En – na veel aandringen van de nieuwe gelovige – nemen de broeders hun intrek in het huis van de nieuwe gelovige. Nu is het buitengewoon vervelend dat, als die broeders op straat lopen, een vrouw hen achterna roept. Buitengewoon irritant. Niet gewoon roepen, nee, luid roepen. Ze doen navraag en het blijkt dat die vrouw een waarzeggende geest heeft. En een van die broeders heeft daar zo genoeg van, dat hij zich omkeert en tot de vrouw zegt: ‘Ik beveel jou, onreine geest, om van die vrouw uit te gaan.’ En al spoedig bemerken de exploitanten van het medium, dat het hele gevalletje niet meer werkt. Daar gaan hun centjes. Ze schakelen onmiddellijk de plaatselijke politie in en twee van de broeders worden aangehouden. De omstanders bemoeien zich ermee, er ontstaat een opstootje en de twee broeders worden meegenomen wegens verstoring van de openbare orde. De politieagenten geven de broeders meteen maar een flink pak slaag. En niet zo zuinig, hoor, want in Griekenland zijn ze niet zo kinderachtig. 35 Dan worden de twee broeders een cel in gesleept en aan de grond vastgeketend. Nou, daar zit je dan. Doe je je best voor het evangelie. Loopt het zo met je af. Dat visioen, in Turkije, zal ook wel niet van de Heer geweest zijn. En jij moest zo nodig weer eens een geest uitdrijven … Praten die broeders zo? Nee. Zij zingen Gods lof. Waarom? Nou, die broeders kennen God. Zij weten dat God GOD is. En dat God het waard is om verheerlijkt en gedankt te worden. Daarom. Ja, en die pijn dan? Prijs God. En al dat bloed? Prijs God. En die ketenen dan? Prijs God. En die smerige, stinkende cel dan? Prijs God. Nu gaat het er mij vanmiddag niet om hoe deze geschiedenis afloopt. Ik zie al een broeder glimlachen. Handelingen 16, natuurlijk … Het gaat mij om de actie van de beide broeders. In uiterst benarde omstandigheden zongen zij Gods lof. Broeder, hebt u ook het gevoel dat u in uw situatie gevangen zit? Zing Gods lof. Dat u geen kant op kan? 36
Page 34
Zing Gods lof. Zuster, bent u gewond door het gedrag van uw familieleden? Zing Gods lof. Of bent u gekwetst door uw broeders en zusters in de Heer? Zing Gods lof. Broeder, bent u geketend aan een verslaving? Zing Gods lof. Zuster, zit u vast aan een geheime zonde? Zing Gods lof. Waarom? Nou, gewoon, omdat God GOD is. En God is het waard om verheerlijkt en gedankt te worden. Daarom. Ik weet van een koning, die omringd is door zijn vijanden. Hij is niet zomaar een koning, hoor. Hij is een heel bijzondere koning. In zijn regeringsperiode maakt zijn volk een geestelijke omwenteling door. Een echte reformatie. Daar heeft die koning een belangrijk aandeel in. En die koning wordt door een immense troepenmacht omsingeld. Hij heeft geen enkele hoop meer. Want zijn situatie is volstrekt hopeloos. Elk moment kan hij door zijn vijanden verpletterd worden. En wat doet die koning? Pleegt hij zelfmoord? Begint hij een wanhoopsoffensief? Nee, hij laat een zangkoor komen. Kijk, daar komen ze aan. In hun heilige feestdos. En ze gaan voor de koning en zijn leger staan. En ze gaan zingen. Wat zingen ze? ‘Looft de HERE, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.’ Ik ga u niet vertellen hoe deze geschiedenis afloopt. 37 Daar gaat het mij vanmiddag niet om. U kunt dit trouwens nalezen in 2 Kronieken 20. Het gaat mij om de actie van die koning. Op het randje van de dood, in een volkomen hopeloze situatie, zingt hij Gods lof. Broeder, bent u ook in een hopeloze situatie? Zuster, bent u op het randje van de dood? Stel u op, in uw heilige feestdos … Heilige feestdos? Heb ik dan een heilige feestdos? Ja, wat dacht u dan? Galaten 3:27 zegt: ‘U, die in Christus gedoopt bent, hebt u met Christus bekleed’. Als u dat geen heilige feestdos durft te noemen, dan weet ik het ook niet meer. Stel u op, in uw heilige feestdos, en zing Gods lof. Ga uw vijanden tegemoet en zeg: ‘Looft de HERE, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.’ Waarom? Nou, gewoon, omdat God GOD is. En dat God het waard is om verheerlijkt en gedankt te worden. Daarom. In de nacht dat de Heer Jezus overgeleverd zou worden, vierde Hij het Pascha met zijn leerlingen. De Evangeliën geven heel gedetailleerd de gesprekken tijdens de maaltijd weer. De Heer wist precies wat Hem te wachten stond. Wie Hem zou verraden, dat Hij gespot en gesmaad zou worden. Dat ze Hem allemaal in de steek zouden laten. En welke dood Hij zou sterven. En wat doet Hij? Hij troost zijn leerlingen. Omgekeerde wereld. Ze moesten Hem troosten. Hij ging lijden. 38
Page 36
Maar Hij troost hen. Heel typerend voor onze Heer. Eerst aan anderen denken. Niet aan zichzelf. En dan gaat de Heer, met zijn leerlingen, naar de Olijfberg, naar een omheinde tuin, de hof van Getsemane. En daar zijn wij getuige van het feit dat onze Heer bang is. Dat zijn ziel zeer bedroefd is. Maar tussen de gesprekken tijdens de maaltijd en de hof van Getsemane, gebeurt er nog iets. Zowel Matteüs als Marcus vermelden het. Eigenlijk heel onopvallend. In een halve zin. In Matteüs 26:30. “En na de lofzang gezongen te hebben …” Wat betekent die halve zin? ‘Na de lofzang gezongen te hebben …’ Welke lofzang? Volgens de Joodse traditie is de lofzang op dit tijdstip (de Pesach-maaltijd) de tweede helft van het groot-halleluja. Psalm 115, 116, 117 en 118. Psalm 115: “Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.” Psalm 116: “Ik heb de HERE lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen.” Psalm 117: “… des HEREN trouw is tot in eeuwigheid.” En als machtig slotakkoord Psalm 118: “Gij zijt mijn God, U zal ik loven, o mijn God, U zal ik verhogen. Looft de HERE, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.” Dit heeft de Heer Jezus gezongen op weg naar Getsemane, op weg naar Zijn dood. Waarom? Nou, gewoon, omdat God GOD is. En dat God het waard is om verheerlijkt en gedankt te worden. Daarom. 39 In Filippenzen 2:9-11 staat dat de Heer Jezus gehoorzaam is geworden. Tot de dood, ja, tot de kruisdood. Daarom verhoogt God Hem ook uitermate en geeft Hem de naam boven alle namen, opdat in de naam van Jezus alle knie zich zou buigen van die in de hemel zijn, van die op de aarde zijn en van die onder de aarde zijn, en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is. Misschien kent u het lied: ‘Oh, when the saints go marchin’ in.’ Dat is een negro-spiritual. Geschreven in de tijd van de slavernij. In dit lied wordt bezongen hoe heerlijk het in de hemel zal zijn. De slaven van die tijd wilden daar graag bij zijn. Wij ook, natuurlijk. En dan gaat het lied verder: ‘En wanneer ze Hem als Heer der heren zullen kronen (dat gaat over Christus), daar willen wij bij zijn.’ Nou, reken maar, dat ik daar ook heel graag bij wil zijn. Want weet je, dat ik verheerlijkt zal worden, prima. Maar dat mijn Héér verheerlijkt wordt, dat zal iets gewéldigs zijn. Hij, die bespot en geslagen is, ook voor mij. Hij, die doorstoken is, ook voor mij. Dat Hij verheerlijkt wordt, is voor mij van een overwéldigende heerlijkheid. En als dan de hele schepping erkent en belijdt dat Hij Heer is, dan doet onze Heer Jezus een stapje terug. Hij gaat midden tussen zijn verlosten staan. En dan wijst Hij naar God, de Vader. En dan zegt Hij: ‘Alles is uit Hem, en door Hem.’ En dan zal onze Heer de Vader aanspreken. En de hele schepping zal zwijgen. En dan zal onze Heer zeggen: ‘Zie, hier Ik en de kinderen, die U Mij gegeven heeft.’ En dan zal onze Heer God verheerlijken. 40
Page 38
Dat sta ik hier niet te verzinnen. Dat is een profetie. Uit Psalm 22. U kent allemaal de beginwoorden van Psalm 22. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten …?” Maar verderop in die psalm staat: ‘Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HERE bekeren. Alle geslachten van de volken zullen zich neerbuigen voor Zijn aangezicht. In een grote gemeente zal Ik u lofzingen’. Straks gaat de Heer dus in die grote gemeente God lofzingen. God verheerlijken. Dat zal de heerlijkheid der heerlijkheden zijn. Waarom? Omdat de Heer daar staat, met zijn doorboorde handen, en Hij verheerlijkt God. En waarom verheerlijkt Hij God? Omdat alles gegaan is naar de raad van Gods wil. En dan zal de hele schepping God als GOD verheerlijken. Wat zal dat een glorieus moment zijn! 41 3. Een liefdesbrief Over het ontstaan van het heelal is niets met zekerheid bekend. Men neemt aan dat tienduizend miljoen, dat is tien miljard, jaar geleden, een klomp materie, die men het oer-atoom noemt, uiteen zou zijn gespat. De delen hiervan zijn de verschillende sterrenstelsels, die zich met een steeds grotere snelheid van het centrum van de explosie verwijderen. Ons heelal, of universum, breidt zich nog steeds uit. Ons Melkwegstelsel bevat 100 miljard sterren. Naast ons Melkwegstelsel zijn er nog 1 miljard andere sterrenstelsels. Dat wil zeggen: er bestaan naar schatting 1 miljard maal 100 miljard sterren. De kracht en de wijsheid, die nodig zijn om deze macro-kosmos in stand te houden, gaan ons begrip ver te boven. En wat te zeggen van de micro-kosmos? Eén enkele lichaamscel van een mens kan men niet zonder een microscoop waarnemen. Maar zelfs de kleinste cel in je lichaam is ongeveer 1 miljard keer zo groot als zijn kleinste gedeelte. Dus: als je een klein stukje van een cel te pakken hebt, dan is die cel zelf 1 miljard keer zo groot. Er bevinden zich duizenden componenten in een cel: chromosomen, DNA, organellen, mitochondria, enzymen, hormonen, aminozuren, enzovoorts, enzovoorts. Te talrijk om op te noemen. Er is niemand op aarde die kan verklaren wat een individuele cel doet functioneren. En dan te bedenken, dat wij in ons lichaam meer dan 75 biljard cellen hebben. En al deze cellen functioneren nauwkeurig en perfect gedurende een mensenleeftijd. 43
Page 40
Wij kunnen geen twee dingen tegelijk doen. Wij mannen, dan. Vrouwen kunnen multi-tasken. Maar ook niet meer dan drie of vier dingen tegelijk. Het lichaam voert per dag quadriljoenen processen uit. Niet een miljoen, niet miljarden, niet biljarden, maar quadriljoenen processen per dag. En niet in het wilde weg. Nee, met uiterste precisie worden alle levensonderhoudende processen in ons lichaam uitgevoerd. En al deze cellen functioneren nauwkeurig en perfect gedurende een mensenleeftijd. Vol ontzag kunnen we ons afvragen, wie of wat deze microkosmos in stand houdt. Zowel bij de macro-kosmos (grote ordening) als bij de microkosmos (kleine ordening) kunnen we ons dus afvragen: ‘door wie of wat wordt dit alles in stand gehouden?’ Er zijn mensen die geloven dat dit universum, met zijn ontzagwekkende orde en precisie, het resultaat is van blind toeval. Laten we het maar ronduit zeggen: alleen een dwaas gelooft dat. Daarom staat er in Psalm 14: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” En omdat de mens, van nature, hardleers is, zegt God het twee keer. Hij zegt het nog een keer in Psalm 53. Hij zegt opnieuw: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” Bestaat God? De vraag alleen al is absurd. In de gedachtegang van Gods Woord is het zo duidelijk dat God bestaat, dat het niet nodig is er ook nog eens een geloofsuitspraak over te doen. Dat zou een zelfde zinloze discussie zijn of de zon wel bestaat, of dat het ’s avonds wel donker wordt, of dat de golven de kust wel zullen bereiken. 44 God bestaat. Punt. Maar waarom heeft God, de Schepper, die schepping nodig? Er is maar één antwoord mogelijk. Uit liefde. Want alleen de liefde heeft een ‘tegenover’ nodig. En omdat God het heelal, het universum, uit liefde heeft geschapen, is Hij ook niet die eenzame, norse heerser, die hoog boven zijn onderdanen troont, zoals veel mensen zich Hem voorstellen. God is liefde, en zó wil Hij zich openbaren. Hij wil dat zijn schepselen Hem leren kennen, en op grond daarvan Hem liefhebben. Daarom heeft Hij aan ons zijn Woord gegeven. Eigenlijk kun je zeggen dat het Boek der boeken de liefdesbrief is van God aan de mensen. Nou heb je mensen, die de bijbel lezen als een roman. Om te kijken hoe het afloopt. Je hebt ook mensen die de bijbel lezen als een krant, of als een tijdschrift. Weet je wel, even doorbladeren, om te kijken of er iets interessants in staat. Nou, zo is de bijbel dus niet bedoeld. Gods Woord is een liefdesbrief. Heb je wel eens een liefdesbrief van iemand gekregen? Van iemand, waar je heimelijk verliefd op was? En waar je niet zeker van was, of die persoon romantische gevoelens voor jou had? Hoe lees je dan zo’n brief van zo iemand, die aan jou gericht is? Nou? Lees je die brief dan als een roman? Om te kijken hoe die brief afloopt? Of als een krant, om te kijken of er iets interessants in staat? Nee, als je zo’n liefdesbrief krijgt, dan durf je die brief bijna niet open te maken. Je handen trillen, je hart slaat een slag over … Je bent in spanning. 45
Page 42
Wat zou er in staan? En als je de brief dan gelezen hebt, en die eerste spanning is weg, dan lees je die brief nog een keer. En nog een keer. En nog een keer … En je probeert elke nuance en zinswending te begrijpen. Met je hele wezen onderzoek je iedere zin. Ieder woord, iedere letter … Waarom schrijft hij …? Wat bedoelt hij met …? Waarom zegt hij niet …? En waarom zegt hij …? Ja, zo lees je toch zo’n brief? Heb jij zo’n hartstocht voor Gods Woord? Voor zijn liefdesbrief? De Heer Jezus kwam in de wereld. Waarom? Hij zegt: “Zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om Uw wil, o God, te doen.” Onze Heer was het Woord. Die erenaam heeft Hij meer dan waargemaakt. Gods Woord was in zijn mond en in zijn hart. En toen Hij, naar Gods wil, aan het kruis hing, en duisternis over het hele land kwam, riep Hij met luide stem: “Eli, Eli, lama sabachtani …” Dat is: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten …?’ Er waren mensen aanwezig, die met Hem spotten. Zij zeiden: ‘Hoor, Hij roept Elia.’ Ook nu heb je spotters, die zeggen: ‘Die rabbi van Nazareth was misleid. Hij dacht dat Hij de Messias was. Hoor Hem nou eens tevergeefs roepen.’ En ik moet u eerlijk zeggen, dat ik pas sinds kort weet, waarom de Heer Jezus dát geroepen heeft. Want, weet u waarom de Heer Jezus dit riep? 46 Gods Woord was in zijn mond en in zijn hart. Ja? Nou, toen Hij aan het kruis hing, kwam er drie uur duisternis over het land. En terecht. Maar voor de Heer was dat niet het donkerste uur. Dat denken wij wel. Maar dat is niet waar. Zijn donkerste uur was in Getsemane. Daar werden zijn zweetdruppels bloed. Daar werd Hij dodelijk beangst. En daar heeft Hij met zijn Vader geworsteld. En toen zei Hij, tot drie maal toe: ‘Vader, niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.’ En als Hij dan aan het kruis hangt, zegt Hij: “Eli, Eli, lama sabachtani …” Weet u wat dat is? Eigenlijk zegt de Heer: ‘Hoor, hemelen en aarde, neig uw oor: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.” Horen jullie dat, hemelen? Hoor je dat, aarde? Ik vervul de Wet en de Profeten. Ik vervul op dít moment Psalm 22.’ En daarom roept Hij: “Eli, Eli, lama sabachtani …” Want geen tittel of jota van Gods Woord zal ledig terugkomen. Gods Woord is het machtigste wat er in het universum is. Daar hebben wij geen voorstelling van. Wat Gods Woord is. Ik zeg vaak: ‘Weet je wat de heerlijkheid van de hemel is?’ De mensen, die mij kennen, weten het antwoord natuurlijk al. Wat is de heerlijkheid van de hemel? Nou, dat iedereen daar Gods Woord spreekt. Dat is de heerlijkheid van de hemel. Niet dat we daar op een harpje spelen. Nee, dat iedereen Gods Woord spreekt. 47
Page 44
Dat is de heerlijkheid van de hemel. ‘Ja’, zegt David, ‘looft de HERE, gij zijn engelen.’ ‘Engelen’ zijn letterlijk, vanuit de grondtekst, ‘boodschappers’. Wat voor boodschappers? Wat boodschappen zij? Gods Woord, natuurlijk. Wat anders? ‘Looft de HERE, gij boodschappers, gij krachtige helden, die zijn Woord volvoert, luistert naar de klank van zijn Woord.’ ‘Ja’, zegt Joël, ‘de HERE verheft zijn stem voor zijn strijdkrachten, want zijn leger is zeer talrijk, want machtig is het leger dat zijn Woord volbrengt.’ Als een boodschapper van God zijn Woord volbrengt, hoe zou dan niet de Zoon van God zijn Woord volbrengen? Die uitspraak aan het kruis: ‘Eli, Eli, lama sabachtani’ was een triomfkreet. Het was één grote triomf. Die uitspraak aan het kruis, een triomf? Heel veel mensen vinden, als ik dat zó zeg, dat ik godslasterlijk spreek. O, ja? Vindt u dat? Eén ding mag u nooit vergeten. Volgens Lucas 21:33 zullen de hemel en de aarde voorbijgaan, maar Gods Woord zal geenszins (Grieks: ou mē), absoluut niet, voorbijgaan. De Heer Jezus had één grote hartstocht: Gods Woord. Kent u die hartstocht voor Gods Woord? Hebt u wel eens gehoord van Tregelles? Tregelles was een schriftgeleerde, in de goede zin des woords. Hij leefde in de 19e eeuw. Honderden manuscripten heeft hij bestudeerd, om de grondtekst van de Schriften zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. 48 Iedere letter van het ‘Nieuwe Testament’ heeft hij nagekeken. Zonder geld, zonder verwarming op zijn kamer, heeft hij eindeloos de letters in Gods Woord bestudeerd. Tot hij er blind van werd. Blind? Ja, blind. Waarom? De hartstocht voor Gods Woord had hem verteerd. Kent u Cruden? Cruden was de eerste geleerde, die een Hebreeuwse en Griekse concordantie van Gods Woord gemaakt heeft. Járen heeft hij aan dit gigantische werk gezwoegd. Tot hij letterlijk gek werd. Gek? Ja, gek. Hij werd in een psychiatrische kliniek opgenomen. Zes jaar is hij volledig in de war geweest. Hij was zich niet van zijn bestaan bewust. Toen hij ten slotte volledig hersteld was, heeft hij de concordantie af kunnen maken. Na Cruden kwam Strong’s concordantie, Young’s concordantie, en Wigram’s concordantie. Maar al die beroemde concordanties zijn gebaseerd op het werk van Cruden. Cruden had hartstocht voor Gods Woord. Hebt u wel eens van de Joodse rabbi Maimonides gehoord? Moshe Maimonides leefde in de 12e eeuw. Hij vertelde eens een parabel. Er waren, zo zei hij, twee onderdanen, die bij hun koning in het paleis kwamen. Ze moesten een tijdje wachten voor ze op audiëntie konden komen. Onderhand mochten ze een kijkje in het paleis nemen. Onder begeleiding, dat wel. De ene onderdaan keek alle kamers rond. Hij nam er de tijd voor. 49
Page 46
Hij keek waarderend, met het oog van een expert, naar de uitgestalde schatten. Maar de andere onderdaan dacht bij iedere kamer: ‘Dit is de slaapkamer van de koning, en dit is zijn studeerkamer, en dit zijn zijn sloffen, en dat is zijn jas …’ En hij zei tegen zichzelf: ‘Nog maar heel even, en dan zal ik hem zélf zien, mijn heer en mijn koning.’ Weet u, het Woord wil u tot God brengen, met Hem in contact brengen. Gods Woord is niet een boek waar allemaal interessante dingen in staan. Nee, het Woord wil u tot Gód brengen. 50 4. Waar staat dat? Een paar jaar geleden had ik een verzoek aan een broeder. Deze broeder is een ervaren spreker. Voor hem is spreken over de bijbel hetzelfde als ademhalen. Iedere week spreekt hij tweemaal voor een groep mensen. Steeds weer andere dingen. Dat is topsport, hoor. Dat kan ik je verzekeren. Maar goed, aan hem vroeg ik dus: ‘Kan jij voor mij een spreekbeurt regelen?’ Hij keek bedenkelijk. Hij zei: ‘Je gaat toch niet te moeilijk spreken?’ ‘Ik houd het makkelijk’, zei ik. Hij was nog niet helemaal gerust. ‘Voor een breed publiek?’ wilde hij weten. ‘Heel breed’, zei ik. ‘Hm’, zei mijn broeder. ‘Ik zal zien wat ik doen kan.’ Hij zweeg even. Toen vroeg hij: ‘Waar gaat het over …?’ Ik begon te lachen. Ik zei: ‘Dat weet je toch … Ik heb maar één boodschap.’ Mijn broeder lachte met mij mee. Hij zei: ‘Dat is waar. Jij hebt maar één boodschap … Handelingen 17, de Bereeërs.’ De Bereeërs, Handelingen 17. Laten we dat even lezen. Handelingen 17:10-11. “Maar de broeders zonden terstond in de nacht Paulus en Silas naar Berea, die, daar aangekomen, naar de synagoge der Joden gingen; en dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren.” 51
Page 48
We weten nu wat Bereeërs zijn. Bereeërs zijn (in mijn definitie) broeders, die dagelijks de Schriften nagaan, of de dingen, die in de christelijke wereld verkondigd worden, wel zo zijn. Eens had ik een gesprek met een broeder. Deze broeder kan van één euro twee euro maken. Daar is hij erg goed in. Hij heeft zijn schaapjes dan ook op het droge. Hij is maatschappelijk heel goed geslaagd. Dat vindt hij zelf ook. Toen de Nieuwe Bijbelvertaling uitkwam, sprak hij mij aan. ‘Heb je al gehoord dat de Nieuwe Bijbelvertaling uit is?’ vroeg hij. Ik zei: ‘Ja.’ Hij zei: ‘Nou, ik vind het maar niks.’ Ik zei: ‘O.’ Hij zei: ‘Nee, kun je het geloven ... Ze hebben het woord “kribbe” vervangen door “voerbak” … Nou ja, zeg!’ Ik zei: ‘Dat geeft toch niet. Dan kun je het beter begrijpen.’ Mijn broeder haalde zijn schouders op. Hij zei: ‘Als ik iets niet begrijp, dan vraag ik het wel aan mijn dominee.’ Deze broeder draait de zaak om. Hij begrijpt niet wat de bedoeling is. Deze broeder luistert naar zijn predikant. Heel goed. Niets mis mee. Maar hij moet de boodschap van zijn voorganger natuurlijk wel checken. Vanuit de bijbel. Of de dingen, die zijn predikant verkondigt, wel zo zijn. Maar dat doet die broeder niet. Hij weet dus niet, of zijn dominee hem knollen voor citroenen verkoopt. In het dagelijks leven zal mijn broeder dit niet overkomen. Met het zaken doen is hij zo scherp als een mes. Zelfs de kleinste dingen kijkt hij na. 52 Maar met geestelijke zaken? Ach … Ik kom wel eens broeders tegen, die verantwoordelijke functies hebben in hun kerken. Ze zijn jeugdwerker, of oudste, ze leiden aanbiddingsdiensten, of ze evangeliseren. En als je dan even met die broeders praat, dan merk je dat ze geen idee hebben waar de bijbel over gaat. Deze broeders worden geacht anderen op weg te helpen. Maar zelfs op de meest eenvoudige bijbelvraag kunnen zij geen antwoord geven. Ik word daar altijd erg verdrietig van. Die broeders vertellen mij wel eens wat zij zeggen in hun gemeenten. En dan stel ik die broeders een eenvoudige vraag. Ik vraag dan: ‘Wat jij daar zegt, waar staat dat in de bijbel?’ En dan kijken ze mij aan of ze water zien branden. Waar dat staat in de bijbel?! Moeten we dat dan nagaan? Ja, lieve broeders … Voor heel veel broeders is de bijbel een gesloten boek. Ze weten dat ze eigenlijk in de bijbel zouden moeten lezen, maar ze vinden het te moeilijk ... Ik ken een broeder, die buitengewoon veel weet van de bijbel. Deze broeder vertelde mij eens dat hij de bijbel nog nooit van voren naar achteren uitgelezen heeft. Hij gebruikt de bijbel om christelijke meningen te onderzoeken. Er wordt in de christelijke wereld iets beweerd. En dan zoekt mijn broeder dat op in de bijbel. En dan concludeert hij: ‘Ja, dat staat er.’ Of: ‘Nee, dat staat er niet.’ Zoals mijn broeder, de Bereeër, dat altijd zegt: ‘De bijbel is geen leesboek, de bijbel is een studieboek.’ Meningen en opvattingen in de christelijke wereld moet je dus nachecken in de bijbel. Maar dan moet je natuurlijk wel weten wáár je moet zoeken. 53
Page 50
Hoe doe je dat dan? Laat ik een vergelijking maken. Je kunt de bijbel vergelijken met een legpuzzel van, laten we zeggen, duizend stukjes. Zonder voorbeeld, zonder plaatje. Je haalt de stukjes uit een plastic zak. En daar liggen ze dan. Op een hoop. Waar moet je dan beginnen? Je kan natuurlijk wel lukraak wat stukjes aan elkaar gaan passen. Maar dat is onbegonnen werk. De kans is groot dat je na een paar uur tevergeefs passen de stukjes weer in de zak gooit. Weg ermee … Zo gaan veel broeders met de bijbel om. Ze lezen af en toe een paar kleine gedeelten uit de grote hoeveelheid bijbelverzen. Ze proberen te begrijpen wat er staat. Om dan, na een paar mislukte pogingen, de bijbel weer aan de kant te leggen. Dat is dus niet de manier. Hoe begin je met een legpuzzel? ??? Precies, met de kantstukjes ... Hier heb ik een bijbel. Laten we even aannemen, dat ik er nog nooit in gelezen heb. Hoe begin ik daar dan mee? Wat zijn de kantstukjes? Ik blader door de bijbel en dan zie ik twee grote delen: het Oude en het Nieuwe Testament. Straks komen we op deze merkwaardige namen, oude en nieuwe testament, terug. Laten we eerst maar even de rest van de kantstukjes zoeken. Het Oude Testament begint met het boek Genesis. 54 En eindigt met het boek Maleachi. Het Nieuwe Testament begint met het boek Matteüs. En eindigt met het boek Openbaring. In de inhoudsopgave van je bijbel kun je zien welke bijbelboeken er zijn. Het zou buitengewoon verstandig van je zijn als je de boeken van het Oude en Nieuwe Testament zou kunnen benoemen, het liefst op volgorde. Misschien zeg je: ‘Dat is wel een heel erg eenvoudige benadering.’ Inderdaad. Maar ik verzeker je, met het Woord van God moet je heel eenvoudig omgaan. Spreekt je predikant bijvoorbeeld over het boek Samuël, dan moet je meteen denken: ‘Hij spreekt over het Oude Testament.’ Spreekt je voorganger over het boek Handelingen, dan moet je meteen tegen jezelf zeggen: ‘Hij spreekt over het Nieuwe Testament.’ Je kunt dan alles wat de spreker zegt ‘plaatsen’. Dit is uitermate belangrijk. Net zoals bij een legpuzzel, waar je, aan de hand van de kantstukjes, de puzzelstukjes op kleur gaat sorteren. Je gaat dan steeds verder. Wanneer ik met mijn broeder, de Bereeër, spreek, hebben we het bijvoorbeeld over Gods verbond met Abraham. Dan zegt mijn broeder direct: ‘Genesis 17’. Dan spreken we dus over het Oude Testament. Of we hebben het over de uitdrukking: ‘De dag van God’. Dan zegt mijn broeder: ‘2 Petrus 3.’ Dan hebben we het dus over het Nieuwe Testament. Mijn broeder heeft zich aangewend belangrijke passages te benoemen. Hij kan ze dan direct terugvinden. Ik kan deze methode van harte bij je aanbevelen. Probeer dus niet alles in de bijbel meteen te begrijpen. 55
Page 52
Probeer eerst alles te plaatsen. Het begrijpen komt later wel. Als alle puzzelstukjes op Oude en Nieuwe Testament gesorteerd zijn, dan ga je verder sorteren. Hoe kun je nauwkeuriger de bijbelboeken plaatsen? Blader maar eens door het Oude Testament. Je zult dan zien dat de boeken Genesis tot en met Ester gaan over de geschiedenis van het volk Israël. De boeken Job tot en met Hooglied zijn de overgang naar de profeten. De boeken Jesaja tot en met Maleachi zijn profetische boeken, waarin het herstel van Israël centraal staat. Als dus je predikant spreekt over het boek Jozua, bijvoorbeeld over de tekst: “Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen”, dan moet je direct denken: ‘Juist, hij spreekt over de geschiedenis van Israël.’ Als je voorganger spreekt over het boek Ezechiël, bijvoorbeeld over hoofdstuk 37, “het dal van de dorre doodsbeenderen”, dan zeg je meteen tegen jezelf: ‘Dat is een profetie. Hij spreekt over het herstel van Israël.’ Op die manier kun je de boodschap van je predikant of je voorganger in perspectief plaatsen. Voor wie zijn de geschriften van het Oude Testament geschreven? Dat zou eigenlijk een overbodige vraag moeten zijn. Maar ik stel hem toch. Want er zijn maar weinig broeders, die beseffen hoe exclusief die geschriften bestemd zijn voor Israël. Paulus spreekt daarover in zijn brief aan de Romeinen. Hij zegt daar in hoofdstuk 3:2, dat aan de Joden de heilige geschriften zijn toevertrouwd. Hij zegt tevens in hoofdstuk 2:14, dat de niet-Joden, wij dus, zonder wet zijn. En in hoofdstuk 9:4, dat de verbonden (meervoud!) en de beloften (profetieën) de specifieke erfenis van Israël zijn. 56 Wij moeten het Oude Testament dan ook lezen als, allereerst, voor de Jood. En het is van ons, alleen in die zin, dat wij door die geschriften hun God mogen leren kennen, die nu ook onze God geworden is. Je hebt broeders die het Oude Testament selectief op zichzelf toepassen. Lezen ze iets prettigs: ‘O, dat is voor mij.’ Lezen ze iets onprettigs: ‘O, dat is voor Israël.’ Alle zegeningen voor jezelf, alle vervloekingen voor de ander. Zo werkt het natuurlijk niet. De wet èn de beloften zijn voor Israël. Wij moeten niet zo hebberig zijn, dat we die ons ook willen toeëigenen. Wij hebben genoeg. Echt waar. Wij hebben Paulus. Ik zal daar later op terugkomen. Deze misplaatste toepassing van het Oude Testament geeft aanleiding tot veel narigheid. Ik had eens een ontmoeting met een broeder. Deze broeder had een probleem. Hij was lid van een evangelische gemeente. De broederraad van die gemeente legde het geven van tienden dwingend op aan de gemeenteleden. ‘Ja’, zei die broeder, ‘ze hebben het steeds maar over: “brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis”, en ze zeggen dat je de Heer daarmee moet beproeven, zodat Hij je kan zegenen.’ Ik zei tegen hem: ‘Waar staat dat in de bijbel?’ Hij zei aarzelend: ‘Ergens in het Nieuwe Testament.’ Ik zei: ‘Vergeet het maar … Het staat in Maleachi 3.’ Lieve broeders en zusters, waar moeten wij dit plaatsen? In het Oude Testament. Waar? Bij de profeten. 57
Page 54
Dus bij het herstel van Israël. Over welk huis spreekt Maleachi? Hij spreekt over de tempel in Jeruzalem. Israël moet tienden geven om de priesters, die dienst doen in de tempel, te onderhouden. Maleachi herinnert zijn toehoorders aan dit voorschrift uit de wet. In de wet staat, dat zij, die dienst doen in het heiligdom, tienden mogen heffen van het volk. Hé, de wet, waar staat die? Onder andere in Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Juist, dat gaat over de geschiedenis van Israël. Het geven van tienden moet je dus plaatsen bij de geschiedenis en het herstel van Israël. Dit heeft niets te maken met een broederraad van een charismatisch-evangelische gemeente in de 21e eeuw. Je moet de dingen niet door elkaar heen gaan halen. Je moet alles plaatsen. Ja, maar je mag toch wel geld vragen aan je gemeenteleden? Natuurlijk mag je geld vragen. Als je dat wilt. Prima. Maar je mag daarvoor niet Maleachi 3 gebruiken. Dat is – met recht – heel misplaatst. We gaan nu eens het Nieuwe Testament bekijken. Al bladerend door dit bijbelgedeelte, zie je eerst vijf geschiedenisboeken: Matteüs tot en met Handelingen. Matteüs tot en met Johannes gaan over het werk op aarde van onze Heer. Handelingen gaat over het werk van zijn volgelingen. Dan krijg je een groot aantal brieven, die je in twee gedeelten kunt splitsen: die van Paulus en die van de overige afgevaardigden. Als laatste heb je het boek Openbaring, dat zowel een brief is als een profetie. 58 Spreekt je predikant dus bijvoorbeeld over “de schat in de akker”, Matteüs 13, dan denk je meteen: ‘Juist, dit is geschiedenis, dit gaat over het werk op aarde van onze Heer.’ Spreekt je voorganger over “het wandelen in de geest”, Romeinen 8, dan denk je: ‘Juist, de brieven van Paulus.’ Lees je in een artikel over de brief aan Jakobus, bijvoorbeeld dat “geloof zonder werken dood is”, dan zeg je tegen jezelf: ‘De brief aan Jakobus, dat is een brief van de overige afgevaardigden.’ Ik kan je niet genoeg op het hart drukken hoe belangrijk dit ‘plaatsen’ is. Wat iemand je ook wil vertellen over ‘hoe je moet geloven’, het eerste wat je moet vragen is: ‘Waar staat dat?’ Als je de puzzelstukjes op deze manier gaat sorteren, ga je op een natuurlijke manier, als vanzelf, de losse stukjes aan elkaar passen. Voordat je gaat begrijpen, moet je dus eerst plaatsen. Dus, les één: Wanneer je predikant of voorganger je iets vertelt, dan kijk je dat thuis in je bijbel na. Je kunt dan zien of deze dingen zo zijn. Zo ja, dan zeg je: ‘Amen’. Zo niet, dan zeg je: ‘Nee, dank u’. Les twee: Wanneer iemand je iets probeert te vertellen over bijbelse zaken, dan vraag je: ‘Waar staat dat?’ Dan kun je die informatie plaatsen. Als die informatie voor jou bestemd is, dan zeg je: ‘Amen’. Als die informatie niet voor jou bestemd is, dan zeg je: ‘Nee, dank u’. Houd daar aan vast, hè? Dat zal je heel wat hoofdpijn besparen. 59
Page 56
5. Correct snijden Vind jij dat ook van die vreemde namen? Ik bedoel: het Oude en het Nieuwe Testament. Alsof God overleden is. En Hij zijn wil nagelaten heeft. Alsof God tijdens zijn leven een testament heeft laten maken. Het oude testament. En daarna heeft Hij het veranderd. Een nieuwe gemaakt. Het nieuwe testament. Vreemd … Waar komen die namen eigenlijk vandaan? Zo rond AD 400 gaf de paus van Rome opdracht de heilige geschriften vanuit de oorspronkelijk talen in de omgangstaal, het Latijn, te vertalen. Hij gaf die opdracht aan Hiëronymus, een van de grootste geleerden van die tijd. Genesis tot en met Maleachi zijn oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven. En Matteüs tot en met Openbaring in het Grieks. Om die geschriften van elkaar te onderscheiden, noemde Hiëronymus de Hebreeuwse geschriften Vetus Testamentum (Oude Testament) en de Griekse geschriften Novum Testamentum (Nieuwe Testament). Via de bijbelvertaling van Hiëronymus in het Latijn, de zogeheten Vulgata, zijn deze benamingen in onze bijbelvertalingen terecht gekomen. Hiëronymus gebruikte het Latijnse woord ‘testamentum’ voor het Griekse woord ‘diatheke’, dat ‘verbond’ betekent. We zouden dus eigenlijk moeten spreken over ‘het oude verbond’ en ‘het nieuwe verbond’. Hoe komt Hiëronymus aan die benamingen? In de bijbel wordt de term ‘nieuw verbond’ voor het eerst gebruikt in Jeremia 31. 61 ‘Hé’, zeg je, ‘Jeremia, de profeten, dat gaat over het herstel van Israël.’ Inderdaad. Laten we deze passage eens met elkaar lezen. Jeremia 31:31-34. “Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des HEREN. Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.” Over wie gaan deze verzen? Over Israël. In het Nieuwe Testament wordt ook over het nieuwe verbond gesproken. Bijvoorbeeld, in de brief aan de Hebreeën. Daar wordt Jeremia 31 uitvoerig geciteerd. Terecht, want Hebreeën is een andere naam voor Israëlieten. Dan rijst de vraag: gaat de Hebreeën-brief dan niet over ons? Nee, de Hebreeën-brief gaat niet over ons. Die gaat over Israël. Zo’n vijfentwintig jaar geleden ging ik met mijn vrouw en kinderen in Italië kamperen. We waren daar veertien dagen op een camping aan de 62
Page 58
Adriatische Zee. Onze oudste twee jongens hadden volop last van hun hormonen en maakten op de camping buitenlandse vriendinnetjes, waar ze wat kusjes mee wisselden. Eén van die meisjes schreef na die vakantie een brief aan mijn tweede zoon, waarin ze hem uitnodigde voor een bezoek bij haar thuis, bij haar familie in Innsbruck, in Oostenrijk. Stel nou, dat mijn oudste zoon niet goed naar de adressering gekeken had en de brief had opengemaakt en had gedacht: ‘Hé, dat komt goed uit … Ik vond dat meisje ook al zo leuk …’ Dan was hij afgereisd naar Oostenrijk, had op de stoep gestaan met de woorden: ‘Hallo, daar ben ik dan …’ Dan had dat meisje tegen mijn oudste zoon gezegd: ‘Heel aardig dat je gekomen bent, maar ik heb aan je broer geschreven. Het lijkt me het beste, dat je maar teruggaat.’ Begrijp je? Sommige broeders denken dat alles wat er in de bijbel geschreven is, voor hen bedoeld is. Ze komen er dan op een hardhandige manier achter dat dit niet zo is. Stel, dat je voorganger een vlammend betoog houdt over het geloof. Dat het geloof zonder werken dood is. Dan denk je: ‘Hé, wat vreemd … Bij Paulus, in de brief aan de Romeinen, heb ik gelezen, dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof, uit genade, zonder werken. En nu zegt mijn voorganger dat het geloof zonder werken dood is.’ En dan vraag je aan je voorganger: ‘Wat jij zegt over dat het geloof zonder werken dood is, waar staat dat, broeder?’ En dan zal hij zeggen: ‘In de brief van Jakobus.’ En dan kijk je dat, als een echte Bereeër, thuis na … en inderdaad, in Jakobus 2:26 tref je die woorden aan. Je weet al, waar je die brief aan Jakobus moet plaatsen. Bij de brieven van de overige afgevaardigden. Je gaat dan de hele brief maar eens lezen. 63 En bij de aanhef, zeg maar, de adressering, hoofdstuk 1:1, staat in de (Herziene) Statenvertaling: “… aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn …” Welke twaalf stammen? Van de Indianen van Noord-Amerika? De Sioux en de Apaches? Of de stammen van Afrika? De Hutsi’s en de Tutsi’s? Nee, natuurlijk niet, de twaalf stammen van Israël. Deze brief van Jakobus is geschreven aan en gaat over Israël. Wanneer je de brief van Jakobus naast de brieven van Paulus plaatst, dan zie je dat die met elkaar botsen. De puzzelstukjes passen niet aan elkaar. Hoe je het ook probeert. Het past niet. Die hardnekkige gedachte in onze kerken, dat je alles in de bijbel je zomaar kunt toeëigenen, gaat zover, dat de vertalers van de Statenvertaling en de NBG een probleem hadden met de brief van Jakobus. Die adressering aan de twaalf stammen, daar konden ze weinig aan veranderen. Maar verderop hebben ze geprobeerd die adressering weg te moffelen. Weg te moffelen? Ja, weg te moffelen. Waarom? Nou, om krampachtig te proberen de brief van Jakobus zich toe te eigenen. In Jakobus 2:2 lees je in de NBG-vertaling: “Want stel, er kwam in uw vergadering een man binnen …” Dat staat er niet. In de grondtekst staat: “Want in het geval, dat er in jullie synagoge een man binnenkomt …” Het Griekse woord in de grondtekst is ‘sunagoge’ en wordt op alle 56 plaatsen, waar dit woord voorkomt, vertaald met ‘synagoge’ en alleen hier, in Jakobus 2:2 met ‘vergadering’. 64
Page 60
Waarom hebben de vertalers dat gedaan? Om voor de leek te verbergen dat dit een brief is die aan Joden gericht is. Waarom hebben ze dat gedaan? Nou, als je met ‘synagoge’ vertaalt, dan zou een oplettende lezer in verwarring raken. Dat zou betekenen dat die brief niet voor hem bestemd is. Maar voor de Joden. Toch? Wanneer je de Telos-vertaling gebruikt, dan zie je dat de Telosvertalers in Jakobus 2:2 wel het woord ‘synagoge’ gebruiken. Uitstekend werk, broeders. Ja, maar die broeders weten dan ook, dat alleen de brieven van Paulus speciaal voor ons, niet-Joden, bestemd zijn. Dat noem je, om dit woord maar eens te gebruiken: je hebt verschillende ‘bedélingen’. In het woordenboek vind je de definitie van bedéling: bedélen is – ieder zijn deel geven. Ieder zijn deel geven? Wat bedoelen we daarmee? Laten we even naar Galaten 2 gaan. In de NBG-vertaling. De verzen 6 tot 10. Het gaat mij speciaal om vers 7. Daar zegt Paulus: “Maar integendeel: toen zij zagen, dat mij de prediking van het evangelie aan de onbesnedenen toevertrouwd was, gelijk aan Petrus die aan de besnedenen …” Dit lijkt in de NBG-vertaling alsof hier van een taakverdeling sprake is. De een predikt het evangelie aan de onbesnedenen – aan de nietJoden. De ander predikt het evangelie aan de besnedenen – aan Israël. Maar als je naar de grondtekst gaat, lees je heel iets anders. 65 Daar staat: “… dat aan mij [Paulus] de prediking van het evangelie van de onbesnedenen toevertrouwd was, gelijk aan Petrus die [het evangelie] van de besnedenen …” Er zijn dus twee evangelies. Een evangelie van de besnedenen. En een evangelie van de onbesnedenen. In de Statenvertaling van Galaten 2:7 kan je dat ook heel goed zien. De Statenvertaling zegt: “… dat aan mij [Paulus] het Evangelie der [van de] voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der [van de] besnijdenis …” Twee evangelies, dus. Of, met andere woorden, twee bedélingen. Het onderscheiden van de verschillende bedélingen is van groot belang. In de tweede brief aan Timoteüs, hoofdstuk 2:15, schrijft Paulus dat je het woord van de waarheid [dat is: het Woord van God] op een juiste manier moet benaderen. Hij zegt tegen Timoteüs dat hij, als een arbeider, die zich niet hoeft te schamen, rechte voren moet trekken bij het brengen van het woord van de waarheid. In de grondtekst staat het nog duidelijker: Timoteüs moet het woord van de waarheid correct snijden, correct verdelen. Kijk, als je een legpuzzel maakt, dan heb je stukjes die erg op elkaar lijken. Bijvoorbeeld, je hebt een hele stapel met blauwe stukjes. In eerste instantie heb je die als één groep gesorteerd. Maar als je ze aan elkaar wilt passen, dan gaat dit niet. Dan bekijk je die blauwe stukjes eens nauwkeuriger. Dan blijken het twee verschillende categorieën te zijn. De ene helft zijn lucht-stukjes. De andere helft zijn water-stukjes. Ze lijken wel heel erg op elkaar. Maar de verschillen zijn er wel degelijk. Je moet alleen goed kijken. 66
Page 62
Ga je die stukjes op de juiste plaats leggen, dan wordt alles duidelijk. Paulus zegt ook tegen Timoteüs dat, als je het woord der waarheid niet correct snijdt, dat je dan uit het spoor van de waarheid raakt [2 Timoteüs 2:18]. Ik heb in het verleden nogal wat broeders ontmoet, die tegen mij zeiden: ‘Wat jij zegt over die bedélingen, daar geloof ik niets van.’ Dan zei ik: ‘O.’ ‘Nee,’ zeiden die broeders, ‘dat het Oude Testament niet over mij gaat, maar over Israël, oké … Maar het Nieuwe Testament gaat wél over mij, hoor.’ Ga even met me mee naar Matteüs 15:21-28. “En Jezus ging vandaar en trok Zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon. En zie, een Kananese vrouw uit dat gebied kwam en riep: Heb medelijden met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten. Hij echter antwoordde haar geen woord, en zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem, zeggende: Zend haar weg, want zij roept ons na. Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Maar zij kwam en viel voor Hem neer en zeide: Here, help mij! Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Maar zij zeide: Zeker, Here, ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen. Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O, vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst! En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.” Let even op dat de Heer in eerste instantie de vrouw geen antwoord geeft. Waarom niet? 67 Zij roept Hem aan als ‘Zoon van David’. Dat wil zeggen: de Koning van Israël. Dit is de aanspreektitel die een Israëliet het recht geeft om een beroep op Hem te doen. Zie bijvoorbeeld de genezing van Bar-Timeüs in Lucas 18:35-43. Maar de vrouw in Matteüs 15 is een Kananeese vrouw, die uit het gebied van Tyrus en Sidon kwam. Een niet-Israëliet dus. Zij heeft geen recht om een beroep op Hem te doen. Waarom niet? De Heer zegt tegen zijn leerlingen in Matteüs 15:24, dat Hij slechts gezonden is tot de verloren schapen van het huis Israëls. Hallo, ben je daar nog? Lees het nog eens een keer. De Heer is slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Paulus legt dat uit in Romeinen 15:8. Hij zegt daar: “Ik bedoel namelijk, dat Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan, te bevestigen …” Dat is het evangelie van de besnijdenis. Dan komt de Kananeese vrouw opnieuw naar de Heer toe. En ze spreekt hem aan met alleen: ‘Heer’. En nu geeft de Heer wel antwoord. Waarom? Omdat onze Heer, volgens Handelingen 10:6 en Romeinen 14:9, de Heer is van alle mensen – van de Jood en van de niet-Jood. De vrouw doet een beroep op Hem, als Heer. En dan zegt de Heer tegen haar: ‘Het is niet goed het brood van de kinderen (dat is: van Israël) te nemen en het de honden (dat zijn wij, niet-Joden) voor te werpen.’ In de Griekse grondtekst staat het wat vriendelijker. Wij worden geen ‘honden’ genoemd. Maar ‘kunariōn’, ‘hondjes’, ‘puppies’. 68
Page 64
De Evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes) zijn een verslag van het werk van de Heer op aarde. Onze Heer was slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Deze Evangeliën zijn het brood van de kinderen. En het is niet goed dit aan de hondjes voor te werpen. Worden we wakker? Ik geef je een voorbeeld van het ten onrechte eten van het brood van de kinderen. In Matteüs 6 staat het ‘Onze Vader’. Het gebed dat bij veel christelijke bijeenkomsten gezamenlijk hardop uitgesproken wordt. Ten onrechte, want dit gebed is voor Israël. Ik laat het je even zien. In vers 12 staat: “… en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren …” In vers 14 en 15 wordt dat nog verder uitgelegd. Hier worden de voorwaarden vastgelegd. “Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.” Als wij onze schuldenaren niet vergeven, zal God ons ook niet vergeven. Dit is het evangelie van de besnijdenis. Nu het evangelie van de onbesnedenen, anders gezegd, ‘het evangelie van de voorhuid’, zoals de Statenvertaling in Galaten 2:7 zegt. In Kolossenzen 3:13 staat: “Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo.” De Heer heeft je al vergeven, en vanuit die vergeving vergeef je ook de ander. Het gaat in het evangelie van de onbesnedenen dus niet over voorwaarden, maar over wat genade met je kan doen. Wat een verschil! Vind je ook niet? 69 In het Oude Testament vind je de geschiedenis en het herstel van Israël. In het Nieuwe Testament is het precies hetzelfde. Aan de ene kant de vijf boeken van de geschiedenis van de verwerping van de Messias door Israël. En aan de andere kant de brieven aan de besnijdenis en het boek Openbaring, die gaan over het herstel van Israël. De brieven aan de besnijdenis geven het vooruitzicht van het herstel aan. En Openbaring beschrijft het tot stand komen van het herstel van Israël. De brieven van Paulus staan op zichzelf. Die zijn speciaal voor ons, niet-Joden, ‘de natiën’, bedoeld. Wanneer je een prediker hoort spreken, let dan goed op waarover hij spreekt. Je weet nu dat er een scheiding is van wat wél voor je bestemd is en wat niet. We vatten het geheel nog eens samen. Wanneer je een prediking hoort, of een artikel in een christelijk tijdschrift leest, of op een internetsite een boodschap uit de christelijke wereld aantreft, dan is je eerste vraag: ‘Waar staat dat?’ Je kunt dit dan plaatsen in het Oude of in het Nieuwe Testament. Wanneer het betreffende vers of hoofdstuk in het Oude Testament voorkomt, dan kun je die boodschap je niet toeëigenen. Het gaat over Israël. Wel kun je je natuurlijk door dit bijbelgedeelte laten troosten of bemoedigen. Wat een geweldige God hebben wij! Maar je kunt er geen aanspraak op maken. Want dan snijd je het woord van de waarheid niet correct. Een voorbeeld hiervan zag ik een aantal jaren geleden op het Journaal. 70
Page 66
Voorafgaande aan de vertoning van een pornografische film op een publieke zender, hield een groep gelovigen in het openbaar bidstonden, om God te vragen de vertoning te verhinderen. De voorganger benadrukte tegenover de verslaggever van het Journaal dat het geloof wonderen kan verrichten. Als voorbeeld gaf hij aan dat de muren van Jericho door het geloof gevallen waren en de Rode Zee doormidden gespleten werd. Op zich volkomen juist. Maar hij refereerde aan de geschiedenis van Israël. En hij paste dit toe op de verhindering van een film in de 21e eeuw. Dat kan dus niet. Hoe goed bedoeld ook. Begin je het te begrijpen? Ditzelfde principe geldt ook voor het Nieuwe Testament. Wordt er gesproken over de Evangeliën, of over Handelingen, dan gaat dit over de geschiedenis van Israël. Dat kan je niet op jezelf toepassen, hoe boeiend die toespraak of dat artikel ook moge zijn. Wordt er gesproken over Openbaring, of over de brieven, anders dan die van Paulus, dan weet je dat het over het herstel van Israël gaat. Ik zei zojuist, dat als je denkt dat alles in de bijbel voor jou bedoeld is, je er dan hardhandig achter komt, dat dit niet zo is. Ik wil mijn persoonlijke ervaring hiervan aan je vertellen. Zodat je hopelijk je voordeel hiermee kunt doen. Zoals je weet: een gestrand schip is een baken in zee. Toen ik de Heer nog niet zo lang kende, las ik in zijn Woord dat, als je volmaakt wilt zijn, je dan alles moet verkopen wat je bezit en Hem daarna dan moet volgen. Dat staat in Matteüs, Marcus en Lucas. Lees voor jezelf maar eens Marcus 10:17-22. Daar staat het wel heel duidelijk. Ik wist in die tijd niets over bedélingen. 71 Dus nam ik aan – als een oprechte gelovige – dat alles in Gods Woord – ook dit – voor mij bestemd was. Mijn vrouw en ik verkochten alles wat we hadden. En als ik alles zeg, dan bedoel ik ook àlles. En we gaven de opbrengst aan de armen. Alleen onze twee kinderen en de kat verkochten wij niet. We hielden één weekendtas over met kleren voor onszelf en de kinderen. Het onbegrip bij de broeders was groot. Zij vonden mij een beetje vreemd. Ze namen het mij zelfs kwalijk. Ik zei dan: ‘Maar het staat toch in Gods Woord?’ En dan zeiden zij: ‘Ja, maar dat moet je niet zo letterlijk nemen.’ En dan zei ik: ‘Maar wat moet je dan wel letterlijk nemen?’ Tja, dat wisten die broeders ook niet... Na een moeilijk, maar bijzonder half jaar kwam een lieve broeder heel schuchter naar mij toe. Hij gaf mij een briefje. Hij zei: ‘Tijdens mijn stille tijd gaf de Heer deze tekst aan mij, voor jou. Maak het briefje open als ik weg ben.’ Hij ging weg en ik maakte het briefje open. Er stond in: Romeinen 10:2. Ik zocht de tekst op. De tekst luidde: “Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand.” Ik weet nog dat ik innerlijk helemaal van de kaart was. Die boodschap kon toch niet van God afkomstig zijn? Wij hadden toch naar Gods Woord geluisterd? Wij hadden toch alles opgegeven? Wij waren Hem toch gevolgd? En wij waren ‘zonder verstand’? Drie maanden later liet God aan mij zien, in zijn Woord, dat er bedélingen zijn. En dat ik niet alles had hoeven te verkopen. Want dat was voor de bedéling van Israël. Het stond immers in de Evangeliën. 72
Page 68
En dat gaat over de geschiedenis van de verwerping van de Messias door Israël. Niet voor mij van toepassing, dus. Ik had inderdaad ijver voor God gehad. Maar zonder verstand. Wij hebben na die periode de draad in ons leven weer opgepakt. Maar ik wist voor altijd wat bedélingen zijn. Ik had een aantal jaren geleden eens een gesprek met een zeer vooraanstaande broeder. Hij zei tegen mij: ‘Ik geloof niet zo in bedélingen.’ Ik begon te lachen. Want zoiets moet je tegen mij niet zeggen. Ik zei: ‘Helemaal goed, broeder, maar dan moet je alles verkopen wat je hebt en aan de armen geven.’ Ik liet het hem zien in Gods Woord. Ik zei er ook nog bij: ‘Volgens het boek Marcus zegt de Heer: verkoop alles wat je bezit en kom dan bij Mij en volg Mij … Als je niet alles verkoopt wat je bezit, broeder, dan ben je nog niet eens begonnen met de Heer te volgen.’ Na ons gesprek heeft die broeder altijd met een grote boog om mij heen gelopen. Hij was blijkbaar bang dat ik aan hem zou vragen: ‘En, heb je alles al verkocht?’ Met Gods Woord moet je niet lichtvaardig omgaan. Gods Woord is scherper dan een tweesnijdend zwaard. Daar kun je je flink aan bezeren. Ik denk dat je het nu wel door hebt. Je doet er verstandig aan dagelijks in Gods Woord na te gaan of de dingen, die in de christelijke wereld verkondigd worden, wel zo zijn. En daarbij gaat het er niet alleen om of een boodschap waarheid bevat, maar ook of de waarheid correct gesneden wordt. Anders raak je uit het spoor van de waarheid. 73 6. Waar zijn de Bereeërs? We lezen met elkaar Handelingen 17:10-11. Uit de vertaling van het NBG. “Maar de broeders zonden terstond in de nacht Paulus en Silas naar Berea, die, daar aangekomen, naar de synagoge der Joden gingen; en dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren.” Jaren geleden heeft een broeder mij er eens op gewezen dat alle broeders in Christus gelijk zijn. In Christus is er geen onderscheid tussen de broeders wat betreft ras, maatschappelijke positie of culturele kenmerken. Die broeder wees mij er op dat ik niet mocht zeggen: ‘mijn Amerikaanse broeder’, maar dat ik moest zeggen: ‘mijn broeder in Amerika’. Want ik heb broeders in Amerika, broeders in Frankrijk en ik heb broeders in Ethiopië. Ik heb miljoenen broeders, daar waar God hen geplaatst heeft. Het maakt dus niet uit waar zij wonen, of hoe zij eruit zien, want het zijn mijn broeders. Ik moet dus ook niet zeggen: ‘mijn Gereformeerde broeder’, want ik heb broeders in de Gereformeerde kerk, ik heb broeders in de Hervormde kerk en ik heb broeders in de RoomsKatholieke kerk. Ja, ik heb zelfs broeders in de Evangelische gemeenten. [gelach in de zaal] Ik heb dus miljoenen broeders. En het maakt niet uit van welke geloofsgemeenschap zij zijn, want het zijn mijn broeders. Ja, er is in Christus zelfs geen verschil tussen man en vrouw. Dus als ik u vanavond, in het vuur van mijn rede, met ‘broeders’ aanspreek, dan bedoel ik dus uitdrukkelijk zowel de broeders 75
Page 70
van het mannelijk geslacht, als de broeders van het vrouwelijk geslacht. Ik wil dit van tevoren even vaststellen, anders krijg ik daar later misschien moeilijkheden mee. Bij dezen, zusters. Gewoonlijk spreekt mijn broeder de Bereeër op deze avond, maar hij heeft mij de gelegenheid gegeven om u iets te vertellen, wat al heel lang op mijn hart ligt. Dank daarvoor, broeder. U en ik, wij hebben miljoenen broeders in de Heer. Ik ken al die broeders natuurlijk niet persoonlijk, maar ik heb in de loop van mijn leven wel heel wat broeders ontmoet. Meestal in hun diverse samenkomsten. En in al die bijeenkomsten voel ik mij thuis. Of ik nu in de Hervormde Kerk ben, waarin ik met mijn broeders psalmen op hele noten zing. Of dat ik bij een charismatische groepering ben, waar ik uitbundig lofliederen met hen zing. Het is voor mij hetzelfde. Want ik ben bij familie, broeders onder elkaar, één in de Heer. Maar de laatste tien, vijftien jaar is mij één ding opgevallen. Eén ding wat in al die geloofsgemeenschappen hetzelfde is. Waar je ook komt, het is overal en altijd hetzelfde. Wat is dat dan? Je wordt er bedolven onder de evangelieprediking, maar er zijn geen Bereeërs in de zaal. We hebben net Handelingen 17 gelezen, vers 10 en 11. Wat dacht u van die mannen in Beréa? Paulus predikt het evangelie in die dagen met woord en daad, met betoning van tekenen en wonderen. En nou komt hij met broeder Silas in Beréa. Reken maar dat zijn reputatie hem vooruitgesneld was. Want waar hij ook kwam, overal gebeurde er wel wat. Volksopstootjes, een aardbeving, genezingen. En nu predikt hij het evangelie aan de broeders in Beréa. 76 En zeggen die broeders dan tegen hem: ‘Halleluja, prijs de Heer, dank u broeder, voor die gewéldige boodschap’ …? Nee, ze zeggen tegen hem: ‘Allemaal heel leuk en aardig wat je ons te vertellen hebt, broeder Paulus, maar wij gaan eerst even de Schriften na, als je het niet erg vindt, of deze dingen wel zo zijn.’ Waar zijn zulke broeders in onze dagen? Wij, in onze dagen, zijn onmondige kinderen. Wij worden heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer. Hoe komt dat? Omdat wij niet in staat zijn om zelfs de meest eenvoudige evangelieverkondiging in de Schriften na te gaan, of deze dingen wel zo zijn. Wij hebben geen Bereeërs. Ik heb een broeder die Gods Woord hartstochtelijk liefheeft. Die broeder is een Bereeër. Hij overpeinst de Schriften bij dag en bij nacht. Als hij ’s avonds naar bed gaat, denkt hij aan de Schriften. Als hij ’s morgens opstaat, denkt hij aan de Schriften. Als hij zich aankleedt, denkt hij aan de Schriften. Als hij in zijn auto zit, op weg naar zijn werk, denkt hij aan de Schriften. Als hij op zijn werk is, denkt hij aan de Schriften. In de pauze natuurlijk … En als hij thuiskomt. En als hij aan tafel zit te eten. Kortom, mijn broeder de Bereeër denkt altijd aan de Schriften. Het hart van mijn broeder is dan ook vol van de Schriften. Hij kan zijn mond niet houden. Hij móet wel spreken. Dat doet hij ook. Hij geeft bijbelstudies. En op die bijbelstudies vertelt die broeder, die Bereeër dus, dat de vertalers de Schriften niet goed vertaald hebben. En elke keer moet hij zeggen: ‘Er staat in uw vertaling wel zus en zo, maar eigenlijk staat er in de Schriften dit en dat.’ 77
Page 72
En de toehoorders van mijn broeder komen uit verschillende geloofsgemeenschappen, waar blijkbaar geen Bereeërs aanwezig zijn. Want ik kan u verzekeren: Bereeërs zijn niet dik gezaaid in onze kerken. En dan komen ze bij hem met hun vragen. Logisch. En dan vragen ze bijvoorbeeld aan hem: ‘Broeder, er wordt in onze kerk gesproken over “de hel”, wat moeten we daar nu mee?’ En dan zegt mijn broeder, aan de hand van de Schriften: ‘Er staat helemaal geen “hel”, er staat “gehenna”.’ En dan vragen die broeders: ‘En wat betekent dat dan, “gehenna”?’ En, omdat mijn broeder een zeer beminnelijk mens is, gaat hij dat uitvoerig uitleggen. Maar dat hoeft hij helemaal niet te doen. Want een Bereeër hoeft helemaal niets uit te leggen. Een Bereeër gaat alleen maar de Schriften na, om te kijken, of de dingen die gezegd worden, wel zo zijn. En als een evangelieprediker iets zegt, wat níet volgens Gods Woord is, dan klopt het dus niet. En als de evangelieprediker iets zegt wat wél volgens Gods Woord is, dan klopt het dus wel. Je hoeft dus helemaal niets uit te leggen. Kijk, een Bereeër gaat naar een woordverkondiging. En die luistert naar wat er gezegd wordt. En dan spreekt een evangelieprediker over de ‘hel’. En na afloop gaat de Bereeër dan naar de evangelieprediker toe. En dan zegt de Bereeër tegen die voorganger: ‘Broeder, wat je daar zei, over de “hel”, waar staat dat?’ ‘Nou’, zegt dan die evangelieprediker, ‘dat kun je overal in de bijbel vinden, maar vooral in Matteüs 5.’ En dan gaat zo’n Bereeër naar huis. En dan zegt hij tegen zichzelf: ‘Dat moet ik toch wel even nakijken.’ En dan kijkt het na in zijn bijbelvertaling. 78 En dan ziet hij in Matteüs 5 vers 22: “… en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.” En dan denkt hij: ‘Nou moet ik het zéker nakijken in de Schriften.’ En dan ziet hij in zijn Griekse Bijbel staan: “het geenna van het vuur”. En dan gaat hij nog een vers bekijken in de NBG-vertaling: vers 29. En daar staat: “… en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.” En dan denkt hij: ‘Die tekst moet ik ook zéker in de Schriften nakijken.’ En ook hier ziet hij in de Griekse grondtekst het woord ‘geenna’. En dan doet die Bereeër iets verstandigs. Hij gaat zijn Griekse concordantie na. Hij komt 12 keer ‘geenna’ tegen. En alle twaalf keren wordt het in het NBG vertaald met ‘hel’. En dan gaat die Bereeër naar die broeder, de evangelieprediker, terug. En hij zegt: ‘Broeder, ik heb het in de Schriften nagekeken, maar God spreekt niet over “hel” hoor, maar hij spreekt over “gehenna”.’ En dan zegt zo’n evangelieprediker natuurlijk: ‘Oké, broeder, maar wat betekent dat dan, “gehenna”?’ En de Bereeër zegt dan: ‘Ja, broeder, dat weet ik niet, maar dat is voor mij niet zo belangrijk. God zegt niet dat er een “hel” is, maar wel een “gehenna”, en dat is voor mij voldoende. Wilt u de volgende keer Gods woorden spreken, alstublieft. Goedemiddag, broeder.’ Mijn beminnelijke broeder vertelt dus aan zijn toehoorders dat ‘gehenna’ het Griekse woord is voor het Hebreeuwse woord ‘GeiHinnom’, dat ‘dal van Hinnom’ betekent. Het dal van Hinnom is, sinds oudsher, een dal bij Jeruzalem, waar het afval verbrandt wordt. Dit dal zal in het komende Messiaanse Koninkrijk de plaats zijn waar terechtgestelde misdadigers verbrand zullen worden. 79
Page 74
Meestal heeft mijn broeder voor deze uitleg veel tijd nodig, want wij zijn zover van de Schriften afgedwaald, dat wij zelfs de meest eenvoudige dingen niet meer weten. En dan gaan die broeders opgetogen naar huis. En ze zeggen: ‘Ik luister toch zo graag naar die broeder, hè, want hij heeft altijd nieuwe dingen.’ Pardon, nieuwe dingen? Mijn broeder vertelt helemaal geen nieuwe dingen. Mijn broeder gaat de Schriften na, of deze dingen zo zijn. Weet u wie nieuwe dingen vertellen? Dat zijn de evangeliepredikers, die over de ‘hel’ spreken. Die vertellen nieuwe dingen. Ja, daar lacht u wel om, maar zó is het. Weet u wel, als u tegen mijn broeder de Bereeër zegt, dat hij nieuwe dingen vertelt, dat dit eigenlijk een belediging voor hem is? Waarom is dat een belediging? Omdat het pertinent niet waar is. Hij vertelt helemaal geen nieuwe dingen. U gebruikt een omgekeerde redenering. Wist u dat? Als je een Bereeër bent, dan heb je voortdurend met omgekeerde redeneringen te maken. Ze zeggen bijvoorbeeld tegen je: ‘Broeder, jij verkondigt een dwaalleer.’ Nou, dank je de koekoek. Wie vertelt er nou een dwaalleer? Het Woord van God zegt: “gehenna”. Dus als jij ‘hel’ zegt, dan verkondig jij een dwaalleer. Snap je? Mijn broeder de Bereeër zegt soms wel eens heel voorzichtig tegen een evangelieprediker, dat hij, als voorganger, sommige dingen echt niet kan zeggen. Mijn broeder zegt dan: ‘Broeder, dat kan echt niet: “hel”. Het is “gehenna”.’ En dan lachen ze hem uit. 80 Dat is het lot van een Bereeër: uitgelachen te worden. Maar weet u wat die evangeliepredikers dan zijn, als zij consequent over de ‘hel’ blijven praten? Dan zijn zij valse getuigen van God. Omdat zij namelijk tégen God in getuigen, dat er een ‘hel’ is. Misschien denkt u nu, dat ik leuke verhaaltjes loop te verkopen. Maar we hebben het over uiterst serieuze zaken. Wat is die serieuze zaak dan? Het gaat erom dat Gods Woord nagesproken wordt. Als je ergens in een dienst bent en er is een woordverkondiger bezig, dan weet een beetje Bereeër al na vijf minuten wat voor vlees hij in de kuip heeft. Want het is gewoon een test. Spreekt een woordverkondiger Gods woorden na, of spreekt hij Gods woorden niet na? Als iemand Gods woorden naspreekt, oké. Als iemand Gods woorden niet naspreekt, dan is het natuurlijk niet oké. Nou, broeders, ik kan u verzekeren, dat het hoogst zelden voorkomt dat een evangelieprediker het Woord van God naspreekt. U denkt misschien dat ik overdrijf, maar ik overdrijf echt niet. Want na vijf minuten weet je al of iemand menselijke wijsheid staat te spreken. En menselijke wijsheid is dwaasheid voor God. Dan had je beter thuis kunnen blijven. Studio Sport kijken of zo. Wat doet dus een Bereeër? Een Bereeër doet niets anders dan nagaan of iemand wel Gods Woord naspreekt. Pauze 81
Page 76
Laten we nog een keer Handelingen 17 lezen. “Maar de broeders zonden terstond in de nacht Paulus en Silas naar Berea, die, daar aangekomen, naar de synagoge der Joden gingen; en dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren. Velen dan van hen kwamen tot het geloof …” U ziet, deze lezing wijkt iets af van de lezing van vóór de pauze. Ik heb de volgende regel uit Handelingen 17 erbij gehaald. “Velen dan van hen kwamen tot het geloof.” Vóór de pauze heb ik gesproken over wat een Bereeër is. Een Bereeër is iemand die dagelijks de Schriften nagaat, of de dingen die hij in de evangelieprediking hoort, wel zo zijn. Ik las natuurlijk niet voor niets de geschiedenis van de broeders van Beréa iets verder. Want de bedoeling van de Schriften nagaan is niet alleen het onderzoek op zich, maar dat je aan de hand daarvan tot geloof komt. Ik hoop dat u dat subtiele verschil begrijpt. Want de Schriften nagaan is op zichzelf natuurlijk een hele goede bezigheid, maar de bedoeling is dat je tot geloof komt. En als ik zeg ‘de Schriften’, dan bedoel ik dus niet ‘de bijbel’. Want de bijbel is een vertaling van de Schriften. En de vertalers hebben de grondtekst op honderden plaatsen verkeerd weergegeven. Nu ziet u de bui natuurlijk al hangen. U denkt: ‘die broeder roept mij op om de grondtekst te gaan bestuderen.’ Of: ‘die broeder gaat zeggen: het wordt hoog tijd dat u Grieks en Hebreeuws gaat studeren.’ Daar wil ik het niet met u over hebben. Ik wil het met u hebben over een andere, bijzondere, broeder. Die broeder ziet namelijk iets. En ik wil dat, als u vanavond weggaat, u ook ziet, wat hij ziet. Wat ziet die broeder dan? 82 Die broeder ziet, dat die broeder de Bereeër de kastanjes uit het vuur haalt. En dat de mensen daar vervolgens niets mee doen. Dat ze dan wel braaf in hun bijbeltje bijschrijven ‘gehenna’, of: ‘hel is gehenna’, maar verder gebeurt er gewoon niets. Want thuis aan tafel lezen ze nog gewoon: ‘hel’. En als ze naar hun gemeente gaan, wordt er nog steeds over ‘hel’ gesproken. En niemand staat er dan op. Niemand zegt: ‘Maar broeders, er staat helemaal geen “hel”, maar “gehenna”.’ Dus bedenkt deze broeder een briljant en gewaagd plan. Wat doet hij? Deze broeder neemt een besluit. Mijn broeder hoort dat ‘hel’ ‘gehenna’ is. En wat doet hij? Hij scheurt alle bladzijden uit zijn bijbel, waar het woord ‘hel’ staat. En dan gaat hij plakken en knippen. En hij verandert het woord ‘hel’ in ‘gehenna’. En als hij thuis aan tafel zit, leest hij voor met ‘gehenna’ en niet meer met ‘hel’. En als zijn kinderen hem vragen: ‘Papa, ze spreken op school over de “hel”’, dan kijkt hij samen met zijn kinderen in zijn bijbel, en dan staat er nergens het woord ‘hel’, alleen maar ‘gehenna’. En als hij in een christelijke bijeenkomst zit en ze hebben het over de ‘hel’, dan zegt hij: ‘Waar staat dat dan?’ En dan zeggen ze: ‘Nou, in de bijbel.’ Nou, en dan pakt die broeder zijn bijbel en dan zegt hij: ‘Dat staat er helemaal niet. Ik kan het woord “hel” niet vinden.’ U lacht erom, maar deze broeder heeft een enorme stap voorwaarts gemaakt. Weet u dat? Hij heeft een enorme stap voorwaarts gemaakt. Want mijn broeder begrijpt 1 Korintiërs 13:11. 83
Page 78
“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind.” Hier ziet u de definitie van een kind. Een kind is: hij spreekt als een kind, hij voelt als een kind en hij overlegt als een kind. Eens? U ziet hier, in 1 Korintiërs 13:11, vier keer het woord ‘kind’ als vertaalwoord van het Griekse woord ‘nēpios’. Nu komt dit woord ‘nēpios’ nog een keer in deze brief voor. En wel in 1 Korintiërs 3:1. “En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus.” ‘Onmondigen’ is hier het vertaalwoord voor het Griekse woord ‘nēpios’. Een ‘nēpios’ is dus een onmondig kind. En wat is het kenmerk van een onmondig kind? Een onmondig kind denkt niet zelf na, maar er wordt voor hem gedacht. ‘Kleed je aan!’ ‘Snuit je neus!’ ‘Geef die meneer een handje!’ ‘Zeg eens dank u wel tegen die mevrouw!’ En nou zegt u: ‘Ja, dus …’ Nou, kijk, toen ik deze presentatie aan het voorbereiden was, heb ik verschillende mogelijkheden overwogen om mijn boodschap aan u over te brengen. Ik heb er over nagedacht om het heel elegant te doen. Met een strikje erom heen. Om het heel voorzichtig te doen. De ruwe kantjes eraf te slijpen. Een omweg te maken. Een anekdote te vertellen. En eergisteren stond ik onder de douche. En toen liet de Heer mij de heerlijkheid van Zijn Woord zien. En toen moest ik onbedaarlijk huilen. 84 En toen dacht ik: ‘Nee, ik moet mijn toehoorders niet voor de gek houden, maar rechtuit zeggen waar het op staat.’ En nu ga ik u dus rechtuit zeggen waar het op staat. Uw broeder de Bereeër haalt voor u de kastanjes uit het vuur. En als u daarna dan niet uw vocabulaire aanpast aan Gods Woord, dan blijft u altijd een onmondige in Christus. Ik zal het nog een keer zeggen (misschien heeft u het niet zo goed verstaan): als u uw vocabulaire niet aanpast aan Gods Woord (ik bedoel dan de Schriften), als u bijvoorbeeld niet het woord ‘hel’ vervangt door ‘gehenna’, dan blijft u altijd een onmondige in Christus. U protesteert. U zegt: ‘Ja, hoor eens, broeder, wij zijn helemaal niet onmondig.’ O, nee? Weet u dat heel erg zeker? Ik ga u aantonen dat u een onmondige bent aan de hand van twee voorbeelden. Want u wordt namelijk als een onmondige behandeld. En omdat u als een onmondige behandeld wordt, gaat u denken als een onmondige. Dan gaat u overleggen als een onmondige. En dan bent u een onmondige. Begrijpt u? Ik laat het u zien aan de hand van het woord ‘apostolos’. Het woord ‘apostolos’ wordt in onze bijbelvertaling 79 keer vertaald met ‘apostel’, 1 keer met ‘gezant’ en 2 keer met ‘afgevaardigde’. ‘Gezant’ is een enorme miskleun, want ‘gezant’ komt van het woord ‘zenden’, wat het vertaalwoord is van het Griekse woord ‘pempō’, dat onderdeel is van een heel andere woordgroep. Het Nederlandse woord ‘apostel’ is geen vertaling, maar een klanknabootsing. Het woord ‘apostel’ zegt op zich helemaal niets. Het woord ‘apostolos’ komt van ‘apo’(= vanaf) en ‘stello’ (= stellen). 85
Page 80
‘Apo-stello’ is dus ‘vanaf-stellen’, ‘afvaardigen’. Een ‘apostolos’ is dus een ‘afgevaardigde’. Iemand die door zijn opdrachtgever met een bepaalde opdracht weggezonden wordt, en die alle bevoegdheden heeft om namens die opdrachtgever te handelen. Nu moet u opletten hoe u als een onmondige behandeld wordt. We gaan naar Matteüs 10. U ziet daar de geschiedenis dat de Heer Jezus zijn twaalf discipelen roept en hen macht geeft (dat is typisch voor een opdracht aan een apostel, aan een afgevaardigde) en zij krijgen bepaalde bevoegdheden: onreine geesten uitdrijven, zieken genezen, enzovoorts. En dan noemt Hij zijn discipelen: ‘apostoloi’, ‘apostelen’. Dit zijn dan de twaalf apostelen. Want er staat in vers 2 in onze NBG-vertaling: ‘en dit zijn dan de twaalf apostelen’. Prima. De Heer had hen zelf uitgezocht. Hij noemt ze ‘apostelen’. Prima. Niks mis mee. En dan zegt Paulus in 1 Korintiërs 9 vers 1: ‘Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel?’ Natuurlijk, Paulus. Natuurlijk ben jij een apostel. Want je hebt de Heer toch ontmoet op de weg? Natuurlijk ben jij een apostel. Hoe kun jij nou geen apostel wezen? Ja, jij bent een apostel. Nu komen we bij Filippenzen 2:25. Daar lezen we in de NBG-vertaling: “Maar ik achtte het noodzakelijk, Epafroditus tot u te zenden, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw afgevaardigde was om mij te helpen …” Hé, afgevaardigde … Even kijken in de grondtekst. Daar staat het woord ‘apostolos’. 86 Oké, dus Epafroditus is ook een apostel. Nee, Epafroditus is een afgevaardigde. Maar er staat toch dat hij een ‘apostolos’ is. Ja, maar Epafroditus is geen apostel. Waarom niet? Nou, want hij heeft de Heer niet persoonlijk ontmoet. Hij is geen echte apostel. Ja, de twaalven wel. Paulus ook. Maar Epafroditus is geen apostel. Weet u wat dit is? Dit is kinderpraat. Want er bestaan helemaal geen apostelen. Er zijn alleen maar afgevaardigden. Weet u wat het woord ‘apostel’ is? Dat is een relikwie. Uit de Rooms-Katholieke tijd. Toen wij, als onmondige kinderen, nog in de schoot van de moederkerk waren. Weet u, onze broeders in de Rooms-Katholieke kerk worden nog steeds als onmondigen behandeld. In de hele wereld, en in Nederland tot enkele decennia geleden, wordt de mis in het Latijn opgedragen. Er is geen broeder die er een woord van verstaat. Maar dat geeft niet, want ze hoeven niet te denken. Er wordt voor hen gedacht. Onmondig. Bent u wel eens bij een eucharistieviering geweest? Na afloop gaan de kerkgangers één voor één naar de priester. Of de priester gaat de rijen langs met de hostie, de ouwel. Dat is een stukje brood, dat het lichaam van Christus representeert. Daar staan dan alle kerkgangers. En als de priester dan bij hen is, dan doet de kerkganger zijn mond open. 87
Page 82
En dan legt de priester daar een stukje brood in. Dit is een handeling die volledig bij een onmondig kind past. En de kerkganger moet de priester natuurlijk met ‘pater’, ‘vader’ aanspreken. En de priester zegt dan tegen hem: ‘mijn kind’. Onze broeders in de Rooms-Katholieke kerk zijn dus onmondige kinderen. Volstrekt onmondigen. Onze broeders in de Rooms-Katholieke kerk komen bijeen in een gebouw, dat vol met heiligenbeelden staat. Heiligenbeelden van Maria en Jozef. O, ja, en ook van de twaalf apostelen. Twaalf? Ja, die twaalf apostelen die de Heer in Matteüs 10 uitgekozen heeft. Maar Judas heeft onze Heer toch verraden? Ja, die apostel is er niet bij. En Mattias dan? Nee, jòh, die is door loting een apostel geworden. Door een loting? Nou ja … Gelukkig, gelukkig, hè, heeft de Heer de apostel Paulus op de weg ontmoet. Gelukkig maar. Want er ontbrak een twaalfde man, zullen we maar zeggen. En op een echt geestelijke manier heeft God de apostel Paulus in dit rijtje toegevoegd. Ja, toch? Zo’n geestelijke man als Paulus hoort natuurlijk wel thuis in dit rijtje van de apostelen. Weet u wat dit is? Dit is een sprookje. Dit is kinderpraat. Er zijn helemaal geen apostelen. Er zijn alleen maar afgevaardigden. 88 Ja, zegt u, dat zijn onze broeders in de Rooms-Katholieke kerk. Maar wij, wij zijn geen onmondigen. Dacht u dat? In onze Reformatorische en Evangelische kerken spreken de woordverkondigers vanaf de kansel. En dan spreken zij over de ‘apostel’ Paulus. En alle kerkgangers slapen rustig verder. Maar als er een woordverkondiger op zou staan, die zou zeggen ‘de afgevaardigde’ Paulus, dan schrikt iedereen wakker. De alarmbellen gaan rinkelen … De afgevaardigde Paulus? En waar ga jij dan naartoe, Paulus? Naar de broeders in de verstrooiing? Eh, nee, ik ben afgevaardigd naar de heidenen. Naar de heidenen? Belachelijk. God is toch de God van Israël, of niet? Nee, zegt Paulus, God is niet alleen de God van de Joden, maar Hij is ook de God van de heidenen. Nou, dan hoop ik maar dat broeder Petrus hem het evangelie van het Koninkrijk laat verkondigen. Umm, nou, Paulus spreekt in Romeinen 2:16, 16:25 en 2 Timoteüs 2:8 over mijn evangelie. Mijn evangelie? Het evangelie van Paulus? Wat is dat dan voor een evangelie? Heeft hij dat soms van broeder Petrus gehoord? Nou, nee, zegt Paulus, dat evangelie heb ik van de Heer Jezus zelf ontvangen. Nou, oké, oké, goed, goed … maar ik hoop wel dat als er mensen door Paulus tot bekering komen, dat ze zich dan wel laten besnijden. Umm, tja … dat ligt even iets anders … Paulus zegt in Galaten 5:2, dat als je je laat besnijden, dat Christus je dan geen nut zal doen. Nou ja, dan hoop ik maar, dat die heidenen in ieder geval wel de tien geboden houden. 89
Page 84
Dat is wel het minste wat je kan vragen van die heidenen, vind je niet? Nou, zegt Paulus in Romeinen 3:20, ik dacht het niet, want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden. Het gemor wordt zo groot, dat Paulus door de heiden-broeders naar Jeruzalem wordt gestuurd. En hij heeft besprekingen met de afgevaardigden daar. En vooral met de ‘pilaren’, die in Jeruzalem als belangrijk beschouwd worden. Niet dat Paulus daar erg van onder de indruk is. En hij houdt met enkelen van hen afzonderlijk besprekingen, omdat hij bang is dat hij anders alles voor niets gedaan heeft. Nu wil ik u graag de uitkomst van die besprekingen laten zien. Dat staat in Galaten 2:7-9. “Maar integendeel: toen zij zagen, dat mij de prediking van het evangelie aan de onbesnedenen toevertrouwd was …” Even als een Bereeër de Schriften nakijken … Hé, in het Grieks staat er: “euangelion tou akrobustias”. Dat is: het evangelie (goede bericht) van de voorhuid (onbesnedenen). Niet: het evangelie aan de onbesnedenen. Maar: het evangelie van de onbesnedenen. “… gelijk aan Petrus die aan de besnedenen …” Even kijken in de Schriften. Daar staat: “kathōs petros tēs peritomēs” Dus: “zoals Petrus (dat) van de besnijdenis” Het evangelie dus van de besnijdenis. Dan gaat vers 8 verder met: “… immers Hij, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen …” In het Grieks: “apostolēn tēs peritomēs” Vertaald: “afvaardiging van de besnijdenis” “… gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen.” 90 In vers 9 vertelt Paulus dan over de afspraak: “wij zouden naar de heidenen (de gojiem), zij naar de besnedenen (de Joden) gaan.” U ziet dus dat er twee afvaardigingen zijn. Geen ‘apostelschap’. Nee, afvaardigingen: één naar de besnijdenis en één naar de natiën (niet-Joden). En er zijn dus twee evangelies, twee goede boodschappen: de goede boodschap van de besnijdenis en de goede boodschap van de voorhuid (onbesnedenen). U bent uit de voorhuid. Dat betekent dat de goede boodschap van de voorhuid voor u bestemd is. Dat betekent niet dat de goede boodschap van de besnijdenis niet interessant zou zijn. Integendeel. Het is zelfs buitengewoon interessant. Maar het is niet voor u bestemd. Uitsluitend de brieven van Paulus, de goede boodschap van de voorhuid, zijn voor u bestemd. En dan zegt u nu: ‘Broeder, wat kínderachtig … we gaan het toch niet hebben over bedélingen … daar geloof ik niet in, hoor. Ik geloof echt niet in bedélingen.’ Weet u wat kinderachtig is? Dat u denkt dat u zich de hele Schrift kunt toeëigenen. En dan komt u bij Lucas 12. En u leest daar in vers 32: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven.” En dan roept u: ‘Halleluja, dank u Heer, voor het Koninkrijk.’ En u eigent zich dit toe. Maar u vergeet gemakshalve dat deze zin, in het origineel, in de Griekse grondtekst, zonder een punt, zonder een komma, ja, zonder zelfs een spatie tussen de woorden, overgaat in de 91
Page 86
volgende zin: “… verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven.” Dat is dezelfde zin. Dat is dezelfde gedachte. Want als u het Koninkrijk wilt hebben, zult u ook uw bezittingen moeten verkopen, om aalmoezen te geven. Weet u wat dat betekent? Dat betekent dat u uw huis, dat de laatste jaren zo prettig in waarde gestegen is, moet verkopen. En de opbrengst moet schenken aan de weeskinderen in India. Dat betekent dat u uw nieuwe stationcar met die mooie getinte ramen en dubbele airbags moet verkopen en de opbrengst aan Wycliffe medewerkers in Nieuw-Guinea moet geven. En dan zegt u: ‘Ho, ho, broeder, dat vraagt God niet van mij.’ Dacht u dat? Dan lijkt u op een kleuter, die bij de Heer Jezus aan tafel zit. En de Heer heeft voor u twee boterhammen klaargemaakt. Een met jam en een met kaas. En u eet eerst de boterham met jam op. En u zegt: ‘Heerlijk, dank u wel, Heer.’ En dan ligt de boterham met kaas nog op uw bordje. En de Heer zegt vriendelijk tegen u: ‘Dóór eten.’ En u zegt tegen Hem: ‘Nee, Heer.’ En dan vraagt Hij: ‘Waarom niet?’ En u zegt: ‘Heer, ik zit vol.’ En dan zegt Hij, vriendelijk als altijd: ‘Je moet wel je bord leeg eten.’ En dan begin je te jammeren. Je zegt: ‘Maar Heer, dat is een boterham met kaas.’ En dan zegt Hij: ‘Nou, en?’ En dan zeg je, bijna huilend: ‘Maar Heer, ik lust geen kaas.’ Weet u wat kinderachtig is? Als de Heer u, volgens Efeziërs 1:3, met alle zegeningen in de hemelse gewesten in Christus zegent, en dat je dan een bordje boven je bed hangt met de tekst: “Ik heb u in mijn handpalmen gegrift.” 92 Dat is kinderachtig. Waarom? Nou, want God zegt het niet tegen u. God zegt het tegen zijn volk Israël. En dat volk moet boeten voor zijn ongerechtigheid. Het ontvangt dubbel uit de hand van God vanuit hun zonden. En als alle hoop verloren is, en als alle tranen geschreid zijn, zodat er geen tranen meer over zijn, omdat ze door het water moeten gaan en door het vuur, zodat, volgens Jesaja 41, God tegen hen zegt: “gij wormpje Jakob”, “gij volkje Israël”, zó diep zijn zij vernederd … en dán zegt God in Jesaja 49 tot hen: “Ik heb u in mijn handpalmen gegrift”. Weet u, wij christenen lijken op eksters. Wij vliegen over de bijbel heen. En dan zien wij, in Psalm 23, iets blinken: “De Heer is mijn herder.” En hup, wij duiken naar beneden. Wij pakken het zilveren lepeltje mee. Maar dat lepeltje is helemaal niet van ons ... En dan komen we in Johannes 10 bij een volgende tekst: “… Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.” En hup, wij duiken weer naar beneden. En we nemen het mee. Dan vliegen we weer verder … En dan zien we, in Johannes 15: “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.” En we duiken weer naar beneden en we nemen het in beslag … Wij zijn volstrekt onmondige kinderen. Wij weten niet eens het verschil tussen ‘mijn’ en ‘dijn’ … Ik wil u het tweede voorbeeld noemen. Het Griekse woord ‘aggelos’ [uitspraak: ‘angelos’]. Dit woord komt 187 keer voor in het Nieuwe Testament. Het woord wordt 180 keer vertaald met ‘engel’. En 7 keer met ‘boodschapper’. 93
Page 88
Het woord ‘engel’ zegt op zich helemaal niets. Want het is een klanknabootsing van ‘angelos’. Maar een ‘aggelos’ is een ‘boodschapper’. Nu gaan de bijbelvertalers vertalen. En laten we zo’n ‘aggelos’ dan eens bekijken. In Matteüs 1:20 zien we dan: “Toen die overweging bij hem (dat is Jozef) opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom …” Kijk, daar heb je zo’n ‘aggelos’. Een ‘aggelos kuriou’, een ‘engel des Heren’. Nu gaan we naar Lucas 7:24 en daar lezen we: “Toen de boden van Johannes vertrokken waren …” En dan lezen we in de Griekse tekst ook het woord ‘aggelos’ . Hé, dat is vreemd. ‘Aggelos’, dat zijn toch ‘engelen’? Ja, zeggen de vertalers, maar om die boden van Johannes nou ‘engelen’ te noemen, dat gaat ons een beetje te ver. Dat kunnen geen ‘engelen’ zijn, dat moeten wel ‘boden’ zijn. Wordt er hier voor u gedacht, of eh … hoe zit het? Weet u wat hier het probleem is? Heel veel broeders weten, dat een ‘aggelos’, een ‘engel’, eigenlijk een ‘boodschapper’ is. Want u zegt tegen mij: ‘Broeder, dat weet ik al lang, dat een engel een “boodschapper” is.’ Nou, als u dat weet, waarom past u dan uw vocabulaire niet aan? Nou, ik weet wel waarom u dat niet wil. Want dat vindt u jammer. Want dan bent u uw engelen kwijt … Maar weet u wat het probleem is? Als je ‘engel’ blijft zeggen, dan praat je als een kind. Dan denk je dat een engel vleugels heeft. Broeders, boodschappers hebben geen vleugels. Ja, zegt u, maar die engelen in de tabernakel, dan, en in Ezechiël, die hadden toch vleugels? 94 Nee, broeder, dat zijn cherubs. Maar cherubs zijn toch engelen? Nee, broeder, cherubs zijn cherubs en boodschappers zijn boodschappers. En Jesaja 6 dan, met die engelen met zes vleugels? Broeder, dat zijn serafs. Maar serafs zijn toch engelen? Nee, broeder, serafs zijn serafs en boodschappers zijn boodschappers. Je hebt cherubs, serafs, boodschappers en je hebt ook nog tronen, heerschappijen, overheden en machten. Kijk, als je aan ‘engel’ vasthoudt, dan krijg je kinderpraat. Dan lees je van een zeer vooraanstaande broeder, die door miljoenen broeders gelezen en zeer gerespecteerd wordt, dat hij schrijft: “… dat na de zondeval van Adam God noodgedwongen van engelen cherubs moest maken.” Broeders, kom nou. God, die miljarden melkwegstelsels geschapen heeft en in die melkwegstelsels triljarden sterren en die al die triljarden sterren bij name roept, die de hele kosmos in zijn hand heeft en draagt door het woord van zijn kracht, die de aeonen overziet, voor wie duizend jaar is als één dag, en één dag als duizend jaar, die de mens geformeerd heeft uit het stof der aarde, die de mens doorgrondt en kent, en van verre zijn gedachten weet, die weet welk maaksel wij zijn, die alles doet naar de raad van zijn wil, uit wie alle dingen zijn, door wie alle dingen zijn, tot wie alle dingen zijn … díe God is verrast door de overtreding van Adam? Kom nou toch. God zegt zeker tegen de engelen: ‘Ja, sorry jongens, sorry, die overtreding van Adam, daar had Ik niet op gerekend. Het spijt me, het spijt me … Ik moet nou van een paar van jullie cherubs maken.’ Schei toch uit. Weet u wat dit is? Dit is geen kinderpraat meer. Dit is peuterpraat. 95
Page 90
‘Ja,’ zegt u, ‘maar de satan is toch een gevallen engel?’ Waar staat dat in de Schriften, broeders? Dat satan een gevallen engel is? Nou, zegt u, Ezechiël … Ja, u bedoelt zeker Ezechiël 28. Daar kunnen we heel kort even naar kijken. Dat is beslist geen gemakkelijke stof. Misschien kan onze broeder, de Bereeër, daar nog eens een bijbelstudie over geven. Maar goed, ik laat u een paar zinnetjes zien, waar ik toch zo mijn twijfels over heb, of hier over de satan gesproken wordt. Dit tekstgedeelte in Ezechiël wordt, om te beginnen, in twee stukken verdeeld. Vers 1-10 over de vorst van Tyrus. En vers 11-19 over de koning van Tyrus. Nou, zegt u, dat is toch hetzelfde: vorst of koning. Dat staat nog te bezien. Tegen de vorst van Tyrus wordt gezegd in vers 2: “… terwijl gij een mens zijt en geen god …” Tegen de koning van Tyrus wordt gezegd: “Gij waart een beschuttende cherub …” Uiteraard met vleugels, want een cherub heeft vleugels. Boodschappers niet … Wat je ook over deze teksten kunt zeggen, je moet er heel voorzichtig mee zijn en het heel grondig bestuderen. We kunnen er in ieder geval één ding over zeggen: dat, als je zegt dat Ezechiël 28 over de satan spreekt, dan de satan òf een gevallen mens is, òf een gevallen cherub. Maar geen gevallen ‘engel’. Ja, broeder, zegt u, maar de satan komt toch als ‘een engel des lichts’. Nee, broeder, de satan komt als een boodschapper van ‘het licht’. En dáárom hebben wij Bereeërs nodig. Die in de Schriften nagaan of deze dingen wel zo zijn. 96 Want dan staat er zo’n boodschapper van ‘het licht’ op de kansel. En die zegt: ‘Laten wij God de Zoon eren.’ Wat zal het een grote dag zijn, wanneer de Bereeërs dan als één man op zullen staan. En dat zij zullen zeggen: ‘Pardon, broeder, wat zei u?’ En dan zegt die boodschapper: ‘Ja, dat wij God de Zoon eren.’ En wat zal het een grote dag zijn wanneer die Bereeërs dan zeggen: ‘Ja, broeder, de Zoon van God, die vinden wij in de Schriften, maar “God de Zoon” zijn wij in de Schriften niet tegengekomen. We weten echt niet, over wie u het heeft.’ En dan zegt die boodschapper van ‘het licht’: ‘Ja, beste mensen … jullie weten heel goed over wie ik het heb, ik heb het over Jezus, de tweede persoon van de Godheid.’ En het zal een grote dag zijn wanneer de Bereeërs dan als één man op zullen staan en dat zij zullen zeggen: ‘Jezus kennen wij, Hij is onze Heer en Heiland, maar “de tweede persoon van de Godheid”, daar heeft God in zijn Woord niets over gezegd. En wat God zelf niet zegt, dat kunnen wij niet geloven.’ En dan zal die boodschapper van ‘het licht’ zeggen: ‘Maar broeders, jullie geloven toch zeker wel in de Drieëenheid?’ En het zal een grote dag zijn wanneer de Bereeërs dan als één man op zullen staan en dat zij zullen zeggen: ‘Broeder, in de Schriften staat niets over de Drieëenheid. Wij verzoeken u dat u de woorden Gods spreekt.’ En weet u wat er dan gebeurt in de gemeente van onze Heer Jezus Christus? In al die geloofsgemeenschappen in de hele wereld? Dan komt er grote beroering. Dan komen de kerkenraden bijeen. En dan komen de broederraden bijeen. Dan komen de oudsten-raden bijeen. En zij zullen zeggen: ‘Wat moeten wij met deze mensen? Want dat zij uit de Schriften spreken, ja, dat is wel duidelijk. Maar zij tasten ons leergezag aan en onze positie. Wij zullen hen geselen en zeggen: wij verbieden jullie om uit de Schriften te spreken.’ 97
Page 92
En als u dan een Bereeër bent op die grote dag, dan wordt u voor ‘het Sanhedrin’ gesleept. En zij zullen u geselen met hun woorden. En zij zullen tegen u zeggen: ‘Je bent een ketter. Je bent een dwaalleraar. Je brengt verdeeldheid in de gemeente. We verbieden je om uit de Schriften te spreken.’ En dan staat u op. En dan zegt u: ‘Hier sta ik. Ik kan niet anders. God helpe mij.’ Amen. 98 7. De aorist [deel 1] Veel mensen hebben een heel verkeerd beeld van God. Zij denken dat Hij een wat afstandelijke figuur is, die vooral wrekend bezig is. Ik hoop daar zo meteen iets van te zeggen. Want de meeste mensen hebben geen idéé wie God eigenlijk is. Ook denken veel mensen dat, wanneer je, zoals ik, veel met de Griekse grondtekst bezig bent, dat je dan een weinig bruisend geloofsleven hebt. Dat je dan een wat stoffige figuur bent, die weinig praktijkervaring heeft. Zij hebben zo het idee, dat ik weinig weet van de ‘vertrouwelijke omgang’ met God, zoals zij dat dan noemen. Die uitdrukking komt uit Psalm 25:14. “Des HEREN vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen …” Vertrouwelijke omgang, daar wil ik graag iets over zeggen. En u denkt nu misschien: ‘Wat heeft dat nou met de aoristus te maken?’ Dat heeft er alles mee te maken. Dat zult u straks merken. Ik ga wat persoonlijke dingen vertellen. Met Paulus vraag ik u dan ook: ‘Verdraagt een weinig onverstand van mij.’ Onverstand is in het Grieks: ‘aphrōn’. Dat betekent: ‘onvoorzichtigheid’. Dus ik vraag aan u of u van mij een beetje ‘onvoorzichtigheid’ wilt verdragen. God zegt in Psalm 32: “Mijn oog is op u.” Vertrouwelijke omgang. Psalm 2 zegt: “Die in de hemel zetelt, lacht …” Hebt u dat wel eens gelezen? Dat God lacht? 99
Page 94
God heeft namelijk heel veel gevoel voor humor. Misschien kent u Hem niet zo. Maar ik kan u verzekeren dat God heel veel gevoel voor humor heeft. Dus Hij lacht ook veel. Zeker weten. Psalm 32:8 zegt dus: “Mijn oog is op u.” En daar moest ik aan denken, toen ik jaren geleden een voetbalwedstrijd gezien had. Mensen, die mij kennen, weten dat ik heel veel van voetballen houd. Ik heb het zelf vroeger nogal intensief gedaan. Vanaf mijn vroegste jeugd. Ik was midvoor, als u dat nog wat zegt. Ik heb ook heel veel gescoord, in mijn jonge jaren. Om kort te gaan, ik houd dus veel van voetbal. Ik kijk dan ook regelmatig naar wedstrijden op de televisie. Eén van die wedstrijden was Ajax tegen AC Milan. Ajax won toen de Europacup. Misschien hebt u niet zoveel interesse in voetbal. Maar er gebeurde iets na afloop, wat ik u graag wil vertellen. Na afloop van die wedstrijd was er een interview met Frank Rijkaard. Naast hem zat Clarence Seedorf. En wat gebeurde er nu? Tijdens dat interview legde Clarence Seedorf zijn hand op het dijbeen van Frank Rijkaard. Nou moet u niet denken dat voetballers watjes zijn. Integendeel, het is de meest macho-cultuur die je je kunt voorstellen. Zeker in het topvoetbal. Die hand op het dijbeen, dat vonden de meeste mensen een beetje eng. Dat komt omdat men in Nederland een geheel verkeerd beeld heeft van wat een man is. 100 Ik weet niet of u het weet, maar de meest macho-achtige mannen vind je in de landen rond de Middellandse Zee, ZuidAmerika, dat soort gebieden. En die kennen de ‘embrazo’, de omhelzing tussen mannen. Zij kussen elkaar. Op de wangen, natuurlijk. Heel gewoon. En Paulus zegt in 1 Korintiërs 16 tegen de gelovigen: ‘Weest mannelijk!’ Maar hij zegt daar ook: ‘Groet elkaar met een heilige kus.’ Die twee dingen gaan dus kennelijk heel goed samen. Maar om op dat interview terug te komen, iedereen zag dat ‘intieme’ moment. En natuurlijk kwam daar commentaar op in talkshows, en in krantenartikelen. Daar kon je natuurlijk donder op zeggen. En nou komt het. Een aantal jaren later kwam er een voetbalreporter op de televisie voor een ‘diepte’-interview met Clarence Seedorf. Clarence was op dat moment op het hoogtepunt van zijn roem. Het ging in het interview ook even over die ‘hand op het dijbeen’. En toen vroeg die reporter aan Clarence: ‘Wat betekent Frank Rijkaard voor jou?’ En toen zei Clarence: ‘Ik zal je een verhaal vertellen. De eerste keer dat ik tegen AC Milan moest spelen, barstte ik van de zenuwen. Ik was 17 jaar, en dan speel je tegen de beste club van de wereld. Allemaal grote jongens. We stonden in de gang te wachten, tot we het veld op moesten. En Frank stond naast me. Hij stond ontspannen tegen de muur. En toen keken we elkaar aan. En toen gaf Frank me een knipoog.’ De reporter zei: ‘Een knipoog, wat bedoel je?’ Clarence Seedorf lachte. Hij zei: ‘Met die knipoog bedoelde Frank: Maak je niet druk, jongen, het stelt allemaal niks voor. Wij maken het sámen. Jij gaat een wereldwedstrijd spelen. Snap je?’ De reporter zei: ‘Ik snap het.’ Clarence lachte weer. 101
Page 96
Hij zei: ‘En op dat moment vielen alle zenuwen van mij af. En toen speelde ik een wereldwedstrijd.’ Dat kon ik, als neutrale toeschouwer, beamen. Clarence maakte, geloof ik, nog een goal, ook. Waar gaat het mij nou om? Kent u, met alle eerbied gesproken, Gods knipoog? Ik ga u vertellen over Gods knipoog. Ik ga u iets persoonlijks vertellen. Anders heeft het geen enkele zin. Ik kan wel een of ander mooi verhaal vertellen over ervaringen van geloofshelden. Maar dat is mij te gemakkelijk. Daarom vertel ik u iets over mijzelf. Dat wil zeggen: het verhaal zegt niets over mij. Het verhaal zegt iets over God. Dat God een knipoog aan mij geeft. Zodat bij mij de zenuwen eraf kunnen vallen. En bij jou. Snap je? Heel lang geleden heeft de Heer mijn vrouw en mij geleid, om alles te verkopen wat we hadden en dit aan behoeftigen te geven. Want er staat in Matteüs, Marcus en Lucas: “Verkoop al wat gij bezit, geef het aan de armen, en volg Mij.” Ik had die teksten gelezen. En overwogen. Er over gebeden. En toen een beslissing genomen. Ik nam ontslag van mijn werk. En daarna verkochten mijn vrouw en ik alles, wat wij hadden. En als ik zeg ‘alles’, dan bedoel ik ook ‘alles’. Ons bed, ons beddengoed, onze tafels en stoelen en het overige meubilair, de piano, de sieraden, onze boeken (ook de christelijke), onze kleding, de potten en de pannen. Weet u wat mijn vrouw en ik nog hadden? 102 Onze twee kinderen (één van twee jaar oud, en één van zeven maanden oud), de kat (genaamd Strepie) en één weekendtas, met verschoning voor mijn vrouw, mijn twee kinderen en mij. Pas geleden keek mijn vrouw nog eens naar die weekendtas. Ze zei verbaasd: ‘Wat is die kléín …’ Maar goed, al ons geld hadden we vanzelfsprekend ook weggegeven. We hadden ook geen stiekem spaarpotje. Voor ‘noodgevallen’. We hadden helemaal niks. Want als de Heer zegt ‘alles’, dan is dat ook ‘alles’. En we zijn gegaan. En we zeiden: ‘Heer, U zegt: “Kom hier en volg Mij.” U zult ons wel wijzen, waar we naar toe moeten.’ We hebben die zaterdag, toen we op weg gingen, onderdak gekregen, gegeten, enzovoorts. Daar gaat het nu niet om. Het gaat om de volgende dag. Op die zondag zei mijn zwager tegen mij: ‘Wil je naar de kerk?’ Ik zei: ‘Ach, waarom niet?’ Ik had verder toch niets te doen. Hij zei: ‘Naar welke kerk ga je altijd?’ Ik zei: ‘De laatste tijd niet zo.’ Mijn zwager zei: ‘Prima, maar ik ga meestal naar de Baptistenkerk, in Leiden. Wil je mee?’ Ik zei: ’Helemaal goed.’ Dus wij naar die Baptistenkerk in Leiden. Die ochtend sprak de voorganger aldaar, een zekere ‘Van Mameren’, een bekende broeder in die tijd. En nu gaan we het over Gods knipoog hebben. En ik wil, dat u heel goed beseft, dat mijn stap, om alles te verkopen, helemaal niet nodig was geweest. Maar dat wist ik toen niet. Ik had in alle oprechtheid gehandeld. Maar ik stond stijf van de zenuwen, hoe het verder moest. 103
Page 98
We kregen in die kerk eerst de gezangen en het andere ritueel. En toen maakte de voorganger zich gereed om zijn preek af te steken. En wat behandelde hij? Hij zei: ‘Ik heb mij de afgelopen week met een moeilijk onderwerp bezig gehouden, namelijk: dat je alles moet verkopen wat je bezit, en aan de armen moet geven, en dat je dan pas de Heer kunt gaan volgen.’ Ik kon mijn oren niet geloven. Deze voorganger wist niets van mijn situatie af. En toen kwam Gods knipoog. De voorganger zei: ‘Iedereen weet dat hij dit moet doen. Maar niemand doet het.’ Ik ben niet opgestaan. Ik heb niet hard door de kerk geroepen: ‘Maar ik wel.’ Weet je wat er gebeurde? Mijn zenuwen vielen zo maar van mij af. De Heer zei tegen mij: ‘Maak je niet druk, jongen. Het komt helemaal goed. We doen het toch sámen …’ Begrijp je? Dat is vertrouwelijke omgang. Let even op. Achteraf gezien, hóefde ik niet alles te verkopen. Dat is een heel ander verhaal. Maar, toen, in die tijd, was ik er volledig van overtuigd dat ik dat moest doen. En iedereen zei: ‘Je bent hartstikke gek, man. Je hebt een gaatje in je kop.’ Weet u wat God zei? ‘Goed gedaan, jochie.’ En toen ben ik met mijn levende have verder getrokken. Ik zal u daar verder niet mee vermoeien. Maar een paar maanden later kwamen we in een gehucht in Drenthe terecht. We mochten – bij afwezigheid van de eigenaar – daar gratis verblijven. 104 Maar we hadden geen cent, hoor. Nou ja, geen cent, mijn vrouw had nog 1 gulden en 80 cent. We kwamen ’s avonds aan. Dus, ’s morgens, trring … de bakker. ‘Goedemorgen, niks nodig, bakker.’ Ja, dank je de koekoek. Met twee volwassen en twee kinderen, niks nodig hebben … We hadden honger als ik weet niet wat. Maar ja, we moesten natuurlijk zuinig zijn op ons laatste geld. We konden toch niet zeggen: ‘Ja, bakker, geef maar brood …’ De bakker keek ons vrolijk aan. Hij zei: ‘Weet u het zeker? Ik heb witbrood, bruin brood, krentenbollen, beschuit.’ En toen begon hij te lachen. Hij zag onze kinderen. Onze kleine kinderen waren nieuwsgierig naar de open deur gelopen. Hij zei: ‘Niets nodig ... Lijkt me niet, met uw kleine kinderen …’ Toen zei ik: ‘Ja, sorry bakker, ik zal het maar eerlijk zeggen, ik heb geen cent.’ Hij lachte nu breeduit. Hij zei: ‘Is dat het probleem? Geld? Nou, er is helemaal geen probleem. Het kost u niks. Bestelt u maar, wat u wilt, er is voor de héle maand voor u betaald. U kunt zoveel bestellen als u wilt.’ We hebben die hele maand gratis brood gegeten. Knipoog van God. En toen ging mijn vrouw ’s middags op de fiets naar de stad, tien kilometer verderop. Ze ging een verjaardagskaart voor haar zusje halen. Een goedkope natuurlijk, en een postzegel. Ze kwam in een evangelische boekwinkel terecht. Want het bloed kruipt, waar het niet gaan kan, toch? Ze raakte in gesprek met de eigenaar. Want mijn vrouw legt heel gemakkelijk contacten. Ze vertelde niets over onze situatie. Maar de eigenaar zag toch iets bijzonders aan mijn vrouw, wat hij niet goed kon benoemen. 105
Page 100
Langs zijn neus weg informeerde hij waar zij verbleef. Wij woonden in het huis van een bekende inwoner van die streek, dus dat kon hij wellicht plaatsen. Want ’s avonds, toen de kinderen op bed lagen, werd er gebeld. We deden open. We werden opzij geduwd door het echtpaar van de evangelische boekwinkel. Tot onze verbazing werden er allerlei tassen met etenswaren binnengedragen. Van biefstuk tot roomboter, van kaas tot melk en groenten. De lege koelkast werd tot de nok toe gevuld. Het echtpaar ging meteen daarna weer weg. ‘Nou, de groeten, hè. We zien jullie wel weer.’ We hadden niets gevraagd. Gewoon gekregen. Knipoog van God. En zo kan ik wel tientallen dingen vertellen, maar ik wil mij beperken. Ik wil het hebben over Wycliffe. We zaten nog steeds in de zwerfperiode. We wisten niet of we nou vooruit of achteruit moesten gaan. Tot de Heer mij bepaalde bij de Wycliffe bijbelvertalers. Want ik las in het evangelie van Lucas, in het vervolg op ‘het verkopen van alles’, dat ik aan Gods dienstknechten hun voedsel op hun tijd moest geven. Dat was simpel voor mij. Voedsel, brood – dat is het Woord van God. Kan niet missen. Goed, ik meldde mij aan bij Wycliffe. Ik moest een test in het Engels doen. En ook een bandje inspreken. Geslaagd. Uitnodiging van Wycliffe om deel te nemen aan de Summercourse of Linguistics. Ja, zei de secretaresse van Wycliffe, maar je hebt wel minstens 3000 gulden nodig, om alle onkosten te dekken, het onderwijs, de huisvesting en de kinderopvang. 106 En mijn vrouw en ik hadden nog steeds helemaal niks. Nauwelijks een dak boven ons hoofd. Toen zeiden mijn vrouw en ik tegen God: ‘Heer, wij willen best gaan, hoor, naar de jungle met gebakken sprinkhanen, maar er moet wel 3000 gulden op tafel komen. Wilt U dat alstublieft geven?’ Misschien zeg je: ‘Maar dat kun je op die manier toch niet vragen?’ O, nee, waarom niet? Wij wel. Gideon deed het ook. Kijk maar in Richteren 6. Hij legde een vliesje op de grond. Deden wij ook. Wij zeiden: ‘Heer, wij vertellen aan niemand dat wij naar Wycliffe gaan. Als u ons 3000 gulden geeft, dan gaan wij naar Wycliffe. En als u ons 2999, 99 gulden geeft, dan gaan we niet naar Wycliffe. 3000 gulden is 3000 gulden.’ Net zoals bij Gideon. Niet half op het vlies en half op het veld. Nee, òf op het vlies, òf op het veld. Wij een paar weken wachten. Er gebeurde niets. Toen, één dag vóórdat de boot naar Engeland vertrok, kreeg ik een telefoontje van een broeder. Een heel lieve broeder. Die ik heel hoog heb staan. Of ik bij hem wat geld wilde ophalen. Ik zei: ‘Natuurlijk, broeder’. Ik dacht: daar zul je het hebben, die 3000 gulden. Van mijn laatste geld kocht ik een treinkaartje. Ik zat, al lofliederen zingend, in het openbaar vervoer. Ik kom bij die broeder. En hij zegt tegen mij: ‘Broeder, de Heer heeft mij in mijn hart gegeven om jou geld te geven.’ 107
Page 102
Ik dacht: ‘Daar kun je wel eens gelijk in hebben, broeder. Kom op met die 3000 gulden.’ En toen gaf hij mij 1500 gulden. Geen 3000. Nee, 1500 gulden. Kijk, op zich was dat natuurlijk prima. We konden het geld heel goed gebruiken. Ik zei: ‘Dank u, Heer, voor die 1500 gulden. Maar we gaan niet naar Wycliffe.’ Toen zeiden de broeders tegen mij: ‘Je moet niet zo moeilijk doen. 1500 gulden, dat is toch mooi. Je gaat gewoon naar Wycliffe. En daar rommel je de rest wel bij elkaar. Toch?’ Nou, echt niet. We hadden een afspraak gemaakt met de Heer. 3000 gulden is 3000 gulden. Geen onzin. We dachten meteen: dan wil de Heer vast niet dat wij naar Wycliffe gaan. Dus zijn wij niet naar Wycliffe gegaan. Dat was moeilijk, hoor. Want we hadden gedacht: we krijgen een opdracht van de Heer en dan gaan we de komende vijftien jaar de jungle in. En dan zijn we meteen onder de pannen. Daar hadden we ons helemaal op ingesteld. We wisten zeker dat we naar de een of andere onbekende stam zouden gaan. Dus niet. En we hebben daarna toch een moeilijke tijd gehad. Zo erg, dat we af en toe dachten: dat heb je ervan als je zo rechtlijnig doet, misschien hadden we toch gewoon naar Wycliffe moeten gaan. Om kort te gaan, we zijn na een heftige periode weer in het gewone leven beland. En hebben we ons best gedaan om de draad weer op te pakken. En nou komt het. Zeven, acht jaar later belt die bewuste broeder van het geld op. 108 Of hij even langs mag komen. Ja, natuurlijk, graag zelfs. Het is een heel fijne broeder. Wij stellen zijn gezelschap altijd heel erg op prijs. Want hij is heel erg aan de Heer toegewijd. Nou, die broeder komt. En wij meteen bij de piano lofliederen zingen. Uit volle borst. Dat kon. Want wij woonden in die tijd in een vrijstaande bungalow. En na een half uurtje zingen zegt die broeder plotseling: ‘Broeder, ik moet je wat belijden.’ Ik schrik. Ik denk: er zou toch niet iets ernstigs aan de hand zijn? Ik weet nooit zo goed raad met die dingen. Ik ben niet zo pastoraal aangelegd. Zegt die broeder: ‘Ja, weet je nog van dat geld?’ En ik zeg uit de grond van mijn hart: ‘Of ik het nog weet, broeder.’ Hij zegt: ‘Ik heb er jaren mee rondgelopen.’ Ik zeg: ‘Waarmee?’ Hij zegt: ‘Weet je, ik ben ongehoorzaam aan de Heer geweest.’ Ik zeg: ‘Ongehoorzaam?’ Hij knikt. Hij zegt: ‘De Heer had tegen mij gezegd: Geef Menno 3000 gulden.’ Ik kijk hem stomverbaasd aan. Hij zegt: ‘Ja, maar ik dacht: Menno 3000 gulden, dat is een beetje overdreven ... Menno is een lieve broeder, hoor, maar 3000 gulden … zo bijzonder is Menno nou ook weer niet … Nee, dat doe ik niet. Weet je wat: ik geef 1500 gulden aan het Leger des Heils en 1500 gulden aan Menno.’ Ik heb die broeder uiteraard getroost en uitvoerig geknuffeld. En daarna heb ik nog wat lofliederen met hem gezongen. Maar ik was van binnen helemaal ontdaan. De Heer had de moeite genomen om mij een knipoog te geven. 109
Page 104
De moeite genomen om tegen mij te zeggen: ‘Ik wist toch dat je 3000 gulden nodig had. Maar Ik wilde niet dat je naar Wycliffe zou gaan. En toen heb Ik je 1500 gulden gegeven, omdat je dat toen hard nodig had.’ Ik had tranen in mijn ogen. De Heer zei: ‘Je hebt je best gedaan. En daarom heb Ik nu die broeder naar je toe gestuurd. Om je even te laten weten hoe Ik het destijds geregeld heb.’ Nou, is dat een knipoog, of niet? Of anders gezegd, vertrouwelijke omgang met God. Want God bewaart je voor dingen, waar je niet naartoe moet gaan. Mijn vrouw en ik hebben wel honderden keren tegen elkaar gezegd, dat we zielsdankbaar zijn dat we niet bij Wycliffe terecht gekomen zijn. Want mijn vrouw en ik zijn absoluut niet bestand tegen zaken als binnenkomende slangen, schorpioenen en grote, giftige spinnen. En al helemaal niet tegen dreigende, speer-zwaaiende medicijnmannen met peniskokers. Daarom zeggen mijn vrouw en ik regelmatig: ‘Dank u, Heer, dat U ons daarvoor bewaard heeft.’ Ik vertel u nu nog iets. Maar ik moet eerst even een inleiding maken. Anders begrijpt u het punt niet. Het is weer een voetbal-gelijkenis. Tussen twee haakjes, het leven, en vooral voetbal, is vol met gelijkenissen. Maar goed, het gaat over een jonge topvoetballer. Hij begint bloednerveus aan zijn eerste wedstrijd met allemaal ervaren medespelers. Deze jonge speler heeft talent. Zeker weten. Maar hij moet nog heel veel leren. En zijn zenuwen in bedwang leren houden. En hard werken. 110 En na een half uur krijgt deze jonge speler een goede kans om een doelpunt te maken. Hij schiet ... Rakelings naast … Hij kan zich wel voor zijn hoofd slaan. Zo’n kans missen. Het was wel een beetje een moeilijke kans, maar hij had – zeker op dat niveau – eigenlijk moeten scoren. Die jonge speler schaamt zich. Met gebogen hoofd loopt hij verder. Maar wat hij verwacht, gebeurt niet. Zijn ervaren medespelers roepen niet: ‘Hé, jòh, hoe kun je nou zo’n kans missen? Sufferd!’ Nee, ze lopen dicht langs hem. En ze geven hem een tikje op zijn schouder. Of een tikje op zijn billen. En ze zeggen: ‘Goed gedaan, jochie! Goed geprobeerd! Volgende keer beter.’ Zo is het met God ook. Hij ziet dat je probeert het goed te doen. En als het dan mislukt, of je doet het onopzettelijk niet goed, dan geeft Hij je een tikje op je schouder. Of een tikje op je billen. En dan zegt Hij: ‘Goed gedaan, jochie! Goed geprobeerd! Volgende keer beter.’ Begrijp je dat? Denk niet dat ik oneerbiedig praat. Ik ben juist héél eerbiedig. Want ik weet wie Hij is. Omdat Hij groot en heilig is, buig ik mij voor Hem neer. En Hij zegt: ‘Ik wil vertrouwelijke omgang met jou.’ Dank U, Heer! Op een gegeven moment had ik concordante literatuur uit Amerika gevonden. Daar ben ik jarenlang mee bezig geweest. 111
Page 106
En toen ontdekte ik dat er vroeger een complete concordante bijbel was. Met alles erop en eraan. Alles in één. Zo’n vertaling met een concordant commentaar in een aparte kolom. En de Griekse tekst op de andere bladzijde. Maar die bijbel was uit 1930. Ik had zo’n exemplaar via de Koninklijke Bibliotheek uit Texas laten komen. Ik dacht: als je toch zoiets in je bezit zou kunnen hebben ... En toen heb ik er zelf maar één gemaakt. Zo is het toch? Als iets er niet is, dan ga je het toch máken ... Met fotokopieën en dan maar plakken en knippen. Vreselijk werk. Soms hele nachten door. Ik ben er heel lang aan bezig geweest. En toen was het klaar. Het zag er geweldig uit. Op één bladzijde: èn de Griekse tekst èn de concordante vertaling èn het concordante commentaar. Uniek. Nog mooier dan het origineel. Na een paar weken ademloos naar mijn werk kijken, dacht ik: ik wil dit uitgeven. Want zo’n bijbel is er niet meer. Maar dan moest ik natuurlijk wel vragen aan de vroegere uitgever van die bijbel of dat mag. Copyright en dat soort dingen. Maar dan moest ik wel naar Amerika toe. Naar een of ander Concordant Concern. Op een wat raadselachtig adres. In een afgelegen canyon met coyotes en ratelslangen. En toen heb ik gezegd: ‘Heer, ik heb echt weer geld nodig. Want ik wil naar Amerika. En ik heb uitgerekend dat ik 4000 gulden nodig heb. Vliegtuig en een auto huren, want die afstanden daar 112 zijn abnormaal groot. En ik moet in een of ander motel slapen. Heer, ik heb echt 4000 gulden nodig.’ En toen werd ik een beetje overmoedig, misschien. Ik dacht: ik doe het gewoon en de Heer zal het wel zegenen. Toch? En toen deed ik iets heel gewaagds. Ik ging een vliegtuigticket kopen. En ik was toch zenuwachtig … Ik ben niet zo gauw zenuwachtig. Zelfs een beetje laconiek. Je krijgt mij niet zo gauw gek. Ik moet overal om lachen. Ik ben een beetje een ijskonijn. Maar toen was ik echt zenuwachtig. Ik ging een kaartje kopen in Leiden. Bij de ANWB. Om met het vliegtuig naar Amerika te gaan. En het was hoogseizoen. Hoofdprijs, dus. En in die tijd had je nog geen Easy-jet en andere prijsvechters. Nee, gewoon de volle mep bij de KLM betalen. En ik had geen geld. Wat zeg ik, ik stond zelfs rood. Maar ik had wel bankcheques, die je als betaalmiddel kon gebruiken. Dus ik met die charmante dames van de ANWB het vliegtuigticket geregeld. En ik was zenuwachtig. Niet normaal. Ik stond te trillen op mijn benen. Die dames van de balie hadden niks in de gaten. Er stond gewoon een keurige man voor hun balie. Met zijn blauwe sportcolbert. Speciaal voor die gelegenheid aangetrokken. Ze vroegen beleefd: ‘Hoe wilt u betalen?’ En ik als een grote meneer die cheques uitschrijven. En zwierig mijn handtekening zetten. 113
Page 108
En ik gaf die cheques aan die mevrouw achter de balie. En zij zei: ‘Prima, meneer, hier is uw kaartje.’ Mijn cheques in de kassa. Klaar. En toen kwam er een overweldigende blijdschap over mij. Ik werd verschrikkelijk blij. Waarom? Ik had gedacht dat het helemaal niet kon. Die cheques waren helemaal niet gedekt … Dus ik loop naar mijn auto. En ik stond haast te huppelen van vreugde. Als een kind, weet je wel. En ik ga naar huis. En onderweg ging mijn blijdschap een beetje weg. Want ik dacht: hoe vertel ik het aan mijn vrouw en kinderen? Nou, ik heb het meteen maar aan mijn vrouw verteld. Ik zei: ‘Hoor eens even, ik heb een kaartje gekocht. Het kan helemaal niet, maar ik moest het gewoon doen. Ik ben zo verschrikkelijk blij. Ik kan het niet verklaren, maar ik ben zo blij.’ ‘Nou’, zei mijn vrouw, ‘dan moet je het maar aan de kinderen vertellen. Aan tafel.’ We gingen eten. En ik dacht: ik vertel het niet, hoor. Hoe moet ik de kinderen vertellen, dat ik weg ga, zonder dat er geld voor is … en zij hebben niet te eten. Hoe kan ik dat nou vertellen? Dat kan ik ze niet vertellen … Toen dacht ik: weet je wat, ik wacht tot na het eten, na het bijbellezen en het zingen, dan komt het helemaal goed … En toen het eten klaar was, dacht ik: ik kan het gewoon niet aan ze vertellen, ik kan het niet … Toen moest de afwas natuurlijk nog gedaan worden, de pyjamaatjes aantrekken. En toen móest ik het natuurlijk wel vertellen. De kinderen zouden over een paar minuten naar bed gaan. Ik kon niet zo maar met de noorderzon vertrekken … 114 Toen dacht ik: weet je wat, we gaan gewoon met de kinderen bidden. We riepen de kinderen bij elkaar, rond de lage, ronde tafel. En ik zei: ‘Papa moet jullie wat vertellen.’ De kinderen (het waren er inmiddels vier) natuurlijk nieuwsgierig: ‘Wat dan, papa?’ Ik zei: ‘Papa gaat naar Amerika, met het vliegtuig.’ De kinderen zeiden: ‘Leuk, papa, vakantie.’ En toen zei ik: ‘Ja, maar papa heeft geen geld.’ O. Foute boel. Dat kan natuurlijk niet. Gaan, leuk. Maar, geld moet er wel zijn. Ik zeg: ‘Weet je wat we doen, jongens? Zo hebben papa en mama het vroeger ook altijd gedaan. We gaan met elkaar bidden. We gaan gewoon aan de Heer vragen, of Hij het geld aan papa wil geven.’ We gaven elkaar een hand, rond de lage tafel. En ik bad hardop: ‘Heer, ik ga naar Amerika. U weet dat ik al een kaartje gekocht heb. Hartstikke stom, maar ik ben hartstikke blij. Ik heb 4000 gulden nodig, maar ik heb het niet. Wilt U het geven? Amen.’ Misschien vindt u dit een vreemd gebed. Maar zo bidden wij altijd. Ja? Ja, vertrouwelijke omgang. Heer, zo zit het. Klaar. Amen. Op het moment dat ik ‘amen’ zei, en wij oprezen, ging de voordeurbel. Een broeder aan de deur. Een heel lieve broeder. Hij zei: ‘Ik moet van de Heer dit aan je geven.’ Hij gaf mij een dichte envelop. 115
Page 110
En hij maakte dat hij wegkwam. Ik wist al wat ik in mijn handen had. Ik wist het zeker. 4000 gulden. Kan niet anders. Ik ken de Heer al zo lang. 4000 gulden. Dus ik kom de kamer weer in. De envelop was nog dicht. Mijn vrouw en kinderen keken naar mij op. ‘Wie was daar aan de deur?’ Ik liet de dichte envelop aan mijn vrouw en kinderen zien. En ik zeg: ‘Dit is 4000 gulden.’ ’Nou,’ zei mijn vrouw, ‘maak dan maar open.’ En ik maak hem open. En ja, hoor: één, twee, drie, vier … 4000 gulden. Toen heb ik de oversteek gemaakt naar Amerika. Er is verder niets uitgekomen. Ik bedoel: er is niets uitgekomen wat die in elkaar geknutselde bijbel betreft. Toch zijn er uit die missie wel degelijk belangrijke zaken voortgekomen. Maar het gaat er bij mij nu niet om, of het nou goed geweest is, of niet. Het gaat erom, dat God zegt: ‘Goed geprobeerd.’ Want ook, als je in een kansrijke positie niet scoort, dan maakt dat niets uit. God speelt sámen met jou die wedstrijd … En dát gaan we vanavond in de aoristus behandelen. Want u vraagt misschien: ‘Wanneer gaan we nou beginnen met die aoristus?’ Dat gaan wij zo dadelijk doen. Maar de aorist is niet alleen maar theorie. Zo van: ‘er staat een e-tje en een s-je, en dat is dus een aorist.’ 116 Nee, de aorist is werkelijkheid. Werkelijkheid in je leven. Daar kun je rotsvast je geloof op bouwen. We gaan dus de aoristus behandelen. En dan wil ik u iets laten zien. En dat u dan weet, wie de Heer werkelijk is. En ik hoop dat u dat dan nooit meer zult vergeten. Voor de meeste mensen is Gods Woord trouwens een abstract iets. Als je hen iets vraagt, dan zeggen ze: ‘Ja, dat staat in de bijbel.’ Ja, natuurlijk, het staat ook in de bijbel. Maar leeft het ook? We lezen bijvoorbeeld in de eerste brief van Johannes, in hoofdstuk 3: “Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben.” ‘Want’, zegt Johannes, in hoofdstuk 5, ‘wie gelooft in de Zoon van God, is overgegaan van de dood in het leven’. Ja? Iemand vraagt aan jou: ‘Weet jij zeker, dat je gered bent?’ ‘Ja’, zeg je, want de bijbel zegt: ‘Wie in de Zoon van God gelooft, is overgegaan van de dood in het leven, die is gered.’ Maar zo werkt het niet. Weet je wat er in de Johannes-brief staat? Hoe weet je dat we overgegaan zijn van de dood in het leven? Als wij de broeders liefhebben. Ik herinner me nog heel goed, toen ik pas tot geloof kwam, in februari 1974 … Sorry mensen, nog even een uitstapje. We gaan bijna naar de aoristus … Toen ik pas tot geloof gekomen was, toen mijn hart nog heel erg zacht was, ging ik de eerste de beste zondag naar de kerk. Ik was helemaal verrukt. Ik keek rond in het kerkgebouw. Naar al die mensen om mij heen. 117
Page 112
En mijn hart sprong op: dit zijn allemaal mijn broeders! En toen ging ik ’s middags naar een andere kerk. En weer keek ik verrukt rond. Naar weer andere mensen. En mijn hart sprong weer overeind. Weer allemaal nieuwe broeders! En toen ’s avonds weer ergens anders heen. Weer nieuwe broeders … Ik was helemaal overdonderd door het feit dat er zoveel broeders in de wereld waren. Ik wilde ze allemaal omhelzen. En roepen: ‘Heerlijk hè, om een kind van God te zijn. En dat vind jij toch ook …’ Snap je? Hoe wist ik dat ik een kind van God was geworden? Dat was geen abstracte theorie. Zo van: dat staat in de bijbel … Nee, ik had een volkomen nieuw gevoel gekregen. Ik had de broeders lief. Veel wist ik nog niet van God. Maar dát wist ik wel: dat ik onderdeel van een grote familie geworden was. Die tekst uit de brief van Johannes kende ik helemaal niet. Ik was nog zo groen als gras. Een pas geboren baby. Kijk, natuurlijk staat het in de bijbel. Maar het moet wel een realiteit in je leven zijn. Dus als iemand aan je vraagt: ‘Hoe weet je nou, dat God van je houdt?’ Wat zeg je dan? Laat ik het zo stellen. Hoe weet ik nou of mijn kinderen van mij houden? Dat is toch een absurde vraag. Ik leef met hen. En ze laten dag in, dag uit, hun genegenheid aan mij zien. En zo laat God het ook aan jóu zien in je leven. En dat gaan we nu zien aan de aorist … 118 Het is belangrijk dat we de gedachten van God zo consequent mogelijk weergeven. Als je een bepaald woord tegenkomt, dan moet je alle contexten nagaan waar dat woord voorkomt. En dan die gegevens met elkaar vergelijken. En als je dat doet, dan kom je op een gegeven ogenblik bij de juiste betekenis van een woord. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de grammatica. Want je moet niet alleen de woorden goed weergeven. Maar ook de tijden waarin die staan. Ja? Nou, en volgens de geleerden is het Grieks een van de allermoeilijkste talen om te leren. Het werkwoord is het meest complexe en moeilijke van de Griekse grammatica. En van het werkwoord is de aoristus het enige, onoplosbare raadsel. Je zou dus kunnen zeggen dat de aoristus het allermoeilijkste van het moeilijkste is. Maar toch probeer ik vanavond het zo gemakkelijk en eenvoudig voor u te maken, dat iedereen met een normaal verstand, u en ik dus, in staat is om de essentiële feiten te begrijpen. En op die manier een nieuwe, onbekende kant van God te ontdekken. Namelijk, het wézen van God. We gaan het vanavond hebben over wie God wérkelijk is. Deze uitleg, die ik nu aan u ga geven, is niet zozeer bedoeld voor geleerden. Maar voor eenvoudige mensen, zoals u en ik. Ik ga alles dus heel helder en comfortabel houden. Laten we eerst maar eens zien waar die geleerden steeds over struikelen. Ik heb hier het werkwoord ‘kaleō’. Dat betekent ‘roepen’. En als je dan de aorist bekijkt, dan zie je de vervoeging: ekalesa, ekalesas, ekalesen, etc. 119
Page 114
En als je dan de voltooid tegenwoordige tijd bekijkt, dan zie je de vervoeging: keklēka, keklēkas, keklēken, etc. Dat is een duidelijke zaak. Twee verschillende groepen van vervoeging. Niks aan de hand. Nu gaan we kijken hoe de bijbelvertalers dit weergegeven hebben. Eerste tekst: Romeinen 8:30. toutous kai ekalesen – dezen heeft Hij ook geroepen. Tweede tekst: Romeinen 9:24. ous kai ekalesen hēmas – en dat zijn wij, die Hij geroepen heeft Derde tekst: 1 Korintiërs 7:15 en de eirēnē keklēken hēmas o theos – tot vrede heeft God u geroepen Vierde tekst: 1 Korintiërs 7:17 ōs keklēken o theos – zo, als God hem geroepen heeft Valt u iets op? U ziet dat de aorist ‘ekalesen’ vertaald wordt met: ‘heeft geroepen’. En de voltooid tegenwoordige tijd ‘keklēken’ wordt ook vertaald met ‘heeft geroepen’. Wat is dan het verschil tussen die twee Griekse woorden? Dat mag u mij vertellen. Als ‘ekalesen’ ‘heeft geroepen’ is en ‘keklēken’ is ook ‘heeft geroepen’, wat is dan het verschil? Als je een vertaler bent, dan is het toch het belangrijkste, dat je het onderscheid tussen verschillende woorden heel zuiver weergeeft. Stel, dat je een kunstschilder bent en je krijgt een opdracht om een bekend schilderij natuurgetrouw na te schilderen. En stel, op dat schilderij lopen allemaal schapen en geiten rond. En dan ga je schilderen en je maakt alleen maar schapen. Of je maakt alleen maar geiten. Dan kan het wel een leuk schilderij zijn, maar je hebt het niet natuurgetrouw nageschilderd. 120 Want daar stonden èn schapen èn geiten op. En als je dus alleen schapen schildert, of alleen geiten, dan is het dus een waardeloze nabootsing. Misschien wel mooi. Maar waardeloos. Want er moeten èn schapen èn geiten op staan. Er moet dus een duidelijk verschil gemaakt worden tussen een ‘aorist’ en een ‘voltooide tijd’. Maar dat doen de geleerden niet. Het wordt een waardeloze nabootsing. En dan maar roepen: het is zo complex! Nee, zij máken het complex. Nou moet ik erbij zeggen, dat het voor de geleerden niet gemakkelijk is. Want de geleerden zijn opgegroeid met de traditie. Zij hebben niet geleerd zelfstandig na te denken. Zij volgen hun leermeesters. Helemaal goed voor hun boterham. Maar ze hebben wel zand in hun ogen. En ze nemen ons mee. De blinden leiden de blinden. Want de traditionele opvatting van het Nederlands helpt de geleerden ook niet echt. En daar beginnen de problemen. Het woord ‘kaleō’ betekent volgens de traditie: ‘ik roep’. Onvoltooid tegenwoordige tijd. Dank je de koekoek. ‘Ik roep’ is helemaal geen onvoltooid tegenwoordige tijd. O, nee? Nee, ‘ik roep’ is een aorist. Weet u wat onvoltooid tegenwoordige tijd is? ‘Ik ben aan het roepen.’ Dat is onvoltooid. Als iemand in de zaal aan mij vraagt: ‘Waar ben je nu in ’s hemelsnaam mee bezig?’ Dan zeg ik: ‘Ik ben aan het uitleggen.’ 121
Page 116
Dat wil zeggen: Ik ben nog niet klaar. Ik ben bezig met uitleggen. Nou, dat is de onvoltooid tegenwoordige tijd. Dat kun je nergens in de grammatica-boeken vinden, hoor. Dus zeggen de geleerden: ‘Nee, de ‘tegenwoordige tijd’ moet door de eenvoudige vorm van het werkwoord weergegeven worden.’ Ze bedoelen eigenlijk: ‘We doen even de ogen dicht voor het normale spraakgebruik.’ ‘Kaleō’ vertalen met ‘ik roep’ is dus verkeerd. Wat is het probleem als ik zeg: ‘Ik roep’? Dat is een heel groot probleem, hoor, als ik de woorden ‘ik roep’ gebruik. Dat zal ik u vertellen. Als ik zeg: ‘Ik roep’, dan noemen de geleerden dat ‘de onvoltooid tegenwoordige tijd’. Maar als ik zeg: ‘Wij beginnen morgen’, wat doe ik dan? Ik gebruik die ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’ – wij beginnen – als een ‘toekomende tijd’. Want als ik over de toekomende tijd wil spreken, dan moet ik eigenlijk zeggen: ‘Wij zullen morgen beginnen’. Of niet? Maar wij zeggen: ‘Wij beginnen morgen’. Maar dat kan niet. Want ‘wij beginnen’ is in de klassieke grammatica: onvoltooid tegenwoordige tijd. Dus, in het Nederlands – volgens de klassieke grammatica – kan de onvoltooid tegenwoordige tijd de functie hebben van de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd. Ja? Het wordt nog gekker. Je kunt ook zeggen: ‘De bus komt hier langs, sinds het treintraject opgeheven is.’ Dat is verleden tijd. Die bus komt niet alleen nú langs. Maar de hele week al. Of het hele afgelopen jaar al. Sinds het treintraject opgeheven is. 122 Dus de onvoltooid tegenwoordige tijd kan ook de functie hebben van de verleden tijd. Deze kromme situatie wordt in de grammatica-boeken wel gesignaleerd, maar er wordt dan gezegd: zo werkt het nou eenmaal. Nee, zo werkt het nou eenmaal niet. Kijk, iedereen snapt wat je bedoelt. Tuurlijk. Maar het is geen zuiver Nederlands. Volgens de grammatici wel. Maar voor een verstandig denkend mens niet. Alle problemen verdwijnen, als je inziet, dat het Nederlandse: ‘ik roep’ geen onvoltooid tegenwoordige tijd is, maar een aorist. Nu zeg je misschien: ‘Is dat nou zo belangrijk?’ Ja, dat is verschrikkelijk belangrijk. Ik ga nog vijf minuten door. Dan mag u koffie gaan drinken. Ik ben een strenge leermeester … U kan natuurlijk ook gewoon weggaan … Kijken we nog een keer naar de Griekse aorist. Erg belangrijk. Bijvoorbeeld: ekalesen. De stam van het werkwoord is – kale-. Voor die stam is een ‘e’ geplaatst. Dat is de aanduiding van de verleden tijd. Ziet u de ‘s’ in het midden? Dat is de aanduiding van de toekomende tijd. Ziet u dat? De aorist draagt dus de kenmerken in zich van de verleden tijd en de toekomende tijd. Begint het te dagen? In het Nederlands kunnen dus, in de zogenaamde onvoltooid tegenwoordige tijd, de functies van de verleden tijd en de toekomende tijd uitgedrukt worden. 123
Page 118
De Griekse aorist heeft die kenmerken ook. En wat is nou het wezenlijke van die verleden-heden-toekomst tijd? Het is een onbepaalde tijd. De tijd speelt helemaal geen rol. Er wordt van een feit gesproken. In Efeziërs 1:6 komen we heel dicht bij Gods hart. Omdat er een aorist gebruikt wordt. Eerst maar even naar het Nederlands van het NBG: “… tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde.” Deze zin is het vervolg van het vorige vers, waar staat dat “wij als zonen van God worden aangenomen”. Weet je die vraag nog? Hoe weet je nou, dat je gered bent? Het antwoord staat in dit vers. Niet in het NBG, hoor. Maar in het Grieks. In het Grieks staat niet: ‘waarmede Hij ons begenadigd heeft’. ‘Begenadigd heeft’, dat is een voltooid tegenwoordige tijd. Als je het zo zegt, dan is er de vraag: ‘Wanneer dan?’ Toen Christus voor onze zonden gestorven is? Of, toen wij tot geloof kwamen? Of, zoals de theologen zeggen: ‘Van eeuwigheid af’? Nee, er staat in het Grieks: “en hē echaristōsen hēmas” “… waarmee Hij ons begenadigt …” ‘echaristōsen’ is een aorist. Een feit. Hij begenadigt ons. Punt. Wat is een feit? 124 Volgens het woordenboek is een feit: iets, waarvan de werkelijkheid vaststaat. En als iets vaststaat, dan hoef je dat verder ook niet te bewijzen. Je hoeft er alleen maar ‘amen’ op te zeggen. Als jij ergens ‘amen’ op zegt, dan zeg jij, dat jij ook vindt dat het vaststaat. Dat noem je: een belijdenis. ‘Belijden’ is de vertaling voor ‘homolegeō’. Dat betekent: ‘hetzelfde zeggen’. Dus God zegt tegen jou: ‘Ik begenadig jou in de Geliefde.’ Dat is een feit. Iets, waarvan de werkelijkheid absoluut vaststaat. En je weet gewoon in je hart, dat het waar is, wat er staat. Het kan niet anders. En dan zeg je: ‘Dank U, Vader, dat U mij begenadigt in de Geliefde’. Dat noem je ‘belijden’. En dan zegt Gods Woord in Romeinen 10:10 – “… want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.” Nou, is dat mooi, of niet? En nu wil ik heel erg graag dat je één ding heel goed begrijpt. God ziet jou staan. Waar sta je dan? Je staat in de arena van het geloof. En jij moet strijden tegen hemelse machten, tegen je omgeving, tegen jezelf, tegen wat dan ook. En je barst van de zenuwen. Je denkt, nee, je weet zéker, dat je verschrikkelijk zult falen. Het zweet breekt je uit. Hoe moet dit ooit goed komen? En dan zie je uit je ooghoeken God staan. Hij heeft zo’n zelfde geloofstenue aan. Hij staat wat nonchalant tegen een muur. En dan kijken jullie elkaar aan. En dan geeft God jou een knipoog. 125
Page 120
Dat betekent dat Hij je wil zeggen: ‘Maak je niet, druk, jòh, Ik begenadig jou toch in de Geliefde … We doen het gewoon sámen, jij en Ik, en we spelen een wereldwedstrijd.’ Kijk, zó is God. En daarom houd ik van Hem. En nu gaan we koffie drinken. 126 8. De aorist [deel 2] Voor de pauze heb ik een inleiding gehouden over de aoristus. Misschien zegt u wel: ‘Dat was wel een erg lange inleiding.’ Dat is waar. Maar ik denk dat het goed is, dat u begrijpt, dat wat ik u vanavond vertel, niet alleen theorie is, maar dat het ook praktijk is. Dat de aoristus het leven zelf is. Dat de aoristus bij uitstek geschikt is om uw geloof op te bouwen. Want de aorist is de tijdsvorm, die God gebruikt om de tijdloosheid van Zijn handelen aan te geven. We gaan dat nu in alle rust bespreken. Wat voor bewijs hebben we dan, dat de aorist vertaald moet worden met de onbepaalde tijd? Dat de aorist tijdloos is? We hebben daarvoor drie bewijzen. Als eerste de betekenis van het woord ‘aorist’. Het is het woord dat de Grieken zelf gebruikten voor deze tijdsvorm: ‘aoristos’. En wie wisten het nu beter dan de mensen die deze taal destijds spraken? Wat betekent het woord ‘aorist’ dan? Dit woord bestaat uit het element –a-, dat ‘niet’ of ‘zonder’ betekent. Dan heb je het element –or-, dat ‘zien’ betekent. In de woordvorm ‘orizō’ is dat: ‘doen zien’, of ‘bepalen’. In het Nederlands kennen wij het woord ‘horizon’, dat van dit Griekse woord ‘orizō’ is afgeleid. De horizon geeft de begrenzing aan van wat wij kunnen zien. Dus kunnen we zeggen dat ‘a-orizō’ ‘zonder horizon’ betekent. Of anders gezegd ‘zonder bepaaldheid’, ‘onbepaald’. Het woord ‘aoristus’ betekent dus ‘onbepaalde tijd’. Een tijd zonder grenzen. 127
Page 122
Een aorist is dus geen tegenwoordige tijd. Of verleden tijd. Of toekomende tijd. Maar de aorist is ‘zonder tijd’. Een onbepaalde tijd. Dat is de betekenis van het woord ‘aorist’. Dat is het eerste bewijs. Het tweede bewijs is de vorm van het woord. We kijken eerst naar het woord ‘kaleō’, ‘ik ben aan het roepen’. Of: ‘ik ben roepende’ (weet je wel, in de woestijn …). Dat is de eigenlijke ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’. De onvoltooid tegenwoordige tijd is: ‘ik ben aan het spreken’. En ik ben nu, op dit moment, nog niet opgehouden met spreken. Dat is dus onvoltooid. Dan kijken we naar het woord ‘ekalon’. ‘Ekalon’, dat is het werkwoord ‘kaleō’ met het voorvoegsel ‘e’. De ‘e’ is het kenmerk van de verleden tijd. Dus: ‘ik riep’. Dan kijken we naar het woord: ‘kalesō’. Hier zie je in het midden van het werkwoord ‘kaleō’ een verbindingsletter ‘s’ staan. Dat is het kenmerk van de toekomende tijd. Dus: ‘ik zal roepen’. Dat wil dus zeggen: van het werkwoord ‘kaleō’, en natuurlijk ook van de andere werkwoorden in de Griekse taal, krijg je een voorvoegsel ‘e’ voor de verleden tijd, en de verbindingsletter (‘s’), in het midden van een werkwoordsvorm, voor de toekomende tijd. Samengevat: ‘ekalon’, de verleden tijd; ‘kaleō’, de tegenwoordige tijd; en ‘kalesō’, de toekomende tijd. Dus de aorist ‘ekalesa’, heeft zowel de kenmerken van de verleden tijd (de ‘e’), de tegenwoordige tijd (kale-) en de toekomende tijd (de ‘s’). Ziet u dat? De aorist is dus eigenlijk een ‘verleden-heden-toekomstige’ tijd. 128 Oftewel: een onbepaalde tijd. Een tijd zonder grenzen. Tijdloos. Dit lijkt moeilijk in het Nederlands over te brengen. Maar dat is niet zo. Als je je maar realiseert dat onze zogenaamde onvoltooid tegenwoordige tijd eigenlijk een ‘aorist’ is. Ik zal u een voorbeeld geven. Stel, u zit met uw vrouw bij de haard. Uw vrouw maakt een kruiswoordpuzzel. En u leest de Schriften. [gelach in de zaal] Nee, ik bedoel hier niets mee, zusters. Het kan ook andersom. Ik geef alleen maar even een voorbeeld … En plotseling blaft de hond. En dan zegt u: ‘Hé, de hond blaft.’ Nou, die waarneming, die uitspraak: ‘de hond blaft’, dat is in de klassieke Nederlandse grammatica de opvatting van de onvoltooid tegenwoordige tijd. Zo net blafte de hond nog niet, maar nu is hij aan het blaffen. Let op. Dat: ‘de hond is aan het blaffen’, dát is eigenlijk de onvoltooid tegenwoordige tijd. Wij zeggen dat zo in ons dagelijks taalgebruik. En dan zegt uw vrouw tegen u: ‘Ga even naar de achterdeur, ik denk dat de kinderen er zijn.’ En u gaat naar de achterdeur, en inderdaad (uw vrouw heeft zoals altijd gelijk), de kinderen zijn er. U laat de kinderen binnen, u gaat terug naar de haard en u ziet dat uw vrouw enigszins ontstemd is, want de hond blafte zo hard. U zegt dan vergoelijkend: ‘Een hond blaft nu eenmaal.’ Die uitspraak: ‘een hond blaft nu eenmaal’, dát is een aorist. Want honden blaften honderd jaar geleden, duizend jaar geleden. 129
Page 124
Ze blaffen nu. En over honderd jaar blaffen honden nog. Dat is nu eenmaal een eigenschap van het dier. De scheppingsorde, zullen we maar zeggen. In feite zou u raar opkijken als uw hond plotseling zou beginnen te miauwen. Want dan zou uw hond een kat zijn. Toch? Die constatering dus, ‘de hond blaft’, dat is een aorist. En als ik zeg: ‘2 keer 2 is 4’, dan is dat ook een aorist. Waarom? Gisteren was 2 keer 2 geen 5. En morgen is 2 keer 2 geen 6. Want 2 keer 2 is 4. Dat is een feit. Als ik zeg: ‘Ik roep God aan’. Dan negeer ik de tijd. Want ik bedoel, dat ik Hem al jaren aanroep. Dat ik Hem nog steeds aanroep. En dat ik van plan ben om Hem ook in de toekomst aan te roepen. Dat wil zeggen: ik roep God aan en niet mijn voorouders. Zoals sommige stammen in Afrika of Nieuw Guinea dat doen. Snapt u? Ik benoem een feit. Ik laat het begrip ‘tijd’ helemaal buiten beschouwing. Dat is een ‘aorist’. Zullen we een aantal aoristen gaan bekijken? U heeft die waarschijnlijk nog nooit gezien. Daar gaat u vanavond dan kennis mee maken. We gaan eerst naar Johannes 3:16. Een van de bekendste verzen uit de bijbel. En ook een van de minst begrepen, als ik zo vrij mag zijn … Eerst de vertaling (van het NBG): 130 “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft …” Zoals u ziet, staan er in onze vertaling twee voltooide tijden. ‘Heeft gehad’ en ‘heeft gegeven’. Voltooide tijden hebben een dubbele bodem. Het spreekt van het verleden. Maar met de vraag: ‘Wanneer?’ De vraag zou dan moeten zijn: ‘Wanneer heeft God de wereld dan liefgehad?’ En dan is het antwoord natuurlijk: ‘Toen Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.’ Dat is dan opnieuw een voltooid tegenwoordige tijd. Dan rijst de vraag weer: ‘Wanneer heeft Hij zijn eniggeboren Zoon dan gegeven?’ Toen zijn Zoon in Bethlehem geboren werd? Of toen Hij aan het kruis stierf? Of, zoals sommige theologen zeggen: ‘van eeuwigheid af’? Allemaal heel knappe redeneringen. Maar als er een Bereeër langs komt, dan zegt deze: ‘Mag ik eerst even de Schriften nagaan, of deze dingen wel zo zijn?’ En wat zie je dan? Dat er in de grondtekst, in het Grieks, staat: ‘ēgapēsen’ (Hijheeft-lief) en ‘edōken’ (Hij-geeft), twee aoristen. Niet: ‘Hij heeft liefgehad’: ‘ēgapēken’. Maar een aorist: ‘ēgapēsen’: ‘Hij heeft lief’. Het woord ‘edōken’ is volgens de grammatici een irregulaire aorist (vanwege de k), maar nog steeds een aorist, dus: ‘Hij geeft’. Weet u, uw geloof is niet gebaseerd op gebeurtenissen uit het verleden. Uw geloof is gebaseerd op feiten. God zegt: ‘Ik heb de wereld lief’. Punt. En daarom geef ik mijn eniggeboren Zoon. Punt. Twee feiten. 131
Page 126
En, omdat u een onderdeel van die wereld bent, heeft God ook ú lief. Hij geeft zijn eniggeboren Zoon aan u. Dat is een feit. Net zo zeker als 2 keer 2 vier is. Mijn vrouw zegt wel eens tegen mij: ‘Ik gelóóf niet dat God bestaat, God bestáát gewoon. Net zo zeker als de zon opgaat.’ Voor haar is het gegeven, dat God bestaat, een aorist. Een feit. En een feit hoef je niet te bewijzen. Het is gewoon zo. Je hoeft niet te bewijzen dat God van je houdt. Want God houdt van je. Dat is een feit. En als je dat hoort, dan hoef je alleen maar te zeggen: ‘Ja, dat is zo.’ En dan ben je een kind van God. Sommige mensen doen heel moeilijk over hun geloof. Dan zeggen ze tegen mij: ‘Ik weet niet of ik dat wel geloven kan, hoor, dat God van mij houdt.’ Kijk, als ik tegen u zeg: ‘2 keer 2 is 4’, dan zegt u ook niet tegen mij: ‘Ja, ik weet niet, of ik dat wel geloven kan, hoor, dat 2 keer 2 vier is.’ Nee, u zegt: ‘Natuurlijk, 2 keer 2 is gewoon 4.’ Dus, als ik tegen u zeg: ‘God zegt in Johannes 3:16 – Ik heb je lief, en Ik geef je mijn Zoon.’ Dan noem ik u twee feiten. Dan is dat gewoon zo. Dan zegt u opgelucht: ‘Inderdaad.’ En als u: ‘inderdaad’ zegt, dan is dat hetzelfde als ‘amen’. Nou, dan bent u een kind van God. Zo simpel is het. Nog een tekst. Romeinen 8:30. 132 Ik geef eerst de tekst in het Grieks. We doen het rustig aan. Ik citeer, en kijk goed naar de Griekse woordvormen. “hous de proōrisen toutous kai ekalesen kai hous ekalesen toutous kai edikaiōsen hous de edikaiōsen toutous kai edoxasen” Daar staat, volgens het NBG: ‘… en die Hij tevoren bestemd heeft (proōrisen) dezen heeft Hij ook geroepen (ekalesen) en die Hij geroepen heeft (ekalesen) dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd (edikaiōsen) en die Hij gerechtvaardigd heeft (edikaiōsen) dezen heeft Hij ook verheerlijkt (edoxasen).’ Maar dat staat er dus niet. Dat wil ik even nadrukkelijk zeggen. Want stel, dat dit er zou staan, dan is het onzin. Vrome onzin. Maar: onzin. Waarom? Alleen al dat laatste woord: ‘edoxasen’. Volgens het NBG: ‘dezen heeft Hij ook verheerlijkt.’ Zijn wij al verheerlijkt? Nee, wij zijn nog niet verheerlijkt. Kan niet. Ik zal u vertellen, waarom dit niet kan. Alsof God ons al verheerlijkt zou hebben. Paulus zegt in 1 Korintiërs 15: “… hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is?” En in 2 Timoteüs 2:18: “… die uit het spoor der waarheid geraakt zijn met hun bewering, dat de opstanding reeds heeft plaatsgehad, waardoor zij het geloof van sommigen afbreken.” 133
Page 128
Ja? Daar gaat Paulus enorm op door. Hij maakt zich daar erg kwaad over. Als je dus zegt dat de verheerlijking al heeft plaatsgehad, dan dwaal je. Want de opstanding brengt, volgens 1 Tessalonicenzen 4:15-17 en Filippenzen 3:20-21, de verheerlijking. Heeft de opstanding al plaatsgevonden? Nee. Nou, dan heeft de verheerlijking ook nog niet plaatsgevonden. ‘Heeft verheerlijkt’ kan gewoon niet. Dat ‘heeft verheerlijkt’ is voltooide tijd. In onze vertaling van het NBG. En in de Statenvertaling. En in alle andere vertalingen in de wereld. Ze hebben allemaal: ‘heeft verheerlijkt.’ Waarom hebben die vertalers dat gedaan? Daar kan ik een heel lang verhaal over houden, maar ik ga u zeggen wat er wèl moet staan. Dat is veel interessanter. Weet u wat er staat? “… die Hij voorbestemt (aorist), dezen roept Hij (aorist) en die Hij roept (aorist), dezen rechtvaardigt Hij (aorist) en die Hij rechtvaardigt (aorist), die verheerlijkt Hij (aorist).” Ik zal u zeggen, hier hoef je niets aan uit te leggen. Als je gewoon zegt, wat er staat, dan vallen alle problemen weg. Want die Hij voorbestemt, ja, die roept Hij ook. En die Hij roept, die rechtvaardigt Hij ook. En die Hij rechtvaardigt, die verheerlijkt Hij ook. Dus: God bestemt tevoren: een aorist, een feit. En die God voorbestemt, die roept Hij: een aorist, een feit. 134 En die God roept, die rechtvaardigt Hij: een aorist, een feit. En die God rechtvaardigt, die verheerlijkt Hij: een aorist, een feit. God spreekt niet over handelingen in het verleden. God spreekt over feiten. Ik ken broeders die er tegenop zien om later voor God te verschijnen. Waarom? Ze schamen zich. Ze zeggen: ‘Ja, mijn leven is zo’n puinhoop geweest, ik durf niet voor God te komen.’ Die broeders begrijpen Romeinen 8:30 niet. Het is hun nooit goed uitgelegd. Want, als u straks, zoals Romeinen 8:29-34 aangeeft, gelijkvormig aan het beeld van Zijn Zoon voor Hem verschijnt, dan roept God tegen de hemelingen: ‘Kijk, daar heb je een rechtvaardige.’ En waarom zegt Hij dat? God rechtvaardigt u. En weet u wat dat betekent als Hij u rechtvaardigt? Dan verklaart Hij u rechtvaardig. Ten overstaan van iedereen verklaart Hij u rechtvaardig. En dan kunt u misschien wel van uzelf vinden dat u niet rechtvaardig bent, maar wie durft Gods uitverkorenen te beschuldigen? Als God zegt dat u rechtvaardig bent, wie zal u veroordelen? En weet u wat er nog meer gebeurt? Broeder Paulus spreekt daarover. Dan komt de Heer Jezus en die geeft u, volgens 2 Timoteüs 4:8, de lauwerkrans van de rechtvaardigheid. En dan kijken de hemelingen ademloos toe. En dan zegt God tegen de hemelingen: ‘Kijk, dat is nou écht een rechtvaardige.’ God verheerlijkt u. Hij geeft u eer. 135
Page 130
Ik zal u nog wat zeggen. Ik heb dit al heel vaak tegen broeders gezegd. Een van de redenen waarom wij een opstandingslichaam krijgen, is dat God u gaat verheerlijken. En die heerlijkheid is zó groot, dat ons gewone lichaam het niet zou kunnen verdragen. En daarom hebt u een opstandingslichaam nodig. Want God verheerlijkt u. En als u dat weet, waarom bent u dan bang? Mijn dochter Annelies heeft op de laboratoriumschool gezeten. Het vak scheikunde had haar altijd mateloos gefascineerd. Al vanaf de middelbare school. Want wat is het fascinerende van scheikunde? De essentie van scheikunde is dat je een stof toevoegt aan een andere stof. En dan krijg je een kettingreactie. De moleculen van de ene stof binden zich aan de moleculen van de andere stof. En dan krijg je een onherroepelijk proces. Als je natrium (Na) bij chloor (Cl) voegt, krijg je onherroepelijk NaCl. Dat was duizend jaar geleden al zo. En dat is nu nog zo. Dat is de scheppingsorde. Als je die twee stoffen bij elkaar voegt, dan krijg je een onzichtbare (en een zichtbare) kettingreactie. En weet u wat u hier in Romeinen 8:30 ziet? Dit is een kettingreactie. Een Goddelijke kettingreactie. Want God zegt: ‘Ik roep jou. En als ik je roep, dan rechtvaardig ik jou en dan verheerlijk ik jou.’ Een onherroepelijke kettingreactie. En dan zegt u: ‘Ja, daar ben ik niet zo zeker van, broeder, wat je daar zegt.’ Nou, God zegt het. En als God het zegt, dan kun je er zeker van zijn, hoor. 136 Dat kan ik u wel vertellen. En dan zegt u: ‘Ja, maar het begint eigenlijk met het voorbestemmen. Als God je voorbestemt... Hoe weet ik nou, of ik voorbestemd ben?’ Dat is de grote vraag van onze broeders in de orthodoxe kerken: ‘Ben ik uitverkoren? Ben ik voorbestemd?’ Het antwoord op die vraag is kinderlijk eenvoudig. Dat staat in Romeinen 8:30. Hoe weet je dat je tevoren bestemd bent? Hoe weet je dat je uitverkoren bent? Nou, als Hij je roept. Want er staat: ‘Wie Hij tevoren bestemt, die roept Hij.’ Dus, als Hij je roept, ben je tevoren bestemd. Dat kan niet anders. Dat staat er. En dan zegt u: ‘Ja, maar hoe weet je nou of je geroepen bent?’ Het antwoord is zo eenvoudig, dat het bijna komisch is. Want hoe weet je of God je roept? Kijk, toen je vroeger klein was, speelde je met je broertjes en zusjes op straat. En dan riep je moeder om half zes: ‘Binnen komen!’ En bleef je dan, als enige, op straat zitten, terwijl je broertjes en zusjes naar binnen gingen, omdat je niet zeker wist of je moeder je wel geroepen had? Dat je niet zeker wist of het wel de stem van je moeder was? Natuurlijk niet. Je kent toch de stem van je moeder. Of niet? Nou, en die roept jou. Zelfs een zebra-veulen weet uit duizenden zebra’s het strepenpatroon van zijn moeder te onderscheiden. En jij weet niet of je moeder je roept?! Belachelijk, natuurlijk. Natuurlijk riep je moeder je. Samen met je broertjes en zusjes. Zo is het met God ook. 137
Page 132
God zegt tegen u in Johannes 3:16 ‘Ik heb jou lief en Ik geef je Mijn eniggeboren Zoon.’ En u hebt natuurlijk ‘Amen’ gezegd. Want u wist dat het God was, die dat tegen u zei. Nou, en als u weet dat het God is, dan heeft Hij u toch geroepen? Of niet? Hoe kunt u Hem dan niet horen als Hij u roept? Snapt u dat? Ik hoop dat u het snapt. Als u Hem hoort, nou, dan roept Hij u. Het is kinderlijk eenvoudig. Want als Hij u roept, dan hoort u Hem. En als u Hem hoort, dan roept Hij u. Begrijpt u? Mensen doen heel moeilijk over ‘geroepen worden’. Maar als Hij u roept, dan hoor je Hem. En als je Hem hoort, dan roept Hij jou. En als Hij je roept, dan begint onherroepelijk de kettingreactie. Onherroepelijk. Want u doet het niet, hoor. Want Hij roept u. En Hij rechtvaardigt u. En Hij verheerlijkt u. Wat doet u er aan? Helemaal niks. Dat noem je nou genade. Wij spreken altijd over genade. Maar dàt is nou genade. Want je hoeft niets te doen. Je hoeft alleen maar te zeggen: ‘Hé, Hij roept mij.’ Ja, Hij roept u. En als Hij u roept, dan rechtvaardigt Hij u en verheerlijkt Hij u. Zo simpel. De werkwoorden in Romeinen 8:30 zijn aoristen. En in Johannes 3:16 ook. 138 Onze vertalers hebben op honderden plaatsen de aorist vervangen door de onvoltooid verleden tijd of door de voltooid tegenwoordige tijd. En ik kan u zeggen, wanneer u ooit in de Schriften de aorist ontdekt, dat u dan een heel andere bijbel krijgt. Voor de pauze heb ik u verteld dat ik naar Amerika ging. Ik zocht een broeder op in Amerika, wegens een copyrightkwestie. Ik had die broeder nog nooit ontmoet. Ik had hem nog nooit gesproken. Ik had hem nog nooit geschreven. Ik had alleen zijn vermoedelijke adres. En toen ging ik naar Amerika. En ik logeerde daar bij een andere broeder, zo’n duizend kilometer verderop. En die broeder belde op naar die broeder van het copyright, om te zeggen dat ik eraan kwam. Ik huurde een auto en ik reed duizend kilometer naar hem toe. En daar hadden we ons eerste contact, op het erf van zijn huis, ergens in een verlaten landstreek. Ik hoorde in de verte de coyotes huilen. En het geratel van ratelslangen in het lange gras. Hoe dan ook, we stonden op het grind. Ik stelde mij voor en hij stelde zich voor. Ik vertelde waarvoor ik kwam. En hij bekeek mij argwanend. Wat ik in zijn plaats ook gedaan zou hebben. Want mijn broeder wordt voortdurend lastig gevallen door lieden, die iets van hem of van zijn organisatie willen hebben. En toen wij elkaar zo’n tien minuten besnuffeld hadden, begon hij opeens te stralen. En hij zei tegen mij: ‘Broeder, ken jij Johannes 3:36?’ Ik zei: ‘Natuurlijk … natuurlijk …’ “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” 139
Page 134
Die broeder stond bijna te dansen van vreugde. Hij zei: ‘Broeder, weet je, dat “blijft op hem”, dat staat niet in de aorist, nee, dat staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd.’ En toen zei hij: ‘Geweldig, hè?’ Op het grind liet hij mij zien vanuit mijn eigen geknipte en geplakte bijbel, dat er niet stond in Johannes 3:36 emeinen (een aorist), maar menei (een onvoltooid tegenwoordige tijd). En dat ‘menei’ is een momentopname. Dat wil zeggen: die toorn rustte niet op hem in het verleden en zal ook niet in de toekomst op hem rusten, maar het is een voortdurende handeling in het heden. Nu zegt u misschien: ‘Nou, dat kan je wel zeggen, broeder, maar …’ Broeders, als u een beetje de Schriften kent, dan weet u dat Gods toorn nooit heel lang duurt. Om maar één vers te noemen: Psalm 30:6. Daar staat: “… een ogenblik duurt zijn toorn, een leven lang zijn welbehagen …” Weet u wat een ogenblik is? Een vingerknip. En weet u hoeveel vingerknippen ‘een leven lang’ is? Dat ga ik niet voor u uitrekenen. Miljarden vingerknippen, minstens … Dus Gods welbehagen is miljarden keer langduriger dan zijn toorn. Kijk, die broeder in Amerika heeft Gods Woord hartstochtelijk lief. Hij verblijdde zich over Gods Woord als iemand die een rijke buit vindt. Hij had mij nog maar nauwelijks ontmoet. We kenden elkaar helemaal niet. Maar hij kon zijn mond niet houden over Johannes 3:36. Hij zat zo vol van de Schriften, dat zijn lippen het wel móesten zeggen. Gods Woord stroomde als levend water uit zijn binnenste. Ik kom nog even terug op Johannes 3:16. 140 Onze bijbelvertalingen zeggen: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad.” Daar kun je hele discussies over voeren. Vooral theologische discussies. Ik heb pas een paar voorbeelden gehoord. Eén van mijn broeders liet mij een internet-forum zien waar christenen breeduit hun filosofieën spuien. Er werd een grote hoeveelheid vrome onzin over God gezegd. Ik moest mijn heilige verontwaardiging flink in toom houden. Anders had ik een zweep gemaakt. En een flinke schoonmaak gehouden in dat rovershol. Kijk, want als je zegt: ‘heeft liefgehad’, dan is dat voltooide tijd. Dat zou betekenen dat God de wereld dus nú niet meer lief heeft. Ja, vroeger wel. Maar nu niet meer. Het is voltooid. Verleden. Nou, dan krijg je rare dingen, hoor. Dan gaan mensen zeggen: ‘Ja, de wereld ligt in de boze en daarom kan God de wereld niet liefhebben.’ Nou, dank je de koekoek. In zo’n wereld zou ik niet willen leven. En dan hoor je andere mensen instemmen en zeggen: ‘Ja, God heeft de wereld helemaal niet lief. Kijk maar eens naar de puinhoop in deze wereld.’ En binnen no-time krijg je een groot kippenhok met onverstandig kakelende mensen. Kijk, God heeft de wereld wèl lief. Want er staat in het Grieks ‘ēgapēsen’. En dat betekent: ‘God heeft de wereld lief ’. Want: “alzo lief hééft God de wereld ...” Er is ook een kinderversje. En dat luidt: “Want alzo lief heeft God de wereld …” Keurig aoristisch vertaald. 141
Page 136
De volwassenen hebben van Johannes 3:16 een puinhoop gemaakt. Maar dat kinderversje spreekt de waarheid. Kijk, en daarom staat er in Matteüs 21: “Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid …” We gaan verder … Johannes 15:9 is een heel interessante tekst: ‘Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad …’ In de Griekse grondtekst staat hier: “kathōs ēgapēsen me ho patēr kagō ēgapēsa humas” “kathōs ēgapēsen me ho patēr” betekent letterlijk: “zoals heeft lief Mij de Vader”. God heeft op een aoristische manier lief (‘ēgapēsen’). God heeft lief. Onbepaald. Zonder grenzen. Die aorist is een garantie. Een absolute garantie. En daarom vertelde ik u voor de pauze enkele gebeurtenissen uit mijn leven. Want die gebeurtenissen zijn een illustratie van dat het zo is. Dit is buitengewoon belangrijk. Want het is niet zo dat ‘God je heeft liefgehad’. Voltooide tijd. Verleden tijd. Maar nu niet meer … Nee, Hij hééft je lief. Een feit. Er staat dus niet: ‘Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad …’ Zoals de NBG hier zegt. En ook op vele, vele andere plaatsen. Maar de Vader ‘heeft lief’. Natuurlijk. 142 Hij kan niet anders. God heeft alleen maar lief op die manier. Zo is Hij. Nu kijken we naar het tweede deel van Johannes 15:9. Daar staat: “Zoals de Vader Mij liefheeft (aorist), zo heb Ik ook júllie lief (aorist) …” Er staat dus niet: ‘Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad ’. En dan zegt onze Heer Jezus in de tweede helft van deze zin: “zo heb ook Ik júllie lief ”. En wat zie je dan? Dat de Heer Jezus op dezelfde manier liefheeft als de Vader. Ziet u dat? Zoals God de wereld onbepaald liefheeft. Zoals de Vader de Zoon onbepaald liefheeft. Zo heeft de Heer Jezus ons onbepaald lief. Hetzelfde karakter als zijn Vader, hè? 1 Johannes 4:19. Hier staat in onze NBG-vertaling (en Statenvertaling): ‘Wij hebben lief, omdat Hij (dat is: God) ons eerst heeft liefgehad.’ Dit is een vers, die veel mensen thuis op een wandtegeltje hebben hangen. Toch? Mooi, hè? Absoluut niet. Het is een vreselijke uitspraak, die ik niet voor mijn rekening zou willen nemen. Want het is gewoon niet waar. Wij hebben God helemaal niet lief. Maar dat staat er ook niet. Er staat: “hēmeis agapōmen auton hoti autos prōtos ēgapēsen hēmas” 143
Page 138
Dat ‘agapōmen’, ‘wij hebben lief’(NBG), is helemaal geen onbepaalde tijd. Het is een onvoltooid tegenwoordige tijd. Maar God, natúúrlijk, God heeft ons onbepaald lief. Daarom staat er ook: “hoti autos prōtos ēgapēsen hēmas”. Dat Hij eerst óns liefheeft. Aorist. Natuurlijk. Herken je nu Gods karakter? Wie Hij is? Denk nu even rustig na. Als u, met het NBG, zegt, dat u God liefhebt, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad, dan is dat niet waar. Want wij hebben Hem niet lief. Wij zijn bézig met Hem lief te hebben. Ik zeg wel eens, gekscherend: ‘Als ik mijn teen stoot, dan ben ik al weer vergeten dat ik God liefheb. Of als ik met een hamer op mijn duim sla …’ Maar God heeft onbepaald lief. ‘agapōmen’, ‘wij zijn aan het liefhebben’, is onvoltooid tegenwoordige tijd. Dat betekent gewoon: een punt des tijds. Ingeklemd tussen het verleden (mijn vorige zin) en de toekomende tijd (mijn volgende zin). Ik ben bezig om God lief te hebben. Zo lang het duurt … Wij kunnen alleen bezig zijn met God lief te hebben, als God het in ons hart legt. Maar God heeft onbepaald lief. De vertaling van het NBG geeft de betekenis van de zin dus precies andersom. Het moet luiden: “Wij zijn bezig met Hem lief te hebben (of dat ons lukt, weten we niet), omdat Hij ons eerst liefheeft.” En dat klinkt ons natuurlijk vreemd in de oren. “… omdat Hij ons eerst liefheeft.” Maar of dit vreemd klinkt, dat kan mij niet schelen. 144 Het gaat er niet om, of ik iets vreemd vind klinken. Het gaat er om, wat er staat. Daar staat dat God ons onbepaald liefheeft. En dat wij daarom in staat zijn, om Hem een klein beetje lief te hebben. Misschien bent u het niet eens met die laatste opmerking van mij. Misschien vindt u wel dat u God heel erg lief hebt. Maar let op dat u zich niet op de borst gaat lopen slaan. Want Gods Woord is heel scherp. Want Johannes 3:19 zegt in de Herziene Statenvertaling: ‘… en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht …’ Maar dan kijken we in de Griekse grondtekst en dan zien we het woord: ‘ēgapēsan’. “kai ēgapēsan hoi anthropoi mallon to skotos ē to phōs” Hé, ‘ēgapēsan’ is toch een aorist? Ja. Dat vertaal je toch met: ‘hebben lief’? Ja. Houd dit even vast. Dus de vertaling van de HSV is fout. Want er staat niet: ‘en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht’. Voltooide tijd. Ja, vroeger hadden de mensen de duisternis meer lief dan het licht. Dus gelukkig nu niet meer. Had je gedacht. Er staat: “… de mensen hebben de duisternis meer lief dan het licht …” Onbepaalde tijd. Net zoals Gods liefde onbepaald is. Gods liefde is een feit. Zo heeft de mens de duisternis meer lief dan het licht. Dat is ook een feit. 145
Page 140
Want ‘ēgapēsan’ is een aorist. Misschien vindt u dit geen prettige tekst. En de conclusie nog minder. Maar het is Gods waardeoordeel over ons. God is messcherp. Hij zegt: ‘Het is een feit dat de mensen de duisternis meer liefhebben dan het licht.’ Scherp, hè, Gods Woord. En nou moet u verschrikkelijk goed oppassen. Ik waarschuw u. Dat moet ik doen. Anders gaat u later tegen mij zeggen: ‘Je had me moeten waarschuwen.’ Wat is mijn waarschuwing? Je moet altijd heel voorzichtig zijn met Gods Woord. En je moet God niet tegenspreken. Ga nou niet zeggen: ‘Het staat er wel zo, maar zo erg is het nou ook weer niet. De duisternis meer liefhebben dan het licht, als een feit. Absurd.’ Dat zou ik niet zeggen, als ik u was. Want God waakt over zijn Woord. En als u God tegenspreekt, dan laat Hij u zien, dat Hij gelijk heeft en u niet. Dat kan heel erg pijnlijk voor u zijn. Ik spreek uit ervaring. Hoe is dus de situatie? Alles wat God doet, doet Hij in de aorist. Hij heeft ons lief, Hij roept ons, Hij rechtvaardigt ons … Onbepaald. Verleden, heden en toekomst. Maar de mens? De mens doet ook sommige dingen in de onbepaalde tijd. Maar alleen de verkeerde dingen. Geen goede dingen. Goede dingen kan de mens niet. 146 Wij kunnen God niet eens liefhebben. Wel in de onvoltooid tegenwoordige tijd, natuurlijk. Maar de duisternis liefhebben, in de aorist, dat betekent dat het hart van de mens zó is. Zijn karakter, zijn dispositie, zal ik maar zeggen. Nu zijn er mensen, die hier niet blij van worden. Ze zeggen dan tegen mij: ‘Ik vind het niet zo leuk, wat jij vertelt. Het is ook gewoon niet waar.’ Mag je zeggen van mij, hoor. Daar lig ik geen seconde wakker van. Maar dan zeg ik u nogmaals: ‘Dan begeeft u zich op gevaarlijk terrein.’ Wanneer u God tegenspreekt. In Romeinen 9 staat: “Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken?” Als God zegt: ‘Jij bent niet bekwaam tot enig goed.’ Dan moet u niet zeggen: ‘Ja, hoor, ik kan het best.’ Dan ga je onherroepelijk op je snufferd. Echt waar. God accepteert niet dat u tegenspreekt. Hij zegt dan tegen u: ‘Ik zeg, dat de mens alleen maar onbepaald kwaad doet. En geen goed.’ En dan zegt u: ‘Nee, hoor, dat is niet waar.’ Nou, gegarandeerd, dat Hij u op uw snufferd laat gaan. Want God laat niet met zich spotten. God zegt in Romeinen 3: “er is niemand die doet wat goed is, zelfs niet één.” Heel veel mensen hebben een totaal verkeerd beeld van zichzelf. Zij kunnen zich niet voorstellen dat het zó slecht met hen gesteld is. De Heer zei een keer tegen een aantal godsdienstige leiders: ‘Jullie dwalen, omdat jullie de Schriften niet kennen.’ En Hij zei keer op keer: ‘Hebben jullie niet gelezen …?’ Nou, lees maar eens Romeinen 7:18. “Want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont.” 147
Page 142
Dat is duidelijke taal, toch? En dan heb je toch nog mensen die zeggen: ‘Nou, dat valt wel mee. ik kan toch wel iets goeds doen?’ Reken maar, dat God je laat zien dat Hij gelijk heeft. Want er zit echt geen goed in mij. Als je verstandig bent, dan zeg je tegen God: ‘Heer, U hebt gelijk, er is in mij geen goed.’ Dan luister je naar Hem. Dan spreek je Hem niet tegen. Weet je, dát laat ook zien dat Hij in jou aan het werk is. Ik wil dit punt eigenlijk niet zo benadrukken. Maar omdat mensen de neiging hebben om eigenwijs te zijn, nog eentje. 1 Johannes 4:10 – ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad …’ “en toutō estin hē agapē ouch hoti hēmeis ēgapēsamen ton theon all hoti autos ēgapēsen hēmas” Ik zal meteen maar de juiste vertaling geven. Er staat: “… en hierin is de liefde niet (ouch = de absolute ontkenning) dat wij God liefhebben (aorist) maar dat Hij ons liefheeft (aorist) …” Zou u nu nog durven zeggen, dat wij God liefhebben in de aorist? God zegt: ‘Jullie hebben Mij absoluut niet lief (in de aorist!).’ Nou, probeer dan nog maar te zeggen: ‘Ik ben het er niet mee eens.’ Wees toch verstandig. Zeg gewoon tegen God: ‘Heer, U hebt volkómen gelijk.’ 148 Weet u, God laat u er niet mee wegkomen, hoor. Dat is óók liefde. Want als u op uzelf vertrouwt, dan komt u bedrogen uit. Daarom. Wij gaan naar Paulus. In Efeziërs 5:25 schrijft hij: “hoi andres agapate tas gunaikas heautōn kathōs kai ho christos ēgapēsen tēn ekklēsian” Gelijk maar weer naar de juiste vertaling, de NBG-vertaling zet je toch alleen maar op het verkeerde been. U voelt hem misschien al aankomen. ‘oi andres’ is ‘de mannen’ ‘tas gunaikas heautōn’ is ‘de eigen vrouwen’ En wat is dan ‘agapate’? ‘Bezig zijn met lief te hebben.’ Onvoltooid tegenwoordige tijd. En dan Christus. Moet je horen. “… zoals ook Christus de ekklesia (de gemeente) LIEFHEEFT (aorist) …” Moet je kijken wat er in de NBG staat. Daar staat: ‘Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad …’ Van die vertaling ga je bijna huilen. Het NBG zegt: ‘evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad …’ Dat is gewoon pure onzin. ‘Heeft liefgehad’: voltooide tijd. Dan zou Christus de gemeente nú niet meer liefhebben. Vroeger wel. Maar nu niet meer … Maar Christus heeft het karakter van God. Christus hééft de gemeente lief. Onbepaald. 149
Page 144
Toen. Nu. En in de toekomst ook. Maar wij niet. Wij moeten reuze ons best doen om onze vrouwen lief te hebben. In de tegenwoordige tijd ... Nou, nou, dat is weinig complimenteus voor ons, hoor. Ja, maar dat zeg ik niet. God zegt het. Dat liefhebben van onze vrouwen valt nog helemaal niet mee, blijkbaar … En daar komt nog iets bij. Er wordt een balans gemaakt. Moet u goed luisteren, hè. Wij maken een balans op. Wij zeggen (met de NBG-vertaling): ‘Wij moeten onze vrouwen liefhebben, zoals Christus de gemeente heeft liefgehad.’ Maar er is helemaal geen balans. Want Christus heeft op een veel hoger niveau lief, dan de man de vrouw. Snapt u dat? De liefde van Christus is onbepaalde liefde. En onze liefde is daar maar een flauw aftrekseltje van. Onbepaalde liefde kunnen wij helemaal niet opbrengen. Je ziet heel vaak dat mensen redeneren vanuit een bijbelvertaling. En dat ze dan hier – in het liefhebben – een balans zien. En dan gaan ze zichzelf een onmogelijke opgave opleggen. Daarom is het zo belangrijk om naar Paulus te luisteren. Paulus maakt een groot verschil tussen Christus en ons. En terecht. Zullen we het voorgaande nog even nalopen? 150 Ik heb gezegd dat de aorist de kenmerken heeft van de verleden tijd, het heden en de toekomende tijd. De aorist verandert dus de handeling in een feit. Omdat het onbepaald is. Efeziërs 1 – de begenadiging in de Geliefde. Dat is geen voltooide tijd. Maar, gelukkig, in het Grieks, is het onbepaalde tijd. Er is helemaal geen tijd. Het is tijdloos. En als je het zo gaat lezen, dan klinkt het veel logischer. “Waarmee Hij ons begenadigt in de Geliefde”. Heerlijk. In de pauze hoorde ik een broeder zeggen: ‘Die aorist is echt een volledige verborgenheid.’ Ja, zelfs een continue verborgenheid. Geen verkeerde opmerking van die broeder. Is de aorist niet heerlijk? Dat God ons onbepaald liefheeft. Er is een gezegde in Amerika: ‘Right or wrong, it is my country.’ God zegt tegen u: ‘Right or wrong, you are my child.’ Snapt u? Of u nou verkeerd doet, of goed doet, u bent Zijn kind. En die garantie heeft u, omdat God u begenadigt in de Geliefde. Niet ‘heeft begenadigd’. Want als je dan iets verkeerd hebt gedaan, vindt God jou niet leuk meer. Dan zal Hij zeker tegen je zeggen: ‘Nou ben je niet meer begenadigd, hoor.’ Angstig is dat, angstig. Als je zegt: ‘Hij heeft mij begenadigd’, dan moet ik heel erg mijn best doen, anders begenadigt Hij mij niet meer. Nee, hoor. God zegt: ‘Ik begenadig je in de Geliefde.’ Gisteren, vandaag en morgen! Kijken we nog even in Efeziërs 1:7-8. 151
Page 146
Daar staat een bijzondere uitdrukking. “kata ton plouton tēs charitos autou hēs eperisseusen eis hēmas” In de NBG-vertaling staat: ‘… naar de rijkdom zijner genade, welke Hij ons overvloedig heeft bewezen …’ U begrijpt natuurlijk al meteen dat ‘overvloedig bewezen heeft’ een aorist moet zijn: ‘eperisseusen’ ‘overvloedig bewijst’. ‘Overvloedig bewijzen’ heeft in het Grieks eigenlijk de kracht van verkwisten. Letterlijk: “… naar de rijkdom van zijn genade, die Hij verkwist tot in ons …” Hoort u dat? God verkwist de rijkdom van zijn genade tot in ons. Wat is verkwisten? Als je zegt: ‘Ik heb toch genoeg. Het kan niet op. Verkwisten maar. Hop …’ God geeft genade als een verkwisting. Hebt u daar wel eens over nagedacht? Niet zo pietepeuterig. Niet zo van: ‘Vooruit, hier heb je een beetje genade. En dan geef ik die andere broeder ook een klein beetje genade.’ Nee, God verkwist het. Het gaat met scheppen de deur uit. Wat zeg ik, wagonladingen …! Dus elke dag ben ik weer benieuwd wat voor genade Hij nu weer aan mij gaat verkwisten. Ja? Ja, want je kan rustig opstaan en tegen God zeggen: ‘Nou, Heer, verkwisten maar die genade van U. Want dat is uw belofte.’ En dat doet Hij ook. Hé, ik ben op schema, heerlijk … Als ik dan toch wat tijd over heb, wil ik u graag nog een geschiedenis vertellen. Dat hebt u wel verdiend na al die theorie. En ik vertel die geschiedenis aan u om Gods hart te laten zien. 152 Hoe warm Gods hart klopt. En hoe Hij aoristisch met de mens bezig is. Die geschiedenis begint met de zonen van Noach. Sem, Cham en Jafeth. Wie er het slechtste van afkomt, dat is Cham. En wie daar weer het slechtste van afkomt, is Kanaän. Nou ja, het slechtste … Want eigenlijk gaat het ook helemaal niet goed met Kush. De nakomelingen van Kush zijn het Afrikaanse continent opgegaan. Nou, daar hoef je niet blij van te worden, hoor. Want het is er wel mooi. Maar arm. En veel geestelijke duisternis. En dan moet je je voorstellen: ongeveer 4500 jaar later, circa 150 generaties later, ligt er een vrouw in één van die Afrikaanse landen daar. In Nigeria, geloof ik, of Zambia, dat weet ik niet meer. En die vrouw heeft aids. En iedereen heeft die vrouw opgegeven. Eerst is ze door de schande heen gegaan, dat ze is uitgespuugd door de gemeenschap, waar ze voorheen in verbleef. En nu ligt ze daar op een bed, bijna dood. En ik wil u in gedachten brengen, dat ieder mens een plaats heeft in Gods bedoeling. Dat wil zeggen: u kunt misschien van uzelf denken, dat u helemaal niet belangrijk bent in Gods plan. Maar dat maakt ú niet uit, Gód maakt dat uit. Nou, en wat u minimaal in uw leven doet, tenminste, de meesten van ons, is uw genen doorgeven. Ja? Dus je moet je voorstellen: Cham, één van de zonen van Noach, die in Genesis 9:25 door zijn vader wordt vervloekt, heeft een zoon, Kush, die naar het weidse Afrikaanse continent gaat. 153
Page 148
En 150 generaties van Kush hebben ’s nachts buiten op hun rug gelegen en naar het immense sterren-firmament gekeken. Want die kun je heel goed in Afrika zien, die sterrenhemel. Eén van de voordelen van een ongeciviliseerd gebied. En zij kwamen tot de conclusie, dat het aantal sterren zo groot was, dat zij de tel kwijt raakten. En ze vroegen zich af: ‘Waarom leef ik eigenlijk?’ Nou, dat wisten ze natuurlijk niet. En dan draaiden ze zich om. Ze gingen hun hut binnen. En ze gaven hun genen weer door. Je moet je dus voorstellen: 150 generaties later, ligt daar een vrouw in Afrika, met al die genen van al die generaties. Ze heeft aids, ze is opgegeven, ze ligt op sterven. En niemand wil haar hebben, behalve een kleine, christelijke missionarispost. Die mensen daar zeiden: ‘We hebben nog een bed voor je. Daar mag je liggen.’ Nou zit ik bij de televisie, een beetje te zappen. Zo vaak zit ik niet voor de beeldbuis. Meestal om een beetje voetbal te kijken. En het Journaal. Dat soort dingen. En dit keer kom ik per ongeluk op de Evangelische Omroep terecht. Meestal zap ik dan door. Maar dit keer niet. Iets trok mijn aandacht. Want ik zie, terwijl ik aan het zappen ben, een vrouw uit Amerika komen. En die vrouw kan helemaal niks. Nou, ja, niks … ze kan in een rolstoel zitten. Ze is, vanaf haar hals, helemaal verlamd. Ze heeft wel een knap gezicht. Dat doet het altijd goed in Amerika, een knap gezicht. 154 Ik herken haar. Het is Joni Eareckson Tada. Een bekende persoonlijkheid in evangelisch-christelijke kringen. Dat knappe gezicht is het enige wat Joni heeft. Nee, dat is niet helemaal waar – ze kan heel mooi met haar mond schilderen. En ze heeft een man, die haar verzorgt. Joni is door haar vertrouwen op God een geliefde verschijning. Ze heeft ook een mooi boek geschreven. En een LP met geestelijke liederen opgenomen. Kortom, zij is een ambassadeur van Christus. Nou, díe Joni komt naar Afrika. Vanwege een KLM-prijs. Voor het oplossen van een prijsvraag. En in dat kader gaat ze een bezoekje brengen aan Afrika. Ze heeft ook een extra rolstoel meegenomen. Die gaat ze cadeau geven aan iemand, die dat dringend nodig heeft. En op een gegeven moment komt Joni in die missionaris-post terecht. Gepland of niet gepland, wie zal het zeggen. Dat werd in die reportage niet vermeld. En ze brengen Joni bij die stervende vrouw. Een nakomelinge van Cham. Van Kush. 150 generaties later. En die vrouw ligt daar op het bed. En Joni gaat – in haar rolstoel – bij het bed zitten. En ik weet niet, of u zich deze situatie voor kunt stellen. Daarom ga ik proberen het u te schetsen. Deze vrouw met aids is een van de miljoenen, nee, miljarden van deze planeet. En wat is zij helemaal? Ongeletterd. 155
Page 150
Onwetend. Aids. Stervend. Waarschijnlijk te jong. Van iedereen verlaten. Ze is van Kush. Met genen van demonen-verering. En chromosomen van kippen-ingewanden-zieners. Maar God ziet niet aan wat voor ogen is. Want in 1 Samuël 16:7 staat dat God het hart aanziet. En ik stel me zo voor, dat die vrouw iets begrepen heeft van die missionaris-post. En dat ze in haar wanhoop tot God geroepen heeft. Dat ze heeft gezegd: ‘God, bestaat u eigenlijk wel?’ En ook: ‘Wie ben ik nou helemaal? Houdt u wel van mij?’ Of God van ons houdt … Ja, natuurlijk weten wij dat. Wij hebben Gods Woord. En sinds vanavond de aorist. God houdt van ons. Daar is geen twijfel over mogelijk. Echt niet. We weten het zeker, jòh. Maar die vrouw is de eenzaamste vrouw op de wereld. Nou moet je die absurde situatie even goed in ogenschouw nemen. Een beroemde persoonlijkheid, die heel Amerika, wat zeg ik: de hele wereld, afreist, om over haar geloof te spreken, krijgt een prijs, vanwege het winnen van een prijsvraag. Een KLM-prijs, van alle prijzen, die je in de wereld kunt winnen. En die beroemde persoonlijkheid gaat, uiteraard met de KLM, vanwege de prijsvraag en natuurlijk ook vanwege de freepublicity voor de luchtvaartmaatschappij, naar Afrika. En ze komt, of all places, in een of ander land in een obscuur plaatsje terecht. 156 En deze Amerikaanse vrouw wordt, verlamd, maar in al haar stralende, onberispelijke schoonheid, bij een stervende vrouw gebracht. En wat gebeurt er nou? Weet je, Joni kan helemaal niks. Ze kan niet eens tandenpoetsen. Alleen maar met de mond schilderen. Joni moet met alles geholpen worden. En dan pakt een van de begeleiders van Joni haar verlamde rechterarm. En ze legt Joni’s verlamde rechterhand op het hoofd van de vrouw op het bed. En dan zegent Joni de stervende vrouw. Als je dat ziet, dat God de moeite neemt, om Joni eerst verlamd te laten raken, door een ondoordachte duik in ondiep water. Allemaal toestanden. Zelfmoordneigingen. Jezelf accepteren. Beroemd worden. Prijzen winnen. Allemaal krankzinnige dingen. En dat God dan de moeite neemt om die Joni naar die vrouw te sturen. Want die vrouw heeft God nodig. En niemand weet dat. Maar God weet dat wel. Dus God stuurt Joni, die al twintig jaar, of zoiets, volstrekt hulpeloos is, die niet eens zelf haar armen op kan tillen. En die Amerikaanse vrouw zegent die Afrikaanse vrouw. Weet u wanneer die aids-patiënte doodging? Eén uur nadat Joni haar gezegend had. Als Joni vertraging had gehad, of even naar de wc had gemoeten, was die vrouw al dood geweest. 157
Page 152
Nou zeg ik u, als God zo’n timing hanteert, zo’n gigantische timing, dat het werkelijk mind-blowing is, dan laat Hij zijn hart zien aan die stervende vrouw. Want God ziet niet aan wat voor ogen is. God ziet het hart aan. Het hart van die vrouw had geschreeuwd: ‘God, bestaat u eigenlijk wel?’ Ja, zegt u, natuurlijk, God bestaat. Sterren, en dat soort dingen, kan niet anders, God bestaat. Bestaat God? Ja, natuurlijk, want er gebeuren allemaal gezegende dingen in mijn leven. Maar die vrouw, die heeft alleen maar narigheid gehad. 150 generaties afstand van Cham en Kush. En dan komt er een vrouw van de andere kant van de wereld. Omdat ze een absurde prijs gewonnen heeft. En die zegent haar. Vlak voor ze dood gaat. Wat een timing ... God heeft dat tot in de kleinste details geregeld. En dan zeg ik: ‘Zo’n God, heerlijk.’ Heerlijk, heerlijk. Wij hebben werkelijk een gewéldige, fantástische God! Amen! 158 9. Even stilstaan Ik had twintig jaar geleden eens een gesprek met een heel lieve broeder. Hij wist dat ik met het ISA-interlineair programma bezig was. Hij zei tegen mij, dat de Statenvertaling best wel een goede vertaling was. Ik zei tegen hem: ‘Helaas niet, broeder, er is geen één regel helemaal goed vertaald.’ Het gezicht van mijn lieve broeder betrok. Hij zei: ‘O.’ En toen klaarde zijn gezicht op. Hij zei: ‘Ik weet zeker dat één vers helemaal goed vertaald is.’ Ik zei: ‘O, ja?’ Hij zei: ‘Ja, het kortste vers in de bijbel: “Jezus weende.”’ Ik zei tegen hem: ‘Het spijt me broeder. Deze vertaling is niet juist. Er staat: “Jezus weent.”’ We gingen samen naar de betreffende passage. In Johannes 11:35. edakrusen ho iēsous hij-weent de Jezus Weet je wat ‘wenen’ is? Volgens Koenen’s Woordenboek van de Nederlandse Taal is ‘wenen’ iets wat kinderen niet doen. ‘Wenen’ is iets van volwassenen. ‘Wenen’ betekent: zo geëmotioneerd zijn, dat je je tranen niet kunt bedwingen. In het NBG en in de Statenvertaling wordt gezegd dat Jezus ‘weende’. Deze weergave wordt door deze vertalingen dus als verleden tijd beschouwd. 159
Page 154
Een levendige beschrijving van een situatie in het verleden. Geschiedenis. Maar dat staat er niet. Er staat: “Jezus weent.” Een zogeheten ‘aoristus’. Een feit. Een ontzagwekkend feit. De Koning der koningen, de Heer der heren, het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van elke schepping, in wie alle dingen geschapen zijn die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare dingen hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij autoriteiten, alles is door Hem en tot Hem geschapen … Die Jezus weent … En God zegt tegen ons: let op! Zien jullie dat? Mijn Zoon, Mijn Enige, Mijn Geliefde … weent … Hoe ontzagwekkend is dit feit. 160 10. Deinende schapen Ik zal een jaar of veertien geweest zijn, toen mijn moeder tijdens een tafelgesprek ons een gebeurtenis vertelde uit haar middelbare schooltijd. In 1938 zat zij op de Christelijke HBS in Apeldoorn. Die school werd geleid door een rector, die tevens Nederlands gaf aan de hoogste klassen. Deze rector had buitengewone retorische kwaliteiten. Hij bracht zijn leerlingen een grote liefde voor de Nederlandse taal bij. Mijn moeder adoreerde hem. Zo gebeurde het eens op een warme zomermiddag, dat deze rector een gedicht van een bekende Nederlandse dichter behandelde. En hij las op een gegeven moment, vanuit het leerboek, de volgende strofe voor: “en zij bewogen zich voort als deinende schapen …” Op dat moment raakte de rector in vervoering, rukte zijn bril van zijn hoofd en riep uit: ‘Kinderen, wat één taalgebruik van onze dichter … deinende schapen … Sluit jullie ogen en denkt aan de diep-paarse heide, onder de trillend-hete zon … en ziet voor jullie geestesoog de witwollen schapen, die van de heuvel afdalen …’ De leerlingen, en vooral mijn moeder, hingen aan de lippen van de rector. Bij het raam stak een jongen bedeesd zijn vinger op: ‘Meneer …’ De rector, helemaal in de roes van zijn eigen woorden, deed net of hij die vinger niet zag. ‘En, kinderen … op die purperen heide … in den zonnegloed … golft het wit van de deinende schapen, als schuimkoppen der diepdonkere zee …, waarmee onze Dichter …’ De jongen bij het raam bleef hardnekking zijn aandacht vragen: ‘Meneer …’ De klas werd nu afgeleid door deze verstoring van de les. Geïrriteerd gromde de rector: ‘En, jongeman, wat is er …’ 161
Page 156
De jongen had zijn vinger bij het leerboek. Hij zei: ‘Meneer, er staat niet ‘deinende schápen’, maar ‘deinende schépen …’ In de christelijke wereld worden talloze meningen verkondigd. Orthodoxe en liberale geloofsopvattingen. Rooms-Katholieke en protestantse opvattingen. Charismatische en evangelische geloofsopvattingen. Moderne en ouderwetse geloofsopvattingen. Oppervlakkige en diepzinnige geloofsopvattingen. Geloofsopvattingen, waar sommigen moeite mee hebben. En geloofsopvattingen, die iemand heel dierbaar kunnen zijn. Al die geloofsopvattingen worden door de verschillende kerkgenootschappen en hun leden hartstochtelijk verdedigd. Andersdenkenden worden te vuur en te zwaard bestreden. Wat moet je daar nu mee? Daarvoor bestaat eigenlijk een heel eenvoudige oplossing. Die vind je in Handelingen 17:10-11. “Maar de broeders zonden terstond in de nacht Paulus en Silas naar Berea, die, daar aangekomen, naar de synagoge der Joden gingen; en dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren.” Ik heb een broeder, die mij wel eens plaagt. Hij zegt dan tegen mij: ‘Jij hebt eigenlijk maar één boodschap … Handelingen 17 … de Bereeërs …’ En dan lachen we samen. Want het is waar. Ik heb maar één boodschap. Handelingen 17. De Bereeërs. Wat zijn dat: Bereeërs? Een Bereeër is (in mijn definitie) iemand die dagelijks de Schriften nagaat, of de dingen die in de christelijke wereld verkondigd worden, wel zo zijn … 162 Nou, dan hoor je dus op een gegeven moment een spreker een bepaalde geloofsopvatting verkondigen. Wat doe je dan? Gewoon, als een Bereeër, nagaan in de Schriften of deze dingen zo zijn. En als zo’n geloofsopvatting niet in de Schriften staat, als deze dingen dus niet zo zijn, dan leg je zo’n mening terzijde. Ook als zo’n mening al 2000 jaar oud is. Ook als zo’n geloofsopvatting algemeen door de christelijke kerk beleden wordt. Dat is dan jammer. Dan zeg je beleefd: ‘Nee, dank u.’ Want iemands mening is in geloofszaken absoluut niet ter zake doende. Het gaat uitsluitend om wat er geschreven staat. In de Schriften. Dat is het einde van alle tegenspraak. Het is mogelijk dat kerkgangers in vervoering raken over deinende schapen. Maar er staat: deinende schépen. Heel veel broeders denken dat Bereeër zijn een vrijblijvende zaak is. Nou, vergeet het maar. Ik zal je zeggen waarom. Het woord ‘engel’ is de Nederlandse vertaling voor het Griekse woord ‘aggelos’ [uitspraak: ‘angelos’]. ‘Engel’ is eigenlijk geen vertaling, maar een klanknabootsing. ‘Aggelos’ betekent eigenlijk ‘boodschapper’. Let nu op. Wanneer de bijbelvertalers denken dat het om een aardse boodschapper gaat, dan vertalen zij met ‘bode’ of ‘boodschapper’. En wanneer de vertalers denken dat het om een hemelse boodschapper gaat, dan vertalen zij met ‘engel’. De vertalers maken dus voor ons die keuzes. En daarom ontgaan ons een aantal zaken. 163
Page 158
Zo waarschuwt de bijbel ons voor de ‘satan’, letterlijke betekenis: de ‘tegenstander’. De satan doet zich voor als ‘een engel van het licht’. Of, met hetzelfde recht vertaald, als ‘een boodschapper van het licht’. De satan doet zich dus voor als een boodschapper van het licht. Maar hij is eigenlijk een boodschapper van de duisternis. Want hij vertelt onwaarheden over God. In de christelijke wereld heerst algemeen de gedachte, dat de satan vooral in de zelfkant van de samenleving te vinden is. Nou, vergeet het maar, volgens de Schriften manifesteert de satan zich vooral als een ‘boodschapper van het licht’. Waar kun je die boodschappers van het licht vinden? Wat denk je zelf? In de kerken, natuurlijk. Daar krioelt het van de boodschappers van het licht. Ik had eens een ontmoeting met een bekende voorganger. Deze voorganger vroeg aan mij: ‘Naar welke gemeente ga jij?’ Ik antwoordde hem dat ik op dat moment niet bij een bepaalde gemeente aangesloten was. Hij zei toen: ‘Dan moet je bij ons komen. Bij ons is het licht.’ Wanneer iemand zoiets tegen je zegt, dan moet er meteen een rood lampje bij je gaan branden. In de kerken worden over het algemeen grote onwaarheden verteld. Eén van die onwaarheden is het begrip ‘hel’. Met het woord ‘hel’ zijn miljoenen mensen door de eeuwen heen bang gemaakt. Vooral de Statenvertaling heeft in Nederland daar een grote rol in gespeeld. De Statenvertaling gebruikte, net als de King James Version in de Engelstalige wereld, het woord ‘hel’ voor de Griekse woorden ‘gehenna’, ‘hades’ en ‘tartaroo’. 164 Als je daar iets meer over wilt weten kun je bijvoorbeeld de Studiebijbel gebruiken. In iedere fatsoenlijke christelijke boekwinkel kun je die Studiebijbel aantreffen. Het Nieuwe Testament van de Studiebijbel is uitgegeven in 16 delen. In die Studiebijbel kun je vinden dat ‘gehenna’ de Griekse vertaling is van het Hebreeuwse woord: ‘dal van Hinnom’ (deel 11, bladzijde 533). Het dal van Hinnom is een geografische locatie, een dal ten zuiden van Jeruzalem. ‘Hades’ is volgens de Studiebijbel ‘de verblijfplaats van alle doden, niet alleen van de onrechtvaardigen’ (deel 4, bladzijde 459). ‘Tartaroo’ is ‘Tartarus’, volgens de Studiebijbel ‘in het Griekstalige Jodendom de plaats, waar gevallen engelen hun straf krijgen’ (deel 9, bladzijde 619). Je ziet het, je moet het een beetje bij elkaar sprokkelen, maar je kunt het antwoord op het begrip ‘hel’ vinden. De ‘hel’ bestaat niet in de Schriften. Alleen in de commentaren. En meestal staat er grote onzin in de commentaren. Ik heb een broeder, een Bereeër, die altijd zegt: ‘Het is verbazend hoeveel licht de Schrift werpt op de commentaren.’ Elke theoloog weet dat het woord ‘hel’ een achterhaalde zaak is. Het is eigenlijk te gek voor woorden, dat men desondanks krampachtig probeert deze kennis voor de gemiddelde kerkganger verborgen te houden. De bijbelvertalers hebben tenslotte openheid van zaken gegeven. In de Nieuwe Bijbelvertaling is het woord ‘Gehenna’ daarom in de plaats gekomen voor het woord ‘hel’. In de NBG-vertaling van 1952 was het woord ‘hel’ al verdwenen bij ‘hades’ en ‘tartaroo’. 165
Page 160
In de Nieuwe Bijbelvertaling komt het woord ‘hel’ niet meer voor. De ‘hel’ is er niet meer. En dan zie je het merkwaardige verschijnsel, dat het woord ‘hel’ weg is, maar het begrip, het concept ‘hel’ er nog steeds is. In 99 van de 100 kerken wordt er nog steeds gesproken over de hel. Maar nergens in de Schriften is er sprake van een ‘hel’. Dus wanneer er in een samenkomst iemand een boodschap brengt, waarin hij spreekt over de gevaren van de hel, dan kun je deze boodschap rustig naast je neerleggen. Want het is gewoon niet waar. Er is geen hel. Zo’n boodschapper spreekt over ‘deinende schapen’. Terwijl er staat: ‘deinende schépen’. Begrijp je nu, hoe belangrijk het is om een Bereeër te zijn? Wanneer ik ergens in een gemeente kom, en de voorganger begint te praten, dan weet ik binnen vijf minuten of ik wel of niet naar zijn boodschap moet luisteren. Zo’n voorganger spreekt bijvoorbeeld niet de woorden van de Schriften. Maar hij predikt theologische veronderstellingen. Woorden van menselijke wijsheid. Die in Gods ogen dwaasheid zijn. Die voorganger dénkt dat hij een boodschapper van het licht is. Maar dat is hij niet. Hij is een boodschapper van de duisternis. Want hij verkondigt onwaarheden over God. Die voorganger praat over ‘deinende schapen’. Maar ik weet dat het ‘deinende schépen’ zijn. De afgelopen twintig jaar heb ik maar één boodschap voor mijn broeders gehad: Handelingen 17, de Bereeërs. Ik roep al jaren: ‘Waar zijn de Bereeërs?’ Ik ken een zeer vooraanstaande broeder, die eens tegen mij gezegd heeft: ‘Wat de kerk nodig heeft, is een opwekking.’ 166 En toen zei ik tegen hem: ‘Nee, broeder, wat de kerk nodig heeft, zijn Bereeërs.’ Bereeërs zijn broeders, die hun vinger opsteken wanneer hun voorganger weer eens spreekt over ‘deinende schapen’. Broeders, die hun vinger bij de Schrift houden en tegen hun voorganger zeggen: ‘Broeder, er staat deinende schépen.’ 167
Page 162
11. Scherp door de bocht In de afgelopen week heb ik nagedacht over waarom u eigenlijk Grieks zou moeten leren. De motivatie, dus. Eerst bedacht ik om u enkele frappante voorbeelden te geven hoe verkeerd de NBG-bijbel-vertaling soms de Griekse grondtekst weergeeft. Deze vertaling is niet goed, die passage is fout … Maar dan zou de insteek voor de cursus nogal negatief zijn. Na twee dagen bedacht ik dat dit een te rationele benadering zou zijn. Toen bedacht ik dat ik u zou willen vertellen hoe blij je van de Griekse grondtekst wordt. De emotionele benadering, dus. Mijn vrouw kan u vertellen dat ik opeens mijn studeerkamer uit kan stormen en dan loop te roepen: ‘Het is niet de twééde naamval, maar de dérde …’ Of dat ik een week lang lyrisch ben over het feit dat er in een gegeven passage in het Grieks ‘en’ staat in plaats van ‘eis’. Ook over die benadering heb ik twee dagen nagedacht. En toen kreeg ik een bandje met een toespraak van mijn broeder de Bereeër. Het ging over Hebreeën 2:16. In onze NBG-vertaling staat daar: ‘Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham.’ In de Griekse grondtekst staat er: “ou gar dēpou aggelōn epilambanetai alla spermatos abraam epilambanetai” Concordant (consistent) vertaald staat er: “Want toch zeker niet het pakt de boodschappers vast, maar het pakt het zaad van Abraham vast.” 169 Het onderscheid tussen de NBG-vertaling en een concordante weergave is dus: ‘Hij ontfermt Zich’ – NBG-vertaling “het pakt vast” – concordante vertaling ‘(zich) ontfermen’ is in het Grieks ‘eleeō’. En niet ‘epilambanō’. ‘epilambanō’ is ‘vastpakken’. Dat weten de vertalers van het NBG ook. Het NBG had minimaal moeten vertalen: ‘Want de engelen pakt Hij niet vast, maar Hij pakt het nageslacht van Abraham vast.’ Maar ja, wat is dan dat ‘vastpakken’? Dat zien we in het tweede aandachtspunt. De derde persoon enkelvoud is in het Grieks ‘hij’, ‘zij’, of ‘het’, afhankelijk van de context. De context is ‘de dood’. De ‘dood’ wordt gepersonifieerd. In het Nederlands: ‘het’. De dood pakt het nageslacht van Abraham vast. Volstrekt helder … Ik hoorde die boodschap op dat bandje en ik dacht: ‘Mooi, heel mooi …’ Toen ik ging onder de douche. Daarna ging ik Studio Sport kijken. En ik dacht, eerlijk gezegd, geen moment meer aan die ‘engelen’. Over wie God, volgens onze bijbelvertaling, zich niet ontfermt. Wat is een mens toch hard … Wat kan jou het schelen, die engelen. Zolang God zich maar over óns ontfermt … Toch? Ik stapte onbekommerd in bed. Midden in de nacht werd ik wakker. Ik wist dat er iets mis was. Toen drong het plotseling tot mij door. Die vertaling van het NBG is niet alleen onjuist, maar ook godslasterlijk. 170
Page 164
Kijk, die vertaling van het NBG in Hebreeën 2 spreekt de rest van Gods openbaring tegen. God ontfermt zich wel degelijk over de ‘engelen’. In Kolossenzen 1:20 staat dat God het al verzoent. In het Grieks: “katallaxai ta panta” – “te verzoenen het al(les)”. Alles wat in de hemelen en op de aarde is. En ‘alles’ is álles. Duidelijke zaak … Weet u, in mijn Nederlandse bijbelvertaling, de NBG, heb ik 258 bladzijden Nieuwe Testament. Ik wil een wedje met u maken. Er staan minstens 258 grote fouten in onze vertaling. Ik wil nog een wedje met u maken. Er staan minstens 25 godslasterlijke uitspraken in de NBG. Niet-christenen hebben nogal wat moeite met veel uitspraken in onze vertaling. Maar wij? Wij merken het niet eens meer. Jaar in jaar uit horen en lezen wij onze bijbelvertaling. Wij zijn zo gewend aan onze bijbelvertaling dat het ons niet eens meer opvalt dat er vele godslasterlijke uitspraken in staan. We lezen erover heen. En we horen het niet meer. Want wij hebben eelt op onze christelijke ziel. Wij kijken er niet meer van op als er in onze kerken voorgelezen wordt dat er een ‘eeuwige straf’ is. Als u daar even over nadenkt, dan begrijpt u hoe het karakter van God door die vertaling onteerd wordt. Alsof Hij een psychopaat zou zijn. ‘Eeuwig’ straffen. En wij maar blij zijn in de hemel, als wij de ten hemel schreiende kreten van de ‘eeuwig gestraften’ horen. Tjonge, jonge … Ik weet nog goed dat God mij in 1974 riep. En toen durfde ik 2 Tessalonicenzen 1:9 niet te lezen. 171 Daar staat dat mensen die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen ‘zullen boeten met een eeuwig verderf’. Dat vond ik echt moeilijk … In het begin hing die tekst als een donkere wolk boven mijn christelijke leven. Ik dacht er vaak aan. Het liefst wilde ik die passage overslaan. Maar zoals het met mensen gaat, het slijt. Op een gegeven moment verdwijnt het uit je gedachten. Dan krijg je, met recht, eelt op je ziel. Nu weet ik, via de Griekse grondtekst, dat het verderf in 2 Tessalonicenzen 1:9 ‘aeonisch’ is. Nog steeds heel ernstig. Maar niet hopeloos … Als iemand aan mij vraagt: ‘Geloof jij de bijbel van kaft tot kaft?’ Dan zeg ik: ‘Ja, komma …’ Wat is die komma? Ja, zolang die vertaling overeenstemt met de Griekse grondtekst. Als een broeder, of een zuster, of een voorganger, of een predikant, of een priester, of de paus, of Billy Graham, of een engel uit de hemel, tegen mij zegt: ‘Er staat in de bijbel …’ Dan zeg ik: ‘Eén moment, alstublieft …’ En dan ren ik heel hard naar mijn Griekse grondtekst. En als het er niet staat, als mijn bijbelvertaling niet overeenstemt met de Griekse grondtekst, dan zeg ik: ‘Ga achter mij, satan, want er staat geschreven …’ Wat zou dan uw motivatie moeten zijn om Grieks te willen leren? Zal ik het zeggen? Omdat je het niet kunt verdragen dat er onwaarheden over God verteld worden. Het gaat om Zijn eer … 172
Page 166
12. De Rabbijn Lieve broeders en zusters, geachte aanwezigen, “Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis.” [Lucas 10:30b-35] Twee maanden geleden verscheen er in de EO-Visie een verslag van een reis die Henk Binnendijk naar Israël gemaakt had. In dat verslag schreef Henk Binnendijk onder andere: “Je merkt ook dat er bij de Joden, in deze moeilijke periode, een groeiend zoeken is naar hun God. We ontmoetten een Nederlandse rabbijn, een prachtige man, vol van God …” Veertien dagen na de publicatie van dit reisverslag las ik in de EO-Visie een ingezonden brief. Ik wil een gedeelte van deze brief aan u voorlezen. “In het verslag van zijn reis naar Israël spreekt Henk Binnendijk over het groeiend zoeken bij de Joden naar hun God. In zijn ontmoeting met een ongetwijfeld sympathieke rabbijn, noemt hij deze geestelijk leider in de Joodse religie ‘een prachtige man, vol van God’. 173 Dat een door mij zeer gewaardeerde en hooggeachte broeder tot zulke uitspraken kan komen, roept vragen op. Niet wat betreft zijn liefde voor de Heer. Echter, de Bijbel leert ons dat er maar één ware God is, namelijk de Vader van onze Heer Jezus Christus, Die op Golgotha de scheidsmuur tussen Joden en heidenen omver haalde [Efeziërs 2 vers 14-16]. Buiten Christus om is er geen God, ook niet voor de Joden. De Joodse religie loochent en verwerpt nog onveranderd onze Heiland als de Christus, de Zoon van God. Deze Jezus laat ons nog steeds weten: Wie Mij verwerpt, verwerpt Hem die Mij gezonden heeft en wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet. Een hedendaagse rabbijn vol van God, is in tegenspraak met Jezus’ woorden en onderdeel van een misleidende leer …” Wel, dit is de kwestie die ik vanavond met u wil bespreken. Henk Binnendijk beschrijft in zijn reisverslag een rabbijn als een man ‘vol van God’. Een andere broeder schrijft een ingezonden brief met een scherpe conclusie. Die rabbijn van Henk Binnendijk kán helemaal geen man ‘vol van God’ zijn, want, zo zegt hij en ik citeer, dit “is in tegenspraak met Jezus’ woorden en onderdeel van een misleidende leer”. Dit is dan het onderwerp van vanavond. Kan een orthodoxe Jood, die zich met heel zijn wezen aan God en zijn Woord vastklampt, maar de Heer Jezus niet als zijn Messias erkent, wel een man ‘vol van God’ zijn? Misschien hebt u ze wel eens gezien. Of van ze gehoord. Van de chassidim, de orthodoxe Joden. De mannen in hun zwarte pakken. En hun pijpenkrullen. Deze mannen leven heel inténs met God. Zij hebben het Woord van God hartstóchtelijk lief. De chassidim zijn altijd met de Schriften bezig. Dat is hun léven. Zij zijn reuzen als het gaat om bijbelkennis. 174
Page 168
Daar zijn wij helemaal niks bij. En als een broeder dan zegt: ‘Luister eens hier, die Joden verwerpen Christus, en wie Jezus verwerpt, verwerpt God, zulke mensen kunnen niet vol van God zijn’, dan snerpt dat door mijn ziel. Zo’n opmerking doet mij pijn. Heel veel pijn. Daar kan ik dan dágen mee rond lopen. Misschien vindt u mijn reactie een beetje overdreven. Maar ik ken een broeder, die met deze kwestie ook grote moeite heeft. Hij zegt het zo: ‘Ik heb er een gróte smart over en een voortdúrend hartzeer.’ Ik heb het over onze broeder, de afgevaardigde Paulus. In de brief aan de Romeinen schrijft hij uitvoerig over deze kwestie. Hij wijdt er drie hoofdstukken aan. De hoofdstukken 9 t/m 11. Een tijdje terug heb ik hier gesproken over de Bereeërs. Misschien weet u dat nog. Ik sprak toen over de mannen, die dagelijks de Schriften nagaan of de dingen, die in onze kerken gezegd worden, wel zo zijn. Ik vroeg toen: ‘Waar zijn die mannen, die dat doen? Zijn die er eigenlijk wel?’ En ik heb toen zelf maar het antwoord gegeven. Ik heb toen gezegd dat er in onze kerken maar een enkeling is, die zich ècht met de Schriften bezig houdt. Ik heb toen ook mijn verontrusting daarover uitgesproken. Misschien hebt u toen – tijdens mijn toespraak – wel gedacht: ‘Hij overdrijft.’ Zó erg is het niet … Dacht u dat? Weet u wat Juan Carlos Ortiz, een bekende Pinksterbroeder, daarover zegt? Hij zegt: ‘Onze kerken zijn eigenlijk één grote babycrèche.’ Alleen maar melkdrinkers. Je moet ze nog de fles geven ook. 175 En luiers verschonen, natuurlijk … Voor echte Schriftkennis moet je in onze christelijke kerken niet wezen. De werkelijke reuzen in de kennis van het Woord vind je bij de chassidim, de orthodoxe Joden. Al eeuwen lang wordt deze kennis van vader op zoon doorgegeven. De volwassen mannen hebben meestal eenvoudige maatschappelijke functies. Schoenmaker, uitbener in een slachterij, dat soort ambachtelijk werk. Dan kunnen ze tijdens hun werkzaamheden de Schriften overdenken, begrijpt u? Als je de chassidim op straat tegenkomt, lopen ze altijd op een holletje. Om de verloren tijd in te halen, die ze niet aan de Schriften kunnen besteden. Een maatschappelijke carrière is voor hen volstrekt niet relevant. Geld of goederen ook niet. Alleen het Woord van God is voor hen belangrijk. Geweldig! De chassidim overdenken het Woord als ze opstaan. En als ze naar bed gaan. Als ze onderweg zijn. En als ze op hun werk zijn. En in hun vrije tijd. Ze denken er altijd aan. Deze mannen zijn doordrenkt met het Woord van God. Zij overpeinzen Gods wet bij dag en bij nacht. Nou, zegt u, dat is mooi … Mooi? Denkt u soms dat die voortdurende Schriftstudie van die mannen een hobby van hen is? Een beetje uit de hand gelopen hobby? Die voortdurende Schriftstudie is een opdracht van God, hoor! 176
Page 170
Met een belofte. “Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des HEREN wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; – al wat hij onderneemt, gelukt.” Ja, Psalm 1. Het overpeinzen van Gods Woord bij dag en bij nacht. In onze kerken spréken wij er over. En in onze samenkomsten zíngen wij er van. Maar de chassidim dóen het. En dan komt Henk Binnendijk in Israël. Onze broeder Henk is niet zomaar iemand. Hij heeft in zijn leven heel wat bijbelstudie gedaan. Onze broeder weet ook het een en ander over de verborgen omgang met God. En dan ontmoet hij zo’n chassied. Een rabbijn. En onze broeder voelt de liefde van die rabbijn voor God en zijn Woord. Henk is daar zo door getroffen dat hij over die rabbijn in zijn verslag schrijft: “Een man, vol van God.” Een andere broeder leest dat en schrijft een brief. Waarin hij zegt, dat die rabbijn Christus verwerpt. En wie Jezus verwerpt, verwerpt God, die Hem gezonden heeft. Die rabbijn kan dus niet vol van God zijn … En dan beginnen bij mij alle alarmbellen te rinkelen. O, ja? Ja, omdat als die broeder van die ingezonden brief gelijk heeft, Psalm 1 dus niet meer geldt. En heel veel andere Schriftgedeelten ook niet. 177 Gods Woord is achterhaald. De beloften gelden niet meer. De zegeningen ook niet. God waakt niet meer over zijn Woord om dat te doen. Gods Woord is vervallen. En dat is precies wat broeder Paulus aan het begin van hoofdstuk 9 van de Romeinen-brief ook dwars zit. Meteen nadat hij gezegd heeft hoeveel pijn en hartzeer hij over de Israëlieten heeft, roept hij uit in vers 6: “Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn.” Nee, gelukkig niet. Maar de afgevaardigde Paulus heeft wel drie hoofdstukken nodig om dát uit te leggen. Zo simpel is het dus niet. Wat u straks zal opvallen, als we die hoofdstukken lezen, is dat Paulus steeds weer nieuwe vragen stelt. Dat is niet omdat dit literair verantwoord is. Retorische vragen. Een elegante formulering. Zoals sommige uitleggers ons willen wijsmaken. Nee, dat is omdat elk antwoord weer nieuwe vragen oproept. Het is dus nodig, dat ik al die drie hoofdstukken met u lees. Anders begrijpt u de logica van Paulus’ betoog niet. Ik ga dus drie hoofdstukken aan u voorlezen. Oef … Dat zijn we niet gewend. Ik bedoel, zo’n lang stuk. Drie hoofdstukken. Tjonge, jonge … Dat valt niet mee. De zwakheid van ons vlees wordt wel heel erg op de proef gesteld. Toch? Ik wil het daarom voor u èn voor mij wat makkelijker maken. Ik ga u voorlezen uit een eigen vertaling. 178
Page 172
Ik heb de NBG-vertaling wat aangescherpt. Op plaatsen waarvan ik vind, dat de grondtekst ons meer inzicht geeft. Ik hoop dat op die manier die drie hoofdstukken heel boeiend voor u zullen zijn. Maar vooral dat u het Woord van God héél duidelijk hoort. Want daar gaat het om. Als u tijdens het voorlezen het even niet kunt volgen, haak dan niet af. Haal even diep adem. En blijf meevaren. Oké. Daar gaan we dan. We lezen Romeinen 9:1 tot en met Romeinen 11:36. 9 1 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige geest, 2 dat ik een grote smart heb en een voortdurend hartzeer. 3 Want ik wenste zelf van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees, de Israëlieten. 4 Van hén is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften. 5 Van hén zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die boven alles is. God zij geprezen tot in de aeonen! Amen. 6 Nou is het niet zo, dat het woord van God vervallen is. Want niet allen, die uit Israël zijn, zijn Israël. 7 Ook het zaad van Abraham zijn niet allen kinderen. Maar: “Jouw zaad zal in Isaäk geroepen worden.” 8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte rekent Hij tot zaad. 9 Want het woord van de belofte is dit: “Om deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben.” 10 Maar dit niet alleen – daar is ook Rebekka, die haar bed deelt met één man, onze vader Isaäk. 179 11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (opdat het voornemen van God naar verkiezing zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan dat Hij roept), 12 werd tot haar gezegd: “De meerdere zal de mindere dienstbaar zijn.” 13 zoals er geschreven is: “Jakob heb Ik lief, maar Esau haat Ik.” 14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! 15 Want hij zegt tot Mozes: “Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm, en Ik zal barmhartig zijn jegens wie Ik barmhartig ben.” 16 Het hangt er dus niet van af of iemand wil, of dat iemand rent, maar of God zich ontfermt. 17 Want het Schriftwoord zegt tot Farao: “Hiertoe doe Ik jou opstaan, opdat Ik in jou mijn macht toon en mijn naam over de hele aarde verbreid wordt.” 18 Hij ontfermt zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. 19 Je zult dan tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie weerstaat zijn raadsbesluit? 20 O mens! wie ben jij dan, dat je God tegenspreekt? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom maak je mij zo? 21 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp enerzijds een eervol en anderzijds een oneervol voorwerp te maken? 22 Als God nu zijn toorn wil tonen en zijn kracht bekend wil maken, door met veel geduld de voorwerpen van de toorn te verdragen, die tot verderf toebereid zijn; 23 juist om de rijkdom van zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot zijn heerlijkheid voorbereidt? 24 En dat zijn wij, die Hij ook roept, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de niet-Joden, 25 zoals Hij ook in Hosea zegt: “Ik zal het ‘niet-mijn-volk’ noemen ‘mijn-volk’, en de ‘niet-geliefde’ ‘geliefde’”. 180
Page 174
26 “En het zal zijn in de plaats, waar tot hen gezegd werd: jullie zijn ‘niet-mijn-volk’, daar zullen zij ‘zonen van de levende God’ genoemd worden.” 27 En Jesaja roept over Israël uit: “Al zou het getal van de zonen van Israël als het zand van de zee zijn, het overblijfsel zal gered worden.” 28 “Want de Heer zal afsluitend en afdoende rekenschap vragen op de aarde.” 29 Zoals ook Jesaja tevoren heeft verklaard: “Als de Heer Zebaoth ons geen zaad overgelaten had, dan waren wij als Sodom geworden en waren we aan Gomorra gelijk gemaakt.” 30 Wat zullen wij dan zeggen? Dit: niet-Joden, die geen gerechtigheid najagen, haalden de gerechtigheid in, een gerechtigheid, echter, die uit geloof is. 31 Israël, echter, die een wet van gerechtigheid najaagt, laat de wet niet achter zich. 32 Waarom? Omdat het niet uit geloof is, maar als uit werken. Zij stoten zich aan de steen des aanstoots, 33 zoals er geschreven is: “Zie, ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots van ergernis, en wie op hem vertrouwt, zal niet beschaamd uitkomen.” 10 1 Inderdaad, broeders, de begeerte van mijn hart en mijn verzoek om hun redding gaan tot God uit. 2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God hebben, maar zonder inzicht. 3 Want onbekend met Gods gerechtigheid en proberend hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen. 4 Want Christus is het éinde van de wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft. 5 Want Mozes schrijft over de gerechtigheid op grond van de wet: “De mens, die deze dingen doet, zal daarin leven.” 6 Maar de gerechtigheid op grond van het geloof spreekt zó: “Zeg niet in je hart: Wie zal tot in de hemel opklimmen?” dat wil zeggen: om Christus naar beneden te leiden. 7 of: “Wie zal in de afgrond afdalen?” dat wil zeggen: om Christus vanuit de doden naar boven te leiden. 181 8 Maar wat zegt zij? “Het woord is dichtbij je, in je mond en in je hart,” dat wil zeggen: het woord van het geloof, dat wij verkondigen. 9 Want als je met je mond belijdt: “Jezus is Heer”, en in je hart gelooft dat God hem vanuit doden opwekt, zul je gered worden. 10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid. Maar met de mond belijdt men tot redding. 11 Want het Schriftwoord zegt: “Ieder die op hem vertrouwt, zal niet beschaamd uitkomen.” 12 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, omdat één en dezelfde Heer is van allen, rijk voor allen, die hem aanroepen. 13 want: “Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden.” 14 Hoe zullen zij hem dan aanroepen, in wie zij niet geloven? En, hoe zullen zij in hem geloven, van wie zij niet horen? En hoe zullen zij horen zonder verkondiger? 15 En hoe zullen zij verkondigen zonder afgevaardigd te zijn? Zoals er geschreven is: “Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen.” 16 Maar niet allen geven aan het evangelie gehoor. Want Jesaja zegt: “Heer, wie gelooft wat hij van ons hoort?” 17 Het geloof komt dus vanuit het horen, en het horen door het woord van Christus. 18 Maar ik zeg: Horen zij het dan niet? Zeker wel! Hun geluid is over de hele aarde uitgegaan en hun woorden tot de einden van de wereld. 19 Maar ik zeg: Wist Israël het dan niet? Als eerste zegt Mozes: “Ik zal jullie jaloers maken op wat geen volk is. Ik zal jullie kwellen met een volk zonder verstand.” 20 En Jesaja waagt het te zeggen: “Ik werd gevonden door hen, die Mij niet zoeken, Ik werd openbaar aan hen, die naar Mij niet vragen.” 21 Maar tot Israël zegt hij: “De hele dag strek Ik mijn handen uit naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.” 11 1 Ik zeg dan: Verstoot God zijn volk dan? Volstrekt niet! Want ik ben zelf een Israëliet, uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin. 182
Page 176
2 God verstoot zijn volk niet, dat Hij tevoren kende. Of weten jullie niet wat het Schriftwoord zegt in Elia, wanneer hij Israël bij God aanklaagt: 3 “Heer! Ze doden Uw profeten, ze halen Uw altaren omver; en alleen ik ben overgebleven en ze zoeken mijn ziel.” 4 Maar wat zegt de godsspraak tot hem? “Ik heb voor mijzelf zevenduizend man overgehouden, die hun knie voor de Baäl niet buigen.” 5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel, naar de verkiezing van de genade. 6 Nou, als het in genade is, dan is het niet meer uit werken, anders is de genade geen genade meer. 7 Wat dan? Wat Israël najaagt, heeft het niet ontmoet, maar het uitverkoren deel heeft het ontmoet. De overigen, echter, werden verhard, 8 zoals er geschreven is: “God geeft hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen”, tot op de dag van vandaag. 9 En David zegt: “Laat hun tafel tot een strik worden en tot een net, en tot een aanstoot en tot een vergelding voor hen.” 10 “Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en krom voortdurend hun rug.” 11 Ik zeg dan: struikelen zij dan, om te vallen? Volstrekt niet! Maar in hun overtreding is de redding voor de niet-Joden, om hen jaloers te maken. 12 Nou, als hun overtreding rijkdom voor de wereld is en hun tekort rijkdom voor de niet-Joden, hoeveel te meer hun volheid! 13 Ik spreek tegen júllie, tegen de niet-Joden, juist omdat ik, inderdaad, een afgevaardigde van de niet-Joden ben: ik verheerlijk mijn dienstverlening, 14 om zo mogelijk de jaloersheid van mijn vlees [en bloed] op te wekken, en enigen uit hen te redden. 15 want, als hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? 16 Is de eersteling heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken. 17 Als enkele van de takken weggebroken worden en jij, als de wilde olijf, tussen hen geënt wordt en jij deel kreeg aan de saprijke wortel van de olijf, 183 18 beroem je dan niet tegen de takken! Als jij je beroemt – jij draagt de wortel niet, maar de wortel jóu. 19 Je zult dan zeggen: er worden takken weggebroken, opdat ik geënt zou worden. 20 Oké! Zij worden in hun ongeloof weggebroken en jij staat in het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! 21 Want als God de natuurlijke takken niet spaart, zal Hij jou ook niet sparen. 22 Let dan op de vriendelijkheid van God en zijn strengheid: over hen die vallen: strengheid, maar over jou: vriendelijkheid van God, als je tenminste in de vriendelijkheid blijft, anders zal jij ook weggekapt worden. 23 Want wanneer zij niet in hun ongeloof blijven, zullen ook zij weer geënt worden; want God is bij machte hen opnieuw te enten. 24 Want als jij uit de wilde olijf, waartoe jij naar jouw natuur behoort, weggekapt en tegen jouw natuur op de edele olijf geënt wordt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden. 25 Want, broeders, ik wil dat jullie dit geheim weten, opdat jullie niet eigenwijs zouden zijn, dat er een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de nietJoden binnen zal gaan, 26 en zó heel Israël gered zal worden, zoals er geschreven is: “De Verlosser zal vanuit Sion aankomen. Hij zal de oneerbiedigheid van Jakob afwenden.” 27 “En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” 28 Zij zijn – inderdaad – wat betreft het evangelie, vijanden, vanwege jullie, echter, wat de verkiezing betreft, zijn zij geliefden, vanwege de vaderen. 29 Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. 30 Want evenals jullie eens ongehoorzaam aan God waren, maar nu door hun ongehoorzaamheid ontferming hebben gevonden, 31 zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam in de aan júllie betoonde ontferming, opdat ook zij ontferming mogen vinden. 32 want God sluit állen tezamen op tot ongehoorzaamheid, om zich over állen te ontfermen. 184
Page 178
33 O! de diepte van de rijkdom en van de wijsheid en van de kennis van God. Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn zijn wegen! 34 Want: wie kende het denken van de Heer? Of wie werd zijn raadsman? 35 Of wie geeft hem het eerst, waarvoor hij terugbetaald moet worden? 36 want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn álle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen. Ik zou wel dágen over deze hoofdstukken kunnen spreken. Maar voor vanavond is het belangrijk dat we de grote lijn volgen. Hoe kunnen we dan het betoog van onze broeder Paulus eenvoudig samenvatten? A.] 9:1-5 Paulus’ smart over Israëls falen B.] 9:6-13 Gods voornemen gericht op een uitverkiezing (Israël) C.] 9:14-29 Gods voornemen gericht op een overblijfsel (van Israël) D-1.] 9:30-33 Israëls falen ondanks de Profeten D-2.] 10:1-13 Israëls falen onder de Wet D-3.] 10:14-21 Israëls falen in het Evangelie C.] 11:1-10 Gods voornemen gericht op het overblijfsel gerealiseerd B.] 11:11-32 Gods voornemen omvat allen A.] 11:33-36 Paulus’ vreugde over Gods handelen Waar zitten we nu, in de 21e eeuw? Israël heeft gefaald. We treffen het verslag van dat falen aan in de Evangeliën en in het boek Handelingen. Dat is geschiedenis. Gods voornemen gericht op het overblijfsel van Israël is ook gerealiseerd. 185 Je leest dat in Handelingen 21:20, waar de oudsten te Jeruzalem tegen Paulus zeggen: “Gij ziet, broeder, hoevele duizenden er onder de Joden gelovig zijn geworden …” In de grondtekst staat: ‘muriades’. Dat betekent: ‘tienduizenden’. Hoeveel tienduizenden onder de Joden gelovig zijn geworden. Je vindt dat ook terug in de brieven aan de besnijdenis. In de brieven van Jakobus, Petrus en Johannes en Judas. En in de brief aan de Hebreeën. Waar die gelovigen uit de Joden, het overblijfsel uit Israël, worden aangesproken. Waar zitten we nu dan? In het gedeelte B: ‘Gods voornemen omvat allen’. We kunnen dit gedeelte als volgt analyseren. B.] 11:11-32 Gods voornemen omvat allen 11-16 Israëls overtreding (de verzoening van de wereld) b. 17-24 De wilde olijf geënt 25-32 De gedeeltelijke verharding van Israël opgeheven (de redding van allen) De overtreding van Israël is de verzoening van de wereld. Vervolgens werden wij als wilde olijf geënt. Maar de gedeeltelijke verharding van Israël is nog niet opgeheven. De volheid van de niet-Joden (de natiën) is nog niet binnengegaan. Dat moment ligt in de toekomst. Laten we het geheel nu even samenvatten. De situatie waarin we ons vandaag de dag bevinden is als volgt: na bijna 2000 jaar ligt de gedeeltelijke verharding nog steeds over Israël. Israël steunt nog steeds op de wet en niet op Christus. 186
Page 180
De rabbijn van Henk Binnendijk wordt daarom niet gerechtvaardigd. Want in Romeinen 3:20; 3:28 en Galaten 2:16 zegt het Schriftwoord: “… daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden …” Onze eerste, voorlopige, conclusie is dus: ‘deze orthodoxe rabbijn wordt niet behouden’. Ook al wordt hij door broeder Henk Binnendijk een man ‘vol van God’ genoemd. Kan dat dan? Laten we eens kijken naar een andere man, die ‘vol van God’ was. Ik ga met u naar Deuteronomium 34. Ik lees eerst het naschrift. De verzen 10 tot 12. “Zoals Mozes, dien de HERE gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan – getuige al de tekenen en wonderen, die de HERE hem heeft opgedragen te doen in het land Egypte aan Farao, aan al zijn hovelingen en aan zijn gehele land, en getuige al het machtsbetoon en al de schrikwekkende, grote daden, die Mozes ten aanschouwen van geheel Israël gewrocht heeft.” Nu lezen we de eerste verzen van dit hoofdstuk. “Toen beklom Mozes uit de velden van Moab de berg Nebo, de top van de Pisga, die tegenover Jericho ligt, en de HERE liet hem het gehele land zien: Gilead tot Dan toe, het gehele Naftali, het land van Efraïm en Manasse, het gehele land van Juda tot aan de achterste zee, het Zuiderland en de Streek, het dal van Jericho, de Palmstad, tot Soar toe. En de HERE zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heb met deze woorden: aan uw nageslacht zal Ik het geven. Ik heb het u met uw ogen laten zien, maar gij zult daarheen niet overtrekken. Toen stierf Mozes, de knecht des HEREN, aldaar in het land Moab, volgens des HEREN woord.” 187 Mozes wordt in Psalm 90 een “man van God” genoemd. Maar Mozes gaat niet het beloofde land binnen. Laat dit even tot u doordringen … Mozes, een man ‘vol van God’, die onvoorstelbare dingen voor God gedaan heeft, trekt niet het beloofde land binnen. Maar de meest eenvoudige Israëliet, diens kleine kinderen en de vreemdelingen, zij gaan wel het beloofde land binnen. Wat hebben die eenvoudige Israëliet, die kleine kinderen of die vreemdelingen voor God gedaan? Vermoedelijk niets. In ieder geval niet iets wat ook maar in de verste verte vergelijkbaar zou zijn met wat Mozes voor God gedaan heeft. Maar toch gaat Mozes het beloofde land niet binnen. Al is hij een “man van God”. Romeinen 9:14-16. “Wat zullen wij dan zeggen? Er is toch geen onrechtvaardigheid bij God? Moge het toch niet worden! [NBG: Volstrekt niet!] Want Hij zegt tot Mozes: ‘Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ook maar zal ontfermen, en Ik zal medelijden hebben, met wie Ik ook maar medelijden zal hebben.’ Het hangt er dus niet vanaf of iemand wil, of dat iemand rent, maar van God, die zich ontfermt.” Mozes begreep dat. En hij accepteerde dat. Hij stierf op de berg Nebo. Zonder het beloofde verkregen te hebben. Laten we teruggaan naar onze rabbijn. Daar staat hij – bij de Klaagmuur in Jeruzalem. Met zijn lange zwarte pandjesjas, zijn zwarte broek, zijn lompe, zwarte schoenen en zijn zwarte hoed. Met zijn lange baard, waarmee hij de scheppingsorde van God voor de man erkent. En een bril op, met sterke glazen, vanwege het lezen van al die kleine lettertjes van de Schriften. Hij heeft de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel, in zijn handen. 188
Page 182
Als een offerande aan God. En hij heeft het Woord van God in zijn mond en in zijn hart. Om hem heen roepen zijn broeders de Eeuwige aan. Zij leggen de Eeuwige zijn eigen woorden voor. Zij herinneren de Eeuwige eerbiedig aan zijn beloften. De rabbijn buigt ritmisch met kleine bewegingen naar voren. Hij staat onder een sterke emotie. Hij roept hardop tot de Eeuwige, met de woorden van Psalm 42: ‘Waarom ga ik in het zwart vanwege de onderdrukking van de vijand? Mijn tegenstanders honen mij. Zij zeggen de hele dag tegen mij: “Waar is jouw God?”’ De rabbijn huilt nu openlijk. De tranen lopen over zijn wangen. En hij roept: ‘O, HaShem, waarom vergéét U mij?’ En ik – ik krijg kippenvel als ik hem zó tot God hoor roepen. Mijn hart begint te bonzen. En ik voel mijn tranen. Want ik weet waarom HaShem hem vergeet. God vergeet deze rabbijn omdat Hij hem onder ongehoorzaamheid besloten heeft. Waarom doet God dat? Omdat God zich dan over míj kan ontfermen. Deze rabbijn is vol van God. Maar de hemel antwoordt niet. Waarom niet? Ik weet de reden. En ik kan het haast niet geloven. De reden is dat de verwérping van deze rabbijn míjn rijkdom is. Ik vraag u: hoe is het mogelijk dat ik – iemand uit de niet-Joden, uit de natiën, met de woorden van Romeinen 8:38-39 kan zeggen: “Want ik ben ervan overtuigd, dat noch dood, noch leven, noch boodschappers, noch overheden, noch de nu bestaande dingen, noch de op het punt staande dingen, noch machten, noch verhevenheid, noch diepte, noch enige andere schepping, ons zal 189 kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Heer.” Hoe kan ik dat zeggen? Dat kan ik zeggen omdat God zich aan mij geopenbaard heeft. Waarom deed Hij dat? Had ik naar Hem gevraagd? Ab-so-luut niet. Ik heb helemaal niet naar Hem gevraagd. Want het Schriftwoord zegt in Romeinen 10: ‘Jesaja waagt het te zeggen: “Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen.”’ Ik vroeg niet naar God. Maar toch maakte Hij zich aan mij openbaar. Hoe kan dat nou? Dat noem je nou: ‘genade’. Sommige mensen denken dat je God moet zoeken. Je kan het proberen, natuurlijk. Maar ik heb God helemaal niet gezocht. Is dat zo? Ja, dat is echt zo. Ik heb Hem absoluut niet gezocht. Integendeel, ik ben voor Hem weggelopen. Maar hoe heb ik Hem dan gevonden? Het Schriftwoord zegt: “Ik werd gevonden door hen, die Mij niet zoeken.” Het komt regelmatig voor dat ik God niet zoek. Ik heb het vaak veel te druk met mezelf. En dan vergeet ik Hem. Maar dan zegt Hij tegen mij: ‘Ik ben er ook nog, weet je wel?’ En dan zeg ik beschaamd: ‘Ja, Heer, het spijt me.’ Ik zoek Hem niet. Hij laat zich vinden. Hij zegt: ‘Hier ben Ik.’ Dank U, Heer! Dat is nou genade. 190
Page 184
Zeg nooit: ‘Ik heb voor Jezus gekozen.’ Dat is gewoon niet waar. U hebt helemaal niet voor Hem gekozen. U zocht Hem niet eens. Want als u Hem gezocht had, dan had u Hem niet gevonden. Want Hij wordt alleen gevonden door wie Hem niet zoeken. Zodat het genáde is. Kijk, áls u Hem gezocht had, dan is uw gerechtigheid uit werken. Heer, ik heb U toch gezocht? Ik heb toch voor U gekozen? Schei toch uit. Weet u wat de Schrift zegt? God kende u tevoren. Daarom bestemt Hij u tevoren tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon. En daarom roept Hij u. En daarom rechtvaardigt Hij u. En daarom verheerlijkt Hij u. Zo zit het. En niet anders. Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Onverdiende zaligheid geniet ik van mijn God … Ik vraag het nog eens: waarom wordt onze rabbijn, wiens leven volledig gewijd is aan het woord van God, niet behouden? Het antwoord is: omdat God het brood van de kinderen aan de hónden geeft. Pardon? Ach ja, de Schrift zegt het iets aardiger, of misschien wel neerbuigender: God geeft het brood van de kinderen aan de ‘kunariōn’, aan de ‘hondjes’. Het woord ‘hondjes’ wordt door onze Heer Jezus gebruikt voor de niet-Joden. Voor ons, de natiën, dus. Het is maar dat u het weet. En dan moet u niet denken aan onze weldoorvoede huisdieren, die vertroeteld worden. 191 Nee, de hond in het Midden-Oosten is een mager, schurftig scharminkel, die zijn kostje bij elkaar scharrelt uit het afval, dat op straat ligt. Het is een beest die je af en toe een flinke trap moet geven. In het Midden-Oosten is er geen erger scheldwoord dan: ‘hond’. Een hond is een verachtelijk wezen. De Heer Jezus zegt: ‘Het is niet goed om het brood van de kinderen aan de hondjes te geven.’ Nee, natuurlijk niet. Het is ónnatuurlijk. Het brood van de kinderen aan de hondjes geven. Dat moet je niet doen. Dat is ab-so-luut ónnatuurlijk … Dat zegt de afgevaardigde Paulus ook. Hij zegt: ‘Jij bent uit de wilde olijf, waartoe jij naar jouw natuur behoort, weggekapt en tégen jouw natuur op de edele olijf geënt.’ Het is niet alleen on-natuurlijk. Het is tégennatuurlijk. Abnormaal dus. Soms ga ik wel eens naar de troonzaal van God. Ik sta dan een beetje achteraf verlegen te schuifelen. En dan komt de Heer naar mij toe. En dan zegt Hij: ‘Wat sta je daar toch achteraan. Kom mee naar voren.’ En dan neemt Hij mij mee, dwars door de troonzaal, naar een plaats – dicht bij Hem. De plaats van een zoon. En dan stamel ik: ‘Maar, Heer, dat is toch de plaats van een Israëliet. Van hén is toch de aanneming tot zonen?’ En dan glimlacht de Heer. Hij zegt: ‘Dat was vroeger, zoon. Vroeger stond je veraf. Maar door het bloed van Christus ben je dichtbij gekomen.’ En dan applaudisseren de hemelingen. Niet voor mij, hoor. Maar voor mijn gewéldige God. 192
Page 186
Die rijk is aan erbarming. Want ik was dood door mijn overtredingen. Maar God heeft – in zijn grote liefde – mij levendgemaakt met Christus. En Hij geeft mij – in Christus – een plaats in de hemelse gewesten. Heel dicht bij Zijn hart. Dát is on-be-grij-pe-lijke genade. Wij zijn er zo aan gewend dat wij bij God een voorkeursbehandeling krijgen, dat we ons niet meer realiseren hoe uitzónderlijk die genade is. Wij vinden die genade heel gewoon. En omdat we dat heel gewoon vinden, worden we eigenwijs. We denken dat wij alleen de waarheid hebben. We gaan ons beroemen tegen de takken. We zeggen: ‘Die Joden verwerpen Christus. Zij kunnen niet vol van God zijn.’ Weet u wat Paulus zegt? Wees toch niet hoogmoedig, maar blijf bij de vriendelijkheid … Ik wil het graag nog één keer herhalen. Onze rabbijn dient God met zijn hele hart. Hij is – om het met de woorden van Henk Binnendijk te zeggen – ‘vol van God’. Maar God heeft hem onder ongehoorzaamheid besloten. Hij kán niet tot geloof in Christus komen. Want God heeft hem ogen gegeven om niet te zien. En oren om niet te horen. Hoe hard deze rabbijn ook tot God roept, hij zal niet gerechtvaardigd worden. Waarom niet? Opdat wij ontferming zouden vinden. Daarom krijg ik kippenvel, als ik de chassidim bij de Klaagmuur zie staan. Hún tekort is ónze rijkdom. De ogen van Israël zijn verduisterd, zodat zij niet zien. Dat is gebeurd, opdat hún verwerping ónze verzoening zou zijn. 193 Aan het eind van het boek Handelingen gaat de deur voor Israël dicht. Kort daarna, in het jaar 70, werd de tempel in Jeruzalem verwoest. Ik neem aan dat u van dat onderwerp op de hoogte bent. Misschien ook wel van Hosea 6:1-2. “… Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven …” Dat doet ons denken aan de tweede brief van Petrus. “Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.” Israël wordt nu al twee dagen door God geslagen. Om het maar even simpel te zeggen: na de verwoesting van de tempel in het jaar 70 wordt Israël nu al bijna tweeduizend jaar door God geslagen. Daar gebruikt God natuurlijk mensen voor. En nu wil ik verschrikkelijk graag dat u het volgende begrijpt. Israël daalde in die tweeduizend jaar af van Jeruzalem naar Jericho. En viel in de handen van rovers. Na de pauze laat ik u zien, wie die rovers zijn. Die rovers schudden hem niet alleen uit. Maar gaven hem ook slagen en lieten hem halfdood liggen. Nu komen wij voorbij en wij zien de rabbijn liggen. Paulus heeft ons verteld dat hij daar ligt vanwege ons. Die rabbijn is een vijand van het evangelie. God sluit hem op onder ongehoorzaamheid, opdat wij ontferming zouden vinden. O, nu krijgen wij een groot mededogen met de man die daar ligt … Hij wordt toch maar geslagen vanwege ons. Ons hele hart gaat naar hem uit … Dacht u dat? Weet u wat wij doen? Wij gaan aan de overkant voorbij. 194
Page 188
O, broeders, was dát maar waar. Gingen we maar aan de overkant aan hem voorbij. Nee, we gaan bij hem staan. We zeggen tegen hem: ‘Eigen schuld, dat je daar ligt … Moet je Christus ook maar aannemen.’ En dan geven we hem een trap na. We zeggen tegen hem: ‘Wie Jezus verwerpt, verwerpt God die Hem gezonden heeft. Jij kunt nooit “vol van God” zijn …’ Weet u, ik vind dit werkelijk hártverscheurend. Het is wel een geliefde van God, die daar ligt, hoor … God móest hem wel wegbreken. Anders kon hij óns niet enten. Waarom zijn we zo onbarmhartig tegen Gods geliefde? Waarom zijn we niet met ontferming over hem bewogen? Waarom verbinden wij zijn wonden niet met Psalm 130: ‘Broeder, hoop op HaShem, want bij HaShem is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing. Hijzelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.’ Waarom gieten we niet verzachtende olie op de wonden met Psalm 129: ‘Broeder, wij zegenen jou in de naam van HaShem.’ Waarom geven we hem geen wijn met Psalm 143: ‘Broeder, HaShem zal het voor jou voleindigen.’ Laten we de rabbijn bij de Heer van de herberg brengen. En zeggen: ‘Verzorg hem alstublieft. En als u meer kosten moet maken, dan zal ik ze vergoeden.’ De kosten vergoeden? Hoe bedoel je? De laatste tijd lees ik in de EO-Visie weer veel oproepen tot gebed. Voor een opwekking in onze kerken. Ach, broeders, laten we toch ophouden met al dat navelstaren. Laten we tot God gaan. En tegen Hem zeggen: ‘Heer, verzorg Israël alstublieft. En als U meer kosten moet maken, laat ons dat dan vergoeden. Als U hem groter moet maken, maak ons dan kleiner ...’ 195 Pauze Voor de pauze heb ik gesproken over dat de afgevaardigde Paulus ons uit de Schriften laat zien dat God aan Israël een geest van diepe slaap heeft gegeven, ogen om niet te zien en oren om niet te horen. En dat door Israëls ongehoorzaamheid aan ons, de heidenen, de natiën, de goyim, de niet-Joden dus, ontferming is bewezen. En dan komt als vanzelf de vraag: ‘Wat is dan nog het voorrecht van de Jood, of het nut van de besnijdenis?’ De afgevaardigde Paulus zegt dan in Romeinen 3: “Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd.” Dit is een buitengewoon belangrijke uitspraak. Aan hen – de Joden – werden de woorden van God toevertrouwd. Wat betekent dat: toevertrouwen? Het Woordenboek der Nederlandse Taal verklaart: 1. aan iemand in vertrouwen iets in bewaring geven of opdragen; 2. iemand in vertrouwen iets mededelen. Je zou samenvattend kunnen zeggen: de woorden van God werden aan Israël in vertrouwen medegedeeld en in vertrouwen aan hen in bewaring gegeven. Dus niet alleen werden de woorden van God aan de Joden medegedeeld. Nee, ze moesten er ook goed op passen. De bijbel is een Joods boek. Veel mensen realiseren zich dat niet. Maar in Romeinen 3:2 staat het: ‘aan hén werden de woorden van God toevertrouwd.’ Bovendien moesten ze er goed op passen. Je kunt alleen goed op de woorden van God passen als je ze op een boekrol schrijft. En dat je daarna die verschillende boekrollen gaat bundelen. 196
Page 190
Als het goed is, hebt u een bijbel bij u. Dat zijn de woorden van God. Dat wil zeggen: de vertaling van de woorden van God. Het gedeelte van de bijbel dat wij ‘het Oude Testament’ noemen, is oorspronkelijk in het oud-Hebreeuws en voor een klein gedeelte in het Rijks-Aramees geschreven. Nou, aan wie zijn die Hebreeuwse geschriften eigenlijk gericht? Het antwoord lijkt eenvoudig, maar daar zijn nogal wat misverstanden over. Voor de pauze hebben we in Romeinen 9 gelezen dat de wetgeving, de verbonden en de beloften het erfdeel van Israël zijn. Laten we daar eens even bij stilstaan. De wetgeving is dus van Israël. Alleen zij, die echt weten wat de wet is, begrijpen de consequenties daarvan. Luister maar naar wat de afgevaardigde Paulus in Galaten 3 zegt: “Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Even verderop zegt Paulus: “Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?” Laten we dat eens gaan doen. Luisteren naar de wet. Ik lees met u een gedeelte uit het boek van de wet. Deuteronomium 28:15-34. “Maar indien gij niet luistert naar de stem van de HERE, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen: Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld. Vervloekt zullen zijn uw mand en uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. Vervloekt zult gij zijn bij uw ingang en vervloekt bij uw uitgang. 197 De HERE zal over u de vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij onderneemt en wat gij doet, totdat gij verdelgd wordt en snel te gronde gaat vanwege de slechtheid uwer daden, omdat gij Mij verlaten hebt. De HERE zal de pest aan u doen kleven, totdat zij u heeft weggevaagd uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De HERE zal u slaan met tering, koorts, brand, ontstekingen, droogte, brandkoren en honigdauw: zij zullen u vervolgen, totdat gij te gronde gaat. Ook zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde onder u van ijzer. De HERE zal poeder en stof over uw land laten regenen; van de hemel zullen die op u neerdalen, totdat gij verdelgd zijt. De HERE zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs één enkele weg zult gij tegen hen optrekken, maar langs zeven wegen voor hen vluchten, zodat gij tot een schrikbeeld zult wezen voor alle koninkrijken der aarde. Uw lijken zullen tot voedsel dienen voor al het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde, zonder dat iemand die opschrikt. De HERE zal u slaan met Egyptische zweren, met builen, uitslag en schurft, waarvan gij niet kunt genezen. De HERE zal u slaan met waanzin, verblinding en verstandsverbijstering, zodat gij op de middag rondtast, als een blinde in de duisternis; gij zult op uw wegen niet voorspoedig zijn, maar bij voortduring slechts verdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand u redt. Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen. Gij zult een huis bouwen, maar het niet bewonen. Gij zult een wijngaard planten, maar de vrucht daarvan niet genieten. Uw rund zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten. Uw ezel zal in uw bijzijn geroofd worden, en niet tot u terugkeren. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven, zonder dat iemand u te hulp komt. Uw zonen en dochters zullen aan een ander volk worden overgeleverd, terwijl gij het met eigen ogen ziet, en de gehele dag naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen. Een volk, dat gij niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij gezwoegd hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt worden. Gij zult waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw ogen zullen zien.” 198
Page 192
Deuteronomium 28:66-67. “Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds: Was het maar morgen – vanwege de vrees, die uw hart vervult …” En zo staan er nog een aantal vervloekingen in. Is er iemand in de zaal, die nog steeds graag de wet wil houden? Niet? Mooi. Dat hoeft ook niet. Want de wet is aan Israël gegeven. Van hén is de wetgeving. Dus niet van ons. Afblijven, dus. De wetgeving is van Israël, zegt de afgevaardigde Paulus, maar ook de belóften. Alle eeuwen door hebben de Joden in omstandigheden verkeerd, zoals we die net gelezen hebben. Onder de wet. Vervloekt. Verstrooid onder de volken. Met een bevend hart, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. En dan lezen de Joden in hun synagogen de beloften: ‘Troost, troost mijn volk … Spreekt tot het hart van Jeruzalem … Zo zegt de HERE, jouw Schepper, o Jakob, en jouw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb je verlost, Ik heb je bij de naam geroepen, je bent van Mij …’ Geweldig. Toch nog hoop … Nu kom ik wel eens bij broeders thuis. En dan hangt er zo´n Delftsblauw tegeltje in de gang met de tekst erop: “Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.” Die broeder ziet mijn blik. Hij zegt: ‘Mooi, hè? Daar heb ik toch zo’n steun aan.’ 199 En dan vraag ik aan die broeder: ‘Hoe kom je aan zo’n tegeltje?’ En dan zegt ie: ‘O …, bij de Evangelische boekwinkel. 10 euro. Wil je er ook één?’ En dan zeg ik: ‘Nee, dank u, broeder … waar heb je trouwens die tekst vandaan?’ En dan zegt die broeder: ‘Dat staat er toch bij … Jesaja 43:1.’ En dan zeg ik: ‘Broeder, die tekst is helemaal niet voor jou. Die tekst is het eigendom van de Jood. Die kun jij je niet zomaar toeëigenen.’ En dan kijkt die broeder mij aan alsof hij water ziet branden … Weet u, de Jood staat onder de wet. Daar kan hij niks aan doen. Gód heeft hem eronder geplaatst. En weet u, als je eenmaal weet wat de wet is, dan loop je daar zo hard mogelijk vandaan. Dan ga je als een haas naar de genade toe … Kijk, ook die belóften van God in de Hebreeuwse geschriften zijn het exclusieve eigendom van de Jood. Die beloften heeft de Jood hard nodig. Waarom? Nou, als tegenwicht voor de wet. Anders zou hij vergaan in zijn ellende. Begrijpt u? En dan ben ik bij een goedbedoelende zuster. Die heeft in haar huiskamer een eigen gemaakt borduurwerkje hangen. Met de tekst: “Ik heb u in mijn handpalmen gegrift.” En dan zeg ik tegen die zuster: ‘Waar heb je die tekst vandaan, zuster?’ En dan zegt zij verbaasd: ‘Dat weet je toch, Jesaja 49.’ En dan wordt mijn hart heel zwaar. Want de rabbijn bij de Klaagmuur schreeuwt tot zijn God – die ook ónze God is: ‘O, HaShem, waarom vergeet U mij?’ En dan antwoordt God in zijn Woord: ‘Sion zegt: HaShem heeft mij verlaten en Hij vergeet mij. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind 200
Page 194
van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik jóu niet. Zie, Ik heb je in mijn handpalmen gegrift, jouw muren zijn voortdurend voor Mij.’ Tot wie spreekt God dan? Nou, niet tot u en mij, broeders. Maar tot die rabbijn bij de Klaagmuur. En die zuster van dat borduurwerkje kijkt mij meewarig aan. Dat ik zo dom ben dat ik niet weet dat die tekst uit Jesaja 49 komt. En dan voel ik mij zo moe worden. Moe van het tegen de stroom in zwemmen. Moe van de hutspot van de christelijke godsdienst. En dan zeg ik tegen die zuster: ‘Mmm …’ Maar eigenlijk zou ik moeten roepen: ‘Zuster, die tekst is niet van jou … afblijven!’ Broeders, iedere keer dat wij de Hebreeuwse geschriften op onszelf toepassen, weet u wat wij dan doen? Wij stelen het erfgoed van de Joden. Van hén zijn de beloften. Ik ben vlak na de Tweede Wereldoorlog geboren. In 1946. De generatie voor mij heeft mij over die oorlog verteld. Hoe de Joden weggevoerd werden naar de concentratiekampen van nazi-Duitsland. In totaal zijn er zo’n zes miljoen Europese Joden vermoord. Een onvoorstelbaar aantal. Maar een kleine groep van hen zijn levend teruggekeerd. Ook naar Nederland. Ze gingen naar huis … Dáchten ze … Toen zij bij hun huis aankwamen, ontdekten zij dat ánderen in hun huis woonden. Niet-Joden. 201 Die Nederlanders zaten op hún stoelen, aten van hún borden en sliepen in hún bedden. Die Nederlanders waren trouwens ook helemaal niet van plan om uit die Joodse huizen weg te gaan. Ja, kom zeg, wie ben jij eigenlijk? Eliyahu Cohen? Kom nou, die is al lang dood, man … Jouw huis? Bewijs het maar eens … Drama’s hebben zich toen afgespeeld. En veel Joden hebben toen Nederland – en daarmee hun bezittingen – voorgoed de rug toegekeerd. Veel christenen klagen erover dat de chassidim, de strengorthodoxe Joden, zo fel anti-christelijk zijn. Die chassidim spugen op de naam van onze Heer Jezus. Ze gooien met stenen naar ons, als wij de naam van onze Heer noemen. Vind je het gek? Wij hebben hun bezittingen afgepakt. We doen net alsof hún geschriften van óns zijn. Ook zijn veel christenen verbaasd dat er zoveel liberale, ongelovige Joden zijn. Vind je het gek? Ze hebben hun bezittingen, hun erfdeel, voorgoed de rug toegekeerd. Waarom? Nou, ze vinden het niet prettig dat wij met hun veren lopen te pronken. Begrijp je? Broeders, het wordt hoog tijd dat we uit het woonhuis van Israël gaan. En dat we aan Israël diens eigendommen teruggeven. En excuus aanbieden. Tegen hem zeggen: ‘Het spijt ons, dat we je spullen gebruikt hebben. Maar we dachten dat je dood was.’ En als Israël even geen behoefte aan zijn huis heeft, laten we dan over zijn spullen waken. 202
Page 196
En als er dan weer iemand het huis van Israël binnensluipt, om wat eigendommen van Israël zich toe te eigenen, dat we dan zeggen: ‘Uh … uh …! Niet aankomen … van Israël!’ Aan de Joden werd ook het grootste deel van de Griekse Geschriften van het ‘Nieuwe Testament’ toevertrouwd. Er zijn maar heel weinig christenen, die dát weten. Je kunt de Griekse Geschriften als volgt indelen: A. Matteüs – Handelingen: de verwachting van het Koninkrijk voor Israël (geschiedenis) B.] Romeinen – Filemon: de brieven voor de ‘voorhuid’ (niet-Jood) B.] Hebreeën – Judas: de brieven voor de ‘besnijdenis’ (Israël) A. Openbaring: het Koninkrijk voor Israël gekomen Zoals je ziet, zijn de Griekse Geschriften voornamelijk bestemd voor Israël, met uitzondering van de brieven van Paulus, de brieven voor de ‘voorhuid’. Ik wil daar verder niet op ingaan. Wel gaan we nog een laatste keer terug naar onze rabbijn. De man ‘vol van God’ zoals Henk Binnendijk hem met veel genegenheid noemt. Onze briefschrijver zegt: ‘Jezus laat ons nog steeds weten: Wie Mij verwerpt, verwerpt Hem die Mij gezonden heeft en wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet.’ Onze eerste vraag zou dan moeten zijn: ‘Waar staat dat?’ Het eerste citaat, over ‘verwerpen’, is onjuist. Maar vooruit, laten we niet kinderachtig doen, laten we zeggen dat onze briefschrijver een combinatie van Johannes 12:48 en 49 bedoelt. Het tweede citaat, over ‘eren’ is eveneens uit het Evangelie naar Johannes, hoofdstuk 5:23. Als u naar de indeling van de Griekse Geschriften kijkt, dan ziet u dat het Evangelie naar Johannes in de rubriek: ‘verwachting van het Koninkrijk’ staat. 203 In de categorie: geschiedenis. De Heer Jezus heeft tijdens zijn verblijf op aarde deze woorden over ‘verwerpen’ en ‘eren’ uitgesproken. Hij sprak die woorden tegen zijn tijdgenoten. In het bijzonder tegen de leidslieden van het volk. Hij wist dat zijn tijdgenoten Hem zouden verwerpen. Want de Schriften moesten vervuld worden. Daarom kondigt Hij aan dat zij Hem zullen verwerpen. En Hij legt uit dat zij daarmee ook Degene verwerpen, die Hem gezonden heeft. Korte tijd na deze aankondiging en uitleg verwerpen zijn tijdgenoten Hem. Daarna werden de takken uit de edele olijf weggebroken. Nu staat er in Deuteronomium 24:16 dat de kinderen niet om de zonden van hun vaders ter dood gebracht mogen worden. Ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. Hoe kan een hedendaagse Jood nou schuldig verklaard worden om wat zijn voorvaderen 2000 jaar geleden gedaan hebben? De tijdgenoten van onze Heer Jezus hebben Hem 2000 jaar geleden verworpen, niet geëerd. Onze briefschrijver heeft de klok wel horen luiden, maar hij weet niet waar de klepel hangt. Zeker, de orthodoxe rabbijn wordt niet behouden. Maar de reden waaróm ontgaat onze briefschrijver. Het is een grote misvatting te denken dat een orthodoxe Jood vandaag de dag verloren gaat, omdat hij de Heer Jezus als zijn Messias verwerpt. Dat is helemaal niet aan de orde. De orthodoxe Jood gaat verloren, omdat God de orthodoxe Jood onder ongehoorzaamheid heeft besloten. Waarom doet God dat? Om zich daarna over hem te ontfermen. Dat zeg ik niet. Dat zegt onze leermeester, de afgevaardigde Paulus. 204
Page 198
‘Want’, zegt Paulus, ‘God heeft allen onder ongehoorzaamheid opgesloten, om Zich over allen te ontfermen.’ Allen is allen. Ook onze briefschrijver was eens ongehoorzaam. Maar God heeft zich over hem ontfermd. Ook wij waren eens ongehoorzaam. Maar God heeft zich ook over ons ontfermd. Goddank. Misschien is uw kind of een dierbaar familielid ongehoorzaam aan het evangelie. Wil hij of zij niets van de Heer Jezus weten. U heeft daar veel verdriet van … Wees maar niet bang. God zal zich ook over hem of over haar ontfermen. Want God heeft allen onder ongehoorzaamheid besloten, om zich over allen te ontfermen. Kijk, stel, dat God niet een Redder is van alle mensen. Dan zou die orthodoxe rabbijn de meest beklagenswaardige van alle mensen zijn. Maar gelukkig, er is hoop voor onze rabbijn. Want God is een Redder van alle mensen. Ook die rabbijn zal ontferming bij God vinden. Daarom roept Paulus uit: ‘O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods … Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen … Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen! 205 13. Eeuwig? Lieve broeders en zusters, Van diverse kanten heeft men mij benaderd over het nieuwe boekje van broeder Ouweneel, waarin hij over ‘alverzoening’ schrijft. Men vroeg: ‘Zou je daar iets over willen zeggen?’ Voordat ik hier inderdaad iets over wil gaan zeggen, eerst het volgende. Broeder W.J. Ouweneel heeft in de loop der tijd binnen de christelijke gemeenschap een vooraanstaande plaats gekregen. En terecht. Hij is een geliefd spreker en een bekwaam uitlegger van het Woord. Hij heeft een groot gezag binnen de diverse geloofsgemeenschappen. Kortom, hij is ‘een leraar in Israël’. En hij verdient die titel, want hij heeft veel arbeid verricht in de gemeente van Christus. Onze broeder Ouweneel is bezorgd. Hij heeft een grote bezorgdheid over wat hij noemt: ‘een van de ernstigste, meest subtiele, en moeilijkste te ontrafelen, onbijbelse leringen, namelijk: de alverzoeningsleer’. Dit heeft hem ertoe gebracht enkele artikelen hierover te schrijven in het maandelijks bijbelstudieblad ‘De bode van het heil in Christus.’ Deze artikelen zijn onlangs in een brochure gebundeld, getiteld: ‘Alverzoening, besproken en weerlegd, door Willem J. Ouweneel.’ Nu is het zo, lieve broeders en zusters, dat ik in mijn leven vele honderden boeken over het christelijk geloof gelezen heb. En dat ik dan ook ‘amen’ zeg op het boek Prediker, dat in hoofdstuk 12 zegt: ‘dat er geen einde is aan het maken van veel boeken’, en: ‘dat veel doorvorsen van boeken een afmatting is van het lichaam.’ 207
Page 200
Ik moet u dan ook bekennen, dat ik de laatste tijd weinig christelijke literatuur gelezen heb. En dat ik, toen ik de brochure van broeder Ouweneel onder ogen kreeg, eigenlijk niet eens de energie had om het zelfs maar vluchtig door te bladeren. Hoewel de titel provocerend genoeg was, heb ik, twee weken geleden, in een evangelische boekwinkel, na een korte blik op de titel, de brochure terzijde gelegd. Tot enkele broeders mij erop attent maakten, dat broeder Ouweneel de argumenten in deze brochure ondersteunde met Griekse teksten. Degenen die mij hierop wezen, wisten heel goed, dat ik hierop zou reageren. Een boek schrijven, oké, oké … Zoals 1 Korintiërs 3:13 dat zegt: “hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken …” Is een boek dan goud, zilver, kostbaar gesteente, of zal een boek hout, hooi, stro zijn, we zullen het dán weten. Ik ben, eerlijk gezegd, geneigd te stellen, dat de meeste boeken, die door overigens oprechte christenen geschreven zijn, het vuur niet zullen doorstaan. Maar goed, terug naar broeder Ouweneel. Hij gebruikt dus, zeiden mijn broeders, in die brochure Griekse teksten, dat wil zeggen: Gods Woord dus. En als ik dit zó zeg, dan beginnen de mensen, die mij een beetje kennen, te lachen. Want zij weten, dat als iemand aan mij vraagt: ‘Geloof jij wat er in de bijbel staat?’ Dat ik dan zeg: ‘Alleen als het overeenkomt met Gods Woord.’ Nu vraagt u misschien: ‘Maar de bijbel is toch Gods Woord?’ Nee, mijn lieve broeder, mijn lieve zuster, de bijbel is een vertaling van Gods Woord. De echte Schriften, het echte Woord van God, is wat betreft het Oude Testament in het Hebreeuws, en wat betreft het Nieuwe Testament in het Grieks geschreven. 208 Ik reserveer dus bijvoorbeeld het woord ‘bijbel’ voor de vertaling van het Nieuwe Testament, en ‘Gods Woord’ voor het Griekse origineel. Had broeder Ouweneel niet de Griekse Schriftverwijzingen gegeven, dan had ik stilzwijgend het zoveelste christelijke boekje terzijde gelegd. Maar nu hij Gods Woord gebruikt, nu móet ik wel reageren. En waarom? Ik moet denken aan mijn lieve dochter Annelies, die op dit moment ook in de zaal zit. Eén van haar lievelingsfilms is: ‘The Bodyguard’. En omdat Annelies mijn énige dochter is, heb ik deze film dan ook diverse malen gezien. In deze film komt een indrukwekkende scène voor. De hoofdpersoon, een zangeres, gespeeld door Whitney Houston, komt op bezoek bij haar bodyguard, die zeer overtuigend gespeeld wordt door Kevin Costner. De zangeres kijkt de kamer van haar bodyguard rond en ziet aan de muur een samoerai zwaard hangen. Ze haalt het voorwerp van de muur, trekt het schitterende, tweesnijdende zwaard uit de schede en maakt vervolgens enkele hakkende bewegingen. De bodyguard zegt rustig: ‘Wees er voorzichtig mee.’ De zangeres lacht, ze loopt op haar bodyguard af en zet het zwaard eerst op zijn keel en daarna op zijn borst. De bodyguard blijft haar onbeweeglijk aankijken. En dan trekt hij het ragfijne sjaaltje van haar hals. Hij gooit het sjaaltje in de lucht, bóven het samoerai zwaard. In de film zie je dan het sjaaltje heel, heel langzaam naar beneden dalen. Zo licht als een veertje komt het ragfijne sjaaltje helemaal vlak op het lemmet van het samoerai zwaard terecht. En dan wordt het sjaaltje in één beweging gespleten – je ziet het niet eens - en zweeft het sjaaltje in twéé gedeelten verder. Alsof er geen zwaard geweest is. Maar wel in twee stukken … 209
Page 202
De impressie, die je in deze kippenvel-achtige scène krijgt, is dit: wat moet dat zwaard ongelooflijk scherp zijn. Onmenselijk scherp. En wat had die zangeres dodelijke schade kunnen aanrichten. Onwetend, ja, dat wel, maar dodelijke schade … In de film neemt de bodyguard rustig het zwaard uit de handen van de zangeres en doet het wapen weer in de schede. Einde scène. En wat zegt Hebreeën 4:12? “… het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard.” Dus ook scherper dan het samoerai zwaard. En dit zwaard, Gods Woord, heeft onze broeder Ouweneel getrokken en op de keel van besmette (zo noemt hij dat: ‘besmette’) medechristenen gezet. Christenen, zo zegt broeder Ouweneel eerlijk, die overigens wel als bijbelgetrouw bekend staan. We zien de grote bedreiging, die van de alverzoeningsleer voor gelovigen uitgaat, zegt hij. En daarom voelt hij zich geroepen om zich met deze dwaalleer bezig te houden. En dat vindt hij bepaald geen pretje. Wij prijzen dan ook de bezorgdheid en de moed van deze broeder, dat hij deze materie energiek te lijf gaat. In zijn ijver trekt hij het zwaard, het Woord van God. En dat is niet niks. Ik zeg het nóg een keer: Dat is niet niks … Want hoe scherp is Gods Woord? Hoe diep gaat het? “… en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten …” Wij willen onze broeder Ouweneel daarom laten zien hoe gemakkelijk hij met dat scherpe zwaard zijn medechristenen, en zichzelf, kan verwonden. Wij zullen daartoe de bedekking – de bijbelvertaling – die op het Woord van God ligt, als een ragfijn sjaaltje afnemen, en die over 210 het getrokken zwaard (het Woord van God in het Grieks) laten vallen. Laten we eerst de betreffende brochure eens bekijken. Het werkje is verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 laat zien wat de ‘alverzoeningsleer’ inhoudt. Hoofdstuk 2 geeft de tegenargumenten van broeder Ouweneel. Hoofdstuk 3 behandelt andere argumenten van ‘alverzoeners’, zoals hij dat schrijft (een grapje dat broeder Ouweneel zich permitteert: ‘alverzoeners’). En hoofdstuk 4 geeft de indirecte argumenten van ‘alverzoeners’. Laten we beginnen met hoofdstuk 1. Hierin zegt broeder Ouweneel terecht: “Hoe moeilijk we het ook mogen hebben met de ‘eeuwige verlorenheid’ van Gods eigen schepselen, wij moeten ons slechts ootmoedig onderwerpen aan Gods Woord.” Amen, broeder. Twee kleine opmerkingen mijnerzijds in de eerste paragraaf. Allereerst steunt de alverzoening niet op de apokatastasis (apokatastasis – de wederoprichting) aller dingen, uit Handelingen 3:21, zoals broeder Ouweneel zegt, maar op het apokatallaxai ta panta (apokatallaxai ta panta – het wederverzoenen van alle dingen) uit Kolossenzen 1:20. Het woord ‘Alverzoening’ komt rechtstreeks uit Kolossenzen 1:20. En niet uit Handelingen 3:21. Vervolgens zegt broeder Ouweneel: “De christelijke kerk, in de meerderheid, heeft de alverzoeningsleer steeds afgewezen”. Dit is op zich geen bewijs dat de ‘alverzoeningsleer’ een dwaalleer is. We zouden dan ook kunnen zeggen, dat Luther, die in het begin van de Reformatie vrijwel alleen stond in de ‘sola gratia’-leer, een dwaalleer aanhing. Want hij was alleen en de meerderheid was tégen. 211
Page 204
Bovendien is de ‘meerderheid’ in Gods Woord niet altijd even positief. Denkt u alleen maar aan de woorden van Paulus in 2 Timoteüs 1:15, waarin hij zegt: “Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd …” De tweede paragraaf is een uitstekende omschrijving wat ‘alverzoening’ is. Broeder Ouweneel zegt daarin, dat de ‘alverzoeningsleer’ stelt dat de ‘eeuwige hellestraf’ in strijd is met de liefde van God, de rechtvaardigheid van God en de heiligheid van God. Dan noemt broeder Ouweneel ook nog andere argumenten ter verdediging van alverzoening: a. dat het woord ‘eeuwig’ een beperkte tijdsperiode aanduidt; b. dat God de behoudenis van alle mensen wil (en wie of wat zou zijn wil kunnen weerstaan); c. dat Christus voor allen gestorven is en hoe zou iemand daar geen deel aan kunnen krijgen; d. dat eenmaal allen daadwerkelijk verzoend worden en zich voor Christus zullen neerbuigen. Een ieder met een beetje bijbelkennis kan bij die vier argumenten ter verdediging van de alverzoening de betreffende bijbelteksten hiervoor geven. Tot slot vermeldt broeder Ouweneel, dat er verschillende varianten in de ‘dwaalleer van alverzoening’ voorkomen. Daar wil ik het volgende over opmerken. Ik denk, dat voor een zuiver denkend mens de naam ‘alverzoening’ betekent: alles verzoenen. Dus, zoals broeder Ouweneel het zegt: een absoluut universalisme. Alle overige varianten lijken mij, strikt genomen, geen alverzoening. Het tweede hoofdstuk gaat over de Schriftuurlijke onderbouwing van de alverzoening, of beter gezegd, broeder 212 Ouweneel laat zien, dat aan de hand van de woorden ‘aiōn’ (aeon) en ‘aiōnios’ (aeonisch), er een ‘eeuwige straf’ bestaat, namelijk een eindeloze, ononderbroken hellestraf. Dit hoofdstuk, hoofdstuk 2 dus, is het hart van deze brochure. De weergave van de ‘Schriftuurlijke leer’, zoals hij dat noemt. Het derde en het vierde hoofdstuk behandelen ‘andere moeilijke leerstellige vragen’, zoals broeder Ouweneel het noemt, maar deze leerstellige vragen komen voort uit niet rechtstreeks aan de Schrift ontleende argumenten. Deze niet rechtstreeks aan de Schrift ontleende argumenten zijn voor mij niet zo interessant, omdat de wijsheid van deze wereld dwaasheid is in de ogen van God. We zullen ons dan ook concentreren op, wat onze broeder noemt, ‘de meest klare en duidelijke getuigenis van Gods Woord met betrekking tot de eindeloosheid van de hellestraf voor alle verlorenen.’ In hoofdstuk 2 ziet broeder Ouweneel dan een groot aantal Schriftplaatsen, die duidelijk maken, dat die straf ‘eeuwig’ is. En terecht merkt onze broeder dan op, dat dit woord ‘eeuwig’ onder de loep genomen moet worden, omdat de alverzoeningsleer dit woord ‘eeuwig’ in beperkte zin neemt, een beperkte tijdsduur, dus. Broeder Ouweneel vindt dat dit tot een nogal ‘technische’ uiteenzetting leidt, maar gezien het enorme belang van het onderwerp, gaat hij dit niet uit de weg. Wij zeggen hier hartgrondig ‘amen’ op, broeder. Om voor u de zaak helder uiteen te zetten, lieve aanwezigen, heb ik de Schriftverwijzingen, die broeder Ouweneel aan ons geeft, volledig voor u uitgewerkt. Waarom heb ik dat gedaan? Als iemand het boekje van broeder Ouweneel over ‘alverzoening’ aan u geeft, dan wordt het duidelijk – als u dat dan leest, of, als iemand het er over heeft – , dat het gaat om hoofdstuk 2. Het gaat vooral om wat de woorden ‘aiōn’ en ‘aiōnios’ betekenen. 213
Page 206
Ik heb dan ook voor u alle Schriftplaatsen, die broeder Ouweneel noemt, uitgewerkt. U kunt dus precies de gedachte van broeder Ouweneel volgen, en zien of het waar is, wat hij zegt. Dat noemen wij: concordante studie. Ik geef u dus de Griekse tekst. En de vertaling van het NBG ernaast. Nu gaan wij het artikel van broeder Ouweneel lezen. Wij gaan kijken wat hij ons te zeggen heeft. ‘Want het is van een enorm belang’, zegt hij. En dat ben ik hartgrondig met hem eens. Daar gaan we dan. Broeder Ouweneel begint met te stellen, dat: ‘eeuwig ’ in het Grieks ‘aiōnios’ is, een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van het zelfstandig naamwoord ‘aiōn’, dat zowel ‘eeuw’ als ‘eeuwigheid’ kan betekenen (soms ook ‘wereld’).’ [Waarbij ik even op wil merken, dat die weergaven: ‘eeuw’, ‘eeuwigheid’ en ‘wereld’ niet ‘concordant’, dat wil zeggen: niet ‘consistent’ zijn, maar dat geeft nu even niet.] ‘Aiōn’, zegt broeder Ouweneel, dus, is ‘eeuw’ of ‘eeuwigheid’. Het is volkomen juist, zegt broeder Ouweneel vervolgens, dat ‘aiōn’ soms duidt op een beperkte tijdsperiode. Hoort u wat hij zegt? ‘Aiōn’ duidt soms op een beperkte tijdsperiode. Waarbij broeder Ouweneel opmerkt, dat het in dat geval niet zozeer gaat om de lengte als wel om de geestelijke kenmerken van die tijdsperiode. Denken we aan een uitdrukking als: ‘de tegenwoordige eeuw’… Nu zoeken we in Gods Woord wat er staat over deze ‘tegenwoordige eeuw’. We kijken naar alle verwijzingen van broeder Ouweneel. De Nederlandse vertaling is vanuit het NBG. 214 Matteüs 12:32 “oute en toutō tō aiōni” ‘noch in deze eeuw’ Matteüs 13:22 “hē merimna tou aiōnos toutou” Matteüs 13:39 “sunteleia tou aiōnos” Matteüs 13:40 “sunteleia tou aiōnos” Matteüs 13:49 “en tē sunteleia tou aiōnos” Matteüs 24:3 “tēs sunteleias tou aiōnos” Matteüs 28:20 “tēs sunteleias tou aiōnos” Lucas 16:8 “hoi huioi tou aiōnos toutou” Lucas 20:34 “hoi huioi tou aiōnos toutou” Romeinen 12:2 “suschēmatizesthe tō aiōni toutō” 1 Korintiërs 1:20 “suzētēs tou aiōnos toutou” 1 Korintiërs 2:6a “sophian de ou tou aiōnos toutou” 1 Korintiërs 2:6b “tōn archontōn tou aiōnos toutou” 1 Korintiërs 2:8 “tōn archontōn tou aiōnos toutou” 1 Korintiërs 3:18 “sophos einai en tō aiōni toutō” 2 Korintiërs 4:4 “ho theos tou aiōnos toutou” 1 Timoteüs 6:17 “en tō nun aiōni” 2 Timoteüs 4:10 “agapēsas ton nun aiōna” Titus 2:12 “zēsōmen en tō nun aiōni” Hebreeën 9:26 “epi sunteleia tōn aiōnōn” 215 ‘de zorg van de wereld’ ‘de voleinding der wereld’ ‘de voleinding der wereld’ ‘bij de voleinding der wereld’ ‘de voleinding der wereld’ ‘de voleinding der wereld’ ‘de kinderen dezer wereld’ ‘de kinderen dezer eeuw’ ‘gelijkvormig aan deze wereld’ ‘de redetwister van deze tijd’ ‘wijsheid niet van deze eeuw’ ‘de beheersers dezer eeuw’ ‘de beheersers dezer eeuw’ ‘wijs te zijn in deze tijd’ ‘de god dezer eeuw’ ‘in de tegenwoordige wereld’ ‘liefde voor de tegenwoordige wereld’ ‘in deze wereld leven’ ‘bij de voleinding der eeuwen’
Page 208
[Even twee opmerkingen: a. u ziet dat in de NBG-vertaling ‘aiōn’ zowel vertaald wordt met ‘eeuw’, met ‘wereld’ en met ‘tijd’ … b. broeder Ouweneel geeft als laatste Schriftverwijzing Hebreeën 9:26, maar dit is geen enkelvoudige vorm, maar een meervoudsvorm: geen goed voorbeeld van de ‘tegenwoordige eeuw’ …] Broeder Ouweneel benoemt al deze gevallen van ‘de tegenwoordige eeuw’ als een beperkte tijdsperiode. Wat zegt hij dan verder? Hij zegt: ‘De toekomstige eeuw is de Messiaanse eeuw.’ Hij noemt hiervoor een aantal Schriftplaatsen. Die gaan speciaal over de ‘toekomende eeuw’. Die Schriftplaatsen heb ik ook uitgewerkt. De vertaling is ook hier de NBG-vertaling. Matteüs 12:32 “oute en tō mellonti (aiōni)” Marcus 10:30 “en tō aiōni tō erchomenō” Lucas 18:30 “en tō aiōni tō erchomenō” Lucas 20:35 “tou aiōnos ekeinou” Efeziërs 1:21 “kai en tō mellonti (aiōni)” Efeze 2:7 “en tois aiōsin tois eperchomenois” Hebreeën 6:5 “dunameis mellontos aiōnos” ‘krachten der toekomende eeuw’ ‘noch in de toekomende (eeuw)’ ‘en in de toekomende eeuw’ ‘en in de toekomende eeuw’ ‘aan die eeuw’ ‘en in de toekomende (eeuw)’ ‘in de komende eeuwen’ Allemaal uitdrukkingen betreffende de ‘toekomende eeuw’. Nota bene: ook nu geeft broeder Ouweneel bij een van de Schriftverwijzingen in plaats van een enkelvoudige vorm een meervoudsvorm: Efeziërs 2:7, ‘de toekomende eeuwen’. 216 De bovenstaande Schriftplaatsen zijn dus de verwijzingen, die broeder Ouweneel geeft, waarvan hij zegt: ‘er is een toekomende eeuw’, die hij dan ‘de Messiaanse eeuw’ noemt: een eveneens beperkte tijdsperiode. Dan zegt broeder Ouweneel verder, dat het woord ‘eeuw’ ook in de zin van ‘bedéling’ gebruikt kan worden. Hij geeft hiervoor de volgende verwijzingen: 1 Korintiërs 10:11 “ta telē tōn aiōnōn” Efeziërs 3:9 “apo tōn aiōnōn” Kolossenzen 1:26 “apo tōn aiōnōn” 1 Timoteüs 1:17 “tō de basilei tōn aiōnōn” ‘het einde der eeuwen’ ‘het geheimenis van eeuwen her verborgen gebleven’ ‘het geheimenis, dat eeuwen lang verborgen is geweest’ ‘de Koning der eeuwen …’ Van deze Schriftverwijzingen zegt broeder Ouweneel: hier is ‘eeuw’ bedoeld in meer algemene zin van bedéling. Dat kan best. Dat weet ik niet. Opmerkelijk is wel dat in deze Schriftplaatsen niet de enkelvoudige vorm ‘eeuw’ gebruikt wordt, zoals broeder Ouweneel dat bedoelt, maar wel de meervoudsvormen: ‘eeuwen’. Broeder Ouweneel legt dat verder ook niet uit. Nu zegt broeder Ouweneel vervolgens: ‘eeuw’ kan ook duiden op een lange tijd in het verleden, en wel in de uitdrukking: ‘van oudsher’. Dat zien we hieronder ook uitgewerkt. Lucas 1:70 “elalēsen ap aiōnos” Handelingen 3:21 “elalēsen ap aiōnos” ‘Hij heeft gesproken … van oudsher’ ‘Hij heeft gesproken … van oudsher’ 217
Page 210
(wellicht ook, zegt broeder Ouweneel): Handelingen 15:18 “gnōsta ap aiōnos” Johannes 9:32 “ek tou aiōnos ouk ēkousthē” ‘welke bekend zijn van eeuwigheid’ ‘van eeuwigheid is het niet gehoord’ Ik wijs u even op een merkwaardige verschil in de vertaling. U ziet de uitdrukking: “ap aiōnos”, in Lukas 1:70 en Handelingen 3:21 vertaald met: ‘van oudsher’. In Handelingen 15:18 wordt dezelfde Griekse uitdrukking “ap aiōnos” gebruikt, maar hier wordt het vertaald met ‘van eeuwigheid’. En in Johannes 9:32 wordt “ek tou aiōnos” ook vertaald met: ‘van eeuwigheid’. U ziet het, de bijbelvertalers vonden de uitdrukking “ap aiōnos” lastig te vertalen. Vandaar dat broeder Ouweneel de opmerking maakt: ‘wellicht ook’. Dan zegt broeder Ouweneel: ‘Maar even duidelijk is het, dat het woord “aiōn” zeer dikwijls doelt op de eindeloze eeuwigheid, zowel het beginloze verleden, als ook de eindeloze toekomst.’ Kijken we eerst naar het beginloze verleden. 1 Korintiërs 2:7 “pro tōn aiōnōn” Efeziërs 3:11 “prothesin tōn aiōnōn” Judas 25 “pro pantos tou aiōnos” ‘van eeuwigheid’, [letterlijk: “vóór de eeuwen”] ‘het eeuwige voornemen’ [letterlijk: “voornemen van de eeuwen”] ‘vóór alle eeuwigheid [letterlijk: “vóór gehele de eeuw”] Kijkt u even hoe de NBG-vertaling worstelt met het Grieks. 218 Zo is er bijvoorbeeld geen verschil gemaakt enkelvoud ‘aiōnos’ en het meervoud ‘aiōnōn’, maar is er beide keren met ‘eeuwigheid’ vertaald. Vervolgens verwijst broeder Ouweneel naar de ‘eindeloze toekomst’. En dan zegt hij: ‘Letten we op de volgende uitdrukkingen …’ Als eerste vermeldt hij de uitdrukking: “eis ton aiōna” (tot in eeuwigheid). ‘Letterlijk’, zegt broeder Ouweneel: ‘tot de eeuw(igheid)’. Een beetje vreemd. ‘Eis’ wordt door broeder Ouweneel met ‘tot’ vertaald. Maar dat zou betekenen, wanneer je het over de ‘eeuw(igheid)’ hebt, dat je dan nooit in die eeuw(igheid) komt. Want hij zegt: ‘tot’ de eeuw(igheid). Maar het zou eigenlijk ‘tot in’ de eeuw(igheid) moeten zijn. Het is misschien een wat ‘technische’ opmerking. Maar het lijkt mij dat het niet ‘tot’ moet zijn, maar ‘tot in’. Laten we dus kijken naar “eis ton aiōna”, waarvan broeder Ouweneel zegt: ‘Soms is de uitdrukking afgesleten tot “nooit”, zonder letterlijk naar de “eeuwigheid” te verwijzen (bijvoorbeeld Johannes 13:8); maar ook dan wordt nooit aan een einde in de tijd gedacht.’ Matteüs 21:19 “genētai eis ton aiōna” Marcus 11:14 “phagoi eis ton aiōna” Marcus 11:14 “phagoi eis ton aiōna” Marcus 11:14 “phagoi eis ton aiōna” Lucas 1:55 “mnēsthēnai … eis ton aiōna” Johannes 4:14 “mē dipsēs eis ton aiōna” Johannes 6:51 “zēsetai eis ton aiōna” 219 ‘groeien … in eeuwigheid’ ‘eten … in eeuwigheid’ ‘eten … in eeuwigheid’ ‘eten … in eeuwigheid’ ‘om te gedenken … in eeuwigheid’ ‘geen dorst krijgen in eeuwigheid’ ‘hij zal in eeuwigheid leven’
Page 212
Johannes 6:58 “zēsetai eis ton aiōna” ‘hij zal in eeuwigheid leven’ Johannes.8:35a “menei eis ton aiōna” Johannes.8:35b “menei eis ton aiōna” Johannes.8:51 “mē theōrēsē eis ton aiōna” Johannes.10:28 “mē apolōntai eis ton aiōna” Johannes.11:26 “mē apothanē eis ton aiōna” Johannes.12:34 “menei eis ton aiōna” Johannes.13:8 “mē nipsēs eis ton aiōna” Johannes.14:16 “menē meth humōn eis ton aiōna” 1 Korintiërs 8:13 “mē fagō krea eis ton aiōna” 1 Petrus 1:25 “menei eis ton aiōna” 1 Johannes 2:17 “menei eis ton aiōna” 2 Johannes 2 “meth humōn estai eis ton aiōna” ‘hij blijft eeuwig’ ‘hij blijft eeuwig’ ‘in eeuwigheid niet aanschouwen’ ‘niet verloren gaan in eeuwigheid’ ‘zal in eeuwigheid niet sterven’ ‘dat hij tot in eeuwigheid blijft’ ‘niet wassen in eeuwigheid’ ‘om tot in eeuwigheid bij u te zijn’ ‘in eeuwigheid geen vlees meer eten’ ‘blijft in der eeuwigheid’ ‘blijft tot in eeuwigheid’ ‘met ons zijn zal tot in eeuwigheid’ Dan noemt broeder Ouweneel: “eis tous aiōnas”, (NBG:) ‘tot in eeuwigheid’, waarbij hij opmerkt dat het eigenlijk letterlijk ‘tot de eeuw(ighed)en’, meervoud, is. Hij geeft als Schriftverwijzingen: Lucas 1:33 “basileusei eis tous aiōnas” Romeinen 1:25 “eulogētos eis tous aiōnas” Romeinen 9:5 “eulogētos eis tous aiōnas” Romeinen 11:36 “hē doxa eis tous aiōnas” ‘heersen tot in eeuwigheid’ ‘die te prijzen is tot in eeuwigheid’ ‘te prijzen tot in eeuwigheid’ ‘de heerlijkheid in alle eeuwigheid’ 220 2 Korintiërs 11:31 “eulogētos eis tous aiōnas” ‘geprezen zij Hij in eeuwigheid’ Hebreeën 13:8 “kai eis tous aiōnas” ‘en tot in eeuwigheid’ U ziet dat de Griekse meervoudsvorm ‘aiōnas’ ‘eeuwigheden’ in deze Schriftplaatsen door de NBG-vertalers weergegeven is met het enkelvoud ‘eeuwigheid’. Ik wil u tevens wijzen op het woord ‘aiōnas’, wat in broeder Ouweneels’ uitleg ‘eeuw(ighed)en’ is. In Hebreeën 1:2 wordt namelijk ook het woord ‘aiōnas’ gebruikt, dat ‘eeuw(ighed)en’ zou betekenen. Maar in de NBG vertaling wordt dit woord ‘aiōnas’ weergegeven met ‘wereld’: ‘door wie Hij ook de wereld (‘aiōnas’) geschapen heeft.’ En in Hebreeën 11:3 komt eveneens het woord ‘aiōnas’ voor, en ook daar wordt het woord ‘wereld’ gebruikt: ‘dat de wereld (‘aiōnas’) door het woord Gods tot stand is gebracht.’ Ik wil dat u dit even ziet. Wij komen er straks op terug. Dan vermeldt broeder Ouweneel: “eis pantas tous aiōnas” (NBG: ‘tot in alle eeuwigheid’), letterlijk, zegt hij: ‘tot de eeuw(igheid) van de eeuw(igheid).’ Deze laatste opmerking lijkt mij een drukfout in de brochure. Judas 25 “eis pantas tous aiōnas” ‘in alle eeuwigheden’ Ook nog: “eis ton aiōna tou aiōnos”: ‘tot in alle eeuwigheid’, letterlijk: ‘tot de eeuw(igheid) van de eeuw(igheid)’. Hebreeën 1:8 “eis ton aiōna tou aiōnos” ‘in alle eeuwigheid’. En dan vermeldt broeder Ouweneel: “eis tous aiōnas tōn aiōnōn”: ‘tot in alle eeuwigheid’, letterlijk, zegt hij: ‘tot de eeuw(ighed)en van de eeuw(ighed)en’. Hij geeft als Schriftplaatsen: 221
Page 214
Romeinen 16:27 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” ‘in alle eeuwigheid’ Galaten 1:5 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Filippenzen 4:20 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” 1 Timoteüs 1:17 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” 2 Timoteüs 4:18 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Hebreeën 13:21 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” 1 Petrus 4:11 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” 1 Petrus 5:11 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 1:6 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 1:18 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 4:9 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 5:13 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 7:12 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 10:6 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 11:15 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 14:11 “eis aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 15:7 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 19:3 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 20:10 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” Openbaring 22:5 “eis tous aiōnas tōn aiōnōn” ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ U ziet ongetwijfeld een merkwaardigheid. In Romeinen 16:27 tot 1 Petrus 5:11 wordt er vertaald met ‘in alle eeuwigheid.’ 222 En als je in het boek Openbaring terecht komt, dan zie je opeens, voor dezelfde Griekse uitdrukking, de vertaling: ‘tot in alle eeuwigheden’. Misschien zijn er verschillende vertalers aan het werk geweest, ik weet het niet. Hoe dan ook: het lijkt een mysterie, hoe dezelfde uitdrukking in het Grieks in Romeinen 16 tot 1 Petrus 5 in het enkelvoud weergegeven wordt en in Openbaring in het meervoud. Tot slot geeft broeder Ouweneel: “eis pasas tas geneas tou aiōnos tōn aiōnōn”: (NBG:) ‘tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid’, ‘letterlijk’, zegt hij: ‘tot al de geslachten van de eeuw(igheid) van de eeuwig(hed)en.’ (Efeziërs 3:21) En dan zegt broeder Ouweneel: Uit deze opsomming blijkt duidelijk, dat, als we even afzien van de teksten die over het eeuwig oordeel spreken, niemand er aan kan twijfelen dat ‘aiōn’ in de geciteerde plaatsen ‘eindeloze eeuwigheid’ betekent. In geen enkele Schriftplaats (zegt hij), waar we de constructie met ‘eis’ vinden, zijn aanwijzingen te vinden, dat er van een beperkte tijdsperiode sprake zou zijn, integendeel, in verreweg de meeste plaatsen is het onmiddellijk volkomen duidelijk, dat het over eindeloze eeuwigheid gaat. Dit is zo mogelijk nog duidelijker (zegt hij), in de uitdrukking “eis tous aōnas tōn aiōnōn”, dat je een overtreffende trap krijgt: ‘in de eeuwigheden van de eeuwigheden’, waarin we maar liefst tweemaal het meervoud (‘eeuwigheden’) vinden. Onze broeder noemt nu Openbaring 14:11: ‘en de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden.’ “eis aiōnas tōn aiōnōn”. Hij noemt ook: Openbaring 20:10 ‘… en de duivel werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheden’ (“eis tous aiōnas tōn aiōnōn”). En dan zegt broeder Ouweneel: Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat er in deze twee passages over een eeuwige, dat is nimmer eindigende, hellestraf voor het beest en de valse profeet en hun aanbidders gesproken wordt. 223
Page 216
Op z’n minst deze (zeer grote) categorie mensen (zegt hij) zal dus eindeloze hellestraf ondergaan. Daarmee (zegt hij) is het absolute universalisme in feite al weerlegd. Dit staat nog te bezien. Ik wil op dit punt even een korte opmerking maken. Het is op zijn minst merkwaardig te noemen dat de bijbelvertaling, en ook broeder Ouweneel, het woord ‘eeuwigheden’ gebruikt, aangezien dan een ‘eeuwigheid’ een einde moet hebben, om aan de volgende ‘eeuwigheid’ te kunnen beginnen. In dit verband kan dan moeilijk de betekenis ‘eindeloos’ voor een ‘eeuwigheid’ gebruikt worden. De betekenis van het woord ‘eeuwigheid’ is dus niet zo waterdicht als broeder Ouweneel ons wil doen geloven. Nu kijken we naar het bijvoeglijk naamwoord ‘aiōnios’, ‘eeuwig’, dus. Broeder Ouweneel zegt: Hier is de balans nog veel verder doorgeslagen van ‘eeuw’ naar ‘eeuwigheid’. Slechts in drie plaatsen (zegt hij) hangt ‘aiōnios’ samen met de betekenis ‘aiōn’ als ‘eeuw’, dat is: een beperkte tijdsperiode. De verwijzingen, die hij geeft, heb ik eveneens uitgewerkt. Als eerste noemt hij Romeinen 16:25 “kata apokalupsin mustēriou chronois aiōniois sesigēmenou”. In onze NBG-vertaling: ‘naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen.’ Er staat niet: ‘eeuwenlang’, maar: “chronois aiōniois”: ‘eeuwige tijden’. Dit is natuurlijk lastig, want hoe rijm je nou ‘tijd’ met ‘eeuwigheid’. Daarom rangschikt broeder Ouweneel deze ‘aiōnios’-vorm bij de beperkte tijdsduur. 224 Dan geeft broeder Ouweneel: 2 Timoteüs 1:9 “pro chronōn aiōniōn”. In onze NBG: ‘vóór eeuwige tijden’. En Titus 1:2, eveneens “pro chronōn aiōniōn”. In onze NBG eveneens: ‘vóór eeuwige tijden’. Nu zegt broeder Ouweneel: Het woord voor ‘eeuwig’ duidt hier op ‘eeuw’, niet op ‘eeuwigheid’. Maar hier (zegt hij) zijn niet alle uitleggers het eens. Maar (gaat hij verder) in ieder geval is er in de overige (tientallen) plaatsen geen enkele innerlijke aanwijzing dat het woord in deze beperkte zin zou moeten worden opgevat. Helaas geeft onze broeder die tientallen verwijzingen niet. Dat is ook niet nodig, want het ragfijne sjaaltje komt nu heel dicht bij het vlijmscherpe lemmet van het samoerai zwaard. ‘Want’, zegt onze broeder, ‘het woord “eeuwig” dient in het Nieuwe Testament er juist toe om het onvergankelijke, onverderfelijke, boven de tijd verhevene aan te duiden, dat ons door het werk van Christus ontsloten is.’ Dat is heel mooi gezegd, maar is het ook waar? ‘Denken we alleen al aan de uitdrukking “het eeuwige leven”’, zegt broeder Ouweneel. En dan zegt hij iets heel merkwaardigs. Let op. Hij zegt eerst: ‘Denk alleen al aan de uitdrukking “het eeuwige leven”’ En dan zegt hij: ‘… dat kan, Oudtestamentisch gezien, eventueel nog met het Messiaanse rijk op aarde verbonden worden, Daniël 12:2.’ Een heel belangrijke zin van broeder Ouweneel. Daarom kijken we even naar deze tekst. Daniël 12:2 “Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen.” 225
Page 218
Ziet u dat? ‘Dat eeuwige leven in Daniël 12:2,’ zegt broeder Ouweneel, ‘kan eventueel nog, Oudtestamentisch gezien, met het Messiaanse rijk op aarde verbonden worden.’ ‘Dus, in die zin’, zegt hij, ‘moet dit beperkt in de tijd worden opgevat.’ Nu wil ik even een vraagje stellen. Broeder, zou dan het ‘eeuwige leven’ als beperkt in de tijd opgevat mogen worden, en ‘eeuwig afgrijzen’ niet? Zo maar even een vraagje. Nu gaat onze broeder verder. Hij zegt: ‘Zelfs in dit geval echter hebben we geen enkele aanwijzing in de Schrift dat een gelovige ná de “toekomende eeuw” dat leven zou kunnen verliezen, integendeel, in feite bezitten zij het eeuwige leven dus wel degelijk tot in alle eeuwigheid.’ ‘Amen, broeder,’ zeg ik, ‘heel juist!’ ‘Maar’, zegt hij, ‘waar de Here Jezus deze uitdrukking met name in het Johannes-evangelie verbindt met de hemelse dingen, is in ieder geval elke beperking in de tijd volstrekt onmogelijk.’ Heel mooi gezegd. Maar is het ook waar? Laten we de verwijzingen, die hij ons geeft, eens nader bestuderen. Als eerste geeft hij Johannes 10:28 “… en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid …” Johannes 10:28 “… kagō didōmi autois zōēn aiōnion kai ou mē apolōntai eis ton aiōna …” De tweede verwijzing die hij geeft is Johannes 11:26 “… en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven …” 226 Johannes 11:26 “… kai pas ho zōē kai pisteuōn eis eme ou mē apothanē eis ton aiōna …” Dan zeg ik dus: ‘Het is jammer dat broeder Ouweneel Johannes 6:40 niet als verwijsplaats noemt. Want daar staat: “… dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.” Johannes 6:40 “… pas ho theōrōn ton huion kai pisteuōn eis auton echē zōēn aiōnion kai anastēsō auton egō en tē eschatē hēmera …” Deze verwijzing gebruikt broeder Ouweneel niet. Dat is jammer. Want Johannes 6:40 verklaart heel veel. Heeft een gelovige wel het eeuwige leven? Antwoord: Nee, want Christus zegt: ‘(op)dat hij eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’. Let even op de volgorde. Een besnijdenis-gelovige gaat dood. Hij heeft dan helemaal geen eeuwig leven. Maar hij wordt, exact volgens de woorden in het boek Daniël, hoofdstuk 12:13, “opgewekt ten jongsten dage”. En dán krijgt hij het eeuwige leven. Begrijpt u? Nu komt het ragfijne sjaaltje heel dicht bij het lemmet van het zwaard. Nog eventjes … De gelovige, zegt broeder Ouweneel, die weet voor de hemel bestemd te zijn, bezit dan ook: ‘een eeuwige behoudenis’ “sōtērias aiōniou” (Hebreeën 5:9); ‘een eeuwige verlossing’ “aiōnian lutrōsin” (Hebreeën 9:12); ‘een eeuwige erfenis’ “aiōniou klēronomias” (Hebreeën 9:15); verwacht ‘een eeuwig huis’ “oikian aiōnion” (2 Korintiërs 5:1); krijgt ‘eeuwige heerlijkheid’ “doxēs aiōniou” (2 Korintiërs 2:10); 227
Page 220
en een rijkelijke ingang in het ‘eeuwige koninkrijk’ “tēn aiōnion basileian” (2 Petrus 1:11). Nu raakt het ragfijne sjaaltje van ‘de bedekking over Gods Woord’ (de bijbelvertaling) het vlijmscherpe lemmet. Want broeder Ouweneel zegt nu: De gelovige is dan ook in betrekking gebracht tot de ‘eeuwige God’ (Romeinen 16:26). Stop, stop, stop … De ‘eeuwige’ God … Wat wil dat zeggen? De ‘eeuwige’ God … Nu moeten we het woordenboek pakken. Laten we eens zien wat het woord ‘eeuwig’ in het Nederlands betekent. Ah, daar hebben we het … Eeuwig: ‘een begin noch einde hebbend’. Hoort u dat goed? Een begin noch einde hebbend. Dit is, inderdaad, op God, als Enige in het universum, van toepassing. Want alleen God is ‘eeuwig’. Bent u dat met mij eens? Want God kent geen begin èn geen einde. Als God dus ‘eeuwig’ is, dan wil dat zeggen dat de rest dus niet ‘eeuwig’ is. Begrijpt u dat? Want alleen God is ‘eeuwig’. In de afgelopen week werd ik daar midden in de nacht van wakker. Als u begrijpt wat er staat, namelijk: de ‘eeuwige’ God, dan is de rest dus niet eeuwig. Want ‘eeuwig’ wil zeggen: geen begin, geen einde. En wie heeft dat? Alleen God. Alles is UIT God. (Romeinen 11:36, 1 Korintiërs 8:6). 228 Dus alles heeft een begin. God niet. God heeft geen begin. Dus alleen God is eeuwig. Snapt u? Wat is dan een ‘eeuwig’ koninkrijk? Dat zou een koninkrijk moeten zijn, dat geen begin en geen einde heeft. Als je dan 2 Petrus 1:11 neemt, dan is het wellicht mogelijk dat het geen einde heeft, maar het heeft wel degelijk een begin. Wat is het begin van dat ‘eeuwige’ koninkrijk? Volgens sommige uitleggers, wanneer volgens Openbaring 11:15 onze God en zijn Gezalfde over de wereld gaan heersen. Dat is het begin van het ‘eeuwige’ koninkrijk. Het heeft misschien wel geen einde. Maar het heeft wel een begin. Dus is het niet ‘eeuwig’. ‘Eeuwig’ is het alleen, als het geen begin en geen einde heeft. Andere uitleggers verwijzen naar Lucas 1:33. Daar staat dat God aan Christus de troon van zijn vader David gaat geven. Die troon is dan het begin van het ‘eeuwige’ koninkrijk. Die troon van David werd gevestigd in 960 voor Christus. Die troon heeft een begin gehad. Dus is het geen ‘eeuwig’ koninkrijk. Want een ‘eeuwig’ koninkrijk heeft èn geen begin èn geen einde. Dus in 2 Petrus 1:11 is het geen ‘eeuwig’ koninkrijk. Het verwijst naar het Messiaanse Koninkrijk. En dat heeft een begin. Het is dus niet ‘eeuwig’. In Johannes 10:28 zegt onze Heer dat Hij de gelovige ‘eeuwig’ leven schenkt. Wanneer begint dat eeuwige leven voor die gelovige? Op het moment dat Christus hem dat geeft. Het heeft misschien wel geen einde. Maar het heeft zéker een begin. 229
Page 222
Dan is dat leven dus niet ‘eeuwig’. Want ‘eeuwig’ heeft geen begin en geen einde. Nu het woord ‘eeuwigheid’. Volgens het woordenboek Koenen betekent ‘eeuwigheid’: duur zonder aanvang of einde. In Openbaring 22:5 staat: “… zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.” Maar wanneer begint dat heersen? Dat begint met de ‘eerste opstanding’. U kunt dat lezen in Openbaring 20:4, 6. Daar begint het. Dat heersen is dus niet tot in ‘eeuwigheid’. Want een eeuwigheid heeft geen aanvang en geen einde. In Openbaring 20:7-10 wordt beschreven wanneer de pijniging begint. Na het duizendjarige rijk. Er is dus geen pijniging in ‘alle eeuwigheden’. Want een ‘eeuwigheid’ heeft geen aanvang en geen einde. Dan hebben we nog Openbaring 1:18, waar Christus zegt: “… en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden …” Maar bij zijn opstanding begon zijn nieuwe leven. Christus heeft dus geen ‘eeuwig’ leven. Want een ‘eeuwig’ leven heeft geen begin en geen einde. Het is dus duidelijk dat een uitdrukking als: ‘tot in eeuwigheid’ helemaal niet mogelijk is. Een ‘eeuwigheid’ heeft namelijk geen aanvang en geen einde. ‘Tot in eeuwigheid’ is een holle frase. Maar nu komen we er. Eindelijk, zeg ik, eindelijk. Het sjaaltje, de bijbelvertaling, gaat nu in twee delen naar de grond. Onbruikbaar, verder. 230 Kijken we naar de verschillende vormen van het woord ‘eeuwigheid’. Wat zijn ‘eeuwigheden’? Dat is een volstrekt belachelijke uitdrukking. God heeft dit nooit zo gezegd. Wat heeft Hij dan wel gezegd? Laten we dan helemaal teruggaan naar ons eerste begin. Wat heeft broeder Ouweneel gezegd? ‘Aiōn’ duidt soms op een beperkte tijdsperiode. Weet u nog dat hij dat gezegd heeft? En laten we zo’n beperkte tijdsperiode nou eens niet ‘eeuw’ noemen. Want ‘eeuw’ heeft in onze Nederlandse taal de betekenis gekregen van honderd jaar. Bijvoorbeeld: de tachtigjarige oorlog begon in de 16e eeuw. Of, een iets langere periode dan honderd jaar: de ‘Gouden Eeuw’. Laten we die tijdsperiode nou eens geen ‘eeuw’ noemen. Laten we gewoon Gods Woord gebruiken. Laten we zo’n periode gewoon ‘aeon’ noemen. Dat doen we met andere woorden uit het Grieks ook. ‘Evangelie’ is ‘euangelion’. ‘Apostel’ is ‘apostolos’, enzovoorts … Allemaal klanknabootsingen van het Grieks. Dus laten we nou gewoon zeggen: ‘aeon’. En een ‘aeon’ is dus een beperkte tijdsperiode. We gaan terug naar het begin van de toespraak. De teksten die daar genoemd zijn geven met het woord ‘aeon’ een perfecte betekenis weer. “noch in deze aeon, noch in de toekomende (aeon)” En “de zorg voor deze aeon”. En: “de voleinding van de aeon”. En: “de kinderen van deze aeon”. En: “wordt niet gelijkvormig aan deze aeon”. En: “waar is de redetwister van deze aeon”. En: “een wijsheid echter, niet van deze aeon”. 231
Page 224
En: “geen van de beheersers van deze aeon heeft van haar geweten”. En: “de god van deze aeon”. En: “om ons te trekken uit de tegenwoordige, boze aeon”. En: “uit liefde voor de tegenwoordige aeon”. Enzovoorts … Gaan we naar de volgende verwijzingen: Marcus 10:29-30. “Jezus zeide: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw [aeon] het eeuwige leven.” Wacht even … Er staat geen ‘het eeuwige leven’, maar er staat: “het aeonische leven”. En in Lucas 20:35 “maar die waardig gekeurd zijn van die aeon”. En in Efeziërs 2:4,6-7 “om in de toekomende aeonen”. En in Hebreeën 6:4-6 “de krachten der toekomende aeon gesmaakt hebben”. En dan staat er in Efeziërs 3:11 “kata prothesin tōn aiōnōn” – “naar het voornemen van de aeonen”. We lezen ook in Hebreeën 1:2 dat God door Christus ‘de aeonen’ geschapen heeft. Niet de ‘wereld’. Ja, natuurlijk heeft Hij ook de wereld geschapen. Maar er staat in Hebreeën 1:2 niet dat Hij de ‘kosmos’ (de wereld) geschapen heeft. Hij heeft de ‘aiōnas’- de ‘aeonen’ geschapen. Daarom wordt God ook in 1 Timoteüs 1:17 ‘de Koning van de aeonen’ genoemd. 232 En dan lees je ook in Hebreeën 11:3 dat de aeonen door het woord Gods zijn voortgebracht. Ziet u hoe de bedekking over het Woord van God wordt weggenomen? Bij al die teksten, die we nu gezien hebben, krijg je, als je het woord ‘aeon’ invult, een heel andere bijbel. Alle moeilijkheden verdwijnen. God wordt in de Schriften genoemd: ‘theos aiōnios’: ‘de aeonische God’ (Romeinen 16:26). Waarom is onze God een ‘aeonische’ God? God openbaart zich niet als de ‘eeuwige’ God. Want dat kunnen wij niet begrijpen. Wij kunnen niet begrijpen dat iets of iemand zonder begin en zonder einde is. Wij kunnen het met de mond wel zeggen. Maar begrijpen zullen we het nooit. Waarom niet? Wij zijn schepselen. En God wil zich openbaren aan zijn schepselen op een manier dat wij Hem kunnen begrijpen. Hij zegt van zichzelf: ‘Ik ben de aeonische God. Want Ik heb de aeonen geschapen. Ik was er al vóór de aeonen. Ik openbaar mijzelf aan jullie als de aeonische God, de God van de aeonen.’ Lieve broeders en zusters, wanneer u deze Schriftplaatsen nog eens rustig overdenkt, dan zult u met mij tot de conclusie komen dat er helemaal geen ‘eeuwigheid’ bestaat, maar dat God alleen spreekt over ‘aeonen’. Tot slot wil ik nog een laatste opmerking over deze brochure maken. Zoals u heeft gezien staan er in de brochure van broeder Ouweneel veel zware woorden. Die bij nadere bestudering te licht bevonden worden. Want wat broeder Ouweneel in deze brochure zegt, is gewoon niet waar. 233
Page 226
Maar daar kun je alleen maar achter komen, als je het in het Grieks nakijkt. Concordant, natuurlijk. Zoals eerder gezegd, broeder Ouweneel heeft een vooraanstaande positie binnen de christelijke gemeenschap verworven. En hij is oprecht bezorgd. Dat prijzen wij in hem. Maar in zijn bezorgdheid gaat hij een stapje te ver. En komt hij op glad ijs. En zegt onze broeder onvoorzichtige dingen. Het woord ‘alverzoening’ komt rechtstreeks uit Kolossenzen 1:20. Daar staat glashelder dat God alles verzoent. “apokatallaxai ta panta”. Ta panta: het alles. Dus als broeder Ouweneel zegt: ‘Alverzoening, besproken en weerlegd’, dan zegt hij eigenlijk dat hij Gods Woord weerlegt. Dat zou ik niet voor mijn rekening durven nemen. Begrijpt u? God zegt: ‘Ik verzoen het al.’ En mijn broeder zegt: ‘Ik zie argumenten, waarom het niet zo is.’ Dan spreekt mijn broeder God tegen. En dat is niet zo verstandig. Maar wij zeggen allemaal wel eens onverstandige dingen. Dingen die tegen het Woord ingaan. En dan zegt de Heer later tegen ons: ‘Ik zei het je toch?’ En dan moeten we tegen onze Heer zeggen: ‘Ja, Heer, U had gelijk.’ 234 14. Het verzoendeksel Vorige week donderdagavond reed ik met André Piet mee naar Rotterdam. Hij zou daar een toespraak houden over Matteüs 24. Wij bespraken onderweg de bijbelstudiedag die in Garderen zou gaan plaatsvinden. Deze dag dus. En ik vroeg aan André hóe wij zouden gaan spreken. Zittend of staand. Hij zei: ‘Menno, dat weet je toch. Dat hangt ervan af … Leraren zitten en profeten staan.’ Ik zei tegen hem: ‘Nou, dat wordt dus staan voor mij.’ Ik begon te lachen om mijn eigen grapje. Dat doe ik altijd. Lachen om mijn eigen grapjes. Waarom? Nou, dan weten de mensen dat ik een grapje maak … Ja … Je kan tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn … Voordat je het weet, krijg je allerlei misverstanden … En toen zei ik: ‘Maar het wordt toch wel zitten, denk ik.’ André werd nieuwsgierig. Hij zei: ‘Vertel.’ Ik zei: ‘Nou, het probleem is, dat ik eigenlijk twee boodschappen heb. Een harde en een zachte. En tot nu toe kan ik nog geen keuze maken. De ene dag denk ik: ik doe de harde. En de volgende dag denk ik: nee, ik doe toch de zachte.’ André zei: ‘Nou, de Heer zal je wel wijsheid geven wat te doen.’ En toen kregen we het over heel andere onderwerpen. Over onze kinderen. En over de parallellen tussen Matteüs 24 en Openbaring 6. Voor we het wisten waren we in Rotterdam … 235
Page 228
De volgende avond, vrijdagavond dus, sprak ik met een broeder, met wie ik veel samenwerk. Zijn opinie is voor mij heel belangrijk. We hadden het over mijn dilemma. En ik zei dat ik waarschijnlijk de harde boodschap zou gaan brengen. En toen zei die broeder: ‘Je moet de broeders natuurlijk geen aanstoot geven.’ Ik dacht: ‘Dat is waar.’ Dus tóch de zachte variant … De avond daarna, zaterdagavond dus, was ik op een familieverjaardag. Ook de beste vriend van mijn oudste neef was daar aanwezig. Ik ken hem al heel lang. Maar eigenlijk ken ik hem niet ècht. Hij is een wat stille en gereserveerde figuur. Op een gegeven moment, die avond, had ik een gesprek met mijn neef. En die vond van iets dat ik dat absoluut moest doen. Ik zei dat ik er op dit moment geen tijd voor had, maar ik zou erover nadenken. Die vriend van mijn neef had het laatste gedeelte van ons gesprek opgevangen. Hij nam mij apart. Hij ging tegenover mij zitten. Zijn gezicht stond heel ernstig. Hij zei: ‘Ik moet u iets zeggen. Ik hoop dat u er geen aanstoot aan neemt.’ Ik dacht: ‘Hé, hetzelfde woord aanstoot … nou zal je het krijgen, Menno, hou je vast.’ Ik zei: ‘Zeg het maar.’ Hij zei: ‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar hoe oud bent u eigenlijk?’ Ik zei: ‘Zeventig.’ Hij zei: ‘Juist ja, ik dacht al zoiets. Weet u, mijn vader is overleden toen hij net 70 was.’ Ik zei: ‘O.’ 236 De vriend van mijn neef legde, onverwacht, zijn beide armen op mijn armen. Een intiem en indringend gebaar. Hij zei: ‘Misschien heeft u niet veel tijd meer, zoals mijn vader. Doe wat u doen moet. Stel het niet uit.’ Na deze woorden stond hij op en liep hij weg. Misschien heeft die vriend van mijn neef wel gelijk. En heb ik niet veel tijd meer. En moet ik doen wat ik moet doen. En daarom krijgt u vanmiddag twee boodschappen van mij. De harde èn de zachte. Mijn onderwerp vanmiddag is: ‘het verzoendeksel’. Of, zoals André vanmorgen in zijn presentatie al aangaf, juister gezegd: ‘de beschutplaats’. Om het vanmiddag eenvoudig te houden en om aan te sluiten bij uw bijbelvertaling, zal ik steeds het woord ‘verzoendeksel’ gebruiken. Maar u weet dan dat ik eigenlijk ‘beschutplaats’ bedoel. Goed. Laten we eerst even naar de feiten kijken. Wanneer wij in onze bijbelvertalingen in het Nieuwe Testament het woord ‘verzoendeksel’ opzoeken, dan vinden we dat in Hebreeën 9:5. Eerst het Grieks: “huperanō de aute cheroubein doxes kataskiazonta to hilastērion” Dan de Statenvertaling. “En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden …” Hier wordt in de Statenvertaling het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt voor het Griekse woord ‘hilastērion’. 237
Page 230
Nu de bijbelvertaling van het NBG. “… daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden …” In de vertaling van het NBG wordt dus eveneens het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt voor het Griekse woord ‘hilastērion’. U ziet dat in beide Nederlandse bijbelvertalingen het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt wordt voor het Griekse woord ‘hilastērion’. Nu wordt ditzelfde Griekse woord ‘hilastērion’ nog een keer in het Nieuwe Testament gebruikt, en wel in Romeinen 3:25. “hon proetheto ho theos hilastērion” In de Statenvertaling: ‘… Die God voorgesteld heeft tot een verzoening …’ De Statenvertaling vertaalt het Griekse woord ‘hilastērion’ hier, in Romeinen 3:25, met ‘verzoening’. De Statenvertaling gebruikt het woord ‘verzoening’ ook in 1 Johannes 2:2. Eerst het Grieks: “kai autos hilasmos estin” De Statenvertaling heeft hier: “… en Hij is een verzoening …” U ziet dat de Statenvertaling hier het woord ‘verzoening’ gebruikt voor het Griekse woord ‘hilasmos’. Even voor de duidelijkheid: De Statenvertaling gebruikt het woord ‘verzoening’ dus voor twee verschillende Griekse woorden, voor ‘hilasmos’ èn voor ‘hilastērion’. 238 Dat kan natuurlijk niet: òf ‘hilasmos’ is verzoening, òf ‘hilastērion’. In het Grieks is dit onderscheid heel gemakkelijk. Het achtervoegsel -mos geeft een handeling aan. Achtervoegsel -mos: seismos basanismos hagiasmos hilasmos – – BEVing, aardbeving KWELLing – HEILIGing – VERZOENing Het achtervoegsel -tērion geeft de plaats aan waar de handeling plaats vindt. Achtervoegsel -tērion: desmōtērion kritērion akroatērion hilastērion – – – – BINDEN-plaats, gevangenis OORDELEN-plaats, rechtbank LUISTEREN-plaats, audiëntiezaal VERZOENEN-plaats, verzoendeksel Dit is dus duidelijk: ‘hilasmos’ is de verzoening als handeling, ‘hilastērion’ is de plaats waar de verzoening plaatsvindt. Nu gaan we terug naar Romeinen 3:25, nu in de vertaling van het NBG. Eerst weer het Grieks: “hon proetheto ho theos hilastērion” Nu het NBG: ‘… Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel …’ U ziet dat het NBG ‘hilastērion’ vertaalt met ‘zoenmiddel’. Dat is niet juist. ‘Hilastērion’ is niet het middel, maar de plaats. 239
Page 232
‘Hilastērion’ is, net zoals in Hebreeën 9:5, de verzoenplaats, dat wil zeggen: het ‘verzoendeksel’. Tot zover de feiten. Nu zitten we wel met een vraag. Wat voor vraag? Nou, waarom de bijbelvertalers het woord ‘hilastērion’ met ‘verzoening’ en ‘zoenmiddel’ vertaald hebben, terwijl er eigenlijk ‘verzoendeksel’ staat. Laten wij ons even verplaatsen in het proces van de bijbelvertaling. Er is een vertaler van het Nieuwe Testament. En deze deskundige vertaalt in Hebreeën 9:5 het woord ‘hilastērion’ met ‘verzoendeksel’. Terecht, want deze vertaler weet dat het woord ‘hilastērion’ uit de LXX komt. De LXX is de oud-Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament. In de LXX wordt het woord ‘hilastērion’ uitsluitend gebruikt voor het Hebreeuwse woord ‘kapporet’, dat ‘verzoendeksel’ betekent. Bovendien geeft de woordopbouw in het Grieks aan dat ‘hilastērion’ de verzoen-plaats is. ‘Hilastērion’ betekent dus: ‘verzoendeksel’. Zonder enige twijfel. Deze vertaler, een wetenschapper, heeft dus al het wetenschappelijk bewijs vóór zich. ‘Hilastērion’ komt 27 keer voor in het Oude Testament. Alle 27 keer wordt het woord ‘hilastērion’ met ‘verzoendeksel’ vertaald. En de vertaler is in Hebreeën 9:5 óók het woord ‘hilastērion’ tegengekomen. De vertaler móest daar ‘hilastērion’ wel met ‘verzoendeksel’ vertalen. Hij kón niet anders. Waarom? 240 Nou, in dit vers is het verzoendeksel een onderdeel van de ark. En nu komt deze vertaler bij Romeinen 3:25. Daar staat weer het woord ‘hilastērion’. En deze vertaler wéét dat het woord ‘hilastērion’ ‘verzoendeksel’ betekent. Maar hij vertaalt ‘hilastērion’ hier, in Romeinen 3:25, met ‘verzoening’ of ‘zoenmiddel’. Waarom doet hij dat? Nou, omdat deze vertaler geen idee heeft waarom hier, in Romeinen 3:25, het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt wordt. Nu staat deze vertaler niet alleen. Hij is lid van een vertaal-team. Een team van deskundigen. Deze teamleden lezen de vertaling van Romeinen 3:25. En daar lezen ze dat hun collega ‘hilastērion’ met ‘verzoening’ of ‘zoenmiddel’ vertaald heeft. En dan zeggen die teamleden niet: ‘Zeg, collega, “hilastērion” is toch “verzoendeksel”?’ Nee, ze zeggen: ‘Goede oplossing, collega, om hier, in Romeinen 3:25, “hilastērion” met “verzoening” of “zoenmiddel” te vertalen.’ Waarom zeggen zij dat? Nou, omdat ook het vertaal-team geen idee heeft waarom hier, in Romeinen 3:25, het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt wordt. Dit is nog niet alles. Er is ook nog een overkoepelende vertalingscommissie. Deze deskundigen controleren alle vertalingen op hun juistheid. En de leden van die overkoepelende vertalingscommissie lezen de vertaling van Romeinen 3:25. En zij zien dat de genoemde vertaler hier ‘hilastērion’ met ‘verzoening’ of ‘zoenmiddel’ vertaald heeft. En dan zegt die overkoepelende vertalingscommissie niet: ‘Zeg, collega, “hilastērion” is toch “verzoendeksel”?’ Nee, ze zeggen: ‘Uitstekende oplossing, collega, om hier, in Romeinen 3:25, “hilastērion” met “verzoening” of “zoenmiddel” te vertalen.’ 241
Page 234
Waarom zeggen zij dat? Nou, omdat ook die overkoepelende vertalingscommissie geen idee heeft waarom hier, in Romeinen 3:25, het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt wordt. Dit is dus de eerste grote vraag van vanmiddag: Waarom wordt er hier, in Romeinen 3:25, het woord ‘verzoendeksel’ gebruikt? Het antwoord is: Anders klopt de vergelijking in deze verzen niet. Er moet ‘verzoendeksel’ staan. Laten we eerst even naar Romeinen 3:23-24 kijken. Daar staat in de NBG-vertaling: “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.” Omdat het voegwoord ‘en’ twee keer voorkomt in deze zin, is het woord ‘allen’ twee keer weggelaten. Maar je moet het erbij lezen. Eigenlijk staat er dus: “Want allen hebben gezondigd en allen derven de heerlijkheid Gods, en allen worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld (letterlijk:) [het] verzoendeksel [te zijn] …” God heeft Christus Jezus dus voorgesteld het verzoendeksel te zijn. Wat is dat: Hij is het verzoendeksel? Eenmaal per jaar moest de hogepriester bloed sprenkelen op het verzoendeksel. Ten behoeve van zichzelf en van het gehele volk. En dan zegt Leviticus 16:30: “Want op deze dag zal over u verzoening (letterlijk: ‘beschutting’) gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij gereinigd worden voor het aangezicht des HEREN.” 242 Het verzoendeksel (de beschutplaats) was dus de plaats waar de complete reiniging van de zonden van het gehele volk plaats vond, zodat het gehele volk rein voor het aangezicht van de HERE was. Het verzoendeksel was dus voor heel het volk. Voor iedereen. Wie iemand ook was, en wat hij ook gedaan had, iedereen werd gereinigd van al zijn zonden. Waarom is Christus Jezus dus het verzoendeksel? Nou, omdat allen gezondigd hebben en allen derven de heerlijkheid Gods en allen worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Reiniging en verzoening voor allen, dus. Daarom stelt God Christus Jezus voor ‘het verzoendeksel’ te zijn. Verzoening voor allen, wie iemand ook is. En wat hij ook gedaan heeft. God heeft Christus Jezus dus voorgesteld het ‘hilastērion’, het ‘verzoendeksel’ te zijn, zodat allen gerechtvaardigd worden. Als je dit woord ‘hilastērion’ hier, in Romeinen 3:25, dan vertaalt met ‘verzoening’ of ‘zoenmiddel’, dan begrijp je deze verzen niet. En als je deze verzen niet begrijpt, dan begrijp je het evangelie, het goede bericht, dus ook niet. O? Nee, want je weet dan niet wat het goede bericht eigenlijk is. O, nee? Nee. Nou, wat is dat goede bericht dan? Het goede bericht is dat God allen rechtvaardigt omdat Christus Jezus het verzoendeksel is. God rechtvaardigt dus allen. Nu zou je denken dat iedereen heel erg blij wordt van deze mededeling. En vooral de broeders. Nou, dat had je gedacht. 243
Page 236
Heel veel broeders worden juist erg zenuwachtig als je ze vertelt dat God allen rechtvaardigt. Waarom? Nou, hun kerkgenootschap verkondigt dat God niet allen rechtvaardigt. En hun voorgangers spreken zware sancties uit tegen degenen die er anders over durven te denken. De rechtvaardiging van allen is in de ogen van deze voorgangers ‘een verderfelijke ketterij’. Weet u, toen ik gisteren nog steeds aarzelde of ik deze middag een harde of een zachte boodschap zou gaan uitspreken, toen werd ik bepaald bij juist dit punt. Dat de druk vanuit het kerkgenootschap zo groot is, dat mijn broeders eronder bezwijken. Dat hun emotie het wint van hun verstand. Mijn broeders zeggen: ‘Ja, Romeinen 3:25 zegt wel dat God allen rechtvaardigt, maar dat kán niet waar zijn. Zouden onze leiders zich zó erg vergist hebben? Dat kan ik niet geloven.’ En dan beroepen mijn broeders zich op de woorden van hun voorgangers. En daarmee stellen mijn broeders het woord van mensen hoger dan het Woord van God. Of, om het met de woorden van onze Heer te zeggen: Marcus 7:13 Eerst het Grieks: “akurountes ton logon tou theou tē pardosei humōn” “Jullie maken het Woord van God ongeldig in jullie overlevering.” In het NBG: ‘gij maakt het woord Gods krachteloos door uw overlevering.’ Let even op het verschil tussen de grondtekst en de bijbelvertaling. 244 In de bijbelvertaling staat: ‘En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering …’ In het Grieks staat er ‘ongeldig’ in plaats van ‘krachteloos’. ‘Krachteloos’ is, in combinatie met ‘het Woord van God’, natuurlijk geen juiste vertaling. Gods Woord is nooit krachteloos. Door het Woord van God zijn de hemelen en de aarde gemaakt. Gods Woord is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Hoezo, krachteloos? Alsof wij mensen Gods Woord krachteloos zouden kunnen maken … Nee, jullie maken in jullie overleveringen Gods Woord ongeldig. En dan niet ‘door’ jullie overlevering, maar ‘in’ jullie overlevering. De derde naamval in het Grieks geeft het domein aan, de plaats. Onze Heer laat in Marcus 7:13 zien dat de geestelijke leidslieden van zijn tijd het woord van mensen belangrijker vonden dan de woorden van God. De geestelijke leidslieden van ónze tijd spreken met de woorden van onze bijbelvertalingen. En deze woorden van de bijbelvertalingen zijn dan de basis van allerlei conclusies. Deze conclusies heten ‘theologie’, ook wel ‘geloofsopvattingen’ genoemd. En deze geloofsopvattingen worden aan de broeders, die in de kerkgenootschappen verblijven, dwingend opgelegd. Als je deze geloofsopvattingen niet beaamt, dan heb je een probleem. Je wordt dan uit de christelijke gemeenschap gezet. Zo is de situatie in de christelijke kerken. Een buitengewoon ongewenste situatie. Het is de hoogste tijd dat we dit eens in een ander licht gaan bezien. Hoe doen we dat dan? 245
Page 238
Nou, we gaan bezien waar deze geloofsopvattingen van de kerkgenootschappen nu eigenlijk op gebaseerd zijn. Laten we teruggaan naar het proces van de bijbelvertaling. Daar hebben de deskundigen ‘hilastērion’ met ‘verzoening’ en ‘zoenmiddel’ weergegeven. Terwijl er eigenlijk ‘verzoendeksel’ staat. Dat heet in gewoon Nederlands: de bijbelvertalers hebben ons onjuiste informatie gegeven. Maar dat heb je niet in de gaten, als je alleen een bijbelvertaling hebt. Dan denk je dat je weet wat je leest. Maar je weet niet wat je leest. Want er staat eigenlijk iets anders. Maar dat weet je niet. En vervolgens handel je naar wat je leest. Dus? Nou, laten we ons dat even praktisch voorstellen. Stel, dat u verdwaald bent. U weet wel uw eindbestemming. Maar uw navigatiesysteem werkt niet. En dan komt u bij een T-splitsing. U kunt linksaf, of u kunt rechtsaf. Wat moet u doen? U weet het niet … Maar u boft. Want er komt een voorbijganger aan. U stapt snel uit uw auto. U zegt: ‘Goedenavond.’ De voorbijganger kijkt op. Hij zegt ook: ‘Goedenavond.’ U vraagt aan hem of hij hier bekend is. De voorbijganger zegt dat hij zijn hele leven hier gewoond heeft. U zegt: ‘Prachtig.’ En dan vertelt u aan die voorbijganger wat uw eindbestemming is. Maar dat uw navigatiesysteem niet werkt. 246 En dan zegt die voorbijganger dat dit absoluut geen probleem is. Want hij weet hoe u op uw eindbestemming moet komen. U zegt: ‘Prachtig. Vertel me, moet ik dan nu naar links of naar rechts?’ En die voorbijganger wéét dat u eigenlijk naar rechts moet. Maar hij zegt: ‘U moet naar links.’ Hij geeft u dus onjuiste informatie. Maar dat weet u uiteraard niet. U bedankt de voorbijganger. U gaat weer in uw auto zitten. En dan rijdt u, op aanwijzing van die voorbijganger, naar links. Waar komt u dan terecht? Ja, ergens. Maar niet op uw eindbestemming. Want dat was de andere kant op. Begrijpt u? Wanneer ik met broeders erover spreek dat er in onze bijbelvertaling eigenlijk iets anders staat dan in het origineel, dan halen zij hun schouders op. Dan zeggen ze tegen mij: ‘Jòh, maak je niet zo druk, wat maakt het uit …’ Wat maakt het uit? Nou, dat zal je gedacht wezen! Twintig jaar geleden was ik eens op een bijbelstudiedag. André Piet hield daar ’s middags een voortreffelijk betoog over ‘eeuwigheid’. Dat er in je bijbel wel staat ‘eeuwigheid’, maar dat er in het origineel, in het Grieks, ‘aeon’ en ‘aeonen’ staat. Dat Gods Woord niet spreekt over ‘eindeloosheid’, maar over onafzienbare tijdperken, die alle een begin en een einde hebben. Dat is nogal een verschil. Of niet? Nou, na afloop mochten de toehoorders vragen stellen. Er stond een oudere dame op. Ze had een bijbel in haar hand. 247
Page 240
Ze zei: ‘Hoe komt het toch, dat sprekers altijd zeggen: in uw bijbel staat er wel dit-en-dat, maar eigenlijk, in het origineel, staat er zus-en-zo. Kunnen we onze bijbel eigenlijk nog wel vertrouwen?’ Goede vraag, hè, van die zuster? Nee, het is helemaal geen goede vraag. O, nee? Nee, die zuster had een conclusie moeten trekken. Die zuster had moeten zeggen: ‘Luister eens, als er in onze bijbel dit-en-dat staat, maar eigenlijk, in het origineel staat er zus-en-zo, dan kunnen we onze bijbel dus niet meer vertrouwen.’ Toch? Die vraag: ‘Kunnen we onze bijbel eigenlijk nog wel vertrouwen?’ is hetzelfde als ‘een beetje zwanger zijn’. ‘Een beetje zwanger zijn’ is wartaal. Dat kan iedere vrouw je vertellen. Je bent niet ‘een beetje zwanger’. Je bent òf zwanger, of je bent níet zwanger. Zo is het met de bijbel ook. De bijbel is niet ‘een beetje’ waar. De bijbel is òf waar, of de bijbel is níet waar. Begrijpt u? In de afgelopen 22 jaar hebben André de Mol en ik samen het ISA-programma ontwikkeld. Met ons programma vergelijken wij de grondtekst van de bijbel met de bijbelvertalingen. Dit computerprogramma is vrij beschikbaar op het internet. Wanneer u ons programma aandachtig bestudeert, dan zult u tot de conclusie komen dat niet één regel in de bijbelvertalingen een juiste weergave is van het origineel. Misschien denkt u nu dat ik overdrijf. Was het maar waar … Zelfs deze toespraak zit vol onjuiste weergaven van het origineel. 248 Want ‘verzoendeksel’ is eigenlijk ‘beschut-plaats’. En ‘verzoenen’ in Leviticus 16 en 1 Johannes 2: 2 is eigenlijk ‘beschutten’. Maar hoe kan ik tot u spreken zonder de termen die van uw bijbelvertaling afkomstig zijn? U zou mij niet begrijpen. In uw bijbelvertaling staat er iets anders dan in het origineel. Honderden woorden worden verkeerd weergegeven. ‘Bekeren’ is eigenlijk ‘bezinnen’. ‘Hel’ is eigenlijk ‘dal van Hinnom’. ‘Engelen’ zijn eigenlijk ‘boodschappers’. Een ‘dienstknecht’ is eigenlijk een ‘slaaf’. Een ‘apostel’ is eigenlijk een ‘afgevaardigde’. ‘Rechterstoel’ is eigenlijk ‘podium’. ‘Kroon’ is eigenlijk ‘lauwerkrans’. ‘Kind’ is op heel veel plaatsen eigenlijk ‘zoon’. ‘Kind’ is op heel veel andere plaatsen eigenlijk ‘onmondige’. ‘Meester’ is eigenlijk ‘leraar’. ‘Ongerechtigheid’ is eigenlijk ‘wetteloosheid’. ‘Testament’ is eigenlijk ‘verbond’. ‘Heidenen’ zijn eigenlijk ‘natiën’. ‘Val’ is eigenlijk ‘misstap’. ‘Leven’ is op heel veel plaatsen eigenlijk ‘ziel’. ‘Eeuwigheid’ (in de kerkelijke betekenis van ‘eindeloosheid’) is eigenlijk ‘aeon’ (een onafzienbaar tijdperk met een begin en een einde). ‘Wereld’ is op heel veel plaatsen eigenlijk ‘aeon’ … Ook de grammaticale vormen worden in de bijbelvertalingen door elkaar gehusseld. Tijdloze feiten worden weergegeven als handelingen, ja zelfs als voltooide handelingen. Voorwaardelijkheid wordt weergegeven als werkelijkheid. Verleden, heden en toekomst lopen in de bijbelvertalingen door elkaar heen. U leest in uw bijbelvertaling iets. Ach, wat zal ik ervan zeggen? 249
Page 242
Weet u wel wat u leest? Nee, u denkt dat u weet wat u leest. Anderhalf jaar geleden stond ik hier ook. Op dezelfde plek. Ik sprak toen over: ‘Weet je wel wat je leest?’ En toen zei ik: ‘Nee, je denkt dat je weet wat je leest.’ Weet u wat zo vreemd was? De toehoorders namen mijn toespraak voor kennisgeving aan. Ze zeiden: ‘Interessant.’ Interessant?? Er waren ook een aantal broeders die mijn woorden in twijfel trokken. En een enkeling nam er aanstoot aan. Dat werd mij na afloop ook kenbaar gemaakt. Weet u wat ik miste? Verontrusting. Ik zal u dit vertellen: als het echt tot je doordringt dat onze hele bijbelvertaling bestaat uit iets wat er eigenlijk niet staat, dan breekt het zweet je uit. Dan word je heel erg verontrust. Maar ik zie hier geen verontruste mensen. Weet u waarom u niet verontrust bent? Omdat u de consequenties ervan niet beseft. Wat zijn die consequenties dan? Nou, de geloofsopvattingen van alle kerkgenootschappen in de wereld zijn gebaseerd op hun bijbel. Maar in hun bijbel staat er iets anders dan in het origineel. De geloofsopvattingen van alle kerkgenootschappen in de wereld zijn dus gebaseerd op iets wat er eigenlijk niet staat. Begint het bij u te dagen? Ik zeg het nog een keer: de geloofsopvattingen van alle kerkgenootschappen in de wereld zijn gebaseerd op iets wat er eigenlijk niet staat. 250 Dat is het slechte nieuws. Wat is dan het goede nieuws? Dat het allemaal niets uitmaakt. Pardon? Nee, het maakt absoluut niet uit welke geloofsopvattingen de kerkgenootschappen hebben. De geloofsopvattingen van de kerkgenootschappen zijn volstrekt niet ter zake doende. Niet? Nee, want wij worden door God uitsluitend gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus. Hij is het verzoendeksel. En dan ben ik op bezoek in Londen. In deze grote wereldstad staat er om de paar honderd meter een ander kerkgebouw. Ik zie een Anglicaanse kerk, een Baptist Church, een Free Baptist Church, een Methodist Church, een United Reform Church, New Life Ministries, the World Wide Triumphant Church … Teveel om op te noemen. Ik kan er bijna niet naar kijken. Het is gewoon te pijnlijk. Waarom? Nou, in die kerkgebouwen verkondigen de kerkgenootschappen hun geloofsopvattingen. Mijn broeders spreken over de eeuwigheid, over de hèl, over de eeuwige straf, over de onsterfelijke ziel, over dat hun overleden geliefden nu in de hemel zijn, ze spreken over de volwassendoop, over de kinderdoop, over de wedergeboorte, over de veronderstelde wedergeboorte, zij spreken over dat zij verbondskinderen zijn, dat zij het geestelijk Israël zijn, en dat je dus de tien geboden moet onderhouden, en dat je je tienden aan het kerkgenootschap moet geven, mijn broeders hebben sacramenten, rituelen, charismatisch-profetische bedieningen … Al die kerkgenootschappen hebben hun eigen, exclusieve waarheid. 251
Page 244
Allemaal gebaseerd op hun bijbelvertalingen. Allemaal gebaseerd op iets wat er eigenlijk niet staat. Mijn broeders zijn door de deskundigen de verkeerde kant op gestuurd. In plaats van rechtsaf zijn mijn broeders linksaf gegaan. Begrijpt u? Alle kerkgenootschappen, wereldwijd, zijn verdwaald. En als u daar graag bij wilt horen, dan zal ik u niet tegenhouden. Maar u moet zich wel realiseren, dat àls u daar bent, dat u dan de taal van verdwaalde mensen hoort. Nu vinden de kerkgenootschappen zèlf dat zij helemaal niet verdwaald zijn. Integendeel, zij waarschuwen ons ernstig. O ja? Ja, zij zeggen tegen ons dat wij ons bij hen moeten aansluiten. Waarom? Anders gaan wij voor eeuwig verloren … Nou, ècht niet. Waarom niet? Nou, omdat wij door God uitsluitend gerechtvaardigd worden uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus. Hij is het verzoendeksel. Omdat de kerkgenootschappen verdwaald zijn, luisteren zij niet meer naar Gods Woord. Niet? Nee, want zij horen alleen nog maar hun eigen woorden. Zoals onze Heer al zei: in jullie overlevering maken jullie het Woord van God ongeldig … Doen mijn broeders dat? In hun overlevering Gods Woord ongeldig maken? Ja, luister maar naar de volgende dialoog. Zeg broeder … jij zegt dus dat allen gerechtvaardigd worden. Nou, dat zeg ík niet, Gods Woord zegt het. 252 Ja, maar broeder … je weet toch dat de kerk, wereldwijd, zegt dat niet allen gerechtvaardigd worden? Dat weet ik, maar Gods Woord zegt dat allen gerechtvaardigd worden. Maar, broeder … de kerk heeft toch tweeduizend jaar lang gezegd dat niet allen gerechtvaardigd worden? Zeker, maar Gods Woord zegt dat allen gerechtvaardigd worden. Maar, broeder … Luther en Calvijn hebben toch ook gezegd dat niet allen gerechtvaardigd worden? Zeker, maar Gods Woord zegt dat allen gerechtvaardigd worden. Maar broeder … mijn predikant, mijn voorganger, mijn pastoor zegt dat niet allen gerechtvaardigd worden. Dat kan wel zijn, maar Gods Woord zegt dat allen gerechtvaardigd worden. Laten we het nou gewoon eens omdraaien. Hoe bedoel je? Nou, er staat in Romeinen 3:25, dat allen gerechtvaardigd worden. Eens? Staat dat er? Ja, dat staat er. God zegt het dus. Ja. Nou, wie zijn wij dan, dat wij God zouden tegenspreken? Weet u, wat één van onze grootste problemen is? Dat wij God voortdurend tegenspreken. Is dat zo? Ja, dat is echt zo. Maar hoe komt het dan dat wij God voortdurend tegenspreken? Dat komt omdat wij nog niet tot besef van de waarheid gekomen zijn. In 1 Timoteüs 2:4 staat dat God, onze Redder, wil dat alle mensen worden gered en tot besef van de waarheid komen. Wat is dat: besef van de waarheid? In Johannes 17 zegt onze Heer in zijn gebed tot God: ‘Uw Woord is de waarheid.’ Wat betekent dat? 253
Page 246
Dat betekent dat God in Zijn Woord de waarheid heeft vastgelegd. Zijn statuten, zijn beschikkingen. Die waarheid staat onwrikbaar vast. Daar kan geen schepsel in het universum iets aan veranderen. In Gods Woord kunnen wij dus de waarheid leren kennen. Maar het is niet genoeg dat wij de waarheid wéten. Wij moeten ook tot besèf van de waarheid komen. Dat wij van harte zeggen: ‘Heer, Uw Woord is waar, U hebt helemaal gelijk.’ O ja, hoe gaat zoiets dan, dat wij tot besef van de waarheid komen? Nou, God zegt tegen ons dat allen gerechtvaardigd worden. En dan vragen wij ons af: waaróm worden allen gerechtvaardigd? En dan zegt God tegen ons: ‘Nou, omdat allen gezondigd hebben.’ En dan vragen we ons af: is dat zo? ‘Ja’, zegt God tegen ons, ‘er is niemand die doet wat goed is, zelfs niet één.’ Natuurlijk, zeggen we, dat weten we, dat staat in Romeinen 3:12. “… er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één.” Inderdaad. Dat wéten we. Maar besèffen we dat ook? Eén van de redenen waarom heel veel van mijn broeders de rechtvaardiging van allen verwerpen, is, omdat zij het niet kúnnen accepteren. Zij vinden het heel erg moeilijk dat bepaalde personen in het verleden of in het heden, die verschrikkelijke dingen gedaan hebben, óók gerechtvaardigd zullen worden. Laten we even heel eerlijk zijn. Dat vinden wij allemaal heel erg moeilijk. 254 Of er kunnen bepaalde personen in ons leven zijn die we eigenlijk niet kunnen vergeven. Zij hebben ons leven ernstig beschadigd … En als die mensen óók gerechtvaardigd worden … We moeten er niet aan dénken … Dat zou absoluut niet eerlijk zijn … Weet u, eigenlijk vinden we dat die personen de genade van God niet verdienen. Dat is op zich een vreemde gedachte, natuurlijk, want als je genade verdient, dan is het, volgens Romeinen 11:6, geen genade meer. Maar goed, laten we zeggen, dat we toch, gevoelsmatig, aan die gedachte vasthouden. Wij vinden dat die personen, waar wij zo’n moeite mee hebben, de genade niet verdienen. Daarmee zeggen wij eigenlijk, dat wij die genade wel verdienen. Want wij vinden eigenlijk van onszelf dat wij best wel goed bezig zijn. Wat zeg ik: wij zijn zelfs héél goed bezig … Maar Gods Woord waarschuwt ons ernstig dat wij nooit van onszelf moeten denken dat wij goed bezig zijn. Is dat zo? Ja, dat is echt zo. Als u in uw bijbel kijkt, dan zult u zien dat de tekst uit Romeinen 3:12 – “er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één” – een citaat is uit Psalm 14. Onze Heer kende die tekst ook. En Hij besèfte de waarheid daarvan. In Marcus 10:17 lezen we dat iemand voor de Heer op zijn knieën valt en aan Hem vraagt: ‘Goede Meester, wat moet ik doen …?’ En dan reageert de Heer meteen: ‘Wat noem je Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.’ Wij moeten er dus op letten dat wij onszelf niet ‘goed’ noemen, of dat wij onszelf heel ‘goed’ vinden. Niemand is goed dan God alleen. 255
Page 248
En omdat niemand doet wat goed is, hebben allen het ‘verzoendeksel’ nodig. Begrijpt u? Er zijn ook heel veel broeders die om een heel andere reden de rechtvaardiging van allen verwerpen. Zij zeggen dan: ‘Ik heb voor God gekozen, en de ongelovigen niet.’ Misschien denkt u ook wel zo. Mag ik wat zeggen? Wij hebben helemaal niet voor God gekozen. O, nee? Nee, wij hebben Hem zelfs niet eens gezócht. O, nee? Nee. Want in Romeinen 10:20 zegt God: “Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten …” Laten we dus niet zeggen dat wij God gezocht hebben, want dan spreken wij God tegen. De genade van God is juist dat Hij ons gezocht heeft. Nu zijn er misschien mensen in de zaal, die vandaag voor het eerst op een bijeenkomst als deze aanwezig zijn. En die het allemaal wel mooi, maar ook allemaal een beetje vréémd vinden. Tot hen wil ik zeggen: Ik begrijp dat u het allemaal een beetje vreemd vindt, maar eigenlijk is het allemaal heel eenvoudig. O, ja? Ja. Kijk, u hebt God nooit gezocht. U zou ook niet weten hoe … Maar God zoekt ú. Hij komt naar u toe. En dan spreekt Hij tot u. In een kerk. Of op straat. Of op uw werk. Of op het internet. 256 Of misschien hier wel, in deze bijeenkomst. En dan zegt Hij tot u: ‘Ik rechtvaardig jou, want mijn Zoon is het verzoendeksel.’ En vreemd genoeg weet u in uw hart dat het waar is. U weet dat het God is die tot u spreekt. En dan hoeft u alleen maar te zeggen: ‘Heer, het is waar wat U zegt. Dank U, Heer, U rechtvaardigt mij, want Uw Zoon is het verzoendeksel.’ En dan bent u een kind van God. Zo simpel is het. Dat meen je niet. Ja, dat meen ik wel. Weet u waarom? Nou, u bent tot besef van de waarheid gekomen. Of niet? En daar gaat het om. God wil dat u tot besef van de waarheid komt. Nu zijn er ook broeders die al jaren geleden door God zijn geroepen. Zij gaan hun hele leven al naar de kerk. En dan gaan ze plotseling twijfelen. Zij vragen zich af: ben ik wel een kind van God? Tegen die broeders wil ik zeggen: Christus Jezus is het verzoendeksel. Ja, dus? Nou, toen in het verleden de hogepriester één keer per jaar het bloed op het verzoendeksel sprenkelde, werd iedereen in het volk gereinigd. Niemand kon zeggen: wat daar achter het voorhangsel gebeurde, was niet voor mij. Had iemand in het volk deel aan het sprenkelen op het verzoendeksel? Nee, ze waren gewoon op de plaats waar zij waren. De verzoening werd voor hen gedaan. 257
Page 250
En God zei tegen een ieder: ‘Je bent gereinigd.’ Ja, zegt u, maar jij weet niet wat voor slechte dingen ik allemaal gedaan heb. En nog steeds doe … Maakt niet uit. Dat verandert niets aan het feit dat Christus Jezus het verzoendeksel is. Ja, zegt u, maar jij weet niet hoe ik twijfel aan alles. Maakt niet uit. Dat verandert niets aan het feit dat Christus Jezus het verzoendeksel is. Ja, zegt u, maar ik voel niets. Maakt niet uit. Dat verandert niets aan het feit dat Christus Jezus het verzoendeksel is. God heeft ons geroepen. Niet omdat wij zo goed zijn. Want we weten inmiddels dat wij niet-goed zijn. Waarom heeft God ons dan geroepen? Nou, om aan de hemelse gewesten te laten zien wat genade is. Dat Hij ons, die niet-goed zijn, geroepen heeft. En dat Hij ons – zonder tegenprestatie – rechtvaardigt uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus. Hij is het verzoendeksel. Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. En als wij tot besef van de waarheid gekomen zijn, dat God ons in volstrekte genade geroepen heeft, dan kunnen wij onze broeders ook aanvaarden. Waarom? Nou, omdat onze broeders ook in volstrekte genade geroepen zijn. Ook zij zijn niet-goed. 258 En ook zij worden gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus. Hij is het verzoendeksel. Romeinen 15:7 “Daarom, aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods.” Wij kunnen dan onze broeders aanvaarden zoals ook Christus ons aanvaard heeft, tot heerlijkheid van God. Is een broeder Rooms Katholiek? Prijs God. Is een broeder Nederlands Hervormd? Dank U, Heer. Is een broeder Gereformeerd? Prijs God. Is een broeder Chrístelijk Gereformeerd? Dank U, Heer. Is een broeder artikel 31 Binnen Verband? Prijs God. Is een broeder artikel 31 Buiten Verband? Dank U, Heer. Is een broeder Luthers? Prijs God. Is een broeder Baptist? Dank U, Heer. Is een broeder evangelisch? Prijs God. Is een broeder charismatisch? Dank U, Heer. Is een broeder van Stromen van Krácht? Prijs God. Is een broeder van Stromen van Lévend Water? Dank U, Heer. Gedraagt een broeder zich naar onze waarden en normen? Prijs God. Gedraagt een broeder zich niet naar onze waarden en normen? 259
Page 252
Dank U, Heer. Paulus gebruikt een heel hoofdstuk om deze kwestie te bespreken. Hij zegt in Romeinen 14: ‘Wie ben jij dat jij de knecht van iemand anders oordeelt ? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Heer is bij machte hem vast te doen staan.’ En dan zegt Paulus: ‘Laten wij dan niet langer elkander oordelen.’ Waarom niet? Dan zegt Paulus: ‘Omdat een ieder van ons rekenschap voor zichzelf zal geven aan God.’ En bij dat ‘rekenschap geven aan God’ hebben wij het verzoendeksel nodig, Christus Jezus. En dan gaat het er niet om of wij iets wèl begrijpen. Of dat wij iets niet begrijpen. Christus Jezus is het verzoendeksel. Dat is het enige belangrijke. Dat is wat telt voor God. Begrijpt u? En als wij eenmaal onze broeders kunnen aanvaarden, dan zegt God bij monde van de afgevaardigde Paulus in 1 Timoteüs 4:10 tegen ons: “Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de redder is van alle mensen, bovenal van de gelovigen.” [NBV] En God zegt bij monde van de afgevaardigde Johannes in 1 Johannes 4:14 “En we hebben zelf gezien waarvan we nu getuigen: dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft als redder van de wereld.” [NBV] Dat ‘van alle mensen’ en ‘van de wereld’ is een nadere omschrijving van het woord ‘Redder’. Kijk, op zich zegt het woord ‘Redder’ niks. Er zijn honderdduizenden redders in de wereld. Een man redt een kind uit het water. 260 Dan is hij de redder van een kind. Een vrouw redt in Pieterburen zieke zeehondjes. Dan is zij de redder van zieke zeehondjes in Pieterburen. Als u op uw computer een bestand ‘save-t’, dan redt u een bestand, zodat het niet verloren gaat. Dan bent u, bij wijze van spreken, de ‘redder van het bestand’. Maar God is de Redder van alle mensen. En zijn Zoon is de Redder van de wereld. Want God heeft Christus Jezus voorgesteld het verzoendeksel, de beschutplaats, te zijn. Voor heel het volk. Wie zijn wíj dan dat wij God tegenspreken? O, wat een heerlijke dag, wanneer wij tot besef van de waarheid komen! Dat wij zeggen: ‘Heer, Uw Woord is waar. U hebt helemaal gelijk. Dank U, Heer, dat allen gerechtvaardigd worden.’ Op dat moment heeft God zijn pleit met ons beslecht. En dan is God natuurlijk nog niet klaar. Wel met ons, natuurlijk. Maar de hele schepping moet tot besef van de waarheid komen. Dat gebeurt ook. Dat staat in Filippenzen 2. Kijk, God zegt in zijn Woord: ‘Jezus Christus is Heer.’ Jezus Christus is Heer van allen, van levenden en van doden, ja, van de hele schepping. Dat is Gods statuut, dat is Gods beschikking. En dan zeggen sommigen van zijn schepselen: ‘Ik geloof niet dat Jezus Christus mijn Heer is.’ Dat maakt geen verschil. Jezus Christus is hun Heer, of zij dat nu wel of niet geloven. En dan zeggen sommigen van zijn schepselen: ‘Ja, maar, ik accepteer Jezus Christus niet als Heer.’ Dat maakt geen verschil. Jezus Christus is hun Heer, of zij Hem wel als Heer accepteren of niet. 261
Page 254
Waarom? Nou, Gód zegt dat Jezus Christus hun Heer is. Dat is de waarheid. En God zal net zolang in zijn schepselen werken totdat zij tot besef van de waarheid komen. Dat zijn schepselen zeggen: ‘Heer, Uw Woord is waar, U hebt helemaal gelijk. Jezus Christus is Heer.’ Hoe weet ik dat? Nou, dat staat in Filippenzen 2. Daar staat dat alle knie zich zal buigen van hen die in de hemel zijn en van hen die op de aarde zijn en van hen die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is. In Filippenzen 2 is de hele schepping dus tot erkentenis van de waarheid gekomen. Dan heeft God zijn pleit met de hele schepping beslecht. Wat een glorieus moment zal dat zijn! 262 15. Sola Scriptura Drie maanden geleden kwamen André, Gerard en ik bij elkaar. We zouden deze studiedag voorbereiden. Een verdeling maken van de onderwerpen waar we graag over wilden spreken. Die verdeling zou dan ook gebaseerd moeten zijn op onze persoonlijke voorkeuren. Het werd al snel duidelijk. André zou de inleiding verzorgen. Hij zou een algemene beschouwing houden over 500 jaar Reformatie. Wat de betekenis daarvan is voor het heden en voor de toekomst. Gerard zou daarna de grote thema’s van de Reformatie behandelen. Wat is dat: sola fide, sola gratia en sola scriptura? En ik moest natuurlijk ook nog wat doen. Ik vertelde aan André en Gerard wat ik bedacht had. Ik noemde mijn verschillende ideeën. Al mijn ideeën werden onmiddellijk, resoluut, van de tafel geveegd. Daar waren André en Gerard heel stellig in. Wat ik bedacht had, was niet zo geschikt voor de studiedag. Mijn broeders hadden nog goede argumenten ook. Ik moest ze gelijk geven. Maar nu had ik dus wel een probleem. Want ik had mijn presentatie al maanden geleden voorbereid. En nu vonden mijn broeders mijn ideeën toch niet zo passend. Ik was een beetje uit het veld geslagen. Ik zei: ‘Jullie hebben nu je onderwerp, maar ik dan?’ De mannen zeiden: ‘Tja …’ En toen gingen zij opgewekt naar huis. 263
Page 256
Daar zat ik. Wat nu? Ik heb in het verleden een aantal toespraken gehouden. Niet zoveel, hoor. Maar een paar. André plaagt mij er altijd mee. Hij zegt dan: ‘Jij hebt eigenlijk maar één boodschap … de Bereeërs.’ En dan lachen we samen. Want het is waar. Ik hèb maar één boodschap: de Bereeërs. Ook vandaag. De naam ‘Bereeërs’ is afgeleid van de mannen uit Berea. In Handelingen 17 worden deze mannen beschreven. Deze mannen gingen dagelijks de Schriften na. Waarom? Nou, om te zien of de boodschap die Paulus en Barnabas brachten, wel zo was. Waarom heeft de kerk in onze tijd Bereeërs nodig? Of, beter gezegd: waarom moeten wij eigenlijk allemaal Bereeërs zijn? Het antwoord is heel eenvoudig. Dat heeft met ons geloof te maken. Wat is dat: ‘ons geloof’? Wat is eigenlijk ‘geloven’? Volgens het woordenboek betekent ‘geloven’: ‘vertrouwen hebben in de betrouwbaarheid van iemands woorden’. Oké. Als je vertrouwen hebt in de betrouwbaarheid van de woorden van God, dan ben je dus een gelovige. Heb je geen vertrouwen in de betrouwbaarheid van de woorden van God, dan ben je dus een ongelovige. Tot zover is het helder. Niets aan de hand, zou je zo zeggen. 264 Toch wel. Heel veel gelovigen, namelijk, geloven, zoals hun geloofsgemeenschap hen dat voorschrijft. Deze gelovigen denken er ook niet al te veel over na. Zij voelen zich veilig in de schoot van hun geloofsgemeenschap. Maar is dat wel ‘geloof’? Weet je, wij hebben in onze taal het woord ‘lichtgelovigheid’. Wat is dat, lichtgelovigheid? Volgens het woordenboek: ‘dat je geneigd bent iets te geloven, zonder het gecontroleerd te hebben’. Soms dènken we dat we iets geloven. Maar we hebben het niet gecontroleerd. Dan zijn wij dus ‘lichtgelovig’. Soms horen we een boodschap in een kerk. Of in de christelijke media. Als we dan verstandig zijn, dan kijken we dat na in onze bijbel. Of het wel zo is. Anders zijn we lichtgelovig. ‘Ja, maar’, zeg je, ‘wacht even, wacht even … Jij zegt toch steeds dat de bijbel niet goed vertaald is?’ Ja. Nou, dan heeft het weinig zin om het in de bijbel na te kijken. Dat is waar. Twee jaar geleden sprak ik hier ook. Ik sprak over de bijbelvertaling. Dat die op veel plaatsen niet juist vertaald is. Dat er eigenlijk iets anders staat. Ik vroeg toen: ‘Weet je wel, wat je leest?’ En ik zei toen: ‘Nee, je weet niet wat je leest … Je dènkt dat je weet wat je leest.’ Vorig jaar in Garderen sprak ik ook. Eigenlijk weer over hetzelfde thema. Weet je wel, wat je leest? 265
Page 258
Vorig jaar in Garderen was ik ook een beetje verontrust. Omdat ik het gevoel had dat de toehoorders niet verontrust waren. Dat de toehoorders mijn toespraak wel interessant vonden. Dat wel. Maar dat zij niet verontrust waren. Toch? Dat dacht ik. Ik had het mis. Een paar maanden geleden was ik bij een presentatie van André. De locatie waar hij sprak, was niet om de hoek. Het was in Urk. ‘Op’ Urk, zoals de mensen in Urk dat zelf zeggen. Mijn vrouw en ik reden er heen. We namen plaats achter in het zaaltje. We zaten er nog maar net, toen er een broeder naar ons toe kwam. Hij gaf ons een hand. En hij zei meteen wat hij op zijn hart had. Hij zei tegen mij: ‘Toen ik gisteren in bad lag, heb ik jouw toespraak van Garderen nog eens beluisterd.’ Ik zei: ‘Oké.’ Hij zei: ‘Ja, voor de zesde keer.’ Ik zei: ‘O.’ Mijn broeder werd geëmotioneerd. Ik zag beginnende tranen. Hij zei: ‘Toen mijn vrouw voor de eerste keer jouw toespraak hoorde, heeft ze heel erg gehuild.’ Ik knikte. Ik kon niets zeggen. Ik voelde dat ik ook geëmotioneerd werd. Hij zei: ‘Weet je wel, vooral toen je de lijst opnoemde van woorden, die niet kloppen. Echt verschrikkelijk. Het enige in dit 266 leven waar we rotsvast op vertrouwden, onze bijbel, bleek niet waar te zijn.’ Ik wist precies wat hij bedoelde. Ik moest denken aan mijn eigen ervaring, nu bijna veertig jaar geleden. Dat ik er achter kwam dat de NBG-vertaling op veel plaatsen onjuist vertaald was. Het was een grote schok. Weet je wel, wat je leest? Nee, je weet niet wat je leest. Je dènkt dat je weet wat je leest. Toen ik daar veertig jaar geleden achter kwam, was dat een keerpunt in mijn leven. Ik had er nooit bij stil gestaan dat mijn bijbel een vertaling was. Jij wel? Nou ik niet. Theoretisch wist ik dat wel. Maar ik stond er niet bij stil. Ik dacht dat mijn bijbelvertaling onfeilbaar was. Dat er geen fouten in stonden. Ik vertrouwde er blindelings op. Maar ik had het nooit gecontroleerd. Ik was niet gelovig geweest. Maar lichtgelovig. Ik herinner mij een bijeenkomst waar ik eens was. André had daar een magistrale toespraak gehouden over de aeonen. Na afloop van zijn toespraak konden de aanwezigen vragen stellen. Een oudere dame vroeg zich af: ‘of ze haar bijbel dan eigenlijk nog wel kon vertrouwen?’ Er ontstond een groot geroezemoes in de zaal. De vraag van die zuster viel helemaal weg. De meeste aanwezigen waren al bezig hun spullen in te pakken. Ik had innig medelijden met mijn oudere zuster. 267
Page 260
Ik begreep haar ontreddering heel goed. Ook haar wanhoop. Zij was machteloos. Zij wilde haar bijbel vertrouwen. Maar ze had de kennis niet, om het te controleren. Ik wilde haar eigenlijk aanspreken. Ik wilde tegen haar zeggen: ‘Zuster, we hebben toch de Studiebijbel. Gebruik die.’ De Studiebijbel. Ken je die? Daar staat heel veel goede informatie in. De kennis van 500 jaar Reformatie in Nederland. 500 jaar Reformatie is het thema van deze dag. Als je aan mij vraagt: wat vind jij het belangrijkste van de Reformatie? Dan zeg ik: sola scriptura, alleen de Schrift. De Duitse bijbelvertaling van Luther. In 1521. De leek kreeg eindelijk Gods Woord in handen. Nederland kreeg in 1635 zijn Statenvertaling. Sindsdien zijn er in de loop van de tijd ook andere vertalingen in het Nederlands verschenen. Bij dit vertaalwerk in de afgelopen 400 jaar zijn er heel veel feiten boven tafel gekomen. Naast dat vertaalwerk zijn er ook talloze commentaren op die vertalingen geschreven. En die feiten en dat commentaar vind je in de Studiebijbel. De Studiebijbel bestaat uit zeventien delen. Forse boeken. Vol met feiten. Soms moet je goed zoeken voor die feiten. Soms moet je het struikgewas van de theologie opzij schuiven. Maar de feiten staan er. Feiten zijn feiten. 268 Deze Studiebijbel wordt door alle kerkgenootschappen in Nederland van harte ondersteund. En aanbevolen. Eigenlijk zou je die Studiebijbel moeten bestuderen. Ja, zeg je, maar daar heb ik geen zin in, hoor. Die Studiebijbel bestuderen. Zeventien delen. Kom op, zeg. Je hebt gelijk. Je laat je liever in een kerkdienst knollen voor citroenen verkopen. Toch? Je voorganger spreekt over ‘eeuwigheid’. Maar, lieve broeder, eeuwigheid bestaat niet. Kun je in de Studiebijbel vinden. Deel 11, bladzijde 94. Of je predikant spreekt over de ‘hel’. Maar, lieve zuster, de hel bestaat niet. Kun je in de Studiebijbel vinden. Deel 11, bladzijde 533. Of je hoort dat er eigenlijk niet staat dat ‘God een Redder is voor alle mensen’. Maar dat Hij een Redder is van alle mensen. Kun je in de Studiebijbel vinden. Deel 8, bladzijde 704. Of je hoort dat er eigenlijk niet staat dat ‘aan Petrus de prediking van het evangelie aan de besnijdenis is toevertrouwd’. Maar de prediking van het evangelie van de besnijdenis. De prediking dus van het besnijdenis-evangelie. Kun je in de Studiebijbel vinden. Deel 8, bladzijde 40 - 41. 269
Page 262
Vraagje: waarom is deze informatie uit de Studiebijbel eigenlijk niet algemeen bekend? Tja... En dan lees je in de Studiebijbel dat een ‘diaken’ eigenlijk een bediende is. En een ‘discipel’ eigenlijk een leerling. En een ‘gevangene’ eigenlijk een krijgsgevangene. En het ‘Lam’ in het boek Openbaring is eigenlijk een lammetje. En het boek ‘Openbaring’ zelf zou eigenijk onthulling moeten heten. En dat een ‘adelaar’ eigenlijk een gier is. En dat de ‘duivel’ eigenlijk een verdachtmaker is. En een ‘dienstknecht’ een slaaf is. En een ‘apostel’ een afgevaardigde. En het ‘evangelie’ een goed bericht. En als er in onze bijbel het woord ‘tempel’ staat, dat dat in het meeste gevallen de tempel zelf niet is, maar de gewijde plaats, waar ook de tempel staat. En dat de ‘wijzen uit het Oosten’ eigenlijk magiërs zijn. En dat ‘berouw hebben’ (iets met je gevoel) eigenlijk betekent je bezinnen (iets met je verstand). Dat de ‘ballingschap naar Babel’ eigenlijk de verhuizing naar Babel was. En dat de ‘tabernakel’ eigenlijk gewoon tent betekent. En dat de ‘rechterstoel’ van Christus eigenlijk het podium is. Kun je ook in de Studiebijbel vinden. Deel 11, bladzijde 496. En als je dan een klein beetje verder zoekt, dan vind je dat het podium in de Grieks-Romeinse tijd de plaats is waar ook de prijzen uitgereikt worden. En dat de Heer op die dag je bij zijn podium roept. En dat Hij je dan geen ‘kroon’ geeft, zoals onze vertaling zegt, maar een lauwerkrans. Een lauwerkrans is het teken dat je een overwinnaar bent. Kun je ook in de Studiebijbel vinden. Deel 15, bladzijde 103. 270 Eigenlijk zouden we, met behulp van de Studiebijbel, een goede vertaling moeten maken. Waarbij we al die feiten erin verwerken. De bijbelvertaling aanpassen. Zodat je ook je denken aanpast. Dat zouden we eigenlijk moeten doen. Ja, eigenlijk wel … Maar goed, ik ga nog even met u terug naar die vierde augustus. Toen André, Gerard en ik bij elkaar zaten om deze dag voor te bereiden. Ik vond het een gedenkwaardige middag. Vooral omdat al mijn ideeën als niet ter zake doende werden beschouwd. Ongewenst, zelfs. Daar had ik al die weken aan lopen zwoegen … Na die buitengewoon inspirerende middag gingen de broeders weer naar huis. En ik ging naar mijn computer. Ik keek naar mijn voorbereide toespraken. Ongewenst. Niet meer nodig. Weg ermee. Het werd half zes. Tijd voor een glaasje wijn. Ook een glaasje voor mijn zoon, die in de keuken bezig was. Ter inspiratie voor zijn kookkunsten, zullen we maar zeggen. Ik vond eigenlijk wel, gezien de afgelopen uren, dat het een bijzonder glaasje wijn moest zijn. Dat was tegelijkertijd ook een verrassing voor mijn zoon, die op een huiswijntje rekende. Ik kwam met twee gevulde glazen de keuken binnen. Mijn zoon was druk bezig met in de pannen te roeren. Hij had de afgelopen middag even een paar keer zijn hoofd om de deur gestoken. 271
Page 264
En hij had de concordante mannen aan de huiskamertafel bezig gezien. Mijn zoon zei: ‘Ha, pap … zijn ze weg?’ Ik zei: ‘Ja.’ Mijn zoon was nieuwsgierig. Hij vroeg: ‘En, hoe was het?’ Ik zei: ‘Goed, jongen, maar al mijn ideeën werden terzijde geschoven.’ Er kwam een scheef lachje op zijn gezicht. Hij zei: ‘Heel goed, pap.’ Ik zei: ‘Hoezo?’ Hij zei: ‘Nou, ik vond al dat jouw ideeën voor die presentatie niet echt positief waren.’ Ik moest er wel om lachen. Mijn zoon is altijd recht voor zijn raap. Net als mijn vrouw. Daar ben ik dus wel aan gewend. Het houdt je ook nederig. Ik gaf mijn zoon het gevulde wijnglas. Hij proefde waarderend. Hij zei: ‘Lekker wijntje.’ Hij zette het glas neer en deed wat verse peper op het hoofdgerecht. De aankomende maaltijd stond heerlijk te pruttelen. Toen vroeg mijn zoon: ‘En, wat ga je nu doen?’ Ik zei: ‘Een goeie vraag.’ En toen ontstond er een gesprek over de brieven van Paulus. Dat die brieven een unieke boodschap hebben. En dat je die boodschap niet in de andere gedeelten van het Nieuwe Testament kunt vinden. Ik keek onderhand naar het gerecht wat mijn zoon aan het klaar maken was. Het rook verrukkelijk. Iets Aziatisch. 272 Mijn zoon zei bedachtzaam: ‘Hmm …’ Hij roerde nog eens in de pan. En deed er een beetje gember bij. En een snuifje van iets wat ik niet zo snel kon thuisbrengen. Mijn zoon draaide het gas laag. Hij zei: ‘Bijna klaar.’ We namen nog een slokje wijn. Toen zei mijn zoon: ‘Wat je daarnet zei, hè, over Paulus, dat moeten de mensen dus wel kunnen controleren.’ Ik zei: ‘Inderdaad.’ Hij zei: ‘En, hoe moeten ze dat dan doen?’ Ik zei: ‘Ze hebben toch mijn Grieks-Nederlandse interlineair op het internet.’ Hij zei: ‘Ja, maar daar kijkt geen hond naar.’ Ik zei: ‘O, waarom niet?’ Hij zei: ‘Nou, dat is veel te ingewikkeld.’ Ik zei: ‘O.’ We namen nog een slokje wijn. En mijn zoon deed iets onduidelijks met het eten. En toen zei hij: ‘Pap, je moet die mensen in Garderen wel wat geven, hoor, niet alleen maar zeggen, dat het allemaal niet klopt.’ Ik zei: ‘Wat bedoel je?’ Hij zei: ‘Nou, je moet een Nederlandse vertaling maken, die past bij je interlineair. Dan kunnen de mensen het zelf controleren.’ Ik protesteerde. Ik zei, dat anderen dat maar moesten doen. Trouwens, er waren al mensen mee bezig. Daar zou je alleen maar gezeur mee krijgen. Nee, daar begon ik niet aan … Hé, weet je wel hoe moeilijk dat is, om zo’n vertaling maken? Ik zag op het gezicht van mijn zoon weer die scheve lach komen. Hij zei: ‘Als jij zo’n vertaling maakt, dan maak ik er een website voor.’ Nou, die website laat ik nu aan u zien. 273
Page 266
Het heet: geschriften.nl U ziet hier een nieuwe Nederlandse vertaling. Een letterlijke vertaling. Of, laten we het maar een feitelijke vertaling noemen. Omdat al het feitenmateriaal van de Studiebijbel erin is verwerkt. Ik wil voor u de kennis van 500 jaar Reformatie in Nederland toegankelijk maken. Het is een makkelijk leesbare vertaling Natuurlijk is dit ook een heel nauwkeurige vertaling. Maar wel één, die u in de trein kunt lezen, of ’s avonds in bed, of aan tafel. Als u wilt weten of die vertaling wel goed gemaakt is, dan kunt dat controleren. Met behulp van de Grieks-Nederlandse interlineair, die ook op de website staat. Mijn zoon heeft de website zo gemaakt, dat u dit programma op alle manieren kunt gebruiken. Op uw smartphone, op uw computer, op uw e-reader, noem maar op. U kunt het gratis downloaden en printen. Nou, wat let u nu, om de waarheid die u in de christelijke wereld hoort, te controleren? Wees een Bereeër. Sola scriptura. God helpe ons. Amen. 274 16. Loslaten Op 16 februari 1974 riep de Heer mij. Dat was een heftige ervaring. Mijn leven werd met kracht op de rails gezet. Ik begon onmiddellijk de bijbel te lezen. En ik kocht alle christelijke literatuur, die ik maar krijgen kon. Zo kwam ik in contact met het werk van Watchman Nee. En deze broeder schreef over de eerste beginselen van het christelijk geloof. Volgens Watchman Nee zijn de eerste stappen na je bekering: (1) je laten dopen (2) alles verkopen wat je hebt en de opbrengst daarvan aan de armen geven. Alles verkopen? ‘Ja’, zei Watchman Nee, ‘want in Matteüs 19, Marcus 10 en Lucas 18 – drie getuigen dus – zegt de Heer tegen de rijke jongeling: “Verkoop alles wat je bezit, en verdeel het onder de armen, en je zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij.”’ Volgens Watchman Nee is dat een duidelijke zaak. Als je niet alles verkoopt wat je hebt, dan ben je nog niet eens begónnen met de Heer te volgen. Want de Heer zegt: ‘Verkoop alles wat je hebt, en kom hier, volg Mij.’ Begrijpt u? Mijn vrouw en ik hadden voor ons trouwen ons al laten dopen. Dat was dus oké. Nu nog alles verkopen. In januari 1978 namen mijn vrouw en ik een drastische beslissing. Wij verkochten alles wat wij bezaten en verdeelden het onder de armen. De volgende maanden wachtten mijn vrouw en ik op aanwijzingen van de Heer. 275
Page 268
Wat wij moesten doen. De aanwijzingen kwamen niet. Er gebeurde wel van alles. Daar kan ik u uren over vertellen. Maar geen aanwijzingen … Na bijna vijf maanden kwamen we in het huis van mijn zwager terecht. Mijn schoonzusje was net bevallen van haar tweede kind. Mijn vrouw deed daar het huishouden. En ik werkte in een ziekenhuis om in de kosten bij te dragen. Na twee weken kwam ik op een dag thuis van mijn werk. Mijn zwager nam mij apart. Hij zei: ‘Ik moet je wat zeggen. Tijdens mijn stille tijd heeft de Heer mij een boodschap voor jou gegeven.’ Ik dacht: ‘Eindelijk, daar komt de aanwijzing.’ Het gezicht van mijn zwager werd zorgelijk. Hij zei: ‘Het spijt me voor je, maar de boodschap van de Heer is niet zo positief voor jou.’ Ik zei: ‘O.’ En ik dacht: ‘Niet zo positief, oké, oké, als er maar een aanwijzing is, wat we moeten doen.’ Mijn zwager zei: ‘Je begrijpt, dat ik er uren over gebeden heb, want ik wilde er zeker van zijn dat die boodschap echt van de Heer afkomstig is.’ Ik wist dat het waar was, dat van het uren bidden. Ik kende mijn zwager. Hij was een toegewijd christen. Ik achtte hem heel hoog in de Heer. Ik zei dus: ‘Oké, vertel het maar.’ Ik merkte dat mijn zwager zenuwachtig werd. Hij haalde een briefje tevoorschijn. Hij zei: ‘Je mag het pas openmaken als ik weg ben, oké?’ Ik zei: ‘Oké.’ Mijn zwager gaf mij het briefje en hij maakte dat hij wegkwam. Ik deed het briefje open. Er stond één klein zinnetje op: ‘Romeinen 10:2’. 276 Ik zocht het direct op in mijn bijbel. Ik las: “Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, bezitten, maar zonder verstand.” Het was alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg. Ik wist onmiddellijk waar het over ging. Het ging over dat wij alles verkocht hadden … IJver voor God, maar zonder verstand? Maar dat kon helemaal niet. Wij hadden Gods Woord geloofd. En wij hadden naar Gods Woord gehandeld. Hoezo, ijver zonder verstand? Nee, deze boodschap kon niet van God afkomstig zijn. Absoluut niet. Pas veel later durfde ik het briefje aan mijn vrouw te laten zien. Ook zij was geschokt. Hoe moesten wij nu verder? Gelukkig laat de Heer, als het moeilijk wordt, zijn kinderen niet al te lang wachten. Drie maanden na dit briefje kreeg ik de Companion Bible in handen. En in de Companion Bible wordt, naar aanleiding van Galaten 2:7, uitvoerig uitgelegd, dat er twee evangeliën zijn. Het evangelie van de besnijdenis – voor Israël. En het evangelie van Paulus – voor de natiën. Toen werd alles duidelijk. Mijn vrouw en ik hadden de bijbel volledig verkeerd begrepen. Wij hadden inderdaad ijver voor God gehad. Maar zonder verstand … O, ja? Wat hadden wij dan gedaan? Nou, wij hadden alles verkocht op basis van Matteüs 19, Marcus 10 en Lucas 18. Maar Matteüs, Marcus en Lucas is het evangelie van de besnijdenis. 277
Page 270
Zoals de Heer dat zelf zegt in Matteüs 15: ‘Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls.’ Alles wat de Heer in Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes zegt, zegt Hij tegen de verloren schapen van het huis Israëls. Het mosterdzaadje, de zaligsprekingen op de berg, het ingaan door de enge poort, het wederom geboren worden, het dopen in geest en in vuur, het nieuwe verbond, de dwaze maagden die geen olie in hun lamp hebben, de rijke man en de arme Lazarus, het vuur van Gehenna en het verkopen van alles wat je bezit en de opbrengst daarvan onder de armen verdelen, het is allemaal van en voor Israël. Het boek Handelingen beschrijft de lotgevallen van het evangelie van de besnijdenis. De brief aan de Hebreeën – de naam zegt het al – is aan de besnijdenis geschreven. Ook de geschriften van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas zijn nadrukkelijk en officieel aan de besnijdenis gericht. Als je het eenmaal weet, is het heel eenvoudig. Er zijn twee evangeliën, één van de besnijdenis, en één van Paulus. Deze twee evangeliën zijn heel verschillend. En deze twee evangeliën hebben twee verschillende doelgroepen. Het besnijdenis-evangelie is aan Israël gericht. En het evangelie van Paulus is aan de natiën gericht. Als je dat eenmaal doorhebt, dan begint de grote bevrijding. Want alles wat niet op jou van toepassing is, kun je gewoon loslaten. Gewoon naast je neerleggen. Dat is heel bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan kom ik in een grote, reformatorische kerk. En daar wordt gezamenlijk het Onze Vader gebeden. 278 En dan legt de predikant in zijn predicatie uit, wat er bedoeld wordt met: ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.’ Want onze Heer voegt er enkele verzen later aan toe: ‘Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.’ En dan valt er een grote vrees over de kerkgangers. Want iedereen weet voor zichzelf wel mensen te bedenken, die zij niet kunnen vergeven. Maar dan kan de Heer jou ook niet vergeven … Lieve broeders en zusters, waar staat dit? Dat staat in Matteüs 6. Maar lieve broeders en zusters, dat is het besnijdenis-evangelie. Deze boodschap is aan Israël gericht. Niet aan mij, dus. Ik kan daarom die boodschap uit Matteüs 6 gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan kom ik in een andere, streng-christelijke, gemeenschap. En daar wordt er tegen de kerkgangers gezegd, dat zij moeten strijden tegen de zonde … Lieve broeders en zusters, waar staat dit? Dat staat in Hebreeën 12. Maar lieve broeders en zusters, dat is het besnijdenis-evangelie. Die boodschap is aan Israël gericht. Niet aan mij, dus. Ik kan daarom die boodschap uit Hebreeën 12 gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan ben ik in een rouwdienst. En daar wordt er tegen de aanwezigen gezegd dat zij moeten volharden tot het einde. 279
Page 272
Want dan zullen zij behouden worden … Lieve broeders en zusters, waar staat dit? Dat staat in Marcus 13. Maar lieve broeders en zusters, dat is het besnijdenis-evangelie. Die boodschap is aan Israël gericht. Niet aan mij, dus. Ik kan daarom die boodschap uit Marcus gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan kom ik in een evangelische gemeenschap. En daar wordt er tegen de aanwezigen gezegd, dat als je lauw bent in je geloof, dat de Heer je dan uit zijn mond zal spuwen. Lieve broeders en zusters, waar staat dit? Dat staat in Openbaring 3. Maar lieve broeders en zusters, Openbaring 3 is het besnijdenisevangelie. Die boodschap is aan Israël gericht. Niet aan mij, dus. Ik kan daarom die boodschap uit Openbaring 3 gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan kom ik een broeder tegen. En die zegt tegen mij: ‘Naar welke kerk ga jij?’ En dan zeg ik, naar waarheid: ‘Ik ga nooit naar een kerk.’ En dan zegt hij: ‘Maar je mag de onderlinge bijeenkomst niet verzuimen.’ En dan zeg ik: ‘Dat weet ik, broeder, dat staat in de brief aan de Hebreeën.’ En dan zegt hij: ‘Ja, dus …?’ En dan zeg ik: ‘De brief aan de Hebreeën is een onderdeel van het besnijdenis-evangelie. Dat evangelie is niet voor mij. Dat evangelie is voor Israël.’ En dan kijkt die broeder mij aan alsof hij water ziet branden … 280 Deze broeder heeft geen idee waar hij over praat. Hij gelooft in iets wat niet voor hem bestemd is. Ik kan daarom zijn opmerking gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … En dan kom ik een andere broeder tegen. En die zegt tegen mij: ‘Zou je niet eens gaan evangeliseren?’ En dan zeg ik: ‘Pardon?’ En dan zegt hij: ‘Ja, je weet wel, toon mij uw werken.’ En dan zeg ik: ‘Wat bedoel je, broeder?’ En dan zegt hij: ‘Dat weet je toch, geloof zonder werken is dood.’ En dan zeg ik: ‘Dat weet ik, broeder, dat staat in de brief van Jacobus.’ En dan zegt hij: ‘Ja, dus …?’ En dan zeg ik: ‘De brief van Jacobus is een onderdeel van het besnijdenis-evangelie. Dat is niet voor mij. Dat is voor Israël.’ En dan kijkt ook díe broeder mij aan alsof hij water ziet branden … Ook deze broeder heeft geen idee waar hij over praat. Ook deze broeder gelooft in iets wat niet voor hem bestemd is. Ik kan daarom zijn opmerking gewoon loslaten. Gewoon naast mij neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … Ik had eens – op bezoek in Amerika – een gesprek met een zeer vooraanstaande broeder. Voorgangers uit heel Amerika kwamen naar deze broeder toe voor advies. Deze broeder riep mij ter verantwoording over een theologische kwestie. Ik kon zijn opmerkingen eenvoudig pareren met de Schriften. Deze zeer vooraanstaande broeder was omringd door zijn trouwe broederraad. Ik stond voor een soort Sanhedrin, zal ik maar zeggen. 281
Page 274
Je hoorde, bij wijze van spreken, de ingehouden adem van deze broederraad, vanwege de ‘heiligheidschennis’, dat ik deze autoriteit durfde tegen te spreken. De betreffende pastor werd steeds bozer. Dat zo’n blaaskaak uit Nederland hem niet serieus nam. Op het laatst zei hij tegen mij dat ik zijn bediening smaadde. En die bediening, zo zei hij, had hij van de Heilige Geest gekregen. Ik zondigde dus tegen de Heilige Geest. Wat ik, trouwens, helemaal niet deed. Ik haalde alleen de Schriften aan. Maar deze pastor was gewoon woedend omdat ik zijn leergezag niet accepteerde. En toen sprak deze zeer vooraanstaande broeder een vervloeking uit. Hij zei: ‘Als jij je niet bekeert, is er geen vergeving voor jou in eeuwigheid.’ Die slag onder de gordel zag ik niet aankomen. Ik ging dan ook knock-out. Toen ik weer bijkwam, keek ik in mijn Griekse Bijbel. En daarin stond dat ik “geen vergeving had tot in de aeon”. Ik haalde opgelucht adem. Gelukkig maar. Niet eeuwig. Maar tot in de aeon. Dus tijdelijk. Er kwam een einde aan … Nu kan ik er om lachen. Waarom? Nou, omdat deze vervloeking in Marcus 3:29 staat. En Marcus is het evangelie van de besnijdenis. En het evangelie van de besnijdenis is voor Israël. Niet voor mij bestemd, dus. Deze broeder had geen idee wat hij tegen mij zei. Deze broeder geloofde in iets wat niet voor hem bestemd was. 282 Ik heb oprecht medelijden met deze broeder. Wat hij gelooft, heb ik zelf ook geloofd. Maar ik ben ervan bevrijd. En daarom kan ik die uitspraak uit het besnijdenis-evangelie gewoon loslaten. Gewoon naast me neerleggen. Bevrijdend, hoor. Heerlijk … ‘Ja’, zegt u, ‘dat wil ik ook wel, dat loslaten.’ En dan zeg ik: ‘Heel goed.’ ‘Ja’, zegt u, ‘maar ik weet niet hoe dat moet.’ Tuurlijk wel. Hoe dan? Nou, heel eenvoudig … als een broeder iets tegen u zegt, dan vraagt u eerst aan hem: ‘Waar staat dat, broeder?’ En als die broeder dat niet weet, dan hoeft u ook niet naar hem te luisteren. Waarom zou u naar een onwetende luisteren? Maar als hij bijvoorbeeld tegen u zegt: ‘Dat staat in de brief van Johannes’ … Of: ‘Dat staat in Ezechiël.’ Dan zegt u: ‘Dank u, broeder, maar dat is het besnijdenisevangelie. Dat is niet voor mij bestemd.’ En dan laat u het los … Is het zó eenvoudig? Ja, zo eenvoudig is het. Alles, wat niet van het evangelie van Paulus is, gewoon loslaten? Ja, gewoon loslaten. O, dat is bevrijdend … Ja, dat is zeker bevrijdend. O, dat is heerlijk … Ja, dat is ècht heerlijk. 283
Page 276
17. Wie weet, weet beter Mijn dochter ging naar een exit-gesprek van haar werk. Ergens in een bedrijfspand op een afgelegen industrieterrein. In een uithoek van Rotterdam. Vlak bij dat industrieterrein stond een cafeetje. Mijn dochter zei: ‘Pap, wil jij op mij wachten in dat cafeetje?’ Ik zei: ‘Oké.’ Uiteraard. Ik was meegegaan voor morele ondersteuning. Voor het ventileren van emoties na het exit-gesprek. In dat cafeetje wachtte ik dus op mijn dochter. En ik nam onderhand een bescheiden biertje. Het was warm die middag. En ik hoefde niet te rijden. Vandaar. Op een van de tafels in dat cafeetje lag een Rotterdams magazine. Ik bladerde erin. En daarin stond een interview met Jules Deelder. De bekende Nederlandse dichter, voordrachtskunstenaar en schrijver. De verslaggeefster was duidelijk gecharmeerd van Deelder. Hij werd levendig door haar beschreven. En bij het afscheid nemen zei Jules Deelder op een achteloze manier: ‘Je weet het, meisje, wie weet, weet beter, wie niet, niet.’ Een magistrale uitspraak. Van Jules Deelder, de woordkunstenaar … Een week na dat exit-gesprek van mijn dochter, hield ik een toespraak in Garderen. Over de onjuiste bijbelvertalingen. Die toespraak zal voor altijd in mijn gedachten verbonden blijven met die uitspraak van Jules Deelder in dat magazine op 285 die warme middag in het cafeetje bij het industrieterrein in Rotterdam. Die uitspraak van Jules Deelder geeft namelijk de situatie in kerkelijk Nederland treffend weer. In die toespraak in Garderen sprak ik dus over de onjuiste bijbelvertalingen. Dat was trouwens niet de eerste keer dat ik over dit onderwerp sprak. Ik roep al jaren: ‘Weet je wel, wat je leest?’ Heel veel broeders nemen daar aanstoot aan. Dat ik dát durf te zeggen. Dat de gangbare bijbelvertalingen ‘onjuist’ zijn. Deze broeders hebben geen idee hoe ernstig deze situatie is. Waarom is deze situatie zo ernstig? Omdat er iedere week duizenden toespraken (‘preken’) en bijbelstudies gehouden worden in de diverse kerken. Deze toespraken en bijbelstudies zijn gebaseerd op de gangbare bijbelvertalingen. En dat is een hachelijke onderneming. Want die gangbare bijbelvertalingen zijn onjuist. En aangezien die toespraken en bijbelstudies op die onjuiste bijbelvertalingen zijn gebaseerd, krijg je dan ook onjuiste toespraken en bijbelstudies. Eigenlijk zijn die toespraken en bijbelstudies dan ook allemaal ‘blowing in the wind’. Het gaat helemaal nergens over … Dat vinden broeders niet zo prettig als ik dit zo zeg. Maar het is natuurlijk wel waar. Natuurlijk is het allemaal ‘blowing in the wind’. En denk niet, dat ik het leuk vind om dit tegen u te zeggen. Integendeel, ik heb er heel veel hartzeer over. O, ja? Ja, omdat honderdduizenden kerkgangers in de kerken volstrekt onjuiste informatie krijgen. Zij zitten in hun kerken argeloos te luisteren. 286
Page 278
Zonder te beseffen dat zij christelijke prietpraat te horen krijgen. Nou, nou, broeder, overdrijven is ook een kunst. O, dacht u dat? Ja, zo erg is het nou ook weer niet … Oké, als u denkt dat ik overdrijf, dan neem ik u mee naar een willekeurig voorbeeld. We gaan naar Jesaja 40:7 (in de NBG-vertaling). “Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des HEREN daarover waait.” Mooi hè? Ja, maar dat staat er niet. Er staat iets anders. O, ja? Ja. Het gaat mij vooral om de woorden: ‘als de adem des HEREN daarover waait.’ In het Hebreeuws: “ki ruch ieue nshbe bu”. Letterlijk vertaald: “dat geest-van Jahwe zij-keert-terug inhem”. Het moge duidelijk zijn dat het hier om twee volstrekt van elkaar afwijkende vertalingen gaat. De NBG heeft: ‘als de adem des HEREN daarover waait.’ De concordante vertaling heeft: ‘want de geest van Jahwe keert terug in hem.’ Voor de betekenis van dit vers is de weergave door de NBG van ‘Jahwe’ met ‘Heer’ niet zo belangrijk. Dat is een kwestie van cultuurgeschiedenis. Laten we naar de èchte verschillen gaan. Eerst het verschil tussen ‘adem’ en ‘geest’. 287 In Genesis 7:22 treffen we in het NBG de uitdrukking aan: ‘de adem van de levensgeest’. In het Hebreeuws: “nshmth ruch chiim”. Letterlijk: “adem-van geest (van)-leven(s)”. De beide woorden ‘adem’ en ‘geest’ staan naast elkaar. “nshme” is ‘adem’ en “ruch” is ‘geest’. We gaan nu weer terug naar Jesaja 40:7. Daar wordt gesproken over “ruch ieue”. De “geest” van Jahwe. In Jesaja 40:7 staat dus niet ‘adem’, maar “geest”. Vervolgens staat er niet ‘waait’, maar “keert terug”. Het woord ‘nshbe’ is een vervoeging van het werkwoord ‘shb’, ‘terugkeren’. Waarom hebben de vertalers van het NBG dan gekozen voor ‘waaien’? Laten we ons even verplaatsen in de vergadering van de broeders-vertalers. We luisteren naar hun dialogen. Voorzitter, wij hebben hier het woord ‘ruch’. Ja, geachte collega, dat kun je vertalen met ‘wind’ of met ‘geest’. Zeker, voorzitter, we moeten dus naar de context kijken, welk woord hier van toepassing is. Nou, collega, er wordt hier gesproken over een bloem, die afvalt, dan moet het hier wel ‘wind’ zijn … En dan kijken de vertalers-afgevaardigden elkaar aan. En dan zeggen ze: ‘Tja … de wind van de Heer, die terugkeert … Een beetje vreemd … Nou, dan vertalen we met ‘de wind van de Heer waait’. Oké … En dan is het even stil. En dan zeggen ze: ‘Ja, maar eigenlijk vinden we “de adem van de Heer waait” mooier, poëtischer …’ Doen we dat … 288
Page 280
Ja, geachte vertalers, dat kun je wel doen. Maar dat staat er natuurlijk niet. Er staat wat anders. Maar wie controleert dat? Nou, wij vandaag, dus. De Statenvertaling is wat minder poëtisch. Die heeft: ‘de Geest blaast’. ‘Geest’ is goed, maar ‘blaast’ is interpretatie. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft een middenweg gekozen: ‘de adem van de HEER blaast’. ‘Adem’ komt van de NBG-vertaling, en ‘blaast’ van de Statenvertaling. Maar zowel ‘adem’ als ‘blazen’ zijn een onjuiste weergave van de Hebreeuwse woorden. Dat de Statenvertaling en de Nieuwe Bijbelvertaling niet voor ‘waaien’ (NBG) kiezen, is duidelijk. Het werkwoord ‘waaien’ is de vertaling van een ander Hebreeuws woord. Van het Hebreeuwse woord ‘phuch’. Hooglied 2:17 ‘tot de avondwind waait’ (NBG) In het Hebreeuws: “od shiphuch eium” Het NBG vertaalt dus zowel het werkwoord ‘shb’ als het werkwoord ‘phuch’ met ‘waaien’. ‘shb en ‘phuch’ zijn twee totaal verschillende Hebreeuwse woorden. Die in de verste verte niet op elkaar lijken. Als je dan die twee woorden met een zelfde woord vertaalt, dan krijg je verwarring. Dan heeft taal geen betekenis meer. Dit werkwoord ‘phuch’, ‘waaien’, wordt door het NBG ook vertaald met ‘blazen’. In Ezechiël 21:31 ‘Ik zal tegen jou blazen’. In het Hebreeuws: “aphich olik”. 289 De ‘i’ in ‘aphich’ is de causale vorm. Dus eigenlijk: ‘ik zal doen blazen’. Maar goed. Laat ik niet op alle slakken zout leggen. Daar is geen beginnen aan in onze bijbelvertalingen. Uit dit voorbeeld blijkt dat de vertaling van de Statenvertaling en de NBV ‘blazen’ van Jesaja 40:7 onjuist is. Want ‘blazen’ is ‘phuch’. En niet ‘nshbe’. ‘nshbe’ is: ‘zij keert terug’. We gaan weer terug naar Jesaja 40:7. Daar staat: “dat geest-van Jahwe zij-keert-terug in-hem”. Dus niet: ‘als de adem des Heren daarover waait’. Maar: “want de geest van Jahwe keert terug in hem”. Of: “want de geest van Jahwe in hem keert terug”. Beide laatste vertalingen geven dezelfde gedachte weer. De geest van Jahwe in iemand, of in iets, geeft die iemand, of dat iets, leven. Als de geest van Jahwe in iemand, of in iets, terugkeert, dan sterft die iemand of dat iets. ‘In hem’ is in het Hebreeuws: ‘bu’. Het woord ‘in’ in het Hebreeuws, de letter ‘b’, heeft de derde naamval. Het geeft geen beweging aan, maar het is in rust. Dit grammaticale gegeven stelt ons in staat deze tekst juist weer te geven. Het is niet dat de geest van Jahwe in Hem (dat is: in Jahwe) terugkeert (beweging, richting naartoe: vierde naamval). Maar de geest van Jahwe in hem (dat is: in de bloem) (derde naamval, geen beweging, in rust) keert terug. De geest van Jahwe in de bloem verlaat de bloem. Daarom gaat het leven uit de bloem. En daarom verwelkt de bloem … 290
Page 282
En valt af … Dat is de betekenis van Jesaja 40:7. God openbaart in dit vers aan ons het mysterie van leven en sterven. Het is Zijn geest in zijn schepselen, die doet leven. En als Zijn geest zijn schepselen verlaat, dan sterven die schepselen. Waarom moeten we het Grieks en het Hebreeuws vanuit de grondtekst concordant vertalen? Waarom moeten we zo’n drukte maken over grammatica? Nou, omdat we anders Gods Woord niet begrijpen. En als we Gods Woord niet begrijpen, dan begrijpen we niet wie God is. Want God openbaart zich in zijn Woord. Heel veel christenen beseffen niet dat zij in hun kerken volstrekt onvolledige en onjuiste informatie voorgeschoteld krijgen. In de vertaling van het NBG, of van de Statenvertaling, of van de NBV, van Jesaja 40:7, hebt u echt geen idee waar het over gaat. U dénkt dat u weet waar het over gaat. Maar ik kan u verzekeren dat u vanuit die vertalingen absoluut geen idee heeft waar het over gaat. Ja, zegt u, dat is het Oude Testament. Maar het Nieuwe Testament is toch wel goed vertaald. O, dacht u dat? In Judas 6, in het NBG, staat: “… en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden …” Dan rijst de vraag: wat zijn die ‘eeuwige banden’ in het NBG? De Griekse grondtekst heeft: “desmois aidiois”. De concordante, Nederlandse, vertaling vertaalt met: ‘onwaarneembare banden’. 291 Het moge duidelijk zijn, dat dit twee totaal verschillende vertalingen zijn. ‘Eeuwige banden’ is wat anders dan ‘onwaarneembare banden’. Het gaat dus om het woord ‘aidios’ Je kijkt naar de elementen van het woord ‘aidios’ in de woordopbouw. Er is het kernelement –id- , met de betekenis: ‘waarnemen’. Nu wordt het woord ‘aidios’ verder opgebouwd uit –a-, dat betekent: ‘niet’, ‘zonder’, of ‘on’. En – ios- is het kenmerk van een bijvoeglijk naamwoord. Dus, om het even te herhalen: het voorvoegsel –a- betekent: ‘on’, bijvoorbeeld: ‘pistos’- ‘gelovig’ - ‘apistos’, ‘ongelovig’. De stam –id- is ‘waarnemen’. En het achtervoegsel -ios– is het beschrijvende kenmerk van een bijvoeglijk naamwoord. ‘Aidios’ betekent dus: ‘on-waarneem-baar’. “desmois aidiois” zijn dus banden, die je niet kunt waarnemen. Dus: banden die je niet met je zintuigen kunt waarnemen. Wat wil dat zeggen? Dat die engelen (boodschappers) met onwaarneembare banden bewaard worden. Dat staat er in het Grieks. Niet met ‘eeuwige’ banden. Maar met ‘onwaarneembare banden’. Dat is ook logisch. Want er staat natuurlijke grote onzin in de NBG-vertaling. ‘Eeuwige banden’, kan niet. Want ‘eeuwig’ heeft, volgens Koenens’ woordenboek, geen begin en geen einde. Nou, op een gegeven moment worden die boodschappers gebonden. Toch? Dat is het begin van hun banden. Maar ‘eeuwig’ heeft geen begin. ‘Eeuwige’ banden bestaan dus niet. ‘Eeuwige banden’ is onzin. 292
Page 284
Dan heb je theologen, die zeggen: ‘Ja, die engelen hebben eeuwige banden, want als het oordeel is geweest, gaan ze gewoon weer naar die banden terug, voor eeuwig …’ Dat is geen uitleg, dat is inlegkunde. Sterker nog: dat is oudewijven-praat. Ja, maar, zegt iemand, wat zijn dat dan: ‘onwaarneembare banden’? Daar heb ik wel zo mijn gedachten over. Maar die ga ik u niet vertellen. Want dan ga ik redeneren. En dat is volgens de Schriften een negatieve bezigheid. Ik moet de Schriften naspreken. En als de Schriften zeggen ‘onwaarneembaar’, dan is het ‘onwaarneembaar’. Punt. Dat is genoeg informatie voor mij. Ja, zeg je, heel mooi, van dat ‘onwaarneembare’, maar kan je dat ook bewijzen? Jazeker. Volgens de concordante methode zoek je dan op, waar dit woord ‘aidios’ nog meer voorkomt. En dat is in Romeinen 1:20. In de NBG-vertaling lezen we daar: “Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien …” Er staat in het Grieks: “ē te aidios autou dunamis kai theiotēs” – ‘zijn onwaarneembare kracht en goddelijkheid’. Gods kracht en goddelijkheid zijn niet ‘eeuwig’, maar ‘onwaarneembaar’. Daar gaat de hele zin ook over. Want de inleidende zin luidt: “Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden …” Wat kan van Hem niet gezien worden? Nou, dat is wel duidelijk: zijn ‘onwaarneembare’ kracht en ‘onwaarneembare’ goddelijkheid. 293 Maar het wordt wel uit de werken van de schepping doorzien. Je ziet de kracht van God zèlf niet. Maar zijn kracht in de schepping wel. En als je dat ziet, dan moet je erkennen, zelfs als je de grootste onbenul bent: ‘O, ja, er moet wel een God wezen.’ Of zoals de dwazen dat zeggen: ‘Er is wel iets meer tussen hemel en aarde, hoor’. Nou, dommer kun je het niet zeggen. Als je verstandig bent, dan buig je je hoofd en erken je: ‘U, Heer, hebt alles gemaakt.’ Maar goed, Paulus zegt: ‘en zijn goddelijkheid zie je ook niet’. En dan zegt hij: ‘Maar je ziet wel het resultaat van die goddelijkheid’. En dat is bedoeling van dit vers. Het woord ‘aidios’ van Judas 6, dat door theologen gebruikt wordt om een ‘eeuwige’ verlorenheid te bewijzen, wordt uit de andere context, van Romeinen 1:20, naar zijn werkelijke betekenis gebracht, namelijk: ‘onwaarneembaar’. Nog even over dat ‘eeuwige’ voor het woord ‘aidios’. De NBV heeft voor ‘aidios’ in Judas 6 het woord ‘onverbreekbare’, ‘onverbreekbare boeien’. En in Romeinen 1:20 ‘eeuwige kracht en goddelijkheid’. Even een vraagje voor de vertalers van de NBV. Moet het in Romeinen 1:20 niet ‘onverbreekbare kracht en goddelijkheid’ zijn? Zoals de ‘onverbreekbare’ boeien in Judas 6 … Deze twee voorbeelden, één uit het Oude Testament, en één uit het Nieuwe Testament, zijn illustratief hoe de vertalers in volstrekte onwetendheid vertalen. En als je dan woordverkondiging en bijbelstudies in de kerken hebt, over Jesaja 40 en Judas 6, op basis van de gangbare bijbelvertalingen, dan is dat natuurlijk allemaal ‘blowing in the wind’. Het gaat helemaal nergens over. 294
Page 286
Het is kerkelijke prietpraat. Waar je misschien wel warme religieuze gevoelens over kunt hebben. Maar het blijft ‘blowing in the wind’. Stel, dat een predikant, een pastoor, of een voorganger, wil spreken over Romeinen 3:19-26. Hij wil over deze verzen iets zinnigs zeggen. En hij gebruikt zijn NBG-vertaling. Dan is het goed om te weten dat er in die acht verzen in de NBGvertaling ten opzichte van de Griekse grondtekst zevenenvijftig (!) onjuistheden staan. Wanneer een predikant, een pastoor, of een voorganger, deze passage in Romeinen 3 vanuit de NBG-vertaling gaat uitleggen, dan praat hij natuurlijk als een onwetende. Zeker weten. Nu kan een predikant, een pastoor, of een voorganger, als hij Romeinen 3:19-26 wil begrijpen, natuurlijk hulpmiddelen gebruiken. Door naar andere predikers te luisteren. Of door commentaren te lezen. Maar als die hulpmiddelen gebaseerd zijn op de NBG-bijbelvertaling, dan komt hij geen stap verder. Dan is het nog steeds ‘blowing in the wind’. Die predikant, pastoor, of voorganger, spreekt dan nog steeds de taal van een onwetende. Als je echt wil weten wat er in Romeinen 3:19-26 staat, dan consulteer je de Griekse grondtekst. En als ik zeg: ‘de Griekse grondtekst’ dan vinden heel veel broeders dat niet zo prettig. Ze zijn bang dat het dan te ingewikkeld wordt. Dat Grieks … moet dat nou? Ja, broeders, dat moet. Omdat er in de gangbare bijbelvertalingen iets anders staat dan in het origineel. Weet u, eigenlijk is dit té beschamend voor woorden. 295 Dat er geen regel in de gangbare bijbelvertalingen een nauwkeurige weergave is van de grondtekst. Heel veel broeders halen daar hun schouders over op. Dan zeggen ze tegen mij: ‘Jòh, maak je niet zo druk, wat maakt het uit …’’ Wat maakt het uit? Dat zal je gedacht wezen! Als we niet goed opletten, dan verdwalen we. En dan gaan we de verkeerde kant op. Ja, we komen wel aan. Maar niet waar we wezen moeten. En dat is pijnlijk, kan ik u verzekeren. Echt héél pijnlijk ... Vorig jaar, eind augustus, belde André Piet mij op. Hij vroeg: ‘Zou jij in oktober in Garderen willen spreken?’ Ik zei: ‘Waar denk jij dan aan? Waarover moet ik spreken?’ Hij zei: ‘Ik wil graag, dat jij een taalkundige analyse presenteert over een bepaald bijbelgedeelte.’ Ik zei langzaam: ‘Oké …’ André zei: ‘Ja, je weet wel, zoals in ‘The happy man’. Dat ken je toch?’ Ik zei: ‘Ja.’ Hij zei: ‘Nou, zoiets …’ Ik zei: ‘Mag ik er een nachtje over slapen? Ik geef je morgen antwoord.’ We zeiden nog wat vriendelijke dingen tegen elkaar en toen hingen we op. Ik dacht over het voorstel na. Natuurlijk wist ik wat ‘The happy man’ is. ‘The happy man’ is een brochure waarin de Concordant Version vergeleken wordt met de King James Version. Aan de hand van een taalkundige analyse van de tekst van Romeinen 3:19-26. Waarom nou juist dat bijbelgedeelte? Omdat Romeinen 3:19-26, volgens de schrijver van de brochure, het fundament van ons geloof is. 296
Page 288
Nu zou het dus zomaar kunnen, dat als je Romeinen 3:19-26 verkeerd begrijpt, dat je dan het fundament van je geloof verkeerd begrijpt. Snap je? Heel veel broeders willen niet over deze dingen nadenken. Ze zeggen: ‘Ik houd mij vast aan mijn bijbelvertaling.’ Ja, broeders, maar in uw bijbelvertaling staan niet Gods gedachten. Maar menselijke gedachten. U krijgt niet alleen halve informatie. Maar ook onjuiste informatie. Kijk, al die christelijke toespraken en bijbelstudies op basis van de gangbare bijbelvertalingen is niet alleen ‘blowing in the wind’. Het is de taal van verdwaalde mensen. En als je daar naar luistert, dan verdwaal je ook. Pijnlijk. Echt héél pijnlijk … Hoe treffend is die uitspraak van Jules Deelder. Voor de situatie in kerkelijk Nederland. Wie weet, weet beter, wie niet, niet … 297 18. Roze olifantjes Ik was een presentatie aan het voorbereiden. En toen had ik een gesprek met mijn vrouw over hoe ik het onderwerp zou gaan behandelen. Ze zei: ‘Je gaat toch niet al die fouten in de bijbelvertalingen benoemen?’ Ik zei: ‘Natuurlijk wel, waarom niet?’ Ze zei: ‘Moet je niet doen.’ Ik zei: ‘O, waarom niet?’ ‘Nou,’ zei ze, ‘daar raak ik erg van in de war.’ Ik zei: ‘O.’ Ze zei: ‘Ja. Eerst zeg je wat er in de vertaling staat, en daarna zeg je dat er eigenlijk heel iets anders staat. Dat vind ik erg vervelend. Want ik onthoud alleen maar wat er eigenlijk níet staat.’ Ik zei: ‘O.’ Ze zei: ‘Ja, weet je, ik wil eigenlijk alleen maar Gods woorden horen. Niet wat de mensen er van gemaakt hebben.’ Ik zei: ‘Oké.’ Want ik heb in meer dan vijfenveertig jaar huwelijk wel geleerd, dat het heel erg verstandig is om goed naar je vrouw te luisteren. Dit was een heel juiste en buitengewoon verstandige opmerking van mijn vrouw. Ze zei iets, waar ik al die jaren nog niet bij stil had gestaan. Want als ik tegen u zeg: ‘U mag niet aan roze olifantjes denken’, waar denkt u dan aan? Juist, aan roze olifantjes. Terwijl als ik de term ‘roze olifantjes’ niet gebruikt had, zou u nooit op die gedachte gekomen zijn. Waarom niet? Nou, roze olifantjes bestaan niet. Alleen in de sprookjeswereld van Disney. En die sprookjeswereld is voor kleine kinderen. 299
Page 290
Daarom moet ik zelfs niet tegen u zeggen: ‘De hel bestaat niet.’ Waarom niet? Nou, door het woord ‘hel’ te gebruiken, breng ik u op de gedachte van een hel. Maar u moet niet eens op de gedáchte komen van een hel. Want de term ‘hel’ is hetzelfde als ‘roze olifantjes’. Want de hel bestaat niet. Alleen in de boosaardige sprookjeswereld van de demonen. En die sprookjeswereld is voor kleine kinderen in het geloof. Laten we dit even praktisch toepassen. U bent met iemand in gesprek. En dan begint hij over de hel. Dan moet u uw gesprekspartner niet-begrijpend aankijken. Dan moet u tegen hem zeggen: ‘Broeder, ik weet niet waar je het over hebt. Ik weet niet wat je bedoelt met het woord hel.’ En dan zegt hij tegen u: ‘Maar de hel staat toch in de bijbel.’ En dan zegt u: ‘O, ja?’ En dan zegt hij: ‘Ja, bijvoorbeeld in Matteüs 5, het vuur van de hel.’ Dan gaat u hartelijk lachen. En dan zegt u: ‘O, je bedoelt het vuur in het dal van Hinnom.’ Als dan blijkt dat uw gesprekspartner hardnekkig vast wil houden aan zijn middeleeuwse opvatting, dan laat u het onderwerp rusten. U gaat toch ook niet debatteren met een klein kind. Een klein kind moet je afleiden. Je zegt tegen zo'n klein kind: ‘Zeg, jij wil vast wel een ijsje.’ Deze handelswijze pas je dan toe bij je gesprekspartner. Als hij maar over de hel blijft praten. Dan zeg je gewoon tegen je gesprekspartner: ‘Zeg, wat ik zeggen wou, wat heb jij een mooie auto. Pas gekocht?’ Misschien gaat u nu steigeren. Vanwege deze – in uw ogen – ongepaste benadering. Want misschien gelooft u ook in de hel. En dan zegt u tegen mij: ‘Je beledigt mij, je behandelt mij als een klein kind …’ 300 Ik heb een kleindochter. Een engeltje met lang, blond haar. En grote, ernstige ogen. En als mijn kleindochter aarzelend lacht, dan breekt de zon door … Af en toe komt zij met haar ouders op bezoek. En bij een van die gelegenheden moesten alle aanwezigen plotseling dringend weg. De ouders riepen naar mij: ‘Jij let wel op haar, hè?’ Wat kon ik doen? Mijn kleindochter was een Lego-toren aan het bouwen. Van grote Duplo-stenen. Het leek nergens op … Ik strekte mij uit op de grond. En ik nam deel aan het Lego-bouwen. Dat wil zeggen: als mijn kleindochter even niet keek, dan maakte ik de stenen goed vast. En als de toren instortte, dan maakte ik ongemerkt voor haar weer een beginnetje. Zo begon een schijnbaar eindeloze middag. Mijn kleindochter praatte ondertussen honderduit. Allemaal losse woorden, onsamenhangende zinnen. Ik liet het als de golven van de zee over mij heenkomen. En toen kwamen de ouders weer terug. En met een zucht van verlichting droeg ik mijn kleindochter weer aan hen over … En dan word ik wel eens uitgenodigd voor een kerkdienst. Een rouwdienst, een doopdienst, een huwelijk … En dan strek ik mij in die bijeenkomst uit op de grond. In gedachten, natuurlijk … En dan neem ik deel aan die bijeenkomst. 301
Page 292
Dat wil zeggen: tijdens het uitspreken van de geloofsbelijdenis zet ik in gedachten de verkeerd geplaatste uitspraken weer juist op elkaar. En als tijdens het zingen de onjuiste teksten van de liederen instorten, maak ik in gedachten weer een nieuw beginnetje. En als de voorganger, de pastoor, of de dominee, begint te praten, dan laat ik zijn onsamenhangende zinnen als de golven van de zee over mij heen komen. En als de dienst afgelopen is, dan slaak ik een zucht van verlichting. En draag ik die christelijke gemeenschap weer aan God over … Misschien vindt u mijn beschrijving van een kerkdienst stuitend. Weet u wat stuitend is? Dat de kerkgenootschappen een vorm van godsvrucht hebben, maar de kracht ervan verloochend hebben. Dat de kerkgenootschappen dwaalgeesten volgen. Die dwaalgeesten spreken over ‘de eeuwige straf’, ‘de onsterfelijke ziel’, ‘de vrije wil’ … Dat de kerkgenootschappen leringen van demonen volgen. Die demonen spreken over de ‘hel’ en de ‘Drie-eenheid’ … Dat is pas ècht stuitend. Ik heb jarenlang in de kerken gezeten met een toegeeflijk gevoel voor de taal van kleine kinderen. Maar de laatste tijd voel ik een innerlijke verontwaardiging in mij opkomen. Die taal van kleine kinderen is namelijk godslasterlijk. God wordt in de kerken volstrekt verkeerd voorgesteld. Eigenlijk wordt God in de kerken voortdurend gesmaad. Het wordt hoog tijd dat daar een einde aan komt. Maar als je wilt dat daar een einde aan komt, dan moet je het wel in het openbaar uitspreken. Je toehoorders vertellen dat in de kerken God gesmaad wordt. En dan bestaat de kans dat de aanwezigen zich ‘gekwetst’ voelen. 302 Broeder, we leven wel in het genade-tijdperk, hè? Absoluut. Nou, dan moet je genadig met je broeders omgaan, toch? Absoluut, ik zal mijn uiterste best doen om het zo genadig mogelijk te zeggen … Maar broeder, wees voorzichtig, hè? Natuurlijk zal ik voorzichtig zijn. Denk eraan dat die boodschap pijnlijk is, hè? Ja, natuurlijk is die boodschap pijnlijk. Maar weet u wat nog pijnlijker is dan die boodschap? Denken dat je gelooft. En dan verdwalen. Dat is pas écht pijnlijk. Heel pijnlijk … Ik was eens op een conferentie, waar André Piet toespraken hield. Een klein kinderkoortje had een lied ingestudeerd. Zij zongen dit na één van die toespraken. Tussen de kleine kinderen stond een stralende oudere zuster. Ze zongen: ‘Er is één Middelaar …’ En bij de woorden ‘de Zoon van God’ spreidden ze allen hun armen uit. Het symbool van het kruis. Ik kon mijn tranen niet meer bedwingen … Later hoorde ik dat mijn tranen opgemerkt waren. De aanwezigen vonden die tranen van mij merkwaardig. Zo niet passend bij mij. Ik was toch die broeder van die concordante interlineairs. Van dat Grieks … Ik was toch een wat gereserveerde man van de theorie en van de studeerkamer … En dan tranen? Twee weken later sprak ik met een jonge, intelligente broeder. Hij zei tegen mij dat geloof niets met je gevoel te maken heeft. Ik begreep hem wel. 303
Page 294
Maar het is niet waar. Geloof heeft àlles met je gevoel te maken. Onze Heer heeft geloof. Wat zeg ik, niemand heeft meer geloof dan Hij. In de geschiedenis van de opwekking van Lazarus spreekt onze Heer voortdurend over geloof. En dan demonstreert Hij zijn geloof. En juist in die geschiedenis van dat geloof kan onze Heer zijn tranen niet bedwingen. Hoezo, geloof zonder gevoel? Ik sprak eens over Filippenzen 2. Er zat een oudere zuster achter in de zaal. Toen ik sprak over de heerlijkheid van onze Heer, straalde zij. En toen ik sprak over de vernedering van onze Heer, kon ze haar tranen niet meer bedwingen. Na afloop van de toespraak kwam ze naar mij toe. Ze zei: ‘Het spijt me dat ik zo moest huilen.’ Ik omarmde haar. Ik zei: ‘Juist helemaal goed, zuster.’ Hoezo, geloof zonder gevoel? Ik was eens op een bijbelconferentie. Op uitnodiging van één van mijn broeders. Deze conferentie werd met krachtige hand geleid door een wat harde, onbuigzame man. Tussen de toespraken door verzorgde deze broeder de huishoudelijke mededingen. En gaf hij de liederen op, die gezongen zouden worden. Op een gegeven moment sprak deze broeder over het volk Israël. Ik weet niet meer wat de aanleiding was. Hoe dan ook, hij vertelde hoe dit volk in de toekomst nog moet lijden. En toen hij dat zei, kon hij zijn tranen niet meer bedwingen. Hij kon niet meer spreken. Een andere broeder nam zijn taak over. En die harde, onbuigzame broeder heeft minutenlang stil in een hoekje staan huilen. 304 Hoezo, geloof zonder gevoel? Ik had eens een gesprek met een lieve broeder. Deze broeder veroordeelde de levenswijze van een andere broeder. Hij was hierover heilig verontwaardigd. Maar ik miste iets. Ik miste de bewogenheid voor die andere broeder. Ik miste de tranen … Hoe kun je iemand terechtwijzen, als je er geen tranen over hebt? In mijn toespraken spreek ik over kerkgangers. Ik heb sterke gevoelens voor die kerkgangers. Hartzeer ook. En dan moet ik aan die kerkgangers vertellen, dat zij God smaden. En dan kan ik mijn tranen niet meer bedwingen. Begrijpt u? 305
Page 296
19. Wat is een gelovige? Ik lees met u 1 Timoteüs 4:10. Ik lees u voor vanuit de NBV, de Nieuwe Bijbelvertaling. Dat is de vertaling, die op dit moment in de Nederlandse kerken algemeen gebruikt wordt. Waarom lees ik juist vanuit deze vertaling? Nou, omdat mijn toespraak van vanmiddag niet alleen aan u gericht is. Maar ook aan alle christenen in de Nederlandse kerken. Ik lees dus met u: 1 Timoteüs 4:10. “Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de Redder is van alle mensen, bovenal van de gelovigen.” In de voorbereiding op deze studiedag verdeelden de sprekers van vandaag de taken. Twee broeders zouden spreken over dat God de Redder is van alle mensen. Ook zouden zij uitleggen wat “bovenal van de gelovigen” is. Nu zegt u misschien: ‘Maar wat ga jij dan doen?’ Nou, ik ga u vertellen wat een ‘gelovige’ is … ‘Nou, dan heb jij het vanmiddag gemakkelijk …’ ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Nou, jouw onderwerp is een makkie …’ ‘O, dacht u dat?’ ‘Ja.’ ‘Oké … en waarom denkt u dat, dat mijn onderwerp een makkie is?’ ‘Nou, jouw onderwerp is toch het ABC …?’ ‘O, oké … Maar wat is dan dat ABC, wat is dan volgens u een gelovige?’ ‘Nou, eh … laat me even denken … mmm, ja … een gelovige is iemand, die gelooft in wat God zegt.’ 307 ‘Oké … ja, dat vind ik wel een mooie definitie, eigenlijk … ja, oké … Een gelovige is dus iemand, die gelooft in wat God zegt … Heel mooi … dank u … En wat is dan, volgens u, een ongelovige?’ ‘Nou, eh … mmm … ja … een ongelovige is iemand die niet gelooft in wat God zegt.’ ‘Mmm … mmm … oké … oké …’ God is de Redder van alle mensen. Dat is een geweldig evangelie. Je zou denken, dat mensen daar blij van worden. Dat had je gedacht. Zeg maar eens tegen een kerkganger, dat God de Redder is van alle mensen. Dan reageert hij alsof hij door een wesp gestoken wordt. Hij wordt boos. Hij wil er niets van horen … Dat is vreemd. Je zou verwachten, dat deze kerkganger blij zou worden en zou zeggen: Zie je wel, dat heb ik altijd diep van binnen geweten, dat God de Redder is van alle mensen. Nee, deze kerkganger wordt boos. Hij wil er niets van horen. Hij gelooft niet in wat God zegt. Hé … En dan bezoek ik een lieve broeder. Hij is aangesloten bij een orthodox-reformatorische kerk. We omarmen elkaar. Hij zegt tegen mij: ‘Ik ben zo blij dat ik je zie.’ Ik zeg: ‘Mooi.’ ‘Ja,’ zegt hij. ‘Want ik voel mij heel erg eenzaam.’ Ik zeg: ‘O.’ ‘Ja,’ zegt hij. ‘Want ik kan met niemand praten over dat God de Redder is van alle mensen. Als ik daarover praat, dan verlies ik mijn baan, en mijn familie, en word ik uit de kerk gezet.’ Ik knik begrijpend. Ik zeg: ‘Ik weet het.’ 308
Page 298
Natuurlijk is mijn broeder eenzaam. Hij wordt omringd door mensen die hem niet begrijpen. Zijn kerk en zijn familie geloven niet dat God de Redder is van alle mensen. Zij willen er niets van horen. Zijn kerk en zijn familie geloven niet in wat God zegt. Hé … En dan kom ik een andere broeder tegen. Ook hij is lid van een orthodox-reformatorische kerk. Hij zegt tegen mij: ‘Ik heb een probleem.’ Ik zeg: ‘O.’ ‘Ja,’ zegt hij, ‘ik ben niet meer welkom in mijn kerk.’ Ik zeg: ‘O.’ ‘Ja,’ zegt hij, ‘want ik had iemand in mijn kerk verteld, dat God de Redder is van alle mensen.’ Ik knik begrijpend. Ik zeg: ‘Ik weet het.’ En dan vertelt hij mij dat die kerk, waar hij niet meer welkom is, nogal groot is. 1500 man bij elke kerkdienst. Die 1500 man geloven niet dat God de Redder is van alle mensen. Zij willen er niets van horen. Die 1500 man geloven niet in wat God zegt. Hé … En dan ben ik bij een goede vriend. Hij is een trouw kerklid van een evangelische gemeente. Al meer dan veertig jaar. En dan krijg ik de kans hem te vertellen dat God de Redder is van alle mensen. Onmiddellijk klapt mijn vriend dicht. Hij wordt boos. Hij is beledigd. Hij vindt God onrechtvaardig. Hij kan deze boodschap niet accepteren. Hij wil er niets van horen. Mijn goede vriend gelooft niet in wat God zegt. 309 Hé … ‘Mmm … tja … dat is lastig hoor … dat is lastig …’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Nou, ik vind dat èrg lastig …’ ‘Wat vindt u lastig?’ ‘Nou, eh … die christenen, waar jij van vertelt, hè, die geloven niet dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Nee … ze geloven dat niet …’ ‘Zij willen er niets van horen.’ ‘Nee … ze willen er niets van horen …’ ‘Zij geloven dus niet in wat God zegt.’ ‘Nee … ze geloven niet in wat God zegt …’ ‘Lastig hoor … èrg lastig …’ ‘Wat vindt u dan lastig?’ ‘Nou, onze definitie van een gelovige is dat hij gelooft in wat God zegt.’ ‘Ja …’ ‘Maar die christenen geloven niet in wat God zegt.’ ‘Nee …’ ‘Dus dan zijn die christenen eigenlijk ongelovigen?’ ‘Weet u, dat zou zo maar kunnen …’ ‘Ja, maar ik zou die christenen geen “ongelovigen” willen noemen.’ ‘Mmm … oké …’ ‘Ja, die christenen zijn gewoon onwetend. Daar moet je niet te zwaar aan tillen.’ ‘Mmm … oké …’ ‘Die christenen geloven toch in God?’ ‘Absoluut …’ ‘Zij gaan toch trouw naar de kerk?’ ‘Absoluut …’ ‘Nou, hoe kun je dan zeggen, dat het zo maar zou kunnen, dat zij ongelovigen zijn? En al die grote Godsmannen dan, al die grote evangelisten, al die grote bijbelleraren? Die geloven ook niet dat God de Redder is van alle mensen. Zou het dan ook zo maar kunnen, dat zij dan ook ongelovigen zouden zijn?’ 310
Page 300
‘Wacht even … wacht even … u gaat veel te snel … veel te snel …’ ‘O, ja?’ ‘Ja, u stelt de verkeerde vragen …’ ‘O, ja?’ ‘Ja, laten we even een andere vraag stellen …’ ‘Oké, welke vraag dan?’ ‘Nou, waarom worden heel veel kerkgangers zo boos, als je hen vertelt dat God de Redder is van alle mensen? Waarom willen zij er niets over horen? Het antwoord is heel eenvoudig: Heel veel kerkgangers willen er niets over horen, omdat het botst met hun kerkelijke traditie.’ ‘Wat is dan hun kerkelijke traditie?’ ‘Nou, hun kerkelijke traditie is: Als je een christen bent, dan ga je naar de hemel. En als je geen christen bent, dan ga je naar de hel …’ ‘Ja, dat is mij bekend. Maar ga door … ga door …’ ‘Oké … laten we voor de duidelijkheid de essentie van de kerkleer van de hel even weergeven. Laten we dan even alle vrome praatjes vergeten en laten we de dingen eerlijk benoemen. Oké?’ ‘Ja, oké …’ ‘Nou, in de kerkleer van de hel wordt allereerst God voorgesteld als een wreed en onbarmhartig iemand, die miljarden mensen tot in de eindeloze eeuwigheid kwelt met een brandend vuur. Vervolgens wordt Christus voorgesteld als iemand, die gefaald heeft. Christus moest met zijn kruisdood de hele mensheid redden, maar dat is jammerlijk mislukt. Miljarden mensen, de overgrote meerderheid van de mensheid, gaan voor eeuwig naar de brandende hel.’ ‘Nou, broeder, je zegt het wel héél plastisch …’ ‘Ja, dat is nodig. Want deze boodschap van ‘de eeuwig brandende hel’ wordt in alle kerken verkondigd. Soms openlijk, soms minder openlijk. Maar het is altijd aanwezig. Bijna alle christenen, wereldwijd, geloven dan ook dat er een hel is. Waar de niet-christenen voor eeuwig zullen branden. Dat is één van 311 de fundamenten van hun geloof … Nou, en als er een “eeuwige hel” is, dan is God dus niet de Redder van alle mensen. Begrijpt u?’ ‘Mmm … mmm … dat klinkt logisch … maar ga door …’ ‘Nou, weet u, heel veel kerkgangers kunnen niet geloven dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘O, nee, waarom niet?’ ‘Nou, omdat zij in “de eeuwige hel” geloven. Je kunt niet èn in de eeuwige hel geloven èn geloven dat God de Redder is van alle mensen. Dat is onmogelijk. Het een sluit het ander uit. Het is óf het een, óf het ander. Of je gelooft dat er een “eeuwige hel” is. Of je gelooft dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Ja, dat begrijp ik, dus …’ ‘Nou, dus heeft de kerkleer van de “hel” vooral in de kerken zèlf onnoemelijk veel schade aangericht.’ Allereerst in de moederkerk – de Rooms-Katholieke kerk. Het volgende dialoogje ontstaat dan: “Hé, hallo, jij bent een christen, hè?” “Ja, ik ben katholiek.” “Oké, waarom ben je eigenlijk katholiek?” “Nou, ik voel mij veilig in de moederkerk.” “Hoe bedoel je, veilig?” “Nou, je wilt toch niet naar de hel gaan?” “Nee, natuurlijk niet.” “Nou, dan moet je je aansluiten bij de moederkerk.” “Oké, maar dan moet ik mij ook aan jullie gebruiken houden, toch? Ik bedoel, naar de mis gaan, biechten, je weet wel …” “Ja, natuurlijk, want anders ga je alsnog naar de hel, begrijp je?” De moederkerk leert dat je God tevreden moet stellen met kerkgang, bidden en het onderhouden van de geboden en de gebruiken. Daar moet je serieus mee bezig zijn. Want God kiest er namelijk voor om de meerderheid van de mensheid voor eeuwig te laten branden in de hel. En God wil jou wel naar de hemel laten gaan. 312
Page 302
Als je tenminste trouw naar de moederkerk gaat … Maar God kan natuurlijk van gedachten veranderen. En je alsnog naar de hel sturen. Eigenlijk kun je God niet helemaal vertrouwen of het allemaal wel goed afloopt. Daarom heb je de moederkerk. De moederkerk zal je beschermen met haar sacramenten. Daarom is het verstandig om je bij de moederkerk aan te sluiten. De moederkerk is je levensverzekering. Tegen een wrede, onbarmhartige, onbetrouwbare en wispelturige God. ‘Pardon, broeder, daar stoor ik mij aan …’ ‘Waaraan?’ ‘Nou, aan wat je daarnet zei.’ ‘Wat zei ik dan?’ ‘Nou, je zei dat christenen in de Rooms-Katholieke kerk geloven in een wrede, onbarmhartige, onbetrouwbare en wispelturige God.’ ‘Weet u, als je goed naar de Rooms-Katholieke kerk luistert, dan lijkt dat er wel op. Je zou haast gaan denken, dat God zo is …’ ‘Maar zo is God toch helemaal niet?’ ‘Nee, natuurlijk niet.’ ‘God is toch de Redder van alle mensen?’ ‘Absoluut …’ ‘Maar de Rooms-Katholieke kerk leert de hel.’ ‘Ja …’ ‘De Rooms-Katholieke kerk gelooft dus niet dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Nee …’ ‘De Rooms-Katholieke kerk gelooft dus niet in wat God zegt.’ ‘Nee …’ ‘Dus dan bestaat de Rooms-Katholieke kerk eigenlijk uit ongelovigen?’ ‘Weet u, dat zou zo maar kunnen …’ 313 De kerkleer van de “hel” heeft ook heel veel schade aangericht in de orthodox-protestante kerken. Het volgende dialoogje ontstaat dan: “Hé, hallo, jij bent een christen, hè?” “Ja.” “Jij gelooft in de hel, hè?” “Ja.” “Is jouw buurman ook christen?” “Nee.” “Dus jouw buurman gaat naar de hel?” “Ja.” “Wat vind je daarvan?” “Nou, weet je, God heeft dat zo voorbestemd. Hij heeft mij voorbestemd om naar de hemel te gaan en Hij heeft mijn buurman voorbestemd om naar de hel te gaan.” “Maar dat is toch verschrikkelijk voor jouw buurman?” “Ja, maar daar kan ik ook niets aan doen. Het is voorbestemd, hè?” De orthodox-protestante kerken volgen de visie van Calvijn. De visie van Calvijn leert dat God almachtig is. God zou iedereen kunnen redden. Maar dat wil Hij niet. Hij kiest ervoor om de meerderheid van de mensheid voor eeuwig in de hel te laten branden. Kortweg gezegd: God kan wel redden, maar Hij wil het niet. De ongelovigen wacht een eeuwige hel. Maar ja, dat heeft God zo voorbeschikt. Daar kun je verder niets aan doen. Orthodox-protestante christenen halen dan ook hun schouders op. En zij zeggen: “Tja …” Orthodox-protestante christenen geloven in een wrede, onbarmhartige en onverschillige God. ‘Pardon, broeder, daar stoor ik mij aan …’ ‘Waaraan?’ ‘Nou, wat je daarnet zei.’ ‘Wat zei ik dan?’ 314
Page 304
‘Nou, je zei dat christenen in de orthodox-protestante kerken geloven in een wrede, onbarmhartige en onverschillige God.’ ‘Weet u, als je goed naar de orthodox-protestante kerken luistert, dan lijkt dat er wel op. Je zou haast gaan denken, dat God zo is …’ ‘Maar zo is God toch helemaal niet?’ ‘Nee, natuurlijk niet …’ ‘God is toch de Redder van alle mensen?’ ‘Absoluut …’ ‘Maar de orthodox-protestante kerken leren de hel.’ ‘Ja …’ ‘De orthodox-protestante kerken geloven dus niet dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Nee …’ ‘De orthodox-protestante kerk gelooft dus niet in wat God zegt.’ ‘Nee …’ ‘Dus dan bestaan de orthodox-protestante kerken eigenlijk uit ongelovigen?’ ‘Weet u, dat zou zo maar kunnen …’ De kerkleer van de ‘hel’ heeft ook heel veel schade aangericht in de evangelische gemeenten. Met evangelisch bedoel ik natuurlijk ook de baptisten en de Pinksterbroeders. Het volgende dialoogje ontstaat dan: “Hé, hallo, jij bent een christen, hè?” “Ja, prijs God.” “Jij gelooft in de hel, hè?” “Ja, maar prijs God, ik ben gered.” “Is jouw buurman ook een christen?” “Nee.” “Dus jouw buurman gaat naar de hel?” “Ja.” “Maar dat is toch verschrikkelijk voor jouw buurman?” “Ja, echt …” “Maar, vertel eens, waarom gaat jouw buurman naar de hel en jij niet?” “Nou, ik heb voor Jezus gekozen en hij niet.” 315 “Oké, je moet dus voor Jezus kiezen?” “Ja, en dat heeft mijn buurman niet gedaan.” “O …” “Nee, stom, hè? Eigen schuld, hè?” De evangelische gemeenten volgen de visie van Arminius. De visie van Arminius leert dat God niet wil dat de mens naar de hel gaat. Maar God is aan handen en voeten gebonden. Want de mens moet zelf kiezen voor de hemel of voor de hel. God kan niets doen. Want ja, de mens heeft een vrije wil, hè? God is afhankelijk van de keuze van de mens. Kortweg gezegd: God wil wel redden, maar Hij kan het niet. Christenen in de evangelische gemeenten geloven in een wrede, onbarmhartige en machteloze God. ‘Pardon, broeder, daar stoor ik mij aan …’ ‘Waaraan?’ ‘Nou, aan wat je daarnet zei.’ ‘Wat zei ik dan?’ ‘Nou, je zei dat christenen in de evangelische gemeenten geloven in een wrede, onbarmhartige en machteloze God.’ ‘Weet u, als je goed naar de evangelische gemeenten luistert, dan lijkt dat er wel op. Je zou haast gaan denken, dat God zo is …’ ‘Maar zo is God toch helemaal niet?’ ‘Nee, natuurlijk niet …’ ‘God is toch de Redder van alle mensen?’ ‘Absoluut …’ ‘Maar de evangelische gemeenten leren de hel.’ ‘Ja …’ ‘De evangelische gemeenten geloven dus niet dat God de Redder is van alle mensen.’ ‘Nee …’ ‘De evangelische gemeenten geloven dus niet in wat God zegt.’ ‘Nee …’ ‘Dus dan bestaan de evangelische gemeenten eigenlijk uit ongelovigen?’ 316
Page 306
‘Weet u, dat zou zo maar kunnen …’ Niet alleen heeft de kerkleer van de hel onnoemelijk veel schade aangebracht in de kerken zelf. Maar ook de wereld is vergiftigd met deze leer. Daarom keert de wereld zich ook van God af. Vanwege de christenen wordt Gods naam gesmaad. Luister maar … “Hé, jij bent een christen, hè?” “Ja …” “Dan geloof je zeker in de hel, hè?” “Ja …” “Ha, ha, ha … God is liefde, hè … ha, ha, ha …” De kerkleer van de hel is niet alleen smaad, het is ook gewoon niet waar. De hel bestaat niet. ‘O, nee … bestaat de hel niet?’ Nee, de hel bestaat niet. ‘Jawel … jawel … wacht even … de “hel” staat toch in de bijbel?’ En dan kijken we samen in de bijbel. En ja, hoor, daar staat het. De hel … In de Statenvertaling. En in de NBG-vertaling. En in de Willebrord-vertaling. En in de Telos-vertaling. En in de Groot Nieuws Bijbel. Al die vertalingen spreken over de ‘hel’. Oké, er is dus toch een ‘hel’ … Hallo … God heeft zijn Woord niet in het Nederlands gegeven. Maar in het Hebreeuws en in het Grieks. In bijbelcommentaren, en zelfs op Wikipedia, kunt u vinden, dat in het Nieuwe Testament het woord ‘hel’ de vertaling is van het Griekse woord ‘gehenna’. 317 Gehenna is een plaatsnaam. Zoals Jeruzalem, of Nazareth. Dat weten de theologen al eeuwen, maar zij hebben dat voor de leken verborgen gehouden. Maar in de twintigste eeuw dreigde de emancipatie van de leken zich tegen de kerken te keren. Daarom hebben de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling op de plaatsen waar eerst het woord ‘hel’ stond, het vervangen door het woord ‘gehenna’. Zij konden het woord ‘hel’ niet langer vasthouden. Dat lijkt heel goed. Maar het venijn zit in de staart. Want als je achterin de NBV de woordenlijst bekijkt, dan staat er als verklaring bij ‘gehenna’: “Plaats in het dodenrijk waar zondaars hun straf ondergaan.” Met die verklaring zijn we weer terug bij de hel. Het woord ‘hel’ is verdwenen. Maar het begrip ‘hel’ is er nog steeds. Weet u, dit is volstrekt onjuiste informatie. Gehenna is het ‘Dal van Hinnom’ bij Jeruzalem. Het is een geografische locatie. Deze verklaring kun je ook in bijbelcommentaren en op Wikipedia vinden. Als je in Israël je TomTom instelt op ‘dal van Hinnom’ dan rijd je zo naar het Gehenna. En als je dan om je heen kijkt, dan ben je bepaald niet in het dodenrijk. Het is een liefelijk dal, met veel groen. Ik heb een broeder, die regelmatig in Israël komt. Ik sprak hem eens, toen hij er net geweest was. Hij zei: ‘Moet je ook doen, man … naar Israël gaan … mooi land, lekker weer, goed eten.’ Ik zei: ‘Mmm … mmm …’ Hij zei: ‘Ja, en als ik in Israël ben, dan ga ik altijd even naar de hel. Dat vind ik wel geinig.’ Ik zei: ‘O.’ 318
Page 308
Hij zei: ‘Ja … maar de laatste keer dat ik in de hel was, regende het. Niet normaal, man, het was koud in de hel …’ Kijk, deze broeder weet waar hij het over heeft. Gelukkig kunnen we er even om lachen … Toen ik deze toespraak geschreven had, twijfelde ik of ik de kerken niet te hard beoordeeld had. Ik heb een broeder, die dat vaak tegen mij zegt. Hij zegt dan: ‘Jij vindt dat kerkmensen, die in de hel geloven, eigenlijk ongelovigen zijn.’ En dan zeg ik: ‘Ja …’ En dan zegt hij: ‘Jòh, die mensen in de kerk zijn daar helemaal niet mee bezig, met de hel …’ Ik zeg dan altijd: ‘Oké …’ Want ik wil niet eigenwijs zijn. Een maand geleden had ik deze toespraak al klaar. Ik had dus tijd over. Daarom zat ik op een dag in de bibliotheek de krant te lezen. Ik las het dagblad Trouw. Een vaste columnist had een artikel geschreven naar aanleiding van het overlijden van Billy Graham. Deze vaste columnist is een kerkverlater. En hij keek met enige weemoed terug op de tijd dat hij het allemaal nog zo goed wist. En toen schreef hij dat twee van zijn puberkinderen op schoolstage waren geweest. Op een highschool, in Amerika. Zijn kinderen werden ondergebracht bij een familie uit de evangelische hoek. Trouwe kerkgangers. Daar had onze columnist wel wat bedenkingen bij, maar oké … het moest maar … Later hoorde hij van zijn kinderen hoe dat geweest was. Zij waren tijdens hun verblijf bij die familie met hen naar een christelijk pretpark geweest. Een van de attracties daar was een virtueel ritje in een snelle auto. 319 Zijn kinderen namen plaats in die virtuele auto. Deze auto reed virtueel heel hard. Veel te hard. Zij kregen virtueel een enorme crash. En virtueel zagen zij hoe zij stierven. En hoe zij in de hel terecht kwamen. Zij zagen zichzelf en anderen virtueel pijn lijden in de eeuwige vlammen. En zij hoorden een stem, die zei: ‘Dit kun je allemaal ontgaan, als je een beslissing voor Jezus neemt.’ Bij het uitstappen uit die attractie werd de uitgangs-deur extra langzaam opengedaan, zodat de bezoekers, als zij dat wilden, opgevangen konden worden door klaarstaande vrijwilligers, die met hen het zondaarsgebed wilden bidden … Nee, joh, die mensen in de kerken zijn helemaal niet bezig met de hel … Schei toch uit … Tuurlijk wel … Nee, jòh, dat is Amerika. Daar doen ze van die rare dingen … Dat weet je toch … Maar in Nederland is dat allemaal niet aan de orde … Toch? Nou, ik sprak afgelopen maandag met een zuster. En die vertelde mij dat haar oudste dochter nu op de middelbare school zit. In het brugjaar - havo/vwo. Op een reformatorische scholengemeenschap. En in dit eerste jaar werd de ‘hel’ uitvoerig in de klas besproken. Misschien waren de docenten bang dat de ‘hel’ op de zondagschool of op de basisschool overgeslagen was. Of dat de kinderen dit in de kerk niet goed begrepen hadden. Zij vonden in ieder geval dat deze eventueel ontbrekende kennis over de ‘hel’ op de middelbare school even grondig gerepareerd moest worden. 320
Page 310
Zodat de kinderen het nooit meer zullen vergeten … Nee, jòh, die mensen in de kerken zijn helemaal niet bezig met de hel … Schei toch uit … Tuurlijk wel … Weet u, wat zo verdrietig is? Nou … Als u in de hel gelooft, dan kent u God niet. O, nee? Nee, u zegt wel met uw mond dat God liefde is. Maar diep in uw hart denkt u dat God wreed, onbarmhartig, onbetrouwbaar, wispelturig, onverschillig en machteloos is, die miljarden mensen in de eindeloze eeuwigheid met vuur zal kwellen … Maar zo is God helemaal niet. U hebt een volstrekt verkeerde voorstelling van God. U gelooft niet in de levende God. U gelooft in een denkbeeldige God … Daarom hebt u ook geen vertrouwen in God. Diep in uw hart wantrouwt u Hem. U bent bang voor God. Dat Hij ook u naar de hel zal sturen … Want u kent uzelf. U weet dat u geen haar beter bent dan andere mensen. Christus is voor onze zonden gestorven. Dat hebt u in uw kerk gehoord. Maar met God kun je het natuurlijk nooit helemaal zeker weten. Want Hij stuurt miljarden mensen naar de hel … Daarom doet u ook wanhopige pogingen om God te behagen. U probeert zo goed mogelijk te leven … Maar diep in uw hart bent u bang dat het allemaal niet goed genoeg is. En dat u alsnog naar de hel gaat … U probeert die angstige gedachten te overstemmen. Door naar de kerk te gaan. 321 Door belijdenissen uit te spreken. Door naar preken te luisteren. Door te bidden. Door liederen te zingen. Door naar aanbiddingsdiensten te gaan. Door geld aan de kerk te geven … En als iemand u dan vertelt dat God de Redder is van alle mensen, dan wilt u er niets van horen. Waarom niet? Nou, de bodem van uw geloof wordt onder uw voeten weggeslagen. Het hele motief van uw geloof wordt weggenomen. Welk motief? Nou, u gelooft wanhopig in God om aan de hel te ontkomen … Maar als er geen hel is, waarom zou u dan nog in God geloven? Waarom zou u dan nog proberen goed te leven? Trouwens, dat kan toch niet … Wat niet? Nou, dat u zo lang in iets geloofd hebt, wat niet waar is. Dat kan toch gewoon niet … U bent toch niet gek … U wordt ook boos. Waarom? Nou, omdat u eigenlijk vindt dat ú terecht ontkomt aan de hel. Want u was zo verstandig om voor God te kiezen. En daarna hebt u een voorbeeldig leven geleid. Dat was niet altijd even makkelijk, maar oké … Mensen die niet voor God kiezen, zijn eigenlijk domoren. Zij hadden een kans. Maar zij hebben die kans niet gegrepen. En kijk maar eens naar het leven van die mensen zonder God. Zij gaan niet naar de kerk. Zij leven maar raak. Zij trekken zich nergens wat van aan. Ja, het is wel duidelijk, dat zij naar de hel gaan. 322
Page 312
Volkomen terecht, ook … En nu hoort u dat God de Redder is van alle mensen. Nou ja, zeg. Dat zou buitengewoon onrechtvaardig zijn van God, als dát zo zou zijn. Alle mensen redden. Ook Hitler. En al die verschrikkelijke terroristen. En uw vervelende buurman. Nee, dat kan gewoon niet waar zijn … U verzet zich tegen de boodschap dat God de Redder is van alle mensen. U wilt er niet naar luisteren. U luistert liever naar uw pastoor, uw predikant, of uw voorganger. Die zeggen tenminste waar het op staat. Dat als je niet naar de kerk gaat en geen goed leven leidt, dat je dan naar de hel gaat … Je zal dan in de hel voor eeuwig in vuur gekweld worden. Volkomen terecht, toch? Ja, maar er staat toch in 1 Timoteüs 4:10 … God is de Redder van alle mensen … Ja, dat staat er … Nou, dan? Nee, jòh, laat mij nou maar met rust … laat mij nou maar lekker in de hel geloven, oké? De kerkleer van de hel is een grove leugen. En als u in de hel gelooft, dan gelooft u in de leugen. U gelooft in de on-waarheid. Maar bent u dan een gelovige? Want een gelovige gelooft in de waarheid. Een gelovige gelooft in wat God zegt. Geloven in wat God zegt is een gave van God. Dat geloof heb je niet uit jezelf. 323 God opent je ogen. En dan zie je de waarheid in Gods Woord. Dan zie je dat God de Redder is van alle mensen. En dan kun je niets anders zeggen dan: ‘Amen, ja, Heer, zo is het.’ Je komt dan tot de erkentenis van de waarheid. Dan geloof je dus God. En dat is de definitie van een gelovige. Want een gelovige gelooft in wat God zegt. God is de Redder van alle mensen. Dat is niet zomaar een boodschap. Paulus zegt: ‘Hiervoor strijden en zwoegen wij.’ En hij zegt ook: ‘Beveel en leer dit.’ Dat hebben André, Gerard en ik vandaag dus gedaan. In de kerken hoort u niet het evangelie. U hoort daar de leugen. Dat is geen veroordeling. Dat is gewoon het constateren van een feit. En hoe vaker u in de kerken de leugen hoort, hoe meer u er in verstrikt raakt. Eigenlijk zou u met een grote boog om die leugen heen moeten lopen. Oké … oké … maar hoe doe ik dat dan? Laten we proberen het heel eenvoudig te houden. Stel, u gaat naar een christelijke bijeenkomst. En u luistert naar wat er daar gezegd wordt. Is die boodschap daar dat God de Redder is van alle mensen, dan zegt u: ‘Dank u, Heer.’ Is die boodschap daar dat God niet de Redder is van alle mensen, dan verlaat u stilletjes die bijeenkomst. U heeft daar niets te zoeken. Voortaan gaat u met een grote boog om die bijeenkomsten heen. Ja, broeder, misschien heb je wel gelijk. Oké … Ja, maar dan heb ik nu wel een probleem. 324
Page 314
O, ja? Ja, want in mijn geloofsgemeenschap wordt verkondigd dat God niet de Redder is van alle mensen. Hm, dat is niet zo best … Nee, en bedoel je dan dat ik mijn geloofsgemeenschap moet mijden, dat ik er met een grote boog omheen moet lopen? Ja, dat bedoel ik, dat zou heel verstandig van u zijn … Maar dat kan toch niet? O, nee … waarom niet? Nou, daar zit mijn hele familie en mijn kennissenkring. Tja, dat is erg vervelend, heel erg vervelend … Ik leef met u mee … Maar u blijft liever in uw geloofsgemeenschap. En u krijgt in die geloofsgemeenschap voortdurend onjuiste informatie. En dan zit u in die geloofsgemeenschap op hete kolen. U denkt dan de hele tijd: ‘Niet aan de hel denken … niet aan de hel denken …’ Waar denkt u dan aan? Juist, aan de hel … In uw geloofsgemeenschap wordt het evangelie niet verteld. U hoort daar de taal van ongelovigen. Nou, daar wordt u blij van … Ik zou er toch nog maar eens goed over nadenken. Misschien is het toch verstandiger om mensen op te zoeken, die ook geloven dat God de Redder is van alle mensen. Ja, zegt u, maar dat vind ik moeilijk hoor, wat je daar zegt. Je roept mij eigenlijk op om mijn kerk te verlaten. Ja, eigenlijk wel … Gewoon weggaan. Echt waar. Gewoon weggaan … Ja, maar als ik dan ‘s zondags de kerkklokken hoor luiden, dan voel ik mij zo schuldig. Want die klokken roepen mij: ‘Kom hier … kom hier …’ 325 Nou, dan luistert u niet goed. Want die klokken roepen: ‘Kom niet hier … kom niet hier …’ Dit was even een grapje. Maar ook weer niet. Want mijn vrouw en ik hebben daar jaren last van gehad. Van dat schuldgevoel. Wij moesten op zondag toch naar de kerk … Daar hoorden wij toch thuis … Nou, ècht niet … Want de boodschap, die daar verkondigd werd, was niet het evangelie. Wij roepen u vandaag op: wees niet ongelovig, maar gelovig. Geloof niet in de leer van de kerk. Geloof in wat God zegt … De boodschap dat God de Redder is van alle mensen is balsem voor ons hart. Het is balsem voor ons hartzeer over onze geliefden, die misschien geen gelovigen zijn. Want wij weten dat God ook hun Redder is. God heeft een perfect plan met ieder mens. Want God houdt van ieder mens. Wie die mens ook is. En wat die mens ook gedaan heeft. God houdt van die mens. Omdat ieder mens zijn schepsel is. Ieder mens is kostbaar in zijn ogen. Daarom is God ook de Redder van alle mensen. God is de Redder van alle mensen. Dat is een heerlijke boodschap. Daarom wil ik graag, tot slot, een nieuw antwoord formuleren op de vraag van zondag 1 van de Heidelbergse catechismus. Vraag: Wat is uw enige troost in leven en in sterven? Antwoord: Dat God de Redder is van alle mensen. 326
Page 316
20. Een juridisch document In de aankondiging staat dat ik ‘The happy man’ ga bespreken. ‘The happy man’ is een concordante brochure uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Een taalkundige analyse van Romeinen 3:19-26. Die taalkundige analyse ga ik vanmiddag niet maken. Wat ga ik vanmiddag dan wel doen? Ik bespreek met u het belang van Romeinen 3:19-26. Hoezo, het belang van Romeinen 3:19-26 ? Wat is er zo belangrijk aan Romeinen 3:19-26 ? Antwoord: Romeinen 3:19-26 is een juridisch document. Romeinen 3:19-26 is een onderdeel van de processtukken van een strafzaak. Alle processtukken zijn in ordelijke volgorde weergegeven. De akte van beschuldiging staat in Romeinen hoofdstuk 1:18-32, 2, en 3:1-18. Het is een uiteenzetting van de strafbare feiten die aan de beschuldigden ten laste zijn gelegd. In vers 19 van Romeinen 3 staat de dagvaarding. In vers 20 volgt het requisitoir, de strafeis van de aanklager. In vers 21-25 komt de verdediging aan het woord, met nieuw feitenmateriaal. En in vers 26 komt de bindende uitspraak van de rechter. Iedereen, de hele wereld, krijgt met de inhoud van Romeinen 3:19-26 te maken. Daarom moet je goed weten wat er in dit juridische document staat. Daarom gaan we vanmiddag dit document bespreken. Goed, laten we beginnen. Met Romeinen 3:19 en 20 . Ik ga u voorlezen uit een eigen vertaling. Ik heb de NBG-vertaling wat aangescherpt. 327 “Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld onder de rechtspraak voor God wordt, daarom, dat uit werken van een wet niemand voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want een wet doet zonde kennen …” Zoals u uit de schuingedrukte woorden kunt zien, gaan deze verzen over juridische zaken. Er wordt gesproken over ‘een wet’, ‘de wet’, ‘werken van een wet’, ‘rechtspraak’, etc. Laten we beginnen met de juridische termen in deze zinnen te definiëren. Eerst het woord ‘wet’. Wat is een ‘wet’? Een ‘wet’ is volgens het woordenboek: een erkende bindende regel, of een geheel van regels waarnaar men zich richt, of te richten heeft, in zijn gedragingen. U ziet in de tekst een verschil tussen ‘de wet’ en ‘een wet’. ‘De wet’ is een bepaalde wet, namelijk de wet van Mozes. ‘Een wet’ is een wet in het algemeen. Bijvoorbeeld de wet van je geweten. Of de wetten van een land. Of de wetten van religieuze voorschriften. Wat zijn dan ‘werken van een wet’? ‘Werken van een wet’ zijn gedragingen op basis van een wet. Dan het woord ‘zonde’. ‘Zonde’ is het Nederlandse vertaalwoord voor het Griekse woord ‘hamartia’. ‘Hamartia’ betekent: ‘het doel niet raken’, ‘een misslag maken’, kortom: ‘falen’. Dan de woorden: ‘onder de rechtspraak’. ‘Onder de rechtspraak’ is de Nederlandse vertaling voor het Griekse woord ‘hupodikos’. ‘hupodikos’ is de juridische term voor hen, die onderworpen worden aan een gerechtelijke uitspraak. 328
Page 318
Het heeft betrekking op mensen die beschuldigd worden dat zij de wet overtreden hebben, maar die daarvoor nog niet door een rechter geoordeeld zijn. Dan de woorden: ‘alle mond gestopt’, dat aangeeft dat er geen tegenspraak meer mogelijk is. Dan de woorden: ‘gerechtvaardigd worden’. ‘Rechtvaardigen’ is volgens het woordenboek: de rechtvaardigheid of juistheid aantonen van wat iemand gedaan heeft, iemand van schuld vrijspreken, iemand zuiveren van een blaam, iemand in het gelijk stellen. Nu we deze woorden gedefinieerd hebben, gaan we naar de inhoud van de tekst kijken. Wat wordt er hier gezegd? Wel, de gehele wereld is onder de rechtspraak voor God. Waarom? Er worden tegen de hele wereld beschuldigingen ingebracht van wetsovertredingen. De aangeklaagden krijgen de gelegenheid zichzelf te verdedigen. Zij proberen zichzelf te rechtvaardigen. Zij zeggen dat zij hun hele leven hun uiterste best hebben gedaan om zich aan een wet te houden. Maar de aangeklaagden worden in hun zelfverdediging tot zwijgen gebracht, omdat zij tot het inzicht komen, dat een wet zonde doet kennen. In gewoon Nederlands betekent dat: een wet laat je zien, dat je faalt om je aan die wet te houden. Dus wat is de situatie? De gehele wereld is onder de rechtspraak voor God. God gaat een oordeel uitspreken over de gehele wereld. Met de woorden van dit juridische document: God bepaalt of Hij de aangeklaagden gaat rechtvaardigen, of niet. Met andere woorden: God bepaalt of die aangeklaagden vrijuit gaan, of niet. Er zijn heel veel misvattingen over Romeinen 3:19-26. 329 Ook over deze verzen 19 en 20. Men begrijpt niet dat deze zinnen een juridische aangelegenheid zijn. En dat de zaken dus uiterst scherp geformuleerd worden. Mensen lezen of horen Romeinen 3:19-20. En dan is hun conclusie: ’de hele wereld is schuldig voor God’. Absoluut niet. De schuld van de aangeklaagden is door God nog niet vastgesteld. De beschuldigingen zijn ingebracht. Zeker. Maar God moet zijn oordeel nog uitspreken. De hele wereld is onder de rechtspraak voor God. Absoluut. Maar niet schuldig voor God. Want als iemand schuldig verklaard is, dan kan hij niet gerechtvaardigd worden. Rechtvaardiging is niet de schuldige vrijspreken. Rechtvaardiging is iemand van schuld vrijspreken. Iemand die gerechtvaardigd wordt, heeft dus geen schuld. Want als hij schuld zou hebben, dan zou hij niet gerechtvaardigd kunnen worden. Begrijpt u? Met het begrip ‘schuld’ loop je op de procesgang in de rechtszaal vooruit. Ziet u, dat deze tekst een juridisch document is? Een andere misvatting, die je vaak hoort, is: ‘Dit staat er nou wel in Romeinen 3, maar het loopt zo’n vaart niet met die veroordeling door God.’ O, niet? ‘Nee, want God is liefde.’ Ja, dus? ‘Nou, God wordt even boos en dan schenkt Hij de schuldigen vergeving.’ Absoluut niet. God is de rechter van de wereld. En een rechter kan niet vergeven. 330
Page 320
Anders wordt hij medeschuldig aan de wetsovertredingen van de aangeklaagden. Een rechter moet recht spreken. Als iemand onschuldig is, dan wordt hij door de rechter vrijgesproken. En als iemand schuldig is, dan wordt hij door de rechter veroordeeld tot een gerechtvaardigde straf. In de setting van de rechtbank in Romeinen 3:19-26 is er geen ruimte voor vergeving. Er is alleen ruimte voor rechtvaardiging of veroordeling. Ik vat deze verzen nog even samen. In vers 19 is de hele wereld gedagvaard. Zij zijn onder de rechtspraak voor God. De akte van beschuldiging is voorgelezen. De aangeklaagden krijgen de gelegenheid zichzelf te verdedigen. Tijdens hun verdediging zagen zij in dat de aanklachten gegrond waren. En dan spreekt de aanklager zijn requisitoir. Hij zegt dat de strafbare feiten in de akte van beschuldiging tot de volgende strafeis komen. God kan op basis van de beschuldigingen de aangeklaagden niet rechtvaardigen, niet vrijspreken. Want vanuit werken van een wet zal niemand voor God gerechtvaardigd worden … En dan komt de advocaat van de verdediging naar voren, om nieuw feitenmateriaal te presenteren. We gaan nu dat feitenmateriaal nauwkeurig bestuderen. Romeinen 3:21 (aangescherpte vertaling): “echter, nú, is, los van een wet, rechtvaardigheid van God openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen …” U ziet het eerste woord in deze zin, het woordje ‘echter’. Volgens het woordenboek is het woordje ‘echter’ een voegwoord ter verbinding van twee zinnen, waarbij de tweede zin opkomt 331 tegen een gevolgtrekking die men uit de eerste zin zou kunnen afleiden. Wat is die gevolgtrekking, die we uit de vorige zin zouden kunnen afleiden? De vorige zin zei, dat er vanuit werken van een wet niemand voor God gerechtvaardigd zal worden, omdat een wet zonde doet kennen. De gevolgtrekking die je uit die zin zou kunnen afleiden is dus, dat er dan niemand voor God gerechtvaardigd zal worden. Toch? Maar met het woordje ‘echter’ komt dit nieuwe vers op tegen die gevolgtrekking die men uit het vorige vers zou kunnen afleiden. Want nú, echter, is los van een wet, rechtvaardigheid van God openbaar geworden. Er wordt nu een nieuwe stelling in dit juridische document naar voren gebracht. Laten we die nieuwe stelling eens analyseren. Als er, nú, rechtvaardigheid van God, los van een wet, openbaar is geworden, dan is er dus ook een rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is. De rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is, was het onderwerp van de vorige zin. Dit werpt een heel nieuw licht op de zaak. Het probleem van de rechtvaardiging van de gehele wereld voor God heeft dus te maken met de rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is. Dat was het uitgangspunt van de vorige zin. Maar nú is er een rechtvaardigheid van God openbaar geworden, die wèl-los van een wet is. Deze nieuwe stelling roept ook vragen op. Vanwege de eerste stelling in de vorige zin, dat Gods rechtvaardigheid niet-los van een wet is, is de gehele wereld onder de rechtspraak voor God om beoordeeld te worden. Maar nu krijgen we de nieuwe stelling in deze zin, waar Gods rechtvaardigheid wèl-los van een wet openbaar is geworden. Is er nu een tegenstrijdigheid in dit juridische document? 332
Page 322
Nee, want die rechtvaardigheid van God, los van een wet, was er altijd al. Want, zegt dit juridische document, deze rechtvaardigheid van God, los van een wet, stond al opgetekend in de wet en de profeten. De wet en de profeten is de technische term voor de Hebreeuwse geschriften. Die geschriften staan bekend onder de naam ‘het Oude Testament’. Dat die rechtvaardigheid van God, los van een wet, in de wet en de profeten opgetekend staat, is het bewijsmateriaal, dat die rechtvaardigheid van God, los van een wet, gelegitimeerd is. De advocaat van de verdediging doet een beroep op dit bewijsmateriaal, om aan te geven, dat God rechtvaardig handelt, wanneer Hij zijn rechtvaardigheid, los van een wet, gaat gebruiken in zijn oordeel over de gehele wereld. Ziet u dat Romeinen 3:19-26 een juridisch document is? Alles wordt gedocumenteerd. Alles wordt haarscherp geformuleerd … Die rechtvaardigheid van God, los van een wet, waarvan de wet en de profeten getuigen, was verborgen. Dat wel. Maar het is nú openbaar geworden. Romeinen 3:22 (aangescherpte vertaling): “echter, rechtvaardigheid van God, door het geloof van Jezus Christus, voor allen, die geloven, want er is geen onderscheid …” Ook in deze zin is er het woordje ‘echter’. Het woordje ‘echter’ is, zoals u weet, een voegwoord ter verbinding van twee zinnen, waarbij de tweede zin opkomt tegen een gevolgtrekking die men uit de eerste zin zou kunnen afleiden. Welke gevolgtrekking zou men uit de vorige zin kunnen afleiden? De vorige zin zei, dat er nú rechtvaardigheid van God is, los van een wet. 333 Daar zou je uit kunnen afleiden, dat de gehele wereld nu onder de rechtspraak van God vandaan gaat en vrijgesproken wordt. Tegen die gevolgtrekking, die je uit de vorige zin zou kunnen afleiden, komt deze zin op. Deze zin zegt: ‘echter, rechtvaardigheid van God, door het geloof van Jezus Christus, voor allen, die gelóven.’ Deze rechtvaardigheid van God, los van een wet, is dus niet voor de gehele wereld. Deze rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus is voor allen, die gelóven. De eerste vraag die we moeten beantwoorden is: ‘Wat is dan het geloof van Jezus Christus?’ Het antwoord op deze vraag is in dit vers niet duidelijk. Veel mensen gaan het antwoord op deze vraag op grond van hun bijbelkennis alvast invullen. Ik wijs er nogmaals op, dat wat wij hier bespreken, een juridisch document is. En in een juridisch document moet je geen dingen in een zin lezen, die er niet in staan. Het antwoord op die vraag moeten we ergens anders in de tekst zèlf kunnen vinden. Hier in Romeinen 3:19-26. Nog even wachten, dus. Er is nog een vraag. En dat is: ‘Wat geloven die allen, die geloven?’ Ook het antwoord op die vraag is in dit vers niet duidelijk. Ook hier gaan mensen, op grond van hun bijbelkennis, het antwoord op die vraag invullen. Zij lezen dan dingen in de zin, die er niet in staan. Dat is niet verstandig. Want in een juridisch document moet je niet je eigen mening invoegen. Dan zou je tot voorbarige conclusies kunnen komen. Ook het antwoord op de vraag wat die allen geloven, moet uit een andere zin in deze tekst komen. En niet buiten deze tekst. Het antwoord moet uit Romeinen 3:19-26 zèlf komen. 334
Page 324
Ook hier nog even wachten, dus. De rechtvaardigheid van God, los van een wet, is dus niet voor de gehele wereld. Het is een rechtvaardigheid van God, door het geloof van Jezus Christus, voor allen die gelóven. De woorden: ‘want er is geen onderscheid’ bevestigen deze conclusie, want deze woorden hebben betrekking op allen, die gelóven. We zien nog iets bijzonders. En dat is dat de woorden ‘rechtvaardigheid van God’ vooraan in de zin staan. De nadruk in deze zin valt dus op ‘rechtvaardigheid van God’. Er wordt algemeen gedacht, dat Romeinen 3:19-26 over ónze rechtvaardigheid gaat. Dat is niet het geval. Romeinen 3:19-26 beschrijft in de eerste plaats Gods rechtvaardigheid. God moet, voor het oog van het universum, als rechter absoluut rechtvaardig handelen. Daarom wordt Gods rechtvaardigheid in dit juridische document met nadruk vastgesteld. Gods rechtvaardigheid in de verzen 19 en 20 is verankerd in een wet. Gods rechtvaardigheid in de verzen 19 en 20 is niet-los van een wet. Dat is noodzakelijk. Anders kan God de wereld niet oordelen. Maar er is nú een andere rechtvaardigheid van God, wel-los van een wet, openbaar gemaakt. Ook die rechtvaardigheid van God moet verankerd worden. Die rechtvaardigheid van God is verankerd door het geloof van Jezus Christus. Die rechtvaardigheid van God is mede verankerd dat het voor allen is, die gelóven. Romeinen 3:23 (aangescherpte vertaling): “want allen zondigden en derven de heerlijkheid van God.” 335 Deze stelling heeft niet zoveel toelichting nodig. Want het is duidelijk, dat die ‘allen’, die zondigden en de heerlijkheid van God derven, verwijst naar de allen, die gelóven. Romeinen 3:24 (aangescherpte vertaling): “en worden gerechtvaardigd, om niet, in zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.” ‘En worden gerechtvaardigd’ heeft betrekking op ‘allen, die geloven’. Allen, die geloven, worden dus gerechtvaardigd door de verlossing, die in Christus Jezus is. Let even op: rechtvaardiging vindt plaats door verlossing. Verlossing is niet iets wat men zèlf doet, maar wat door een ander gedaan wordt. Ook is de waardigheid van de verloste niet aan de orde. Want het is ‘om niet’ – als een geschenk. En ‘in zijn genade’ – volstrekt onverdiend. ‘Verlossing’ is de Nederlandse vertaling van het Griekse woord ‘apolutrōsis’. ‘apolutrōsis’ is afkomstig van ‘lutron’, dat ‘losgeld’ betekent. ‘lutrōsis’ zonder het voorvoegsel ‘apo-’ is ‘loskoping’, de transactie van het loskopen. Wat is dan ‘apolutrōsis’? Het voorvoegsel ‘apo’ betekent ‘vanaf’. ‘apolutrōsis’, letterlijk: ‘vanaf-loskoping’, is ‘loskoping plus vrijlating’. Dit woord ‘apolutrōsis’ is een term met een juridische betekenis. Dit loskopen en vrijlaten is op basis van losgeld. Het is een wettige transactie, die gedocumenteerd wordt. Er wordt wettig vastgesteld wie er betaald heeft en hoeveel het losgeld bedraagt. En er wordt wettig vastgesteld wie er op die basis losgekocht en vrijgelaten worden. Dit alles heeft betekenis voor de context van Romeinen 3. De gehele wereld is onder de rechtspraak van God. 336
Page 326
Allen zijn gebonden aan een wet. De aangeklaagden hebben de wet overtreden. Het oordeel van de rechter zal uitgesproken worden. Dat is de rechtvaardigheid van God, niet-los van een wet. Maar dan wordt rechtvaardigheid van God, los van een wet openbaar gemaakt. Rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus. Die rechtvaardigheid van God, door het geloof van Jezus Christus, is voor allen die geloven. Allen, die geloven, worden om niet, in zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is, gerechtvaardigd. Dat wil zeggen: zij worden wettig vrijgesproken van de beschuldigingen, waarvoor zij onder de rechtspraak voor God waren. Die allen, die geloven, bevinden zich, na die wettige vrijspraak en vrijlating, niet langer onder de rechtspraak voor God. Deze verlossing is een juridische aangelegenheid. Wettelijk hier vastgelegd. Dan krijgen we de vraag: wat is dan die verlossing, die in Christus Jezus is? Let op: die verlossing is niet door Christus Jezus. Maar die verlossing is in Christus Jezus. Waarom in Christus Jezus? Die verlossing is in de persoon Christus Jezus. In wie Hij is en wat Hij is. Wat die verlossing in Christus Jezus is, wordt in dit vers nog niet uitgelegd. Ook hier bestaat het gevaar, dat we op grond van onze bijbelkennis alvast gaan invullen wat die verlossing in Christus Jezus is. Maar we moeten niet iets in dit juridische document lezen, wat er niet in staat. Het moet uit de tekst zèlf komen. Daarom gaan we naar de volgende zin. Romeinen 3:25a (aangescherpte vertaling): “Die God zich voornam een beschutplaats (te zijn), door het geloof, in zijn bloed …” 337 ‘Die’ is het betrekkelijk voornaamwoord, dat betrekking heeft op Christus Jezus in de vorige zin. Waarom wordt in dit vers 24 de naam ‘Christus Jezus’ gebruikt? In vers 22 wordt er gesproken over het geloof van ‘Jezus Christus’. Waarom dit verschil tussen Jezus Christus en Christus Jezus? Het woord ‘Jezus’ is een eigennaam en het woord ‘Christus’ is een titel. ‘Christus’ betekent letterlijk: ‘gezalfde’. ‘Gezalfde’ is een aanduiding voor iemand, die voor een bepaalde officiële taak en functie gezalfd is, en daarmee voor die taak gewijd en aangesteld is. Als er in dit juridische document gesproken wordt over ‘Jezus Christus’, dan ligt de nadruk op de persoon, die een bepaalde taak en functie heeft. Het geloof van ‘Jezus Christus’ is dus het geloof wat de persoon Jezus Christus heeft. Zijn persoonlijke geloof. Bij ‘Christus Jezus’ ligt de nadruk op zijn taak en functie. Jezus is de ‘Christus’, de ‘gezalfde’, die in zijn officiële functie, waarvoor Hij officieel is aangesteld, een specifieke taak moet uitvoeren. Wat is die specifieke taak, die Hem opgedragen is? Hij moet een beschutplaats zijn. Waarom? Nou, God nam zich dat voor. Wat is dan ‘een beschutplaats’? ‘Beschutplaats’ is de letterlijke vertaling voor het Griekse woord ‘hilastērion’. Ik heb hier in Garderen al eerder een toespraak over de ‘beschutplaats’ gehouden. Voor degenen, die dit zich niet meer goed voor de geest kunnen halen, nog even een kleine toelichting. Het achtervoegsel ‘-tērion’ geeft de plaats aan, waar de handeling plaats vindt. 338
Page 328
Voorbeelden: desmotērion kritērion akroatērion hilastērion – – – – BINDEN-plaats, gevangenis OORDELEN-plaats, rechtbank LUISTEREN-plaats, audiëntiezaal BESCHUTTEN-plaats, beschutplaats Wat is die ‘hilastērion’, die ‘beschutplaats’? Die ‘beschutplaats’ die bekend staat als het ‘verzoendeksel’, was een onderdeel van de ark. De ark, een gouden kist, stond in de tabernakel, en later in de tempel in Jeruzalem. Deze ark stond in de allerheiligste plaats, het ‘heilige der heiligen’. Eenmaal per jaar, op ‘Jom Kippoer’, de ‘Grote Verzoendag’, beter gezegd: ‘de Grote Beschutdag’, mocht de hogepriester het heilige der heiligen binnentreden. Met in zijn handen een schaal met het bloed van offerdieren. En dan moest de hogepriester dat bloed sprenkelen op de ‘hilastērion’, het ‘verzoendeksel’, de ‘beschutplaats’. De hogepriester sprenkelde dat bloed ten behoeve van zichzelf en van het gehele volk. En dan werden de zonden ‘verzoend’, beter gezegd: ‘beschut’. Dat wil zeggen: het volk Israël werd op die dag beschut tegen de zonden, die het afgelopen jaar gepleegd waren. Nog een keer Romeinen 3:25a (aangescherpte vertaling): “Die God zich voornam een beschutplaats (te zijn), door het geloof, in zijn bloed …” De vraag was: ‘Wat is de verlossing, die in Christus Jezus is’? Ik wil ten overvloede nog een keer zeggen, dat wij hier te maken hebben met een juridisch document. In dit vers wordt haarscherp een juridische transactie vastgesteld. De wettige verlossing wordt tot stand gebracht in een persoon, Christus Jezus. God nam zich voor dat Christus Jezus een beschutplaats zou zijn. De vraag is nu: Hoe kan Christus Jezus een beschutplaats worden? 339 Het antwoord is: door het geloof, in zijn bloed. Hier hebben we een moeilijkheid, als we het Grieks niet begrijpen. We kunnen namelijk niet vertalen met: ‘door het geloof in zijn bloed’. De Nederlandse constructie ‘geloof in’ kan niet een vertaling zijn met het Griekse voorzetsel ‘en’. ‘Geloof in’ kan alleen met het Griekse voorzetsel ‘eis’. Dus ‘geloof in zijn bloed’ kan in deze zin grammaticaal niet. Dat laat de vertaling ook zien. Er is een komma gezet tussen ‘geloof’ en ‘in’. ‘In zijn bloed‘ is het antwoord op de vraag: ‘waar is Christus Jezus een beschutplaats?’ Antwoord: ‘in zijn bloed’. In het Grieks staat ‘van hem’ voor ‘bloed’. Door die plaatsing krijgt ‘van hem’ de nadruk. Dit betekent: ‘zijn bloed’. Niet het bloed van offerdieren, zoals bij de beschutplaats in de tempel. Het is zijn bloed. Het bloed van Christus Jezus zelf. Christus Jezus is een beschutplaats. En zijn bloed is de plaats waar die beschutplaats zich bevindt. ‘door het geloof’ is het middel, het kanaal, waardoor deze beschutplaats tot stand komt. Laten we Romeinen 3:25a even schematisch weergeven. God nam zich voor (1) Christus Jezus (4) in zijn bloed (3) door het geloof (2) beschutplaats (te zijn) (4) 340
Page 330
De getallen zijn de naamvallen in het Grieks, waarmee de betekenis van de zin aangegeven wordt. De naamvallen in het Grieks geven de richting aan in de zin. De 1nv (de eerste naamval) is het beginpunt. De 2nv (de tweede naamval) gaat van het beginpunt uit en is in beweging. De 3nv (de derde naamval) is in rust en geeft de plaats, het domein, aan. De 4nv (de vierde naamval) gaat naar het eindpunt toe en is in beweging. God nam zich voor (1 nv – onderwerp, het beginpunt). Christus Jezus een beschutplaats te zijn (4 nv – lijdend voorwerp, het te bereiken eindpunt) Door het geloof (2 nv – kanaal, door middel waarvan) In zijn bloed (3nv – plaats, het domein) Door het geloof (2) [van Jezus Christus], dat Hij in zijn bloed (3) een beschutplaats zou zijn (4), werd Hij als Christus Jezus (4) in zijn bloed (3) een beschutplaats (4). Dit alles is volgens Gods plan: God nam zich dat voor (1). Met dit schema wordt het antwoord gegeven op de vraag wat het geloof van Jezus Christus is. Het is het geloof dat Jezus Christus had, dat Hij, als Christus Jezus, in zijn bloed een beschutplaats zou zijn. 341 Het is het geloof dat Jezus Christus had in dát voornemen van God. Dat voornemen van God was in de wet en de profeten (het Oude Testament) vastgelegd. Wat betekent dat, dat Christus Jezus in zijn bloed een ‘beschutplaats’ is? Daarvoor gaan we naar het tweede deel van dit vers. Romeinen 3:25b (aangescherpte vertaling): “tot aantoning van zijn rechtvaardigheid vanwege het – onder de verdraagzaamheid Gods – terzijde laten van de consequenties van de zonden, die tevoren geworden waren …” Laten we eerst naar de woorden ‘consequenties van de zonden’ kijken. Het is de vertaling van het Griekse woord ‘hamartēmatōn’. ‘hamartēmatōn’ is de 2e naamval meervoud van het woord ‘hamartēma’. ‘hamartēma’ is een speciaal woord, dat afgeleid is van ‘hamartia’, ‘zonde’. Het achtervoegsel ‘-ma’ betekent: ‘gevolg, effect’. Het woord ‘hamartēma’ betekent dus: ‘het gevolg, het effect, de consequentie’ van de zonde. ‘hamartēmatōn’ zijn dus de gevolgen, de consequenties van de zonden. De vraag was: ‘Wat is de verlossing in Christus Jezus?’ Het antwoord is: dat Christus Jezus, in zijn bloed, een beschutplaats is. Omdat Christus Jezus, in zijn bloed, een beschutplaats is, worden de zonden beschut. De zonden worden daarmee onschadelijk gemaakt. En daarmee worden ook de consequenties van die zonden onschadelijk gemaakt. Dat is de verlossing in Christus Jezus. Allen, die geloven dat Christus Jezus in zijn bloed een beschutplaats is, worden gerechtvaardigd. 342
Page 332
Want de zonden, waarvoor zij onder de rechtspraak voor God waren, worden door Christus Jezus, de beschutplaats, onschadelijk gemaakt en kunnen niet meer voor de consequenties zorgen. God bewijst zijn rechtvaardigheid, wanneer Hij rechtvaardigt, los van een wet. Want Hij rechtvaardigt zijn rechtvaardigheid door het geloof van Jezus Christus. Dat is het onderwerp van Romeinen 3:19-26. Deze rechtvaardigheid van God is zojuist juridisch vastgelegd. God laat ook zien, dat Hij, door het geloof van Jezus Christus, altijd rechtvaardig is. God toont eerst aan dat Hij in het verleden rechtvaardig was, toen Hij de consequenties van de zonden, in zijn verdraagzaamheid, terzijde heeft gelaten. Was dat rechtvaardig? Jazeker, want het bloed van de offerdieren werd op de beschutplaats gesprenkeld, vooruitlopend op de ware beschutplaats, Christus Jezus. Hierdoor werden de consequenties van de zonden in het verleden in Gods verdraagzaamheid terzijde gelaten. Romeinen 3:26 (aangescherpte vertaling): “tot aantoning van zijn rechtvaardigheid, in de huidige periode, zodat Hij zelf rechtvaardig is, ook wanneer Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof van Jezus is.” Dit vers is de gerechtelijke uitspraak van God. Dit is het slot-communiqué van de processtukken in de strafzaak tegen de wereld. Dit slot-communiqué spreekt over wie er gerechtvaardigd worden, wie er vrijgesproken worden. Deze zin gaat over de ‘huidige periode’, nú dus. In de huidige periode, nú dus, is God zèlf rechtvaardig, ook wanneer Hij degene rechtvaardigt, die vanuit het geloof van Jezus is. Wat betekent dat: ‘vanuit het geloof van Jezus’? 343 Waarom ‘van Jezus’, en niet ‘van Jezus Christus’ of ‘van Christus Jezus’ ? Hier wordt Jezus als persoon beschreven. Nog voordat Hij officieel tot ‘Christus’ benoemd werd. Jezus had de wet en de profeten intens bestudeerd. Daar las Hij dat er rechtvaardigheid van God is, los van een wet. Rechtvaardigheid van God, door het geloof. Die rechtvaardigheid van God zou zijn door het geloof van Hem, Jezus, dat Hij als ‘Christus Jezus’ in zijn bloed een beschutplaats zou zijn. Allen, die dit geloven, zijn, zonder onderscheid, vanuit dat geloof van Jezus … Wat is dan: ‘geloven’? Geloven is, dat, wanneer je hoort wat Jezus geloofde, namelijk dat Hij in zijn bloed een Beschutplaats is, dat je dan in je hart weet dat het waar is. En dat je dan zegt: ‘Ja, Heer, zo is het.’ En God ziet jouw geloof. En dan rechtvaardigt Hij jou. En jouw rechtvaardiging is volkomen rechtvaardig. Want het is een wettelijke overeenkomst. Die hier in dit juridische document vastgelegd is. Samenvattend: Romeinen 3:19-26 is een juridisch document. Dit document laat zien dat God rechtvaardig is in alles wat Hij doet. Dit document laat ook zien wie Christus Jezus is en wat Hij gedaan heeft. Dit document laat tenslotte zien dat onze rechtvaardiging een wettelijke transactie is. Degenen die deze wettelijke transactie tot stand brengen zijn God en Christus Jezus. Daarom gaat Romeinen 3:19-26 in feite over God en over Christus Jezus. Wij zijn de begunstigden, die ademloos toekijken, hoe God en Christus Jezus werkzaam zijn. 344
Page 334
Het gaat in de rechtvaardiging dus om God en Christus Jezus. Zodat God en Christus Jezus alle eer krijgen. Wanneer het tot je doordringt, dat het in Romeinen 3:19-26 eigenlijk niet om jou gaat, maar om God en om Christus Jezus, dan word je een happy man. Of een happy woman, natuurlijk. NB Een broeder meende, na afloop van deze toespraak, een tegenstelling te zien tussen mijn toespraak ‘het verzoendeksel’ en deze toespraak ‘een juridisch document’ (‘The happy man’). Deze schijnbare tegenstelling is een kwestie van benadrukking van twee verschillende aspecten van de rechtvaardiging. In ‘het verzoendeksel’ spreek ik over de rechtvaardiging van ‘allen’. Hier, in het ‘juridisch document’, spreek ik over de rechtvaardiging van ‘allen, die geloven’. Dit verschillende aspect komt, omdat in vers 26 God zegt, dat Hij in ‘de huidige periode’ (= het tijdperk van het evangelie van Paulus) hem rechtvaardigt, die uit het geloof van Jezus is. In de volgende perioden zal God de niet-gelovigen rechtvaardigen. Zoals het in 1 Timoteüs 4:10 staat: “de levende God, die een Redder is van alle mensen, vooral van gelovigen.” Het woord ‘vooral’ heeft als basis-betekenis: ‘EERDER-meest’. Gelovigen worden ‘eerder’ gerechtvaardigd, het meest-eerder. Alle mensen worden in hun eigen rangorde gerechtvaardigd, zoals God dat bepaalt. Uiteindelijk (aan het einde van de aeonen) worden alle mensen gerechtvaardigd. Omdat Christus Jezus in zijn bloed de beschutplaats is voor allen. 345 Deze opmerking van die broeder, dat hij een tegenstelling meende te zien, ondersteunde hij met de Concordant Greek Text, die in vers 22 heeft: “dikaiosunē de theou dia pisteōs iēsou christou eis pantas kai epi pantas tous pisteuontas”. De toevoeging ‘kai epi pantas’ [‘en op allen’] heeft een groot aantal getuigen in de oud-Griekse manuscripten. Nestle Aland heeft als hoofdlezing zonder ‘kai epi pantas’, maar geeft deze zinsnede een B-lezing. Een B-lezing wordt omschreven als: ‘de gekozen tekst heeft een zekere graad van twijfel’. Je zou dus kunnen zeggen dat de toevoeging ’kai epi pantas’ mogelijk in het ‘origineel’ aanwezig was. Dat zou de vermeende tegenstelling tussen de twee toespraken meteen wegnemen. De rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus is ‘eis pantas’, ‘voor allen’ (de toespraak: ‘het verzoendeksel’). En die rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus is ‘kai epi pantas tous pisteuontas’, ‘en op allen, die geloven’ , waarin de ‘eerdere’ rechtvaardiging beschreven wordt (toespraak: ‘het juridische document’). Nogmaals dank voor de kritische opmerking, destijds, broeder. Het heeft geleid tot dit voortschrijdend inzicht, na bestudering van alle feiten, drie jaar na dato. 346
Page 336
21. Hoger de berg op In Gods Woord is er geen ‘eeuwigheid’, maar ‘aeonen’. Nu zegt u misschien tegen mij: ‘Prima, broeder, maar wat is dan een ‘aeon’?’ ‘Aeon’ is het concordante Nederlandse vertaalwoord voor het Griekse woord ‘aiōn’. Het Griekse woord ‘aiōn’ komt 122 keer voor in het Nieuwe Testament. En als u al die 122 contexten van het woord ‘aiōn’ met behulp van een concordantie opzoekt en bestudeert, dan begrijpt u wat een ‘aiōn’ is. ‘Ja’, zegt u, ‘helemaal goed, wat je daar zegt, broeder, maar hoe doe ik dat dan? Hoe zoek ik dat woord “aiōn” op?’ Ik wil u een eenvoudige weg wijzen. Door de Studiebijbel van het Nieuwe Testament te gebruiken. U gebruikt dan deel 11 – een woordstudiedeel. U kunt zo'n studiedeel bij uw plaatselijke christelijke boekhandel kopen. Of via het internet. U gaat dan in deel 11 naar bladzijde 94 en bladzijde 95. U kunt het commentaar overslaan. Want u gebruikt dit woordstudiedeel als concordantie. U kijkt alleen naar de contexten. En u vult dan bij het vetgedrukte woord het woord ‘aeon’ in. U ziet bij de nummers achter de contexten of het Griekse woord ‘aiōn’ in de context enkelvoud of meervoud is. Bij het enkelvoud vult u ‘aeon’ in. En bij het meervoud ‘aeonen’. Als u de moeite neemt om dit onderzoek te doen, dan zult u versteld staan. U zult merken dat concordant zoeken helemaal niet zo moeilijk is. Gewoon doen … 347 En dan zult u ontdekken wat het woord ‘aeon’ betekent. En ik zal u dit zeggen: als u begrijpt wat een ‘aeon’ is, dan gaat Gods Woord pas ècht voor u open. Ik zeg in mijn enthousiasme deze onschuldige opmerking. ‘Als u begrijpt wat een “aeon” is, dan gaat Gods Woord pas ècht voor u open’. Dat is natuurlijk gewoon waar. Daar kan iedere concordante broeder over meepraten. Maar het omgekeerde is dan ook waar. Namelijk: ‘Als u niet begrijpt wat een “aeon” is, dan is Gods Woord nog niet ècht voor u opengegaan.’ Dat klinkt opeens heel anders. Dat klinkt alsof u dan onwetend zou zijn, als u niet weet wat een ‘aeon’ is. Dat u dan Gods Woord niet echt begrepen heeft. En als u mij daarover aanspreekt, als u tegen mij zegt: ‘Meen je dat nou?’ Dan moet ik toegeven: ‘Ja, dat meen ik, als u niet weet wat een “aeon” is, dan heeft u geen idee waar Gods Woord over gaat.’ Nou, dan heb je de poppen aan het dansen, hoor. Want dan ga ik weer veel te scherp door de bocht. Drie weken geleden schreef André Piet op zijn website goedbericht.nl dat hij door een groep mensen midden in het land uitgenodigd was om iets te vertellen over dat God de Redder is van alle mensen. Die mensen daar in het midden van het land waren verbaasd. Zij konden niet begrijpen hoe het mogelijk was dat deze waarheid zo onbekend is in de christelijke wereld. Dat zij er tot voor kort ook nog nooit van gehoord hadden. André legde uit dat, door één Grieks woord niet goed in de bijbelvertaling weer te geven – namelijk door het woord ‘aiōn’ met ‘eeuwigheid’ te vertalen – , het evangelie op die manier door de bijbelvertalers verduisterd is. André vertelde ook aan deze mensen dat de bijbellezer door deze verkeerde vertaling verblind wordt. 348
Page 338
Het wordt de bijbellezer onmogelijk gemaakt het evangelie nog te kunnen zien. Begrijpen we dat goed? Wanneer we een verkeerde vertaling van het woord ‘aiōn’ horen of lezen, dan worden we hierdoor verblind en het wordt voor ons dan onmogelijk om het evangelie te kunnen zien. Het evangelie is voor ons dan verduisterd. Hoe kunnen we die verblinding wegnemen? Hoe kunnen we het evangelie zien? Antwoord: Door het Griekse woord ‘aiōn’ concordant met het Nederlandse woord ‘aeon’ te vertalen. Dan zien we dat God een “voornemen van de aeonen” heeft. En dat Hij, als “de Koning van de aeonen”, dit voornemen ordelijk uitvoert. In deze, boosaardige, aeon. En in de komende aeonen. Dat ieder mens gered wordt, levendgemaakt wordt. Ieder in zijn eigen rangorde. En dat God, aan het einde van de aeonen, alles in allen wordt. Deze dingen bedenk ik niet. Dit evangelie staat in de brieven van Paulus. Als je de grondtekst concordant vertaalt, dan vervult het woord ‘aeon’ een sleutelrol in het begrijpen van het evangelie. Dat is het belang van een concordante vertaling. Bij een concordante vertaling krijgen wij informatie. Bij een niet-concordante vertaling missen wij die informatie. Bij een niet-concordante vertaling zijn wij volstrekt onwetend. Waarom moeten we concordant vertalen? Nou, omdat we anders Gods Woord niet begrijpen. En als we Gods Woord niet begrijpen, dan begrijpen we niet wie God is. Want God openbaart zich in zijn Woord. 349 Concordant vertalen is geen luxe. Concordant vertalen is een absolute noodzaak. Concordant vertalen is geen ‘uit de hand gelopen hobby’. Concordant vertalen is op zoek gaan naar de waarheid. Hoe gaan we dan op zoek naar de waarheid? Wel, wij horen een boodschap vanuit de christelijke wereld. In onze christelijke gemeenschap, op de televisie, in een krant, in een tijdschrift, of op het internet. Dan kijken we dit na in onze bijbelvertaling. En voor de zekerheid controleren wij die bijbelvertaling. Aan de hand van een concordante Grieks-Nederlandse interlineair. We kunnen zo’n interlineair vinden op de website van NCVBijbelstudie, of op de website van geschriften.nl. We bestuderen de woordkeus. Ook bestuderen wij de Griekse grammatica aan de hand van de Studiebijbel en de websites NCV-Bijbelstudie en geschriften.nl. We krijgen hiermee onmiddellijk vaste grond onder onze voeten. Dit stelt ons in staat om iedere boodschap vanuit de christelijke wereld op diens waarheid te onderzoeken. Het is belangrijk om te weten dat deze concordante studie ook tegenstand oproept. We kunnen in conflict komen met de kerkelijke traditie en de gevestigde orde van de kerkgenootschappen. We zijn ons dan ook voortdurend bewust van onze volledige afhankelijkheid van God. We kunnen ook eenzaam worden. Dat moet ook gezegd worden. Want de mensen om ons heen begrijpen niet waar wij ons zo druk over maken. Soms willen we er mee ophouden. Met die concordante studie … 350
Page 340
Maar dan roept de Heer ons tot de orde. En dan weten we dat we verder moeten op de concordante weg … Hoger de berg op … In 1975 kreeg ik een bandje opgestuurd met een toespraak van een broeder in Amerika. In die toespraak beschreef deze broeder een droom die hij had gehad. Ik weet alle details van die droom niet meer. Het is te lang geleden. Ik geef u daarom mijn eigen versie. In zijn droom bevond deze broeder uit Amerika zich aan de voet van een berg. Hij zat ontspannen op het terras een kopje koffie te drinken. Het verkeer raasde om hem heen. Mijn broeder zag allemaal mensen die druk aan het winkelen waren. En toen hoorde hij een stem, die zei: ‘Ga de berg op.’ Deze broeder wandelde al heel lang met God. En hij begreep dat het de stem van de Heer was. In zijn droom stond hij op. En hij begon de berg te beklimmen. Het was moeilijk en zwaar. De weg was steil. En hij ging rakelings langs diepe ravijnen … Halverwege nam die broeder een rustpauze op een prachtige plek. Het uitzicht was overweldigend mooi. Mijn broeder besloot in zijn droom om op die plek te blijven. Die plek was buitengewoon aangenaam. Er was ook voldoende voedsel en drank aanwezig. Het was echt een paradijs … Mijn broeder was blij dat hij die bergtocht ondernomen had. Het was de moeite waard geweest. 351 Zonder die tocht zou hij nooit op zo'n heerlijke plek terechtgekomen zijn. Mijn broeder besloot gewoon op die plek te blijven. De Heer had hem er zelf naar toe gestuurd. Of niet, soms … Nou, hij bleef op die plek. Tot de Heer terug zou komen. Zeker weten … Na een tijdje hoorde hij weer die stem, die hij aan de voet van de berg had gehoord. De stem zei: ‘Ga hoger de berg op.’ En in zijn droom protesteerde mijn broeder: ‘Maar, Heer, ik zit hier prima. Ik hoef niet hoger.’ Maar de stem zei: ‘Ga hoger de berg op.’ Mijn broeder zei: ‘Maar, Heer, zo mooi als het hier is, zal ik het nooit meer krijgen.’ Maar de stem zei kalm: ‘Ga hoger de berg op.’ Zoals ik al zei, mijn broeder kende de Heer lang genoeg om te weten dat hij niet verder moest tegenstribbelen. Zuchtend stond hij op en hij begon de moeilijke weg omhoog. Hoger de berg op. Hij moest door woest stromende bergbeken waden. En over grote rotsblokken klauteren. Hij beleefde angstige momenten. Hij gleed een paar keer uit. Het scheelde maar weinig of hij was in een ravijn gevallen … Ook de inspanning viel hem zwaar. Hij dacht aan opgeven. Teruggaan naar het dal. Want hij kon niet meer … Het pad was te steil … Maar hij moest door. Gehoorzaam zijn … En zo strompelde hij verder … En toen viel hij. 352
Page 342
Hij bleef liggen … Hij had overal pijn. Hij proefde ook bloed. Toen zei de Heer tegen hem: ‘Sta op, ga door, hou vol, je bent er bijna.’ In zijn droom stond mijn broeder moeizaam op. Hij was doodop. Maar hij wankelde verder. Langs steile afgronden … En toen kwam mijn broeder in zijn droom plotseling op een schitterende rustplaats. Het uitzicht was nog mooier dan op zijn eerste rustplaats. Het was werkelijk buitengewoon. Mijn broeder keek zijn ogen uit. Ja, dat was al die moeite wel waard geweest. Mijn broeder besloot in zijn droom om op die plek te blijven. Mooier dan dit kon het niet worden. Het eten en de drank was nog beter dan op de vorige plek. Dit was geen paradijs. Dit was een super-paradijs … Mijn broeder zei in zijn droom: ‘Dank u, Heer, voor deze plaats.’ Mijn broeder was er zeker van dat deze plaats de bedoeling van de Heer was geweest. Een knappe jongen, die hem hier wegkreeg … Na een tijdje hoorde mijn broeder in zijn droom weer dezelfde stem. De stem zei: ‘Ga hoger de berg op.’ Mijn broeder protesteerde. Hij zei: ‘Heer, u hebt mij hier zelf heengebracht. Het is hier fantastisch. Ik wil hier niet weg.’ Maar de stem zei kalm: ‘Ga hoger de berg op.’ Mijn broeder begreep dat protesteren geen zin had. Hij kwam diep zuchtend overeind. Hij ging het steile pad weer op … Na een paar honderd meter werd hij omhuld door wolken. Hij zag niets meer. 353 Mijn broeder werd wanhopig. Waarom was hij niet in die rustplaats gebleven … Het was daar fantastisch … Mijn broeder begon te twijfelen. Had hij die stem wel goed gehoord? Hij voelde dat hij begon te huilen … Toen hoorde hij weer die stem. De stem zei: ‘Ga door, wees niet bang …’ Mijn broeder ging weer verder. Het was moeilijk. Maar hij hield vol … Gelukkig gingen na een poosje de wolken weg. Maar er kwam nu sneeuw en ijs. En het pad werd steeds smaller. En steiler. Mijn broeder werd steeds angstiger. Hij had geen idee hoe ver het nog was. De stem zei: ‘Hou vol, je bent er bijna.’ En toen kwam er nog een heel steil stuk. Met een bevend hart ging mijn broeder erover heen. En toen was daar de top. En daar stond de Heer … En de Heer kwam naar hem toe en de Heer omhelsde hem. En de Heer zei: ‘Dit was de bedoeling … dat je bij Mij zou zijn.’ Mijn broeder kon alleen maar huilen. Van geluk èn van opluchting. Hij klemde zich aan de Heer vast. En toen zei de Heer tegen hem: ‘Goed gedaan, jochie.’ 354
Page 344
22. Concordante overpeinzingen Wat is concordant vertalen? Concordant vertalen is proberen het Woord van God, tot in de kleinste details, zo juist mogelijk weer te geven. Bij concordant vertalen kom je steeds weer onvoorziene dingen tegen. Daar moet je dan heel goed over nadenken. Lange wandelingen maken. Om te overpeinzen wat God in zijn Woord zegt. Waarom God in zijn Woord nu juist op díe manier iets formuleert. En niet anders … Ik ga vanmiddag met u concordant vertalen. Ik geef u vanmiddag iets om te overpeinzen. Gelukkig is de mens, die in Gods Woord zijn vreugde vindt. En diens Woord overpeinst bij dag en bij nacht … Ons onderwerp van vanmiddag is: het verschil tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd. Wat is dat: een aorist? Een aorist is allereerst een feit. Een feit is iets waarvan de werkelijkheid vaststaat. Iets wat je niet kunt ontkennen. De wereld, waarin wij leven, bestaat uit feiten. De zon gaat elke dag op. Dat is een feit. En hij gaat elke avond onder. Dat is ook een feit. Een rechte lijn is de kortste afstand tussen twee punten. Eén plus één is twee. Water is nat. En ijs is koud. Allemaal feiten. 355 Daarom handelen wij ook op basis van die feiten. En onze handelingen zèlf zijn ook feiten. Daarom spreken wij ook over onze handelingen als feiten. Luister maar: Ik ga naar mijn werk. Ik neem de auto. Ik sta in de file. Ik kom thuis. Ik zet de computer aan. Ik bid. Ik vertaal Gods Woord. Allemaal feiten. Allemaal aoristen. Een aorist is niet alleen een feit. Het is ook een feit in de onbepaalde tijd. Wat is dat: een feit in de onbepaalde tijd? Dat is, wanneer ik een feit noem, dat ik dan geen bepaalde tijd in mijn gedachten heb. Onze handelingen zijn niet alleen feiten. Maar onze handelingen vinden ook plaats binnen een bepaald tijdskader. Die bepaalde tijdskaders zijn: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd en de toekomende tijd. Als wij de aorist gebruiken, dan zien wij onze handeling als een feit. Zonder dat wij die handeling in een bepaald tijdskader plaatsen. Een aorist presenteert dus een handeling als een feit in de onbepaalde tijd. Wat is dan een onvoltooid tegenwoordige tijd? In mijn woning heb ik een studeerkamer. Mijn vrouw zegt altijd: ‘Menno zit in zijn hok’. 356
Page 346
Er hangt sinds kort een bordje met ‘kantoor’ op de studeerkamerdeur. Daarom moet je ook kloppen, voordat je binnen mag komen. Maar het blijft mijn hok. En in mijn hok vertaal ik Gods Woord. En dan is mijn vrouw even naar het dorp. En dan komt ze thuis. Ze ziet mij niet. En dan roept ze: ‘Waar ben je?’ En dan roep ik terug: ‘Ik ben in mijn hok.’ En dan roept ze: ‘Wat ben je aan het doen?’ En dan roep ik: ‘Ik ben Gods Woord aan het vertalen.’ Deze uitspraak: ‘Ik ben Gods Woord aan het vertalen’, dat is een onvoltooid tegenwoordige tijd. Ik plaats met het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd mijn handeling in een tijdskader. Mijn handeling is niet in de verleden tijd. Mijn handeling is ook niet in de toekomende tijd. Maar mijn handeling is nú, op het moment dat ik spreek. De onvoltooid tegenwoordige tijd benadrukt dus dat de handeling nú, op het spreekmoment, plaatsvindt en dat de handeling op het spreekmoment nog niet voltooid is. Ik ben dus nu, op mijn spreekmoment, in mijn hok Gods Woord aan het vertalen. En dan komt mijn vrouw in mijn hok. Ze heeft een mobiele telefoon in haar hand. Ze zegt: ‘Telefoon voor je.’ En dan stop ik met vertalen. Ik ga telefoneren. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan. De onvoltooid tegenwoordige tijd van de handeling van het vertalen van Gods Woord is voltooid. Ik ben nu, op dit moment, niet meer Gods Woord aan het vertalen. 357 Ik ben nu, op dit moment, aan het telefoneren. Ik heb de ene handeling vervangen door een andere handeling. Het is zelfs de vraag of ik de oorspronkelijke handeling, het vertalen van Gods Woord, weer op zal pakken. Want wij weten niet hoe de toekomst zal zijn. En dan roept mijn vrouw vanuit de huiskamer: ‘Kom je? We gaan eten.’ En dan roep ik terug: ‘Ik kom zo, ik ben nog even aan het telefoneren.’ Met die woorden geef ik aan mijn vrouw aan, dat op dit spreekmoment, telefoneren mijn handeling is, en niet het vertalen van Gods Woord. Even later zitten mijn vrouw en ik aan tafel. Ik ben nu niet meer aan het telefoneren. Ik ben nu aan het eten. Ik heb, op dit moment, de handeling van het telefoneren vervangen door de handeling van het eten. Dit geeft aan hoe vluchtig de handeling in de onvoltooid tegenwoordige tijd kan zijn. Een handeling kan, zomaar, plotseling, afgebroken worden. En vervangen worden door een andere handeling. Die andere handeling kan ook zo maar afgebroken worden. En vervangen worden door weer een àndere handeling. Misschien wordt een bepaalde handeling nooit meer opgepakt. Want wij weten niet hoe de toekomst zal zijn. Wij verrichten handelingen dus niet alleen als feiten. Wij verrichten die handelingen ook in momenten van de tijd. Wij gaan van moment tot moment. Het heden is ingeklemd tussen het verleden en de toekomst. Het verleden is net geweest. En de toekomst komt er zo aan. Het heden is iets vluchtigs. Daarom zijn ook onze handelingen in het heden iets vluchtigs. 358
Page 348
Dit benadrukken wij door in de onvoltooid tegenwoordige tijd onze handeling op het spreekmoment te benoemen. Wij benoemen in de onvoltooid tegenwoordige tijd onze handeling niet als een feit. Maar als een handeling, die op dit moment gaande is, een momentopname. Eigenlijk zou je bij een werkwoordsvorm in de onvoltooid tegenwoordige tijd in gedachten een toevoeging moeten maken: ‘nu, op dit moment’. Dit onderscheid tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd, wordt in het Nieuwe Testament, in het oudGrieks, heel scherp aangegeven. Bijvoorbeeld: als God liefheeft, dan is dat bijna altijd in de aorist. Zijn liefde is niet aan tijd gebonden. Zijn liefde is een feit. Zijn liefde is geen momentopname. Zijn liefde is niet van voorbijgaande aard. Ik geef u even een bekend voorbeeld. Johannes 3:16. “houtōs gar ēgapēsen ho theos ton kosmon” Dus niet: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad’, zoals de NBG zegt (voltooide tijd). Maar: “want zó lief heeft God de wereld, dat …” (aorist – een feit) of: “want God heeft de wereld zó lief, dat …” (aorist – een feit) In Johannes 3:16 wordt een feit genoemd. Gods liefde voor de wereld is een feit. De mens, daarentegen, kan niet zo goed liefhebben. In het Nieuwe Testament, in het oud-Grieks, wordt bij de mens, als hij liefheeft, bijna altijd de onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt. Een handeling, die op dit spreekmoment plaats vindt, een momentopname, die van voorbijgaande aard is. 359 Efeziërs 5:28. “ho agapōn tēn heautou gunaika heauton agapa” Letterlijke vertaling: “Degene die zijn eigen vrouw aan het liefhebben is, is zichzelf aan het liefhebben.” De liefde van een man voor zijn vrouw is geen feit onbepaalde tijd (aorist). Daarom wordt er hier, in Efeze 5:28, een onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt, om aan te geven, dat die liefde van de man van tijdelijke aard is. Hij is op dit spreekmoment bézig met lief te hebben. Maar er kunnen honderden redenen zijn, zowel van fysieke als van psychische aard, die de liefde van een man voor zijn vrouw kan doen verdampen. Het is iets vluchtigs. Die liefde van een man voor zijn vrouw, in de tegenwoordige tijd, kan zomaar voorbij zijn. 1 Johannes 4:19 “hēmeis agapōmen auton hoti autos prōtos ēgapēsen hēmas” “wij zijn Hem (God) aan het liefhebben (onvoltooid tegenwoordige tijd), omdat Hij ons eerst liefheeft (aorist)” In 1 Johannes 4:19 ziet u het verschil in de liefde van God en van de mens. De liefde van de mens (‘wij’) is een onvoltooid tegenwoordige tijd. De liefde van God is een aorist, een feit. Het verschil tussen Gods liefde en onze liefde wordt dus weergegeven door verschillende werkwoordsvormen. Wij hebben God lief in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Onze liefde voor God is vluchtig. Onze liefde voor God kan op elk moment afgebroken worden. En vervangen worden door iets anders. Om wat voor reden dan ook. Dit is Gods oordeel over onze liefde voor Hem. Deze gedachte vinden wij niet zo prettig. 360
Page 350
Het is slecht voor ons ego. Wij vinden dat wij best wel goed bezig zijn. Maar het zou verstandig van ons zijn, wanneer wij tegen God zouden zeggen: ‘Heer, U heeft helemaal gelijk, mijn liefde voor U is iets vluchtigs.’ Maar dat doen wij niet. Wij draaien het om. Wij doen net of Gods liefde vluchtig is. Maar Gods liefde is niet vluchtig. Onze liefde is vluchtig. Daarom zijn veel mensen ook bang voor God. Zij denken dat God net zo is, zoals wij mensen zijn. Dat Gods liefde voor ons iets vluchtigs is. Nou, echt niet. Gods liefde voor ons is een aorist, hoor … Als de liefde van God bijna altijd in de aorist staat, dan moet je dus goed opletten als die liefde van God in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat. Dan is er iets bijzonders aan de hand. Laten we die bijzondere passage eens bekijken. We gaan naar 2 Korintiërs 9:7. “hilaron gar dotēn agapa ho theos” Hier zou je ‘ēgapēsen’, de aorist, verwachten, omdat het over het liefhebben van God gaat, maar er staat hier ‘agapa’, de onvoltooid tegenwoordige tijd. De vertaling is dus: “… want God is een blijmoedige gever aan het liefhebben”. Waarom wordt in deze passage de onvoltooid tegenwoordige tijd voor Gods liefde gebruikt? Omdat in dit hoofdstuk de nadruk ligt op het tijdelijke aspect van een inzameling. Deze inzameling is een bijzondere inzameling voor de verarmde heiligen in Jeruzalem. 361 Paulus had uitdrukkelijk aan de andere afgevaardigden, Jacobus, Petrus en Johannes, beloofd om zich voor zo’n inzameling in te zetten. Daar is Paulus in dit hoofdstuk dus mee bezig. Wie in déze inzameling blijmoedig geeft, zegt Paulus, krijgt Gods goedkeuring. God is, op dat moment van spreken, zo iemand aan het liefhebben. Deze tegenwoordige tijdsvorm past in de context van deze tijdelijke, specifieke, inzameling. Dit geldt dus niet, bijvoorbeeld, als iemand in déze tijd blijmoedig zijn tienden aan zijn geloofsgemeenschap geeft. Dan kàn God hem daarom liefhebben. Maar dat hoeft niet. Want dat God een blijmoedige gever zou liefhebben, gebaseerd op 2 Korintiërs 9:7, is een onjuiste interpretatie. Als in 2 Korintiërs 9:7 het woord ‘liefhebben’ in de aorist had gestaan, dan kan die blijmoedige gelovige daar aanspraak op maken. Maar nu niet. Ziet u, hoe gemakkelijk je iets verkeerd kunt begrijpen? Als er in een tekst een onvoltooid tegenwoordige tijd staat, dan moet je dus altijd goed opletten. Er is dan geen sprake van een feit. Maar er wordt dan benadrukt dat een handeling in de onvoltooid tegenwoordige tijd plaatsvindt. Dat die handeling een momentopname is. En dat die handeling van voorbijgaande aard is. In het verleden heb ik in mijn toespraken uitgebreid over de aorist gesproken. Ook in mijn lessen Grieks, die ik in Rotterdam heb gegeven, is de aorist uitvoerig besproken. Omdat het onderscheid tussen de aorist enerzijds en de onvoltooid tegenwoordige tijd anderzijds van essentieel belang is voor het begrijpen van de tekst van het Nieuwe Testament, wil ik hier nog één keer het belang daarvan onderstrepen. 362
Page 352
De Nederlandse weergave van de Griekse aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd is in de wetenschappelijke handboeken en in de bijbelvertalingen onvolledig en onjuist. Dit komt omdat de klassieke Nederlandse grammatica inconsistent is. Er is een duidelijke verklaring voor dit merkwaardige fenomeen. Want wij, Nederlanders, zijn het besef van de onvoltooid tegenwoordige tijd kwijt. Alleen in onze spreektaal komt het nog naar voren. ‘Hé, wat ben je aan het doen?’ ‘Ik ben de wc aan het schoonmaken.’ Dát zijn onvoltooide handelingen in de tegenwoordige tijd. Wij gebruiken deze manier van spreken intuïtief, maar omdat het een nogal omslachtige manier is om iets te zeggen en de onvoltooid tegenwoordige tijd-vorm: ‘ik ben aan het …’ in heel veel gevallen krom Nederlands oplevert, gebruiken grammatici en bijbelvertalers deze uitdrukkingsvorm liever niet in hun beschouwingen en vertalingen. Dit vermijden van de onvoltooid tegenwoordige tijd-vormen in de bijbelvertalingen leidt er toe dat veel bijbelteksten onjuist weergegeven worden. Er wordt de lezer belangrijke informatie onthouden. De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt als de spreker of schrijver aan wil geven op welk moment de inhoud van zijn mededeling zich in zijn voorstelling afspeelt. De onvoltooid tegenwoordige tijd geeft aan dat de inhoud van de mededeling tijdens het moment van het spreken of schrijven plaatsvindt. Alleen is de vraag: tot wanneer duurt die handeling? Wanneer houdt die handeling op? Volgens de definitie van de onvoltooid tegenwoordige tijd is dit binnen de begrenzing van de tijd van het spreken of het schrijven van degene die deze mededeling doet. Heel veel uitspraken in de nieuwtestamentische Griekse tekst zijn onvoltooid tegenwoordige tijd, dat wil zeggen, geldig op het moment van het schrijven van de schrijver. 363 Het zou dus zo maar kunnen dat honderden teksten in het Nieuwe Testament geen geldigheid meer hebben vanwege hun onvoltooid tegenwoordige tijd-vorm. Maar dat zie je niet terug in de bijbelvertalingen. Daar worden vrijwel alle onvoltooid tegenwoordige tijd-vormen met een aorist vertaald. Een door de tijd begrensde handeling wordt als een feit gepresenteerd. Een groot aantal leerstellingen (geloofsopvattingen) zouden, op basis van een foutieve vertaling van het Grieks, hierdoor in een heel ander daglicht kunnen komen te staan. Als je in het Griekse Nieuwe Testament de werkwoordsvormen naar tijdsvormen rangschikt, dan zie je: verleden tijd 9%, tegenwoordige tijd 36%, toekomende tijd 8%, de voltooide tijd 4% en de onbepaalde tijd (aorist) 43%. Omdat de aorist de meest gangbare werkwoordsvorm is in het Nieuwe Testament, zullen we in de Griekse tekst dan ook veel ‘feiten’ aantreffen. In de bestaande bijbelvertalingen ontgaat dit de lezer volkomen. Want ‘aoristen’ worden in de gangbare bijbelvertalingen met een onvoltooid verleden tijd-vorm weergegeven, of met een voltooid tegenwoordige tijd-vorm. Wanneer de aorist (de onbepaalde tijd) gebruikt wordt, is dat een indicatie dat de handeling van het werkwoord niet aan tijd gerelateerd is en dat de tijd van de handeling dus niet belangrijk is. De andere tijden geven aan dat de tijd juist wèl belangrijk is, en dat de handelingen aan deze tijden gerelateerd zijn en daarom speciale aandacht vragen. Het lijkt dus precies andersom te zijn als wij altijd gedacht hebben: niet de aorist is speciaal, maar de andere tijden zijn speciaal. Een verleden tijd wordt dan gebruikt om aan te geven dat de verleden tijd op de een of andere manier belangrijk is, bijvoorbeeld dat het inhoudt dat de handeling niet langer plaatsvindt, dat de handeling beperkt is tot het verleden. 364
Page 354
Op dezelfde manier houdt het gebruik en de betekenis van de tegenwoordige tijd in dat de handeling beperkt is tot het heden. De betekenis van de toekomende en de voltooide tijd wordt op dezelfde manier ook belangrijk. Omdat met name het onderscheid tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd zo prominent in de Griekse tekst aanwezig is, zijn in de concordante vertaling op mijn website geschriften.nl de onvoltooid tegenwoordige tijd-vormen uitgeschreven, zodat ze duidelijk in de tekst te zien zijn. Laten we ook even kijken naar de medialis. De medialis heeft te maken met de onderwerpsrelatie in de zin. De actieve onderwerpsrelatie houdt in dat het onderwerp de handeling van het werkwoord uitvoert. De passieve onderwerpsrelatie houdt in dat het onderwerp de handeling van het werkwoord ondergaat. Naast de actieve vorm en de passieve vorm is er nog een derde onderwerpsrelatie in het oud-Grieks: de medialis. De mediale onderwerpsrelatie kennen we in het Nederlands niet als aparte werkwoordsvorm. De vraag wat er met een medialis bedoelt wordt, is een kwestie die door wetenschappers niet goed beantwoord kan worden. Meestal wordt door Nederlandse wetenschappers de medialis omschreven als: ‘Het medium geeft – meer dan het activum – aan dat een persoon op zeer bijzondere wijze bij de handeling is betrokken.’ Ook voor internationale wetenschappers is deze mediale onderwerpsrelatie in de Griekse tekst een raadsel, waarvan gezegd wordt, dat het ‘een van de moeilijkste problemen voor een vertaler is’. Alle bestaande bijbelvertalingen in de wereld negeren deze werkwoordsvorm dan ook. Er zijn in het Koiné-Grieks 45 verschillende verbuigingen van het werkwoord. 365 Van die 45 verschillende verbuigingen van het werkwoord is de medialis met circa 40% van die specifieke werkwoordsvormen de grootste groep. Dit betekent, wanneer men in de bijbelvertaling de medialis negeert, dat men dan 40% van de specifieke verbuiging van de werkwoordsvormen niet goed weergeeft. En dat daarmee de betekenis van die werkwoordsvormen ons ontgaat. Hoe kunnen we dan proberen in de bijbelvertaling dichter bij de betekenis van de medialis te komen? Wanneer men alle aanwijzingen van de bestaande literatuur samenvat, dan kunnen we zeggen, dat de mediale verhouding wijst op de verbinding, die het onderwerp aangaat met de handeling. De sterke verbinding, die het onderwerp in de mediale verhouding met de handeling aangaat, laat zien, dat in de mediale verhouding het onderwerp niet alleen handelt, of een handeling ondergaat, maar dat het onderwerp, bovendien, als betrokkene, intensief aan de handeling deelneemt. De medialis kan, afhankelijk van de context, zowel actief als passief weergegeven worden. De ‘intense betrokkenheid’ van de medialis wordt in de consistente (concordante) vertaling op mijn website geschriften.nl aangegeven met de toevoeging [met-heel-dienswezen]. Deze bevindingen over de medialis en over de aorist versus de onvoltooid tegenwoordige tijd gaan wij nu concreet toepassen. Wij gaan kijken naar het verschil tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd in de medialis. 1 Korintiërs 6:11 “apelousasthe” (een aorist medialis) NBG: ‘jullie worden schoongebaad’ 1 Korintiërs 15:2 “sōzesthe” (een onvoltooid tegenwoordige tijd medialis) NBG: ‘jullie worden gered’ 366
Page 356
Allereerst zien we dat de NBG de medialis buiten beschouwing laat. Eigenlijk zou er moeten staan: “Jullie worden [met heel jullie wezen] schoongebaad” (1 Korintiërs 6:11) “Jullie worden [met heel jullie wezen] gered” (1 Korintiërs 15:2) Voorts zien we dat in de NBG-vertaling de aorist medialis hetzelfde weergegeven wordt als de onvoltooid tegenwoordige tijd medialis. Namelijk: ‘jullie worden schoongebaad’ en ‘jullie worden gered’. Nu is ‘jullie worden [met heel jullie wezen] schoongebaad’ inderdaad een aorist medialis. Dit ‘[met heel jullie wezen] schoongebaad worden’ is een feit. Maar de NBG vertaling ‘jullie worden gered’ voor het Griekse ‘sōzesthe’ is onjuist. Want ‘sōzesthe’ is een onvoltooid tegenwoordige tijd medialis, een onvoltooide handeling in de tegenwoordige tijd medialis. Het is dus een vorm met: ‘aan-het’. De correcte (concordante) Nederlandse vertaling is dus: “jullie zijn [met heel jullie wezen] gered aan het worden”. We concentreren ons nu even op het verschil tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd. ‘sōzesthe’, is een onvoltooid tegenwoordige tijd. Dat wil zeggen, dat de redding van de Korintiërs, door het evangelie, dat Paulus in Korintiërs gebracht heeft, in dit vers een onvoltooide handeling is, een handeling die nú plaats vindt, tijdens het schrijfmoment van de schrijver, een momentopname, een handeling die van voorbijgaande aard is. Waarom die onvoltooid tegenwoordige tijd bij ‘gered worden’? Omdat de voorwaarde van het ‘gered worden’ ook in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat. 1 Korintiërs 15:2 “ei katechete”. In de NBG vertaling: ‘als gij het vasthoudt’. Deze NBG-vertaling maakt van dat ‘vasthouden’ een aorist. 367 Maar ‘katechete’ is een onvoltooid tegenwoordige tijd. Dus: “indien jullie aan het vasthouden zijn”. Dus ook dat ‘vasthouden’ is een handeling op het spreekmoment. Een momentopname. Paulus zegt dus, dat “indien jullie, nu, op dit moment, bezig zijn met het evangelie aan het vasthouden zijn, dat jullie dan nu, op dit moment, gered aan het worden zijn”. Het omgekeerde geldt dus ook. Als jullie dus niet nu, op dit moment, bezig zijn met het evangelie aan het vasthouden zijn, dan zijn jullie nu, op dit moment, dus ook niet gered aan het worden zijn. Nu zegt iemand misschien: ‘En 2 Timoteüs 1:9 dan?’ 2 Timoteüs 1:9. “(theou) tou sōsantos hēmas” “(van-God) de(gene) reddende ons” Dit ‘reddende’ is een aorist: een feit. Hier staat dat God ons redt. In de aorist. Een feit. Zonder tijdsbeperking. Dat God ons redt, staat vast. Want het staat in de aorist. Een feit, dus. Maar 1 Korintiërs 15:2 spreekt over onze redding als iets wat nog niet voltooid is, iets wat nu, op dit moment, bezig is, een momentopname. En zoals wij gezien hebben, kan een momentopname vervangen worden door een andere momentopname. Onze redding is, vanuit dat standpunt gezien, relatief. Als wij het evangelie, volgens Paulus’ woorden, niet aan het vasthouden zijn, dan is onze redding ook niet door aan het gaan. Misschien bent u het oneens met deze conclusie. 368
Page 358
Dat kan, maar dat is wat de tekst hier zegt. Deze tekst is een goed voorbeeld van concordant vertalen. Dat je telkens weer onvoorziene dingen tegenkomt. Wat is het nou? Is onze redding nou een feit? Of is onze redding een momentopname, wat weer voorbij kan gaan? Nu begint de overpeinzing. Ik geef u iets ter overweging. De oplossing van dit probleem is de middenvorm van het woord ‘jullie zijn [met heel jullie wezen] gered aan het worden’ in 1 Korintiërs 15:2. Laten we proberen dit gegeven zo goed mogelijk te benaderen. De middenvorm geeft aan dat het onderwerp intens betrokken is bij de handeling. In 2 Timoteüs 1:9 wordt onze redding vanuit Gods standpunt bekeken. Het absolute standpunt. Daar is onze redding een aorist, een feit. De onvoltooide handeling tegenwoordige tijd en de middenvorm sámen in 1 Korintiërs 15:2 geeft de redding aan vanuit het menselijk standpunt. Het relatieve standpunt. De middenvorm geeft een intense betrokkenheid aan, oftewel de beleving van het onderwerp bij de handeling. Hoewel dus onze redding een feit is, volgens 2 Timoteüs 1:9, beleven we dat niet zo, volgens 1 Korintiërs 15:2. Wij beleven onze redding niet als een feit, maar als een proces van momenten, waarin wij gered aan het worden zijn. Als in een wedloop. Waarin je op het ene moment een gevoel van gelukzaligheid hebt. Omdat het lopen probleemloos gaat. 369 En waarin je op het andere moment wilt afhaken. Omdat het lichtje uitgaat. Wanneer je benen of je longen niet meer willen. De onvoltooide handeling tegenwoordige tijd in 1 Korintiërs 15:2 geeft dus aan dat onze redding een momentopname is. En dat die redding ook afgebroken kan worden. Zoals bij alle handelingen in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Maar de middenvorm geeft aan, dat wij dit als zodanig beleven. En dat het daarom verstandig is om dicht bij de Heer te blijven. Begrijpt u? NB Toen ik de bovenstaande conclusie uit mijn toespraak van 2019 nog eens herlas, werd ik bepaald bij het feit dat ‘sōzesthe’ in 1 Korintiërs 15:2 juist niet een aorist is. Dit is buitengewoon belangrijk. Want als ‘sōzesthe’ in 1 Korintiërs 15:2 een aorist zou zijn, een feit, dan zou deze tekst het woord ‘sōsantos’ in 2 Timoteüs 1:9, dat ook een feit is, tegenspreken. ‘sōzesthe’ in 1 Korintiërs 15:2 moet een onvoltooid tegenwoordige tijd in de medialis zijn. Dan spreken 2 Timoteüs 1:9 en 1 Korintiërs 15:2 elkaar niet tegen. Met de juiste weergave van de werkwoordsvormen zijn beide teksten waar. Natuurlijk redt God ons. Een aorist activum – God handelt in de aorist. Zijn redding van ons is een feit. En natuurlijk beleven wij onze redding als een ‘ongoing proces’. Een onvoltooid tegenwoordige tijd in de medialis. Beide gegevens geven rust aan je hart. Dat God ons redt – een feit. En dat je in je beleving je redding als een wedloop ervaart. 370
Page 360
Dus hoef je je niet schuldig te voelen als je wel eens wilt opgeven. Dat je het soms moeilijk vindt om vol te houden. En dan zegt Paulus: ‘wees bezig met je vast te houden aan mijn evangelie.’ Ook dit ‘vasthouden’ is volgens 1 Korintiërs 15:2 een ongoing proces. Hoe belangrijk zijn de werkwoordsvormen! Hoe nauw luistert Gods Woord! Het was na een toespraak. Tijdens het forum. Ik weet niet meer precies wat er tegen mij gezegd werd. Maar sommige aanwezigen vonden dat ik een beetje overdreef. Want het luistert allemaal niet zo nauw met Gods Woord. Toch? En toen vertelde ik aan de aanwezigen een gebeurtenis. Zeven jaar geleden had mijn buurjongen een probleem. Hij studeerde op de hogeschool, maar hij wilde overstappen naar de universiteit. Hij kon niet goed overweg met het systeem op de hogeschool. Hij liep er op stuk. Op al die groepsprocessen. En in dat jaar kon hij probleemloos overstappen naar de universiteit. Mijn buurjongen had al diverse pogingen gedaan om dit te regelen met het administratiekantoor van de universiteit. Maar hij liep steeds vast op de bureaucratie. Mijn buurjongen werd er wanhopig van. In zijn wanhoop overwoog hij om maar helemaal te stoppen met zijn schoolopleiding … Ten einde raad riep mijn buurjongen mijn hulp in. En zo stonden wij op de laatste dag van de inschrijving, vlak voor sluitingstijd, samen voor de balie. 371 Ik gebruikte al mijn overredingskracht om de onwillige dame achter de balie ervan te overtuigen, dat mijn buurjongen op de universiteit ingeschreven moest worden. Want hij voldeed aan alle voorwaarden. Het meisje zag er overwerkt uit. Ze zei vermoeid: ‘Meneer, het spijt me, maar deze hogeschoolstudent heeft zich niet van tevoren aangemeld. Die aanmelding is verplicht, anders kan ik hem niet helpen.’ Mijn buurjongen, normaliter een heel rustige jongen, werd nu boos. Hij zei: ‘Ik heb mij wèl van tevoren aangemeld. Al drie weken geleden. Er moet door jullie een fout zijn gemaakt.’ Het meisje zuchtte. Ze vroeg mijn buurjongen nogmaals naar zijn naam. Hij zei: ‘Aissaoui.’ Hij spelde het voor haar. Het meisje typte zijn naam nogmaals in. Ze wachtte even, keek naar het scherm en zei toen tegen mijn buurjongen: ‘De computer herkent jouw naam niet. Het spijt me. Ik kan je niet inschrijven. Kom volgend jaar maar terug.’ Mijn buurjongen was wanhopig. Hij wist dat het volgend jaar anders kon zijn. Hij kon de universiteit wel vergeten … Ik kreeg een ingeving. Ik zei tegen mijn buurjongen: ‘Geef me je paspoort.’ Hij deed het. En daar stond het. Het was inderdaad Aissaoui. Maar het was geschreven met een trema. Niet met één puntje, maar met twee puntjes op de i. Mijn buurjongen heette niet ‘Aissaoui’. Maar ‘Aïssaoui’. Ik zei tegen het meisje: ‘Het is Aïssaoui, met een trema op de i.’ Het meisje typte de naam, nu correct, in. 372
In Galaten 4 zet Paulus twee verbonden tegenover elkaar. Het verbond met Abraham, uitgebeeld in Sara en Izaak én het verbond van Sinaï, uitgebeeld in Hagar en Ismaël. Het is één ding om te beweren een kind van Abraham te zijn. Maar Paulus stelt een andere vraag: wie is je moeder? Hagar, de slavin of Sara, de vrije vrouw? Gaat het om werken of om de belofte? Om vlees of om geest?

Wie is je moeder?


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
Page 16
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Page 28
Page 30
Bij de herdenkingen van de afschaffing van de slavernij onder de noemer Ketikoti, is nu algemeen duidelijk geworden dat de “vloek van Cham” gebruikt is om een onafzienbare menigte medemensen eeuwenlang tot handelswaar te vernederen en beestachtig te behandelen. Wat alles des te vreselijker maakt, is dat de “vloek van Cham” als zodanig niet de Schrift voorkomt, maar op een klinkklare leugen berust.

De vloek van Cham?


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
Page 16
Page 18
Page 20
Waagde God het met de schepping van de mens? Zou de mens iets kunnen wat God niet voorzag? Kon de mens zo uit de hand van God weglopen dat er geen redden meer aan is? Op deze en meer vragen komt antwoord in deze brochure, uit Gods woord. Het geeft vrede en rust in het hart, wanneer we beseffen Wie Hij is.

Schepping mens: Gods waagstuk?


Page 0
Page 4
INHOUD Blz. Schepping van de mens: Gods waagstuk? Inleiding ................................................................ 6-8 God, en niemand naast Hem! ................................ 8-12 Het vermeende waagstuk van God ........................ 12-18 Het fiasco van de mens .......................................... 19-23 God en fiasco? ....................................................... 23-28 Brochures allerlei onderwerpen, te bestellen ......... 30-35 Bijbelteksten: concordante weergave 5 Schepping van de mens: Gods waagstuk? Inleiding Christenen erkennen meestal openlijk en vrijuit, dat God is en dat Hij boven het wereldgebeuren staat. Maar slechts weinig zijn er, zelfs onder ware gelovigen, die de Godheid van God, Die hemel en de aarde bezit Gen.14:19, helder begrijpen én belijden. En dankbaar aan de Allerhoogste het absolute oppergezag toekennen. De ervaring laat steeds zien, dat juist degenen die twijfelen aan de soevereiniteit van God, het heerlijke evangelie van God afwijzen. Iets, waarvan de heilige Schrift duidelijk getuigt. Niets minder dan wederzijdse verzoening van het al, in Christus Kol.1:20, dát is Gods goede nieuws. Zij voeren verschillende bezwaren aan. Zoals dit: ‘Als God bij de schepping van de mens een wezen tegenover Zich stelde, dat Hij een ‘vrije wil’ en macht schonk, dan nam Hij een risico. Want uit het kind kon een mededinger, uit het schepsel een aan grootheidswaan lijdende concurrent van de Schepper voortkomen’. (Helmut Thielicke1). Zo moet het voor onze God, van Wie de ‘goddelijkheid’ ter discussie gesteld wordt, volkomen onmogelijk zijn te garanderen, dat Hij Zijn wil verwezenlijken kan. Zijn wil is in overeenstemming met Zijn vóór de eonen genomen raadsbesluit. Hij zal alles in al Zijn schepselen zijn1Kor.15:28. In het Grieks betekent riskeren (paraboleuomai) Fil.2:30 heel letterlijk ‘langsbij-werpen’. Men gelooft vaak, dat God met de schepping van de mens iets ‘geriskeerd’ (ernaast1 Helmut Thielicke (1908-1977), professor systematische theologie in o.a. Tübingen, Hamburg. Bestreed de ontmythologisering van de bijbel (Bultmann). 6
Page 6
geworpen) heeft. Hij heeft dan over het hoofd gezien, dat Zijn geschapen mensen het universele plan van redding zouden kunnen doorkruisen en verijdelen. Dan wordt God echter van Zijn absolute goddelijkheid beroofd! Een andere tegenwerping: het basisprincipe van de wereld is dualistisch2, tweeledig. In die gedachte is het boze (of: het kwaad) in de wereld niet terug te voeren tot God. Maar men wijst op het zogenaamde niet herleidbare principe van het boze naast God. Het is niet onze opdracht - én wij hebben niet het recht - om te vechten op het gebied van de (ook vaak onderling) tegenstrijdige wereldbeschouwingen. Op dit terrein willen wij geen aanvallers zijn: want het is voor ons geen worsteling met bloed en vlees, maar standhouden tegen de soevereiniteiten, tegen de gevolmachtigden, tegen de wereldmachten van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid te midden van de ophemelsen Ef.6:12 In de volgende verzen vermaant de apostel Paulus ons heel de wapenrusting van God te gebruiken om de machten, die ons geloof bedreigen, te weerstaan. En staat degene die in Christus geroepen en gerechtvaardigd is, niet nu al in de geest in Christus? De bevestiging van deze positie is ook het doel van ons schrijven. Dit ligt op ons hart. Want het het loochenen van de goddelijkheid van God is ernstig. Wij willen bij mede-gelovigen het geloof omtrent Gods 2 Dualisme: twee-heid. Men denkt dat twee gelijkwaardige machten met elkaar strijden, uitkomst onzeker. 7 soevereiniteit versterken. We willen laten zien hoe Hij is en hoe Hij door Zijn woord Zijn goddelijkheid in genade openbaart. Wij willen graag proberen, consequent, de leer van de onvoorwaardelijke goddelijkheid van God uiteen te zetten. Dit met dankbare aanvaarding van de resultaten van het onderzoek en bestudering van de Schrift. En die komen van de uiterst nauwgezette, exacte, concordante vertaler van de Schrift, A.E. Knoch (1874-1965). Hij mocht deze Schriftuurlijke leer als geen ander op de kandelaar zetten. Paulus bad voor alle heiligen: moge de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, ons een geest van wijsheid en onthulling geven in erkenning van Hem Ef.1:17 Wij hebben dan geen reden om gebrekkige, menselijke verklaringen over God en Zijn vermeende mislukking te moeten zoeken. Wij staan op de vaste rotsbodem van de heilige Schrift. Die confronteert ons met feiten: God, en niemand naast Hem! De Bijbel kent geen dualistische (innerlijk verdeelde) God. Zij zegt ook niets over een “eeuwig” of eonisch dualisme. Dualisme (van het Latijnse duo: twee) is de uit het oude, heidense Perzië overgenomen wereldbeschouwing3 over twee, zogenaamd onafhankelijk van elkaar bestaande, 3 Zoroastrisme, leer van de profeet Zarathustra (of: Zoroaster). Kent 2 kosmische principes: waarheid en leugen, dat zich vertaalt in licht en duisternis, goed en kwaad. De goede schepper (Ahura Mazda) versus de kwade geest Angra Mainyu. Bron: Wikipedia 8
Page 8
eeuwige wezens of goden. Van hen komt al het goede en kwade in het universum. In christendom de opvatting dat het universum gevormd is door twee tegengestelde wezens (God en satan), die niet tot elkaar kunnen worden herleid. Deze twee domineren ‘voor eeuwig’ de geschiedenis. Wij vertrouwen geen menselijke wijsheid, en nog minder een heidense filosofie. Ook niet, als die in het christelijke gedachtegoed is binnengeslopen. Het zou buiten het kader van ons thema vallen, als wij nader ingaan op het in de grondtekst van de Bijbel onbekende begrip ‘eeuwigheid’. Zie literatuur4 bij Konkordanter Verlag5 verkrijgbaar. Dat al het goede van God komt, daar twijfelt een gelovige nauwelijks aan. Maar hoe zit het met het kwaad Job 2:10? God Zelf komt er openlijk voor uit ook het kwaad in het leven geroepen te hebben. Zijn woord zegt het duidelijk: Ík ben Jahweh 7Elohim0, en niemand anders, Vormer van licht en Schepper van duisternis; Maker van Qgoed1 en Schepper van kwaad. Ík, Jahweh 7Elohim0, doe dit alles 6 Jes.45:7 4 Wie sich die Ewigkeit einschlich, Pfarrer P. Petry, Konkordanter Schriftenreihe, nr.227 © Konkordanter Verlag 5 Konkordanter Verlag, Leipziger Straße 11, 75217 Birkenfeld, Württemberg, BRD, konkordanterverlag.de 6 Tekst concordante weergave. Jahweh = JHWH, Ik ben/zal zijn/was. Elohim = Onderschikkers; de geest van EL én Eloah komt steeds naar voren in deze titel. In bestaande vertalingen worden EL, Eloah en Elohim met ‘God’ vertaald. Invoeging uit de Septuaginta (LXX), met 7 0 aangeduid. Verder is Q 1 aanduiding dat het ontleend is aan de Qumran teksten, de Dode Zee rollen. Lezing is: vrede. 9 Hoe zou God Zijn liefde voor de mensen begrijpelijk moeten maken als het niet door het kruis was, waaraan Hij Zijn Zoon gaf? Hoe zou God Zijn schepselen moeten laten weten, wat leven is, zonder de dood? – Daarom was het noodzakelijk, dat God een tegenspeler op het toneel riep om aan hem Zijn macht en heerlijkheid te tonen. En zo was er niet een satan, die uit zichzelf satan (tegensterker van God) werd, maar zoals geschreven staat: Ik heb de verwoester geschapen om te gronde te richten Jes.54:16 Dat kunnen filosoferende theologen helaas niet erkennen, ook niet, dat goed en kwaad in dienst van God staan. Het oud-Israëlitisch geloof weet niets van dualisme. Het kenmerkt zich -integendeel- door het geloof in de ene God. Maar wie is deze ene God? In woorden van de Heer: Want Ik ben EL7 en geen mens Hos.11:9 Eloah8 is groter dan een sterveling Job33:12 Deze Bijbelse uitspraken en vele andere laten ons niet toe, de godheid in menselijke vorm of met menselijke emoties voor te stellen. Zowel vermenselijking van de godheid als ook de vergoddelijking van een mens zijn beiden de Heer een gruwel Rom.1:23; Hand.12:22; Ezech.28:2. God is geest, voor ons mensen onzichtbaar en onhoorbaar. 7 EL = God, de Vader, de Allerhoogste Godheid, Onderschikker. 8 Eloah = God-waarts, of Onderschikker-waarts; naar-God-toe, wijst op de activiteiten van Christus tijdens Gods plan. 10
Page 10
God is geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid Joh.4:24 Zijn Hebreeuwse titel is EL en betekent Onderschikker. Is het niet wonderlijk, dat de titel EL met Gods doel overeenstemt, dat Hij aan het einde van de eonen bereikt, overeenstemt 1Kor.15:28? De Griekse titel is Theos, dat is Plaats-er. Deze God is geen zwakkeling, geen halfgod, zoals bijna alle religies Hem presenteren. De profeet Jeremia zei, overtuigend: Ach Heer Jahweh, zie, U hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en Uw uitgestrekte arm; niets is voor U te wonderlijk Jer.32:17 Wij hebben niet met een God van doen, Die Zijn beloften niet kan vervullen, die mislukkingen moet laten zien. Niets en niemand kan Hem verhinderen het einddoel van Zijn wegen volgens plan te bereiken. Hij is de God, over Wie Paulus schreef: Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al Rom.11:36 Hij is de God van liefde, Die Zich in Zijn woord, de Bijbel, en door Zijn Zoon Jezus Christus, openbaart. Deze God en geen ander is niet alleen de Schepper en Onderhouder van het universum, maar ook de enige Bewerker van al het wereldgebeuren. Paulus schrijft: want wat van Hem onzichtbaar is, wordt sinds de schepping van de wereld uit zijn werken gekend en 11 doorzien, Zijn eeuwige9 kracht en goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn. Want zij hebben, hoewel zij God kennen, Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar zijn verdwaasd in hun overwegingen en hun onverstandig hart is verduisterd. Zich uitgevend voor wijzen, zijn zij dwaas geworden Rom.1:20-22 Met voldoening vernemen wij uit Zijn woord, dat alleen Hij de suprematie10 heeft. Waar menselijke woorden de sluier durven op te lichten, die Gods hemelse heiligdom voor sterfelijke ogen verbergt, daar spreken zij over een wonderbaarlijke heerlijkheid, die bij Jahweh nergens alleen maar pracht en praal is, maar geheel en al het waardige beeld van Zijn wezenlijke macht en grootheid Ps.93:1;96:3;104:1. Vergelijk ook de beschrijvingen van de visioenen in Jesaja 6, Daniël 7 en Openbaring 4. Daarom komt alleen Hem alle majesteit toe 1Kron.29:11; Judas vs.25. Het vermeende waagstuk van God Zoals al aan het begin benadrukt, moet, naar de opvatting van bijna alle gelovigen de schepping van de mens – vooral als deze een ‘vrije wil’ heeft – voor onze grote God een zeer groot risico zijn geweest. De absurde bewering, dat mensen Gods plan en Zijn heilswegen, namelijk om het door Hem geschapen heelal tot volmaaktheid te brengen, zouden kunnen doorkruisen en verijdelen, wordt door vele kinderen van God maar zelden als dwaling gezien. Dat goddelozen van zulk ongeloof getuigen, verwondert ons 9 Grieks: aidios = onwaarneembaar 10 Suprematie: opperheerschappij 12
Page 12
niet; maar dat christenen dat verkondigen, is meer dan bedenkelijk. Als zij zich niet voor de Schepper buigen en toegeven, dat zij niets dan maaksel van Zijn hand zijn Rom.9:20, zal de grootheid van God en Zijn wijsheid voor hen verborgen blijven. Geschokt staan christenen voor het probleem: God en mislukking? Weliswaar ‘wenst’ God, zo denken bijna alle evangelisten, dat niemand van de schepselen, die naar (lett.: in) Gods beeld geschapen zijn, voor eeuwig verloren gaat. Maar, als de mens – misleid door de tegenstander – zich niet bekeert en niet gered wil worden, dan moet hij nu eenmaal een prooi van satan blijven. En dus moet hij voor eeuwig naar de hel gaan. ‘Een dier’, zo zegt een professor in systematische theologie, ‘kan zijn bestemming niet ontlopen; maar de mens, jij en ik, kunnen dat wel. Wij kunnen een verkeerde rol spelen. Dan kan in de kantlijn van ons leven in het jongste gericht met rode inkt geschreven worden: onderwerp fout afgelopen!’ (Thielicke11). Men meent dus, dat God geheel machteloos is als de mens iets anders wil, een wil die Hij dus moet respecteren. Gods handelwijze wordt vergeleken met hoe een mens zich gedraagt, die zich slechts in de nauwe cirkel van omstandigheden beweegt, zoals die nu eenmaal gegeven zijn. Gods werk moet dus beperkt zijn, omdat aan Hem geen absoluutheid toegeschreven wordt. Ook een geniale staatsman kan geen wereld op de been brengen en maken, zoals die in zijn dromen leeft, maar hij moet de kunst van ‘wat mogelijk is’ bedrijven (Thielicke). 11 Zie voetnoot 1 13 Is deze voorstelling, op God toegepast, niet al te menselijk gevormd? Ook de theologie van de belangrijkste kerkhervormer na Luther, Johannes Calvijn (1509-1564), door wie de leer van de majesteit en soevereiniteit van God bevestigd werd, is zeer inconsequent. Ondanks de stellingen van Calvijn ontkennen moderne geleerden, dat God als Enige alles bewerkt, en de causale12 gebondenheid van alle processen in Zijn universum. Calvijn leerde, zeer inconsequent, de menselijke medewerking als een onmisbaarheid. Maar de Geneefse reformator was juist iemand, die geloofde, dat behalve het werken van God ook het meewerken van de mens (bijvoorbeeld bij het zogeheten ‘bekeringsproces’) absoluut vereist wordt. Dat God Zelf het gelovig werken van de mensen aanstuurt, schijnt niemand te willen inzien. De apostel Paulus zegt echter: want God is het, Die in jullie zowel het willen als het werken voor Zijn welbehagen bewerkt Fil.2:13 Voorts zegt men, dat de christen zich door godsdienstige prestaties van de verlossing moet verzekeren. Wij moeten niet alleen koralen zingen, zei een vermaarde geestelijke, maar ook op de cultuur passen … wij kunnen daar niet over waken wanneer wij christelijke ‘cultuurbarbaren en stupide, kortzichtige burgermannetjes’ zijn. Calvijn eiste verder van de mens de omvorming van de wereld tot eer van God. Paulus schrijft echter: 12 Causaal = oorzakelijk 14
Page 14
weest bedacht op wat boven is, niet op wat op de aarde is! Want jullie stierven, en jullie leven is verborgen met de Christus in God Kol.3:2,3 Satan heeft zijn burgerrechten in het rijk van de cultuur allang verkregen, maar: ons domein behoort aan de hemelen toe Fil.3:20 Hoe zouden zij, die met Christus gestorven zijn, de ondergang van de hele cultuur willen tegenhouden? Kijk maar eens naar de resultaten van de christelijke cultuurpredikers! Er is niets christelijks aan het koninkrijk van de wereld als zodanig, dat kan worden opgelapt of verfraaid. Dit koninkrijk heeft geen geestelijke belangen of algemene priesterlijke zorg nodig. Het is allang rijp voor het gericht. – Maar dat terzijde. Wij komen nog een keer kort op Calvijn terug. Hij was geen universalist, zoals bijvoorbeeld de apostel Paulus, die het alomvattende van de goddelijke wil tot redding verkondigde. Daarom kon de Geneefse reformator aan onze God, de Allerhoogste, niet als enige Oorzaak van alle gebeurtenissen toeschrijven, ook al leert de Bijbel dit wel. Wel stond voor hem vast, dat in het hele universum een voorbestemming heerst, het raadsbesluit van God, waardoor Hij bij Zichzelf heeft bepaald, wat er van ieder mens worden zal. Voor hem is God echter niet de Redder van alle mensen 1Tim.4:10. Hij verkondigde als dualist de leer van het tweevoudige einde van de mensheid in het heilsplan van God. Dat is de voorbestemming tot eindeloze zaligheid en tot eindeloze verdoeming. Hiertoe werd hij, door overname van het heidense onsterfelijkheidsgeloof 15 gedrongen, in zijn religieuze, dualistische wereldbeeld. Ach, hoeveel valse leer is er toch onder de christenen! Wat zijn zij toch aan de stelselmatigheid van de dwaling vervallen Ef.4:14, toen zij de filosofie van Plato van de onsterfelijkheid van de menselijke ziel hebben verheven tot dogma. Hoewel de heilige Schrift op veel plaatsen onomwonden zegt, dat de ziel sterft en de mens dan dood is tot aan de opstanding. Een onderscheidend kenmerk van de twee voornaamste christelijke stromingen is waar te nemen. Waarin? In het feit, dat het katholicisme dualistisch naar de wereld kijkt: een rijk van God, dat nu al aanwezig is (het Messiaanse millennium13 wordt domweg genegeerd), en een rijk van deze wereld. Het protestantisme echter, heeft (ondanks het ‘duivelsgeloof’ van Luther) de antichrist al onttroond en vindt in alles de sporen van God. Toch wordt ook hier aan een eeuwige verdeeldheid (dualisme) tussen God en satan gedacht, dit is praktisch hetzelfde als geloof in twee goden. Welk standpunt nemen wij in? Wij willen allereerst niet over het hoofd zien, dat de leer van tweeheid tegenover de leer van eenheid staat. Eenheid is het wereldbeeld, dat de totaliteit van de wereld wil terugvoeren op één enkel principe. Wij bevelen deze visie net zo min aan als de dualistische. Maar wij worden verkwikt door wat de Bijbel over de totale werkzaamheid van God zegt. Wij weten, dat alleen God Zelf de duisternis schept door het terugtrekken van licht. In Jesaja 45:7 lezen wij: 13 Millennium = de nog toekomstige, letterlijke 1000 jaren uit Openbaring 20:4-7 16
Page 16
Ík ben Jahweh 7Elohim0, en niemand anders, Vormer van licht en Schepper van duisternis; Maker van Qgoed1 en Schepper van kwaad. Ík, Jahweh 7Elohim0, doe dit alles 14 Hier wordt de enige oorzaak van goede en kwade krachten teruggevoerd op één Grondvester, alleen op God, de Pantokrator (Almachtige), en uitgelegd als ontplooiing van Hem. Dit is in tegenstelling tot de filosofische, meestal God loochenende, leer van eenheid. Wij loochenen niet, dat twee krachten het al in stand houden. Het is Gods eigen kracht, die deze (door Hem geschapen) twee krachten in beweging zet en hen door conflict in het spoor houdt, dat tot volmaaktheid leidt. Het is niet onze bedoeling de wijsheid en gerechtigheid van God vanwege het in de wereld aanwezige kwaad te rechtvaardigen. Wij willen slechts proberen te laten zien, dat het voor onze almachtige en wijze God geen risico was geweest, ook niet als Hij Zijn schepselen zelfstandige keuzemogelijkheden had gegeven. Zodat de opvatting over Gods onvermogen om alles wat Hij geschapen heeft tot volmaaktheid te brengen, hoe dan ook onzinnig is. Want een zogenaamd onafhankelijke wil is uiteindelijk toch een aan God gebonden wil. Zou Zijn liefdeswil om eenmaal alles in allen te worden anders niet alleen maar een liefdeswens blijven? Zou die Almachtige dan een zwakkeling zijn, en machteloos moeten capituleren en de definitieve overwinning aan Zijn aartsvijand overlaten? Maar Zijn woorden, Tenach en de Griekse Schrift (‘Oude 14 Voor toelichting zie voetnoot 6. 17 en Nieuwe Testament’), pareren dit idee met de vraag: zou voor Mij iets te wonderlijk zijn? vgl.Jer.32:17 Paulus was geen dualist, maar iemand, die ervan overtuigd was, dat God slechts de enige absolute werkelijkheid is, in Wie en door Wie en tot Wie alles is. Hij zei: want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al Rom.11:36 want in Hem leven wij en bewegen wij ons, en zijn wij Han.17:28. Alles tezamen, daartoe behoren óók de twee tegengesteld werkende krachten, vormen het al15. Wij zeiden al, dat het calvinisme zich vergist. Het ergst vergist het zich, wanneer het van een ‘dubbele’ eeuwige voorbestemming (predestinatie) spreekt. En, veruit het gruwelijkst, als het ijskoud over ‘eeuwige pijn’ in de hel spreekt. Alleen een wereld, die in tweeën verdeeld blijft, zou passen bij een dualistische God. Deze (on-)menselijke voorstelling over God is onhoudbaar. De Bijbel kent onze God zo niet. En de tegenstander van God wordt evenmin daarin als onafhankelijke god of als ‘eeuwige’ soeverein erkend. Voor de Bijbelgelovige is een onafhankelijk en ‘eeuwig’ feitelijk wezen (naast God) een achterhaalde filosofie. Romeinen 11:36 ruimt deze gedachte op. 15 Grieks: ta panta = absoluut alomvattend, al wat bestaat en gebeurt. 18
Page 18
Het fiasco van de mens Ons bestaan hebben wij aan God te danken. Voor Hem werden wij geschapen. Ons leven is naar Zijn voornemen tevoren bepaald. Want God is de enige Veroorzaker van alle processen in Zijn hele schepping. Alles verloopt vol wijsheid volgens Zijn vóór-eonisch raadsbesluit Ef.1:11b. Dat is het Bijbelse onderwijs. Het onzalige huwelijk van onze theologie met de filosofie heeft merkwaardige kinderen van wijsheid voortgebracht. Dat zijn mensen, die zich bijna nooit verwaardigen satan te noemen. En zij achten zich zelfs bevoegd God en Zijn Woord te corrigeren! Naar hun mening moeten de mensen een vrije wil hebben en zélf schuld en verantwoording dragen. En kunnen dan, wanneer zij niet gered konden worden, vervallen aan de eindeloze verdoemenis met nooit eindigende pijn. Gods woord laat ons echter niet in het onzekere. Het schepsel heeft wel een eigen, maar geen volledig vrije wil. De leer van de vrije wil is een dwaling. Wij verwijzen naar de uitstekende brochure van W. Schaffhauser, Kann der Wille Gottes von Seinen Geschöpfen met Erfolg behindert werden? (Konkordanter Verlag).16 In wezen bestaat de vermeende vrije wil slechts daarin, dat de mens denkt naar eigen goeddunken te handelen; die wordt zich niet bewust van een of andere wil boven zichzelf. Maar onze wil is niet de onafhankelijke godheid waarvoor wij die houden. Zij is het resultaat van allerlei belangrijke voorwaarden en invloeden, zoals bij al het andere dat in de natuur gebeurt. 16 Vertaald door Hans van der Kleij, zie www.biblischelehre.de 19 Zij wordt door in- en uitwendige krachten gevormd, en niets van wat geschapen is zich kan daaraan onttrekken. ‘Vrije wil is een fantasieproduct van onze onwetendheid en kortzichtigheid’, zegt A.E. Knoch. Ja, ook Luther was overtuigd van de onvrijheid van de menselijke wil, zodat hij kon zeggen: ‘de mens is niet alleen een zondaar, … hij is onvrij, als een blok, een steen, een klomp leem of een zoutpilaar…zodat volgens het getuigenis van ons verstand in een mens noch in een engel of een ander geschapen wezen een vrije wil kan zijn’. Ook Jeremia beleed de onvrijheid van de wil. Wij lezen: Ik weet, Jahweh, dat het niet aan de mens is zijn weg, dat het niet aan een man is zijn gang te bepalen en zijn voetstappen te richten Jer.10:23 Salomo zei: Het hart van een mens overdenkt zijn weg, maar Jahweh bestuurt zijn voetstappen Spr.16:9 Het hart van een koning is in de hand van Jahweh als waterbeken, Hij neigt het tot alles wat Hem behaagt Spr.21:1 In het hart van de mens zijn veel plannen, maar de raad van Jahweh, die houdt stand Spr.19:21 Als wij afzien van alles, wat wij door Gods onverdiende genade ontvangen hebben, dan moeten wij bekennen, dat wij arme, zwakke en vergankelijke schepselen zijn, die bovendien alle heerlijkheid van God missen Rom.3:23 20
Page 20
En zulke nietsnutten stellen in hoge mate de goddelijkheid van God ter discussie? Intussen blijft de absoluutheid van God onbeperkt en zonder compromis. Er is in het hele universum toch maar één wil, waar iedere andere wil aan moet onderschikken: de wil van die Ene Allerhoogste, van de Pantokrator17 en enige Soeverein18. Hij heeft het morele recht om te doen wat Hem behaagt. Alles hangt van Hem af: vergeving en verwerping, genade en uitkiezing. Over Zijn handelen is Hij bovendien aan niemand rekenschap verschuldigd. Hij is de koninklijke Wil, waarvan we de enige beslissende geldigheid altijd moeten erkennen. Ja, hoog boven al het menselijk willen staat Zijn absolute, onfeilbare wil. Omdat in God absoluut geen duisternis is, niets dat onbewust of afhankelijk is, gaat alle werking uit van Zijn wil. Toch is al wat gebeurt (altijd en overal) door toereikende oorzaken nauwkeurig bepaald. Vooral van de van de mens is het vormen van de wil nooit volkomen vrij, maar afhankelijk van door God bewerkte oorzaken. Ons bestaan danken wij aan Hem. Door Hem zijn wij geschapen Op.4:11. Wij zijn nauw met Hem verbonden en zouden ervaren, hoe Hij is. En wij zullen het ook ervaren! Ons leven is overeenkomstig Zijn voornemen tevoren vastgelegd, dat Hij zowel alleen- als gezamenlijk werkend, tot zijn doel brengt, zoals al Zijn werken. Alles verloopt volgens Zijn raad Ef.1:11. De mens staat niet vrijwillig in positie van zondaar, zoals ook de schepping niet vrijwillig aan de ijdelheid van de 17 Pantokrator, Grieks voor Almachtige; komt voor in 2Kor.8:18; Openb.1:8, 4:8, 11:17, 15:3, 16:7,14; 19:9,15; 21:22. 18 De hoogste in rang, krijgt geen instructies van ‘een hogere’. 21 wereld en aan de slavernij van het verderf onderworpen werd Rom.8:20-22. Hij staat daarnaast ook onder invloed van de tegenstander van God. Weerspannig tegen God is hij toch al. want God sluit allen tezamen in weerspannigheid in, opdat Hij allen barmhartig zou zijn Rom.11:32 Men kan geneigd zijn te vragen: Was de schepping van satan dan toch niet een te groot waagstuk, en die van de mens een mislukking? Maar God, Die Zijn tegenstander Zelf op het toneel riep, riskeert niets, hoewel Hij ook de mensheid vergaand toestaat tijdelijk haar eigen wil uit te oefenen. Ja, het is zelfs Zijn bedoeling dat zij dit doet, opdat zij haar nederlaag lijdt en haar onmacht zonder God erkent. God en fiasco? Wij delen niet de opvatting, zoals bijvoorbeeld het Calwer Bijbellexicon van 1924, blz. 309, die bij gebrek aan een concordante definiëring te kennen geeft: ‘Voor de hoop, dat de almacht van de liefde van God toch nog middelen zal vinden om de verdoemden op de weg tot het leven te leiden, zijn geen ondubbelzinnig heldere Schriftwoorden te vinden’. Wij betreuren een dergelijke foutieve lexicon-informatie zeer; dat lijkt ons eerder: ongeloof. Veel mensen die de waarheid zoeken, zijn bij zo’n onderricht geheel onbevredigd en verliezen misschien zelfs het geloof, dat God liefde is en soeverein handelt. Dat er nog zo veel gelovige gemeenschappen bestaan, komt beslist doordat 22
Page 22
de liefde van God en Zijn barmhartigheid hen ondanks alle dwalingen draagt. Met recht veroordeelt Professor E.F. Ströter (1846-1922)19 de theologisch beweerde, eeuwige verdoemenis met de woorden: ‘Want Christus heeft òf door Zijn dood aan het kruis alles volbracht wat tot redding dient, òf Zijn werk behoeft aanvulling door werken, die wij zouden moeten doen. In dat geval zou Zijn werk onvoldoende zijn. Dus eenieder, die met werken bezig is, veroordeelt daarmee Christus’ werk als onvoldoende voor een volledige verlossing’. De apostel Paulus leert: God wil [niet: wenst], dat alle mensen gered worden worden en tot erkenning van de waarheid komen 1Tim2:4 Door de profeet Jesaja laat God zeggen: want Ik heb, bij Mijzelf zweer Ik, uit Mijn mond in gerechtigheid een woord uit laten gaan en het zal niet terugkeren, dat voor Mij elke knie zich zal buigen, elke tong bij Mij zal zweren Jes.45:23 Vergelijk ook Romeinen 14:11; Filippenzen 2:10-11. Let ook op Lucas 1:37: … want geen ding zal bij God onmogelijk zijn Zijn dat geen duidelijke, Schriftuurlijke woorden voor de wederzijdse verzoening van het al? Wij hebben heldere 19 Boeken van professor Ströter in het Nederlands vertaald: Israëls toekomst (over Romeinen 11), Het Evangelie Gods. In het Duits: Frei vom Gesetz, commentaar op Galaten. 23 Schriftwoorden aangehaald. En wij hopen wij iets oprecht. Er zijn er, die weigeren Gods duidelijke uitspraken over de zegeningen voor al Zijn vijanden te geloven. Wij hopen dat zij niet zullen loochenen, dat Hij het buigen van iedere knie en de aanbidding van elke tong zal ontvangen, omdat Zijn eed er achter staat. De toekomst bestaat niet uit de zelfhandhaving en onafhankelijkheid van de schepselen van God, maar uit hun onderschikking onder God 1Kor.15:28. Vanuit deze bestemming en het einddoel van God gezien, was het voor Hem nooit een probleem of waagstuk om mensen in het leven te roepen, aan wie Hij eens Zijn welgevallen zal hebben. Wij kunnen weigeren te geloven, dat satan zonder eigen keuze als zondaar geschapen werd. Maar wij kunnen onszelf niet wijsmaken, dat wij zelf ervoor gekozen hebben, als zondaar op de wereld te komen. Dan wordt gevraagd: Aangezien de mens, zonder het te willen, als zondaar geboren wordt, hoe kan God hem dan ervoor veroordelen, dat hij zondaar is? En verder, het vermogen en de mogelijkheid om te zondigen, aan wie heeft hij dat eigenlijk te danken? God is God, en wij zijn het werk van Zijn handen Ef.2:10. Serieuze christenen zijn bang voor de opvatting, dat het vermogen, de mogelijkheid om weerspannig te zijn, uiteindelijk ook uit God is Rom.11:32. En dat moet wel voor gelovigen in traagheid, achteloosheid en zonden eindigen. Zulke tegenwerpingen komen meestal van vrome mensen, die niet de absolute goddelijkheid van God erkennen. Net zoals al vaak beweerd werd, dat de leer van de genade de mensen wel in de zonde moet sterken Rom.6:1. Of, zoals gelasterd werd: 24
Page 24
laten wij het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkomt Rom.3:8 Zo wordt er ook aan verbonden, dat men dan vrij van morele verantwoordelijkheid is, wat tot goddeloos leven kan leiden. Maar wij verwerpen de genade niet, omdat sommigen haar misbruiken. Net zomin zouden wij deze leer moeten beoordelen naar de uitwerking, die ze heeft op diegenen, die alleen de vorm, maar niet de kracht ervan kennen. Genade verleidt niet tot zonde, en net zomin bevordert de erkenning van de onbeperkte goddelijkheid van God de wetteloosheid. Gelovigen, die proberen hun zonde als een blind noodlot te verontschuldigen, zouden moeten bedenken, wat de apostel Paulus zei: want wij moeten allen voor het erepodium20 van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door het lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij slecht 2Kor.5:10 Hij zegt weliswaar niet, dat de heiligen misschien wel een groot verlies kunnen lijden, omdat zij bijvoorbeeld medemensen pijn gedaan hebben. Maar het zou voor allen duidelijk moeten zijn, dat wij mogelijk een mate van beloning te verliezen hebben. Waarom? Omdat wij hier achteloos waren in onze wandel, God niet verheerlijkten. 20 Grieks: bèma, podium, plek in Paulus’ dagen voor rechtspraak en officiële toespraken. Vaak als ‘rechterstoel’ vertaald. De gelovige kan bij de bèma van Christus niet veroordeeld worden. 25 Paulus spreekt ons daarom steeds aan de Heer welgevallig te wandelen. Er bestaat niet de minste reden voor nalatige wandel. Ons verlangen om God vreugde te geven, wordt juist versterkt in plaats van verzwakt. Want wij beseffen, dat Hij niets aan toeval overliet. Zodat zelfs onze misstappen, hoezeer wij daar persoonlijk ook berouw over hebben, in Zijn grote liefdesplan mee besloten waren. Niet de mens zoekt God – God zoekt, ja ieder! Niet de mens, maar God beslist. En omdat wij onszelf niet kunnen verlossen uit ons zondaar-zijn, heeft God in Zijn grote, vaderlijke barmhartigheid voorzien in ingrijpen. En Hij greep in, Hij heeft ons lief. Zijn Zoon, in overeenstemming met de Vader, is gekomen en werd de Middelaar. Hij bewerkte verzoening voor ons. De hele schepping wacht op de vrijkoping uit de slavernij van het verderf Rom.8:20,21. Want God heeft definitief de wereld – alle mensen – met Zich verzoend 2Kor.5:19. Geloof dat en dank Hem daarvoor! De huiveringwekkende leer van Calvijn van de eeuwige pijn in ‘de hel’ van onboetvaardige zondaren vergoddelijkt satan en maakt van God Zelf een onbegrijpelijk monster. Wij zouden inzien, dat zonde en dood deel van de goddelijke wegen zijn. En dus niet het einddoel. En dat alles nodig is voor de volledige openbaring van Zijn hart. En om die reden noodzakelijk voor de grootste zegen voor de schepping. Als wij dat inzien, hebben wij een einde voor ogen, dat niet direct aan het begin de onttroning van God eist. Wij hoeven niet een tweede God te fabriceren op wie we de schuld kunnen afwentelen. Kort gezegd: wij hebben een werkelijk waarachtige God! 26
Page 26
‘De enige logische consequentie van het geloof aan satans overwinning aan het einde is zijn vergoddelijking aan het begin. Want het verstand vereist, dat iemand, die Gods plan kan doorkruisen en verijdelen, en de grote massa van Zijn schepselen uit Zijn hand kan trekken, op zijn minst aan Hem gelijk, zo niet sterker dan Hij moet zijn’ (A.E. Knoch). Zo komen wij tot het schokkende resultaat, dat slechts weinigen, zelfs onder de Zijnen, geloven aan de daadwerkelijke goddelijkheid van God. De onder hen meest welwillenden zien Gods voornemen als waagstuk. Waarom? Omdat zij er niet van overtuigd zijn, dat Hij de vermeende vrije wil van de mens in harmonie met Zichzelf kan brengen. De aanname dat de mens Gods voornemen teniet kan doen, ontspringt aan menselijke, bedrieglijke overleggingen. Al dat ‘indien en maar’ is nu eenmaal geen geloof! Niemand kan echter in de ketens van een tweevoudige mensleer zitten en daarbij de absolute goddelijkheid aanvaarden van God, Die het al draagt (het al in stand houdt) Hebr.1:3 in overeenstemming met de raad van Zijn eigen, liefdevolle en onbuigzame wil. Het geloof van Christus echter, erkent de absoluutheid van de goddelijkheid van God. Laten wij dit geloof, dat in genade wordt aangeboden, aannemen! Denk na en houd het geloof hoog, dat de omvang van Zijn verzoening óók het ‘naar-het-einddoel-leiden’ bewerkt. Door Zijn geliefde Zoon zal de mensheid, vrijgekocht, tot volmaaktheid komen. Zo’n Redder-God hebben wij! Ludwig Wolf 27
Maar weinig mensen realiseren zich dat God ook beloofd heeft om mee te gaan met Ismaël, de oudste zoon van Abraham.
Uit Ismaël zijn de Arabische volkeren ontstaan.
Wat zijn Gods beloften aan hen?
Heeft God een plan met de Arabische wereld?

Beloften aan Ismaël


Page 0
Page 6
INLEIDING Maar weinig mensen realiseren zich dat God ook beloofd heeft om mee te gaan met Ismaël, de oudste zoon van Abraham. Uit Ismaël zijn de Arabische volkeren ontstaan. Wat zijn Gods beloften aan hen? Heeft God een plan met de Arabische wereld? Jesaja 19 23 In die dag zal er een hoofdweg zijn van Egypte naar Assur, en Assur komt in Egypte en Egypte in Assur, en Egypte dient met Assur. 24 In die dag zal Israël een derde worden met Egypte en met Assur, een zegen in het midden van de aarde, 25 want JAHWEH van legermachten zegent hen, zeggend: Wees gezegend, Mijn volk Egypte en Assur, de daad van Mijn handen, en Mijn lotbezit Israël. Deze profetie in Jesaja 19 is duidelijk nog steeds niet in vervulling gegaan en is daarom nog toekomst. Egypte, Assyrië en Israël die in onderlinge verbondenheid JAHWEH zullen dienen. Vrede tussen Izaäk en Ismaël. Egypte en Assyrië vertegenwoordigen hier de huidige Arabische wereld. Maar voordat we naar de inhoud en de vervulling gaan kijken zullen we eerst eens de geschiedenis van Ismaël zelf bestuderen. Het hoofdthema “Beloften aan Ismaël” is in twee subthema’s uitgewerkt. “De God die ziet” en “De God die hoort”. We gaan een God zien die omziet naar wat niet gezien wordt en wat bij de mensen ‘niet in tel’ is. En we gaan van een God horen die hoort naar onmondigen en stemmelozen. 7 1. DE GOD DIE ZIET Genesis 16 1 En Sarai, de vrouw van Abram, baarde niet voor hem. ... Onder de heidenen, de Gojim, is vruchtbaarheid blijkbaar geen enkel probleem. Maar de onvruchtbaarheid van de moeders van Israël, Sarai, Rebekka en Rachel, is kenmerkend. Zij staan hiermee model voor Israël als bruid van JAHWEH. Bovenmate mooi, (zeer) schoon van aangezicht, maar onvruchtbaar. Goed beschouwd blijkt hun uiteindelijke vermogen om toch kinderen te baren een teken van de genade en gunst van God te zijn. Een gave van geloof. … En zij had een Egyptische dienares, en haar naam is Hagar. Sarai, Abram en Hagar. De drie hoofdpersonen in deze geschiedenis worden in het eerste vers geïntroduceerd: Sarai als eerste en Hagar als laatste. De meeste nadruk valt aan het einde van het vers. Abram bevindt zich tussen deze beide vrouwen. ‘sjifchah’ – betekenis: dienstmeisje: Met dit woord wordt een meisje aangeduid dat behoort tot het familieverband; zo’n meisje was als het ware deel van de familie geworden, maar er was geen bloedband. Zij was een persoonlijk dienares, in dit geval van Sarai. (Vgl. Genesis 29:29; 30:4,9; Bilha en Zilpa). Het tegenovergestelde is bij Abram en Lot het geval. De familieband was verbroken, maar oom en neef blijven door de bloedband verbonden. Hagar betekent in het Arabisch ‘reizende’ of ‘vluchtende’. De naam Hagar is niet Egyptisch, maar klinkt Semitisch. 9
Page 8
Hagar wordt hier voor het eerst in de Bijbel genoemd als de Egyptische slavin van Sarai die haar inzet als draagmoeder. Hoe kwam Hagar in het huisgezin van Abram? In Genesis 12:16 lezen we dat Farao Abram goed deed om Sarah. Als een vorm van bruidsschat. Abram was vanwege de honger in Kanaän naar Egypte getrokken. Daarbij had hij Sarai verzocht te zeggen dat ze zijn zuster was. En zo had Farao Sarai bij zich in huis genomen. Genesis 12 10 En er is hongersnood in het land en Abram daalt af naar Egypte, om daar tijdelijk te verblijven. Want de hongersnood in het land was zwaar. 11 En het gebeurde toen hij naderde bij het binnenkomen van Egypte, dat hij tot Sarai, zijn vrouw, zei: “Aanschouw! Alstublieft! Ik weet dat jij een vrouw, heel mooi van verschijning bent. 12 En als het gebeurt dat de Egyptenaren jou zien en zij zeggen: ‘Deze is zijn vrouw’, dan doden ze mij en jou behouden zij in het leven. 13 Zeg, alstublieft, dat jij mijn zuster bent, opdat het met mij goed gaat, vanwege jou, en mijn ziel dankzij jou leeft.” Volgens Genesis 20:12 is Sarai de halfzuster van Abram, maar inmiddels is ze ook zijn vrouw. Abram is bang gedood te worden door de Egyptenaren indien zij zijn vrouw roven en stelt daarom vroegtijdig voor een list te gebruiken: laat Sarai zeggen dat ze de zuster van Abram is. Als we Genesis 20:13 lezen zullen we zien dat Abram en Sarai deze list vaker inzetten. 10 Een gangbare uitleg is dat Abram als haar broer bereid is om Sarai uit te huwelijken, zodat hij dan zelf kan overleven. De uitdrukking “opdat het met mij goed gaat, vanwege jou, en mijn ziel dankzij jou leeft” (Gen. 12:13), geeft echter aan dat ook Sarai er voordeel van zal hebben. Want Abram zal als broer van de bruid het recht hebben de onderhandelingen te voeren (zoals Laban, de broer van Rebekka in Gen. 24, en de broers van Dina in Gen. 34). Hij kan er dan voor zorgen dat de onderhandelingen voortduren totdat de hongersnood in Kanaän over is. De verwachting is dan dat ze tijdig weg kunnen trekken. In dit plan is echter niet voorzien dat de Farao haar voor zichzelf wil hebben. 14 En het gebeurt wanneer Abram in de buurt van Egypte komt, dat de Egyptenaren zien dat de vrouw heel mooi is, uitermate. 15 En de oversten van Farao zien haar en zij prijzen haar bij Farao aan. En de vrouw wordt meegenomen naar het huis van Farao. 16 En met Abram gaat het goed vanwege haar en er zijn voor hem kleinvee en grootvee en ezels en dienaren en dienaressen en ezelinnen en kamelen. 17 En JAHWEH raakt Farao en zijn huis aan met grote aanrakingen vanwege de zaak met Sarai, de vrouw van Abram. 18 En Farao roept Abram en hij zegt: “Wat is dit dat je mij aandeed? Waarom vertelde jij mij niet dat zij jouw vrouw is? 19 Waarom zei jij: ‘Zij is mijn zuster!’ En ik nam haar bij mij tot vrouw! En nu, aanschouw, neem jouw vrouw en ga!” 20 En Farao geeft mannen instructie over hem, en zij zenden hem en zijn vrouw, en alles wat van hem is, weg. 11
Page 10
In Egypte valt de schoonheid van Sarai op (vs.14). De oversten van de Farao bevelen Sarai aan bij de Farao (vs.15). En deze voert helemaal geen uitgebreide onderhandelingen, maar neemt haar bij Abram weg. Nu was Farao de beroerdste ook weer niet, want hij overlaadt Abram overvloedig met geschenken (vs.16). Maar terstond wordt Farao en zijn gehele hofhouding getroffen door een plaag van JAHWEH. Joodse verklaarders hebben hier veel tussen de regels doorgelezen. Zo geeft het Boek des Oprechten (Jasher) een verklaring voor het feit waarom Farao begreep dat de plaag ter wille van Saraï kwam en dat zij Abrams vrouw moest zijn. Farao had Sara in zijn huis genomen, maar: ”telkens als de koning Saraï naderde sloeg de engel hem neer, zo deed hij met hem de hele nacht, en de koning was hevig geschrokken”. Farao verweet Abram dat hij Saraï zijn zuster genoemd had en daardoor die plaag op hem en zijn huis had doen neerkomen. Daarop kreeg Abram zijn vrouw weer terug, alsmede opnieuw een geschenk aan vee, slaven en slavinnen, zilver en goud. ”En de koning nam een maagd, die hij bij zijn bijvrouw verwekt had en gaf haar aan Saraï tot dienstmaagd. En de koning zei tegen zijn dochter: Het is beter voor u mijn dochter om een dienstmaagd te zijn in het huis van deze man, dan een meesteres in mijn huis, nadat wij het kwaad gezien hebben dat ons trof terwille van deze vrouw.” Het boek Jasher spreekt hier de Torah niet tegen, maar wordt als aanvulling beschouwd. Gezien de historische context van het gebeuren zou het onwaarschijnlijk zijn dat de Farao zijn dochter 12 als slavin aan Saraï schonk. Waarschijnlijker is dat hij zijn dochter als vrouw aanbood aan Abram. Voor een woestijnvorst als Abram was het heel ongebruikelijk dat hij slechts één vrouw had. Uit lijfsbehoud heeft Abram een machtige vorst als de Farao niet willen beledigen. Abram kon het aanbod van de Farao daarom niet afslaan. Gezichtsverlies is ongeveer het ergste wat je een oosterling kunt aandoen. Abram zal al zijn diplomatieke talenten gebruikt hebben en tot een compromis komen. Voor de buitenwacht gold de dochter van Farao als Abrams tweede vrouw; in de huishouding van Abram was zij de slavin van Saraï. Volgens de christen-Arabier Louis Hamada wordt de visie dat Hagar een dochter van Farao was, vermeld in diverse Joodse commentaren op de Tenach (Understanding the Arbab World, blz 73). Of bovenstaande uitleg historie is blijft ongewis. Gods Woord is uitermate summier over de afkomst van Hagar. Maar het zou goed kunnen dat het bij deze gelegenheid zal zijn geweest, dat Hagar als dienstmeisje in het huisgezin van Abram is terechtgekomen. Genesis 16 2 En Sarai zegt tot Abram: “Aanschouw! Alstublieft! JAHWEH beteugelt mij om te baren. Kom, alstublieft, tot mijn dienares. Misschien word ik uit haar gebouwd.” En Abram luistert naar de stem van Sarai. Dit voorstel van Sarai is helemaal niet zo vreemd of onethisch als wij het in de juiste context weten te plaatsen. En laten we vooral niet menen dat onze westerse moraal wat betreft huwelijk, relaties en seksualiteit de afgelopen 4000 jaar zich naar een hoger en verhevener niveau heeft ontwikkeld. Zeker niet in het licht van Gods woord. 13
Page 12
Het hebben van nageslacht, een zoon, een erfgenaam was van levensbelang. Het voorstel van Sarai past helemaal in die tijd. Wetboek van Hammurabi ”De Codex Hammurabi, samengesteld in ca. 1780 v. Chr., ook bekend als ‘de code van Hammurabi’ is een van de oudste tot dusver gevonden wetboeken, en een van de best bewaarde voorbeelden van dit type document uit het antieke Mesopotamië. De tekst is casuïstisch, dat wil zeggen dat deze individuele gevallen of casussen behandelt volgens een patroon ‘als …, dan …’. De codex van Hammurabi, koning van Babylonië (1792–1750 v.Chr.), is van groot belang geweest om tot een meer systematische studie te komen van het Babylonisch recht.”1 Tenslotte kwamen Abram en Sarai uit Ur der Chaldeeën, dat is Babel. Volgens Hammurabi was het een man toegestaan een bijvrouw nemen als bij de eerste vrouw geen kinderen werden verwekt. Rashi De Joodse Torah-commentator Rashi leefde van 1040-1105. Rashi wordt beschouwd als ‘de leraar der leraren’. Door traditionele Joden wordt Rashi als autoriteit op het gebied van de Torah en de Talmoed beschouwd. Nu is de Talmoed voor het jodendom ongeveer wat de belijdenisgeschriften en bijbelcommentaren zijn voor de christelijke orthodoxie. Buiten Gods woord en menselijke wijsheid derhalve. __________________________________ 1 Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Codex_Hammurabi 14 Maar het commentaar van Rashi op de Torah is de moeite waard om na te lezen. Volgens Rashi was het de geest van God Zelf die Sarai heeft ingegeven om Abraham dat voorstel te doen. Dit omdat God ook een plan had met Hagar en haar kind. Genesis 16 3 En Sarai, de vrouw van Abram, neemt Hagar, haar Egyptische dienares, aan het einde van tien jaren van Abram’s zonen in het land van Kanaän en zij geeft haar aan Abram, haar man, hem tot vrouw. Dit betreft een in die tijd wettige rechtshandeling. Hagar wordt in de Thora niet pilegesh (Hebr.) ‘concubine’ of ‘bijvrouw’ genoemd. Hagar is net als Sarai Isha2 ofwel vrouw. Hagar wordt vrouw/echtgenote van Abram, maar blijft de slavin van Sarai. Hagar is NIET de slavin van Abram. Het tart de logica en het kan ook niet dat een echtgenote tevens van dezelfde man slavin zou zijn. Hagar, dochter van Farao, Egyptische prinses, slavin van Sarai, echtgenote van Abram de bedoeïenenvorst. Wat Hagar zelf van dit alles vindt, vermeldt het Woord van God niet. Maar als Saraï en Abram het over Hagar hebben, noemen ze haar consequent “de slavin”. Ze wordt niet bij naam genoemd en lijkt hier niet meer dan slechts een draagmoeder. Uitsluitend bestemd om voor Abram en Saraï een kind te baren. __________________________________ 2 Isha, het Hebreeuwse woord voor ‘vrouw’, is de vrouwelijke vorm van Ish, het Hebreeuwse woord voor ‘man’. Isha (ook overgeschreven als Iesja), is door de Statenvertalers in de 17e eeuw heel treffend met een nieuw Nederlands woord ‘Manninne’, vertaald. Bron: Christipedia, https://www.christipedia.nl/wiki/Mannin 15
Page 14
Genesis 16 4 En hij komt tot Hagar en zij wordt zwanger. En zij ziet dat zij zwanger is en haar meesteres wordt in haar ogen gering geschat. Hij: In dit vers is Abram anoniem. Hij is de verwekker, maar Hagar, daar draait het om. Hij kwam tot Hagar: is Hagars positie die van tweede officiële echtgenote, of van bijvrouw? Gering zijn: met dit woord wordt aangegeven dat iemand niet meetelt, van geringe betekenis is. In haar ogen: in vers 6 is sprake van Sarai’s ogen en in vers 13 nogmaals van het zien van Hagar. Maar in vers 12 en 13 is driemaal sprake van het zien van JAHWEH. 5 En Sarai zegt tot Abram: “Mijn onrecht is op jou. Ik, ik gaf mijn dienares in jouw boezem. En zij ziet dat zij zwanger is en in haar ogen word ik gering geschat. JAHWEH spreke recht tussen mij en tussen jou.” Sarai beklaagt zich bij Abram. Ze heeft het over krenking en onrecht. Een aantasting van de rechtsorde. Abram, als Patriarch, laat dit passeren maar Sarai eist in feite (mijn onrecht is op jou) dat er recht gedaan wordt: wanneer Abram geen recht verschaft, laat God het dan doen. Sarai geeft aan dat zij vrijwillig haar slavin gegeven heeft en daarom de weldoenster is. “Ik heb jou zelf mijn slavin in je schoot gegeven”. 6 En Abram zegt tot Sarai: “Aanschouw, jouw dienares is in jouw hand. Doe met haar het goede in jouw ogen.” … 16 Abram geeft aan Sarai volmacht in de uitoefening van haar gezag over Hagar als haar slavin. Dit ondanks dat Hagar tevens echtgenote is van Abram. Sarai herstelt de rechtsorde en hiërarchie. Genesis 16 6... En Sarai vernedert haar en zij rent weg van haar aangezicht. De vlucht van een slaaf is tegen alle oude rechtsregels. Oude verdragen tussen soevereine staten bevatten soms speciale paragrafen over de uitlevering van weggelopen slaven (1 Koningen 2:39-40). Deuteronomium 23:15-16 daarentegen, met de bepaling dat een weggelopen slaaf niet uitgeleverd behoeft te worden, is uniek in de oud-oosterse wetgeving. Dat de vlucht van Hagar levensgevaarlijk was, blijkt ook uit haar volgende tocht in Genesis 21:14-19. In plaats van zich te onderwerpen aan haar meesteres, vlucht Hagar de wildernis in. Ze trekt de woestijn in. Dit is háár exodus. In zekere zin verkiest zij de dood boven het leven, want als vrouw, zwanger, vlucht zij de woestijn in. Verderop in de Bijbel lezen we van Israëls ballingschap in Egypte. Hoe het volk door de krachtige hand van God uit de slavernij van Egypte, de woestijn in trekt. Hagars geschiedenis is hier een vooruitblik van. Zij is iemand die vlucht uit slavernij, de woestijn in, en daar God ontmoet. Want, zoals God Zich straks Israëls lot aantrekt, zo trekt Hij Zich nu het lot van Hagar aan. God verliest Hagar niet uit het oog. 7 En een boodschapper van JAHWEH vindt haar bij een waterbron in de wildernis, bij de bron op de weg naar Sur. 17
Page 16
Dit is de eerste keer dat de ‘boodschapper van JAHWEH’ genoemd wordt in de Torah. Boodschapper van JAHWEH: voor het woord ‘engel’ wordt in het Hebreeuws steeds hetzelfde woord gebruikt (mal’ach), waarvan de betekenis ‘bode’ of ‘boodschapper’ is. ... Bij de bron ... : voor ‘bron’ en ‘oog’ is er in het Hebreeuws maar één woord (ayin). In het vorige vers was sprake van de beide ogen van Sarai; hier is tweemaal sprake van een bron. Het goede in Sarai’s ogen was vernedering voor Hagar; het goede in Gods ogen is dat Hij haar ziet en haar verheft (zie vers 13). Gods ogen laten water stromen. (Sur) Sjoer: de betekenis van Sjoer is ‘muur’. Waarschijnlijk was dit een reeks verdedigingswerken vlak bij de Egyptische grens. En dan gaat de boodschapper haar ondervragen. Hij stelt twee vragen. De twee ‘oervragen’ van het leven die ten diepste elk mens aangaan: Genesis 16 8 En hij zegt: “Hagar, dienares van Sarai, van waar kom je en waar ga je heen?” ... De boodschapper geeft in zijn aanspraak te kennen dat hij haar kent. Hij noemt haar bij haar naam maar benoemt ook haar positie: slavin. Belangstelling voor de lotgevallen en gemoedsgesteldheid van een slavin, is in de oud-oosterse literatuur buiten de Bijbel niet aan de orde. 18 Waar kom je vandaan? Waar ga je naar toe? Hagar heeft het antwoord: 8... En zij zegt: “Ik ren weg van het aangezicht van Sarai, mijn meesteres.” 9 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Keer terug naar jouw meesteres en verneder jezelf onder haar handen.” Keer terug naar je meesteres: De bode zegt niet dat Hagar naar Abram terug moet keren. Laat je vernederen: de bode gebruikt hetzelfde woord ‘buigen’ dat in vers 6 gebruikt wordt. Hagar moet zich dus weer in die situatie begeven die ze ontvlucht is. Later heeft Paulus blijkbaar hetzelfde bevolen aan Onesimus, een weggelopen slaaf: Filemon 10 Ik roep jou op aangaande mijn kind dat ik verwek in mijn boeien, Onesimus, 11 die eens voor jou onbruikbaar was, maar nu ook voor jou én voor mij zeer bruikbaar is, 12 die ik terugzend aan jou. Neem hem, dat wil zeggen mijn innerlijke gevoelens, bij je, 13 die ik van plan was vast te houden bij mijzelf, opdat, ten behoeve van jou, hij mij zal bedienen in de boeien van het evangelie. 14 Maar los van jouw mening wil ik niets doen, opdat het goede van jou niet als overeenkomstig dwang zal zijn, maar overeenkomstig ongedwongen. 19
Page 18
15 Want misschien wordt hij vanwege dit gescheiden voor een uur, opdat jij hem aeonisch3 zal inzamelen, 16 niet meer als slaaf, maar boven een slaaf, een geliefde broeder, vooral voor mij; hoeveel meer voor jou, én in het vlees én in de Heer. Genesis 16 10 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Zeker! Ik zal jouw zaad vermeerderen en het zal niet genummerd worden vanwege de veelheid.” Deze zin begint hetzelfde als de vorige. Dit betekent dat er na het vorige vers een stilte valt. Dan herneemt de bode het woord. Hij vervolgt zijn boodschap met een belofte, en wat voor één! Maar eerst gaan we, voor een vergelijking, nog eens kijken naar de beloften aan Abram in Genesis 13: 15 want al het land dat jij ziet geef Ik aan jou en aan jouw zaad, tot aan de aeon4. 16 En Ik plaats jouw zaad als losse aarde van het land. Indien een man de losse aarde van het land kan tellen, zal ook jouw zaad geteld worden. Aan Hagar dus niet de belofte van land. En ook geen zegen voor andere volkeren, zoals later aan Abraham beloofd in Genesis 17:5. __________________________________ 3 Aeonisch: Aiōnion betekent in de Bijbel niet ‘eeuwig’ of ‘eeuwigheid’ in de zin van eindeloosheid, maar wijst te allen tijde op een zekere tijdsperiode die (ooit) eindigt. 4 Aeon, Grieks: aiōn. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 20 Genesis 16 11 En de boodschapper van JAHWEH zegt tot haar: “Aanschouw, jij bent zwanger en jij zal een zoon baren en jij noemt zijn naam Ismaël, want JAHWEH hoort naar jouw vernedering. … Weer neemt de bode het woord; blijkbaar zwijgt Hagar nog steeds. Ze heeft niet gereageerd toen de bode zei dat ze zich moest vernederen. En nu ze hoort dat JAHWEH haar zal verheffen reageert ze ook niet. Ismaël betekent ‘God hoort’. Bij het volgende hoofdstuk ga ik daar uitgebreider op in. 12 En hij, hij wordt een wilde ezel van een mens; zijn hand is tegen allen en de hand van allen is tegen hem. En hij zal verblijven tegen het aangezicht van al zijn broeders.” Driemaal achtereen staat er “de boodschapper van JAHWEH zei tot haar”, waarmee drie mededelingen aan Hagar gedaan worden: - onderschikken (vs.9); - belofte voor de verre toekomst (vs.10); - belofte voor het heden en de nabije toekomst: Ismaël zal een talrijk nageslacht ontvangen en als een wilde ezel zijn (vs.11-12). 13 En zij roept de naam van JAHWEH, Die tot haar sprak: “U bent El, Die ziet!” Want zij zei ook: “Hier zie ik, navolgend Die mij ziet.” Hagar ervaart dat God haar hoort (vs.11) en haar ziet (vs.13). In de Bijbel komt vaak terug dat Hij omziet naar mensen in zorgen en nood, zonder dat er altijd op dezelfde manier redding komt. 21
Page 20
Zo vol ontferming hebben we God zelfs nog niet met betrekking tot Abram gezien. God van het zien De bode zei in vers 11 dat God hoort; Hagar heeft het over een God die ziet. Zien: dit is blijkbaar erg belangrijk voor Hagar. God is voor haar een God die (om)ziet naar een mens. God van het zien: het Hebreeuwse woord ‘roï ’ = ‘van het zien’, komt zelden voor. Mogelijk dat Hagar deze God die werkelijk omziet vergelijkt met haar vertrouwde Egyptische goden, die niet horen, niet zien en niet voelen. Genesis 16 14 Daarom noemt men de put Bar-Lechi-Rai. Aanschouw, het is tussen Kadesh en tussen Bered. Put: in vers 7 was tweemaal sprake van een bron. Een bron geeft stromend water. Een put kan stilstaand water bevatten. Bij Hagar welde het water spontaan omhoog, later moest men er blijkbaar moeite voor doen om het water omhoog te krijgen. Kadesj betekent ‘heilig’, ‘gewijd’. Bered betekent ‘hagel’. 15 En Hagar baart voor Abram een zoon, en Abram noemt de naam van zijn zoon, die Hagar baarde, Ismaël. De terugkeer van Hagar wordt niet vermeld. 22 En Abram noemt De naamgeving van kinderen gebeurt in het boek Genesis vaak door de moeder. Opvallend is dat Abram zijn zoon de naam geeft die Hagar van de bode van JAHWEH gehoord heeft. Abram accepteert blijkbaar dat God ook via een slavin kan spreken. Aan Driemaal wordt ons door de schrijver meegedeeld dat Ismaël de zoon van Abram is. Genesis 16 16 En Abram is een zoon van zes en tachtig jaren bij het baren van Hagar van Ismaël voor Abram. Dit vers begint en eindigt met de naam Abram. Zowel het eerste als het laatste vers van dit hoofdstuk bevat de naam van Abram. De nadruk valt dus op hem. Maar het verschil tussen beide verzen is opmerkelijk. In vers 1 lijkt Abram klem te zitten tussen twee vrouwen. Hier staat hij als het ware beschermend om Hagar en hun kind. Abram: vers 1 van dit hoofdstuk begon met de naam Sarai, de onvruchtbare vrouw. Vers 16 eindigt met de naam Abram, de vader. 23
Page 22
2. DE GOD DIE HOORT Genesis 16 11 ... en jij noemt zijn naam Ismaël, want JAHWEH hoort naar jouw vernedering. Ismaël: betekent ‘God, JAHWEH hoort’. Horen: men zou eerder verwachten dat de schrijver het woord ‘zien’ gebruikt had. Hagar deed tot nu toe alsof ze niets hoorde, maar God laat haar voor de rest van haar leven weten dat Híj wél hoort. Het gaat hier van het menselijk aanschouwen naar het horen van JAHWEH. Vernedering: dit woord wordt ook gebruikt in andere geschiedenissen waarin sprake is van dergelijke situaties: Lea tegenover Rachel (Genesis 29:32), Jakob tegenover Laban (Genesis 31:42), Josef in Egypte (Genesis 41:52), Israël in Egypte (Exodus 3:7, 17 en Exodus 4:31), Hanna tegenover Peninna (1 Samuel 1:11). In al deze situaties is JAHWEH bij de verdrukte en trekt Hij Zich hun lot aan. 12 En hij wordt een wilde ezel van een mens; ... Wilde ezel: een dier dat niet getemd kan worden. Job 39 5 Wie zond de wilde ezel heen, vrij? En wie maakt de banden van de steppe-ezel los, 6 wiens huis Ik plaatste op de steppe en de zoute woestenij als zijn verblijfplaats? 7 Hij vermaakt Zich met het rumoer van de ommuurde stad, het kabaal van de taakeiser hoort Hij niet. 25 8 Hij verkent de bergen als Zijn weide en Hij doet navraag naar elk groen ding. Het zou heel goed kunnen dat met de wilde ezel het paard-achtige dier wordt bedoeld dat wij kennen als de zebra. Dit zijn dieren die zich niet door de mens laten domesticeren, ofwel, tot huisdier maken in wederzijdse afhankelijkheid. Genesis 16 12 … zijn hand is tegen allen en de hand van allen is tegen hem. En hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broeders”. Hand: dit betekent ook ‘macht’. Een Arabische spreuk: “Ik tegen mijn broers, ik en mijn broer tegen onze neven, ik en mijn broers en onze neven tegen het dorp, ik en mijn broers en onze neven en het dorp tegen de wereld.” Genesis 17 1 En Abram is een zoon van negen en negentig jaren. En JAHWEH verschijnt aan Abram en Hij zegt tot hem: “Ik ben El, Die toereikend verschaft! Wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk. 2 En Ik geef Mijn verbond tussen Mij en tussen jou en Ik vermeerder jou uitermate.” 3 En Abram valt op zijn gezicht. En Elohim spreekt met hem, zeggend: 4 “Ik! Aanschouw!, Mijn verbond is met jou en jij bent tot vader van een schare van naties. 5 En jouw naam zal niet langer Abram genoemd worden. 26
Page 24
Jouw naam is Abraham, want Ik geef jou tot vader van een schare van naties. 6 En Ik maak jou uitermate vruchtbaar en Ik geef jou tot naties. En koningen gaan van jou uit. 7 En Ik richt Mijn verbond op tussen Mij en tussen jou en tussen jouw zaad na jou, doorheen hun generaties, tot een aeonisch verbond, om voor jou tot Elohim te zijn en voor jouw zaad na jou. 8 En Ik geef aan jou, en aan jouw zaad na jou, het land van jouw tijdelijk verblijf, heel het land Kanaän, tot een aeonisch grondbezit. En Ik ben voor hen tot Elohim.” 9 En Elohim zegt tot Abraham: “En jij neemt Mijn verbond in acht, jij en jouw zaad na jou, doorheen hun generaties. 10 Dit is Mijn verbond met jou, dat jullie in acht nemen tussen Mij en tussen jullie en tussen jouw zaad na jou: jullie worden besneden, elke mannelijke. 11 En jullie worden besneden, het vlees van jullie voorhuid, en het is tot teken van het verbond tussen Mij en tussen jullie. 12 En een zoon van acht dagen wordt door jullie besneden, elke mannelijke, doorheen jullie generaties, die geboren is van jullie huis, of elke zoon van een uitheemse, de verwerving van zilver. 13 Om besneden te worden zal hij besneden worden die geboren is van jouw huis of een verwerving van jouw zilver. En het is Mijn verbond in jullie vlees, tot een aeonisch verbond. 14 En de onbesneden mannelijke, van wie niet het vlees van zijn voorhuid wordt besneden, deze ziel wordt afgesneden van zijn volksgenoten. Hij annuleert Mijn verbond.” 27 15 En Elohim zegt tot Abraham: “Sarai, jouw vrouw, jij noemt haar niet Sarai, want Sarah is haar naam. 16 En Ik zegen haar en ook geef Ik jou van haar een zoon. En Ik zegen haar en zij wordt tot naties. Koningen van volken zullen vanuit haar zijn.” 17 En Abraham valt op zijn gezicht en hij lacht. En hij zegt in zijn hart: “Zal aan een zoon van honderd jaren nog geboren worden? En als Sarah negentig jaren oud is, baart zij nog?” 18 En Abraham zegt tot de Elohim: “Och, dat Ismaël voor Uw gezicht leeft!” 19 En Elohim zegt: “Waarlijk, Sarah, jouw vrouw, baart voor jou een zoon, en jij noemt zijn naam Izaäk. En Ik richt Mijn verbond met hem op, tot een aeonisch verbond, voor zijn zaad na hem. 20 En wat betreft Ismaël. Aanschouw, Ik hoor jou. Ik zegen hem en maak hem vruchtbaar en Ik vermeerder hem uitermate, uitermate. Twaalf vorsten verwekt hij en Ik maak hem tot een grote natie. 21 En Mijn verbond richt Ik op met Izaäk, die Sarah voor jou zal baren op deze, de afgesproken tijd in het andere jaar.” 22 En Hij beëindigt met hem te spreken. En Elohim gaat op van Abraham. 23 En Abraham neemt Ismaël, zijn zoon, en alle geborenen van zijn huis, en elke verwerving van zijn zilver, elke mannelijke onder de mannen in het huis van Abraham, en hij besnijdt het vlees van hun voorhuid in deze dag waarop Elohim met hem sprak. 24 En Abraham is een zoon van negen en negentig jaren als het vlees van zijn voorhuid wordt besneden. 28
Page 26
25 En Ismaël, zijn zoon, was een zoon van dertien jaren toen het vlees van zijn voorhuid werd besneden. 26 Op diezelfde dag worden Abraham en Ismaël, zijn zoon, besneden. 27 En alle mannen van zijn huis, de geborene in zijn huis en de zoon van de uitheemse, een verwerving van zilver, werden met hem besneden. Samengevat: • Elohim verschijnt aan Abram, en vernieuwt Zijn beloften en het verbond (vs.1). • Naamsverandering van Abram in Abraham (vs.5). • De besnijdenis tot een teken van het verbond (vs.9). • Naamsverandering van Sarai in Sarah, met beloften van een zoon en groot zaad uit haar (vs.15). Op de hiervoor genoemde aanhalingen wil ik nu niet al te zeer ingaan, omdat het buiten het thema valt. Maar op het navolgende des te meer: • Abraham bidt voor Ismaël en Ismaël verkrijgt een zegen en de belofte van een groot nageslacht (vs.18). Zoon uit Sarah: De belofte van een zoon uit Sarah? Dat hoefde echt niet meer voor Abram. Hij was oud, had alles gekregen wat zijn hart begeerde, zelfs een zoon en erfgenaam. En dan nóg een zoon? Een zoon die het erfrecht van Ismaël zou overnemen? Nee hoor, dat hoefde niet voor Abram. Zijn zoon Ismaël had hij innig lief en hij pleitte voor 29 hem bij God: “Och, dat Ismaël voor Uw gezicht leeft!” Verhoorde God dit hartstochtelijke gebed? Genesis 17 19 En Elohim zegt: “Waarlijk, Sarah, jouw vrouw, baart voor jou een zoon, en jij noemt zijn naam Izaäk. En Ik richt Mijn verbond met hem op, tot een aeonisch verbond, voor zijn zaad na hem.” Dat “Waarlijk” mag men opvatten als een bevestiging van wat God zojuist reeds had beloofd en aangekondigd, namelijk “Sarah zal een zoon baren”. Want terstond herhaalt God Zijn Woord nog eens. Maar er wordt nog iets groots aan toegevoegd. Dus dat “Waarlijk” wordt hierbij ook nog eens een bevestiging van, en instemming met, Abrahams verzoek. Abrahams verzoek wordt niet ingewilligd zoals hij het voor ogen had: ‘Mag Ismaël de erfgenaam zijn van het eeuwig verbond dat Gij met mij gesloten hebt?’ Maar wel zoals hij het verwoord had. Ismaël zou wel degelijk leven voor het aangezicht van God. Voor hem had God bijzondere beloften en zegeningen. • Abraham en Ismaël, en alles wat mannelijk was in zijn huis, wordt besneden (Gen. 17:23-27) Ook Ismaël wordt besneden. Op de leeftijd van dertien jaar. Opmerkelijk, want dat is de leeftijd waarop een Joodse jongen Bar Mitswa wordt, zoon der wet. Dus eigenlijk de tijd waarop een Joodse jongen geestelijk meerderjarig wordt. Isaäk is de drager van de belofte en toch wordt Ismaël niet vergeten. Ook Ismaël krijgt het teken van de besnijdenis. Als eerste! En als je dan bedenkt dat hij de besnijdenis krijgt op de leeftijd waarop hij ‘zoon der wet’ wordt, dan zit daar toch een prachtige symboliek in. Op die manier valt ook Ismaël niet buiten het verbond. Ismaël 30
Page 28
wordt niet op de achtste dag besneden, omdat hij al 13 jaar was toen Genesis 17 begon. Dus op de dag dat God de besnijdenis instelt, is Ismaël al dertien jaar. De afstammelingen van Ismaël, de Arabieren, hebben altijd de besnijdenis gehad. Hoewel de Koran de besnijdenis nergens vermeldt is het binnen de Islam wel gebruikelijk, omdat de profeten na Ibrahim besneden zouden zijn; Mohammed is volgens de overleveringen besneden geboren. De leeftijd waarop een jongen besneden wordt, is sterk afhankelijk van lokale gewoonten. Vaak gebeurt dit kort na de geboorte, maar in ieder geval voor de puberteit. Besnijdenis is dus gecontesteerd (strijdig) binnen de Islam. De Koran zegt dat de wereld, en de mens zoals hij is, perfect geschapen is door God. Het wijzigen van Gods schepping, het menselijk lichaam, is te beschouwen als niet toegestaan. Voor Abraham was de besnijdenis een overgang; je zou haast zeggen de overgang van het eigen werk in Genesis 16, de geboorte van Ismaël, naar het werk Gods in Genesis 17. Dan zegt God: “Nu ga Ik het doen, Ik zal Mijn verbond maken. Ik zal de zoon der belofte geven.” De besnijdenis is daarmee ook een overgang, een ritueel dat een overgang markeert van eigen kracht naar Gods kracht, van eigen leven naar Gods leven. En die lijn doortrekkend symboliseert het: van het eigen leven naar het leven in Christus. De besnijdenis is het symbool van de ontdekking en bevrijding. God ‘ont-dekt’, openbaart Zichzelf aan Abraham als De God van beloften. Met de garantie op het waarmaken en inlossen van die beloften. En bevrijding. Want immers, enkele jaren later wordt Hagar met haar zoon Ismaël uit het huisgezin van Abraham weggestuurd (Gen. 21:10-14). Dat mag dan nogal bruut lijken, maar Hagar verkrijgt daarmee wel haar vrijheid. Zij is niet langer 31 de slavin van Sarah. Tevens had God, toen zij nog als slavin ‘onder de wet van Sarai’ was en zwanger van een zoon, al Persoonlijk beloofd dat haar zoon Ismaël ‘een wilde ezel’ zou zijn. Een vrije ezel. Niet onder tucht van enige wet gesteld. De hoofdstukken 18, 19 en 20 vormen een intermezzo in de aankondiging van de geboorte van de zoon van de belofte, uit Sarah en de daadwerkelijke geboorte van Isaäk. Genesis 18 • Eloim bezoekt Abraham bij Mamre. • Aankondiging van de verwoesting van Sodom en Gomorra. Abraham pleit voor het behoud van deze steden omwille van de rechtvaardige. Genesis 19 • Sodom en Gomorra verwoest. • De incestgeschiedenis van de dochters van Lot met hun vader. Genesis 20 • Abraham vertrekt naar Gerar en zegt dat Sarah zijn zuster is (vs.1). • De koning Abimelech laat Sarah halen, om haar als vrouw te hebben (vs.2). • God belet hem door plagen en aanspraak in een droom (vs.3). • Met bijzondere beleefdheid en geschenken geeft Abimelech Sarah terug aan Abraham (vs.9). • Abimelech en de zijnen worden door Abrahams voorbede genezen (vs.17). 32
Page 30
Genesis 21 Het chiasme* is als volgt: A (vs.1-3) JAHWEH bezocht Sarah en zo baarde zij Abraham een zoon, Isaäk, op de door JAHWEH bepaalde tijd. B (vs.4-7) Isaäk werd besneden op de achtste dag; er was grote vreugde. C (vs.8-9) Abraham vierde het moment dat Isaäk van de borst af ging, maar Ismaël bespotte hem. D (vs.10-14) JAHWEH gebood Abraham Hagar en Ismaël weg te sturen met voorraden. E (vs.15-17) Hagar liet in groot verdriet Ismaël voor dood achter, maar JAHWEH stelde Hagar gerust. Centrale as (vs.18) JAHWEH beloofde Hagar dat Hij Ismaël tot een groot volk zou maken. E (vs.19) JAHWEH opende de ogen van Hagar en ze vond water. Leven voor Ismaël. D (vs.20-21) JAHWEH was met Ismaël en hij groeide op. C (vs.22-24) De Filistijnse koning drong bij de gezegende Abraham aan om een verbond te sluiten. B (vs.25-32) Abraham sloot een verbond met de Filistijnen over “de put van zeven”: Be’er-Sheva. A (vs.33-34) Abraham vestigde zich te Be’er-Sheva en riep de Naam van JAHWEH aan. 33 * Een chiasme, chiasma of kruisstelling is een stijlfiguur die bestaat uit een herhaling met een omkering. Bij deze stijlfiguur worden de overeenkomstige termen van twee formuleringen in omgekeerde volgorde geplaatst. Het chiasme wordt ook wel als een bijzonder geval van parallellisme gezien, waarbij volgorde-inversie wordt toegepast in de herhaling van een eenheid. In de poëzie wordt een chiasme gebruikt bestaande uit twee bij elkaar horende zinnen die elkaars tegengestelde zijn. (Bron: Wikipedia) Niveau A: • “JAHWEH bezocht Sarah”. Op een bepaalde manier werd Sarah’s onvruchtbaarheid opgeheven door “een bezoek” van JAHWEH. De komst van Abrahams lang verwachte erfgenaam markeerde het fysieke begin van de uitwerking van de belofte aan Abraham. • Hij plantte een tamarisk te Be’er-Sheva die het begin markeerde van de claim op het land en de vestiging van zijn familie daar. Niveau B: • Het bewijs van Isaäks’ verbondsrelatie met JAHWEH was de besnijdenis. • Het bewijs van het verbond met de Filistijnse koning waren zeven ooilammeren. De gezworen eden tussen Abraham en de Filistijnen hielden nog geen generatie stand aangezien ze Abrahams waterputten dichtgooiden na zijn dood en Isaäk onenigheid met hen had over het herstel van de putten. JAHWEH is echter een betrouwbare verbonds God. 34
Page 32
Niveau C: • Het spenen van Isaäk werd gevierd als een bewijs van overleven en groei in zelfstandigheid; een teken dat JAHWEH met hem was. Ismaëls’ reactie was de zoon van het verbond te bespotten. Daarmee maakte hij zich tot een vijand van het verbondsvolk. • Abimelech wilde graag “meeliften” op de zegen van Abraham. Hij kreeg Abraham zover een verbond met hem aan te gaan. Hierdoor werden Abraham en zijn nakomelingen echter in hun bewegingsvrijheid beperkt. Het was een concurrerend verbond ten opzichte van het verbond van JAHWEH met Abraham, dat er juist op gericht was onafhankelijk te zijn van de volken rondom. Niveau D: • Weggezonden verkregen Hagar en haar zoon Ismaël vrijheid en waren niet meer onder de wet van slavernij. • JAHWEH had beloofd om ook Ismaël te zegenen als nazaat van Abraham en betoonde Zich terstond reeds al in het leven van Ismaël trouw aan Zijn verbond. Niveau E: • Een zekere dood werd gemaakt tot leven voor Hagar en Ismaël omdat JAHWEH Zich over hen ontfermde en krachtdadig betoonde dat Ismaël overleefde. 35 Centrale as: Hoewel het verbond met Abraham via Isaäk werd bevestigd, eerde JAHWEH Ismaël ter wille van Abraham en beloofde ook hem tot een groot volk te maken. Zijn naam bevestigt dit: God hoort! (Ish = man, sma ~ s’hema = horen, El = God). Ismaël kreeg 12 zonen en dat zijn dus allemaal broedervolken van Isaäk. Genesis 21 1 En JAHWEH merkte Sarah op, zoals Hij zei. En JAHWEH doet voor Sarah zoals Hij sprak. 2 En Sarah wordt zwanger en zij baart voor Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de afgesproken tijd, die Elohim tot hem had gesproken. 3 En Abraham noemt de naam van zijn zoon die aan hem geboren werd, die Sarah voor hem baarde, Isaäk. 4 En Abraham besnijdt Isaäk, zijn zoon, als zoon van acht dagen, zoals Elohim hem instructie gaf. 5 En Abraham is een zoon van honderd jaren als Isaäk, zijn zoon, aan hem geboren wordt. 6 En Sarah zegt: “Elohim doet met mij lachen. Een ieder die het hoort lacht met mij.” 7 En zij zegt: “Wie spreekt tot Abraham: ‘Sarah zoogt zonen’? Want ik baarde een zoon in zijn ouderdom.” 8 En de jongen wordt groot en hij wordt gespeend. En Abraham maakt een groot feestmaal op de dag dat Isaäk gespeend werd. 9 En Sarah ziet de zoon van Hagar, de Egyptische, belachelijk maken die zij baarde voor Abraham. 36
Page 34
Belachelijk maken: Het Hebreeuws heeft hier ‘mtzchq’ (uitspraak: mitsache). Elders (Gen. 26:8) wordt dit woord in de NBG vertaald met ‘minnekozen’ (Isaäk met Rebekka). Volgens de Joodse traditie richtte Ismaël spelenderwijs zijn pijl en boog op Isaäk (Book of Jasher). En Paulus zegt dat Ismaël Isaäk vervolgde (Gal.4:29). Om haar zoon te beschermen drong Sarah er bij haar man op aan dat hij Hagar met haar zoon Ismaël zou wegsturen. Genesis 21 10 En zij zegt tot Abraham: “Drijf dit dienstmeisje en haar zoon uit, zodat de zoon van dit dienstmeisje niet overneemt van mijn zoon, van Isaäk.” Galaten 4 21 Zegt mij, die onder wet willen zijn, horen jullie de wet niet? 22 Want het is geschreven dat Abraham twee zonen had, één vanuit het dienstmeisje en één vanuit de vrije vrouw. 23 Maar, inderdaad, die vanuit het dienstmeisje is verwekt overeenkomstig het vlees, maar die vanuit de vrije vrouw door de belofte, 24 wat in beeldspraak spreekt, want deze vrouwen zijn twee verbonden: één, inderdaad, vanaf de berg Sinaï, tot in slavernij barend; die is Hagar. 25 En Hagar is de berg Sinaï in Arabië, maar het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij. 26 Maar het Jeruzalem van boven is vrij; deze is moeder van ons allen. 27 Want het is geschreven: “Wees blij, steriele! Die niet voorbrengt, barst uit! En roep om hulp, die geen barensweeën heeft, opdat de kinderen van de eenzame vele 37 zijn, veel meer dan van die de man heeft.” 28 Maar jullie, broeders, zijn, overeenkomstig Izaäk, kinderen van de belofte. 29 Maar net zoals toen de overeenkomstig het vlees verwekt wordende de overeenkomstig de Geest verwekte vervolgde, zo ook nu! 30 Maar wat zegt het Geschrift? “Werp dit dienstmeisje en haar zoon uit, want de zoon van het dienstmeisje zal geen lotbezit ontvangen met de zoon van de vrije vrouw.” 31 Daarom, broeders, zijn wij niet kinderen van het dienstmeisje, maar van de vrije vrouw. De verhouding Ismaël versus Isaäk symboliseert de tegenstelling tussen het vlees en de Geest (Gal. 4:29), tussen wet en genade. Hagar is een beeld van het oude verbond, en komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, dat met zijn kinderen in slavernij is, zoals Paulus zegt in Galaten 4:25. De zoon van de dienstmaagd mocht niet in het huis van Abraham blijven. Hij had geen deel aan de beloften van God, met betrekking tot het beloofde land en het Zaad5. Die erfenis was niet voor hem. Zoals Ismaël uitgedreven werd, zo zouden wij het vlees voor geoordeeld houden. Genesis 21 11 En het woord in verband met zijn zoon is uitermate kwaad in de ogen van Abraham. 12 En Elohim zegt tot Abraham: “Het moet niet zo zijn dat het kwaad is in jouw ogen vanwege de knaap en vanwege jouw dienstmeisje. Al wat Sarah tot jou zei, luister naar haar stem, want in Isaäk zal jouw zaad genoemd worden.” … __________________________________ 5 Christus is het Zaad (Gal. 3:16-19). 38
Page 36
Hebreeën 11 18 … tot wie gesproken werd dat: “In Isaäk zal voor jou zaad geroepen worden” … Romeinen 9 7 … en ook niet omdat zij zaad van Abraham zijn, zijn zij allen kinderen, maar: “in Isaäk zal voor jou zaad geroepen worden.” NBG-vertaling: … en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn. Let erop dat, hoewel er selecties worden gemaakt uit de nakomelingen van Abraham en Isaäk, er geen selectie is uit de zonen van Jacob. Ieder van zijn zonen is het hoofd van één van de twaalf stammen van Israël en ieder van deze stammen zal tot in de verste toekomst bestaan. Paulus krijgt zijn illustraties voor selectie uit de tijd voordat er Israëlieten waren. Maar het verbond van de besnijdenis werd met Abraham gemaakt en de kinderen van Israël waren er trots op dat ze Abrahams zaad waren, wat waar is. Zij waren wel Abrahams nageslacht, maar zonder het geloof van Abraham. Door Isaäk zal men van nageslacht van u spreken [NBG51], is een woord dat Gods keuze aangeeft. Ismaël was Abrahams zaad, met net zoveel recht op die eer als de Joden. Wanneer zij zijn eis afwijzen, dan stemmen ze in met het ontkennen van het principe van een overerfbaar recht op alle zegeningen van het Abrahamisch verbond. De belofte werd gedaan aan een goddelijk zaad en beperkt tot een verkozen zoon, Isaäk. Ismaël is een goed voorbeeld van het ongelovig Israël. Zij en hij waren ongetwijfeld het besneden zaad van Abraham en om 39 die reden zijn ze geliefd en gezegend. “Maar ook de zoon der slavin zal Ik tot een volk stellen, omdat hij uw nakomeling is”. Gen.21:13 [NBG51] Ismaël kreeg alles waartoe hij in staat was te ontvangen: een nationale zegen voor Abrahams fysieke zaad. Fysieke afstamming maakte Israël niet méér tot de bezitters van de beloofde geestelijke zegeningen dan dat het deze veilig stelde voor Ismaël. Het maakte hen tot een natie. Genesis 21 13 … “En ook de zoon van het dienstmeisje plaats Ik tot een natie, omdat hij jouw zaad is.” Drie groepen mensen kunnen zichzelf ‘Abrahams zaad’ noemen, want God noemt ze bij die naam: 1. Ismaël werd besneden en vormde een natie, omdat hij een zoon van Abraham was. 2. Dan volgt Isaäk, die niet alleen zaad van Abraham was naar het vlees, maar ook naar de belofte. Zijn geboorte hield een wonder in: hij vertegenwoordigt de Israëlieten die naar Abrahams vlees werden geboren én ook naar de Geest. Onze Heer Zelf was het Zaad (Gal. 3:16-19). 3. Een derde groep, die geen fysieke relatie heeft met Abraham, zijn zijn zonen en zijn zaad omdat zij Abrahams geloof hebben en verenigd zijn met Christus, het Zaad van Abraham (Gal. 3:7,29). De Heer zei tot het ongelovig Israël: “Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt” (Joh. 8:37, SV1977). Maar Hij vertelde hen ook dat als zij de kinderen van Abraham zouden zijn, zij ook de werken van 40
Page 38
Abraham zouden doen. En Hij zei dat hun werken bewezen dat hun vader de duivel6 was. Fysiek Israël is zeker het zaad van Abraham, maar dat is slechts ten dele. Slechts wat het vlees betreft. Het ware, volle zaad van Abraham heeft ook het geloof van Abraham. Genesis 21 14 En Abraham staat vroeg in de ochtend op en hij neemt brood en een veldfles met water en geeft het aan Hagar en plaatst het op haar schouderblad, met de jongen. ... Johannes 6 51 “Ik ben het levende Brood, dat vanuit de hemel neerdaalt. In het geval iemand van dit Brood zal eten, zal hij tot in de aeon leven. Maar het brood dat Ik zal geven ten behoeve van het leven van de wereld is Mijn Vlees.” Johannes 7 37 In de laatste dag nu, de grote van het feest, stond Jezus en roept, zeggend: “In het geval dat iemand dorst zal hebben, laat hem naar Mij toe komen en laat hem drinken. 38 Die in Mij gelooft, vanuit zijn buikholte zullen, zoals het Geschrift zei, rivieren van levend water stromen.” 39 Dit nu zei Hij aangaande de Geest, die degenen die in Hem geloven op het punt stonden in ontvangst te nemen. Want heilige Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus nog niet wordt verheerlijkt. __________________________________ 6 Ons woord ‘duivel’ komt via-via uit het Grieks. Het is opgebouwd uit twee elementen: ‘dia’ is door en ‘bolos’ komt van werpen (denk maar aan ons woord ‘bal’). De diabolos is de dooréénwerper. In het Grieks heeft dat de betekenis van tegenwerker. 41 Genesis 21 14 ... En hij zendt haar weg, en zij gaat. En zij dwaalt af in de wildernis van Ber-Seba. Sarah eist dat de slavin met haar zoon wordt uitgedreven. Maar Abraham stelt Hagar en haar zoon in vrijheid. Met een zeer bezwaard gemoed. Want pas nadat ook God hem hiertoe opdracht had gegeven, bracht Abraham dat ten uitvoer. Dit is belangrijk om te overdenken, want dit heeft voor een diepe wrok gezorgd bij de nakomelingen van Ismaël. Die wrok is in vierduizend jaar niet overgegaan. Dat Sarah haar slavin Hagar wegzond was geheel volgens de zeden en gebruiken. Zij hoefde slechts te zeggen: Je bent mijn zuster niet. (Het woord ‘zuster’ werd overdrachtelijk gebruikt omdat zij in hetzelfde huis bij dezelfde man woonden.) Dat zij Ismaël onterfde was wél tegen de wet (die van de plaatselijke goden). Dat zinnetje in de Bijbel, waar staat dat God tegen Abraham zegt dat hij moet doen wat Sarah van hem wil, is daarom erg belangrijk. Het was van Godswege dat Ismaël werd onterfd en weggestuurd. Ismaël kreeg dus niet het land en ook niet de belofte, met andere woorden: het verbond. Maar God gebruikt alles ten goede, in dit geval Sarahs’ woede en jaloezie, in het belang van Zijn plan. God heeft niets tegen Ismaël. Dat blijkt wel uit de zegen die Hij aan Ismaël geeft. Het ligt ook in zijn naam besloten (God hoort). Vers 20: “En God was met de jongen”. [NBG51] Maar “door Isaäk zal men van uw nageslacht spreken.” Dat was Gods raadsbesluit en daarvan liet Hij Zich niet afbrengen door eigenmachtig optreden van Abraham of Sarah. God had gezegd dat Hij Zijn verbond zou sluiten met Abrahams lijfelijke zoon. Hier 42
Page 40
blijkt opnieuw ondubbelzinnig dat God daarmee Isaäk bedoelde. Het verbond wordt geërfd door Isaäk en niet door Ismaël. Met een bezwaard gemoed stuurt Abram zijn vrouw Hagar met hun zoon Ismaël de woestijn in. Slechts met een brood en een zak water. Abraham deed op bevel van God afstand van zijn zoon Ismaël en beleed hiermee zijn zonde van ongeduld en klein-geloof. Dit is met recht een offer voor hem geweest. Ismaël droeg de gevolgen van zijn vaders zonde met zich mee de woestijn in. Leviticus 16 7 En hij neemt twee van de harige geiten en hij doet ze staan voor het aangezicht van JAHWEH bij de opening van de tent van de afspraak. 8 En Aäron werpt loten over de twee harige geiten, één lot voor JAHWEH en één lot voor de Azazel (betekenis: weggaande bok). 9 En Aäron brengt de harige geit op wie het lot voor JAHWEH viel naderbij en hij maakt hem tot zondeoffer. 10 En de harige geit op wie het lot voor de Azazel valt, doet hij levend staan voor het aangezicht van JAHWEH om over hem een beschutting te maken, de Azazel wegzendend naar de wildernis. 20 En hij beëindigt het maken van een beschutting voor de heilige plaats en de tent van de afspraak en het altaar, en hij doet de levende harige geit naderen. 21 En Aäron steunt zijn twee handen op het hoofd van de levende harige geit en hij belijdt over hem alle verdorvenheden van de zonen van Israël en al hun overtredingen in al hun zonden, en hij doet ze op het hoofd 43 van de harige geit. En hij zendt hem weg door de hand van een gereedstaande man, de wildernis in. 22 En de harige geit draagt al hun verdorvenheden op zich naar een land van ontoegankelijkheid. En hij zendt de harige geit weg in de wildernis. Maar Ismaël droeg meer met zich mee: Gods zegen en belofte. Genesis 17 20 Wat Ismaël betreft, Ik heb u verhoord; zie Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar doen zijn en uitermate talrijk maken; twaalf vorsten zal hij verwekken, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. Abraham had in zijn lange leven zoveel ervaren van Gods trouw en voorzienigheid, dat hij het aandurfde om zijn vrouw met zijn geliefde zoon de woestijn in te sturen, met slechts een weinig eten en drinken. Waar kon Hagar anders heen gaan dan naar Egypte? Een verstoten vrouw ging altijd naar het ouderlijk huis. Wanneer dat huis dan in Egypte is, dan is de keus niet moeilijk. De weg voerde door het Sinaï-schiereiland. Zij raken de weg kwijt in de woestijn van Ber-Seba. Genesis 21 15 En het water in de veldfles komt ten einde en zij legt de jongen onder één van de struiken. 16 En zij gaat en zij zet zich neer op een afstand, zo ver als de boog geschoten wordt. Want zij zei: “Het moet niet zo zijn dat ik de dood van de jongen zie.” En zij zit op een afstand en zij heft haar stem op. En zij huilt. 44
Page 42
Het brood en het water zijn snel opgebruikt en de twee woestijnreizigers raken uitgeput. Ten einde raad legt Hagar haar stervende zoon onder een struik waar hij nog een beetje beschutting tegen de zon heeft. Zelf gaat ze op een boogschot afstand zitten om het einde af te wachten, want zegt ze: Ik kan het sterven van het kind niet aanzien. En zij huilt. Was zij Gods beloften vergeten, dat Ismaël de stamvader van een volk zou worden? Want hoe kon ze anders wanhopen? 17 En Elohim hoort de stem van de knaap. En een boodschapper van Elohim roept tot Hagar vanaf de hemelen en hij zegt tot haar: “Wat is er met jou, Hagar? Het moet niet zo zijn dat jij vreest, want Elohim luistert naar de stem van de jongen waar hij is.” … Weer heeft Hagar een ontmoeting met de boodschapper van JAHWEH. Typisch, Hagar verhief haar stem en weende, maar Elohim hoort de stem van de jongen, van wie niet gezegd wordt dat hij huilde. Maar de jongen heet dan ook Ismaël: Elohim hoort. 18 … “Sta op! Neem de knaap op en houd hem met jouw hand vast, want Ik zal hem plaatsen tot een grote natie.” 19 En Elohim ontsluit haar ogen en zij ziet een put van water. En zij gaat en zij vult de veldfles met water. En zij geeft de knaap te drinken. 20 En Elohim is met de knaap en hij wordt groot, en hij woont in de wildernis. En hij wordt iemand die goed is met de boog. 21 En hij woont in de wildernis van Paran. En zijn moeder neemt voor hem een vrouw uit het land Egypte. 45 De woestijn Paran ligt op het Sinaï-schiereiland. In deze streek heeft Hagar zich aanvankelijk gevestigd. Nog in Paulus’ tijd was Sinaï identiek met Hagar (Gal.4:25). Genesis 25 5 En Abraham geeft al wat van hem is aan Isaäk. 6 En aan de zonen van de bijvrouwen van Abraham, gaf Abraham geschenken. En hij zendt hen weg van Isaäk, zijn zoon, terwijl hij nog leefde, in de richting van het oosten, naar het land van het oosten. 7 En deze zijn de dagen van de jaren van de levensdagen van Abraham die hij leefde - honderd vijf en zeventig jaren. 8 En Abraham overlijdt en hij sterft met grijze haren, in goede ouderdom en verzadigd. En hij wordt verzameld bij zijn volksgenoten. 9 En Isaäk en Ismaël, zijn zonen, begraven hem in de grot van de Makpela, op het veld van Efron, de zoon van Sochar, de Hethiet, dat uitziet op Mamre, Wonderlijk hoe de dood van Abraham de broers (hier beide als zonen van Abraham aangeduid) weer bijeenbrengt. Volgens de Joodse uitleg zou Ismaël zijn wegzending hebben begrepen en zich hebben verzoend met Isaäk. Daarmee is Ismaël naar Joodse overtuiging een tsadik, een rechvaardige. Misschien dat hierin een heenwijzing ligt naar de dood van de Zoon van Abraham (Mat.1:1), Die de basis is voor de toekomstige verzoening tussen deze broedervolken en de volle vervulling van Gods beloften aan hen. Bedenk dat de sluier een opvallend kenmerk van het Islamitische straatbeeld is en het is dan niet moeilijk meer om in de profetie het volgende te lezen: 46
Page 46
Kan dat: “van de genade vervallen”? Wat betekent dat? Moeten we daarbij denken dat iemand die Zijn eigendom is, uit Zijn hand gerukt zou kunnen worden? Uiteraard is dat ónmogelijk, maar daarbij blijft uiteraard de vraag: wat is “van de genade vervallen” dan wél? In deze uitgave wordt op die vraag ingegaan, aan de hand van wat Paulus daarover schrijft in Galaten 5:1-9.

"Van de genade vervallen"


Page 0
Page 6
INLEIDING Als titel is meegegeven: “Van de genade vervallen”. Een titel die niet helemaal terug te herleiden is tot de NBGvertaling, want daar staat het net iets anders weergegeven. Ik zal het later nog nader toelichten. In elk geval is dit wel de uitdrukking die Paulus daar in dat hoofdstuk bezigt. Kan dat: “van de genade vervallen”? Wat betekent dat? Moeten we daarbij denken dat iemand die Zijn eigendom is, uit Zijn hand gerukt zou kunnen worden? De gedachte opperen en de vraag stellen, is haar tevens beantwoorden, lijkt mij. Uiteraard is dat ónmogelijk, maar daarbij blijft uiteraard de vraag: wat is “van de genade vervallen” dan wél? In deze uitgave wordt op die vraag ingegaan, aan de hand van wat Paulus daarover schrijft in Galaten 5:1-9. 7 Tot vrijheid maakt Christus ons vrij Het lijkt mij een goed idee om, voordat we bij Galaten 5:4 aankomen dat ik in de picture ga plaatsen, even bij het begin te beginnen. Het is niet direct een bijbelstudie, maar toch wil ik u graag bij het Woord bepalen, want het gaat níet om hetgeen ik zeg, want wat heeft een mens daaraan? Je kunt een presentatie maken, je kunt het opsmuk geven, maar het enige wat wérkelijk soelaas biedt – het enige wat antwoord geeft, wat leven is, wat kracht is, wat vreugde is en wat vreugde kan geven – dat is de Schrift. De Schrift is lévend. Het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend scherp zwaard. Kortom, wat zouden we anders doen dan dat Woord gewoon te laten spreken? Dat heeft kracht en dat wil ik zo zuiver mogelijk doen. Laten we naar dat eerste vers van hoofdstuk 5 gaan. Galaten 5 1 Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen. Dit staat in een tijdloze vorm: tot vrijheid maakt Christus ons vrij, ongeacht wanneer, het feit wordt gesteld. Hier moet ik even iets bij aangeven, want we zijn in Galaten 5 en dat betekent dat er 4 hoofdstukken aan voorafgegaan zijn. Ik zal even kort de situatie schetsen die hier aan de hand was. Paulus had daar ooit, in de landstreek van Galatië, het Evangelie van Christus (het Evangelie van Gods genade) gepredikt en met succes. Met andere woorden: er waren mensen tot inzicht 9
Page 8
gekomen, harten waren geopend voor die machtige Boodschap en daaraan wordt gerefereerd in deze brief. Daar was een enorme vreugde en vrede, en Gods Geest werkte daar. Zij stonden in dát Evangelie. Maar toen kwamen er predikers, uit Jeruzalem wellicht, maar in ieder geval Judaïsten (zo worden ze ook genoemd in Galaten 2:14). U moet weten: het was in Galatië, in het huidige Turkije. Voor het grootste gedeelte waren dat heidense gelovigen, dat wil zeggen: niet-joods. Nu waren zij gelovig geworden en kwamen daar predikers die hen wilden judaïseren. Judaïseren betekent ‘verjoodsen’; men moest zich als Joden gaan gedragen. Dat is niet nieuw. Sterker nog, het is een heel oud idee, een dwaling waar we in het Nieuwe Testament dikwijls op stuiten. Paulus kwam daar telkens weer mee in aanraking, in allerlei varianten. En, tot op de dag van vandaag, is dat altijd in de christenheid een hot item geweest. Het Evangelie was gepredikt, het Evangelie van vrijheid: Hij is Degene, Die ons roept … Hij is Degene, Die ons rechtvaardigt, puur om niet … Hij is Degene, Die ons vormt … Hij is het, Die ons leven leidt … en daar staan we op, dat is leven uit genade. We danken Hem voor wat Hij geeft, voor wat Hij doet en wat Hij zal doen. Wat is daar van een mens bij …? Niets! Nu waren daar dus, zoals aangegeven, predikers gekomen, en ze wilden hen feitelijk joods laten leven. Het idee was: als je écht rechtvaardig wilt leven, dan zou je je, als man zijnde, laten besnijden. En ze konden zich daarbij beroepen op het gegeven dat 10 Abraham dat toch ook ooit had gedaan? Dat ritueel was toch niet voor niets gegeven? Gelovigen zouden tevens de hoogtijden vieren; de sabbat en de andere hoogtijden die de Heer ooit aan Zijn volk Israël had gegeven. Wellicht (daarvan vinden we niet zozeer een hint in de Galaten-brief, maar het is allemaal van hetzelfde soort overwegingen) dat men dan zegt: ‘Ook aan de kosjer wetgeving die we in Leviticus aantreffen (wat je wel en wat je niet mag eten), zou men zich moeten houden.’ Kortom: zoals Joden leven, in welke variant dan ook. Dan ben je écht rechtvaardig en dat was een leer die daar met nadruk werd gepromoot. Geen last op een mens Paulus reageert in de Galaten-brief buitengewoon ontsteld, verbijsterd. Hij zegt in Galaten 3:1: “Onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, dat jullie hiertoe zijn overgegaan?” En hij zegt ook: “Dat is geen Evangelie.” In Galaten 1:6 laat hij zich meteen buitengewoon scherp uit. Wij zijn geroepen in genade, puur “om niet”, en dat betekent dat er geen last op een mens gelegd zou worden. Dat is wat hier speelde en Paulus geeft vervolgens aan waarom dat zo gevaarlijk is. Waarom de Boodschap van genade en van vrijheid die hij bracht, zo elementair is. Hij heeft dat uitgelegd en aan de hand van Abraham laten zien dat een mens gerechtvaardigd wordt door geloof, niet door werken. Paulus laat eveneens zien dat de wet ooit aan één volk was gegeven. En dat niet meteen bij de schepping, maar pas duizenden 11
Page 10
jaren na de schepping van de mens. Het idee is vaak dat men zegt: ‘Mensen zouden de wet moeten houden, want dat zijn universele leefregels en instructies. Dat is de gebruiksaanwijzing voor hoe mensen behoren te functioneren.’ Maar dat is helemaal niet zo. Als dat zo was dan had God de wet wel aan Adam gegeven, maar dat deed Hij niet. Hij gaf hem pas 2500 jaar later aan Israël, op de berg Sinaï. En dan laat Paulus ook nog zien: tot op een bepaalde tijd. Beamen wat God belooft Een man als Abraham leefde niet onder de wet, maar hij had Gods belofte. De aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob leefden allemaal met Gods belofte en niet anders. Abraham leefde honderden jaren voor de wet, om precies te zijn 430 jaar. Dat is het getal dat ook in de Galaten-brief wordt genoemd, voordat de wet op de berg Horeb aan Mozes gegeven werd en, via Mozes, aan het volk Israël. Van Abraham lees je dat hij gerechtvaardigd werd (Genesis 15:6). Dat zegt Paulus ook in Galaten 3:6. Hij beroept zich hierop en hij legt het uit aan de hand van de Schriften (de toenmalige Schriften, de Tenach). Hij schrijft dan: “Aan Abraham werd ooit de belofte gedaan”. Hij werd op een nacht naar buiten geleid en gewezen op de sterrenhemel. Dan krijgt hij dit woord te horen: zo zal jouw zaad – jouw nageslacht – zijn, als het getal van de sterren des hemels”. Dus we treffen hier een heidense Abraham (destijds was zijn naam nog: Abram) – iemand die uit Ur der Chaldeeën ‘geplukt’ was, om zo te zeggen – in een heidense omgeving. 12 Abram kreeg een belofte, onvoorwaardelijk, dus niet van: als jij nu ‘zus of zo’ … nee. Hij kijkt naar de sterrenhemel en hoort: zó zal jouw nageslacht zijn. Zonder kleine lettertjes, zonder voorwaarden. Dat was de belofte, dat was het Evangelie (zo wordt het in Galaten 3:8 genoemd). Het Evangelie werd aan Abraham verteld. Het Evangelie van “het Zaad van Abraham”. Wat ook erg dubbelzinnig is, want dat gaat uiteindelijk over Christus, dat Evangelie kreeg hij te horen. En wat lees je dan van Abraham? “Abraham geloofde God.” Letterlijk staat er in het Hebreeuws: hij beaamde God. Ons woord ‘amen’ komt uit het Hebreeuws, maar dat betekent gewoon geloven: wat God spreekt is waar, het is vast, het is betrouwbaar. Hij beaamde God en dan staat er: “en God rekende het hem toe tot gerechtigheid”. Met andere woorden: Abraham was voor God een rechtvaardige, gerechtvaardigd dus. Abraham was een rechtvaardige. Waarom? Had hij iets gedaan? Hij had helemaal niets gedaan. Hij had een belofte gekregen. Hij kon niet werken. Als je een opdracht krijgt die zegt: ‘Je moet zus of zo’, dan word je aan het werk gezet. Dat is werken. Dan wordt er een eis gesteld en jij kunt aan die eis voldoen of niet. Dat is natuurlijk altijd het grote punt als er iets van je verwacht wordt, het kan dan ook weer tot frustratie leiden. Maar dat speelde allemaal niet bij Abraham. Abraham kreeg een belofte en hij heeft God betrouwbaar geacht. Hij zei: “U zegt het”. 13
Page 12
Abraham was inmiddels een oude man. Zijn vrouw was onvruchtbaar. Kortom, naar de mens gesproken was het complete onzin, het kón helemaal niet, maar: Als God – mijn Schepper, de Almachtige – zegt: “Zo zal jouw nageslacht zijn”, waarom zou ik dan gaan redeneren dat dit helemaal niet kan? Als GOD het zegt, dan moet dat toch meer dan genoeg zijn. Abrahams geloofslogica heeft het gewoon beaamd: zo ís het. En Abraham was een rechtvaardige. Dat is geloven. Niet iets doen, maar gewoon beamen wat God belooft. Ingepalmd De boodschap van genade is gratis en het is een boodschap die ons vrijstelt. Dan wordt er dus niet meer iets verwacht van: ‘je moet zus of zo leven’, ‘je moet dat gaan doen’ of ‘je mag dat vooral niet doen’. Dat was wat er in Galatië speelde; men wilde de mensen een last opleggen en dan is er géén genade en dus ook géén vrijheid meer. Galaten 5 1 Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen. Houdt dus stand … blijf dan staande daarop. 14 De gelovigen in Galatië stonden ooit op deze Boodschap. Het was de grond onder hun voeten; dat Evangelie wat men beaamd had. Maar waarom had men zich daarvan laten afleiden? Het was zo’n geweldig groot goed! Hetzelfde gaat op voor de gelovigen van nu: de vrijheid waarin we mogen leven, zonder lasten van: ‘dit moet’ en ‘dat mag niet’. Houd dus stand, blijf daarop staan en laat je er niet vanaf brengen! Het is een boodschap die we dikwijls in de brieven van Paulus tegenkomen: houdt dus stand. Weest standvastig, onwankelbaar. Het wordt, onder andere, tegen de Korintiërs gezegd. Tegen hen wordt er trouwens nog iets bij gezegd (1Kor.15:58): “wordt standvastig, onwankelbaar, steeds overvloedig in het werk …”. Niet: het werk voor de Heer, maar – letterlijk – “… het werk van de Heer” (NBG: het werk des Heren). Dat wil zeggen: het is Zíjn werk. Daar heb je hetzelfde weer: standvastig in die Boodschap en laat je niet weder een slavenjuk opleggen, letterlijk: “wordt niet weer met een juk van slavernij ingepalmd”. Ingepalmd, dat is het woord. In feite was dat wat ermee gebeurd was: de Galaten waren betoverd. ‘Ze waren er gewoon ingeluisd’, zeggen wij dan. Ze waren betoverd door een boodschap die haaks stond op wat Paulus enkele jaren tevoren daar in Galatië gepredikt had. Een boodschap van vreugde. Waarom van vreugde? Wel, alles is volbracht. En Hij is Degene Die alles doet, Hij is Degene Die alles geeft. Hoe zou een mens dat terneer kunnen drukken? 15
Page 14
God is óns van dienst Wat drukt een mens terneer? Wanneer er iets van je verwacht wordt waartoe je niet in staat bent, iets waarmee je belast wordt, dan drukt dat terneer. Maar als er naar Boven gewezen wordt, naar een God Die voorziet, Die geeft, Die om niet belooft, zonder enige voorwaarde en zonder prijskaartje, dan maakt dat blij – het geeft vreugde. Dat is wat genade betekent. Het betekent: “vreugde om niet”. Dat wil zeggen: gratis. Laat u niet weder een slavenjuk opleggen … Laat je niet weer met een juk van slavernij inpalmen, word niet weer daarmee ingepalmd. Ik gaf al aan dat de Galaten voor een groot gedeelte (zo worden ze ook aangesproken) mensen waren met een achtergrond vanuit de natiën, niet Joods. In Galaten 4 lees je dat ze ooit afgoden dienden. Die afgodendienst had zo zijn rituelen, zijn wetten en zijn geboden. Dat was wel van een andere orde dan de wet van Mozes, maar weet je wat Paulus zegt? “Nu jullie je laten inpalmen door je onder de wet te stellen, komen jullie weder, of weer, onder een slavenjuk te staan.” Het idee is: dan krijg je weer hetzelfde leven als wat je ooit had. Niet omdat zij vroeger Joods waren – ze waren heidens en dienden afgoden –, maar toen hadden ze ook hun religie. Nu gingen ze weer naar een religie, een ándere religie, maar het is in wezen weer ‘van hetzelfde laken een pak’. Oké, het etiket verandert, maar het is weer een religie, binding. Een last. Dat ‘wat een mens moet doen’, want dat is wat godsdienst is: een mens moet God dienen. Het Evangelie is niet dat een méns God dient. Het Evangelie is de Boodschap dat God de mens dient. 16 God is ons van dienst en verwacht niets. Dát is het Evangelie. Als u dus in die zin over ‘godsdienst’ wilt spreken, dan is dat prima, maar dan wel inderdaad: Hij dient ons. God is óns van dienst. Hij gééft. Los van Christus Galaten 5 1 … en laat u niet weder een slavenjuk opleggen. 2 Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen. Paulus heeft helemaal niets tegen de besnijdenis. Sterker nog, elders lees je dat hij zegt (Rom.3:1-2): “Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis?” En dan zegt hij: “Velerlei in elk opzicht.” Maar het gaat hier om Galaten, heidense mensen, die zich lieten belasten en die dachten dat je ‘rechtvaardiger’ werd doordat je je liet besnijden. Paulus zegt: “Als je dat denkt, zal Christus je geen nut doen. Hij zal je geen enkel voordeel opleveren. Dan ben je zelfs voor niets een gelovige geworden” – in de praktijk dan. Dat de Heer mensen vasthoudt, staat buiten kijf, laat dat duidelijk zijn. Maar in de praktijk heb je er helemaal niets aan als je denkt dat je rechtvaardiger kunt worden door je eigen toedoen. Galaten 5 3 Nogmaals betuig ik aan een ieder, die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de gehele wet na te komen. 17
Page 16
Met andere woorden: je kunt geen deel uit de wet pakken alsof het een snoepjestrommel is. Want dat betekent dat je óók al die andere dingen, die de wet voorschrijft, moet gaan doen. Kennelijk was men daar in Galatië nogal selectief in, althans, dat is wat in deze hoofdstukken doorklinkt. Dat zie je trouwens altijd. Als mensen onder de wet leven, dan pakken ze niet de hele wet. Nee, dan pakken ze bepaalde onderdelen: zoals bijvoorbeeld het houden van de sabbat of de kosjer wetgeving. In Galatië was de besnijdenis populair, er was een voorkeur voor bepaalde dingen. Maar dat gaat niet: degenen die zich laten besnijden, zijn verplicht de gehele wet na te komen. Galaten 5 2 … indien gij u laat besnijden, zal Christus u geen nut doen. Letterlijk staat er: “jullie werden los van Christus”, zo spreekt Paulus ze al aan. Hoe werden de Galaten ‘los van Christus’? Waren ze zo zondig gaan leven? We lezen in Galaten 5: 4 Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. 18 Van de genade vervallen jullie Galaten 5 4 Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. En nu komen we bij het punt: “buiten de genade staat gij”, of meer letterlijk: “van de genade vervallen jullie”. Dat kan dus. Dat is wat er bij de Galaten speelde. We lazen eerder in Galaten 5:1: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen”. Houdt dus stand … sta in de genade! De Galaten stonden niet meer in de genade. Ze kenden de Boodschap, maar ze waren er niet in staande gebleven. Nu waren ze van de genade waar ze op stonden, vervallen. Wat is “van de genade vervallen”? Is dat het overtreden van de wet? Nee, het antwoord staat erbij: “als gij door de wet gerechtigheid verwacht”. Het was dus niet dat zij de wet overtraden, maar ze dachten: als ik nu probeer voor God te leven op ‘die en die manier’ … (let op dat woord ‘probeer’). Als je dat denkt, dan ben je van de genade vervallen. Ik zal een paar voorbeelden geven uit de bijbelse geschiedenis. Van Israël lezen we dat ze uitgetrokken zijn uit Egypte. Het kwam al eerder aan de orde dat de wet ooit werd gegeven op de berg Sinaï. Kort tevoren waren ze, onder leiding van Mozes, op een wonderbaarlijke wijze uit Egypte verlost. God had hen geleid door de Schelfzee. Hij had hen op het droge gebracht aan de andere kant van de zee. 19
Page 18
Je leest in de hele reis die Israël onderneemt, vanaf de verlossing uit Egypte tot aan de berg Sinaï, niet één keer dat er mensen omkwamen. Dat gebeurde pas daarna. Al die tijd gaf God puur om niet. • Het volk was verlost uit Egypte onder leiding van Mozes. • Vervolgens komen ze aan de andere kant van de zee en dan is het al gauw klagen (Statenvertaling: murmureren) omdat er geen brood is. Wat doet God? Hij geeft brood uit de hemel. • Dan is het even later en krijgt het volk dorst. Wat doet God? Hij geeft ze water. • Daarna komen ze bij een oase. Dan gaan ze weer klagen, vanwege het bittere water, wat niet te drinken is. Wat doet God? Hij geneest dat water. Iedere keer weer opnieuw lees je dat God gewoon puur om niet geeft. Waren het zulke goede mensen? Nee, niets menselijks was hen vreemd. Wat ze voortdurend deden, was klagen en toch zegende God hen. Men leefde gewoon uit dat wat God gaf, niet op basis van prestaties. Dan komen ze op een gegeven ogenblik bij de voet van de berg Sinaï en wat staat er dan? Dat Israël zegt (en het wordt heel vaak opgevat als een prachtige intentieverklaring van het volk Israël): “Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!” [SV1977] Geweldige mensen, dat ze dat zeggen. Wat een gelovige mensen! Maar weet u wat het was …? Hoogmoed. Men deed die uitspraak al voordat God Zijn Woord had gesproken, men wist dus helemaal 20 niet eens waar men ‘amen’ op zei. En weet u wat er toen gebeurde? Toen verviel men van de genade. Want wat je dan doet, is niet meer leven uit dat wat Hij om niet geeft, omdat Hij trouw is. Maar dan zeg je: ‘Ik ga het zelf doen.’ Je belóóft het zelfs. Ze zeiden niet eens: ‘We gaan het proberen.’ Nee: ‘We zullen dat doen.’ Zo begon de ellende, want toen verviel men van de genade. Daarna hebben ze nog een gouden kalf gemaakt, op dezelfde plaats waar men nog geroepen had: “Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!” Maar al maakten ze zich schuldig aan afgoderij, dit was geen ‘vervallen van de genade’. Het maken van dat gouden kalf was alleen maar een resultaat, een vrucht daarvan. Ik zal nog een voorbeeld geven. Petrus, die zijn Heer driemaal verloochende en zei: “Ik ken hem niet” en die zelfs gevloekt en getierd heeft. Was dat een ‘vervallen van de genade’ omdat hij zo de mist inging? Nee, helemaal niet. Door de zonde verval je niet van de genade. Paulus zegt in Romeinen 5 (vs. 20b): “… waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden.” Weet je wanneer Petrus verviel van de genade? Toen hij zei (in het bijzijn van zijn collega-discipelen, Mat.26:33): “Al zouden allen aanstoot aan U nemen …” – je ziet hem de anderen zo aanwijzen – “… ik nooit!” Op dat moment verwachtte hij het van zichzelf en dacht hij het te gaan maken. En hij dacht dat hij beter was dan anderen. Toen verviel hij van de genade. 21
Page 20
‘Verdienen’ staat haaks op genade Op het moment dat een mens zegt: ‘Ik ga proberen voor God te leven’, vervalt hij van de genade. Ik weet niet of u zich realiseert wat ik nu aangeef. Op het moment dat je zegt: ‘Heer, ik ga vandaag voor U leven’, ben je vervallen van de genade, want je verwacht het van jezelf. Leven op basis van werken wil zeggen: dat jij dingen gaat doen die God ‘van jou zou verwachten’. Leven uit genade wil zeggen: God geeft en je dankt Hem voor wat Híj doet. Galaten 5:1: Houdt dus stand … Sta vast in de genade, weet je wat dat betekent? Je staat ’s morgens op en je staat in de genade: Heer, dit is Uw dag, U bent degene die mij zegent, puur om niet. En U bent degene die mijn leven leidt. U wijst me de weg, U geeft me de kracht, U geeft me alles wat ik nodig heb. Dat is leven uit genade. Je dankt Hém voor wat Hij geeft en ook zal geven. Niets van jezelf verwachten, want juist dat is frustratie; je zult altijd onderuitgaan. Bekend is het 1 januari-fenomeen, dat mensen zich allerlei dingen voornemen: dat ga ik doen. Aan inzet ontbreekt het dikwijls niet. IJver hebben ze wel, maar het is precies wat in het boek Spreuken al staat: zonder verstand deugt zelfs ijver niet. Van Israël lees je in Romeinen 10:2-3 (Paulus sprak als Jood, dus hij kon het weten): “ik getuig van hen” – hij heeft het over zijn joodse volksgenoten, de orthodoxie – “dat 22 zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand”. En hij vervolgt: “want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen”. Dus: zonder verstand, zonder een idee van wie ze zelf zijn. Hoe denkt u dat u een gezegend leven heeft? Is dat omdat u zo goed leeft en dat u het verdient? Er staat in Spreuken 10:22: “De zegen des HEREN, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe.” Hoe vaak hebben we niet het idee: we hebben het goed, maar we werken er hard voor. Met andere woorden: we hebben het ook wel verdiend. Het hele idee van ‘verdienen’ staat haaks op genade. Genade wil zeggen: je krijgt het puur om niet en blijf daar nou in staan. Alles hangt af van Hem Je krijgt het puur om niet en blijf daar nou in staan … Sommige mensen denken: maar zo makkelijk kan het toch niet wezen? Ze vinden het een gevaarlijke boodschap. Want als het allemaal maar zo makkelijk gaat, dan zouden mensen daar misbruik van kunnen maken. Toch is dat nu juist wat Paulus aangeeft: het is zó makkelijk. Wij máken het moeilijk. Je kunt wel zeggen: ‘We zouden God alle eer geven.’ Maar hoe kun je Hem alle eer geven als je zelf het werk doet? Als Hij alle eer krijgt, laat Hem dan ook al het werk doen. Hij gééft, dat is de waarheid en blijf daarin staan. Dat is juist wat zegen is: dat je Hem dankt in alles. Laten we wél wezen, dit is zo essentieel in je leven; dat je stáát in de genade en daarin blijft staan. Daarin is vreugde. 23
Page 22
We lezen verder: Galaten 5 5 Wij immers verwachten door de Geest uit het geloof de gerechtigheid, waarop wij hopen. ‘Hopen’ klinkt weer zo onzeker. ‘Ik hoop dat het morgen mooi weer is, maar ik weet het niet.’ Nee, verwáchten is het, door de Geest uit het geloof. 6 Want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn, maar geloof, door liefde werkende. In Christus Jezus maakt besneden of onbesneden zijn geen enkel verschil. Ook niet of je nu de sabbat houdt of niet, of kosjer eet of niet. Al dat soort dingen, het vieren van speciale dagen … in wezen is het hele christendom, als religie, gebaseerd op het idee van ‘verdienen’. Het heil kun je verdienen. Ook van geloof kun je weer een verdienste maken en zeggen: ‘Ik geloof.’ Dat leeft vooral heel sterk in de evangelische tak van het christendom. Dan heeft men er een verdienste van gemaakt en zegt men: ‘Ik heb voor Jezus gekozen.’ Ook daar zijn weer allerlei varianten van binnen de christenheid, afhankelijk van uit welke groep je afkomstig bent. Weet je dat je dan weer van de genade vervallen bent? Jij hebt helemaal niet voor Jezus gekozen. Mocht je dat menen, dan is het nog maar de vraag of je Hem überhaupt kent. God is Degene Die ogen opent. Hij is Degene Die harten verlicht. Niemand kan zeggen: “Jezus is Heer”, dan door Zijn geest. 24 Het is puur genade als je Hem mag kennen. Waarom ik wel en een ander niet? Mijn buurman heeft er totaal geen oren naar, die wil het niet weten. Ben ik nu beter, omdat ik ‘voor Jezus heb gekozen’? Als je dat denkt dan heb je de genade nooit gekend, of je bent er van vervallen. Gods zegen is onvoorwaardelijk, daar hangt geen prijskaartje aan. Dat is de Boodschap van genade. Sta daarin. En als je het mag kennen, als je het mag leven, dank Hem daarvoor. … maar geloof, door liefde werkende. Geloof spreekt van het vertrouwen dat God vervult wat Hij onvoorwaardelijk belooft. De agapé-liefde hier spreekt daar eveneens van. Liefde is immers de vrucht van de Geest (5:22). God heeft onvoorwaardelijk lief en die liefde werkt Hij ook uit in degenen die Hem vertrouwen. Wie hindert jullie? Galaten 5 7 Gij liept goed. Wie is u in de weg gekomen, dat gij aan de waarheid niet meer gehoorzaamt? Gij liept goed … Dat vind ik altijd een leuke formulering, want zo zeggen we dat niet meer. Er staat trouwens letterlijk: “jullie renden goed”. Jullie maakten goede, snelle voortgang. Waarom die verleden tijd? Waarom maakten ze zo’n snelle progressie? Waarom leefden ze in genade en vreugde en ging er zoveel van hen uit? Waarom nu niet meer? 25
Page 24
Dat zijn goede vragen. “Wie is u in de weg gekomen?” Wie hindert jullie daar nu in? Die vraag is niet zo moeilijk. Dat is omdat ze hun oren hadden laten hangen naar een boodschap die niet gebaseerd is op waarheid. Zo lees je het ook vanuit de NBG-vertaling: “… dat gij aan de waarheid niet meer gehoorzaamt?” Letterlijk staat er: “dat gij aangaande de waarheid niet (meer) overtuigd zijt?”. Met andere woorden: zij gaven geen gehoor meer aan de waarheid. Als de waarheid inderdaad genade en geen verdienste, waarom geloven jullie dat dan nu niet meer? Jullie maakten voortgang daarin, jullie renden de renbaan van het geloof. Wat is er veranderd? Waarom worden jullie daarin gehinderd dat jullie nu niet meer aan die waarheid van genade gehoor geven? Nu werden de Galaten geblokkeerd en weet je wat het resultaat daarvan was? Je leest dat in hetzelfde Galaten 5. Dan krijg je de werken van het vlees. Men ging het weer verwachten van werken, maar weet u: een mens wordt niet ‘beter’ door werken. Ik zal het u nog sterker vertellen: een mens wordt er alleen maar slechter van. Paulus zegt in 1 Korinthe 15 dat de wet “de kracht der zonde” is. Waarom, denkt u? Een bijbels voorbeeld. Waarom denkt u dat Eva verleid werd door de slang? Waar begon die slang over? Zei de slang tegen Eva: ‘Je moet je man vermoorden?’ Waarom begon de slang over een vrucht te spreken? Wat was daar mis mee? De hele hof hing toch vol met vruchten? De lekkerste en de mooiste vruchten waren er allemaal voor het uitkiezen. De slang begon te praten over een vrucht die verboden was en dat was juist het aantrekkelijke. Dat is altijd zo. Op het moment dat de 26 wet gepredikt wordt, wordt zonde aantrekkelijk, weet u dat? Dat is echt waar. Als je kleine kinderen hebt, weet je dat het zo werkt. Laat ik u dit vertellen: volwassen mensen zijn gewoon grote kinderen. Het is niet anders. Op het moment dat je, van de genade vervallen, weer onder de wet leeft, wordt zonde aantrekkelijk. Dat is wat we bij de Galaten lezen, men was religieus geworden. Je zou kunnen zeggen: ‘Die gemeenschap was godsdienstig, dus het waren betere mensen.’ Wat er in werkelijkheid gebeurde (dat lees je eveneens in Galaten 5:15): “Indien gij echter elkander bijt en vereet, ziet dan toe, dat gij niet door elkander verslonden wordt.” Een ander woord dat daarmee te maken heeft, is ‘verteren’. Men vrat elkaar op, in figuurlijke zin. Er was geen liefde, maar allemaal werken van het vlees. Weet u wat daartegenover staat? De vrucht van de Geest. Dat is niet het resultaat van het activeren van het vlees: die moet je doe en dat mag je niet doen. Nee, de vrucht van de Geest groeit waar je gelooft in dat wat Hij geeft. Wat Hij geeft, is Zijn Geest, Zijn Woord, een Woord van leven … en daaruit mag je leven. Weet u wat de vrucht daarvan is? Paulus zegt: “De vrucht van die Geest is liefde.” Dat is (Gal.5:22, Statenvertaling): blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof (NBG: trouw), zachtmoedigheid, matigheid … een gewéldige lijst. Zijn dat prestaties? Als het al prestaties zijn, dan zijn het Zíjn prestaties. Het is de vrucht van de Geest. Hoe werkt dat? Door geloof. Wat is geloof? Dat is amen zeggen op wat Híj doet. Dat is de waarheid. 27
Page 26
Een weinig zuurdeeg Paulus geeft dan nog aan: Galaten 5 8 Die overreding kwam niet van Hem, die u roept. Letterlijk staat daar: “die overtuiging kwam niet van Hem”. De Galaten waren het spoor bijster geraakt. Zij waren een ander spoor gegaan, het spoor van wet, van werken. Paulus zegt dat die overtuiging, niet kwam van Hem, Die hen geroepen had. Want Die hen geroepen had, was Degene Die roept in genade. Dit stond al in Galaten 1, waar Paulus zegt: 6 Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door (letterlijk: in) de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie. Dan tenslotte een wat ‘zure opmerking’, maar u weet waar het in dit verband om gaat: Galaten 5 9 Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur. Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur … Dat is een opmerking die je nogal eens een keer in het Nieuwe Testament aantreft. Paulus haalt dat diverse keren aan in zijn brieven. Het is een bekend beeld. 28 Zelfs het kleinste beetje zuurdeeg maakt het hele deeg zuur. Hier bij de Galaten is dat ook zo. Als je ook maar één element van werken, van wet, van voorwaarden aan de genade toevoegt, heb je geen genade meer. Dan wordt het geheel verzuurd. Want genade betekent: het is gratis, het is om niet. Op het moment dat je daar een prijskaartje aan hangt van: ‘slechts voor …’. Het maakt niet uit welke prijs je erop zet, of je nu strenge of milde eisen aan stelt, dan heb je weer een voorwaarde. ‘Het Evangelie is geweldig, je hoeft maar één dingetje doen: je hand opsteken. Of: je geeft je hart aan Hem. Weinig zuurdeeg maakt het hele deeg zuur. Het is namelijk genade en genade betekent gratis. Het is om niet. Hij geeft het. ‘Een beetje gratis’ bestaat niet; het is gratis of het is niet gratis. Het is een kwestie van leven of dood, waarheid of leugen. En daarom: sta op de genade! Ik hoop dat ik in ieder geval die boodschap duidelijk heb kunnen aanreiken. Het is niet alleen enorm belangrijk, maar het is ook zo héérlijk om werkelijk te leven uit de genade. Daarop te mogen staan en de vreugde daarvan te ondervinden die Hij geeft. Dat is ongelimiteerd en er hangen geen voorwaarden aan. Prijs Zijn naam! 29
Page 28
Bijlage 1 – Gal.5:4, vervallen uit de genade Het onderwijs van de Judaïseerders was zó fataal dat Christus in de praktijk voor hen onmogelijk nog iets kon betekenen. De leer om rechtvaardig te worden in de sfeer van wetswerken, sluit namelijk uit om te accepteren dat een mens in Christus rechtvaardig is. Alles wat verder dan nog over Christus gezegd wordt, hoe positief ook, is per definitie nietszeggend geworden en effectief krachteloos gemaakt. Te zeggen dat “Christus buiten werking werd gesteld” (letterlijke vertaling), is niet anders dan te zeggen dat men is “vervallen uit de genade”. We moeten deze uitdrukking goed begrijpen. “Vervallen uit de genade” vindt niet plaats door de wet te breken, maar juist door het van de wet te verwachten. Niet door goddeloos te leven vervalt men uit de genade, maar door de wet na te volgen met het idee daardoor rechtvaardig te wórden. En ja, dat is letterlijk een val: een neergang vanuit een hoge(re) positie. Op de basis van genade staan we wanneer we alles van God en van Zijn belofte verwachten. Want Hij geeft “om niet”. Hoe groot is de val als men die grond verlaat en het van eigen prestaties verwacht. We zagen dat de frase “vervallen uit de genade” niet verwijst naar goddeloosheid, maar naar vrome pogingen om een rechtvaardige te worden. Zo iemand verwacht het niet langer van de genade van God, maar van eigen prestaties. Nu zou men bezorgd kunnen opperen dat, als de Galaten ooit waren gerechtvaardigd uit Gods genade, het dan toch kennelijk mogelijk is daarna uit deze genade te vallen. Suggereert dit dan niet dat, als men eenmaal gerechtvaardigd is, men deze positie 30 toch weer kan verspelen? Het antwoord op deze laatste vraag is een resoluut: nee. Paulus maakt in Romeinen 8:30 heel duidelijk dat degenen, die God heeft voorbestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, ook door Hem worden geroepen en vervolgens ook door Hem worden gerechtvaardigd en daarna ook door Hem worden verheerlijkt. Deze ketting bestaat uit louter gouden schakels: er is niets van de mens bij – het is alles Gods werk en daarom ook onomkeerbaar. Wie gerechtvaardigd is uit genade, maar daarna alsnog meent een rechtvaardige te moeten worden door werken, is uiteraard nog steeds een rechtvaardige. Maar zo iemand heeft wel de grond waarop hij is gerechtvaardigd verlaten. 31
Page 30
Bijlage 2 – Nog eens: Wat is ‘judaïseren’? Na een lezing die ik gaf over ‘judaïseren’ (naar aanleiding van Galaten 2:14), vernam ik via Facebook een reactie van iemand op wie de predikatie ‘diep kwetsend’ was overgekomen. Laat me de punten van zijn kritiek eens nader bezien. “De wet van Mozes houden is NIET judaïseren. Dat is wat niet wordt begrepen. Paulus hield zelf die wet, vierde de feesten. Hij wil nota bene op tijd terug zijn in Jeruzalem om Shavuot te vieren.” Ik zou hebben beweerd dat het onderhouden van de wet van Mozes hetzelfde zou zijn als judaïseren. Dat is pertinent niet waar. Judaïseren betekent ‘verjoodsen’, dat wil zeggen: van niet-Joden Joden proberen te maken. Dat is dus iets heel anders dan als Jood joods te leven. Inderdaad, Paulus zelf was een Jood en wandelde naar de gebruiken van Mozes. Mijn opponent vervolgt: “André begrijpt niet waar het in Galaten over gaat. Hij zit er enorm naast. De wet is nooit bedoeld om rechtvaardig door te worden, ook niet bij de Joden.” Wat ik betoogde was dat in Galatië de gelovigen werd voorgehouden dat wie rechtvaardig wil leven, is aangewezen op de wet van Mozes. Daarover was Paulus verbijsterd omdat hij de Galaten juist had geleerd dat de mens rechtvaardig ís enkel door geloof. Zoals ooit Abraham, honderden jaren voordat de wet op Sinaï werd gegeven (Gal.3:8). De Judaïseerders die na Paulus’ vertrek waren binnengedrongen leerden daarentegen dat je geen rechtvaardige kunt zijn zonder de wet van Mozes te onderhouden 32 (Gal.2:21; 3:11,12;5:4). Het is deze bewering waartegen Paulus van leer trekt in de Galaten-brief. “Judaïseren is juist alles promoten wat BUITEN de wet valt in het Jodendom.” Mijn Facebook-opponent meent dat Paulus in de Galaten-brief zich niet zou verzetten tegen het promoten van de wet van Mozes, maar tegen overleveringen zoals we die in de talmoed aantreffen. Paulus zou ageren tegen zelfbedachte regels, waarover bijvoorbeeld ook Jezus dikwijls in de clinch lag met de godsdienstige leiders. Maar het geschil tussen Jezus en de schriftgeleerden was van een totaal andere orde. Nergens in de Galaten-brief is Paulus’ kritiek, dat de valse predikers regels introduceren die buiten de wet van Mozes om gaan. Hij bestrijdt geen talmoedische toevoegingen. Nergens in deze brief is dat zijn punt. Integendeel, Paulus’ onderwijs is er juist op gericht dat de wet van Mozes geen universele norm is, maar pas eeuwen na de belofte aan Abraham werd gegeven op de berg Sinaï (3:17). Hij schrijft aan de Galaten: Galaten 4 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had … Paulus verwijt de Galaten dat ze onder de wet willen staan maar niet naar de wet luisteren, om vervolgens te verwijzen naar de Torah (Genesis). Paulus maakt hier overduidelijk dat het om de wet van Mozes gaat en niet om de talmoed of iets dergelijks. 33
Page 32
Paulus verwijt in Galaten 2:14 dat Petrus de gelovigen uit de natiën judaïseert. Eerst at Petrus namelijk samen met de natiën maar toen lieden “uit de kring van Jakobus” kwamen, trok Petrus zich terug “uit vrees voor hen die uit de besnijdenis waren” (2:12). Moeten we hieruit opmaken dat Jezus’ leerlingen in Jeruzalem talmoedische overleveringen hooghielden? Is dat reëel na al het onderwijs dat ze van Jezus hadden genoten? Trouwens, als dát Paulus’ kritiek zou zijn geweest, dan had Paulus gewoon de wet kunnen voorhouden aan Petrus. Dan had hij kunnen volstaan met aan te tonen dat wat Petrus deed, een gebod van mensen is en geen grond vindt in de Torah. Het loutere feit dat Paulus dit niet doet, impliceert dat zijn kritiek een heel andere is. “De sabbat vieren heeft hoegenaamd niets te maken met judaïseren. (Sterker nog: de eerste eeuwen hielden ALLE christenen de sabbat.)” Hier opnieuw het eerder gesignaleerde misverstand dat een joodse leefwijze hetzelfde zou zijn als judaïseren. Maar niet wie de sabbat viert, judaïseert, maar wie de gelovigen uit de natiën de sabbatsviering wil opdringen, die judaïseert. Dat opdringen deed men in Galatië, door te beweren dat alleen door de wet van Mozes te onderhouden, men rechtvaardig wandelt. Overigens is in de kerkgeschiedenis een nog veel kwalijker vorm van judaïseren geïntroduceerd, namelijk door de gebruiken van de wet van Mozes eigenmachtig te veranderen en deze vervolgens op te leggen aan de natiën. Denk aan de leer dat de sabbat zou zijn vervangen door de zondag. Of dat in plaats van de besnijdenis de doop zou zijn gekomen. Enzovoort. Het zijn allemaal vormen van judaïseren. 34 “De bewering: ‘je kunt niet behouden worden als je niet besneden bent’, DAT is judaïseren.” Inderdaad, de bewering dat je niet behouden kunt worden zonder besneden te zijn, was de aanleiding tot de apostelvergadering in Handelingen 15 (:1). Maar die kwestie was reeds vóór het schrijven van de Galaten-brief unaniem beslist en ook doorgegeven in Galatië (Hand.16:4). Paulus refereert in de Galaten-brief uitgebreid aan deze vergadering (2:1-10), maar niet aan de beslissing die daar was genomen. Waarom niet? Omdat in Galatië niet geleerd werd dat je niet behouden kunt worden zonder besneden te zijn. Het woord ‘behoudenis’ of ‘redding’ komt in deze hele brief niet eens één keer voor! Heel de Galaten-brief is een bestrijding van de leer dat een mens door werken der wet rechtvaardig wordt. Men leerde in Galatië: je wordt behouden door geloof maar vervolgens wandel je slechts rechtvaardig door de wet (3:3). Het is tegen deze leer dat Paulus zich zo uiterst krachtig verzet. Paulus noemt de Galaten die hierin meegingen “dwaas” (3:1) en de predikers en hun boodschap vervloekt hij met een anathema (1:8,9). Wellicht dat zij zich door Paulus’ uitlatingen diep gekwetst hebben gevoeld. Maar “de waarheid van het Evangelie” (2:5,14) verdraagt geen compromissen. Het is genade of geen genade. Een beetje gratis bestaat niet. 35
Ieder mens is voor God in alle opzichten een open boek. Uiteindelijk zal in de gehele kosmos realiteit worden dat álle knie zich voor Hem zal buigen en álle tong van ganser harte zal belijden: Heer is Jezus Christus, tot verheerlijking van God, de Vader! Na lezing van deze psalm zal niemand dit meer kunnen betwijfelen.

Psalm 139


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Onderwerp blz Psalm 139 tekst ......................................................... 6-7 Vertaling, toelichting ................................................ 8 Structuur ................................................................... 8 Wel of niet voor ons? ................................................ 9-10 God kent .................................................................... 10 God is overal ............................................................. 10 Gods gedachten ......................................................... 11 Samen met God ......................................................... 11 Overgave aan God ..................................................... 11-12 Gods plan ................................................................... 12 God kent mijn pad ..................................................... 13-18 God is overal ............................................................. 18-20 Duisternis .................................................................. 20-21 God kent mijn ziel ..................................................... 21-24 Samen met God ......................................................... 24-27 Duisternis .................................................................. 27-31 God kent mijn hart .................................................... 32-34 5 PSALM 139 Een onthullende Psalm over de relatie tussen God en Zijn schepsel, de mens 1 Van David, een psalm. Jahweh, U hebt mij onderzocht en U kent mij; 2 U, U kent mijn zitten en mijn opstaan; U onderscheidt mijn gedachte van ver. 3 Mijn pad en mijn route hebt U uitgemeten en voor al mijn wegen hebt U voorzieningen getroffen; 4 want geen uiting ligt op mijn tong - zie, Jahweh, U kent ze geheel. 5 Van achter en van voren hebt U mij stevig omvat en U legt Uw handpalm op mij. 6 Wonderbaarlijk is die kennis voor mij; mij te boven gaande; ik kan er niet bij! 7 Waarheen zou ik gaan, weg van Uw geest, en waarheen zou ik weg van Uw aangezicht vluchten? 8 Indien ik naar de hemelen zou opklimmen - daar bent U, en zou ik mijn bed spreiden in het onwaarneembare - U bent daar. 9 Zou ik de vleugels van het morgenrood uitslaan, zou ik mijn tent opslaan aan het achterste van de zee - 10 ook daar zou Uw hand mij geleiden en zou Uw rechterhand mij vasthouden. 11 Zou ik zeggen: “Zeker, duisternis omgeeft mij en nacht omgordt mij” - 12 ook de duisternis maakt het niet duister voor U en de nacht is licht als de dag: duisternis is als licht voor U. 6
Page 6
13 Want U, U verschafte mij mijn nieren, U beschutte mij in de buik van mijn moeder. 14 Ik zal U prijzen, omdat U ontzagwekkend uitzonderlijk bent; wonderbaarlijk zijn Uw daden en mijn ziel hebt U grondig gekend. 15 Mijn gebeente was voor U niet verholen; toen ik in het verborgene gemaakt werd, werd ik kleurig geweven als in het onderste van de aarde. 16 Uw ogen zagen mijn embryo; en op Uw boekrol waren zij alle geschreven: al die dagen waren gevormd, toen nog niet één daarvan er was. 17 Hoe kostbaar zijn Uw gedachten voor mij, El, hoe geweldig is hun som: 18 zou ik ze tellen, zijn zij talrijker dan zandkorrels. Ik ontwaak en nog ben ik samen met U. 19 Dat U toch de slechte doodt, Eloah, en mannen van bloed zouden zich van mij afwenden. 20 Zij, die Uw Naam zeggen met een boos plan, zij gebruiken loze woorden tegen U. 21 Die U haten, haat ik die niet, Jahweh, en die tegen U opstaan, heb ik geen afkeer van hen? 22 Met volkomen haat haat ik hen, tot vijanden zijn zij voor mij geworden. 23 Onderzoek mij, El, en ken mijn hart; test mij en ken mijn zorgelijke gedachten! 24 En zie of er een weg van droefheid is in mij en voer mij op de weg van de eon. Tot het einde. 7 VERTALING De psalm is volgens de concordante methode uit het Hebreeuws vertaald. • Gecursiveerde woorden, hoofdletters, leestekens en versindeling komen niet in de Hebreeuwse grondtekst voor. • Met Jahweh zijn de vier letters van Gods Naam, הוהי, weergegeven. In de Griekse Schrift is deze Naam met kurios (Heer) vertaald. • Met El, Eloah en Elohim Zijn titels לא, הולא en םיהולא, die resp. “Plaatser”, “Plaatsend” en “Plaatsenden” betekenen. In de Griekse Schrift zijn deze met theos (God) vertaald. STRUCTUUR God kent mijn pad1-6 God is overal 7-10 duisternis 11-12 God kent mijn ziel13-16 samen met God 17-18 duisternis 19-22 God kent mijn hart23-24 8
Page 8
WEL OF NIET VOOR ONS? Paulus, Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet Farizeeër (Filippenzen 3:5), geroepen apostel van Christus Jezus tot verkondiging van het evangelie van God (Romeinen 1:1), schreef in 2 Timotheüs 3:16-17: “Heel de Schrift is Godgeademd en nuttig tot onderwijzing, tot aantoning, tot terechtwijzing, tot opvoeding in gerechtigheid, opdat de mens van God toebereid is, tot ieder goed werk toegerust”. Niemand kan het beter weten dan deze bijzondere apostel. In die tweede brief aan Timotheüs (1:13) schreef hij echter ook: “Houd een patroon van gezonde woorden aan!”. In dezelfde brief (2:15) drukte hij Timotheüs op het hart een werker te zijn “die het woord van de waarheid recht snijdt”. Dat betekent dat wij bij het lezen van de Schrift, met de kennis die Paulus ons in zijn brieven heeft bijgebracht, bedacht moeten zijn op wat God voor alle mensen bedoeld heeft of alleen voor wetsgetrouwe Joden of alleen voor hen die in Christus zijn. Voor de laatste categorie gelovigen geldt niet de wet die God aan Zijn volk heeft opgelegd, zoals onder meer de plicht zich aan de spijswetten of de sabbat te houden. In Paulus’ brief aan de Galaten staat glashelder uitgelegd waarom verwarring of, erger, vermenging van de boodschap voor deze twee doelgroepen door God verfoeid wordt. De meeste Psalmen zien op Gods wet. Zij zijn bijvoorbeeld profetisch over de eon, waarin de Messias als de Koning der koningen op aarde heersen zal. Als wij die lezen, is het omdat zij zoveel van God onthullen. Zij bevatten echter ook waarheden die niet alleen voor Israël, Zijn oogappel, van belang zijn te weten, maar ook voor de gehele wereld. Zij bemoedigen ons in geloof, in onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem, vooral ook bij onze worstelingen in tijden van 9 ellende, ziekte en verdrukking. Daarvan is Psalm 139 er één van. Het is een onovertroffen getuigenis van de liefde zoals alleen God die voor ieder mens koestert. De meeste woorden die David hier biddend uitspreekt, kunnen ook wij, leden van het lichaam van Christus, van harte beamen en naspreken, God, de Vader, in alles dankend! GOD KENT In Psalm 139 komen wij opvallend veel het Hebreeuwse woord voor “kennen” tegen (verzen 1, 2, 4, 6, 14 en 23; Strongnr. 03045).1 Het bepaalt de structuur van de psalm. God kent ieder mens door en door: - - - het pad dat hij door zijn gedachten, woorden en daden gaat (verzen 1-6); zijn ziel, zelfs nog vóór het moment waarop hij op de wereld kwam (verzen 13-16); zijn hart, waarvoor de bede klinkt: “Onderzoek mij, AL, en ken mijn hart” (verzen 23-24). GOD IS OVERAL Psalm 139 leert ons ook dat God alomtegenwoordig is. Er is in het heelal geen plek denkbaar waar een mens zich aan Zijn geest en Zijn tegenwoordigheid zou kunnen onttrekken, ook niet als hij in de duisternis zou onderduiken (verzen 7-12). Het is zoals Paulus later tegen de stoïcijnse wijsgeren zou zeggen: “want in Hem leven en bewegen en zijn wij” (Handelingen 17:28). 1 In de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Schrift, de Septuaginta, meestal vertaald met ginôskô (Strongnr. 1097). Strongnummers verwijzen naar de concordantie van Strong. 10
Page 10
GODS GEDACHTEN Wie dit tot zich door laat dringen, kan niet anders beamen dat El, de God Die alles en allen in de kosmos volgens plan op zijn juiste plaats brengt, over een onvoorstelbare menigte gedachten moet beschikken, “talrijker dan zandkorrels” (verzen 17-18). David, bewoner van het Midden-Oosten en vertrouwd met de geweldige zandmassa’s van zee en woestijnen, had geen betere vergelijking kunnen maken. God heeft het in Zijn liefde behaagd ons heel wat van Zijn gedachten bekend te maken in de onnaspeurlijke rijkdom van Zijn Woord. Daarmee schonk Hij ons gedachten die er voor ons toe doen en van levensbelang zijn. SAMEN MET GOD Wanneer wij beseffen hoeveel God ons schenkt en voor ons betekent, ontstaat het verlangen om met Hem samen te zijn. Gods onvoorwaardelijke liefde en genade (Romeinen 8:39) wekt in ons beantwoordende liefde, ook al zijn daarin nóg zo onvolkomen. Verbondenheid met God heeft altijd gevolgen voor onze wandel. Daarin kan geen enkel raakvlak zijn met de wandel van mensen die Zijn Naam misbruiken en tegen Hem rebelleren. Gods vijanden zijn in die zin ook onze vijanden (verzen 19-22). OVERGAVE AAN GOD De psalm eindigt met een kort gebed van volkomen overgave aan God, El, de Plaatser van alles in het heelal, op aarde en in ieders leven. Profetisch, door Gods geest ingegeven, is de verzuchting “voer mij op de weg van de eon”. David verlangt naar de weg die hem in de toekomende eon het aardse Koninkrijk van de Messias zal binnenleiden. David heeft immers een andere verwachting dan wie in Christus zijn. 11 God heeft voor dezen nu al een plaats te midden van de hemelingen weggelegd (Efeziërs 2:6; 1 Thessalonicenzen 4:13-18). GODS PLAN Psalm 139 bestrijkt het gehele bestaan van de mens: geboorte, leven en dood. Er staat ook veel in dat bij Gods plan past zoals dat eerst door de apostel Paulus volledig uit de doeken is gedaan. Want God: - - - - - - - heeft ons dagelijks pad uitgemeten (vers 3); houdt ons geheel in Zijn beschermende controle (vers 5); leidt ons met Zijn grote macht voort (vers 10); kent onze ziel, wat wij als individu voorstellen (vers 14); kent ál onze dagen, zelfs nog voordat wij verwekt werden (vers 16); zal ons doen ontwaken, opwekken (vers 18); voert de rechtvaardige Jood op de weg van de eon van het aardse Koninkrijk (vers 24). 12
Page 12
TOELICHTING BIJ DE VERZEN God kent mijn pad1-6 1 Jahweh, U hebt mij onderzocht en U kent mij; In de grondtekst staat: “U kent” zonder “mij” (vandaar dat “mij” hier cursief afgedrukt staat). Dit onderstreept juist hoe grondig God ieder mens kent. Hij bezit deze kennis doordat Hij bij ieder mens voortdurend nagaat hoe deze zich in zijn doen en laten uit en welke innerlijke overleggingen daarbij meespelen. De Schrift getuigt ook hier van het feit dat Gods interesse voor de mens onbegrijpelijk diep gaat - in schrille tegenstelling tot de koude, hautaine en vaak zelfs vijandige attitude van de afgoden, de “nietsen”, een welhaast onafzienbare reeks die door de mens zelf tot voorwerp van aanbidding gemaakt zijn (zoals afgod Auto, afgod Inkomen, afgod Economie, afgod Huis, afgod ICT, afgod Sex enzovoort). 2 U, U kent mijn zitten en mijn opstaan; U onderscheidt mijn gedachte van ver. De zinsnede “mijn zitten en mijn opstaan” slaat op alle activiteiten die het leven voor de mens met zich brengt. In het eerste gedeelte van dit vers gaat het om de kennis die God heeft door de dagelijkse wandel van de mens gade te slaan, in het tweede gedeelte om de kennis als uitvloeisel van het menselijk denkvermogen. Het woordje “gedachte” (ook in vers 17) duidt op een basaal kennen en weten, om een gedachte als de vrucht van wat een mens van mening of van plan is, van wat hij meent te weten. Al die gedachten hebben voor God geen 13 geheimen, ook al woont Hij op een voor de mens ontoegankelijke plaats in de hemelen. In dat opzicht onderscheidt Hij een en ander “van ver”. Niettemin is Hij in de kosmos alomtegenwoordig. 3 Mijn pad en mijn route hebt U uitgemeten en voor al mijn wegen hebt U voorzieningen getroffen; Hier komt een Hebreeuws woord voor dat “in lengte uitstrekken” betekent en meestal met “neerliggen” vertaald is. De lengte van een pad kan men uitmeten, maar wat moet men zich voorstellen bij “neerliggen”? De stamletters van het woord wijzen echter op iets van beperkte afmetingen. In de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Schrift is op deze plaats een woord gebruikt dat ook slaat op iets dat uitgemeten kan worden: een touw.2 Wat past er dan beter bij “pad” en “wegen” dan een bepaalde “route”? God heeft onze levensroute van begin tot einde uitgestippeld! Vanaf het moment dat de mens “s morgens met zitten en opstaan de dag begint volgt hij het pad en de route zoals zij reeds door God “uitgemeten” zijn. In dat licht bezien wordt ook helderder wat Paulus ons onder meer in Efeziërs 1:3-6 voorhield over hetgeen God heeft “uitgemeten”: • Gezegend te zijn met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen; • In Hem uitgekozen te zijn vóór de nederwerping van de wereld; 2 Het gaat hier om de woorden עבר (Strongnr. 07252) en σχοιν(ι)ον (Strongnr. 4979). 14
Page 14
• In liefde tevoren bestemd te zijn tot zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf; • Alles tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade die ons begenadigt in de Geliefde! En in Efeziërs 2:10: • Want Zijn maaksel zijn wij, die geschapen worden in Christus Jezus voor goede werken die God tevoren heeft gereedgemaakt, opdat wij daarin zullen wandelen. God kent exact de weg die de mens iedere dag gaat en heeft daarvoor reeds de noodzakelijke voorzieningen getroffen. Niet voor niets zei het vleesgeworden Woord: “want God, onze Vader, weet waaraan jullie behoefte hebben vóór jullie het Hem vragen.” (Mattheüs 6:8) Vrije wil of niet? Dat is wat mensen, gelovig of niet, maar niet kunnen begrijpen: God heeft alles in ons leven zelfs nog vóór onze geboorte gekend en uitgestippeld en toch lijken wij het te zijn die de vrijheid hebben te doen en te laten wat wijzelf willen. Het een sluit echter het ander niet uit. Een eenvoudig voorbeeld: Jantje is dol op pruimen en loopt aan vaders hand naar een boom die vol van deze sappige vruchten hangt. Vader, die als geen ander Jantjes passie voor pruimen kent, laat zijn zoontje even alleen Bij zijn terugkomst ziet hij Jantjes bolle wangen. Heeft Jantje nu uit vrije wil gehandeld of heeft hij precies gedaan wat zijn vader van hem verwachtte? Zou God de Vader, Die ons door en door kent, alles in ons leven niet zó voorbereid hebben dat wij doen wat Hij al voorzien had? 15 Wij mogen dat nu al weten, maar straks zullen allen het weten en voor Hem in (h)erkenning hun knie buigen (Jesaja 45, Romeinen 14:11 en Filippenzen 2:10). De oude theologische discussie over een vrije of geknechte wil is derhalve vruchteloos en maakt in de kern van de zaak Gods alvermogen alleen maar kleiner! 4 want geen uiting ligt op mijn tong - zie, Jahweh, U kent ze geheel. Hier raakt David een tere snaar: zowel de harmonie als de discrepantie die kan bestaan tussen de woorden die wij overwegen - nog op onze tong liggen - en de woorden die uiteindelijk onze mond verlaten. God weet de ware bedoeling van wat wij zeggen, ook al zouden wij onze gedachten daarin nog zo goed gemaskeerd hebben, juist omdat Hij onze diepste gedachten al kent. In dit verband zegt Hij door de mond van de profeet: “Ik, Jahweh, onderzoek het hart” (Jeremia 17:10). God heeft daardoor ook andere gedachten over degenen die in de ogen van mensen vaak voor wijs en bekwaam doorgaan: “de Heer kent de doorredeneringen van de wijzen, dat zij ijdel zijn” (1 Corinthiërs 3:20). Er ligt slechts één weg open als ons iets beroert: de weg van het gebed naar God, onze Vader, Hem in alles dankende dat niets voor Hem verborgen is! 5 Van achter en van voren hebt U mij stevig omvat en U legt Uw handpalm op mij. Het Hebreeuwse woord dat hier met “hebt U mij stevig omvat” is vertaald, betekent letterlijk “(plat)drukken”. In verder van de grondbetekenis afstaande vertalingen staat daarvoor onder meer “belegeren” en “omsluiten”. 16
Page 16
De boodschap hier is: God houdt ons stevig in Zijn beschermende greep, zowel van achteren - tegen wat ons achtervolgt - als van voren - tegen al wat op ons afkomt en leidt ons over de weg die Hij voor ons gepland heeft. Iemand kan in de “handpalm”, in de greep zijn van zijn vijanden, van een booswicht, van zijn naaste (Psalm 18:1, 71:4 en Spreuken 6:3). Hier stelt David echter duidelijk dat hij in Gods greep is. “U legt Uw handpalm op mij” betekent dan ook dat God ons geheel onder Zijn beschermende controle heeft. Over het woord “handpalm” is nog veel meer te zeggen. Het roept bijvoorbeeld herinneringen op aan Mozes, in wiens handpalm de slang weer in een staf veranderde, en die Jahweh’s hand op zijn gelaat heeft gevoeld toen Diens heerlijkheid aan hem voorbijtrok (Exodus 3:4 en 33:22)! 6 Wonderbaarlijk is die kennis voor mij; mij te boven gaande; ik kan er niet bij! De kennis die God van ons heeft, waardoor niets van ons doen en laten, noch iets van wat ons innerlijk beweegt voor Hem geheimen heeft, gaat ons menselijk bevattingsvermogen te boven. Wij moeten het voor kennis niet alleen hebben van onze hersens, maar ook van onze zintuiglijke vermogens. En die zijn niet al te groot. Want onze zintuigen kunnen maar een beperkt deel van het licht- en geluidsspectrum waarnemen evenals een beperkt aantal dimensies zoals hoogte, lengte en breedte. Uit bewegingen die wij waarnemen, hebben wij begrepen dat er zoiets als tijd bestaat en spreken dan bijvoorbeeld over meters per seconde. De gigantische afstanden in het heelal proberen 17 wij in onze zintuiglijke armoe maar in lichtjaren uit te drukken. En daarmee houdt het voor ons wel op. In de Schrift zijn diverse voorbeelden te vinden van het feit dat er veel meer bestaat dan wij kunnen waarnemen (zie bijvoorbeeld Genesis 31:1-2, 2 Koningen 6:15-17, Handelingen 3:9-7, Colossenzen 1:16). Wat David in de vorige regels geconstateerd heeft, is reden voor zijn enorme verwondering: “wonderbaarlijk is die kennis”. Die verwondering zal voor ons niet minder zijn en ons bewust maken van onze nederige staat ten opzichte van die onbevattelijk grote God. Jesaja zei niet voor niets dat het verstand van Jahweh, de eonische Elohim, niet te onderzoeken is” Jes.40:28. Want dat is voor de mens te hoog gegrepen; hij kan er niet bij. God is overal7-10 7 Waarheen zou ik gaan, weg van Uw geest, en waarheen zou ik weg van Uw aangezicht vluchten? Gods geest en Zijn aangezicht vormen de duidelijkste tekenen van Zijn aanwezigheid en werkzaamheid in de ganse kosmos, ook al zouden wij op de maan of Mars gaan wonen. 8 Indien ik naar de hemelen zou opklimmen - daar bent U, en zou ik mijn bed spreiden in het onwaarneembare - U bent daar. David noemt de hemelse regionen als hoogste punt en als laagste punt het oord van de absolute en tijdloze 18
Page 18
stilte, het “onwaarneembare”, de sheól.3 Daarmee schetst hij de onmetelijke verticale dimensie van Gods alomtegenwoordigheid. Om de hemelen te bereiken zou de mens het onmogelijke moeten volbrengen: daarheen opklimmen. Wanneer bij het sterven van de mens zijn geest naar God teruggekeerd is en zijn lichaam naar het stof van de aardbodem, heeft zijn ziel als het ware haar bed gespreid in de sheól, waar zij rust in afwachting van het moment dat zij opgewekt zal worden. Wij hebben geen ziel, maar zijn ziel (Genesis 2:7).4 De sheól is als het ware Gods harde schijf waarop onze ziel - onze persoonlijkheid met alles wat daaraan vast zit - is opgeslagen. Uiteindelijk is God Degene Die van ons bestaan weet, ook al zou niemand op aarde ons meer kunnen herinneren. 9 Zou ik de vleugels van het morgenrood uitslaan, zou ik mijn tent opslaan aan het achterste van de zee - 10 ook daar zou Uw hand mij geleiden en zou Uw rechterhand mij vasthouden. Bij het aanbreken van een nieuwe morgen ontvouwen zich aan de oostelijke einder de rozenrode stralen van de rijzende zonneschijf alsof het enorme vleugels zijn. Aan het einde van de dag gaat de zon onder aan de westelijke einder, net als in Nederland, “aan het achterste van de zee”. Vanuit Israël gezien gaat het hier om de 3 Strongnr. 07585. Zie Prediker 9:10. In NBG1951 en NBV21 “dodenrijk”; in de (Herziene) Statenvertaling: “graf”. In de Griekse Schrift “hadês” (Strongnr. 86). 4 NBG1951 vertaalde daar het Hebreeuwse woord (Strongnr. 05315) voor “ziel” helaas met “wezen”; zo ook de Herziene Statenvertaling en de NBV21. 19 Middellandse Zee, de “achterste zee” (vaak: “westelijke zee”) die genoemd wordt in Deuteronomium 11:24 en 34:2, Joël 2:20 en Zacharia 14:8. David schetst in dit vers de horizontale dimensie van Gods alomtegenwoordigheid. Ongeacht op welke hoogte of in welke diepte wij zouden verkeren - God is daar! Ongeacht de plaats waar wij ons op het aardoppervlak zouden bevinden - Hij leidt ons voort. Met Zijn rechter(hand), de uitdrukking van Zijn macht, zal Hij ons vasthouden. God zou later door de apostel Paulus onthullen, hoe Hij planmatig met ieder mens te werk gaat om Zijn einddoel te bereiken: geen mens verloren, God alles in allen (1 Corinthiërs 15:2028)! Gods planmatig handelen loopt als een rode draad door geheel Psalm 139. duisternis11-12 11 Zou ik zeggen: “Zeker, duisternis omgeeft mij en nacht omgordt mij”-5 12 ook de duisternis maakt het niet duister voor U en de nacht is licht als de dag: duisternis is als licht voor U. Het is mogelijk dat een mens zich in het rijk van de duisternis veilig waant: “Zeker, duisternis omgeeft mij en nacht omgordt mij”. De duisternis herbergt echter sinistere “vijanden van licht” en de nacht bedekt hun 5 In dit vers zijn twee tekstvarianten op grond van Qumrantekst en Septuaginta als correct geaccepteerd. De NBG-vertaling 1951 verschilt daardoor van de concordante vertaling als volgt: “Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen [concordante versie: “omgeeft mij”], dan is de nacht een licht om mij heen [concordante versie: “omgordt mij”]”. 20
Page 20
slechtheden: moord, roof, overspel. Overdag sluiten zij zich op; zij kennen geen licht. De treffende beschrijving is opgetekend uit de mond van Job (24:13-17). God is de Schepper van zowel licht als duisternis (Jesaja 45:7). Voor Hem hebben zij geen geheim. Wanneer wij ons aan de duisternis zouden overleveren, staat God daar niet machteloos buiten. Duisternis is voor God alleen een grens waar Zijn zegen ophoudt, maar beslist niet Zijn macht. Want “Hij legt de diepten uit de duisternis bloot en trekt schaduwen naar het licht” (Job 12:22). God kent mijn ziel13-16 13 Want U, U verschafte mij mijn nieren, U beschutte mij in de buik van mijn moeder. Hoe kan het toch dat God mijn doen en laten, mijn woorden en gedachten zo verbluffend goed kent? Waarom kan ik nergens en op geen enkele wijze ontsnappen aan Zijn blik, aandacht, zorg en bescherming, zelfs toen ik nog in de buik van mijn moeder verborgen was? Het antwoord hierop geven de verzen 13-16, ingeleid met de woorden: “want Ù”. Omdat Hij ons met weergaloze liefde geformeerd heeft! Omdat wij Zijn schepselen zijn! Terwijl in de Schrift het hart geldt als zetel van ons intellect, staan nieren symbool voor ons gecompliceerde innerlijk. Ze worden vaak samen genoemd, bijvoorbeeld in Psalm 7:10 en 26:2, waaruit blijkt dat God ze test en loutert. De nieren worden ook afzonderlijk genoemd en vertegenwoordigen dan het gevoel dat in ons heerst: van intense vreugde (Spreuken 23:16; NBG1951: “binnenste” 21 in plaats van “nieren”) tot stekende pijn (Psalm 73:21; NBG1951: “geprikkeld”). Nieren kunnen ook als geweten dienstdoen: zij kunnen iemand bijsturen (Psalm 16:7; NBG1951: “onderwijzen” in plaats van “disciplineren”). “Want Ù, U verschafte mij mijn nieren” betekent dat ook onze innerlijke beleving door God gegeven is. Wat iemand ook moge ondervinden – ook de gevoelens die zij teweegbrengen zijn in Gods hand. Hij heeft er een bedoeling mee waarvoor wij niet weg kunnen lopen. De wijze waarop een mens de dingen in zijn leven innerlijk verwerkt, verdient daarom respect. 14 Ik zal U prijzen, omdat U ontzagwekkend uitzonderlijk bent; wonderbaarlijk zijn Uw daden en mijn ziel hebt U grondig gekend.6 David uit hier zijn grenzeloze verwondering over Gods daden en kan niet anders concluderen dan dat Hij “ontzagwekkend uitzonderlijk” is. Hem boezemt Gods uitzonderlijkheid enorm ontzag in. God kent elk mens in al zijn facetten, in heel zijn wezen: “mijn ziel hebt U grondig gekend”. 15 Mijn gebeente was voor U niet verholen; toen ik in het verborgene gemaakt werd, werd ik kleurig geweven als in het onderste van de aarde. God kende al ieder botje en ieder vezeltje van ons 6 Ook hier zijn twee tekstcorrecties verwerkt op basis van wat Qumrantekst en Septuaginta vermelden. Hierdoor verschilt de NBG-vertaling 1951 van de concordante vertaling als volgt: “Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid [concordant: “U ontzagwekkend uitzonderlijk bent”], wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel [concordant: “mijn ziel hebt U grondig gekend”]”. 22
Page 22
lichaam, toen wij nog in de baarmoeder naar het unieke moment van onze geboorte toegroeiden. Beenderen vormen als het ware de kapstok voor onze overige weefsels: een bont netwerk van spieren, bloedvaten, zenuwbanen etc. (Job 10:11). Dit gebeurt allemaal onder de bedekking van de weefsellagen van de moederschoot, net zo verborgen als de dingen “in het onderste van de aarde”. Er zijn echter schitterende foto- en filmopnamen gemaakt waarop wij het wonder van de ontwikkeling van een kind in de moederschoot kunnen volgen. Hoe treffend blijken dan de woorden “kleurig geweven” te zijn (vgl. Exodus 35:35). De woorden kunnen dan ook alleen door God Zelf geademd zijn. 16 Uw ogen zagen mijn embryo; en op Uw boekrol waren zij alle geschreven: al die dagen waren gevormd, toen nog niet één daarvan er was. Gods kennis van de mens reikt in de tijd veel verder terug dan tot nu toe in de Psalm belicht is. Voor God bestaat een mens al zodra de bevruchte eicel zich tot een embryo ontwikkelt, want “Uw ogen zagen mijn embryo”. Vanaf de bevruchting waaraan wij ons bestaan te danken hebben, is er geen sprake van zoiets als een “vormeloos begin” zoals de NBG-vertaling 1951 dat hier uitdrukt. Van meet afkomt de vrucht tot een planmatig geordende ontwikkeling. Ouders kunnen geen grotere bemoediging of troost putten dan uit deze zekerheid: zodra in de moederschoot de ontwikkeling van de vrucht begint, bevindt zich daar in Gods ogen een volwaardige ziel. God kent dat mensje al en telt het mee, hoe klein het ook is en hoe weinig dagen het ook leeft. Het is verschrikkelijk dat dit 23 gegeven in medische en parlementaire discussies door waanwijze mensen domweg ontkend wordt en tot kille moord van een ongeborene leidt. God heeft zelfs onze dagen “gevormd, toen nog niet één daarvan was”. Ook dat past in Gods plan zoals getekend in 1 Corinthiërs 15:20-28. Wanneer God iets “vormt” (Strongnr. 03335), groeit dat uit tot een compleet product, net zo compleet als de eerste mens (Genesis 2:7), het volk Israël (Jesaja 43:1), het licht (Jesaja 45:7), de bergen (Amos 4:13) enzovoort. Dit psalmwoord gaat vooral op voor de Zoon van Zijn liefde, de Eerstgeborene van de gehele schepping, in Wie alles geschapen is (Colossenzen 1:13-16). Door Hem heeft God ook de eonen en in Hem het voornemen van de eonen gemaakt (Hebreeën 1:2; NBG1951: “de wereld”, resp., Efeziërs 3:11; NBG1951: “het eeuwige voornemen). God vormde bij Hem als Eerste de dagen, toen nog niet één daarvan er was. God, onze Vader, heeft ook ons al vóór de nederwerping van de wereld uitgekozen (Efeziërs 1:4; NBG1951: “de grondlegging der wereld”) en onze dagen bepaald, toen nog niet één daarvan er was (zie ook Romeinen 8:28-30). Wekt dat alles bij ons geen diepe verwondering en voortdurende dankzegging of zijn wij al zover in ons geloof afgestompt dat wij het niet meer bijzonder vinden? samen met God17-18 17 Hoe kostbaar zijn Uw gedachten voor mij, El, hoe geweldig is hun som: Met de woorden “Hoe kostbaar zijn Uw gedachten voor 24
Page 24
mij” sluit David in een soort conclusie het voorafgaande kort en bondig af. Hier verschijnt de eerste maal de titel El, “Plaatser”. Deze psalm is immers geschreven op de lijnen van het plan der eonen, waarlangs God Zijn titel waar zal maken: El, Hij zet alles op Zijn juiste plaats. Gods gedachten zijn niet te tellen: “hoe geweldig is hun som”. Voor “hun som” zegt het Hebreeuws hier letterlijk “hun-hoofden”. De meervoudsvorm drukt het enorme aantal uit. 18 zou ik ze tellen, zijn zij talrijker dan zandkorrels. Ik ontwaak en nog ben ik samen met U. Het heeft geen zin om Gods gedachten, die feilloos tot de voltooiing van Zijn plan zullen leiden, te tellen. Het is voldoende te beseffen dat het kleinste detail Hem niet ontgaat. Voor een bewoner van het Midden-Oosten, die als geen ander de massaliteit van het zand in de woestijnen en langs de zeeën kent, is het heel wat om te zeggen dat Gods gedachten “talrijker dan zandkorrels” zijn. Eigenlijk schiet deze vergelijking voor de God die het heelal bestuurt zelfs nog te kort. Maar wie weet een sprekender vergelijking? De woorden “Ik ontwaak” getuigen van het geloof van David dat hij uit de dood zal worden opgewekt om het Duizendjarig rijk in te gaan. Voor hem is dit een voldongen feit. David gebruikt hier een Hebreeuws woord (Strongnr. 06974) in een vorm die op andere vindplaatsen onmiskenbaar dezelfde betekenis heeft: Jesaja 26:19, Jeremia 51:39 en 57, Habakuk 2:19 en vooral Daniël 12:2. In de oude Griekse vertaling van de Hebreeuwse grondtekst, de Septuaginta, is dit 25 werkwoord hier vertaald met een woord dat wij ook in Romeinen 9:17 en 1 Corinthiërs 6:14 tegenkomen: exegeirô, letterlijk “vanuit-wekken” (Strongnr. 1825), een opwekking als demonstratie van Gods kracht. De overmaat aan Godsvertrouwen die wij uit deze psalm kunnen putten, strekt zich verder uit dan de periode van ons aardse bestaan. God dacht al aan ons vóór wij bestonden en zal ons in Zijn gedachten bewaren wanneer wij slapen in de sjeól, het onwaarneembare. Gods gedachten zien zelfs verder onze dood: Hij denkt aan onze opwekking! Hij zal ons nimmer verlaten: “Ik ontwaak en nog ben ik samen met U”! Spreekt hieruit niet dezelfde blijdschap als uit de woorden in 1 Thessalonicenzen 4:17, nadat Paulus de opname van de gemeente aangekondigd heeft: “en zo zullen wij altijd samen met de Kurios zijn”? Holocaust Bij deze verzen over samen met God zijn, moest schrijver dezes onwillekeurig denken aan de verschrikkingen van de Holocaust onder het goddeloze nazi-regime. Onder de overlevenden zijn er velen die, ondanks de gruwelen die zij beleefden, hun God niet loslieten, maar zich aan Hem vastklampten in de overtuiging dat Hij alles kende en hen kende. Voor hen was Hij de “Aanwezige”. Zij getuigden van een wijze van onderschikken aan Hem die stil maakt. Wie kan zonder tranen de aangrijpende getuigenissen horen en lezen van hen die destijds uit de afgrijselijke concentratiekampen bevrijd zijn? Rabbijn Ies Vorst sprak erover in een uitzending van de Stichting Oorlogsverhalen. Hij vatte zijn houding 26
Page 26
tegenover God als volgt samen: “Uitgaande van Uw bestaan, God, rest ons niets anders dan Uw Naam te heiligen. Uw Naam, dat wil zeggen dat wat U van Uw aanwezig zijn openbaar hebt gemaakt.” Hij verwees naar Gods Naam, הוהי ofwel JHWH, Jahweh. Joden spreken deze Naam uit eerbied niet uit, maar gebruiken dan het woord adonai, heer. In het Grieks, in de Septuaginta, hebben Joodse geleerden de Naam dan ook vertaald met kurios, Heer. Door de brieven van de apostel Paulus weten wij dat met kurios, Heer, de Naam boven alle naam aangeduid wordt, want alle tong zal belijden: “Kurios is Jezus Christus”! In Zijn Naam zal alle knie buigen, van de hemelingen, van hen die op de aarde zijn en die onder de aarde zijn. En het zal zijn tot verheerlijking van God, de Vader! Dat staat in Filippenzen 2:5-11 en zegt wat God inderdaad van Zijn aanwezig zijn openbaar heeft gemaakt! Zo zal het ook op Zijn tijd, volgens Zijn voornemen der eonen, realiteit worden! duisternis19-22 19 Dat U toch de slechte doodt, Eloah, en mannen van bloed zouden zich van mij afwenden. Na al het licht in de voorafgaande psalmregels, worden wij hier geconfronteerd met de duisternis die tot dekmantel dient van de “slechte” (NBG1951 meestal: “goddeloze”) en de “mannen van bloed”. Over de “slechte” (Strongnr. 07563) geeft David in andere psalmen een duidelijk signalement: hij terroriseert de nederige met een tomeloze arrogantie, 27 volgt de driften van zijn ziel, bedenkt plannen om de rechtvaardige onderuit te halen en te doden, leent wel maar betaalt niet terug, lastert God en hanteert in alles het uitgangspunt “geen Elohim”, geen God Die alles op z’n plaats zet (Psalm 10:2-4 en 13; 11:5; 37:12, 21 en 32). Over de “mannen van bloed” is David in zijn psalmen even duidelijk: zij complotteren en frauderen en zijn op het leven van de rechtvaardige uit (Psalm 26:9; 55:24; 59:3). In beide gevallen gaat het om vogels van dezelfde pluimage: de goddeloze, de wetteloze, de notoire zondaar. David vraagt Eloah, de Plaatsende, hen aan één maatregel te onderwerpen: opsluiting in de dood. 20 Zij, die Uw Naam zeggen met een boos plan, zij gebruiken loze woorden tegen U. Hier breidt David het signalement van de slechte mens uit: zij gebruiken wel Gods Naam - er staat letterlijk: “zij zeggen U” - maar alleen “met een boos plan”, met de bedoeling anderen voor hun karretje te spannen en van God weg te voeren. Zij verheerlijken niet maar verwereldlijken Gods Naam. Wie Gods Woord niet kent, trapt er met open ogen in. Wat zij zeggen, wordt door vele onnozele halzen als plausibel en aangenaam geslikt. Maar David waarschuwt: “zij gebruiken loze woorden tegen U” – woorden die niet door God geademd zijn. Het zijn juist die “loze” dingen waarmee zij Gods Naam misbruiken en door het slijk halen, daarmee hun wetteloosheid onderstrepend. 28
Page 28
Denk nu niet dat dit alleen op criminelen slaat, want ook andere categorieën mensen kunnen er wat van, zoals wetenschappers, kunstenaars, bloggers, cabaretiers, theologen en vele anderen. Alleen diegenen zijn uitgezonderd die voor God diep ontzag hebben – Hem vrezen – en Zijn Woord ter harte nemen. 21 Die U haten, haat ik die niet, Jahweh, en die tegen U opstaan, heb ik geen afkeer van hen? In onze boze dagen telt de menselijke samenleving angstwekkend veel lieden die aan het signalement beantwoorden dat de Schrift van de slechte mens geeft. De zogenoemde media zetten er iedere dag de schijnwerpers op. Door al die woorden en beelden dreigen wij aan hen gewoon te raken en daardoor zelfs te vergeten wie zij in Gods ogen zijn: mensen die Jahweh en Zijn Woord schofferen, op schaamteloze wijze tegen de Kurios rebelleren en als Zijn vijanden opereren. Zij zouden ons met afkeer, met walging moeten vervullen en door ons gemeden moeten worden. Dat is wat David met “haten” bedoelt! 22 Met volkomen haat haat ik hen, tot vijanden zijn zij voor mij geworden. Wanneer de Schrift de woorden “haten” (Strongnr. 08130) en “haat” (Strongnr. 08135) gebruikt, moeten wij dat verstaan met de bagage die de Schrift eraan geeft. De haat die de Schrift bedoelt, is een geheel andere dan de haat waaraan mensen kunnen lijden. Een treffende omschrijving die schrijver dezes ooit hoorde was: wie een ander haat, is als iemand die gif inneemt en wacht 29 tot die ander eraan doodgaat.7 Als God haat, houdt dat een resoluut mijden en verafschuwen in. Gods haat is correctief, menselijke haat is destructief. Omdat het Hem persoonlijk raakt, spreekt Hij Zich als Jahweh hierover uit. Jahweh haat het houden van feestdagen en het brengen van offers wanneer dat slechts voor de vorm gebeurt en bovendien door mensen met bloed aan hun handen (Jesaja 1:13-15). Hij haat het wanneer de een kwaad beraamt tegen de ander en de valse eed liefheeft (Zacharia 8:17). Een opsomming van zevental dingen die Jahweh hartgrondig haat, heeft Salomo gegeven (Spreuken 6:16-19): “Zie, zes haat Jahweh en zeven zijn een gruwel voor Zijn ziel: trots verheven ogen, een leugenachtige tong en handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat slinkse plannen beraamt, voeten die zich spoeden om naar kwaad te rennen, een leugenachtige getuige die leugens aanblaast en wie tot geschillen aanzet tussen broeders”. Helaas hebben vele mensen daar geen boodschap aan. Enthousiast propageren zij al wat Jahweh haat langs alle mogelijke kanalen. Langs de weg van beeld en muziek wordt het al bij jonge, onwetende mensen met de paplepel ingegoten. In de verzen 21 en 22 gaat het om haat die de slechte tegen Jahweh koestert, zich niets van Hem aantrekt en het lef heeft de levende God als dood af te schrijven. Gelet op Davids getuigenis in de voorafgaande psalmregels blijkt het echter onmogelijk dat iets buiten 7 Hatred is like taking poison and waiting for the other person to die. Het is gissen wie de auteur van deze frequent aangehaalde uitspraak is. Sommigen wijzen Augustinus aan. 30
Page 30
Hem om gedaan kan worden. Maar dat is nu precies de blinde vlek van “de slechte”! Hij buigt zich onbekommerd neer voor andere goden (Exodus 20:5). Ook de satan wil aanbeden worden en presenteert zich daartoe in alle mogelijke gedaanten. Uitermate brutaal heeft hij zelfs van Gods Zoon geëist dat Hij hem zou aanbidden (Mattheüs 4:8-10). Wie Jahweh haten, behoren automatisch tot onze vijanden. Daarmee kan en mag geen compromis gesloten worden zoals bijvoorbeeld de koning van Juda, Josafat, dat ooit gedaan had met de verdorven koning van Israël, Achab. De ziener Jehu stelde aan Josafat een eenvoudige gewetensvraag, een vraag die wij onszelf ook regelmatig zouden moeten stellen: “Zou jij de slechte helpen en hen die Jahweh haten liefhebben?” (2 Kronieken 19:2). Daarom zei Jahweh ook bij monde van de profeet Amos: “Haat het kwaad en hebt het goede lief” (Amos 5:15). David getuigde al in Psalm 26:5 van zijn afkeer van degenen die Jahweh haten: “Ik heb de vergadering van kwaaddoeners gehaat en samen met slechten zal ik niet zitten”. In de tijd waarin wij nu leven zou je er haast voor moeten thuisblijven. Wie het kwaad doet, haat het licht, omdat dit hem anders zou ontmaskeren (Johannes 3:20). De apostel Johannes schrijft opvallend veel over haat, de apostel Paulus opvallend weinig. Dat laatste heeft vooral te maken met het feit dat Paulus niet over Jezus Christus in Zijn aardse bediening schrijft, waar Hij “om niet” gehaat werd (Johannes 15:25 - NBG1951: “zonder reden”; Psalm 35:19 en 69:5 - NBG1951: “zonder oorzaak”). Paulus heeft echter een andere missie dan Johannes: een die de 31 leden van het Lichaam van Christus aangaat. Hij schrijft over de verheerlijkte Christus Die aan de rechter(zijde) van de Vader gezeten is! Niettemin behoren ook wij het boze te verafschuwen en te hechten aan het goede (Romeinen 12:9), maar niet als slaven van de wet! Wij hebben door Gods genade de duisternis mogen verlaten om licht te zijn in de Kurios en dat heeft consequenties voor onze wandel in de wereld (Efeziërs 5:8-16). God kent mijn hart23-24 23 Onderzoek mij, El, en ken mijn hart; test mij en ken mijn zorgelijke gedachten! Geen groter troost dan weet te hebben van een God Die een zeer ver reikende, persoonlijke belangstelling voor ons heeft en ons daarom tot op iedere vezel onderzoekt en kent. Hij weet alles van onze momenten van vreugde en van lijden. Niemands bestaan passeert Hem onopgemerkt, ongeacht of men Hem kent of niet. Hoe Hij daartoe in staat is, begrijpen wij niet. Wij kunnen ons er alleen hooglijk over verwonderen. De psalmist verlangt naar Gods intense aandacht en spreekt dat uit in de vorm van een gebed: “Onderzoek mij, El, en ken mijn hart” ... opdat iedere onvolkomenheid aan het licht komt en gecorrigeerd kan worden (zie ook Psalm 26:2). Wij kunnen dit gebed overnemen, omdat wij God “vrezen”, dat wil zeggen: diep ontzag voor Hem hebben en Zijn liefde kennen en ervaren. God heeft in Zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus, bewezen de wereld lief te hebben (Johannes 3:16, Romeinen 5:8), Niets kan ons scheiden van Zijn liefde die is in Christus Jezus, onze Heer (Romeinen 8:39). Waarom zouden wij voor God, 32
Page 32
de Vader van onze Heer, angst hebben? Voor ons is er geen veroordeling, juist omdat wij in Christus Jezus zijn (Romeinen 8:1). Die enorme genade dringt ons waardig te wandelen geheel tot Zijn eer, in alle goed werk vruchtdragend en groeiend in de erkenning van God (Colossenzen 1:10). Let er wel op dat Paulus met “goed werk” alles bedoelt wat God voor ons tevoren gereed heeft gemaakt om daarin te wandelen (Efeziërs 2:10). Dat verschilt hemelsbreed van wat mensen “goede werken” noemen. Het zijn de goede werken die het initiatief van God zijn en beslist niet aan ons initiatief overgelaten zijn om bij Hem een wit voetje te halen. Wanneer ons “zorgelijke” gedachten overvallen, is de troost van Hem Die alles op z’n plaats zet, nabij (Psalm 94:19). Dankzij de apostel Paulus en het unieke perspectief dat wij via hem mochten leren kennen, is voor ons nog minder reden om zorgelijke gedachten te hebben. Wij behoeven immers in geen ding bezorgd te zijn. Ons rest pure dankbaarheid. 24 En zie of er een weg van droefheid is in mij en voer mij op de weg van de eon. In Psalm 1:6 staat geschreven: “Want Jahweh kent de weg van de rechtvaardigen en de weg van de slechten zal vergaan”. De “weg van de eon” moet dus de weg zijn die niet zal vergaan, de weg die de rechtvaardigen bewandelen. Daarbij kan het niet gaan om de eon waarin David en talloze rechtvaardigen leefden en waarin ook wij nog leven: de derde van de vijf eonen. Deze eon mondt uit in gerichten en niet in de opwekking van zijn ziel die vers 18 aanstipt. Daarom moet hier de weg 33 bedoeld zijn die naar de aanstaande eon van het Messiaanse rijk voert, de weg naar het eonische leven. Daarover gaan andere Schriftstudies. 34
Page 34
Wie zich in water laat dopen verricht een “werk der wet”, dat wil zeggen: een menselijke daad van gehoorzaamheid. Nu keert de Galatenbrief zich juist tégen mensen die rechtvaardiging (of geestelijke groei) van hun eigen gehoorzaamheid verwachten (Gal.5:1-6). “Met Hem begraven in de doop” (Kol.2:12) betekent niet: in water, maar: in Zijn dood (Rom.6:4).

Eén doop


Page 0
Page 4
De bijbelcitaten in dit boek zijn ontleend aan de vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap (NBG 1951) of de Telosvertaling, tenzij anders is aangegeven. 5 INHOUD Inleiding ....................................................................................... 9 Hij zal u dopen... .......................................................................... 11 Water en Geest ............................................................................ 17 Geboren uit water en Geest ........................................................ 23 Van bekering tot vergeving van zonden ................................... 29 Gerechtigheid vervullen ............................................................. 35 Jezus doopte niet ......................................................................... 41 Dopen voor het eten .................................................................. 45 Ik moet gedoopt worden... ........................................................ 49 Gaat dan heen... .......................................................................... 55 Dopen – waarin en door wie? ..................................................... 61 De gave Gods .............................................................................. 67 De belofte van de Vader ............................................................. 71 Dopen… maar hoe? .....................................................................75 Dopen “in” en “tot”..................................................................... 79 Op niemand gevallen ................................................................. 85 Indien gij van ganser harte gelooft ............................................. 91 Geest of “doop met de Geest”? .................................................. 101 Gedoopt met zijn huis .............................................................. 105 Herdoop door Paulus? .............................................................. 109 Zonden afwassen ........................................................................ 113 Gedoopt in Christus Jezus ......................................................... 117 Niet dopen, maar verkondigen! ................................................ 123 Tot Mozes gedoopt ................................................................... 129 Tot één lichaam gedoopt ...........................................................133 Voor de doden gedoopt ............................................................ 137 In Christus gedoopt .................................................................. 143 7
Page 6
Zegel en onderpand ...................................................................149 Eén doop .................................................................................... 153 Het waterbad met het woord .................................................... 157 De besnijdenis van Christus ...................................................... 161 Het bad der wedergeboorte ...................................................... 167 Een leer van dopen ..................................................................... 171 Bepalingen voor het vlees ......................................................... 179 Een reddend tegenbeeld ........................................................... 185 Nawoord .................................................................................... 193 Om verder te lezen .................................................................... 195 “Als gevangene in de Here vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachttmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Efeze 4:1-6) 8 Inleiding Het boek dat u in handen hebt is anders van opzet dan de meeste boeken over de doop. Christenen die over dit onderwerp schrijven gaan er meestal van uit dat de opvatting van hun eigen stroming de juiste is. Aan de hand van bijbelteksten proberen zij dat standpunt te verdedigen en alternatieve meningen te weerleggen. In dit boek is er voor een andere benadering gekozen. We beginnen waar het “goede nieuws aangaande de Messias” begint, en waar wordt verteld over het optreden van “Johannes de Doper”. We lezen de Bijbel van Mattheüs tot Openbaring, en we slaan alle passages op waarin de woorden “dopen”, “doop”, en “doper” voorkomen, of termen die daarmee verband houden. We laten de bijbelse gegevens voor zichzelf spreken, en plaatsen die binnen het kader van Israëls geschiedenis aan het begin van onze jaartelling, de cultuur van het Joodse volk en het onderwijs van de Hebreeuwse Schriften. Vanwege deze opzet vallen we soms in herhalingen. Maar we sluiten onze oren voor menselijke tradities en we proberen te luisteren naar wat God heeft gezegd. Dan blijken er lijnen te lopen tussen de Hebreeuwse en Griekse Schriften, en de Bijbel blijkt heldere antwoorden te geven op heikele kwesties waarover eeuwenlang is gestreden. Ik hoop dat u de Bijbel zelfstandig zult gaan onderzoeken, en zult nagaan of wat ik over de doop heb geschreven de waarheid is. 9
Page 8
Hij zal u dopen... Aan het begin van het Nieuwe Testament wordt verteld over de profeet Johannes, die in onherbergzame streken van het land Judea als boeteprediker optrad 1. Hij riep zijn volksgenoten op, om naar God terug te keren en in overeenstemming met Gods wil te gaan leven omdat het Koninkrijk der hemelen waarvan de profeten hadden gesproken nabij was gekomen. De vuilheid van het oude bestaan moest worden weggewassen, wilde het volk Israël voor God – haar Koning – kunnen verschijnen 2. Johannes beeldde de noodzaak van reiniging uit door wie naar hem kwamen luisteren te dopen met water uit de Jordaan 3. Om gedoopt te kunnen worden moesten zij “hun zonden belijden”, dat wil zeggen: instemmen met Gods kijk op hun daden 4. Omdat Johannes dit reinigingsritueel voltrok, gaf men hem de bijnaam “de Doper” 5. De profeet beschouwde zich als de voorloper van een belangrijk man die hem zou opvolgen: de langverwachte Messias, die namens God zou gaan regeren. Volgens de evangelieschrijvers gaf hij de volgende samenvatting van zijn missie: “Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest” (Markus 1:8) 1 Mat 3:1,3; Mar.1:3-4; Luk.3:2,4; Joh.1:23,28. 2 Mat.3:2,8; Mar.1:4; Luk.3:3,8,10-14. 3 In Joh.3:25 wordt in verband met dopen het woord “reiniging” gebruikt. Zie Mat.3:6, Mar.1:5, Joh.3:23 voor de doop in de Jordaan. 4 Mat.3:6. 5 Mat.3:1. Israël was vertrouwd met dopen, de rituele reiniging van voorwerpen of van personen. Maar zulke wassingen werden meestal verricht door de eigenaar van het voorwerp of door de dopeling zelf. Dat Israëlieten zich door een profeet moesten laten dopen was iets volstrekt unieks. Men vond het zó bijzonder dat Johannes de bijnaam “de Doper” kreeg. Zie hoofdstuk 7. 11 “Ik doop u met water, doch Hij komt, die sterker is dan ik... die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Lukas 3:16) “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik... die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Mattheüs 3:11) “Na mij komt een man... ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:30,33) Johannes zei dat hij niet in de schaduw van zijn opvolger kon staan. Al was hij ook de grootste van Israëls profeten 6, de functie van de Komende was oneindig veel belangrijker. Over de Messias die komen zou riep de profeet uit: “Ik ben niet waard om de riem van zijn sandalen los te knopen of hem een paar sandalen te komen brengen” 7. De Komende was stérker dan hij 8. Johannes beschikte over aardse middelen, maar de Messias had hemelse middelen tot zijn beschikking die veel krachtiger waren. Water kan het vuil van iemands lichaam wegwassen, maar niet de onreinheid van iemands gevoelens en gedachten, of de schuld die iemand op zich heeft geladen. Het innerlijk van een mens kan alleen maar worden schoongewassen door Gods Geest. Toen Jezus op het toneel verscheen zei de Doper: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt! Déze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik dopen met water” (Johannes 1:29-31) 6 Mat.11:7-11 7 Mat.3:11, Mar.1:7, Luk.3:16, Joh.1:2. 8 Mat.3:11, Luk.3:16. 12
Page 10
De doop met water, die Johannes voltrok, was blijkbaar bedoeld om Israël voor te bereiden op de komst van haar Messias en om dat volk op Gods tijd te laten zien, Wie de Messias was. In zijn latere onderricht over het komende rijk sloot Jezus zich bij de verkondiging van zijn voorloper aan. Na zijn opstanding en vlak voor zijn hemelvaart gaf Hij zijn discipelen opdracht dat ze in Jeruzalem moesten blijven en moesten uitzien naar wat de Vader hun had beloofd, want zo zei Hij: “Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Handelingen 1:5) Tien dagen later ging deze profetie in vervulling. Op de Pinksterdag (de vijftigste dag na het Paasfeest) werd de heilige Geest op de wachtende leerlingen uitgestort 9. Toen Petrus later aan zijn volksgenoten moest uitleggen waarom hij het huis van niet-Joden was binnengegaan en bij zulke onreine mensen de maaltijd had gebruikt, vertelde hij dat God hem door middel van een gezicht had bevolen erheen te gaan en dat zodra hij in het huis van de centurion Cornelius over Jezus begon te spreken “de heilige Geest op hen viel, evenals in het begin ook op ons. En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Handelingen 11:16) Daaruit trokken de wetsgetrouwe Joden de conclusie, dat God “ook aan heidenen de bekering ten leven had geschonken” 10. We zouden deze Schriftgegevens op de volgende manier kunnen samenvatten: 9 Han.2:33. 10 Han.11:18. 13 1. Aan het begin van elk evangelie en op twee plaatsen in het boek Handelingen wordt gezegd: “Johannes doopte met water, maar Hij [=de Messias] zal u dopen met heilige Geest”. In zeven teksten wordt de doop van Johannes gesteld tegenover de doop van Christus 11. Een zevenvoudige herhaling is in de Bijbel zeldzaam. Blijkbaar zijn deze teksten van groot belang om het Schriftuurlijke onderwijs over de doop te kunnen verstaan. 2. De Bijbel zegt niet: “Johannes doopte met water, Degene die na hem kwam doopt bovendien met heilige Geest”. De Schrift plaatst water tegenover Geest, het oude tegenover het nieuwe, de schaduw tegenover de werkelijkheid, het type tegenover het antitype. Johannes gebruikte water, de Messias gebruikt Geest. 3. Uit het vermogen van de Messias om met heilige Geest te dopen leidde Johannes af dat zijn opvolger sterker was dan hij. De doop van Johannes kon het stof van iemands lichaam wegwassen, maar niet iemands innerlijk reinigen. Johannes’ doop was een symbool dat vooruitwees naar de vergeving van zonden. Door de doop van de Messias zou die vergeving werkelijk tot stand komen. 4. De waterdoop had volgens Johannes een tijdelijke en lokale functie: “Opdat Hij [de Messias, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt] aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik dopen met water”. Voor gelovigen uit de volken en voor later tijd was Johannes’ doop niet bestemd. 11 Matth. 3:11, Mar. 1:8, Luk. 3:16, Joh. 1:29-31, Joh. 1:33-34, Hand. 1:5, Hand. 11:16. 14
Page 12
5. De “christelijke doop” of “doop van Christus” is dus géén doop met water waarbij een nieuwe formule wordt uitgesproken, maar een doop met heilige Geest, de échte doop. Waterdoop en Geestesdoop verhouden zich tot elkaar als wet en evangelie, profetie en vervulling, schaduw en werkelijkheid. “De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” 12. Indien de macht van de Messias in één enkel zinnetje moet worden samengevat, dan kan men zeggen: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:33). Wat in het Nieuwe Testament over “dopen” wordt gezegd, moet worden bezien vanuit deze basiskennis 13. 12 Joh.1:17. Job Scott, een in Amerika en Europa rondreizende prediker die behoorde tot de Quakers, schreef al in 1793: De doop van Johannes is de waterdoop, de doop van Christus de doop met heilige Geest (in: The Baptism of Christ, Providence, RI). Voor een moderne verdediging van dezelfde opvatting kan men raadplegen: J.D.G.Dunn, Baptism in the Holy Spirit (London 1979). 13 De naam van de plaats waar Johannes doopte is veelbetekenend. Volgens de Statenvertaling doopte hij in Bethabara, wat “Huis van de Overgang” betekent (Johannes 1:28). Blijkbaar was daar een doorwaadbare plaats in de Jordaan. De verschijning van Jezus op die plek markeerde de overgang van water naar Geest, van wet naar evangelie, van de heraut naar de Koning. Volgens oudere handschriften heette de plaats Bethanië, “Huis van de armen”. Armen van geest lieten zich in water dopen omdat ze ernaar verlangden om met Gods Geest te worden gedoopt. 15 Water en Geest De doop van Johannes was een godsdienstige plechtigheid die Israël moest voorbereiden op de komst van de Messias 14. Profeten die vele eeuwen eerder tot het volk hadden gesproken, hadden de komst van Gods Geest aangekondigd. Van hen was de beeldspraak afkomstig, waarin water als symbool van de Geest werd gebruikt. Vóór de ballingschap had de HERE aan Israël beloofd: “Ik zal water gieten op het dorstige, en beken op het droge: Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3) De profeet Jesaja had de komst van de Geest vergeleken met een regenbui in een dor land. Naar zo’n bui zien de bewoners van zo’n gebied verlangend uit. In een droog klimaat is regenval een grote zegen. Zonder regen komt er van de oogst niets terecht en ontstaat er hongersnood. Maar als het langverwachte water eindelijk komt, gaan de planten weer uitspruiten en beginnen de wadi’s weer te stromen! Tijdens de ballingschap had de HERE beloofd: “... Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen; en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven, en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt, en naarstig mijn verordeningen onderhoudt” (Ezechiël 36:24-27) 14 Joh. 1:31 17
Page 14
Ook de profeet Ezechiël had dus over de komst van de Geest gesproken, en die met een besprenkeling vergeleken. Door water over het lichaam te gieten kan men vuil verwijderen. Gods Geest zal Israël verlossen van een probleem dat dieper zit en dat veel hardnekkiger is: hun onverschilligheid ten opzichte van hun Maker, en hun neiging om afgoden te willen dienen in plaats van de Ene. De HERE heeft die belofte herhaald door te zeggen: “Als Ik hen uit het gebied der volken terugbreng, en hen uit de landen van hun vijanden verzamel... dan zullen zij weten dat Ik de HERE hun God ben... Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here HERE” (Ezechiël 39:27-29) Een vierde tekst waarin de Geest met water wordt vergeleken is de volgende: “Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden... te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging” (Zacharia 12:10, 13:1) Een bron was in het nabije Oosten een plaats om water te putten, niet alleen voor eigen gebruik en om zijn vee te laten drinken, maar ook om zich te kunnen wassen. Wanneer God zijn Geest uitstort op Israël zal er voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem een bron ontsloten zijn die hen van zonden reinigt. Toen de Here Jezus in Jeruzalem verscheen, gebruikte Hij dezelfde beeldspraak. Op de laatste, of “grote” dag van het Loofhuttenfeest riep Hij uit: 18 “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Johannes 7:37). De evangelieschrijver plaatst bij deze woorden een verklarende voetnoot: “Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:38-39) Toen de Here sprak over “levend” (=stromend) water, was dat beeldspraak. Hij vergeleek Gods Geest met snelstromend, zuiver, fris en gezondmakend water. Ook de apostel Paulus maakte deze vergelijking. Aan de gemeente van Korinthe schreef hij: “Wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Korinthe 12:13, Telos) Paulus vergeleek de Geest met water dat de dorst van het menselijk hart kan lessen. Wie bij Christus horen, mogen dat water drinken. Over zulk “levend water” heeft de Heer bij de Jakobsbron in Samaria eens gezegd: “Indien gij wist van de gave Gods, en wie het is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben, en Hij zou u levend water hebben gegeven... Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Johannes 4:10,13-14). De “gave Gods” is het water van de Geest. Dat water lest onze diepste dorst, aangezien het ons contact met God herstelt. 19
Page 16
Sommige christenen uit Korinthe waren hoerenlopers, afgodendienaars, overspelers, ontuchtigen, dieven, dronkaards, lasteraars en rovers geweest. Toch kon Paulus aan hen schrijven: “Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in de naam van de Here Jezus en door de Geest van onze God” (1 Korinthe 6:10-11, SV) Wat gewoon water onmogelijk kan bewerkstelligen had het levende water van de Geest tot stand gebracht. Boeven waren “heiligen” geworden. De opgestane Here had zijn gezag getoond over de zonde, die deze mensen in haar greep had gehouden. In zijn naam waren de Korinthiërs schoongewassen en voor de dienst van God apart gezet. We zouden de Schriftgegevens over “levend water” als volgt kunnen samenvatten: 1. In de Hebreeuwse Schriften wordt de Geest dikwijls met “rein water”, “beken” en een “bron” vergeleken. De profeten konden daarom spreken over het “uitgieten” of “uitstorten” van Gods Geest. De symboliek van water en Geest was in Israël bekend. 2. De mensen die naar Johannes kwamen luisteren, begrepen wat hij bedoelde toen hij zei: “Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest”. Ze beseften dat de doop die de profeet voltrok een symbolische handeling was, en dat de werkelijkheid nog moest komen. 3. Zoals bij alle bijbelse symbolen was er een duidelijke overeenkomst tussen schaduw en werkelijkheid. Water heft de onvruchtbaarheid van het land op en doet nieuw leven ontstaan. Zo maakt de Geest harde harten week, 20 ongehoorzamen gehoorzaam, onreinen rein, en afgodendienaars vereerders van de levende God. 4. De uitstorting van de Geest die de profeten hadden aangekondigd stond in rechtstreeks verband met het geestelijk en nationaal herstel van Israël in de voleinding van de eeuw. Toen Johannes de Doper predikte bevond een deel van het Joodse volk zich wel in het land, maar een groot deel woonde nog in de diaspora. Zo is het nu nog altijd. Maar wanneer God zijn Geest over het volk uitstort, zal Hij hen “weghalen uit de volken en bijeenvergaderen uit alle landen”15. De Here Jezus heeft over dat moment gezegd: “Hij zal zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere” 16. Wanneer heel het volk verzameld is en Gods Geest heeft ontvangen, zal het nooit meer afdwalen maar de HEERE van harte gehoorzaam zijn 17. 5. In sommige bijbelteksten gaat het op het eerste gezicht over letterlijk water en natuurlijke vruchtbaarheid. Maar uit het Hebreeuwse parallellisme 18 of uit het tekstverband blijkt, dat het levende water van Gods Geest is bedoeld. 15 Ezech. 36:24, 39:27 16 Matth. 24:31, Mar. 13:27. 17 Ezech. 36:27, 39:26-28. 18 Bij voorbeeld in Jes. 44:3, Ezech. 36:25. 21
Page 18
Geboren uit water en Geest Met Nicodémus, een lid van het Sanhedrin, sprak Jezus over geboorte uit water en Geest. De evangelieschrijver Johannes heeft dit gesprek als volgt weergegeven: “Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnen gaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwondert u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:5-8) Menig christen heeft “geboren uit water” opgevat als een verwijzing naar de doop 19, en gemeend dat hij zich moest laten dopen om het Koninkrijk Gods te kunnen binnengaan. Roomskatholieke gelovigen hadden de gewoonte om zuigelingen na de geboorte zo snel mogelijk te besprenkelen. Wanneer die in ongedoopte toestand zouden overlijden, zouden zij immers niet gered zijn! Terwijl de moeder nog in het kraambed lag, werd haar kind door familieleden ijlings naar de kerk gedragen. In werkelijkheid is er in Joh.3:5 van de doop geen sprake. De zinsnede “uit water en Geest” is een hendiadys. Een hendiadys is een stijlfiguur waarbij één begrip wordt aangeduid door twee zelfstandige naamwoorden via het voegwoord “en” te koppelen. Wie een hendiadys gebruikt schrijft niet: “De maan verspreidt zilverkleurig licht”, maar “De maan verspreidt licht en zilver”. 19 De Anglicaan W.F.Flemington deed dit ook. Hij schreef over Joh.3:5: “Most commentators take the word ‘water’ as an obvious reference to Christian baptism... The rite of water-baptism united with the activity of the Spirit is regarded as the means whereby the Christian is ‘born from above’” (in: The New Testament Doctrine of Baptism, London 1964, p.86-87). 23 Een dichter die een bloeiend heideveld ziet kan uitroepen: “Bloem en purper!” Struikheide heeft immers purperen bloempjes. In het Grieks kan men een hendiadys herkennen aan het feit dat het voorzetsel niet wordt herhaald. Johannes schreef niet: “geboren uit water en uit geest”. Hij zei: “geboren uit water en Geest”. Het enkelvoudige voorzetsel geeft aan, dat water en Geest aanduidingen zijn van één enkele zaak. Dezelfde stijlfiguur treffen we aan in de volgende teksten: “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars” (Efe.4:11) In dit vers wordt met “herders en leraars” één enkele groep aangeduid. Er waren in de gemeente mensen die als herder optraden door hun geloofsgenoten onderricht te geven. Een ander voorbeeld is: “Gij weet trouwens, hoe wij... u... betuigden te blijven wandelen, Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid” (1 Thess.2:12) “Heerlijkheid” is daar een bepaling bij “Koninkrijk”, de uitdrukking betekent: “tot zijn eigen heerlijk Koninkrijk”. In een andere brief riep Paulus de lezers op om waakzaam te zijn, “met aanhoudend bidden en smeken”. Dat betekent “met aanhoudend, smekend bidden” (Efe.6:14). De Here maakte in zijn verkondiging vaker gebruik van een hendiadys. Hij zei: “...De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid” (Johannes 4:23) 20 20 Hoewel de NBG vertaling dit niet laat zien, wordt in het Grieks het voorzetsel “in” niet herhaald. 24
Page 20
“In geest en waarheid aanbidden” betekent: “in ware geest aanbidden”, op zuiver geestelijke manier, zonder dat men gebonden is aan een bepaalde plaats, een bepaald gebouw of zichtbare rituelen. Ook Johannes de Doper gebruikte soms een hendiadys. Hij zei: “Die zal u dopen met de heilige Geest en vuur” (Mat.3:11) 21 De Messias zal Israël dopen met vurige heilige Geest, Gods eigen Geest die hen zal louteren en afzonderen voor de dienst van de HEERE (zoals de profeet Jesaja door aanraking met vuur geschikt werd gemaakt voor het profetenambt). “Geboren uit water en geest” (Johannes 3:5) is eveneens een hendiadys. Omdat het voorzetsel “uit” staat voor het woord “water” maar niet voor het woord “geest”, is “geest” een nadere bepaling bij “water”. De uitdrukking betekent: “geboren uit geestelijk water” 22. Over zulk “geestelijk water” zou de Heer nog bij meerdere gelegenheden spreken: “Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven” (Johannes 4:10) 21 In de grondtekst wordt het voorzetsel “in” (Grieks: en) slechts éénmaal gebruikt. Het NBG heeft het woord “met” ten onrechte tweemaal in haar vertaling opgenomen. 22 Sir Robert Anderson schreef over dit bijbelgedeelte: “Now first it is essential to notice that this is not a twofold birth (of water, and of the Spirit), but emphatically one – a birth of water-and-spirit, in contrast with the birth which is of flesh. This is not obvious in a translation; but in the original it is unmistakable. It is a birth ‘ex hudatos kai pneumatos’ and the context emphasizes it, for in the very next sentence, and again in vers 8, the water is omitted altogether, and the new man is spoken of merely as ‘born of the Spirit’” (in The Bible and the Church, 1st ed. 1899, reprinted 1999 as The Buddha of Christendom, pag.148) 25 “Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Johannes 4:14) “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden, want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:38-39) De Messias zal aan Israël het “geestelijk water” geven, dat de profeten hebben aangekondigd. Zó zal in vervulling gaan wat God eeuwen tevoren heeft beloofd: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw ongerechtigheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt” (Ezechiël 36:25-27, vgl. Jeremia 24:7, Ezechiël 11:17-20, Ezechiël 37:13, 23 en 27) “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3) Zonder het “reine water” van Gods Geest kan Israël onmogelijk rein worden, en zonder wedergeboorte (“een nieuw hart”, “een nieuwe geest in uw binnenste”) kan Jakobs zaad het Godsrijk niet binnengaan. Toen Nicodémus vroeg: “Hoe kan dit geschieden?”, antwoordde Jezus verbaasd: “U bent de leraar van Israël, en deze dingen verstaat u niet?” (Joh.3:9-11). Voor schriftgeleerden had “wedergeboorte” een bekend begrip moeten zijn. 26
Page 22
De geboorte die de Messias beschreef vond voor de eerste maal plaats op de Pinksterdag. Jezus had tegen Nicodemus gezegd: “De wind 23 blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is” (Johannes 3:8) De vervulling van deze woorden van de Heiland is als volgt beschreven: “Eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag... en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Handelingen 2:2,4) De opgestane Here stortte zijn Geest uit (Hand.2:17,33). De Jeruzalemmers hoorden het geluid, maar wisten niet vanwaar het kwam of waar het heenging. Voor de honderdtwintig discipelen op wie de Geest viel, was de uitstorting van Gods Geest “het bad der wedergeboorte” (Titus 3:5) 24. We kunnen het onderwijs van Johannes 3:15 dus als volgt samenvatten: 1. “Uit water en geest” is een stijlfiguur en betekent “uit geestelijk water”. 2. De gedachte dat Johannes 3:5 betrekking heeft op aards water, heeft tot het kwalijke denkbeeld geleid dat de waterdoop de wedergeboorte bewerkt. Dit denkbeeld kwam de Roomse kerk goed van pas om haar aanzien en macht bij het bijgelovige volk te kunnen vergroten. Het 23 In de oorspronkelijke tekst staat hier: de Geest. 24 Op het verband tussen Joh.3, Hand.2, en Titus 3:5 is gewezen door Joh. Kroon (Wedergeboorte door Geestesdoop, ’s Gravenhage 1970). 27 Baptisme heeft op grond van Johannes 3:5 gemeend haar naam aan het doopritueel te moeten ontlenen, en de waterdoop tot de grondslag voor kerklidmaatschap te moeten maken. Maar de Here sprak over de reinigende en levenwekkende werking van Gods Geest – net als in Johannes 4 en Johannes 7. 3. Van besprenkeling of onderdompeling met gewoon water is er in Johannes 3 geen sprake. 28
Page 24
Van bekering tot vergeving van zonden “Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja... geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte” (Mar.1:2-4) “En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden” (Lukas 3:3) Wanneer Markus en Lukas een samenvatting geven van het optreden van Johannes de Doper, dan schrijven ze dat hij “de doop der bekering tot vergeving van zonden” predikte 25. Mattheüs vat het nog beknopter samen, door te zeggen dat Johannes “doopte met water tot bekering” 26. Voor bekering staat in deze teksten het Griekse woord metanoia, een verandering van gezindheid of van denken. “Doop der bekering” of “doop met water tot bekering” wil zeggen, dat iemands bekering concreet gestalte kreeg doordat de betrokkene zich in water liet dopen. De doop beeldde uit, dat de dopeling wilde breken met zijn oude levensstijl, en niet langer in opstand tegen God maar in gehoorzaamheid aan God wilde leven. Toen de mensen aan Johannes vroegen, wat ze moesten doen, gaf de profeet hun het antwoord: “Wie een dubbel stel kleren heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo” (Lukas 3:11) Tegen berouwvolle tollenaars zei Johannes: “Vordert niet meer dan u voorgeschreven is” (Lukas 3:13) 25 Mar.1:4, Luk.3:3. 26 Mat.3:11. 29 En tegen soldaten die hun militaire plichten moesten vervullen: “Plundert niemand uit en perst niets af en weest tevreden met uw soldij” (Lukas 3:14) Dat waren “vruchten die aan de bekering beantwoordden” (Mat.3:8). Waar die zichtbaar werden was iemands levenshouding radicaal veranderd. Door zich te laten dopen erkende men dat men geen rechtvaardige was maar een zondaar, die behoefte had aan reiniging. Men stemde in met Gods beoordeling van zichzelf en men “rechtvaardigde God”, door te erkennen dat wat de Almachtige had gezegd de waarheid was. Vandaar, dat in het Lukasevangelie wordt opgemerkt: “...Toen al het volk dit hoorde, en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. Maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren” (Lukas 7:29-30) Het Griekse voorzetsel eis (Nederlands: “tot”) geeft het doel of het eindresultaat van een handeling aan. Velen hebben daarom gemeend dat de waterdoop een “sacrament” is dat vergeving van zonden te weeg brengt. Door heidenen te dopen zouden die heidenen in christenen worden veranderd en van hun zonden worden bevrijd. Uit het optreden van de Doper blijkt echter, dat water de zonden niet wegwast. Mattheüs schrijft: “Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en de Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken” (Mat.3:7-9) 30
Page 26
Net zoals het “onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” 27, zo is het ook onmogelijk dat water dit zou doen. Johannes wilde alléén mensen dopen die oprecht naar redding verlangden en zich voor honderd procent afhankelijk wisten van God. Zijn dopelingen moesten ervan overtuigd zijn dat ze vergeving van zonden nodig hadden om Gods rijk te kunnen binnengaan. Wie zich op grond van hun afstamming rechtvaardig waanden en onderwerping aan het doopritueel voldoende achtten voor een lotsdeel in Gods Koninkrijk, bedrogen zichzelf. Vergeving van zonden is geen automatisch gevolg van de waterdoop. In de uitdrukking “doop der bekering tot vergeving van zonden” hoort “tot vergeving van zonden” bij het woord “bekering”. Bekering leidt tot behoud 28, maar besprenkeling met water (of onderdompeling) doet dat beslist niet altijd 29. De opgestane Here zou later tegen zijn discipelen zeggen: “dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lukas 24:47) Hij zei: “bekering tot vergeving der zonden”, niet “doop tot vergeving van zonden”. Bekering en vergeving horen bij elkaar. Doop leidt alleen tot vergeving van zonden indien het een doop “van bekering” is. Op de Pinksterdag werden drieduizend Joden gedoopt met een doop die eveneens een doop “van bekering tot vergeving van zonden” was. We horen immers hoe Petrus tegen hen zei: 27 Heb.10:4. 28 Vgl. 2 Kor.7:10. 29 Vgl. Hand.8:13 met 8:20-23 31 “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden...” (Hand.2:38) “Late zich dopen” is geen goede weergave van de grondtekst. De Statenvertaling volgt het Griekse origineel wél nauwkeurig door te schrijven: “Bekeert u en een ieder van u worde gedoopt”. Wanneer deze mensen zich bekeerden, zouden ze gedoopt worden. Het bijbelboek Handelingen laat in het midden of die doop zou worden voltrokken door Petrus en de elven, of de opgestane Here Jezus. Bekering hield in dat de feestgangers hun gedachten over Hem zouden veranderen. Ze waren afkomstig uit de diaspora 30. Ze hadden van hun volksgenoten gehoord dat Jezus een valse profeet was die de doodstraf had verdiend 31. Maar vanwege zijn opstanding uit de doden en de heilige Geest die Hij op zichtbare wijze had uitgestort moesten ze tot het inzicht komen dat Hij de Messias was. “Op de naam van Jezus Messias” zouden ze worden gedoopt. Uit de evangeliën en uit het boek Handelingen blijkt, dat de Doper zijn bekeerlingen opdroeg om hun vertrouwen te stellen op de komende Messias. Paulus vatte het optreden van Johannes als volgt samen: “Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus.” (Handelingen 19:4-5) Voor vergeving van zonden waren de discipelen van Johannes afhankelijk van de komende Messias. 30 Hand.2:8-11 31 Hand.2:36 32
Page 28
Samenvattend kunnen we zeggen: 1. De doop met water, die Johannes voltrok, was niet een “sacrament” dat automatisch vergeving van zonden te weeg bracht. Wie naar Johannes toekwam om zich te laten dopen, drukte daarmee uit dat hij een zondaar was die vergeving van zonden nodig had en voor zijn reiniging vertrouwde op de komende Messias 32. 2. Johannes weigerde om mensen te dopen die zichzelf rechtvaardig waanden en onder valse voorwendsels naar hem toe kwamen, zoals de Farizeeën en de Sadduceeën. 3. Er is een groot verschil tussen de “doop der bekering tot vergeving van zonden” die Johannes predikte en de waterdoop zoals die tegenwoordig wordt bediend. Katholieken en anglicanen, luthersen en gereformeerden dopen zuigelingen die “het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand” 33, dus nog niet tot handelen in staat zijn en zich nog nergens van kúnnen bekeren. Voorstanders van doop-op-belijdenis, zoals baptisten en pinkstergelovigen, dopen mensen die Christus al hebben aangenomen en al vergeving van zonden hebben ontvangen. Maar in Johannes’ tijd werd de bevolking van Judéa gedoopt in afwachting van de Messias die nog komen moest. Hij zou vergeving van zonden tot stand brengen. Hij zou hen “dopen in heilige Geest” en hun het nieuwe leven schenken. 32 Vgl, Mal. 3:1-4. 33 Jona 4:11 33 Gerechtigheid vervullen “Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om zich door hem te laten dopen. Maar deze trachtte Hem daarvan terug te houden, en zeide: Ik heb nodig door U gedoopt te worden en komt Gij tot mij? Jezus echter antwoordde en zeide tot hem: Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem geworden. Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” (Mattheüs 3:13-17) Alle evangelieschrijvers vertellen dat Jezus naar Johannes toe ging om zich door hem te laten dopen. Het verslag van Mattheüs begint met het woord toen: “Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan...” Waarop heeft deze tijdsaanduiding betrekking? Wannéér ondernam Jezus die lange reis? Uit het voorafgaande blijkt, dat Hij dit deed nadat Johannes “Jeruzalem, Judea en de hele Jordaanstreek” had gedoopt in de rivier, onder belijdenis van hun zonden (Mat.3:6). Terwijl hij zijn volksgenoten doopte had Johannes gezegd: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met [de] heilige geest en [met] vuur” (Mattheüs 3:11) 34 34 In de grondtekst ontbreekt het lidwoord “de” voor “heilige geest” en het voorzetsel “met” voor vuur. Vandaar, dat deze woorden tussen vierkante haakjes zijn geplaatst. 35
Page 30
Johannes had verkondigd dat de Messias zou verschijnen en gelovige Israëlieten zou dopen met heilige geest. Hij was als een heraut voor de komende Koning uitgezonden (Matth.3:3). Hij moest dopen met water, opdat de Messias aan Israël zou worden geopenbaard (Joh.1:31). De Doper besefte, dat hij een wegwijzer was. Zijn doop met water wees vooruit naar de doop van de Messias. Die zou door middel van zijn Geestesdoop de ware reiniging tot stand brengen. Toen Jezus kwam om zich te laten dopen, probeerde Johannes Hem daarvan terug te houden. De waterdoop was een symbool van de échte doop, de reiniging van het innerlijk. De doop van de Messias was de werkelijkheid waarnaar Johannes’ doop vooruitwees. Het is dus begrijpelijk dat de Doper zei: “Ik heb nodig door ú gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?“ Jezus antwoordde: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” Wat bedoelde Hij met “thans”? Wie waren de “ons” waarover Hij sprak? En wat betekent de uitdrukking: “alle gerechtigheid vervullen”? Voorstanders van de volwassenendoop geven de volgende uitleg: “Thans” is het tijdperk dat volgde op de komst van de Messias; “ons” zijn de gelovigen uit dat tijdperk; “alle gerechtigheid vervullen” betekent: doen wat God van je vraagt. Iedere gelovige behoort zich in water te laten dopen zoals Jezus zich liet dopen door Johannes. Hun redenering overtuigt niet, omdat de woorden van Jezus worden losgemaakt uit het verband, en er een eigenmachtige interpretatie wordt gegeven van de uitdrukking “alle 36 gerechtigheid vervullen”. Volgens Paulus is er geen gerechtigheid door een wet of door te gaan werken 35, maar volgens doperse christenen kunnen zondaren “alle gerechtigheid vervullen” door zich in water te laten dopen. Wat een zelfoverschatting en wat een verdraaiing van Gods woord! “Thans” is het tijdstip waarop Jezus bij de Jordaan kwam. De tijd was rijp. De Judeeërs waren voorbereid op de komst van de Messias die zou dopen met heilige geest 36. Nu moest Johannes Jezus laten begaan, want dit was voor Hem het juiste moment om zich te laten dopen. Met “ons” worden Johannes en Jezus bedoeld - niet de gelovigen uit de volken! De Messias en zijn voorloper vervulden op dit beslissende ogenblik een sleutelrol. Later zou Jezus over Johannes zeggen: “... Wat bent u gaan zien? Een profeet? Ja, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Voorwaar, Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper... Want alle profeten en de wet hebben tot op Johannes geprofeteerd” (Mattheüs 11:7,11,13). Johannes was de bode die voor God uitging om de weg voor Hem te bereiden (Mat.11:11). Hij was de Elia die zou komen (Mat.11:14). Met het optreden van de Doper werd het tijdvak van Mozes en de profeten afgesloten (vgl. Luk.16:16). Nu zou Hij verschijnen die zij hadden aangekondigd: de Messias. Nú was het Koninkrijk der hemelen nabij gekomen, want de Koning had zich gevoegd bij zijn onderdanen. 35 Gal. 2:15-21 36 Lukas vertelt dat Jezus zich liet dopen “terwijl al het volk gedoopt werd”, of nadat het hele volk zich had laten dopen (Luk.3:21). 37
Page 32
Wanneer gelovigen menen dat zij “alle gerechtigheid moeten vervullen” door zich in water te laten dopen, dan is er sprake van een misverstand. Mattheüs gebruikt het woord “vervullen” (Gr. pleroo) zestien maal. Twaalf maal heeft het betrekking op gebeurtenissen die plaatsvonden “opdat vervuld werd wat door de Heer is gesproken” 37. Dezelfde betekenis heeft het ook in Mattheüs 5:17: “Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten op te heffen. Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om te vervullen” (Telos) In andere gevallen betekent het “vol maken”. Het Nieuwe Testament spreekt bijvoorbeeld over het “vullen” van een net 38 of van een maat 39. “Alle gerechtigheid vervullen” gaat de capaciteiten van zondige mensen verre te boven. Het is alsof de Here Jezus zei: “De Judeeërs hebben zich laten dopen omdat hun gerechtigheid niet vol is: ze hebben hun zonden beleden en hebben beaamd dat ze reiniging nodig hebben. Nu moet jij Mij dopen om hun de beloofde reiniging te laten zien. Ik word niet voor Mijn eigen zonden gedoopt maar voor die van hen 40. De doop van Johannes, die ten doel had om de Messias aan Israël te openbaren (Joh. 1:31), bereikte dat doel toen Jezus zich liet dopen. Want toen de Messias uit het water klom, werden de hemelen geopend en daalde de Geest van God als een duif op Hem neer, terwijl een stem uit de hemel zei: 37 Mat. 1:22, 2:15, 2:17, 2:23, 4:14, 8:17, 12:17, 13:35, 21:4, 26:54, 26:56, 27:9. 38 Mat. 13:48. 39 Mat.23:32. 40 Deze uitleg is ontleend aan Oscar Cullmann (Die Tauflehre des Neuen Testaments, Zürich 1948, p.12-14) en Harry Bultema (The Bible and Baptism, Grand Rapids 1955, p.45-49). Zie ook Romeinen 5:12-21. 38 “Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik mijn welbehagen heb gevonden” (Mattheüs 3:17, vgl. Markus 1:10, Lukas 3:21-22, Johannes 1:32-34) Zó werd Jezus openlijk aangewezen als de door God Gezalfde Knecht, Johannes’ grote Opvolger die met heilige geest zou dopen. Bij monde van de profeet Jesaja had God immers gezegd: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb, Ik heb mijn Geest op hem gelegd” (Jesaja 42:1) Kort samengevat: 1. Jezus ging pas naar Johannes toe, toen deze Jeruzalem, Judea en de hele Jordaanstreek had gedoopt in de Jordaan. 2. Op dat ogenblik móest Hij wel naar Johannes toegaan om zich door hem te laten dopen, want via die doop zou Hij aan Israël worden geopenbaard. De Geest daalde op Hem neer en de Vader wees Hem aan als zijn geliefde Zoon, de messiaanse Koning. 3. Wie op grond van Mat.3:15 stelt dat gelovigen alle gerechtigheid behoren te vervullen door zich in water te laten dopen, berooft Christus van zijn eer. Hij heeft alle gerechtigheid vervuld in samenwerking met zijn voorganger, Johannes de Doper. Door zich te onderwerpen aan de ceremonie die Johannes voltrok, werd onze Heer aan Israël geopenbaard als de Rechtvaardige, Gods Gezalfde die doopt met heilige Geest. Door Hem bewijst God al zijn trouw, in Hem zijn al Gods beloften “ja en amen” 41. 41 2 Korinthe 1:20 39
Page 34
Jezus doopte niet Volgens de Heidelberger Catechismus heeft Christus in het “Nieuwe Verbond of Testament twee sacramenten ingezet, namelijk de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal” 42. Met de “heilige doop” wordt in dit verband bedoeld: de besprenkeling (of onderdompeling) met water. De opvatting van de Catechismus wekt de indruk dat onze Heer met dopen is begonnen en ieder die zijn boodschap wilde aanvaarden heeft gedoopt. Dat laatste lijkt op het eerste gezicht inderdaad het geval te zijn. We lezen in Johannes 3 namelijk het volgende: “Na dezen 43 kwam Jezus en zijn discipelen in het land van Judéa, en onthield zich aldaar met hen, en doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar, en werden gedoopt. Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen” (Johannes 3:22-24, SV) In vers 22 staat het zwart-op-wit, zal een reformatorisch christen opmerken: “Jezus kwam in Judéa en doopte”. Maar heeft Jezus de doop op dat moment ingesteld? Beslist niet, want de doop waarover het in dit gedeelte gaat is de doop van Johannes 44. En Jezus begon pas te prediken, wonderen te doen en leerlingen te verzamelen nadat Hij zich door Johannes had laten dopen 45. Johannes doopte éérder dan Christus. De doop waarover in 42 Heidelberger Catechismus, Zondag 25, vraag en antwoord 68; zie ook Nederlandse Geloofs Belijdenis, artikel 33. 43 Dat wil zeggen: na de tempelreiniging en het gesprek van Jezus met Nicodemus. 44 De dopen die Johannes en de discipelen van Jezus bedienden waren identiek. In vers 23 staat immers: “En Johannes doopte ook...” 45 Zie Joh.1:19-52. 41 Johannes 3:22 wordt gesproken was er al voordat Jezus zijn openbaar optreden begon en is dus niet door Christus ingesteld. Dat Jezus zich met dopen bezig hield, komt in het Johannesevangelie nogmaals ter sprake. Na een twistgesprek tussen de Farizeeën en de discipelen van Johannes gingen de laatsten naar hun leermeester toe en zeiden: “Rabbi, die met u was over de Jordaan, welken gij getuigenis geeft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem!” (Johannes 3:26, SV) Weer lijkt het, alsof Jezus doopte, net zoals Johannes dat had gedaan. De mededeling dat de mensen naar Jezus toegingen en niet meer naar hèm toekwamen stemde Johannes niet verdrietig maar juist blij. Hij moest krimpen en de Messias groeien (vs.2736). Het was immers zijn taak om Israël op de verschijning van Gods Gezalfde voor te bereiden, en die taak was nu bijna voltooid. Het twistgesprek met de Farizeeën had een onverwacht gevolg. Want de evangelieschrijver vertelt: “Als dan de Heere verstond, dat de Farizeeën gehoord hadden dat Jezus méér discipelen maakte en doopte dan Johannes... zo verliet hij Judéa, en ging wederom naar Galilea” (Johannes 4:1-3, SV) Jezus besefte dat het verzamelen van een groot aantal volgelingen het wantrouwen van de Joodse leiders zou opwekken 46. Omdat zijn uur – in tegenstelling tot het uur van Johannes - nog niet was gekomen 47 besloot Hij confrontaties te vermijden en ging Hij terug naar de streek waar Hij was opgegroeid. 46 Vgl. Joh.11:48. 47 Joh.7:30. 42
Page 36
De evangelieschrijver plaatst bij vs.1 een verrassende kanttekening: “... hoewel Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen” (Johannes 4:2) Hieruit blijkt dat er in de discipelkring werd gedoopt, maar dat de Heer zélf niet doopte. Op het eerste gezicht is dat een vreemde mededeling. Wat wil Johannes ons hiermee duidelijk maken? Als de doop van groot belang is om ons geloof te onderhouden, om ons de belofte van het evangelie te doen verstaan en die aan ons te verzegelen 48, waarom liet Jezus het dopen dan aan zijn discipelen over? Hij ging toch rond, “goed doende en allen genezende die van de duivel overweldigd waren?” 49. Als de doop een genademiddel is om het geloof van bekeerlingen te versterken, dan is het heilzaam om niet alleen te prediken maar om ook te dopen. Waarom doopte Jezus dan niet? Het antwoord op die vraag is erg eenvoudig: “Jezus doopte niet zelf... omdat Hij het onderscheid tussen zich en zijn voorloper niet wilde uitwissen: Hij... behield voor zichzelf het dopen met de Geest” 50 De Messias was gekomen om Gods beloften te bevestigen 51. Hij kwam om de wet en de profeten te vervullen 52 en de werkelijkheid te schenken waarnaar de schaduwen vooruit wezen 53. Hij kon onmogelijk zelf een schaduwachtig ritueel voltrekken, want dan zou Hij zijn roeping ontrouw worden en 48 Aldus de gereformeerde belijdenisgeschriften. 49 Hand.10:38. 50 J. van Andel, Johannes’ Evangelie aan de Gemeente toegelicht, Leiden 1900, p.85. 51 2 Kor.1:20, Rom.15:8. 52 Mat.5:17. 53 Kol.2:17. 43 weigeren om de voor Hem bestemde plaats in Gods heilsplan in te nemen. Hij is Degene die doopt met de Geest 54. Waarom liet Jezus toe dat zijn discipelen wél met water doopten? Aangezien dit plaatsvond in Judéa moet de reden zijn geweest dat Joden uit “heel Judea, Jeruzalem en de Jordaanstreek” zich door Johannes hadden laten dopen, maar niet het héle volk. “De traagheid van het volk noopte Hem... om het werk van de Doper over te nemen. Hij werd zijn eigen Voorloper, want Hij liet door zijn discipelen de doop der bekering toedienen. Het getuigde tegen het volk, dat de Vorst zijn heraut helpen moest om zich een weg naar zijn volk te banen. Elk had gereed moeten staan om Hem te begroeten” 55 De Here was lankmoedig jegens Israël. Hij wilde het hele volk tot het inzicht brengen dat het reiniging van zonden nodig had. Kort samengevat: 1. Jezus heeft de “heilige doop” niet ingesteld want de waterdoop bestond al voordat Hij begon te prediken. Zijn neef Johannes doopte eerder dan Hij. 2. In plaats van de “heilige doop” in te stellen, beschouwde Christus die juist als iets dat slechts van tijdelijk belang was. Jezus doopte zelf niet. Alleen zijn discipelen hebben maar gedoopt (Johannes 4:2). 3. Jezus doopte niet met water, omdat dat de doop was van zijn voorloper. Hij zou gaan dopen na zijn opstanding uit de doden en zijn hemelvaart. Vanaf dat ogenblik doopt Hij met heilige Geest 56. 54 Joh.1:33. 55 Van Andel, a.w., p.75. 56 Joh. 7:39, 16:7. 44
Page 38
Dopen voor het eten “En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten – want de Farizeeën en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmee vasthoudende aan de overlevering der ouden, en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd 57 te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan ze zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen 58 van bekers en kannen en koperwerk – toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood?” (Markus 7:2-5) “Terwijl Hij sprak, nodigde een Farizeeër Hem om bij hem te komen eten. En Hij kwam binnen en ging aanliggen. De Farizeeër verwonderde zich, toen hij zag, dat Hij zich vóór het eten niet eerst wies 59” (Lukas 11:37-38) In bovenstaande tekstgedeelten komt het werkwoord baptizoo (“dopen”) twee maal, en het zelfstandig naamwoord baptisma (“doop”) één maal voor. Het werkwoord is door het NBG éénmaal weergegeven als “reinigen” 60 en een andere keer als “wassen” 61. Het zelfstandig naamwoord is als “onderdompelen” vertaald 62. De vertaling “onderdompelen” is beslist onjuist. Want de Farizeeën dompelden zich niet onder wanneer ze van de markt 57 Gr. baptisoontai 58 Gr. baptismous 59 Gr. ebaptisthè 60 Mar.7:4 61 Luk.11:38 62 Mar.7:4 45 kwamen. Op zo’n plein waar jan en alleman kwam om te kopen en te verkopen kwamen ze in contact met niet-Joden en met volksgenoten die zich niet aan de wet van Mozes hielden. Vanwege zulke contacten werden zij ritueel onrein en volgens de Farizeeën moest men zich daarom wassen alvorens men aan tafel kon gaan. De ceremoniemeester van de bruiloft in Kana had met dit gebruik rekening gehouden en voor de bruiloftsgasten voorzieningen getroffen. De evangelieschrijver vertelt: “Nu waren daar stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten” (Johannes 2:6) Het water in deze kruiken (zeventig tot honderd liter) was niet bedoeld om er de gasten in onder te dompelen - daarvoor zou een zwembad nodig zijn geweest – maar om de handen en de voeten van de gasten te reinigen. Van de priesters die in het heiligdom dienst deden werd hetzelfde verwacht. In de voorhof was een groot wasvat geplaatst – tussen de tabernakel en het altaar – en over de functie van dat vat staat in Gods wet geschreven: “Aäron en zijn zonen zullen daarin hun handen en voeten wassen” (Exodus 30:19) In de evangeliën blijkt hoe dit wassen in zijn werk ging: “Daarna deed Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met de doek, waarmede Hij omgord was” (Joh.13:5) “En zie, een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte, dat Hij aan tafel was in het huis van de Farizeeën. En zij bracht een albasten kruik met mirre, en zij ging wenende achter 46
Page 40
Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre... En zich naar de vrouw wendende, zeide Hij tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor Mijn voeten hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft met tranen Mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd” (Luk.7:37,38,44) Blijkbaar werden de voeten met water overgoten, waarna ze werden afgedroogd. Voor het wassen van de handen werd dezelfde methode gebruikt. We lezen immers dat: “Elisa, de zoon van Safat... water op Elia’s handen goot” (2 Koningen 3:11) “En ieder, welke hij die een vloeiing heeft aanraakt zonder de handen met water te hebben afgespoeld zal... onrein zijn tot de avond” (Leviticus 15:11) Volgens de bijbelschrijvers heeft iemand die zijn handen of zijn voeten heeft gewassen, zich “gedoopt” 63. Hieruit blijkt, dat de Bijbel onder doop geen onderdompeling van het hele lichaam verstaat maar reiniging op de manier die God daarvoor in de wet heeft voorgeschreven. “Reiniging” is in het bijbels spraakgebruik een synoniem van “doop” 64. Kort samengevat: 1. In onze taal heeft het woord “dopen” een kerkelijke klank. Met het Engelse woord “baptize” is dat in nóg sterkere mate het geval. Daarmee vergeleken is de Bijbel heerlijk nuchter. Het werkwoord baptizoo wordt in de grondtekst van het Nieuwe Testament gebruikt voor het 63 Mar.7:4 64 Joh.3:25 47 wassen van menselijke handen en voeten en ook voor het reinigen van voorwerpen waaruit men heeft gegeten of gedronken. 2. Wanneer Joden van de markt kwamen, aten zij niet dan na zich “gedoopt” te hebben. De Farizeeër waar Jezus te gast was verbaasde zich erover dat Hij zich voor het eten niet eerst “doopte”. Dat betekent: “zich reinigde” en daarmee wordt bedoeld: “zijn handen waste”. Wanneer een gezin aan tafel gaat, kunnen ouders aan hun kinderen vragen of die zich wel “gedoopt” hebben. 3. Wie zijn handen had gewassen, had zich “gedoopt” (Markus 7:2-5). Daaruit blijkt dat met dit “dopen” geen onderdompeling van het hele lichaam is bedoeld. Op de betekenis van het werkwoord dopen zullen we in een later hoofdstuk nog terugkomen. 48
Page 42
Ik moet gedoopt worden... “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” (Lukas 12:50) “Kunt gij de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zeide tot hen: De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop, waarmede Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden” (Markus 10:38-39) Ondanks de tekenen die Hij deed 65 kreeg onze Heer te maken met groeiende oppositie, met name van de Joodse leiders. Sommige Farizeeën beweerden openlijk dat Hij demonen uitdreef omdat Hij een handlanger was van Beëlzebub 66. In antwoord op zulke aantijgingen begon de Meester zijn leerlingen te waarschuwen dat het volk Israël zich niet unaniem achter Hem zou scharen. Zijn komst zou geen vrede brengen maar verdeeldheid. Er zou een kloof ontstaan binnen families en gezinnen. De ene helft zou Hem volgen en de andere helft zou fel tegen Hem zijn gekant 67. Voor de discipelen moet dit een schokkende mededeling zijn geweest. Zou de Messias falen in zijn missie? 68 Zou Hij geen koning worden over Israël? Zou Hij niet het rijk van vrede brengen waarvan de profeten en de psalmdichters hadden gesproken? 69 65 Luk. 4:38-44, 5:12-26, 7:1-17, 8:26-56, 9:37-43 66 Luk. 11:15, Mat.9:34 67 Luk. 12:49-53 68 Petrus had – als woordvoerder van de discipelkring – al geconcludeerd dat Jezus de Messias is. Ook had de verheerlijking op de berg al plaatsgevonden (zie Luk. 9:20, 28-36). 69 zie b.v. Jes.2:4, Psalm 72:7 49 Zeker wel! Maar vóór er tijden van verademing konden aanbreken moest er iets belangrijks gebeuren. “Ik moet gedoopt worden met een doop” zei Jezus, “en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” 70. Wat bedoelde Hij daarmee? Waarom moest Hij opnieuw gedoopt worden? Hij hád zich toch al laten dopen, door zijn neef Johannes? 71. Wie het uit de prediking van de Doper nog niet had geconcludeerd, kon het nu vernemen van zijn Opvolger: de doop van Johannes was iets voorlopigs, een voorbijgaande schaduw. Wie zich in water hadden laten dopen hadden daarmee te kennen gegeven dat ze vergeving van zonden nodig hadden. Het water dat Johannes voor zijn doop gebruikte was echter niet bij machte om nieuw leven te schenken en mensen van hun zonde te bevrijden. Om de beloofde reiniging en levensvernieuwing tot stand te brengen moest de Messias opnieuw een doop ondergaan. Die doop “beklemde Hem, totdat het was volbracht 72”. Uit het woord “volbracht” blijkt, dat Jezus doelde op zijn sterven aan het kruis. Het laatste dat de Messias op de heuvel Golgotha zei, was: “Het is volbracht!” 73. Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest. Het sterven van Gods Zoon was een doop omdat de “oude mens”, de sterfelijke bestaanswijze die Hij bij zijn geboorte in Bethlehem had ontvangen, daarbij definitief werd afgelegd 74. Bij gewone mensen leidt het sterfelijk bestaan dat zij van Adam 70 Luk. 12:50 71 Luk. 3:21-22 72 Grieks telesthei 73 Joh.19:30, Grieks Tetelestai! 74 Rom.6:6. 50
Page 44
hebben geërfd ertoe dat ze zondigen, dus hun doel missen 75. Bij de Messias gebeurde dat niet: Hij werd in alle dingen verzocht als wij, doch zonder te zondigen 76. Hij nam onze zonden op zich en droeg ze tot in het graf, zodat ze voorgoed werden weggedaan 77. Door zijn sterven deed Hij de dood te niet 78 Toen Hij opstond uit de doden, bracht Hij onvergankelijk leven aan het licht 79. In sommige commentaren wordt beweerd dat Jezus zijn dood met een doop vergeleek omdat lijden in de Schrift wordt aangeduid als “golven en baren” die over het slachtoffer heenslaan. Volgens de Bijbel is dat echter niet de reden van de vergelijking. Een “doop” is een godsdienstige handeling die de reiniging van het doopobject op het oog heeft 80. Jezus noemde zijn dood een doop omdat die de ware reiniging, het “afleggen van de oude mens” of de “reiniging van zonden”, zou teweeg brengen. In de brief aan de Hebreeën wordt over Gods Zoon gezegd: “Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is, nadat Hij reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in [de] hoge” (Hebreeën 1:3) 75 In de Griekse tekst van Rom.5:12 staat letterlijk, dat nadat door Adams zonde de dood in de wereld was gekomen, “de dood aan alle mensen werd doorgegeven, waarop [=als gevolg waarvan] allen zondigden”. De Statenvertaling geeft de grondtekst nauwkeurig weer, in tegenstelling tot de meeste moderne vertalingen. 76 Heb.4:15 77 1 Pet.2:24 78 Heb.2:14, 2 Tim.1:10 79 2Tim.1:10 80 Joh.3:25, Heb.6:2 en 9:10 (grondtekst). 51 “En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo zal ook Christus, éénmaal geofferd om de zonden van velen te dragen, de tweede keer zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten (Hebreeën 9:27-28) “Iedere priester staat wel dagelijks dienst te doen en dezelfde slachtoffers dikwijls te offeren, die nooit zonden kunnen wegnemen. Maar Hij, nadat Hij één slachtoffer voor zonden geofferd heeft, is voor altijd gaan zitten aan Gods rechterhand… Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden” (Hebreeën 10:12-14). Uit deze teksten blijkt dat Jezus door zijn sterven en opstanding reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht en dat zijn offer – in tegenstelling tot het sterven van offerdieren – volmaakt effectief zal zijn. In enkele bijbelcommentaren wordt gezegd, dat de zonen van Zebedeüs, die met Jezus in gesprek waren (Markus 10:38-39), gedoopt werden met dezelfde doop als de Messias omdat zij als martelaar zouden sterven. Dat laatste is echter onjuist. Van Jakobus is bekend dat Herodes hem heeft laten onthoofden 81, maar Johannes heeft volgens de overlevering de hoogste leeftijd bereikt van alle apostelen en is een natuurlijke dood gestorven. In werkelijkheid werden Jakobus en Johannes met dezelfde doop gedoopt als hun Meester, omdat de Geest van Christus op hen werd uitgestort. Wie de Geest van Christus hebben ontvangen en daardoor bij de Messias zijn ingelijfd 82, zijn met dezelfde doop gedoopt als Hij. Want “allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn in zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven door de doop-in-de-dood” 83. 81 Hand.12:2 82 1 Kor.12:13 83 Rom.6:3-4 52
Page 46
Bij wijze van samenvatting kunnen we het volgende opmerken: 1. Ondanks het feit dat Jezus zich door zijn neef Johannes al (in water) had laten dopen, zei Hij tegen zijn discipelen dat Hij nog moest worden gedoopt. 2. We moeten dus niet altijd aan water denken wanneer er in de Bijbel over dopen wordt gesproken. Naast de doop in water bestaat er een doop in Geest en vuur 84. De belangrijkste doop van allemaal is de doop die de Messias nog moest ondergaan. Uit het gebruik van het woord “volbracht” blijkt dat Jezus met deze doop doelde op zijn sterven aan het kruis. 3. Dat sterven was een “doop” omdat het échte reiniging tot stand zou brengen: het afleggen van de oude mens en het wegnemen van de zonden. Aan deze doop van Christus krijgen andere mensen deel wanneer ze zijn Geest ontvangen. 84 Luk.3:16 53 Gaat dan heen... “En Jezus kwam naar hen toe en sprak tot hen de woorden: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden. En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mat.28:18-20, Telos) Nadat Jezus was opgestaan uit de doden en vóórdat Hij ten hemel voer sprak Hij met zijn discipelen op een berg in Galilea 85 Er waren elf leerlingen overgebleven omdat Judas zelfmoord had gepleegd 86. Deze volgelingen uit het Jodendom kregen opdracht om van volken (= niet-Joden) leerlingen van Israëls Messias te maken. Ondanks dit specifieke kader zijn Jezus’ woorden in brede kring opgevat als de “Grote Opdracht” voor de christenheid, een bevel dat alle gelovigen (of alle “geestelijken” 87) gezamenlijk moeten uitvoeren. Die gedachte is ingegeven door de belofte van Christus, dat Hij met zijn apostelen zal zijn “alle dagen, tot aan de voleiding van de eeuw”. Met die “voleinding” wordt bedoeld: het tijdstip van de oogst, het moment waarop het Koninkrijk der hemelen openbaar wordt, en er aan verleidingen en wetteloosheid een einde komt. Na een fase van verborgen groei – zowel van het goed als van het kwaad – zal het goede uiteindelijk zegevieren. Daarop loopt het huidige tijdperk uit 88. 85 Mat.28:16. 86 Zo staat het geschreven in Mat.28:16-17, hoewel veel uitleggers aannemen dat de “vijfhonderd broeders” die in 1 Korinthe 15:6 worden genoemd, er ook bij aanwezig waren (zie Sir Robert Anderson, a.w., p.156). 87 Want in de kerken zijn priesters en predikanten de enigen die buitenstaanders mogen dopen (behalve in noodgevallen). 88 Mat.13:39-42, 13:49-50, 24:3 en 30. 55
Page 48
De woorden van Jezus worden doorgaans uitgelegd alsof Hij zijn apostelen drie verschillende opdrachten heeft gegeven: (1) Haal de volken over (met argumenten en desnoods met geweld) om zich bij Mij aan te sluiten; (2) Doop hen in water, zoals Johannes de Doper dat met Israël heeft gedaan, en (3) Geef ze onderwijs in Mijn wet. Uit de oorspronkelijke tekst (en de Telosvertaling) blijkt echter, dat de Here slechts één opdracht gaf: “Discipelt de volken door hen te dopen en te leren”. Vanwege de doop waarover Jezus sprak worden mensen zijn discipelen en leren ze Hem te gehoorzamen. Moeten ambassadeurs van de Messias de volken dopen met water? En dat terwijl Johannes van Hem had gezegd: “Ik doop u wel met water... maar Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur”? Johannes had over de Messias opgemerkt: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt”... “Hij moet wassen [=groeien], maar ik [de Doper] moet minder worden” 89. Als de opgestane Messias de lang verwachte Persoon is die met de Geest doopt, zouden zijn afgezanten dan van water gebruik moeten maken? Uit het verslag dat Lukas geeft van het optreden van de apostelen blijkt dat die zich niet verantwoordelijk voelden voor de onderdompeling (of besprenkeling) van hun bekeerlingen, maar erop toezagen dat die de heilige Geest ontvingen. In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld dat de Samaritanen geloofden wat de “diaken” Filippus zei over het Koninkrijk van God en Jezus, de Messias. Ze werden meteen gedoopt (gezien het vervolg van het verhaal in water). 89 Matth.3:11; Joh.1:33, 3:30 56 Verlamden, kreupelen en bezetenen werden genezen. Maar de apostelen in Jeruzalem waren met dit prachtige resultaat niet tevreden. De heilige Geest was namelijk nog op geen enkele Samaritaan gevallen, “maar zij waren alleen gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” 90. Petrus en Johannes werden vanuit Jeruzalem naar Samaria gezonden. Nadat die voor de Samaritanen hadden gebeden en hun de handen hadden opgelegd ontvingen zij de heilige Geest 91. Op dát moment werden zij gedoopt “tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”, zoals was voorzegd in Mattheüs 28:19. Blijkbaar betekent “gedoopt tot iemands naam” dat men de betrokkene heeft leren kennen in de hoedanigheid die door de naam wordt uitgedrukt. De Samaritanen hadden Jezus leren kennen als de door God gezalfde Koning van het komende rijk, die hun genezing schonk 92. Maar ze hadden God nog niet leren kennen als hun Vader en de Messias als hun broeder. Pas wanneer men Gods Geest ontvangt, wordt men “van boven geboren” en begint men te roepen: Abba! 93. Met “dopen tot de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” is niet bedoeld: “dopen in water en daarbij een trinitarische formule uitspreken”. Bij de doop waarover de opgestane Heer sprak ontvangen mensen de Geest en leren zij God kennen als hun Vader. Zulke mensen worden medeerfgenamen van de Zoon – aangezien Hij de “eerstgeborene is onder vele broeders” 94. Wie op deze manier is gedoopt, is een kind van God geworden en wordt door Gods Geest onderwezen 90 Hand.8:16 91 Hand.8:15-17 92 Hand.8:7-8,16 93 Rom.8:14-17 94 Rom.8:17,29 57
Page 50
95. Wie door de Geest wandelt, zal de woorden van de Heer “bewaren” 96, maar wie de Geest niet heeft ontvangen, behoort Christus (nog) niet toe 97. Uit het Johannesevangelie blijkt dat de opgestane Here de apostelen al eerder een “zendingsbevel” had gegeven. De Messias kwam bij die gelegenheid door gesloten deuren binnen en zei tegen hen: “Vrede zij u! Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zend ook ik u! En toen Hij dit had gezegd, blies Hij in hen en zei tegen hen: Ontvangt de heilige Geest” (Johannes 20:21-22) Blijkbaar werden de discipelen de wereld ingezonden met dezelfde opdracht als Christus van zijn Vader had gekregen, en hadden zij net als Hij de Geest nodig om hun taak te kunnen uitvoeren. De opdracht die Christus van zijn Vader had ontvangen was door de Doper eens kernachtig samengevat: “Hij is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:36) Jezus doopt (in tegenstelling tot zijn voorloper) niemand met water 98. Omdat Hij met Gods Geest is gezalfd kan Hij heilige geest schenken aan allen die Hem toebehoren 99. De Messias doopt met heilige Geest. 95 1 Kor.2:9-16 96 Matth.28:19 97 Rom.8:9 98 Joh.4:2 99 Joh.1:33, vgl. Hand.2:32-36 58 Kort samengevat: 1. Het zendingsbevel van Mattheüs 28:19 omvat niet drie afzonderlijke opdrachten, maar slechts één. Volken moeten tot discipelen van de Messias worden gemaakt door hen te dopen en hun te leren om zijn geboden te bewaren. 2. Aangezien de discipelen werden uitgezonden zoals de Vader zijn Zoon had gezonden (Joh.20:21), moesten zij hun medemensen dopen met heilige geest – net zoals de Vader de Geest op zijn Zoon had doen neerdalen voordat Hij zijn dienst begon (Matth.3:16-17) en zoals Jezus hen had gedoopt met zijn Geest (Hand.2:33). Jezus doopte niemand met water (Joh.4:2). Hij doopt met heilige Geest (Joh.1:36). 3. Wanneer de apostelen aan niet-Joden vertelden wat Jezus heeft gedaan en sinds zijn hemelvaart doet – hoe Hij mensen genas en hen bevrijdde uit de macht van de duivel, hoe Hij werd gekruisigd maar op de derde dag door God werd opgewekt, zodat wie nú zijn vertrouwen op Hem vestigt vergeving van zonden ontvangt, dan viel de Geest op alle hoorders die dit goede bericht geloofden (Hand.10:37-45). Zo werd het zendingsbevel in praktijk gebracht. 59
Page 52
Dopen – waarin en door wie? Bekende bijbelgedeelten lezen we met een gekleurde bril. We kennen de verhalen al sinds onze vroegste jeugd – uit de kinderbijbel, het onderwijs op de basisschool, en de zondagse preken. We gaan ervan uit dat we weten wat er staat en dat onze opvattingen overeenstemmen met “wat de Bijbel leert”. Lukas 2 wordt op elk Kerstfeest voorgelezen en Handelingen 2 op elke Pinksterdag. Wanneer Petrus aan het eind van zijn toespraak zegt: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen” (Handelingen 2:38, NBG), dan stellen we het ons levendig voor. Een mensenmassa die naar voren komt en zich laat dopen. Zodat er op één dag drieduizend nieuwe leden tot de “kerk” toetreden. Een buitengewoon succesvolle evangelisatiedienst! Het is schokkend om te moeten leren dat dit beeld niet klopt. “Een ieder van u late zich dopen” is niet wat er in de oorspronkelijke tekst staat. En de Joden die Petrus toesprak moesten niet drie dingen doen (“zich bekeren – zich laten dopen – uitzien naar de komst van de Geest”), maar slechts één ding. Ze moesten van gedachten veranderen over de rabbi uit Nazareth. De Statenvertaling en de Telosvertaling hebben Petrus’ woorden nauwkeuriger weergegeven. Er staat in het Grieks: “Bekeert u en wordt gedoopt, ieder van u, op de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en ontvangt de gave van de heilige Geest” 61 Enkele weken geleden had het volk geroepen: “Weg met Hem! Kruisig Hem!” 100. Men had Jezus gegrepen en door de handen van wetteloze mensen (niet-Joden, Romeinse soldaten) laten terechtstellen 101. Maar Hij was door God opgewekt en had Gods Geest op een zichtbare en hoorbare manier op zijn wachtende leerlingen uitgestort 102. Dus moest men van gedachten veranderen over Hem. Heel Israël moest ervan overtuigd zijn dat Jezus geen misdadiger was maar de Messias 103. Wie zijn mening over Hem herzag en Jezus aanriep als de Messias, zou “op de naam van Jezus Christus” worden gedoopt tot vergeving van zonden. Zo iemand zou uit pure genade, gratis en voor niets, de heilige Geest ontvangen 104. De gedachte dat de discipelen op de Pinksterdag drieduizend mensen ondergedompeld hebben (of een evengroot aantal mensen met water hebben begoten) is volstrekt ongerijmd. Waar moest men zo’n grote hoeveelheid water vandaan halen? Als de twaalf apostelen deze doop hebben voltrokken 105, dan heeft elke apostel tweehonderdvijftig mensen voor zijn rekening moeten nemen. Zelfs indien men één persoon per minuut doopte, zou zo’n karwei nóg meer dan vier uur hebben geduurd. Lieten de tempelwachters dat toe? Lieten vrouwen zich in het openbaar door een man onderdompelen? Veel uitleggers hebben gemeend zulke moeilijkheden te kunnen omzeilen door aan te nemen dat Petrus en de elven hebben gedoopt door middel van besprenkeling. Met een takje hysop en een emmer water kun je 100 Luk.23:18, 21 101 Hand.2:23 102 Hand.2:32-33 103 Hand.2:36 104 Het Griekse woordje kai, dat door het NBG met “en” is weergegeven, heeft in het NT dikwijls de betekenis van “namelijk”. 105 Volgens Hand.2:14 richtten “Petrus met de elven” zich op straat tot het volk, waarbij Matthias de plaats van Judas had ingenomen (vgl. Hand.1:26) 62
Page 54
in korte tijd een heleboel mensen nat maken. Zoals een pastoor kan doen met zijn wijwaterkwast. Het probleem is ontstaan omdat wij de bijbeltekst lezen door de bril van de traditie. In de Griekse tekst van Handelingen 2:38 wordt er niet gesproken over “zich laten dopen” of over “water”. Wie zich bekeerde zou “op de naam van Jezus Christus worden gedoopt tot vergeving van zonden”, dat wil zeggen: zo iemand zou “de heilige Geest ontvangen”. Ook in vers 41 zetten bijbelvertalingen ons op een verkeerd spoor. “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen” is niet wat er in de grondtekst staat. De Statenvertaling is veel nauwkeuriger: “Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt” (Handelingen 2:41) Er staat niet, dat ze door de apostelen gedoopt werden. In het tekstverband wordt er maar over één doop gesproken: de doop met heilige Geest 106, de uitstorting van Gods Geest op alle vlees die was aangekondigd door de profeet Joël 107, de zichtbare en hoorbare uitgieting van de beloofde Geest door de verhoogde Messias 108. Wie bij het woord “dopen” aan water denkt, gaat terug naar de schaduw en schept allerlei problemen die er in de eerste eeuw niet waren. 106 Hand.1:5 107 Hand.2:17-18 108 Hand.2:33 63 Petrus had gezegd: “Bekeert u en u… ontvangt gratis de heilige Geest” 109, “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn” 110. Wanneer Lukas zijn verslag afsluit door te schrijven: “Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt en daar werden op die dag toegedaan omtrent drie duizend zielen”, dan kan het maar om één doop gaan. De doop waardoor men aan Christus wordt verbonden 111. De doop van de Messias. De doop met heilige Geest. Samenvattend: 1. In Handelingen 2:38 en 41 wordt er gesproken over dopen, maar er wordt niet gezegd waarin men werd gedoopt en wie die doop voltrok. 2. Christenen gaan er vrijwel unaniem van uit dat de twaalf apostelen hebben gedoopt en dat zij hun bekeerlingen doopten in water. 3. Uit het tekstverband blijkt echter, dat de opgestane Heer drieduizend mensen heeft gedoopt in heilige Geest, toen zij hun mening over Hem herzagen en tot het inzicht kwamen dat Hij de Messias is. 109 Het woord doorea (gave) betekent: iets dat volkomen gratis is. “U zult de gave des heiligen Geestes ontvangen” (Hand.2:38) klinkt ons oubollig in de oren. Wat Petrus tegen zijn volksgenoten zei was echter helemaal niet oubollig. “U ontvangt vergeving van zonden, Gods eigen Geest, wedergeboorte en nieuw leven, volkomen gratis en helemaal voor niets, wanneer u Jezus aanroept als de Messias”. 110 Hand.2:39 111 1 Kor.6:17, 12:12-13 64
Page 56
4. Bij de gangbare opvatting van Hand.2:38 en 41 is het verslag van Lukas onvolledig. De schrijver zou ons verteld hebben dat drieduizend mensen zich in water lieten dopen en zich bij de discipelkring voegden, maar we blijven met de vraag zitten wanneer die mensen de beloofde Geest hebben ontvangen. 5. In werkelijkheid ontbreekt er in het verslag van Lukas helemaal niets. Wie het woord van Petrus van harte aannamen, en dus tot het inzicht kwamen dat Jezus de Messias is, werden door de opgestane Heer gedoopt in heilige Geest en gevoegd bij de groep van honderdtwintig personen die Hij al eerder had gedoopt. 65 De gave Gods In het Nieuwe Testament worden er allerlei uitdrukkingen gebruikt die betrekking hebben op de doop met de Geest. De eerste daarvan vinden we in het Johannes-evangelie: “Jezus antwoordde en zei tot haar: Als u de gave van God kende en wie Hij is die tot u zegt: Geef mij te drinken, dan zou u aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven… Ieder die van dit water 112 drinkt, zal weer dorst hebben, maar ieder die drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst hebben, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in het eeuwige leven” (Johannes 4:10,13-14) Wanneer we in Johannes’ evangelie verder lezen, dan blijkt wat onder de “gave van God”, het geschenk van het “levende water”, moet worden verstaan. In het zevende hoofdstuk krijgen we te horen: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus op en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden” (Johannes 7:37-39) De uitdrukkingen “gave van God” en “levend water” hebben dus betrekking op de heilige Geest 113. Op de Pinksterdag gebruikte Petrus dezelfde uitdrukking toen hij zijn volksgenoten toesprak: 112 Dat wil zeggen: water uit de put van Jakob. 113 Bij het schrijven van dit hoofdstuk heb ik me laten inspireren door J.D.G.Dunn, A Note on Doreaa, Expository Times 81:349-351,1970. Een beknopt, maar prachtig artikel dat veel stof tot nadenken biedt. 67
Page 58
“En Petrus zei tot hen: Bekeert u, en ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden, en u zult de gave van de heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38) In een gesprek met Simon, de tovenaar uit Samaria, gebruikte de apostel de uitdrukking opnieuw: “Toen nu Simon zag dat door de oplegging van de handen van de apostelen de Geest gegeven werd, bood hij hun geld aan en zei: Geef ook mij deze macht, opdat ieder, die ik de handen opleg, de heilige Geest ontvangt. Petrus echter zei tot hem: Moge uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u hebt gemeend de gave van God door geld te kunnen verkrijgen” (Handelingen 8:18-20) Het Griekse woord doorea betekent: iets dat volkomen gratis is. Op vele plaatsen wordt het vertaald met “voor niets” of “om niet” 114. De verontwaardiging van Petrus over het gedrag van de tovenaar is in de Griekse tekst van het Nieuwe Testament duidelijker dan in onze eigen taal: “Meent u voor geld te kunnen kopen wat God gratis wil schenken? Meent u te kunnen betalen voor Gods genade?” (Hand.8:20) Ook tijdens zijn bezoek aan het huis van de Romein Cornelius gebruikte Petrus de term “gave” als aanduiding van de heilige Geest: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen uit de besnijdenis, allen die met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat ook op de volken de gave van de heilige Geest werd uitgestort, want zij hoorden hen spreken in talen en God grootmaken” (Handelingen 10:44-46) 114 Zie b.v. Mat.10:8, Rom.3:24, 2 Kor.11:7, 2 Thess.3:8, Openb.21:6 en 22:17. Wanneer Jezus opmerkt, dat de Joodse leiders Hem “zonder oorzaak” hebben gehaat, dan gebruikt Hij hetzelfde woord. Er was voor hun haat geen enkele aanleiding, ze haatten Hem “om niet” (Joh.15:25). 68 “Toen ik nu begon te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals ook op ons in het begin. En ik herinnerde mij het woord van de Heer, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de heilige Geest worden gedoopt. Als dan God dezelfde gave aan hen heeft gegeven als ook aan ons, toen wij tot geloof in de Heer Jezus Christus kwamen, wie was ik dat ik God kon weren?” (Handelingen 11:15-17) Het is opvallend, dat de heilige Geest hier wordt aangeduid als “de gave” zonder nadere aanduiding. In het Grieks heeft het bepaald lidwoord een nadrukkelijke klank: de welbekende gave, het geschenk waarover iedereen spreekt. Door Israëls profeten was de uitstorting van de Geest aangekondigd als hét kenmerk van de “laatste dagen”, en Johannes de Doper had in zijn prediking gewezen op de Messias die zou dopen met heilige Geest. Het is veelbetekenend, dat de Geest de gave wordt genoemd, een gratis geschenk, een gift “om niet”. De bewering dat gelovigen een bepaald niveau van toewijding moeten hebben bereikt om Gods Geest te kunnen ontvangen is volgens de Schrift een leugen. Wie zoiets zegt, is een volgeling van Simon de tovenaar. Wat gratis is kan men niet verdienen door er hard voor te gaan werken. Men kan er hooguit om vragen. In dit verband heeft Jezus tegen zijn leerlingen gezegd: “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een ieder die bidt, ontvangt; en wie zoekt, vindt; en wie klopt, hem zal opengedaan worden. Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?” (Lukas 11:9-13) 69
Page 60
God geeft zijn Geest aan slechte mensen. Heiliging is een vrucht van de inwonende Geest, geen voorwaarde om Gods gave te kunnen ontvangen! Wie de Geest mist, is in geestelijk opzicht een dode. Pas wanneer men de Geest ontvangt, wordt men tot leven gewekt. Toen de messiasbelijdende Joden in Jeruzalem hoorden dat God zijn Geest op het gezin van Cornelius had uitgestort, “verheerlijkten zij God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven!” 115. Volgens Jezus zou de Geest worden tot een “bron van water dat springt tot in het eeuwige leven” 116. De apostelen beschouwden de uitstorting van de Geest als het begin van hun nieuwe bestaan 117. Vanaf die dag waren ze gaan optreden als woordvoerders van de verheerlijkte Messias. Kort samengevat: 1. “De gave” is in het Nieuwe Testament een standaard uitdrukking voor de heilige Geest. Dit blijkt onder andere in Hebreeën 6:4, waar “de hemelse gave geproefd hebben” een synoniem is van “deelgenoten van de heilige Geest geworden zijn”. 2. Het woord “gave” geeft aan, dat God zijn Geest geeft “om niet”, geheel gratis. 3. Jezus spoorde zijn hoorders aan om te bidden om heilige Geest. Zo’n verzoek zal door de hemelse Vader nooit worden afgewezen. 115 Hand.11:18 116 Joh.4:14 117 Hand.11:15 70 De belofte van de Vader In het Nieuwe Testament wordt de Geest niet alleen “gave” genoemd, maar ook: “belofte”. “En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge” (Lukas 24:49) “En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na dezen” (Handelingen 1:4-5) Wanneer de opgestane Messias tegen zijn discipelen zegt “Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen”, dan klinkt ons dat vreemd in de oren. De tweede naamvalsvorm is overgenomen uit het Grieks. “Belofte mijns Vaders” betekent: het door mijn Vader beloofde, en “belofte des heiligen Geestes”: de beloofde heilige Geest. De aankondiging van Jezus kan in het Nederlands als volgt worden weergeven: “Ik zal ervoor zorgen dat de zegen die de Vader heeft beloofd op je neerdaalt. Blijf in Jeruzalem totdat het zover is”. Lukas heeft vastgelegd wat die belofte inhield. De discipelen zouden worden “bekleed met kracht uit den hoge” 118 doordat zij werden “gedoopt in heilige Geest” 119. Binnen enkele dagen zou de Messias vanuit de hemel de Geest op hen uitgieten 120. De vervulling van Jezus’ woorden is door Petrus als volgt beschreven: 118 Dat is: met hemelse, of Goddelijke kracht, Luk. 24:49 119 Han.1:4-5 120 Han. 2:33 71
Page 62
“Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort” (Handelingen 2:33) Tegen zijn volksgenoten zei de apostel later: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:38-39) Ook in de nieuwtestamentische brieven wordt het woord “belofte” gebruikt als aanduiding van de heilige Geest. Aan de Galaten schreef Paulus: “Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof” (Galaten 3:14) En de Efeziërs kregen te horen: “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte” (Efeze 1:13) Eeuwen tevoren had God tegen het volk Israël gezegd: “En het zal gebeuren in de laatste dagen… dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. Ja, op mijn slaven en op mijn slavinnen zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren” (Joël 2:28-32, Handelingen 2:16-18) 72 Op grond van deze profetie van Joël kon de apostel Petrus op de Pinksterdag tegen zijn volksgenoten zeggen: “Voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:39) Met “uw zonen en uw dochters, uw jongemannen en uw ouden” was het Joodse volk bedoeld. Voor hén was de belofte. Hun zonen en dochters zouden profeteren. Met ”allen, die verre zijn” doelde Petrus op Joden in de diaspora, die niet naar Jeruzalem waren gekomen. Hij had géén “heidenen” (niet-Joden) op het oog, want later zou Paulus aan niet-Joden schrijven: “Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees… dat gij te dien tijde zonder Christus waart… vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld” (Efeze 2:11-12) Volken waren niet opgenomen in de verbonden der belofte. Aan hen was de belofte niet gegeven. Pas later mochten gelovigen uit de volken delen in de belofte die voor Israël was bestemd, om Israël tot jaloersheid te wekken 121. Gelovige heidenen worden sindsdien, evenzeer als gelovige Joden, “verzegeld met de beloofde heilige Geest” 122 “Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” klinkt misschien vreemd, maar het is een letterlijke weergave van de woorden van de opgestane Heer. Hij benadrukte het woord “belofte” sterk. De heilige Geest is “de belofte”, Gods belofte bij uitstek. God wordt onze Vader door aan ons zijn Geest te schenken 123. De uitdrukking “belofte van de Vader” die Lukas gebruikt in 121 Vergelijk Han. 10:45, 11:15-18; definitief werd dit pas in Han. 28:28. Zie ook Rom. 11:13-14. 122 Efe. 1:13, Gal. 3:14. 123 Vergelijk Joh. 1:12-13 met Joh. 3:8 en Rom. 8:15-16. 73
Page 64
Handelingen 1:4 kan zelfs betekenen: “de beloofde Vader”! Zodra mensen de Geest ontvangen, gaan ze beseffen dat God hun Vader is. We vatten weer samen: 1. In het Nieuwe Testament wordt de komst van de heilige Geest “de belofte” genoemd, Gods belofte bij uitstek, het kenmerk van de messiaanse tijd dat door de profeten was aangekondigd. 2. De bijbelschrijvers gebruiken uitdrukkingen als “belofte des heiligen Geestes”, “belofte des Geestes”, en “de heilige Geest der belofte”. Zulke uitdrukkingen betekenen: de beloofde heilige Geest. 3. De Geest wordt ook “de belofte des Vaders” genoemd. Dat betekent: het geschenk dat de Vader jullie heeft beloofd, maar het kan ook betekenen: de beloofde Vader. Wie de Geest ontvangt, wordt een kind van God. Vanaf dat ogenblik kent zo iemand God als zijn Vader. 74 Dopen… maar hoe? Volgens velen staat het zo vast als een huis: dopen betekent onderdompelen! Zij verwijten hun medechristenen dat die dopen door middel van besprenkeling. In het licht van de Bijbel is “onderdompelen of besprenkelen” echter een vreemde tegenstelling. Als u aan het eind van een warme zomerdag een stortbui over u heen krijgt, zegt u dan dat u wordt “ondergedompeld”? Of dat u wordt “besprenkeld”? Waarom houden we ons niet aan de taal van de Bijbel? We lezen daar: “... totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge” (Jesaja 32:15, NBG) “... want Ik zal water gieten op het dorstige, en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost” (Jesaja 44:3, NBG) “... Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here HERE” (Ezechiël 39:29, NBG) “Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft... ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten” (Joël 2:28-29, NBG) “Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden...” (Zacharia 12:10, NBG) 75
Page 66
“Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des heiligen Geestes 124 van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort” (Handelingen 2:33, NBG) “En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort” (Handelingen 10:45, NBG) Toen de honderdtwintig discipelen met de heilige Geest werden gedoopt 125, gebeurde dit doordat de Geest op hen werd uitgestort 126. Vanuit hemels standpunt bezien wordt de Geest op mensen “uitgestort” of “uitgegoten”, maar vanuit aards standpunt “valt” de Geest op hen en “komt over” hen: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen, die het woord hoorden” (Handelingen 10:44, NBG) “En toen ik begonnen was te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons” (Handelingen 11:15, NBG) “En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen” (Handelingen 19:6, NBG) Op de Pinksterdag werd vervuld wat Jezus zijn leerlingen tien dagen tevoren had beloofd: “...gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt” (Handelingen 1:8, NBG) 124 Dit is een Griekse stijlvorm, in het Nederlands zouden wij zeggen: “de beloofde heilige Geest”. 125 Han.1:5. 126 Han.2:33. 76 We zouden deze Schriftgegevens als volgt kunnen samenvatten: 1. De “doop in heilige Geest” wordt in het Nieuwe Testament op twee manieren beschreven: vanuit het standpunt van God en vanuit het standpunt van de mens. 2. Vanuit Goddelijk (of hemels) standpunt wordt er gesproken over het “uitgieten” of “uitstorten” van de Geest. God geeft zijn Geest niet mondjesmaat, maar in de vorm van een stortbui. 3. Vanuit menselijk (of aards) standpunt kan er worden gezegd dat de Geest “op mensen valt”, of dat Hij “over hen komt”. Ook hier berust de beeldspraak op een vergelijking met de regen. 4. In het Oude Testament wordt in verband met de Geest het beeld van uitgieten of uitstorten gebruikt, in een enkel geval ook het beeld van besprenkelen 127, maar nóóit het beeld van onderdompelen. Blijvende 128 onderdompeling is voor een mens immers niet levenbrengend, maar levensbeëindigend! Overstroming van het land is evenmin een zegen, maar een ramp! Een fikse regenbui is daarentegen een groot goed. 5. Indien de doop van Christus de ware doop is, en indien die doop inhoudt dat Christus het levende water van de Geest overvloedig uitstort, dan kan “dopen” niet betekenen: “onderdompelen”, maar dan moet het betekenen: “begieten”. 127 Ezech. 36:25. 128 Volgens de Bijbel worden mensen met de Geest gedoopt om die Geest nooit meer te verliezen (zie Joh.14:17, 1 Joh.3:24 en 4:13). 77
Page 68
Dopen “in” en “tot” In het Nieuwe Testament is het werkwoord dopen (Gr. baptizoo) met verschillende voorzetsels gecombineerd, om de bedoelingen van de schrijvers nauwkeurig te kunnen weergeven 129. Allereerst is er het Griekse voorzetsel “en”, dat “in” betekent. In sommige gevallen wordt hiermee aangegeven, waar de doophandeling plaatsvond. In andere gevallen geeft “en” aan, welke vloeistof er voor het dopen werd gebruikt. In het Nederlands kunnen wij het voorzetsel “in” op dezelfde twee manieren gebruiken. In een lezing over de kerstening van Groningen kunnen we zeggen: “Liudger doopte in Helwerd”, maar ook: “Liudger doopte Bernlef in water”. “In” als plaatsaanduiding vinden we in de volgende bijbelteksten: “Johannes doopte in de woestijn” (Markus 1:4, NBG) “En Johannes doopte ook, in Enon bij Salim” (Johannes 3:23, SV) “Zij lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan” (Markus 1:5, vgl. Mattheüs 3:6, NBG) “Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet dat onze vaderen allen... zich lieten dopen in de wolk en in de zee” (1 Kor.10:2, NBG) 130. 129 Voor een goede uiteenzetting over dit onderwerp kan men raadplegen: A.E.K., On Baptism, or from Infancy to Maturity in Christ. Los Angeles z.j. (A.E.K. waren de initialen van Adolph Ernst Knoch). 130 Paulus geeft van deze uitspraak een verklaring door te schrijven, dat de vaderen “onder de wolk waren en door de zee heengingen” (1 Kor.10:1). 79 Maar in de volgende zinnen heeft het Griekse voorzetsel “en” betrekking op het doopmiddel: “Ik doop in water” (Johannes 1:26, Mattheüs 3:11). “Daarom ben ik gekomen, dopend in water” (Johannes 1:31) “Die mij gestuurd heeft om te dopen in water, Hij heeft tot mij gezegd...” (Johannes 1:33). Behalve over dopen “in water” spreekt de Bijbel ook over dopen “met water”. In het laatste geval wordt de derde naamval van het woord water gebruikt (hudati), zonder enig voorzetsel 131. In de volgende teksten is baptizoo weer met het Griekse voorzetsel “en” gecombineerd, hoewel de vertalers dit voorzetsel nu niet als “in” maar als “met” hebben weergegeven: “die zal u dopen met de heilige Geest en met vuur” (Mattheüs 3:11, Lukas 3:16, NBG) “Hij zal u dopen met de heilige Geest” (Markus 1:8, NBG) “Deze is het, die met de heilige Geest doopt” (Johannes 1:33, NBG) “Gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Handelingen 11:16, NBG) “Wij allen zijn met één Geest... gedoopt” (1 Korinthe 12:13, Telos) 132 131 Mar.1:8, Luk.3:16, Hand.1:5, 11:16. 132 In de grondtekst van deze bijbelteksten staat letterlijk: “in de Heilige Geest” en “in één Geest” (zie de voetnoten in de Telos-vertaling). 80
Page 70
Dopen met de heilige Geest betekent, dat God, of de verheerlijkte Messias, zijn Geest over mensen uitstort waardoor de betrokkenen worden gereinigd en vernieuwd. De Geest is in zulke gevallen (met eerbied gesproken) het “doopmiddel”. Soms maakt het Griekse voorzetsel en deel uit van een langere uitdrukking, “in de naam van”. “Hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus” (Handelingen 10:48, NBG) Hier wijst het voorzetsel “en” op het gezag van Jezus Christus. De opgestane Messias had de Geest op Cornelius en zijn huisgenoten uitgegoten 133. Toen meende Petrus dat hij niet kon nalaten om hen ook in water te dopen. Hij handelde niet naar eigen inzicht, maar op gezag van de opgestane Heer. Behalve het woord “en” is er het Griekse voorzetsel “eis”, dat een richting of een doel aangeeft. Om die reden wordt het dikwijls vertaald als “tot”. Eis geeft het doopresultaat aan, de toestand die door de doop ontstaat. “doop tot bekering” (Mattheüs 3:11, Telos) 134 “...tot vergeving van [uw] zonden” (Markus 1:4, Handelingen 2:38, Telos) “Gedoopt “tot de naam van de Here Jezus” 135 betekent: tot de groep die zijn naam draagt, die zich aan zijn leiding heeft toevertrouwd en die zijn gezag erkent. Dat blijkt wanneer we deze uitdrukking met de volgende vergelijken: 133 Hand. 10:44-46. 134 Het Griekse woord metanoia betekent letterlijk: een verandering van denken. 135 Hand. 8:16, 19:5, Telos. 81 “Is Paulus soms voor u gekruisigd, of bent u tot de naam van Paulus gedoopt? Ik dank <God>, dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus, opdat niemand kan zeggen, dat u tot mijn naam gedoopt bent” (1 Korinthe 1:13-15, Telos) Wie “tot de naam van de Here Jezus” is gedoopt, is een volgeling van Hem geworden. Een laatste voorbeeld van baptizoo gecombineerd met eis is de bekende uitspraak van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs: “Immers, wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt” (1 Korinthe 12:13, Telos) Door de doop in de Geest wordt men gevoegd bij het éne lichaam, de gemeente die Christus toebehoort. De Geest verbindt ons blijvend aan Hem. Immers, “Wie de Heer aanhangt, is één geest met Hem” (1 Korinthe 6:17) Kort samengevat: 1. In het Nieuwe Testament kan de uitdrukking “dopen in” worden gevolgd door een plaatsaanduiding, of een aanduiding van het doopmiddel (water, of heilige Geest). Het Grieks gebruikt in zulke gevallen het voorzetsel en. 2. Dopen “in de naam van Jezus Christus” wil zeggen: op het gezag van Christus (Hand.10:48). Op eigen gezag zou Petrus het nooit aangedurfd hebben om Cornelius en zijn huisgenoten te dopen, maar hij voelde zich verplicht om dat te doen toen Christus zijn Geest op hen had uitgestort. 82
Page 72
3. “Dopen tot” is een andere bijbelse standaarduitdrukking. Hiermee wordt het doopresultaat aangegeven (bekering, vergeving van zonden, of de vorming van één lichaam). Het Grieks gebruikt dan het voorzetsel eis. 4. Zich laten dopen tot de naam van iemand (Jezus Christus, of Paulus) betekent: zich stellen onder het gezag van die persoon, zich voegen bij de groep van volgelingen die zijn naam draagt. 5. De uitdrukking “dopen met” komt in de Bijbel ook voor, en wordt altijd gevolgd door een aanduiding van het doopmiddel (water). In zulke gevallen wordt er geen enkel voorzetsel gebruikt en staat het woord “water” in de derde naamval. 83 Op niemand gevallen In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld hoe er na de dood van Stefanus vervolging uitbrak tegen de gemeente in Jeruzalem. De gelovigen waren genoodzaakt om de stad te verlaten en zij werden verspreid over heel Judea en Samaria. Ondanks het gevaar dat hen bedreigde, zwegen ze niet over de Messias. Filippus, één van de zeven “diakenen” uit Jeruzalem, die door de apostelen waren aangesteld om toezicht te houden op de financiële ondersteuning en de voedselvoorziening van de armen, met name van Griekssprekende weduwen 136, reisde van Jeruzalem naar Samaria en begon “Christus te prediken” 137. Het goede bericht dat hij vertelde had ongetwijfeld veel overeenkomst met wat Petrus eerder aan zijn volksgenoten had doorgegeven: dat de Messias was verschenen, door Israël was verworpen en gedood, maar door God was opgewekt uit de doden, en dat God liet zien dat zijn rijk nabij was door zieken te genezen op het geloof in Jezus’ naam (vgl. Handelingen 3). Ogenschijnlijk was de prediking van Filippus een geweldig succes. Lukas vertelt: “Toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd. Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad” (Handelingen 8:6-8) Wij zouden zeggen: Dat is toch fantastisch, een opwekking die gepaard gaat met genezingswonderen! 136 Hand.6:1-7 137 Hand.8:5 85
Page 74
De Samaritanen lieten zich massaal dopen, gezien het vervolg met de doop van Johannes, dat wil zeggen: in water. “Toen zij…. geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen 138, zowel mannen als vrouwen” (Handelingen 8:12) Toch waren de apostelen, die in Jeruzalem waren achtergebleven, niet tevreden: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus” (Handelingen 8:16) Wie zijn vertrouwen op Christus vestigt, ontvangt normaliter meteen de Geest. Petrus had tegen zijn volksgenoten immers gezegd: “Bekeert u [verander van mening over Jezus de Nazoreeër] en ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden en u zult de gave van de heilige Geest ontvangen” (Handelingen 2:38) Het is dus geen wonder, dat de apostelen zich over de situatie in Samaria zorgen maakten. Hoe was het mogelijk, dat de Geest niet op de Samaritanen werd uitgestort? De sleutel tot oplossing van dit raadsel ligt vermoedelijk in vers 12 van Handelingen 8: “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus…” 138 “Lieten zij zich dopen” is geen goede weergave van de grondtekst. Daar staat “Toen zij geloofden…. werden zij gedoopt” 86 Lukas gebruikt hier een unieke zinsnede, episteusan tooi Philippooi. De Samaritanen geloofden niet in God, of in de Here Jezus, maar in Filippus. Blijkbaar is “de spreker geloven” iets anders dan: “God geloven”. Geloof in de spreker leidt niet vanzelfsprekend tot redding. De manier waarop Lukas zijn betoog opbouwt is veelzeggend: “… toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd….. En een man, met name Simon, was reeds vóór die tijd in de stad bezig met toverij… en allen, van klein tot groot, hielden zich aan hem…. Zij hielden zich aan hem, omdat hij reeds lange tijd hen door toverijen verbijsterd had…. Toen zij echter geloof schonken aan Filippus… lieten zij zich dopen…. En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door de tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden” (Handelingen 8:6,9-13) De Samaritanen beschouwden de tekenen van Filippus als een nieuwe vorm van toverij, spectaculairder dan de oude. Elke zieke die onder zijn ziekte lijdt wil daar natuurlijk graag van worden verlost. En elke ouder hoopt dat zijn gehandicapte kind zal worden genezen. De inwoners van Samaria “hielden zich eenparig aan wat Filippus zei”, maar het is de vraag of we dat positief moeten duiden. Want Lukas vertelt: “Vóór die tijd was er een stadgenoot bezig geweest met toverij, en de Samaritanen hadden zich gehouden aan hém. Maar nu Filippus op het toneel was verschenen en alle verlamden en kreupelen had genezen, nu hielden ze zich eenparig aan de nieuwe wonderdoener. Zelfs 87
Page 76
Simon was daartoe bereid, want hij rook kansen om zijn arsenaal van toverkunsten te kunnen uitbreiden” 139. Met oprechte toewijding had dit alles niets te maken. Over de Samaritanen kon hetzelfde worden gezegd als wat Johannes opmerkte over de Joden in Jeruzalem: “En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed, maar Jezus zelf vertrouwde zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen allen kende, en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist zelf, wat in de mens was” (Johannes 2:23-25) Mensen kunnen geïmponeerd zijn door de kracht van God, maar niet begrijpen dat tekenen verwijzen naar het toekomstige Koninkrijk der hemelen en oproepen tot gehoorzaamheid aan de Heer van dat rijk. En oprechte gelovigen kunnen ernaar verlangen om hun naasten genezing te brengen, maar niet inzien dat lichamelijk herstel volgens de Bijbel een teken is van de ware genezing: de vergeving der zonden. Over een latere gelegenheid waarbij hetzelfde misverstand zich voordeed merkte Lukas op: “En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt…. Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten” (Handelingen 19:13-16) 139 Hand.8:13,19,23 88 Voor de Samaritanen is het misverstand gelukkig beter afgelopen. Want de apostelen “betuigden het woord van de Heer en spraken tot hen” 140, en nadat zij hun de handen hadden opgelegd, ontvingen zij de heilige Geest 141. Met Simon liep het minder goed af. Want zelfs nadat Petrus hem had bevolen om zich met berouw tot God te wenden en om vergeving te vragen, riep hij niet zelf de Heer aan, maar vroeg of de apostel voor hem wilde bidden zodat hem niets kwaads zou overkomen 142. We vatten samen: 1. Uit de geschiedenis van de Samaritanen blijkt dat de waterdoop door de apostelen werd beschouwd als een ritueel dat op zichzelf genomen onvolkomen was en dat vooruitwees naar iets anders. Niet door de waterdoop wordt een mens een christen maar door de doop in heilige Geest. 2. Geloof in een prediker of het voor-waar-houden van bepaalde leerstellingen is niet voldoende om te worden behouden. Niet wie met een bepaalde belijdenis instemt of wie geïmponeerd is door wondertekenen, maar wie op Christus vertrouwt ontvangt de heilige Geest. 3. Bij toverij tracht men de werkelijkheid naar zijn hand te zetten, en die in gunstige of ongunstige zin te beïnvloeden. Maar bij een bijbels wonder gaat het om een proclamatie van Gods toekomstige heerschappij. Schriftuurlijke wonderen zijn “tekenen” en “krachten van de toekomstige eeuw” 143. 140 Hand.8:25 141 Hand.8:17 142 Hand.8:20-24 143 Heb.6:5 89
Page 78
Indien gij van ganser harte gelooft “En een engel des Heren sprak tot Filippus en zeide: ‘Sta op en ga tegen de middag de weg op, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza’. Deze is eenzaam. En hij stond op en ging. En zie, een Ethiopiër, een kamerling, een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden; en hij was op de terugweg en las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja. En de Geest zeide tot Filippus: ‘Treed toe en voeg u bij deze wagen’. En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zeide: ‘Verstaat gij wat gij leest?’ En hij zeide: ‘Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst?’ En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten. En het gedeelte van de Schrift, dat hij las, was dit: ‘Gelijk een schaap werd Hij ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is tegenover de scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open. In de vernedering werd zijn oordeel weggenomen: wie zal zijn afkomst verhalen? Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen’. En de kamerling antwoordde, en zeide tot Filippus: ‘Ik vraag u, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders?’ En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus. En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: ‘Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word?’ [En hij zeide: ‘Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd’. En hij antwoordde en zeide: ‘Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.’] En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap. Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam”. (Hand.8:26-40) In het achtste hoofdstuk van het boek Handelingen wordt verteld dat de evangelist Filippus na zijn succesvolle missie in het gebied van de Samaritanen (Hand.8:5-25) een bijzonder vreemde opdracht kreeg. Een engel (=boodschapper) van de Here kwam naar hem toe en zei tegen hem, dat hij op het heetst van de dag naar een eenzame weg in een verlaten streek moest gaan. Niet naar een plek waar een prediker veel mensen kon 91 bereiken, maar naar een plek waarvan hij kon verwachten dat hij er geen sterveling zou ontmoeten. Toch stribbelde Filippus niet tegen. Vers 27 zegt: “En hij stond op en hij ging”. Hij gehoorzaamde de boodschap van de engel in blind vertrouwen. Toen hij zich bij de eenzame weg had opgesteld, bleek er ondanks de hitte tóch iemand langs te komen: geen wandelaar maar een man in een “wagen”. Het Griekse woord harma dat in vs.28 wordt gebruikt betekent: een strijdwagen, een door paarden getrokken en vermoedelijk rijk versierd voertuig waarmee men zich snel kon voortbewegen. Hetzelfde woord komt binnen het Nieuwe Testament verder alleen nog maar voor in Openbaring 9:9. In die laatste tekst blijkt wat de betekenis is. Van de persoon die in de wagen zat geeft Lukas een zevenvoudige beschrijving: 1. Het was een “Ethiopiër”. Het Griekse woord aithiops geeft niet alleen aan, dat hij uit een Afrikaans land afkomstig was, maar ook dat hij een erg donkere huidskleur had. Het Griekse woord betekent letterlijk: “iemand met een geschroeid gelaat” 144. 2. Het was een “kamerling”. De Griekse tekst gebruikt hier het woord eunouchos, dat “eunuch” betekent. De reiziger was ontmand en daarom onvruchtbaar. Ambtenaren in een oosterse hofhouding werden gecastreerd voordat ze hun taak konden gaan vervullen. Een oosters vorst wilde er zeker van zijn dat hij de vader was van de kinderen die zijn vrouwen ter wereld brachten. 3. Het was een “rijksgrote” (Gr. dunastes). Een machtig man, die in zijn eigen land veel invloed had, een potentaat. 144 In de eerste eeuw werd met Ethiopië niet het moderne Ethiopië (Abessynië) bedoeld, maar een koninkrijk in het noorden van het huidige Soedan, dat later Nubië werd genoemd. 92
Page 80
4. Hij was werkzaam aan het hof van “Kandake, de koningin van de Ethiopiërs”. Blijkbaar was er in het toenmalige Ethiopië geen koning, maar een koningin. Het woord Kandake kan een eigennaam zijn geweest, maar ook een titel, zoals het Egyptische woord ‘farao’ de titel was van de heersende koning 145. 5. Hij was Kandake’s “opperschatbewaarder”. De Griekse tekst van Handelingen 8:27 zegt letterlijk dat hij “over haar hele schat” of “over iedere schat van haar” was. Hij had zeggenschap over alle inkomsten en uitgaven van het hof, en was een soort minister van financiën. 6. Blijkbaar was deze man een “vereerder van God”. Hij had ontzag voor de God van Israël en verlangde ernaar om Hem te kennen en te dienen. Want hij was volgens Lukas niet naar Jeruzalem gereisd vanwege een handelsmissie of een politiek overleg, maar “om te aanbidden”. Nu ging hij weer naar huis. Vanuit Jeruzalem was hij op weg naar de Gazastrook om via de kustweg langs de Middellandse Zee naar het zuiden te gaan en via Egypte naar Ethiopië te reizen. 7. Hij “las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja”. Uit het vervolg van het verhaal blijkt, dat hij hardop las, want Filippus kon horen bij welke passage hij was aangekomen. Blijkbaar had hij zich in Jeruzalem een boekrol aangeschaft. Zo’n rol was kostbaar, maar een rijksgrote kon zich zo’n uitgave natuurlijk wel veroorloven. De rol was vemoedelijk in het Grieks geschreven en niet in het Hebreeuws, want de man las Jesaja 53 in de versie van de Septuagint. 145 Volgens geschiedschrijvers uit de Oudheid werd de koning van Ethiopië beschouwd als een zoon van de zon. Hij was zó hoog verheven, dat hij zich onmogelijk met aardse zaken kon bezighouden. Het praktische bestuur over het koninkrijk werd uitgeoefend door de koningin-moeder, die Kandake werd genoemd (F.F.Bruce, Commentary on the Book of Acts, Grand Rapids 1980, p.186). 93 Op dat moment kreeg Filippus een tweede opdracht, ditmaal niet van een engel, maar van de in hem wonende heilige Geest: “Treed toe”, dat wil zeggen: “Ga erheen” en “voeg je bij deze wagen”. Ook dát was een vreemde opdracht. Een schatrijk iemand zou beslist niet bereid zijn om een wildvreemde schooier die langs de weg stond dichtbij te laten komen. Hij zou zo’n vreemdeling door zijn dienaren op afstand laten houden. Filippus aarzelde toch geen moment, maar rende naar de wagen toe. Toen hij dichtbij kwam, kon hij horen wat de “rijksgrote” aan het lezen was. Het was de passage uit Jesaja 53 over de “lijdende Knecht”. “Begrijpt u wat u leest?” vroeg Filippus, en de lezer gaf op die vraag direct antwoord. “Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst”? Het werkwoord hodegeoo betekent: “de weg wijzen”, maar kan in figuurlijke zin ook “onderwijzen” betekenen. Gezien het tekstverband is dit antwoord dubbelzinnig, want “de weg” (Gr. hodos) was een scheldnaam die de Joodse leiders gebruikten voor het messiasbelijdende Jodendom dat zij beschouwden als een secte (Hand.24:14). Voor wie ontkent dat Jezus de lijdende Knecht is, blijft de bijbelse profetie een gesloten en verzegeld boek (vgl. Jes.29:10-14). Uit een oprecht verlangen om Jesaja’s boodschap te mogen verstaan zei de schatrijke reiziger: “Stap in en kom naast me zitten”. Wat hij had gelezen, was Jesaja 53:7-8. “Ik begrijp dit gedeelte niet”, zei de eunuch. “Spreekt de profeet hier over zichzelf, of heeft hij het over iemand anders?” Dat gaf Filippus de gelegenheid om uit te leggen dat Jesaja in zijn boekrol spreekt over de Messias, over het lijden dat over Hem zou komen en over de heerlijkheid daarna (vgl. 1 Petr.1:11). Filippus deed ongetwijfeld verslag van wat er in de afgelopen tijd in Judéa was gebeurd. Hoe Johannes de doper had gepredikt in de woestijn en Jesaja 40:3 had vervuld, hoe hij Israël had gewezen op de Messias en wie ernaar verlangden om van hun zonden te 94
Page 82
worden bevrijd had gedoopt in de Jordaan. Filippus zei natuurlijk ook, dat de beloofde Messias was verschenen, dat Hij had geleden, was gestorven aan een kruis en was begraven, maar door God was opgewekt tot onvergankelijkheid en dat Hij op Gods tijd het rijk van God op aarde zou vestigen. Op grond van Jesaja 53:2-12 lag deze boodschap voor de hand. Terwijl Filippus nog sprak, kwam de wagen in de buurt van water, en de reiziger zei plotseling: “Kijk eens, daar is water! Wat is ertegen, dat ik gedoopt wordt?”. Het antwoord dat Filippus op die vraag gaf en de belijdenis van de vraagsteller staan niet in alle handschriften, maar zijn vermoedelijk pas later aan de oorspronkelijke tekst toegevoegd 146. Uit de vraag van de eunuch blijkt, dat hij ernaar verlangde om door de Messias van zonden te worden bevrijd en dat hij geloofde dat de “Zoon van God” uit de tweede Psalm Jezus was, dat God Hem tot Koning had gezalfd 147. Zoals Johannes de Judeeërs had gedoopt in water, zo wilde de eunuch nu ook gedoopt worden om uit te drukken dat hij zich tot God wilde wenden en zijn vertrouwen wilde vestigen op de opgestane Heer. Omdat Filippus zag dat het verlangen van de man oprecht was, stemde hij toe. De eunuch liet zijn wagen halt houden, en daalde met Filippus af in het water. De oorspronkelijke Griekse tekst zegt, dat zij “beiden afdaalden naar (Gr. eis) het water”. Het 146 Het gedeelte tussen vierkante haken ontbreekt in de Byzantijnse tekst, maar is wel opgenomen in de edities van het Nieuwe Testament die Erasmus heeft gemaakt. 147 De belijdenis van de eunuch is in de vertaling van het NBG niet letterlijk weergegeven. Volgens Erasmus’ versie van de Griekse tekst zei de man niet: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is”, maar: “Ik geloof dat de Zoon van God Jezus Christus is”. Met andere woorden: Ik geloof dat de Zoon van God, waarover David eeuwen geleden in Psalm 2 heeft gesproken, Jezus is die God onlangs tot Messsias heeft gemaakt door Hem te zalven met zijn Geest en Hem uit de doden op te wekken. 95 water bevond zich vermoedelijk in de bedding van een wadi of een beek, en om erbij te komen moesten ze vanaf de weg een eindje naar beneden lopen. “En hij doopte hem” merkt Lukas vervolgens op. Hoe Filippus dit deed (door middel van besprenkeling, begieting of onderdompeling), wordt niet verteld, maar uit het verhaal blijkt dat beide mannen in het water stonden, want ze klommen samen “uit het water op” (anebeesan ek tou hudati). Vanuit het water op de kant en vanuit de bedding verder omhoog, terug naar de weg. Uit vers 39 kan niet worden geconcludeerd dat de “kamerling” werd ondergedompeld, want niet alleen de eunuch, maar ook Filippus, klom op uit het water. Omdat de waterdoop die door Johannes werd bediend vooruitwees naar de doop van de Geest en omdat die doop in de Bijbel dikwijls met een regenbui wordt vergeleken, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de kamerling door Filippus met water werd overgoten. Omdat de kamerling de boodschap van Filippus geloofde, werd hij niet alleen in water gedoopt, maar door de opgestane Heer ook gedoopt met heilige Geest. Er bestaat een tekstvariant van vers 39 die zegt: “De Geest van de Heer viel op de eunuch, en de engel van de Heer nam Filippus weg”148. En alle handschriften vermelden, dat de eunuch zijn (verre) reis naar zijn Afrikaanse bestemming “ging met blijdschap”. De blijdschap die een vrucht is van de Geest werd in zijn leven zichtbaar. Voorstanders van doop-op-belijdenis gebruiken Handelingen 8:39 als bewijstekst om de volgende conclusies te rechtvaardigen: 1. Alleen wie bewust gelooft – dus de baby- en peuterleeftijd achter zich heeft gelaten en in staat is om een bewuste geloofskeuze te maken – kan worden gedoopt in water. Filippus 148 De tekstvarianten van vers 36-37 en vers 39 worden besproken in: F.F.Bruce, Commentary on the Book of Acts, Grand Rapids 1980, p.185. 96
Page 84
zei immers tegen de eunuch: “Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd” (Hand.8:37). 2. Nadat zo’n gelovige een openbare geloofsbelijdenis heeft afgelegd, moet hij of zij worden gedoopt door onderdompeling. De eunuch zei immers tegen Filippus: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is” (Hand.8:37), waarna hij werd gedoopt en Lukas vertelt dat hij na zijn doop “uit het water opkwam” (Hand.8:39). De man bevond zich op het moment van zijn doop dus in het water, en was blijkbaar geheel ondergedompeld. Maar deze conclusies zijn om een aantal redenen gezocht en weinig overtuigend: 1. De woorden: “En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is” ontbreken in de meest betrouwbare handschriften van het Nieuwe Testament en zijn daarom in de vertaling van het NBG tussen vierkante haken geplaatst. 2. De zinsnede “En toen zij uit het water gekomen waren” (vs.39) bewijst niet dat de eunuch werd ondergedompeld, want niet alleen hij, maar ook Filippus, kwam uit het water omhoog. Filippus had zichzelf beslist niet totaal ondergedompeld. 3. Het is per definitie onjuist, om een kerkelijke praktijk te baseren op een gebeurtenis die plaatsvond in een specifieke historische context. We hoeven maar aan het volgende te denken: 4. Johannes de doper had zijn prediking gericht tot Israël, en het evangelie van de uit de doden opgestane Messias was op de Pinksterdag en in de jaren daarna alléén nog maar verkondigd aan Joden uit Israël en Joden uit de diaspora. In Handelingen 6 97 wordt er nog steeds gesproken over “Grieks sprekende” en “Hebreeuws sprekende” Jodinnen, die door de gemeente van Jeruzalem moesten worden onderhouden – niet over gelovigen uit de volken. Na de steniging van Stefanus brak er in Jeruzalem en Judea een hevige vervolging uit, waarna de discipelen van Jezus werden verstrooid. 5. Door de gebeurtenissen die op de dood van Stefanus volgden liet de Here aan de (oorspronkelijk puur Joodse) gemeente zien, dat de heilsboodschap van de opgestane Messias aan niet-Joden zou worden verkondigd en dat God “een volk voor zijn naam uit de heidenen zou vergaderen”, nog vóórdat het Davidische koningschap werd hersteld (vgl. Hand.15:13-18). Eerst ging de boodschap naar de Samaritanen, een mengvolk in het noorden van het beloofde land (Hand.8:1-25), daarna naar een vereerder van God uit Ethiopië (Hand.8:26-40) en uiteindelijk naar zo’n vereerder in het leger van de vijand, een Romein (Hand.10). Pas daarna begon men het woord te spreken tot niet-Joden, allereerst in het Syrische Antiochië (Hand.11:19-26). De geschiedenis van de “kamerling” maakt deel uit van dit overgangsproces. Aan deze gebeurtenis kunnen geen richtlijnen worden ontleend voor de latere gemeente uit de volken, want de roeping en aard van die gemeente zouden pas aan Paulus worden geopenbaard (Efe.3:1-12). 6. Door de boodschap van de lijdende, opgestane en verheerlijkte Messias op wonderlijke en bovennatuurlijke wijze te laten verkondigen aan een Ethiopische eunuch liet de Heer zien dat het gebod in de wet van Mozes, dat zegt dat “iemand die door kneuzing aan het geslachtsdeel gewond is of van wie het geslachtsdeel is afgesneden, niet in de gemeente van de HEERE mag komen” (Deut.23:1, HSV) in Christus is opgeheven. Na de kruisdood en opstanding van de Messias is Jesaja 56:3-5 van kracht: “Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden; laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben maar een 98
Page 86
dorre boom. Want zo zegt de HEERE over de ontmanden die Mijn sabbatten in acht nemen, verkiezen wat Mij behaagt, en vasthouden aan Mijn verbond: Ik zal hun in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dan die van dochters; een eeuwige naam zal Ik ieder van hen geven, een naam die niet uitgewist zal worden”. 7. Er is in Handelingen 8:26-40 geen sprake van een opdracht aan de eunuch om zich te laten dopen. De man vroeg, of hij kon worden gedoopt, net als de gelovigen uit Israël die zich hadden laten dopen door Johannes. Het initiatief om zich te laten dopen ging van hemzelf uit. Een doopplicht voor gelovigen uit de volken kan aan dit gedeelte dus niet worden ontleend. 99 Geest of “doop met de Geest”? Christenen die tot een Pinkstergemeente behoren stellen hun medegelovigen de vraag, of die “de doop met de Geest hebben ontvangen”. Ze willen weten of die in antwoord op gebed het vermogen hebben gekregen om in “tongen”, dat wil zeggen: in onbekende talen, te spreken. Op basis van de tongentaal wordt de christenheid door hen in twee groepen verdeeld. Volgens hen kunnen mensen een “beginwerk” van de Geest hebben (geloof in Christus), maar ook het “volle werk” (de Geestesdoop). Sommige christenen zouden een druppel van de Geest hebben ontvangen, anderen een stortvloed. In de Bijbel wordt de vraag, of iemand “de doop met de Geest heeft ontvangen” echter nooit gesteld. De bijbelse vraag luidt niet, of iemand de doop met de Geest heeft ontvangen, maar of hij de Geest heeft ontvangen. Paulus stelde die vraag meerdere malen: “En... het geschiedde... dat Paulus... te Efeze kwam; en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt?” (Handelingen 19:12, NBG) “Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?” (Galaten 3:2, NBG) De Here Jezus hield zijn discipelen niet voor dat zij de doop met de Geest moesten ontvangen, maar de Geest: “En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest” (Johannes 20:22, NBG) Wie de prediking van de apostelen aanvaardden, ontvingen de heilige Geest. 101
Page 88
“Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen... Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest” (Handelingen 8:14-17, NBG) “Geeft ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvange” (Handelingen 8:19, NBG) “Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen?” (Handelingen 10:47, NBG) De zinsnede “de Geest ontvangen” komt in het Nieuwe Testament dikwijls voor. Mensen ontvangen de Geest, wanneer God hun die Geest geeft (of schenkt of verleent). We vinden die laatste uitdrukking o.a. in de volgende teksten: “... de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32, NBG) “... toen Simon zag, dat door de handoplegging van de apostelen de Geest werd gegeven...” (Handelingen 8:18, NBG) “... En God, die de harten kent, heeft getuigd door hun de heilige Geest te geven, evenals ook aan ons” (Handelingen 15:8, NBG) “... de heilige Geest, die ons gegeven is” (Rom.5:5, NBG) “... Die u de Geest schenkt, en krachten onder u werkt...” (Gal.3:5, NBG) “... God, die u immers ook zijn heilige Geest geeft” (1 Thess.4:8, NBG) 102 “... Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht...” (2 Tim.1:7, NBG) “... den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft” (1 Joh.3:24, NBG) “... dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft” (1 Joh.4:13, NBG) Omdat gelovigen de Geest hebben ontvangen, is God hun Vader: “Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader!” (Romeinen 8:15, NBG) Gods Geest maakt scheiding tussen “heiligen” en “wereld”. “Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is” (1 Korinthe 2:12, NBG) Kort samengevat: 1. Volgens de Bijbel ontvangen mensen niet de “doop met de Geest”, maar de Geest. De verheerlijkte Messias verleent die door hem uit te storten. 2. “Hebt u de doop met de Geest ontvangen”? is een onbijbelse vraag. Wie die vraag stelt wekt de indruk, dat God zijn Geest verleent in twee opeenvolgende fasen. In Christus geloven zou iets gewoons zijn en een eerste stap, maar met de Geest gedoopt worden iets heel bijzonders, een tweede zegening. 103
Page 90
3. In werkelijkheid is er maar één manier om de Geest te ontvangen: door erin te worden gedoopt 149. Een mens heeft Gods Geest ontvangen, of hij bezit Hem niet. Wie de Geest van Christus niet heeft, die hoort (nog) niet bij Hem 150. 4. De gave van de Geest kan met wondertekenen gepaard gaan. Bij het volk Israël was dat dikwijls het geval. Zulke wondertekenen waren “krachten van de toekomstige eeuw” (Hebr.6:5); ze deden zich voor toen de apostelen tegenover Israël getuigden van heil door de gekruisigde en opgestane Messias. De Hebreeënschrijver spreekt erover in de verleden tijd (Hebr.2:3-4). Gods Geest wordt in de Bijbel niet aangeduid als “de Geest van de wonderen” maar van het zoonschap (Romeinen 8:15). Hét kenmerk waaraan men de Geest herkent is het feit dat mensen God beginnen aan te roepen als hun Vader. 149 Zie Hand. 8 en 10. 150 Rom.8:9. 104 Gedoopt met zijn huis “En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe” (Handelingen 16:14-15) “En hij [=de gevangenbewaarder van Filippi] leidde hen naar buiten en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen, die in zijn huis waren. En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen; en hij bracht hen naar boven in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was” (Handelingen 16:30-34) “En Crispus, de overste der synagoge, kwam tot geloof in de Here met zijn gehele huis, en vele van de Korinthiërs, die hem hoorden, geloofden en lieten zich dopen” (Handelingen 18:8) In het boek Handelingen wordt drie maal verteld, dat iemand gedoopt werd met zijn (of haar) hele huis, dat wil zeggen: gezinsleden, bedienden en slaven. Het betreft Lydia, een purperverkoopster die afkomstig was uit de Kleinaziatische stad Thyatira, de gevangenbewaarder van Filippi, en Crispus, de leider van de synagoge in Korinthe. Deze geschiedenissen worden dikwijls beschouwd als bewijs voor de rechtmatigheid van de kinderdoop. Het is echter niet vanzelfsprekend dat de betrokkenen werden gedoopt in water. En de vertaling “zich laten dopen” is geen getrouwe weergave van de oorspronkelijke tekst. Daarin staat: 105
Page 92
“En toen zij gedoopt was, en het huis van haar….” (Handelingen 16:15) “En werd zelf gedoopt en die van hem waren, allen, onmiddellijk” (Handelingen 19:33) “Vele van de Korinthiërs, horende, geloofden en werden gedoopt” (Handelingen 18:8) Lukas laat in het midden of de betrokkenen door Paulus en Silas werden gedoopt in water, of door de opgestane Messias in heilige Geest. Voor de opvatting dat de betrokkenen in water werden gedoopt brengen verdedigers van de kinderdoop de volgende argumenten naar voren: 1. Lydia schonk aandacht aan Gods woord op de gebedsplaats bij de rivier (Hand.16:13). Er was dus water voor handen om haar te kunnen dopen. 2. Uit het feit dat Lydia op de sabbat naar de gebedsplaats ging en uit wat Lukas over haar vertelt, namelijk dat zij “God vereerde” blijkt dat de purperverkoopster een proseliet was (Hand.16:14, vgl. Hand.10:2). Haar doop betekende dat zij definitief tot de Joodse godsdienst overging, en zich voegde bij het gelovige Israël dat zich in opdracht van God door Johannes had laten dopen. 3. De gevangenbewaarder bracht Paulus en Silas naar de watervoorraad in zijn huis, hij nam hen immers mee “om hun striemen af te wassen”. Daarna werden de man en zijn huis gedoopt (Hand.16:33). Het ligt voor de hand dat de betrokkenen werden gedoopt met hetzelfde water als waarmee Paulus en Silas waren gewassen. Dat water was waarschijnlijk opgeslagen in een kruik (vgl. Joh.2:6) of in een put. 106 4. De gevangenbewaarder was kennelijk een Romein, vermoedelijk een soldaat of een legionair die zich uit actieve krijgsdienst had teruggetrokken. Paulus en Silas verkondigden aan hem de boodschap van de Messias en Diens komend rijk. Blijkbaar was de man een proseliet, want hij smeekte om redding en hij begreep wat de apostelen hem vertelden. Als proseliet van het Jodendom liet de man zich in water dopen om helemaal bij het volk van God te kunnen horen. 5. In 1 Korinthe 1:14 e.v. blijkt, dat Crispus en enkele andere inwoners van Korinthe door Paulus waren gedoopt, in water. Aangezien Crispus de archisunagogos (overste van de synagoge) was (Hand.18:8) was hij een Jood. Blijkbaar was Crispus niet in Judea geweest toen Johannes daar als profeet optrad en had hij de doop van Johannes niet ondergaan. Daarom doopten Paulus en Silas hem alsnog, hoewel het niet hun gewoonte was om bekeerlingen te dopen (1 Korinthe 1:17). Voor de opvatting dat Lydia, de gevangenbewaarder en Crispus door de opgestane Heer werden gedoopt in heilige geest pleit het volgende: 1. De vraag: “Wat moet ik doen om behouden te worden?” (Hand.16:30) had niet betrekking op het eeuwig behoud van de gevangenbewaarder. Uit die vraag kan niet worden afgeleid, dat de cipier een proseliet was. De man dacht aan het stadsbestuur, dat hem op het hart had gebonden om de gevangenen zorgvuldig te bewaken. Als hij ze liet ontsnappen, zou hem dit zijn leven kosten. De cipier wilde zelfmoord plegen omdat hij meende dat de gevangenen tijdens de aardbeving ontsnapt waren (Hand.16:27). Hij was doodsbenauwd voor de mogelijke gevolgen van het natuurgeweld. Daarom vroeg hij: “Wat moet ik doen om mijn leven te redden?” 107
Page 94
2. Uit het tekstverband blijkt, dat met het “huis” van de cipier het huis van bewaring is bedoeld. “Allen die in zijn huis waren” zijn: alle gevangenen. Die hadden de apostelen Gods lof horen zingen, en dat had diepe indruk op hen gemaakt. Ze hadden de lofzang ter harte genomen (Hand.16:25). Hun ontzag voor de apostelen was zó groot dat ze niet de wijk namen toen de gevangenisdeuren opengingen maar bij Paulus en Silas bleven (Hand.16:27-28). Toen de apostelen “het woord Gods spraken”, luisterden zij aandachtig. 3. Paulus en Silas zeiden dat de cipier (en de gevangenen) gered konden worden door hun vertrouwen te stellen op de Here Jezus. Die had gezegd dat Johannes in water doopte maar dat Hij zou dopen in heilige Geest (Hand.1:5, vergl.11:16). Omdat de apostelen in het gevangenhuis Joël 2:32 citeerden, dachten zij bij het woord “doop” beslist aan de geestesdoop (vgl. Joël 2:28 en Hand.19:2,3). 4. Uit het woord “terstond” blijkt dat alle huisgenoten op hetzelfde ogenblik werden gedoopt. Bij een doop door mensenhanden is dat onmogelijk, maar wanneer de doop in de Geest ergens plaatsvond werden alle aanwezigen (wachtende discipelen, gelovige huisgenoten) tegelijkertijd gedoopt (vgl. Hand.2:4, 10:44). 5. Uit het slot van het verhaal (“Hij jubelde met heel zijn huis, omdat hij God geloofde”, Hand.16:34) blijkt dat de cipier en alle gedetineerden Gods Geest hadden ontvangen. Blijdschap is immers een vrucht van de Geest (Hand.13:52). 108 Herdoop door Paulus? “En terwijl Apóllos te Corinthe was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een heilige Geest is. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: in de doop van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen.” (Handelingen 19:1-7) Bovenstaande geschiedenis is volgens velen hét voorbeeld van herdoop in de Bijbel. Zulke bijbellezers geven van Handelingen 19:1-7 de volgende interpretatie: “De leerlingen die Paulus in Efeze aantrof waren in water gedoopt. Maar ze wisten nog niet, dat de Messias was verheerlijkt en de heilige Geest was uitgestort. Omdat ze niet op de juiste wijze waren gedoopt, werden ze opnieuw ondergedompeld, ditmaal in de naam van de Here Jezus. Vervolgens legde Paulus hun de handen op en zij ontvingen de Geest. Aangezien Paulus het nodig vond om deze discipelen opnieuw te dopen, behoren mensen die als kind zijn besprenkeld maar pas op latere leeftijd tot bewust geloof in Christus komen, zich alsnog te laten onderdompelen”. Aldus de voorstanders van de volwassenendoop. Wanneer een mens die van God is vervreemd naar Hem terugkeert en zich op gevorderde leeftijd laat dopen, dan is dat beslist iets geweldigs. Maar Hand.19:1-7 kan niet worden gebruikt als pressiemiddel om mensen tot herdoop te dwingen, want er is in dit bijbelgedeelte van herdoop geen sprake! Uit de 109
Page 96
oorspronkelijke Griekse tekst blijkt, dat er in Efeze het volgende heeft plaatsgevonden 151. Voor de duidelijkheid geven we vraag en antwoord in het onderstaande met kleine lettertjes weer, terwijl we de opmerkingen van Lukas met een normaal lettertype afdrukken: >> Het gebeurde nu, terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, na de hoger gelegen streken doorreisd te hebben, in Efeze kwam en er enige discipelen vond; en hij zei tot hen: “Hebt u wel de heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam?” Zij echter zeiden tot hem: “Wij hebben zelfs niet gehoord, of de heilige Geest er is”. En hij zei: “Waartoe bent u dan gedoopt?” En zij zeiden: “Tot de doop van Johannes”. Paulus echter zei: “Johannes doopte met een doop van bekering, terwijl hij tot het volk zei dat zij moesten geloven in Hem die na hem kwam, dat is in Jezus. Toen zij nu dit hoorden, werden zij gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” En toen Paulus hun handen oplegde, kwam de heilige Geest op hen, en zij spraken in talen en profeteerden. Het waren nu in het 151 De woorden voor “dopen”, “horen” en “zich laten dopen” (vs.4 en vs.5) staan in de aoristus, maar het woord “opleggen” (vs.6) staat in de tegenwoordige tijd. Wat in de verzen 4 en 5 wordt beschreven, had op een onbepaald tijdstip in het verleden plaatsgevonden. Wat er in vers 6 staat werd door Paulus in Efeze gedaan. 110 geheel ongeveer twaalf mannen << (Handelingen 19:1-7, Telos). “Toen zij nu dit hoorden, werden zij gedoopt tot de naam van de Heer Jezus” heeft niet betrekking op de twaalf leerlingen in Efeze, maar op het volk in Judéa, dat naar Johannes was komen luisteren. Dit zinnetje werd door Paulus uitgesproken. Judeeërs die hun vertrouwen stelden op de komende Messias en die uitzagen naar de gerechtigheid van zijn toekomstig rijk, hadden zich door Johannes laten dopen 152. Ook de twaalf mannen uit Efeze waren ooit in water gedoopt, in antwoord op de prediking van Johannes. Maar ze hadden nog niet gehoord, dat de Messias was gekomen en de beloofde Geest op de Pinksterdag had uitgestort. Ze hadden de Geest nog niet ontvangen. Daarom legde Paulus hun de handen op, en zij ontvingen de Geest. Uit het feit dat ze in onbekende talen gingen spreken en begonnen te profeteren bleek dat de Geest over hen kwam. De komst van de Geest manifesteerde zich op dezelfde wijze als bij de honderdtwintig discipelen op de Pinksterdag. Kort samengevat: 1. Paulus heeft de “discipelen” in Efeze niet opnieuw in water gedoopt, maar hun alleen de handen opgelegd. Hij zegende hen als apostel van Christus. Toen kwam de heilige Geest op hen. 152 Vers 5 luidt in de Statenvertaling: “En die hem hoorden werden gedoopt in den naam des Heeren Jezus”. In de kanttekeningen wordt over het woord “hem” gezegd: “Namelijk Johannes de Doper. Want dit zijn de woorden van Paulus, verhalend hoe Johannes zijn discipelen doopte”. De Statenvertalers hebben de bedoeling van Lukas begrepen. Zij schonken aandacht aan de werkwoordsvormen in de oorspronkelijke tekst, terwijl voorstanders van de volwassenendoop deze tekstinformatie negeren. 111
Page 98
2. Wat Johannes de Doper had voorzegd, ging hier in vervulling. Leerlingen die waren gedoopt in water, werden door de Messias gedoopt in heilige Geest 153. 3. Uit de werkwoordsvormen in de oorspronkelijke tekst blijkt, dat de gebeurtenissen die in vers 4 en 5 worden beschreven, hadden plaatsgevonden in het verre verleden. Wat in vers 6 wordt genoemd, vond echter plaats toen Paulus in Efeze was aangekomen. 153 Vgl. Mat.3:11, Luk.3:16. 112 Zonden afwassen “En nu, waarom aarzelt u? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam” (Handelingen 22:16) Christenen die geloof hechten aan de magische werking van het doopwater, beroepen zich steevast op Handelingen 22:16: “Wilt u van uw zonden worden bevrijd? Laat u dan dopen door een priester. Er staat immers geschreven: Waarom aarzelt u nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen!” Op grond van wat Ananias tegen Paulus zei beweren velen dat mensen hun zonden kunnen laten afwassen door zich in water te laten dopen. Door een tekst maar half te citeren kun je de Schrift misbruiken. Volgens Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, heeft Ananias namelijk gezegd: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn naam”. Met “zijn naam” bedoelde de spreker: de naam van de Rechtvaardige - de opgestane Heer die in het voorafgaande was genoemd (vs.14 en 15). In de evangeliën 154 en de brief aan de Hebreeën 155 wordt de waterdoop een “inzetting van het vlees” genoemd en een “schaduw” van de reiniging van zonden, die de Messias door middel van zijn Geest zou teweegbrengen. Zoals water het vuil van iemands lichaam wegspoelt, zo vernieuwt Christus het binnenste van een mens door zijn Geest. 154 Joh. 3:25. 155 Hebr. 9:9-10. 113
Page 100
Niet wie zich in water laat dopen, maar wie de naam van de Heer aanroept wordt behouden. De profeet Joël heeft een tijd aangekondigd, waarin “ieder die de naam des Heren aanroept, wordt gered” 156. Bij de opstanding van Christus is dit werkelijkheid geworden. Wie de levende Heer aanroept wordt behouden. Volgens Paulus geldt dit zowel voor de Jood als voor de Griek, er is in dit opzicht geen onderscheid tussen Israël en de volken 157. Uit het verslag dat Lukas geeft van de “kerstening” van Samaria blijkt dat wie zich in water laat dopen niet per definitie is gered. Simon, die als tovenaar optrad, had zich naar aanleiding van de prediking van Filippus in water laten dopen 158. Maar uit zijn optreden bleek dat hij niet van zijn zonden was gereinigd. Petrus zei tegen hem: “Moge uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u hebt gemeend de gave van God door geld te kunnen verkrijgen. U hebt part noch deel in deze zaak, want uw hart is niet recht voor God.” (Handelingen 8:20-23) Simons waterdoop had hem niet van zijn zonden bevrijd. Ook door niet de oorspronkelijke bijbeltekst maar een onnauwkeurige vertaling te citeren kan men de Bijbel laten buikspreken. “Laat u dopen” wekt de indruk dat Ananias klaarstond om Saulus, zodra deze toestemming gaf, met water te begieten 159. Maar dat is niet wat er in de grondtekst staat. Lukas schreef: 156 Joël 2:28-32, vgl. Hand.2:16-21. 157 Rom. 10:12-13. 158 Hand. 8:12-13. 159 Uit het voorafgaande bevel (“Sta op”) blijkt, dat er geen sprake was van “afdalen in het water” of van “onderdompeling”, zoals sommige christenen beweren. 114 “Sta op, word gedoopt en gewassen van uw zonden, aanroepende de naam van de Heer” 160 Toen Ananias deze opdracht gaf, dacht hij geen moment aan water, maar aan Gods Geest. Want Lukas heeft zijn woorden op een andere plaats als volgt weergegeven: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden… opdat u weer kunt zien en met de heilige Geest vervuld wordt” (Handelingen 9:17) Wat in 22:16 wordt aangeduid als “zonden afwassen” wordt in 9:17 omschreven als “vervulling met de heilige Geest”. We vatten samen: 1. Handelingen 22:16 levert geen bewijs voor het dogma dat de waterdoop de zonden afwast, want afwassing van zonden wordt in dit vers verbonden aan “het aanroepen van de naam”. 2. In Handelingen 22:16 laat Lukas in het midden of Saulus door Ananias is gedoopt in water, of door de opgestane Heer in heilige geest. Het laatste is het meest waarschijnlijk. Want “gedoopt worden” (Handelingen 22:16) is een parallel van “vervuld worden met de heilige Geest” (Handelingen 9:17). 3. Wanneer we alle woorden van Ananias ter harte nemen, dan blijkt dat men niet van zijn zonden wordt verlost door zich in water te laten dopen, maar door de naam van Christus aan te roepen. 160 Zelfs de Statenvertalers wijken in Hand.22:16 af van de grondtekst, hoewel ze Hand.2:38 juist hebben weergegeven. 115
Page 102
Gedoopt in Christus Jezus “Of weet gij niet, dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood” (Rom.6:3-4) Wannéér en hóe werden wij “in Christus Jezus 161 gedoopt”? Vele christenen menen op die vraag een pasklaar antwoord te kunnen geven, maar het is de vraag of het antwoord dat zij geven juist is. Met “in Christus Jezus gedoopt” doelt de apostel niet op het moment waarop de gelovigen uit Rome zich in water lieten dopen. Water bezit niet het vermogen om een mens aan Christus te verbinden. Velen die zich in water hebben laten dopen, keren zich op latere leeftijd immers van Christus af. Hoe de “allen” waarover de tekst spreekt, wél aan Christus werden verbonden, vertelt Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: “Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoewel vele, één lichaam zijn, zo ook Christus. Immers, wij allen zijn in één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Korinthe 12:12-13, Telos) Niet de doop in water, maar de doop in de Geest verbindt mensen aan de opgestane Heer 162. Wie “in Christus Jezus zijn gedoopt”, zijn “tot in zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven door de doop-tot-in-de-dood” 161 Grieks: eis Christon Ièsoun, “tot in Christus Jezus”. 162 Merrill Unger schreef terecht: “Zes passages uit de brieven hebben betrekking op de doop met de Geest: 1 Korinthe 12:12-13, Romeinen 6:3-4, Galaten 3:27, Kolossenzen 2:10-12, Efeze 4:5 en 1 Petrus 3:21... In Romeinen 6 wordt... uiteengezet, dat die doop de gelovige plaatst in Christus zelf” (The Baptism and Gifts of the Holy Spirit, Chicago 1974, pag.95 en 104) 117 163. Wil dat zeggen, dat er behalve een doop-in-Christus-Jezus nog een andere doop is, de doop-tot-in-de-dood? Gaat het om een mystieke ervaring die bepaalde gelovigen hebben gehad, een overweldigend zondebesef, een “sterven aan zichzelf ”? Beslist niet. De apostel spreekt over “wij allen”. Het gaat in Rom.6 om een heilsfeit waaraan alle gelovigen deel hebben. Als Paulus had gesproken over een kerkelijk ritueel of een bijzondere geestelijke ervaring, dan had hij niet namens alle christenen kunnen spreken. Maar de apostel zegt dat allen met Chrístus zijn begraven. Dat betekent dat ze in hetzelfde graf werden gelegd als Jezus: geen “watergraf” maar een rotsgraf, de spelonk van Jozef van Arimathéa. Wie “met Christus begraven” op onderdompeling in een “watergraf” wil betrekken, doet de geschiedenis geweld aan. Want de Messias is nóóit in een watergraf gelegd. De doop in water wordt in de Bijbel geen “begrafenis” maar een “reiniging” genoemd. Wie “in Christus Jezus gedoopt zijn” (doordat zij de Geest van Christus hebben ontvangen) hebben deel aan alles dat er met de Messias heeft plaatsgevonden. De “doop-in-de-dood” uit Rom.6:4 is de doop waarvan Jezus tegen Jakobus en Johannes zei: “Kunt gij... met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt word?” (Markus 10:38) Bij een andere gelegenheid verzuchtte Hij: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” (Lukas 12:50) 163 In Rom.6:3-4 staat tweemaal eis ton thanaton, “tot in de dood”. Het Grieks kent twee verschillende woorden voor in (en en eis). En betekent “in” of “met”, eis “in” of “tot in”. In Rom.6 spreekt Paulus niet over het doopmiddel (water of geest), maar over het doopresultaat (eenwording met Christus, zowel in zijn dood als in zijn opstanding). 118
Page 104
De doop-in-de-dood is de doop van het lijden, van de vergankelijkheid en de sterfelijkheid 164. Gods Zoon werd door zijn volksgenoten verworpen en door de Romeinen gekruisigd. Het lijden dat over Hem werd uitgestort liep uit op zijn dood. Vreemd genoeg zei Jezus tegen discipelen, die aan zijn rechteren linkerhand wilden zitten wanneer Hij verheerlijkt zou zijn: “De beker, die Ik drink, zult gij drinken en met de doop waarmede Ik gedoopt wordt, zult gij gedoopt worden” (Markus 10:39) Omdat Jakobus en Johannes de Geest van Christus ontvingen, kregen zij deel aan de doop die de Messias moest ondergaan 165. Wie in Christus Jezus is gedoopt, is “met Hem gekruisigd”, “gestorven”, en “begraven” 166. In Rom.6:4-5 vertelt Paulus ook, waaróm alle gelovigen met Christus zijn begraven. We werden met Hem in het graf gelegd om met Hem te kunnen opstaan. “opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn aan zijn opstanding”. Wie door Gods Geest aan de Messias is verbonden 167, is “tot zijn dood gedoopt” en “met Hem begraven”. Met een overledene is het naar de mens gesproken definitief afgelopen. Zo iemand weet niets meer en is nergens toe in staat. Wie in het graf ligt, is volstrekt hulpeloos en totaal machteloos. Alléén de Schepper kan een dode nog te hulp schieten. 164 Hebr. 2:9. 165 Ook dit is - terecht - opgemerkt door Merrill Unger (a.w., p.105-106). 166 Gal. 2:20, 2 Tim. 2:11, Kol. 2:12. 167 Zie 1 Kor.6:17. 119 De Vader heeft zijn goddelijke majesteit bewezen door de Messias, die zich in het graf bevond, uit de doden op te wekken. 168 Christus’ dood aan het kruis was een sterven-voor-de-zonde 169. Door zijn dood nam Hij de “oude mens”, de oorspronkelijke, sterfelijke mensensoort, weg. Hij stond op om ons nieuw leven te kunnen geven. Wie met Hem is verenigd heeft niet alleen deel aan zijn dood, maar ook aan zijn opstanding. Zoals Christus “door de majesteit des Vaders” is opgewekt uit de doden, zo mogen gelovigen ook “in nieuwheid des levens wandelen”. Als gestorvenen zijn ze nergens toe in staat, maar God kan hen doen leven. En het goede bericht is dat Hij dat ook zál doen. Volkomen werkelijkheid zal dit pas worden wanneer de lichamen van de gelovigen zijn verlost, dat wil zeggen dat deze mensen zijn opgestaan uit de doden 170. Maar in de tegenwoordige tijd kan er al iets van zichtbaar worden. Door Gods Geest openbaart het opstandingsleven van Christus zich in allen die aan Hem zijn verbonden 171. Kort samengevat: 1. In Romeinen 6 spreekt Paulus over een “doop tot in Christus” die tevens een “doop-tot-in-zijn-dood” is. 168 In de grondtekst van Rom.6:4 staat ek nekroon. Niet: “uit de dood”, maar “uit de doden”. Christus werd opgewekt “van tussen de doden uit”. Hij kwam tot onvergankelijk leven, terwijl dat met de overige doden (nog) niet gebeurde. 169 Rom.6:2. 170 Vgl. Rom.8:11 en 23. 171 Volgens Rom. 6:7-14 (met name de verzen 12 tot 14) kunnen gelovigen die nog in hun sterfelijk lichaam verkeren zich door God ten dienste van de gerechtigheid (=voor rechtvaardige doeleinden) laten gebruiken. Zie ook Efe. 2:10. 120
Page 106
2. Hiermee doelt de apostel niet op de waterdoop, want in 1 Korinthe 12:13 zegt hij dat de doop in de Geest ons aan Christus verbindt. 3. De doop-in-de-dood is geen mystieke ervaring van gevorderde christenen, want Paulus schrijft dat “allen” in Christus zijn gedoopt. 4. Wie door de Geest aan Christus zijn verbonden, hebben deel aan wat met de Messias heeft plaatsgevonden: niet alleen aan zijn dood, maar ook aan zijn opstanding. 5. De Geest is het onderpand van onze toekomstige erfenis, de garantie dat wij op Gods tijd zullen worden opgewekt, nadat we zijn gestorven (2 Korinthe 1:22, 5:5; Efeze 1:14). 6. Tijdens ons huidige bestaan kan het nieuwe leven al zichtbaar worden. Gelovigen mogen hun “leden voor God stellen tot werktuigen van de gerechtigheid”, dat wil zeggen: zich door God in zijn dienst laten gebruiken. Dat is mogelijk omdat ze niet alleen met Christus samengegroeid zijn in zijn dood, maar ook in zijn opstanding (Romeinen 6:5-14). 7. Het nieuwe is er “door de majesteit des Vaders”, niet door onze eigen inspanningen. 121 Niet dopen, maar verkondigen! “Doch ik vermaan u. broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen. Mij is namelijk omtrent u, mijn broeders, medegedeeld door de huisgenoten van Chloë, dat er twisten onder u zijn. Ik bedoel dit, dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ik van Apóllos! En ik van Céfas! En ik van Christus! Is Paulus dan voor u gekruisigd, of zijt gij in de naam van Paulus gedoopt? Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus; zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. Ook heb ik nog het gezin van Stéfanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken” (1 Korinthe 1:10-17) Binnen de gemeente van Korinthe deed zich een probleem voor, waarmee we nog steeds te maken hebben. Er waren groepen ontstaan die zich naar beroemde voorgangers noemden: Paulus, Apóllos, en Céfas 172. Zo kennen wij: Calvinisten, Lutheranen en Mennonieten. Ook wij hebben de neiging om ons naar menselijke voorgangers te noemen. Waarom doen we dat eigenlijk. Is niet Eén onze Meester, en zijn wij niet allen broeders? Is Calvijn of Luther of Menno Simons dan voor ons gekruisigd? 173 Paulus verzette zich fel tegen zulke groepsvorming, en sloot zich aan bij het onderwijs van de Here Jezus. Christenen mogen zich niet naar aardse leiders noemen, maar alléén naar Christus. Zendingswerkers kunnen planten of begieten, maar het is God 172 Dat is Petrus. 173 Matth. 23:1-12 123
Page 108
die de groei geeft 174. Wie een godsdienstige partij vormt, bouwt met materialen die niet bestand zijn tegen het vuur van de komende test 175. Gelovigen behoren het ene lichaam te dienen en zich verre te houden van partijgeest. De apostel gaf een opmerkelijk antwoord op de Korinthische “richtingenstrijd”. Hij schreef: “Ik ben dankbaar dat ik niemand uwer gedoopt heb… want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen”. Paulus stelde “dopen” en “verkondigen” tegenover elkaar. Moderne evangelisten zouden dat nóóit doen. Die menen dat de verkondiging van het evangelie per definitie de opdracht inhoudt om te dopen. “Woord en sacrament” horen volgens protestanten bij elkaar. Volgens Paulus horen de evangelieprediking en de waterdoop echter niet bij elkaar, integendeel, ze staan tegenover elkaar! Christus had Paulus opdracht gegeven om het evangelie te prediken, maar niet om te dopen. Het dopen kon hij beter achterwege laten. Volgens moderne christenen drukte de apostel zich in 1 Korinthe 1:17 wat slordig uit. Maar Paulus was doorkneed in de Hebreeuwse Schriften en zijn uitspraak moet tegen de achtergrond van deze Schriften worden bezien. Alle “dopen” uit de wet, alle godsdienstige reinigingsrituelen, zijn “inzettingen voor het vlees, opgelegd tot de tijd van het herstel” 176. De Messias is gestorven voor de zonde, is opgestaan uit de doden en verleent zijn Geest aan ieder die in Hem gelooft. Waarom zou men dan nog schaduwachtige rituelen willen voltrekken? De werkelijkheid is gekomen! Wat voor zin heeft het om gelovigen 174 1 Kor. 3:4-9 175 1 Kor. 3:10-15 176 Heb.9:10 124 uit de volken inzettingen op te leggen die voor Israël waren bestemd, terwijl er een levende Heer is die door hen wil werken? De gedachte dat gelovigen uit de volken zich aan een godsdienstige kalender of aan spijswetten behoren te houden, is volgens Paulus menselijke filosofie, “ijdel bedrog volgens de overlevering der mensen, volgens de grondbeginselen der wereld”, en niet in overeenstemming met (de opgestane) Christus 177. Aangezien zulke gelovigen met de Messias zijn opgewekt, zijn ze in Hem volmaakt (= tot volkomenheid gebracht) 178. Geen enkel godsdienstig ritueel kan daaraan iets toevoegen. Wie al volmaakt is, kan niet groeien door koosjer te gaan eten. Wie de perfectie heeft bereikt, wordt niet heiliger door de sabbat te gaan vieren of Israëls hoogtijden in acht te nemen. Zulke gebruiken zijn schaduwen. Het lichaam van Christus is de werkelijkheid 179. In zijn brief aan de Galaten is de apostel even scherp. Over zijn Joodse volksgenoten schrijft hij dat die “voordat het geloof kwam, als gevangenen onder de wet waren, in verzekerde bewaring tot op het geloof dat geopenbaard zou worden” 180. Israël was vóór de komst van het geloof “onmondig, in slavernij onder de elementen van de wereld” [de aardse inzettingen die God hun had opgelegd] 181. De heidense Galaten kenden de God van Israël oorspronkelijk helemaal niet. Toen zij nog heidenen waren dienden zij “hen die van nature geen goden zijn” 182. 177 Kol.2:8 (zie vs.6-23 voor het tekstverband) 178 Kol.2:10-13 179 Kol.2:17 180 Gal.3:23 181 Gal.4:3 182 Gal.4:8 125
Page 110
Toen de door God bepaalde tijd vervuld was, heeft Hij zijn Zoon gezonden “geboren uit een vrouw, geboren onder de wet”, om hen die onder de wet waren [de Joden] vrij te kopen, zodat die het zoonschap zouden ontvangen. Ook alle gelovigen uit de volken, zoals de Galaten, werden door Hem tot zonen gesteld. De Vader heeft “de Geest van zijn Zoon in hun harten uitgezonden”. Vanaf dat moment waren ze geen slaaf meer, maar zoon 183. Wanneer gelovigen uit de volken, die volwassen zonen van God zijn geworden, het juk van de wet op zich willen nemen, het loodzware juk waarvan de Messias het gelovige Israël juist heeft bevrijd, dan is dat iets onbegrijpelijks en iets volstrekt ongerijmds. De apostel schrijft hierover: “Thans nu u God kent, ja nog meer, nu u door God gekent bent, hoe wendt u zich weer tot de zwakke en arme elementen, die u weer opnieuw wilt dienen? U onderhoudt dagen en maanden, tijden en jaren! Ik ben bang voor u, dat ik misschien tevergeefs aan u heb gearbeid” (Galaten 4:9-11) Met bittere ironie merkt hij op: “O onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, u wie Jezus Christus als gekruisigd voor ogen werd geschilderd? Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt u de Geest ontvangen op grond van werken van de wet of op grond van de prediking van het geloof? Bent u zó onverstandig? U bent in de Geest begonnen, wilt u nu in het vlees volmaakt worden?” (Galaten 3:1-3) In Paulus’ tijd wilde men gelovigen uit de volken dwingen om zich te laten besnijden 184. De apostel reageerde daarop door te zeggen: 183 Gal.4:6-7 184 Gal.5:1-12, 6:11-15. 126 “Noch besnijdenis is iets, noch onbesneden zijn, maar [of men] een nieuwe schepping [is]” (Galaten 6:15) Vandaag willen christenen hun naasten dwingen om zich te laten dopen, of om zich op een bepaalde manier te laten dopen. Aangezien de waterdoop “een inzetting voor het vlees” is, is dit even kwalijk als het dwingen van een medemens om zich te laten besnijden. Of iemand besprenkeld of ondergedompeld is, doet niet ter zake. Waar het om gaat, is of men een nieuwe schepping is geworden. De “zogenaamde doop, waarbij het vlees door mensenhanden wordt gewassen”, is niet de ware 185. Om de Gemeente met een hoofdletter, het lichaam van Christus, te kunnen vormen, heeft God Jood en heiden één gemaakt, de scheidsmuur van de omheining weggebroken en de wet van de geboden die in inzettingen bestaat, te niet gedaan. In Christus zijn Jood en heiden tot één nieuwe mens herschapen 186. Hoe dwaas is het dan wanneer christenen scheidsmuren bouwen door elkaar inzettingen op te leggen, zoals de verplichting om zich op een bepaalde manier te laten dopen, om op een bepaalde dag te rusten, jaarlijks bepaalde feesten te vieren, jaarcycli in acht te nemen en bepaalde dingen niet te eten of te drinken. Zulke christenen gedragen zich alsof er nooit brieven aan de Galaten, de Efeziërs en de Kolossenzen zijn geschreven. We vatten samen: 1. Paulus verbond “woord en sacrament” niet, maar plaatste evangelieprediking en doop tegenover elkaar. Christus had hem niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen (1 Korinthe 1:17). 185 Vgl. Efe.2:11-12 en Fil.3:2-3. 186 Efe.2:13-16. 127
Page 112
2. Paulus sprak laconiek over de waterdoop, omdat de geestesdoop deze schaduw heeft vervangen. God verleent zijn Geest aan wie het goede nieuws van Christus’ opstanding aanvaarden (Efe.1:13-14). 3. Wie ijvert voor een inzetting – of dat nu de besnijdenis is, de waterdoop, de spijswetten of een godsdienstige kalender – is een mens die “in het vlees volmaakt wil worden” (Galaten 3:3). 4. Zulk ijveren leidt nooit tot grotere eenheid, maar altijd tot verwijdering en toenemende versplintering. Er worden nieuwe muren opgericht terwijl God zijn eigen muur juist heeft afgebroken (Efeze 2:14-16). 5. Wie zich naar een godsdienstig ritueel of een menselijke voorganger noemt, doet wat Christus zijn leerlingen heeft verboden (Mattheüs 23:1-12) en gedraagt zich even onvolwassen als de gelovigen in Korinthe. 128 Tot Mozes gedoopt “Want ik wil niet, broeders, dat u onbekend is, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn heengegaan, allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijk voedsel aten en allen dezelfde geestelijke drank dronken” (1 Korinthe 10:1-4) In de doop waarover Paulus spreekt in 1 Korinthe 10 – de doortocht van de Israëlieten door de Schelfzee – kwam het volk helemaal niet met water in contact! De wolk daalde niet op hen neer, maar plaatste zich tussen hen en de Egyptenaren. In het boek Exodus lezen we: “Toen verliet de Engel Gods, die vóór het leger van Israël uitging, zijn plaats en ging achter hen aan; ook verliet de wolkkolom haar plaats aan hun spits en ging achter hen staan. Zo kwam zij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten in – en de wolk was duisternis, maar tegelijk verlichtte zij de nacht – zodat de een de ander niet kon naderen, de gehele nacht” (Exodus 14:1920) Het volk werd niet ondergedompeld in de zee. Want Mozes schrijft: “... de HERE deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge, terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur” (Exodus 14:21-22) “Maar de Israëlieten gingen op het droge midden door de zee en de wateren waren hun rechts en links als een muur” (Exodus 14:29) In andere bijbelboeken wordt ook benadrukt, dat Israël “droogvoets” door de zee ging. 129
Page 114
“Want wij hebben gehoord, dat de HERE de wateren van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen gij uittoogt uit Egypte...” (Jozua 2:10) “Op het droge is Israël hier door de Jordaan getrokken, omdat de HERE, uw God, de wateren van de Jordaan voor u heeft doen opdrogen, totdat gij erdoor getrokken waart, zoals de HERE, uw God, gedaan heeft met de Schelfzee, die Hij voor ons heeft doen opdrogen, totdat wij erdoor getrokken waren, opdat alle volken der aarde zouden weten, dat de hand des HEREN sterk is, en zij de HERE, uw God, al de dagen zouden vrezen” (Jozua 4:22-24) “Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaars, toen zij het ook beproefden, verzwolgen werden” (Hebreeën 11:29) Acht maal wordt in de Bijbel verteld, dat de Israëlieten droog bleven. Niet zij, maar de Egyptenaren werden ondergedompeld! Als Paulus dus schrijft, dat de Israëlieten werden gedoopt “in de wolk en in de zee”, dan is dit beeldspraak. 1 Korinthe 10:2 is een voorbeeld van de stijlfiguur die bekend staat als metonymia of “naamsverwisseling”. Wie van deze stijlfiguur gebruik maakt noemt in plaats van de oorzaak het gevolg, of in plaats van het gevolg de oorzaak. In het Nederlands kunnen we zeggen: “Ik heb in het Rijksmuseum een prachtige Rembrandt gezien”. We bedoelen dan: een schilderij van Rembrandt. In plaats van het kunstwerk vermelden we de maker. Ook kunnen we zeggen: “Jan is een liefhebber van de fles”. We noemen de verpakking, terwijl het gaat om de inhoud. In werkelijkheid houdt Jan beslist niet van flessen. Met een lege fles kun je hem niet blij maken! De vrouw van Jan zal opmerken: “Ik heb er grijze haren van gekregen”. In plaats van de oorzaak (veroudering) noemt ze het gevolg (vergrijzing). De drankzucht van haar echtgenoot heeft haar vroegtijdig oud gemaakt. 130 In 1 Korinthe 10:2 hebben we met iets dergelijks te maken. De Israëlieten werden “tot Mozes gedoopt” 187. Vanwege de doortocht door de Schelfzee werd hun band met Mozes onafscheidelijk. Het woord “dopen” is niet letterlijk bedoeld, maar de “doop” die Paulus beschrijft had wél letterlijke gevolgen. “Israël werd ingewijd in Mozes’ leiderschap en aan hem verbonden door de doortocht. Toen viel zijn vroegere vorst Farao geheel weg, daar was het einde van diens heerschappij” 188 Aan het begin van zijn brief gebruikt Paulus het woord “dopen” op dezelfde manier (1 Kor.1:10-17). Wie “tot iemand” wordt gedoopt, is aan iemand verbonden, iemands volgeling geworden. Als Paulus zich had ingespannen om zoveel mogelijk mensen te dopen, zou hij een partij hebben gevormd. Er zou dan een groep zijn ontstaan die bij hem hoorde en die zich naar hem kon noemen. Omdat Mozes het volk door de zee had geleid werd hij geaccepteerd als Gods knecht die over Israël mocht regeren. Toen de Hebreeën werden ingesloten door het leger van de Farao, waren ze wanhopig geweest, maar vanwege het wonder van de wolk en de zee hadden ze vertrouwen gekregen in de door God aangestelde middelaar. “Toen zag Israël, welk een machtige daad de HERE tegen Egypte gedaan had, en het volk vreesde de HERE en zij geloofden in de HERE en in Mozes, zijn knecht” (Exodus 14:31) 187 Paulus gebruikt hier het Griekse voorzetsel eis, “tot in” Mozes. Ten gevolge van de doop in de wolk en de zee werd Israël aan Mozes verbonden. 188 G.J.Pauptit, Wat is de ene doop ?, Amsterdam z.j., pag.34. 131
Page 116
Kort samengevat: 1. Israël werd “tot” (Gr. eis) Mozes gedoopt “in” (Gr. en) de wolk en “in” (Gr. en) de zee. De band met Mozes was het doopresultaat, wolk en zee waren het doopmiddel. 2. Het werkwoord “dopen” is beeldspraak, want men ging droogvoets door de zee en men kwam niet met water in contact. 3. Toen het volk “onder” de wolk was geweest (dit wil zeggen dat men had ervaren hoe de wolk hen beschermde) en “door de zee was heengegaan” (zonder te verdrinken of door Farao’s leger te worden aangevallen), kreeg men vertrouwen in de door God aangestelde leider. 132 Tot één lichaam gedoopt “Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoewel vele, één lichaam zijn, zo ook Christus. Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven” (1 Kor.12:12-13, Telos) Over het twaalfde hoofdstuk van Paulus’ brief worden dingen gezegd die de toets van de Schrift niet kunnen doorstaan. De verwarring rond dit hoofdstuk klinkt door in de vertalingen. Zo lezen we: In de Telos-vertaling: “wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” In de vertaling van het NBG: “door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt” En in de Statenvertaling: “want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” Door zulke vertalingen wordt de indruk gewekt dat Gods Geest mensen doopt, of hen ertoe aanzet om zich te láten dopen, waardoor zij aan het lichaam van Christus (= de gemeente) worden toegevoegd. In werkelijkheid is de Geest niet de Persoon die de doophandeling verricht. “Door één Geest” is geen getrouwe weergave van de grondtekst. Er staat in het Grieks namelijk: En eni pneumati heemeis pantes…. ebaptistheemen 133
Page 118
Paulus gebruikt hetzelfde voorzetsel (en) als in de volgende bijbelteksten: “Ik doop u wel met water [Gr. en hudati] tot bekering, maar Hij die na mij komt… zal u dopen met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] en vuur” (Mattheüs 3:11) “Ik doop u wel met water, maar Hij… zal u dopen met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] en vuur” (Lukas 3:16) “Hij die mij heeft gezonden om te dopen met water [Gr. en hudati], die zei mij: Op wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het die met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] doopt” (Johannes 1:33) “Want Johannes doopte met water, maar gij zult met heilige Geest [Gr. en pneumati… hagioo] gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Handelingen 1:5) “Johannes doopte wel met water, maar gij zult met heilige Geest [Gr. en pneumati hagioo] gedoopt worden” (Handelingen 11:16) Een concordante vertaling zou in al deze teksten moeten schrijven: dopen in heilige Geest. Johannes doopte in water, zijn Opvolger doopt in heilige Geest. Niet de Géést doopt mensen, maar de verheerlijkte Messías doopt mensen in zijn Geest 189. Paulus sluit zich aan bij dit woordgebruik uit de evangeliën en het boek Handelingen. Volgens de oorspronkelijke Griekse tekst schreef de apostel, dat “wij allen [dus alle gelovigen] in één Geest tot één lichaam zijn gedoopt”. De Geest is (met eerbied gesproken) het doopmiddel, het lichaam van Christus het doopresultaat. 189 Behalve in de genoemde 5 teksten uit de evangeliën en het boek Handelingen wordt dit ook nog gezegd in Markus 1:8. De laatste (en zevende) tekst waar van een “doop in de Geest” sprake is, is 1 Kor. 12:12. 134 We vatten samen: 1. Niet de doop in water, maar de doop in de Geest verbindt mensen aan Christus. Niet door de waterdoop maar door de doop in geest wordt men een lid van de Gemeente met een hoofdletter: het lichaam van de Messias (1 Korinthe 12:13). 2. Geen enkele godsdienstige plechtigheid is bij machte om een mens aan de opgestane Here te verbinden. Het maakt niet uit of er bij zo’n plechtigheid veel of weinig water is gebruikt, of het water éénmaal of driemaal is toegepast, en of het door middel van besprenkeling, begieting of onderdompeling is aangebracht. Water is een schaduw van een toekomstige goede zaak, niet de goede zaak zelf 190. 3. Niet ménsen kunnen leden aan de gemeente toevoegen door buitenstaanders met water te dopen, maar “de Heer voegt bijeen die behouden worden” 191. Hij is het die zijn gemeente bouwt 192. 190 Vergelijk Hebr. 10:1. 191 Hand. 2:47. 192 Matth. 16:18. 135
Page 120
Voor de doden gedoopt “Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar? Zowaar als ik, broeders, op u roem draag in Christus Jezus, onze Here, ik sterf elke dag. Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen” (1 Korinthe 15:29-34). Over de tekst die boven dit hoofdstuk is afgedrukt worden er merkwaardige dingen beweerd. In een uitgave van Nieuwtestamentische Apocriefen las ik de volgende “verklaring” van Paulus’ woorden: “Men liet zelfs zijne geliefden, die heidensch waren gestorven nog nà hun dood doopen; als remplacant nam men dan… zichzelven; gij zelf (hoewel natuurlijk reeds gedoopt en christen) liet u nóg eens doopen, maar nu ten behoeve van uwe lieve moeder, of grootvader die er indertijd niet toe gekomen was of die stierf vóór de doop in uw stad als absoluut-noodzakelijk-middel-ter-zaligheid gepredikt werd” 193 Herman Bakels, een vrijzinnige doopsgezinde schrijver, hield er over de “doop voor de doden” dezelfde opvatting op na als de mormonen. Volgens de “Leer van de Profeet Joseph Smith” zou 1 Kor.15:29 het volgende betekenen: 193 H.Bakels, Nieuwtestamentische Apocriefen, Amsterdam 1923. 137 “Levenden werden voor hun overleden vrienden of verwanten gedoopt, waardoor voldaan werd aan de vereiste van God, die luidt: Zo iemand niet geboren wordt uit water en uit Geest, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan” 194 Mormonen beschouwen de “doop voor de doden” (die natuurlijk alleen in een mormonentempel kan worden voltrokken!) als “het heerlijkste van alle onderwerpen, die tot het eeuwig evangelie behoren” 195. Jammer genoeg bieden christelijke commentaren voor zulke denkbeelden dikwijls geen redelijk alternatief. Volgens Robert H.Stein is: “in de eeuwen die achter ons liggen van 1 Kor.15:29 nog nooit een bevredigende verklaring gegeven… we moeten eerlijk toegeven, dat we niet begrijpen, wat Paulus met dit vers heeft bedoeld en hoe het bij de rest van zijn onderwijs past” 196 Ook Herman Ridderbos schreef dat de passage onduidelijk is gebleven ondanks alle onderzoek dat ernaar is gedaan 197. Is de betekenis van de tekst écht zo moeilijk te vinden? Of zijn de ogen van uitleggers verblind omdat ze bij het woord “dopen” direct denken aan water en aan een “sacrament”? Uit het tekstverband blijkt, dat Paulus gebruik maakte van beeldspraak. Toen de apostel schreef: “ik sterf elke dag” bedoelde hij dat niet letterlijk. Sterven doe je immers maar één keer. In Paulus’ betoog is: “ik sterf elke dag” een parallel van: “wij zijn van uur tot uur in gevaar”. Wie zijn werk onder levensgevaarlijke omstandigheden moet verrichten en zich telkens opnieuw moet 194 Leer van de Profeet Joseph Smith, p.235. 195 Leer en Verbonden, p.128, r.17. 196 R.H.Stein, Difficult Passages in the Epistles, Leicester 1989, p.154-156. 197 H.Ridderbos, Paul: An Outline of his Theology, Grand Rapids 1979, p.540. 138
Page 122
afvragen of hij het er wel levend van zal afbrengen, die “sterft elke dag”. “Dagelijks sterven” is beeldspraak, “van uur tot uur in gevaar zijn” de werkelijkheid waarop die beeldspraak betrekking heeft. Uit het tekstverband blijkt bovendien, dat Paulus zichzelf en zijn medewerkers rekende tot de mensen die zich “voor de doden lieten dopen”. De apostel schrijft immers “Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten zij zich nog voor hen dopen? Waarom zijn ook wijzelf van uur tot uur in gevaar?” Blijkbaar is “zich voor de doden laten dopen” ook beeldspraak, net als “elke dag sterven”. Zich aan levensgevaar blootstellen is de werkelijkheid waarom het gaat. Paulus schrijft, dat hij “te Efeze, naar de mens, met wilde dieren had gevochten”. Daarmee duidt de apostel op fel verzet tegen zijn prediking, het soort verzet waarvan in Handelingen 19 een beschrijving is gegeven. “Zij die zich voor de doden lieten dopen” waren de getuigen van Christus’ opstanding die Paulus eerder had genoemd (vs.5-11). Christus was aan hen verschenen en had hun opdracht gegeven om het goede nieuws van zijn opstanding bekend te maken. Paulus was de geringste en de laatste van die apostelen, hoewel hij door Gods genade méér had gearbeid dan al zijn voorgangers 198. Het voorzetsel “huper”, dat door het NBG met “voor” is vertaald, betekent “ten behoeve van” of “ten gunste van”. “Zich voor de doden laten dopen” hoeft niet te betekenen, dat men zich in plaats van overledenen laat dopen. Het kan betekenen dat men bereid is om een doop te ondergaan vanwege het feit dat “doden” daarmee zijn gebaat. 198 1 Korinthe 15:1-11 139 Aangezien Paulus van beeldspraak gebruik maakt, moet het werkwoord “dopen” een figuurlijke betekenis hebben, en niet worden betrokken op dopen met water. Zo’n figuurlijke betekenis van het woord “doop” vinden we ook in de evangeliën. Met het oog op zijn kruisdood zei Jezus: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het mij, totdat het volbracht is” 199. Jakobus en Johannes vroegen Hem of ze aan zijn rechter- en linkerzijde mochten zitten in zijn heerlijkheid. Waarop de Messias antwoordde: “Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmee ik gedoopt wordt? 200. Jezus sprak over de verwerping, gevangenneming en kruisiging die zouden uitlopen op zijn dood. Hij noemde dat lijden een doop. Met “doden” kunnen gestorvenen worden aangeduid, maar ook mensen die hun vertrouwen nog niet op Christus hebben gesteld. In Mattheüs 8:22 en Lukas 9:60 worden beide betekenissen gecombineerd (“Laten de doden hun doden begraven”). Ongelovigen kunnen “dood zijn in hun overtredingen”, omdat hun misstappen hen verhinderen om naar de levende God te luisteren en zijn spreken te beantwoorden (Efeze 2:1-5, Kolossenzen 2:13). In 1 Korinthe 15:29 is “zich laten dopen” een parallel van “in gevaar zijn” en “elke dag sterven”. Wie zich “voor de doden laat dopen” stelt zich moedwillig bloot aan gevaar om “doden” te 199 Lukas 12:50 200 Markus 10:38 140
Page 124
kunnen redden. Als hij daarin slaagt, mag hij zulke doden voortaan “broeders” noemen en “roem op hen dragen in Christus Jezus” 201 Bovenstaande interpretatie van de “doop voor de doden” werd al gegeven in de kanttekeningen van de Statenvertaling. Indien de opvatting van de Statenvertalers juist is, zouden we Paulus’ woorden als volgt kunnen parafraseren: “Wat zullen anders zij doen [apostelen, zendelingen, evangelisten] die zich voor de [geestelijk] doden laten dopen? Indien er geen doden opgewekt worden [noch in geestelijke noch in letterlijke zin], waarom laten zij zich dan nog voor hen dopen? [door zich bloot te stellen aan vijandschap, haat en gewelddadigheden – dus aan lijden]. Waarom zijn ook wijzelf elk uur in gevaar? Zoals u door mijn arbeid aan Christus bent verbonden, onder zware omstandigheden, zo verkeer ik nog altijd in levensgevaar. In Efeze heb ik – naar de mens gesproken – met wilde beesten moeten vechten. Waarvoor dient dat, als er geen opstanding is? Als er geen doden worden opgewekt, dan kan men maar beter proberen om zoveel mogelijk van het leven te genieten. Maar denk aan het woord van Menander: ‘Slechte omgang bederft goede zeden’. Epicurus die zijn leerlingen voorhield: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we’, sloeg de plank totaal mis. Ware nuchterheid vereist dat men rekening houdt met Gods vermogen om doden te doen herleven” 201 Vgl. 1 Korinthe 15:31 141 In Christus gedoopt “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” (Galaten 3:26-28) De bijbeltekst die boven dit hoofdstuk is afgedrukt wordt dikwijls met de waterdoop verbonden. Een Anglicaans geestelijke schreef: “Paulus herinnert deze groep christenen aan de betekenis van hun doop. Er was een moment in het leven van hen allen, waarbij zij zich hadden ontdaan van hun gewaden en waren afgedaald in het water. Ze waren gedoopt ‘in Christus’: opdat zij voortaan bij Christus zouden behoren. Ze kwamen omhoog uit het water en trokken hun gewaden weer aan. Net zoals ze zich weer aankleedden, zo bekleedden ze zich op datzelfde ogenblik met Christus” 202 Volgens deze Engelsman dacht Paulus aan water toen hij schreef dat de Galaten “in Christus waren gedoopt” en zich “met Christus hadden bekleed”. Deze uitleg is echter in strijd met het tekstverband en met het onderwijs over de doop dat de apostel elders geeft. “Dopen” (reinigingsrituelen) zijn “inzettingen voor het vlees” uit de wet van Mozes 203. Wie zich in water laat dopen verricht een “werk der wet”, dat wil zeggen: een menselijke daad van gehoorzaamheid. 202 W.F.Flemington, a.w., p.57. 203 Hebreeën 9:9-10 (grondtekst) 143
Page 126
Nu keert de Galatenbrief zich juist tégen mensen die rechtvaardiging (of geestelijke groei) van hun eigen gehoorzaamheid verwachten. “Wij, geboren Joden en geen zondaars uit de heidenen, wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar door het geloof VAN Christus Jezus, zijn ook zelf tot geloof IN Christus Jezus gekomen, om gerechtvaardigd te worden uit het geloof VAN Christus en niet uit werken der wet. Want uit werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden” (Galaten 2:15-16) 204 De lezers in Galatië waaraan Paulus schreef waren “tot (Gr. eis) Christus Jezus gedoopt”. Het voorzetsel eis laat zien dat zij door middel van een doop aan de opgestane en verheerlijkte Messias waren verbonden zodat zij sindsdien een éénheid met Hem vormden. Die eenheid was niet door water tot stand gebracht, want Paulus schrijft elders: “IN (Gr. en) één Geest zijn wij allen TOT (Gr. eis) één lichaam gedoopt” (1 Korinthe 12:13) Gelovigen worden aan Christus verbonden door de doop in de Geest. Voor wie de evangeliën kent is dit iets vanzelfsprekends. Johannes zei niet: “Ik doop u met water tot bekering, die na mij komt zal u dopen met water tot zijn lichaam”. Hij zei: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij die na mij komt… zal u dopen met heilige Geest” (Mattheüs 3:11). 204 In de grondtekst van Galaten 2:15-16 is het woord “geloof” één maal met het voorzetsel “in” verbonden, in de beide overige gevallen wordt het gevolgd door een tweede naamval. “Geloof in Christus” is ons geloof in Hem. “Geloof van Christus” is Christus’ eigen geloof, zijn vertrouwen in Gods beloften. Uit dat láátste geloof zijn wij behouden. Niet op grond van ons eigen, onstandvastige, Godsvertrouwen, maar op grond van de trouw van de Messias. 144 De “christelijke doop” is geen waterdoop, maar een geestesdoop. Aan de Korinthiërs schreef Paulus, dat “wie de Heer aanhangt” (wie met Hem is verbonden), “één Geest met Hem is” 205. Onze band met de Here is geestelijk van aard, niet stoffelijk. Aan de Efeziërs schreef de apostel, dat zij zich moesten inspannen om “de eenheid des Geestes te bewaren in de band des vredes”, er is immers “één lichaam en één Geest” 206. Zo’n geestelijke eenheid ontstaat doordat volgelingen van de Messias dezelfde Geest ontvangen als Hij. Leven door de Geest is het centrale thema van Paulus’ brief, zoals uit de volgende citaten blijkt: “Dit alleen wil ik van u vernemen: hebt u de Geest ontvangen op grond van werken van de wet of op grond van prediking van het geloof ?” (Galaten 3:2) “Hij dan, die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat op grond van werken van de wet of op grond van prediking van het geloof ?” (Galaten 3:5) “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek… opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof ” (Galaten 3:13-14) “… omdat u zonen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten uitgezonden, die roept: Abba, Vader!” (Galaten 4:6) “zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest was, zo ook nu” (Galaten 4:30) “Wij verwachten door de Geest op grond van geloof de hoop van de gerechtigheid” (Galaten 5:5) 205 1 Korinthe 6:17. 206 Efeze 4:3-4. 145
Page 128
“Wandelt door de Geest, en u zult de begeerte van het vlees geenszins volbrengen” (Galaten 5:16) “Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees, want deze staan tegenover elkaar” (Galaten 5:17) “Als u door de Geest geleid wordt, dan bent u niet onder de wet” (Galaten 5:18) “Maar de vrucht van de Geest is: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zulke dingen is geen wet” (Galaten 5:22-23) “Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen” (Galaten 5:25) “Wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Galaten 6:9) Galaten 3:27 heeft daarom betrekking op de doop met de Geest. We vatten samen: 1. Sommige christenen zeggen: “U bent een kind van God en u behoort tot zijn gemeente, omdat u zich hebt laten dopen”. Wie zoiets beweren, geloven in de magische werking van “sacramenten” of zij verwachten heil van “werken der wet”. Door zich in water te laten dopen zou men zich met Christus bekleden en zich aan Hem verbinden. 2. Uitspraken als deze tonen aan dat het protestantisme nooit werkelijk met Rome heeft gebroken. Ook de evangelische beweging is niet vrij van roomse smetten. 146 3. Paulus schreef, dat God ons door de prediking van het geloof zijn Geest verleent (Galaten 3:2,5), waardoor wij zonen van Hem worden en Hem als Vader mogen aanroepen (Galaten 4:6). 4. Als de apostel in dat verband opmerkt dat gelovigen “tot in Christus zijn gedoopt” en zich “met Christus hebben bekleed” (Galaten 3:27) dan spreekt hij over de doop met de Geest. Uit de evangeliën hadden we dat al kunnen weten. 5. De “doop tot in Christus” hebben alle gelovigen gemeenschappelijk (“Gij zijt allen…. Want gij allen…”, Galaten 3:27). Daaruit blijkt, dat de waterdoop niet is bedoeld. Het Leger des Heils en het Genootschap der Vrienden kennen immers geen “sacramenten”. Christenen die tot deze denominaties behoren zijn niet gedoopt in water. Maar alle gelovigen, ook gelovige Quakers en heilsoldaten, hebben Gods Geest ontvangen. 6. Wie van een godsdienstig ritueel (zoals de waterdoop) of van het gehoorzaam naleven van bepaalde regels gerechtigheid verwacht, gedraagt zich even “onverstandig” als de Galaten die het slavenjuk van de wet op zich wilden nemen en zich wilden laten besnijden (Galaten 3:1, 5:1, 6:13-16). 7. Het is van groot belang dat we van het begrip “dopen” geen eigenmachtige interpretatie geven. Het gaat in de Schrift altijd om de doop in de Geest, tenzij er in het tekstverband water wordt vermeld. 147
Page 130
Zegel en onderpand “In Hem zijt gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” (Efe.1:13-14) “En bedroeft de heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing” (Efe.4:30) “Hij nu, die ons met u bevestigt in Christus en ons heeft gezalfd, is God, die ons ook verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft” (2 Kor.1:22) “Immers, wij die in deze tent zijn, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed maar overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven verslonden wordt. Hij nu die ons hiertoe heeft bereid, is God, die ons het onderpand van de Geest gegeven heeft” (2 Kor.5:5) In de brief aan de Efeziërs schrijft Paulus dat de lezers “in Christus” waren, dat wil zeggen: met Hem waren verbonden, vanaf het moment waarop ze het “woord der waarheid”, het goede nieuws van hun redding hadden gehoord. Omdat ze dat bericht hadden aanvaard en de Vader op zijn woord hadden geloofd, waren zij “verzegeld met de heilige Geest der belofte”. “Geest der belofte” is een letterlijke weergave van de Griekse grondtekst. Het woord “belofte” is een bijstelling bij het woord “Geest”. In hedendaags Nederlands zouden wij zeggen: met de beloofde heilige Geest. Het “woord der waarheid” dat de Efeziërs hadden gehoord, had hun verteld over de verheerlijkte en opgestane Messias die tegen zijn volgelingen had gezegd: 149 “Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden” (Hand.1:5) Nadat de Messias was opgewekt en door de rechterhand Gods was verhoogd, had Hij de Geest die de profeet Joël had aangekondigd, van de Vader ontvangen en die op zijn wachtende leerlingen uitgestort (Hand.2:33). Van die beloofde heilige Geest zegt Paulus, dat Hij “een onderpand is van onze erfenis” (2 Kor.1:22, 2 Kor.5:5 en Efe.1:14). Het Griekse woord arraboon, dat met “onderpand” is weergegeven, betekent een aanbetaling, een garantie dat de totale som zal worden uitgekeerd en de rest te zijner tijd zal volgen. Een aanbetaling is van dezelfde aard als het totaalbedrag. De Geest verzekert ons er niet alleen van dat onze redding zal worden voltooid, maar is zelf ook het begin van die redding. Zodra iemand de Geest ontvangt, is die mens een verloste en een erfgenaam*. Vanaf dat ogenblik is er een begin gemaakt met de verlossing. Door Gods Geest is het hart geopend voor het “woord der waarheid” en door diezelfde Geest is het contact met de Schepper hersteld. Van de heilige Geest zegt Paulus ook, dat God ons met Hem heeft “verzegeld” (2 Kor.1:22, Efe.1:13, Efe.4:30). Het werkwoord sphragizoo betekent: merken door het aanbrengen van een zegel. Een zegel symboliseerde het gezag van wie het had aangebracht. Het kon bijvoorbeeld een afdruk zijn van de *) In de meeste Nederlandse bijbelvertalingen zijn de Griekse begrippen kleeros, kleeronomia en kleeronomos als erfdeel, erfenis en erfgenaam weergegeven. Daardoor wordt de indruk gewekt dat het zou gaan om het verkrijgen van het bezit van een erflater nadat die persoon is overleden. De letterlijke betekenis van deze Griekse woorden is echter: lotsdeel, door het lot toegewezen bezit en lotsdeelbezitter – zoals de Israëlieten door het lot een familiebezit toegewezen kregen in het beloofde land. Zie Han.7:5, 20:32, 26:18; Rom.4:13,14; 8:17; Gal.3:18,29; 4:1,7; Efe.1:11,14,18; Kol.3:24; Tit.3:7, Heb.1:2, 6:17, 11:7-8; Jak.2:5; 1 Pet.1:4, 3:7, 5:3 150
Page 132
zegelring van de keizer, of van diens stadhouder. Een zegel verhinderde dat onbevoegden een brief of een boekrol inzagen (Openb.10:4,22:10), een toegangsdeur openden (Mat.27:66, Openb.20:3) of zich aan de inhoud van een pakket vergrepen (Rom.15:28, grondtekst). Zegels fungeerden als eigendomsmerk waardoor het gemerkte voor onbevoegden onaantastbaar werd (Openb.7:3-5, 8). Ook konden zij fungeren als waarmerk. Uit een zegel bleek dat een brief werkelijk van een bepaalde afzender afkomstig was (Joh.6:27), of werkelijk door de geadresseerde was ontvangen (Joh.3:33). We vatten samen: 1. Mensen ontvangen de heilige Geest zodra ze “Amen” zeggen op het goede nieuws van hun behoudenis, dus God op zijn woord geloven. 2. Door de heilige Geest te geven, laat God zien dat bepaalde mensen hem toebehoren. Hij merkt hen voor de dag van de vrijkoping (apolutrosis, Efe.4:30). Het zegel garandeert dat zij veilig worden bewaard en uiteindelijk in vrijheid worden gesteld. 3. Wie de Geest bezitten, zullen als eersten worden bevrijd van de slavernij aan de vergankelijkheid (Rom.8:18-30). 151 Eén doop “Als gevangene in de Here vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” (Efeze 4:1-6) In de brief aan de Efeziërs beschrijft Paulus de “eenheid des geestes”: de geestelijke eenheid die God binnen het lichaam van Christus heeft geschapen en die christenen behoren te bewaren. Deze eenheid is zevenvoudig van aard. Als zesde aspect van eenheid noemt de apostel “één doop”. Velen hebben daarbij gedacht aan de doop die Johannes predikte, de “doop der bekering tot vergeving van zonden” die ook door de discipelen van Jezus werd bediend 207. De geloofsbelijdenis van Nicea zegt: “Ik belijd één doop tot vergeving der zonden” Volgens velen is die éne doop de waterdoop. Uit het tekstverband in Efeze 4 blijkt echter, dat Paulus niet sprak over iets dat de gelovige moet dóen of aan zich moet láten doen, maar over iets dat God heeft gedáán. “Eén Here” is de kern van zijn betoog. “Eén hoop” staat tegenover “één geloof”, “één Geest” tegenover “één doop”, en “één lichaam” tegenover “één God en Vader van allen”. Het betoog van de apostel in Efeze 4:4-6 heeft de vorm van een chiasma of kruisstelling (zie het volgende schema). 207 Zie b.v. Hand.8:26-40. 153
Page 134
1. één lichaam 2. één Geest 3. één hoop van uw roeping 4. één Here 5. één geloof 6. één doop 7. één God en Vader van allen De éne doop (punt 6) houdt verband met de éne Geest (punt 2) en maakt deel uit van de “eenheid des geestes”. Het gaat om de doop die ons bij het éne lichaam heeft gevoegd (punt 1), de doop die ons aan de opgestane Here heeft verbonden (punt 4) en die ons “hoop geeft” (punt 3), dus ons ervan verzekert dat wij in de toekomst met Hem zullen worden geopenbaard in heerlijkheid 208. Door die doop zijn wij kinderen van God geworden en hebben Hem als onze Vader leren kennen (punt 7) en vertrouwen (punt 5). Het is de doop waarover de apostel elders schrijft: “In209 één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Korinthe 12:12-13) “Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God” (1 Korinthe 6:11) “Gij hebt ontvangen de geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn” (Romeinen 8:15-16) “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met 208 Kol.3:4 209 De vertaling van het NBG schrijft “door” maar het Grieks heeft “in”. 154 Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk; gij allen zijt immers één in Christus” (Galaten 3:26-28) In al deze teksten spreekt de apostel over de doop in geest, niet over een doop in water. Kort samengevat: 1. Wie in Efeze 4:5 aan de waterdoop denkt, een kerkelijke handeling die door mensen wordt verricht, die “vertrouwt op vlees” (vgl. Fil.3:2-7). Terwijl Paulus vertelt Wie God is en wat Hij voor ons heeft gedaan, spreken kerken over wat gelovigen moeten doen om hun behoudenis (zogenaamd) veilig te stellen. 2. IJveraars voor de waterdoop gedragen zich als Paulus’ tegenstanders, die gelovigen uit de volken de besnijdenis wilden opleggen 210. Ze menen heilszekerheid te kunnen ontlenen aan een godsdienstig ritueel, een schaduw, in plaats van aan de werkelijkheid. 3. Of men besprenkeld of ondergedompeld is heeft niets te betekenen. Ook de vraag of men besneden of onbesneden is, is volgens de Bijbel van geen enkel belang. Van belang is het antwoord op de vraag, of men een nieuwe schepping is geworden 211. 210 Vgl. Fil.3:2-4. 211 Gal.6:15 155
Page 136
Het waterbad met het woord “Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord” (Efe.5:25-26) Aan de Efeziërs schreef Paulus, dat Christus zijn gemeente reinigt door “het waterbad met het woord”. Volgens velen heeft deze uitdrukking betrekking op de waterdoop. De kanttekeningen van de Statenvertaling merken bij het woord “waterbad” op: “dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den doop een teken en zegel is”. Daarmee maakten de Statenvertalers het wel érg bont. Sprak Paulus nu over het bloed van Christus, over de Geest van Christus of over het water van de doop? Voor een eenvoudige bijbellezer is er geen touw aan vast te knopen! Anglicanen en Roomskatholieken zijn in hun uitleg consequenter en beschouwen Efe.5:26 als een verwijzing naar de waterdoop. W.F.Flemington, die lector was in Cambridge, schreef: “’Haar reinigende door het waterbad met het woord’ moet volgens elke natuurlijke interpretatie verwijzen naar de doop”212. Het is merkwaardig dat de meeste uitleggers in Efe.5:26 aan een letterlijk waterbad denken. Voordat de Here zich overgaf in de handen van zijn vijanden, heeft Hij immers tegen zijn discipelen gezegd: 212 W.F.Flemington, The New Testament Doctrine of Baptism, London 1964, p.65. 157 “Gij nu zijt rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb” (Johannes 15:3) Het woord van God dat Jezus heeft doorgegeven bezit het vermogen om mensen te reinigen, te snoeien en vrucht te doen dragen (vgl. Johannes 15:2). In het gebed dat de Messias daarna uitsprak vroeg Hij aan zijn Vader: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid” (Johannes 17:17) Jezus’ discipelen werden niet door de waterdoop “geheiligd” (=van de wereld afgezonderd en aan God toegewijd), maar doordat zij het woord van God mochten bewaren. Ook in Efeze 5:26 spreekt Paulus over de reinigende werking van Gods woord. De vertaling “waterbad met het woord” is misleidend. Daardoor wordt de indruk gewekt, dat Christus van twee middelen gebruik maakt om zijn gemeente te reinigen: een waterbad en een woord. Bijbellezers denken dan aan de combinatie van “woord en sacrament”: een doopvont waarbij een preek wordt gehouden. Volgens de grondtekst gebruikt de Messias voor de reiniging echter slechts één middel; er staat dat Hij zijn gemeente reinigt “door het bad in het woord” 213. In het Grieks ontbreekt het woord “water”. “Bad” (Gr. loutron) is beeldspraak: het bad waarover Paulus het heeft is namelijk niet gevuld met water, maar met het woord! De vergelijking van Gods woord met een “bad” of een “wasvat” is ontleend aan de reinigingsrituelen van het volk Israël 214. 213 Grieks: “en”. 214 Vergelijk Lev. 14:9, 15:5-8,10,11,13,16,18,21,22,27; 16:4,24,26,28; 17:15, 22:6; Num. 19:19, Deut. 23:11. 158
Page 138
Wanneer Paulus het werk van de Messias beschrijft, dan onderscheidt hij daarin vier fasen: 1. Christus heeft zijn gemeente liefgehad (5:25a). De onveranderlijke en blijvende liefde van de Messias was er het eerst (Hebreeën 13:8) 2. Christus heeft zich voor de gemeente overgegeven (5:25b). Vanwege zijn grote liefde was de Messias bereid om zijn heerlijkheid af te leggen, de gestalte van een slaaf aan te nemen, zich te vernederen en te sterven aan een kruis (vgl. Filippenzen 2:5-8) 3. Christus deed dit om de gemeente te kunnen heiligen en haar te reinigen “door het bad in het woord” (5:26). Hij roept mensen door middel van Gods woord, en met dat woord reinigt Hij hen. 4. Uiteindelijk zal Hij de voltooide gemeente vóór zich plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet (5:27). Dat einddoel zal beslist worden bereikt (vgl. Romeinen 8:19-23, Filippenzen 3:20-21). We zouden deze bijbelse gegevens als volgt kunnen samenvatten: 1. Het woord loutron (“bad”) is beeldspraak voor een reiniging in ceremonieel opzicht. 2. Zo’n bad stelt mensen die aanvankelijk onrein waren in staat om tot God te naderen. 3. Ware reiniging vindt volgens Paulus niet plaats door water, maar door Gods woord. Van een verwijzing naar de waterdoop is in Efe.5:26 geen sprake. 159 De besnijdenis van Christus “...gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop” (Kolossenzen 2:10-11) In de brief aan de Kolossenzen spreekt Paulus over de Messias, die “het Hoofd is van alle overheid en macht”. Wie Christus toebehoren zijn “met Hem begraven in de doop”. Welke doop heeft de apostel daarbij op het oog? Volgens de calvinistische theologie moet onder deze doop het “sacrament” worden verstaan dat in de christelijke gemeente wordt bediend. In de gereformeerde belijdenisgeschriften wordt op grond van Kol.2:11 geconcludeerd dat de (water)doop “de besnijdenis van Christus” is en dat die doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen 215. Maar heeft Paulus dit werkelijk bedoeld? De apostel spreekt over “de besnijdenis van Christus”. Dat is iets anders dan de besnijdenis van Mozes. De messiaanse besnijdenis is géén lichamelijke operatie die door een medemens wordt verricht want Paulus zegt dat deze besnijdenis “géén werk van mensenhanden is”. De uitdrukking “besnijdenis van Christus” is evenmin een aanduiding van de doop. Doop (Heb.9:10, grondtekst) en besnijdenis (Efe.2:11) worden in het Nieuwe Testament “werken van mensenhanden aan het vlees” genoemd (vgl.Gal.6:13, Fil.3:2-5). Wie zich laat dopen wordt door een medemens besprenkeld of ondergedompeld. Aangezien de besnijdenis van Christus géén werk van mensenhanden is, kan 215 Nederlandse Geloofs Belijdenis, artikel 34; Heidelberger Catechismus, Zondag 27, Vraag en Antwoord 74. 161
Page 140
het niet gaan om de waterdoop en ook niet om een letterlijke besnijdenis. Volgens Paulus bestaat de messiaanse besnijdenis uit “het afleggen van het lichaam van het vlees” (Kol.2:11). De besnijdenis van Christus is een volledige besnijdenis. In die besnijdenis werd geen stukje van het lichaam weggesneden, zoals bij Joodse jongetjes op de achtste dag, maar de oude mens werd helemáál weggenomen. Het “lichaam des vlezes” verdween totaal! De Messias werd tweemaal besneden. Op de achtste dag is zijn voorhuid verwijderd, en door zijn kruisdood werd héél het “lichaam des vlezes” weggedaan. Jezus werd ook tweemaal gedoopt. Door Johannes in de Jordaan (Mat.3:13-17), en door zijn Vader in de doop-van-de-dood (Mar.10:38, Luk.12:50, Rom.6:4). De tweede besnijdenis en doop werden verricht “zonder mensenhanden”: ze waren het werk van God. De Vader heeft zijn gestorven Zoon vervolgens uit de doden opgewekt en Hem bekleed met onsterfelijkheid. De Kolossenzen waren gelovigen uit de volken (Kol.1:27) en volgens de wet dus onbesneden. Toch hadden ze in Christus “de volheid verkregen”, de werkelijkheid die door de besnijdenis wordt uitgebeeld. Het besnijdenisritueel wijst naar de dood en de opstanding van de Messias, waarbij het “lichaam des vlezes” totaal verdween en er een volmaakt, onverderfelijk, geestelijk lichaam tevoorschijn kwam (1 Kor.15:42-46). Alle gelovigen bezitten in de Gekruisigde de ware besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is. Voor gelovigen uit de volken die de échte besnijdenis bezitten is de lichamelijke besnijdenis een versnijdenis, een verminking (Fil.3:2). Zo’n schaduwachtig ritueel voegt aan het behoud door Christus niets toe. Verminking van het lichaam is het enige dat het teweegbrengt. Aangezien de messiaanse besnijdenis heeft plaatsgevonden, mag het voor gelovigen vaststaan dat zij “dood zijn voor de zonde” (Rom.6:11). 162 “Met Hem begraven in de doop” (Kol.2:12) betekent niet: in een zwembad of een rivier, maar: in zijn dood. Zo staat het ook in Rom.6:4: “Wij zijn met Hem begraven door de doop-in-dedood”. Uit de grondtekst blijkt, dat de doop en de besnijdenis van de Messias identiek zijn, want daar staat letterlijk: “in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop, waarin u ook mede bent opgewekt”. Niets dat door mensenhanden wordt verricht, zelfs de meest indrukwekkende godsdienstige plechtigheid niet, kan het “lichaam van het vlees” bij ons wegnemen. Maar de doop waarover Paulus spreekt, doet dit wél. Wie Christus toebehoren bezitten niet alleen de ware besnijdenis, maar ook de ware doop: de realiteit die door de reinigingsrituelen in de wet werd uitgebeeld. Als het doopwater “het lichaam des vlezes” zou wegwassen, dan was de waterdoop een inzetting van levensbelang. De “wet der geboden, in inzettingen bestaande” zou dan door Christus niet buiten werking zijn gesteld (vgl. Efe.2:15). Een nieuw “bewijsstuk” zou “door zijn inzetting tegen ons getuigen en ons bedreigen” (vgl. Kol.2:14): het doopbevel. Wee degene, die zich niet op de juiste manier heeft laten dopen! Volgens Gods woord is er van zo’n bedreiging echter geen sprake. Kol.2:12 heeft betrekking op de begrafenis en de opstanding van de Messias. Gelovigen zijn “in Christus gedoopt”, en daardoor één geworden met Hem in zijn dood en opstanding. “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop-in-de-dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Rom.6:3-4). “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Gal.3:27). 163
Page 142
In deze teksten wordt er niet over een doop met water in de naam van Christus gesproken, maar over een doop in Christus zélf. Een doop, waardoor gelovigen bij Hem werden ingelijfd, zodat zijn dood de hunne, en zijn opstanding de hunne is geworden. Over het geestelijk karakter van die doop laat Paulus geen enkele twijfel bestaan: “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor.12:13). “Eén lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de éne hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop” (Efe.4:4-5). Wat in de brief aan de Kolossenzen en in vele andere brieven van het Nieuwe Testament wordt onderwezen zouden we als volgt kunnen samenvatten: 1. De christenheid kent allerlei “dopen”: door onderdompeling, besprenkeling of begieting, éénmaal of driemaal herhaald, in de naam van Christus of van Vader, Zoon en heilige Geest, van zuigelingen of van volwassenen. Over zulke dopen schrijft Paulus niet. Hij heeft het over DE doop (Kol.2:11): de éne doop die ons verenigt met Christus in diens dood en opstanding. Een doop die alle gelovigen gemeenschappelijk hebben. 2. De apostel spreekt niet over een inzetting, waaraan christenen zich behoren te onderwerpen, maar over een voldongen feit waarvoor zij de Here mogen danken. Een volbracht werk, dat helemaal áf is (“Gij hebt de volheid verkregen in Hem…” Kol.2:10). 164 3. Paulus spreekt niet over een godsdienstig ritueel. Hij heeft het niet over de bloedige besnijdenis uit de wet van Mozes en ook niet over de doop in water, die door Johannes werd bediend. De apostel spreekt over een gebeurtenis die “geen werk van mensenhanden” is (Kol.2:11). Voor honderd procent het werk van God! 165
Page 144
Het bad der wedergeboorte “Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens” (Titus 3:3-7) In de grondtekst van Titus 3:5 staat het voorzetsel “door” voor het woord “bad”, maar niet voor “vernieuwing”. De apostel schrijft, dat God ons gered heeft “door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing van de heilige Geest” 216. De woorden “wedergeboorte” en “vernieuwing” worden beiden bepaald door het éne voorzetsel “door” (Gr. dia). “Vernieuwing door de heilige Geest” is een verklarende voetnoot bij het begrip “wedergeboorte”. Wedergeboorte is de vernieuwing van iemands bestaan door de heilige Geest. De stijlfiguur “bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest” is een hendiadys 217. Over die Geest schrijft Paulus, dat God hem rijkelijk over ons heeft uitgestort. De uitstorting van (of: doop in) de Geest bewerkt de wedergeboorte en de vernieuwing die de kern is van de redding. De Vader – die dwalende mensen wil redden en tot zijn erfgenamen wil maken – bereikt zijn doel door die mensen te dopen met heilige geest. 216 “dia loutrou palingenesias kai anakainooseoos pneumatos hagiou” 217 Zie boven, in het hoofdstuk getiteld: “Geboren uit water en Geest”. 167 “Wedergeboorte” en “vernieuwing door de heilige Geest” zijn niet twee verschillende ervaringen – waarbij “bad der wedergeboorte” iemands doop in water zou aanduiden en “vernieuwing door de heilige Geest” de gave van de Geest. Uit de zinsbouw blijkt dat Paulus sprak over één enkele gebeurtenis. Ook uit het tekstverband blijkt dat vers 5 niet spreekt over de waterdoop. Onderdompeling of besprenkeling is immers een plechtige handeling waaraan mensen zich vrijwillig onderwerpen. Wie zich op volwassen leeftijd laat dopen verricht een “werk van gerechtigheid”, en geeft te kennen dat hij Christus wil volgen. Daarom is de volwassenendoop niet het “bad der wedergeboorte” waarover de apostel spreekt. Van dat “bad” zegt Paulus immers, dat Gód (géén priester of predikant) het over ons heeft uitgestort en dat het géén werk van gerechtigheid is dat wij hebben gedaan, maar een uiting van Gods ontferming. Toen God via Christus 218 zijn Geest over ons uitgoot, was dát het “bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de heilige Geest”. Dat Gods Geest de wedergeboorte bewerkt, blijkt uit de volgende teksten: “onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor.3:5-6) Het geweldige van het nieuwe verbond is dat de Schepper zijn Geest aan mensen geeft waardoor die mensen léven ontvangen, dus opnieuw worden geboren. “Maar zoals destijds hij, die naar het vlees verwekt was, hem, die naar de geest verwekt was, vervolgde, zo ook nu” (Gal.4:29) 218 Mat.3:11, Mar.1:8, Luk.3:6, Joh.1:32-33, Hand.1:5, 11:16, 19:1-7. 168
Page 146
Paulus maakte onderscheid tussen een natuurlijke afstammeling van Abraham (hij die “naar het vlees verwekt is”), en een geestelijke afstammeling (“hem die naar de geest verwekt is”). In Paulus’ tijd vervolgden de natuurlijke afstammelingen (Joden die niet in Jezus geloofden) hun volksgenoten die “naar de geest verwekt waren” (Joden waarover God zijn Geest had uitgestort). Dat de Geest ons tot kinderen en erfgenamen stelt, wordt op vele plaatsen in het Nieuwe Testament gezegd: “En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God” (Gal.4:6-7) “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” (Gal.3:26-27) “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods… Want allen die door de Geest Gods geleid worden zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Rom.8:1-2, 15-17) “In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” (Efe.1:13-14) 169 We vatten samen: 1. Zondaars worden gered doordat God “de heilige Geest over hen uitstort” (Titus 3:6). Dat bad brengt wedergeboorte en levensvernieuwing teweeg. Vanwege die doop is men Gods erfgenaam (Galaten 4:7, Titus 3:7). 2. Mensen worden “zonen”, dat wil zeggen: volwassen kinderen, van God doordat God “de Geest van zijn Zoon uitzendt in hun harten” (Galaten 4:6). Zonen van God zijn “tot Christus gedoopt” en “met Christus bekleed”, aangezien God de Geest van zijn Zoon over hen heeft uitgestort (Galaten 3:26-27). 3. Dat gelovigen kinderen van God zijn, weten zij doordat de Geest die in hen woont ervan getuigt. Zij roepen God aan als “Vader” (Romeinen 8:15-16). Wie door Gods Geest geleid worden zijn Gods volwassen kinderen (Romeinen 8:14), maar wie de Geest van Christus niet hebben, behoren niet tot Gods gezin (Romeinen 8:9). 4. Toen de “zonen” het goede bericht van hun redding hoorden en op Christus gingen vertrouwen werden zij meteen verzegeld met de heilige Geest (Efeze 1:13). 5. Niet het antwoord op de vraag of iemand zich in water heeft laten dopen bepaalt of iemand christen is, maar het antwoord op de vraag of men de Geest heeft ontvangen. 170
Page 148
Een leer van dopen “Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt” (Heb.6:1-3) In de brief aan de Hebreeën vermeldt de schrijver het “eerste onderwijs aangaande Christus”. In de Griekse grondtekst staat: “het begin van het woord van Christus” 219. Met die uitdrukking wordt bedoeld: het basisonderwijs aangaande de Messias in de Hebreeuwse Schriften. In het voorafgaande had de briefschrijver gesproken over Melchizédek, de priester-koning uit Gen.14:17-20 wiens “ordening”, of aanstelling in het priesterambt, volgens Psalm 110:4 vooruitwijst naar het priesterschap van de Messias. In de Hebreeuwse Schriften worden allerlei “schaduwen” vermeld die wijzen op Gods Gezalfde en zijn verhouding tot het volk Israël. De Hebreeënschrijver somt zes dingen op die paarsgewijs bijeen horen en die uiteenvallen in een groep van twee en een groep van vier: • Het fundament: (1) bekering van dode werken en (2) geloof in God 220 • Een leer van: (3) dopen en (4) handoplegging, van (5) opstanding der doden en (6) een eeuwig oordeel 221 219 Tès archès tou Christou logon, Heb.6:1 220 De woorden metanoia (bekering, verandering van denken) en pistis (geloof) staan in de 2e naamval en worden door die naamval verbonden aan het woord “fundament”, letterlijk staat er: “geloof op (gr. epi) God”. 221 De woorden “dopen”, “oplegging”, “opstanding” en “oordeel” staan alle in de 171 Uit de Hebreeuwse Bijbel blijkt, dat Israël niet haar vertrouwen moet stellen op “dode werken”, dat wil zeggen: op eigen inspanningen 222, maar op God. De geschiedenis van de aartsvaders geeft daarvan talrijke voorbeelden: Abraham wilde Eliëzer tot zijn erfgenaam benoemen of via Hagar nageslacht krijgen, maar hij moest leren vertrouwen op Gods belofte. Jakob meende door eigen sluwheid het eerstgeboorterecht te kunnen verwerven, maar ondervond “aan den lijve” dat alleen Gód hem de zegen kon schenken. Toen het volk Israël na een veertigjarige woestijnreis eindelijk in Kanaän was aangekomen moest het zich eerst weerloos maken door alle strijdbare mannen te gaan besnijden. Niet door eigen kracht of door geweld, maar door Góds macht zouden zij het land beërven. “Bekering van dode werken en geloof in God” is een hoofdlijn in het Oude Testament. Het is basisonderwijs aangaande de Messias. De Hebreeuwse Schriften spreken ook over “opstanding der doden en een eeuwig oordeel”. De beloften die aan de vaderen zijn gegeven kunnen alleen maar in vervulling gaan doordat die vaderen eens zullen opstaan en zullen verrijzen wanneer de toekomstige eeuw aanbreekt. In verband met die eeuw zal er een “oordeel” plaatsvinden. Er zal scheiding 223 worden gemaakt tussen “rechtvaardigen” en “onrechtvaardigen”. Wie op God vertrouwen (en daardoor rechtvaardigen zijn) zullen het leven van de toekomende eeuw ontvangen, wie het van hun eigen werken verwachten ontvangen dat leven niet 224. 2e naamval en houden gezien de zinsbouw verband met het woord “leer”. 222 Vgl. Heb.9:14 en 13:9, zie ook Rom.9:30-10:4. Menselijke werken zijn “dood” omdat ze tekort schieten en niets opleveren dat blijvende waarde heeft. 223 Gr. krima. 224 Dan.12:2, vgl. Joh.6:28-29. 172
Page 150
Als schakel tussen het fundament (bekering van dode werken en geloof in God) en het eindresultaat (opstanding der doden en een eeuwig oordeel) vermeldt de Hebreeënschrijver “dopen en oplegging der handen”. Het woord “dopen” is in de oorspronkelijke tekst geen werkwoord maar de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord. Israël kende meerdere “dopen”, dat wil zeggen: reinigingsrituelen, en deze “dopen” wezen evenals de ceremonie van de handoplegging vooruit naar de Messias. De eerste doop die in de Bijbel wordt vermeld is de zondvloed. Het water dat het ganse land bedekte is volgens 1 Pet.3:21 een “tegenbeeld van de doop die ons nu redt”. De volgende doop vond plaats tijdens de doortocht van het volk Israël door de Schelfzee. Bij die gelegenheid werden de “vaderen” (de voorouders van het Joodse volk) “allen tot Mozes gedoopt in de wolk en in de zee” (1 Kor.10:1-2). Door de ervaring dat de wolkkolom hen beschermde en de zee hen liet passeren, werden de Israëlieten aan Mozes verbonden. Vanaf dat ogenblik was hij hun leidsman, de middelaar die God hun had gegeven en die hun verlossing schonk. Bij de berg Sinaï werd het volk opnieuw gedoopt. Aan de voet van die berg bouwde Mozes een altaar van twaalf stenen – namens de twaalf stammen van Israël – om brandoffers en vredeoffers te kunnen brengen. “Daarop nam Mozes de helft van het bloed en deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar. Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden” (Exodus 24:6-8) 173 Volgens de Hebreeënschrijver vermengde Mozes het bloed van de offerdieren met water, en gebruikte hij hysop en scharlaken wol om het volk te kunnen besprenkelen (Heb.9:19-20). Later werden er aan Israël wetten gegeven betreffende het “reinigingswater” 225, een “middel tot ontzondiging”. Om dat water te kunnen bereiden moest er buiten de legerplaats een gave, rode koe worden geslacht. Het dier werd verbrand met cederhout, hysop en scharlaken (Numeri 19:1-10). De as werd in een vat gedaan en men goot er “levend water” op (Numeri 19:17). Dat water moest door een rein iemand op voorwerpen of personen worden gesprenkeld die reiniging nodig hadden. Dit sprenkelen vond plaats met takjes van de hysop-plant (Num.19:18). Reinigingswater moest bij meerdere gelegenheden worden toegepast: (a) bij een mens wanneer deze het lijk van een medemens had aangeraakt (Numeri 19:11-13); (b) bij een mens die een graf of menselijke botten had aangeraakt (Numeri 19:16); (c) bij een tent waarin iemand was overleden en bij alle voorwerpen die zich in die tent bevonden (Numeri 19:18). De reiniging die plaatsvond op de derde en de zevende dag na het contact met een overledene had tot gevolg dat de betrokken personen en gebruiksvoorwerpen op de zevende dag weer rein waren (Num.19:19). 225 Letterlijk: “water van nidda”, dat is: water van de scheiding (tussen het reine en het onreine, of tussen de levenden en de doden). 174
Page 152
In de wet waren er ook voorschriften gegeven voor het wassen van zichzelf. (a) Wie het bed had aangeraakt of op een voorwerp had gezeten van iemand die een vloeiing had moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 15:5-6). Hetzelfde voorschrift was van toepassing wanneer men de vloeiende persoon had aangeraakt of wanneer men was bespuwd door een persoon die een vloeiing had (Leviticus 15:7-8) (b) Wie van een vloeiing was genezen moest zich in water baden (Leviticus 15:13) (c) Een man die een zaaduitstorting had gehad moest zijn hele lichaam in water baden (Leviticus 15:16). Een vrouw die bij zo’n man had gelegen moest hetzelfde doen (Leviticus 15:18) (d) Wie het bed of de zitplaats aanraakte van een vrouw die menstrueerde of die een blijvende vloeiing had moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 15:21-22,27). (e) De Israëliet die op de Grote Verzoendag de bok voor Azazel naar de woestijn had gebracht moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 16:26). Wie de stier en de bok van het zondoffer buiten de legerplaats had gebracht moest hetzelfde doen (Leviticus 16:28) (f) Wie vlees had gegeten van een gestorven of door een roofdier gedood dier, moest zijn kleren wassen en zich in water baden (Leviticus 17:15-16) 175 (g) De priester die de rode koe voor het reinigingswater had geslacht en de man die het kadaver had verbrand moesten hun kleren wassen en hun lichaam in water baden (Numeri 19:7-8) (h) De reine man die een onreine met reinigingswater had besprenkeld moest ook zijn kleren wassen en zich in water baden (Numeri 19:19) Wanneer een melaatse was genezen, moesten er allerlei wassingen worden verricht. Er werden dan twee reine vogels naar de priester gebracht. Het éne dier werd geslacht boven een pot met levend water. De andere vogel werd met cederhout, scharlaken en hysop gedoopt in het bloed van het geslachte dier dat zich met het water had vermengd. De genezen patiënt werd met het mengsel van bloed en water zevenmaal besprenkeld 226, waarna de priester de levende vogel in het open veld liet wegvliegen. De genezen melaatse moest zijn kleren wassen, zijn haar afscheren en zich in water baden, op de dag van de besprenkeling en zeven dagen daarna (Leviticus 14:1-9). Behalve deze wassingen waren er op de achtste dag offers voorgeschreven om de reiniging te voltooien (Leviticus 14:10-32). Voorwerpen die door melaatsheid waren aangetast moesten worden gewassen (Leviticus 13:47-59). Israël kende dus allerlei “dopen”. Deze rituelen hadden “reiniging” ten doel: verwijdering van de smetten van dood, ziekte en zonde. Wie zich gereinigd hadden konden tot God naderen. Bij de door de Hebreeënschrijver genoemde “dopen” gaat het om de ceremoniële reiniging van personen door middel 226 Dit wetsvoorschrift was aanleiding voor de opdracht van de profeet Elisa aan Naäman de Syriër: dat hij zich zeven maal moest baden in de Jordaan (2 Koningen 5:10). Gezien de parallel met Leviticus 14:7 moeten we bij deze wassing eerder aan begieting denken dan aan onderdompeling. De ceremonie met de twee vogels beeldde de dood, de opstanding en de hemelvaart van de Messias uit, de verschijning van het onvergankelijke leven. 176
Page 154
van begieting of besprenkeling, en bij “handoplegging” om het opleggen van de handen aan een medemens. De schrijver spreekt immers over bekering van dode werken, geloof in God, opstanding en het oordeel van de toekomende eeuw. Die zaken hebben betrekking op personen, niet op voorwerpen of op offerdieren. Handoplegging beeldt uit dat mensen Gods Geest ontvangen. Op vijf plaatsen in de Griekse Schriften wordt er over handoplegging gesproken: tweemaal in het boek Handelingen, tweemaal in de pastorale brieven en éénmaal in de brief aan de Hebreeën. In het boek Handelingen staat: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus. Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest. En toen Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan…” (Handelingen 8:14-18) Beeld en werkelijkheid vielen in deze geschiedenis samen. Door de handoplegging van de apostelen werd de Geest gegeven. In Paulus’ eerste brief aan Timotheüs vinden we hetzelfde. De apostel spoort zijn leerling aan: “Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profetenwoord geschonken is onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten” (1 Timotheüs 4:14) Bij die oudsten was Paulus inbegrepen, want in een latere brief schreef hij: 177 “Om die reden… [het ongeveinsd geloof dat in u woont] herinner ik u eraan de gave Gods aan te wakkeren die door mijn handoplegging in u is” (2 Timotheüs 1:6) “De gave” of “de gave Gods” is een aanduiding van de heilige Geest (vergelijk Handelingen 11:17 met Handelingen 10:45-46). Ook hier legt Paulus verband tussen het symbool (de handoplegging) en de werkelijkheid (het ontvangen van de Geest). De Pentateuch legt dit verband ook. In het boek Numeri staat: “Toen zeide de HERE tot Mozes: Neem u Jozua, de zoon van Nun… en leg hem uw hand op… En Mozes deed, zoals de HERE hem geboden had… hij legde hem zijn handen op en gaf hem zijn bevelen” (Numeri 29:18, 22-23) Het gevolg van deze handoplegging wordt in Deuteronomium beschreven: “Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd” (Deuteronomium 34:9) Samenvattend kunnen we concluderen: 1. Dopen beelden de reiniging uit die zondige mensen nodig hebben om tot God te kunnen naderen; 2. Handoplegging beeldt het ontvangen van de Geest uit die de ware reiniging tot stand brengt. 3. Zowel de dopen als de handopleggingen wezen vooruit naar de Messias. Hij is het die met de Geest doopt en voor zich een volk reinigt. 178
Page 156
Bepalingen voor het vlees “Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel” (Hebreeën 9:9-10) In het negende hoofdstuk van de Hebreeënbrief bespreekt de schrijver de voorschriften voor de eredienst onder het “eerste” of “oude” verbond. Vanwege de opstanding en hemelvaart van de Messias, die het hemelse heiligdom is binnengegaan en daar als de ware en blijvende Hogepriester optreedt (8:1-2) is dat verbond “verouderd” en “dicht bij de verdwijning” (8:13). In het aardse heiligdom worden voortdurend offers en slachtoffers gebracht, hoewel die het innerlijk van de offeraars niet kunnen veranderen of vernieuwen 227. De voorschriften van Israël betreffende ceremoniële reinheid hebben betrekking op “spijzen, dranken en verscheidene dopen” 228, het zijn “inzettingen van het vlees, opgelegd tot de tijd van het herstel” 229. De “dopen” waarover de schrijver spreekt zijn de rituele wassingen die het volk Israël moest verrichten om in ceremonieel opzicht rein te kunnen zijn. In Jezus’ tijd hielden de 227 Over de tempeldienst wordt in de tegenwoordige tijd gesproken, aangezien de brief dateert van vóór de val van Jeruzalem in het jaar 70. Op het moment van schrijven werden er nog steeds offers gebracht. 228 De grondtekst gebruikt het woord baptismois, dus “dopen”. De Statenvertaling en ook de vertaling van het NBG heeft dit met “wassingen” weergegeven, de Telosvertaling spreekt over “reinigingen”. 229 Het woordje “en” dat de Statenvertaling in Hebreeën 9:10 voor “rechtvaardigmakingen des vlezes” heeft geplaatst, ontbreekt in de grondtekst. Alle voorschriften uit de wet betreffende reinheid en onreinheid waren “inzettingen van het vlees”. 179 Farizeeën zich strikt aan zulke gebruiken: “En de Farizeeën verzamelden zich bij Hem [d.i. bij Jezus] met sommige van de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren. En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten – want de Farizeeën en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmede vasthoudende aan de overlevering der ouden, en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben, en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen van bekers en kannen en koperwerk – toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood?” (Marcus 7:1-5) Het NBG heeft de uitleg die Marcus aan zijn lezers geeft niet letterlijk weergegeven. In de grondtekst staat voor: “zich gereinigd te hebben” het werkwoord baptisoontai, terwijl voor “onderdompelen” het meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt gebruikt, baptismous. De evangelieschrijver schreef “en van de markt komende, eten zij niet dan na te hebben gedoopt, en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld de dopen van bekers en kannen en koperwerk”. Uit de grondtekst blijkt dat “dopen” een synoniem is van “wassen” en dat dit werkwoord niet betekent dat men zich volledig heeft ondergedompeld. De Joden die niet aten zonder te hebben “gedoopt” (vs.4) hadden alleen maar hun handen gewassen (vs.3). De overlevering betreffende het reinigen van bekers, kannen en koperwerk was waarschijnlijk gebaseerd op het boek Leviticus (zie Lev. 11:32). Over de priesterwijding wordt in het boek Exodus gezegd: “Dit nu is wat gij hun doen zult, om hen te heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden: Neemt één jonge stier, en twee gave 180
Page 158
rammen, ongezuurd brood en ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne koeken, met olie bestreken; van fijn tarwemeel zult gij ze maken. Leg ze in een korf en draag ze in de korf naderbij, met de stier en de beide rammen. Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen” (Exodus 29:1-4) Hier vinden we een tweede voorbeeld van de door de Hebreeënschrijver genoemde “dopen”. Om tot God te kunnen naderen moesten kandidaat-priesters met water worden gewassen. Een derde voorbeeld is te vinden in de beschrijving van de wijding van de Levieten: “Aldus zult gij met hen handelen om hen te reinigen: sprenkel op hen ontzondigingswater, daarna moeten zij een scheermes over hun gehele lichaam laten gaan en hun klederen wassen, opdat zij gereinigd worden. Daarna zullen zij een jonge stier nemen met het bijbehorend spijsoffer, fijn meel aangemaakt met olie, en een tweede jonge stier zult gij nemen tot een zondoffer. Vervolgens zult gij de Levieten doen naderen vóór de tent der samenkomst” (Numeri 8:7-9) Levieten werden “besprenkeld met ontzondigingswater”, het water van nidda dat was bereid met de as van de rode koe. Een Israëliet die een vloeiing of een zaaduitstorting had werd onrein. Om weer tot God te kunnen naderen moest zo iemand zich wassen en offers brengen (Leviticus 15). Voor de maaltijd waren er allerlei voorschriften gegeven. Om rein te kunnen zijn moest men zich van het eten van bepaald voedsel en het drinken van bepaalde dranken onthouden (zie Leviticus 10:9, Leviticus 11). Over dergelijke voorschriften merkt de schrijver van de Hebreeën op dat het “bepalingen voor het vlees” waren (eigenlijk 181 staat er: “rechtmakingen van het vlees”). Het Griekse woord monos, dat hij in dit verband gebruikt, betekent “alleen”. Israëls reinheidsvoorschriften betroffen “alleen” het lichaam van een mens. Men kan zich aan zulke regels houden en in ceremonieel opzicht volstrekt rein zijn, terwijl men toch in zijn hart wantrouwig en vijandig ten opzichte van God blijft staan. In zijn onderwijs maakte de Messias onderscheid tussen uiterlijke en innerlijke reinheid. Hij zei: “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Mattheüs 5:8, vergelijk Psalm 24:4) “Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijt gij vol roof en onmatigheid” (Mattheüs 23:25) “En toen Hij de schare wederom tot zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wel: Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het wat hem onrein maakt. En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten de mens komt, hem niet onrein kan maken, omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen: hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein” (Marcus 7:15-23). Jezus hield zijn volksgenoten hetzelfde voor als de schrijver van de brief aan de Hebreeën. De ware reinheid, de reinheid die God 182
Page 160
het allerbelangrijkst vindt, is de reinheid van het hart. Nauwgezette naleving van de Mozaïsche wetsvoorschriften is waardeloos indien deze niet met innerlijke reinheid gepaard gaat. De Hebreeënschrijver voegde eraan toe, dat de voorschriften uit de wet aangaande ceremoniële reinheid van tijdelijke aard waren. Ze waren Israël “opgelegd tot de tijd van het herstel”, dus niet voor altijd. Dat de wet een “juk” was dat aan Israël was opgelegd maar dat Israël niet kon dragen, had ook de apostel Petrus eens opgemerkt, in een toespraak in Jeruzalem. Petrus verzette zich tegen de denkbeelden van volksgenoten die gelovigen uit de heidenen het ritueel van de besnijdenis wilden opleggen: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen [de gelovigen uit de heidenvolken] te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij [Joden] behouden te worden op dezelfde wijze als zij [gelovigen uit de volken]” (Handelingen 15:10-11). Met de “tijd van het herstel” (letterlijk: de tijd van de verbetering, of de “rechtzetting” 230) bedoelde de schrijver: de tijd die was aangebroken toen de Messias in de hemel werd opgenomen en als blijvende Hogepriester de ware tempel binnenging. De “voorschriften zonder kracht en nut” stonden vanaf dat moment op het punt om te verdwijnen (Heb. 7:18-19a, 8:13). Er is “een betere hoop gewekt” (Heb. 7:19b). De Messias is van “een beter verbond borg geworden” (Heb. 7:22). Hij is de “middelaar van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften 230 Zie Handelingen 24:2 waar hetzelfde woord diorthosis voorkomt. Door het beleid van stadhouder Felix waren er “verbeteringen” voor het Joodse volk tot stand gekomen. Een verwante uitdrukking, anorthoo, wordt in Hebreeën 12:12 gebruikt voor het “recht zetten” of “strekken” van uit de kom geschoten ledematen. 183 berust” (Heb. 8:6). Een zondoffer is er niet meer, want de Messias heeft zijn discipelen door het offer van zijn lichaam 231 “eens voor altijd geheiligd” (Heb. 10:10,18). Vandaar, dat de schrijver spreekt van de “tijd van de verbetering”, het tijdperk dat volgde op de verandering van het priesterschap en de daarmee gepaard gaande verandering van wet (Heb. 9:10, vgl. 7:11-12 en Galaten 3:21-26). De “doop der bekering tot vergeving van zonden” die Johannes predikte behoorde tot de “verscheidene dopen” die Israël waren opgelegd. Ook díe doop was een “bepaling van het vlees”, een symbolische handeling die de weg bereidde voor de Messias, maar die geen wedergeboorte of levensvernieuwing tot stand bracht. De werkelijkheid waarnaar het water vooruitwees, de doop met de Geest, kon Johannes nog niet aan zijn discipelen geven. Daarvoor moest men wachten tot “de tijd van het herstel”. We vatten samen: 1. Net zoals het “onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen” (Hebreeën 10:4), zo is het ook onmogelijk dat het doopwater iemand nieuw leven zou schenken. 2. In de tegenwoordige tijd is elke doop met water, elk reinigingsritueel dat niet verder komt dan het lichaam van een mens, een verouderd voorschrift. Er is één doop voor in de plaats gekomen, een wassing die werkelijk effectief is (Efeze 4:5). 3. God heeft ons niet gezonden om (met water) te dopen, maar om het goede nieuws van het evangelie te verkondigen (1 Korinthe 1:17). 231 Dat betekent: zijn hemelvaart, waarbij Hij als een “liefelijke reuk” opsteeg naar God nadat Hij was geslacht aan het kruis. 184
Page 162
Een reddend tegenbeeld “Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen; Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus, die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn” (1 Pet.3:17-22) In zijn eerste brief, die is gericht aan messiasbelijdende Joden in het huidige Turkije, spreekt Petrus over een doop 232. De meeste uitleggers veronderstellen, dat de apostel daarmee de waterdoop bedoelt. Gelovigen worden via de doop gered, net zoals het gezin van Noach werd gered “door water heen”. Het water redt alleen indien de doop een uiting is van geloof, een bede tot God, aangezien de doopkandidaat zijn vertrouwen stelt op de opgestane Messias. Gewijd water heeft geen enkele magische kracht, het doopritueel redt alleen wanneer het met geloof gepaard gaat. Hoewel deze opvatting in brede kring wordt aanvaard, is het om een aantal redenen erg onwaarschijnlijk dat met de doop van 1 Petrus 3:21 de waterdoop is bedoeld. 232 1 Pet.1:1-2. In 1 Pet.3:21 ontbreekt het bepaald lidwoord. 185 1. Uit de oorspronkelijke Griekse tekst blijkt, dat de doop waarover Petrus het heeft een “tegenbeeld” is van het water van de zondvloed. Het begin van 1 Pet.3:21 luidt letterlijk: “welks tegenbeeld ook u thans redt: doop”. Het voegwoord “welks” (hoo) is in het Grieks onzijdig en moet daarom terugslaan op het woord “water” (Gr. hudoor) waarmee de vorige zin was geëindigd. Het kan onmogelijk betrekking hebben op de ark, want het woord voor “ark” (kibootos) is in het Grieks vrouwelijk. Uit het feit dat “de doop die ons nu redt” een tegenbeeld (Gr. antitupos) is van het water van de zondvloed blijkt dat de apostel niet aan een doop met water heeft gedacht. Volgens de regels van de typologie kan het tegenbeeld van water niet opnieuw water zijn. In de brief aan de Hebreeën staat: “Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware 233, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen” (Heb.9:24) Het “tegenbeeld” (Gr. antitupos) van de tempel in Jeruzalem is niet een ander door mensen gemaakt gebouw, maar “de hemel zelf”. Het “tegenbeeld” van de zondvloed is dus ook niet het water in een zwembad of een doopvont, maar het “levende water” van Gods Geest dat wordt uitgestort vanuit de hemel. De doop waarover Petrus spreekt is de doop met de Geest. 2. Deze conclusie is met de Schrift in overeenstemming. Paulus schreef niet: “Wie weigert om zich in water te laten dopen, behoort Christus niet toe”. Hij schreef: “Als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (Rom.8:9). De Here Jezus zei dat een mens “uit Geest moet worden geboren”, om Gods rijk te kunnen binnengaan (Joh.3:3-9). Volgens een 233 De grondtekst schrijft letterlijk: “niet binnengegaan in met handen gemaakte heilige [dingen], tegenbeelden van de ware [Gr. antitupa toon alèthinoon], maar in de hemel zelf” 186
Page 164
toespraak die Petrus ooit in Jeruzalem heeft gehouden is niet de doop in water het bewijs van iemands redding, maar de doop in Geest. Toen de apostel zich moest verdedigen tegen de beschuldiging dat hij bij onbesnedenen was binnengegaan en zelfs met hen had gegeten 234, merkte hij op: “[Cornelius] heeft ons medegedeeld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan, die tot hem zeide: Zend iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus; deze zal woorden tot u spreken, waardoor gij en uw gehele huis behouden zult worden. En toen ik begonnen was te spreken, viel de heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons. En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden. Indien nu God hun op volkomen gelijke wijze als ons de gave heeft gegeven op het geloof in de Here Jezus Christus, hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden? En toen zij dit gehoord hadden, kwamen zij tot rust en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken” (Hand.11:12-18) Niet de doop met water maar de doop met de Geest, de door God beloofde gave, was voor de Joden in Jeruzalem het bewijs dat God ook aan de volken bekering ten leven had geschonken en hen wilde redden. 3. Petrus legt uit dat onder het begrip “doop” niet moet worden verstaan: “een afleggen van vlees, van onreinheid” 235. Het is alsof de schrijver opmerkt: “De doop die ik bedoel is geen afleggen van het vlees, geen letterlijk sterven (zoals de doop die Noachs tijdgenoten trof). Het is evenmin een afleggen van onreinheid, 234 Hand.11:2-3. 235 In het Grieks staat er ou sarkos apothesis rhupou, “niet van vlees aflegging van onreinheid”. Deze bijzin kan op uiteenlopende manieren worden opgevat. 187 een reinigingsritueel zoals de ‘dopen’ uit de wet. Het gaat om iets anders, om een geestelijke werkelijkheid”. 4. In het voorafgaande was de Geest meerdere malen genoemd. Christus is “levend gemaakt in de geest”, dat wil zeggen: verheerlijkt en met een onsterfelijke bestaanswijze uit de doden opgewekt (vs.18, vgl. Rom.1:4 en 1 Kor.15:42-50). In de geest heeft Hij ook gepredikt tot de “geesten in de gevangenis”, de ongehoorzame engelen in de Tartaros (vergelijk vs.19 met 2 Pet.2:4, Judas:6 en Gen.6:1-7). Vers 21 komt overeen met vers 18. Zoals Christus “in de Geest“ of “door de Geest” werd levendgemaakt (vs.18),.zo worden wij gered doordat wij de Geest ontvangen. 5. Nadat Petrus heeft verteld wat de doop die ons redt niet is, vertelt hij wat die doop wel is. Het is een “bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus”. Het Griekse woord eperooteema, dat met “bede” is vertaald, is afgeleid van de werkwoorden epeerootaoo en erootaoo. Epeerootaoo komt in de evangeliën tien maal voor en betekent “ondervragen” 236. Erootaoo betekent “vragen” en komt 63 maal voor. Meestal gaat het om een “verzoek”: de discipelen vroegen aan Jezus of Hij iets wilde doen, uitleg wilde geven of informatie wilde verschaffen. Het is opmerkelijk, dat de bijbelschrijvers in verband met voorbede verschillende werkwoorden gebruikten. Wanneer mensen een verzoek tot God richtten, dan gebruikten zij het werkwoord aiteoo, dat “smeken” betekent. Maar wanneer 236 Jezus ondervroeg de demonen in de bezetene (Mar.5:9). Hij ondervroeg een blinde aangaande diens gezichtsvermogen (Mar.8:23). Hij ondervroeg zijn discipelen naar hun opvattingen over Hem (Mar.8:27,29)., en de gesprekken die zij hadden gevoerd op de weg naar Kapernaüm (Mar.9:33). De rijke man ondervroeg Jezus aangaande het beërven van het eeuwige leven (Mar. 10:17). Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas ondervroegen hun Meester aangaande de verwoesting van Jeruzalem (Mar.13:3). Kajafas, Pilatus en Herodes ondervroegen Jezus toen Hij als gevangene vóór hen werd geleid (Mar.14:61, Mar.15:4, Luk.23:9). 188
Page 166
Gods Zoon zich richtte tot zijn Vader, dan gebruikten zij erootaoo 237. Ze drukten daarmee uit, dat de Zoon op vertrouwelijke voet met zijn Vader kon omgaan, terwijl gelovigen zich richtten tot de Eeuwige die ver boven hen was verheven. In hun verklaring van 1 Pet.3:21 veronderstellen de meeste uitleggers, dat de doop waarover Petrus spreekt een verzoek is van de dopeling aan God. Een moeilijkheid van deze uitleg is, dat het “goede geweten” van een mens dan moet voorafgaan aan de doop die hem redt, terwijl de doop volgens de brief aan de Hebreeën juist een goed geweten tot gevolg heeft (zie b.v. Heb.10:22). Naar mijn mening is het uitgangspunt van zulke bijbelverklaarders daarom onjuist. De doop die ons redt is geen vraag die wij aan God stellen, maar een verzoek van de opgestane Messias aan zijn Vader. Kort vóór de kruisiging heeft Jezus immers aan zijn discipelen beloofd: “Ik zal de Vader vragen [Gr. erootaoo] en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen” (Johannes 14:16) De gave van de Trooster is de doop die ons redt. Voor “vragen” gebruikte de Here in Joh.14:16 hetzelfde werkwoord, waarvan het zelfstandig naamwoord “bede” in 1 Pet.3:21 is afgeleid. 6. In Noachs tijd opende God de sluizen van de hemel en stortte water op de aarde uit. Door die doop werd de hele mensheid – op acht uitzonderingen na – verzwolgen. De aarde werd van zondaars gereinigd door het zondige “vlees” te verdelgen. Na de opstanding en de hemelvaart van Christus heeft God de hemel opnieuw geopend en zijn Geest op aarde uitgestort. Door die doop worden 237 Zie Johannes 14:16, 16:26, 17:9, 17:15, 17:20. 189 zondige mensen gered. Het type is een duistere schaduw, het antitype een heerlijke werkelijkheid. 7. Gelovige Israëlieten verwachtten op grond van de Tenach dat de heilige Geest op hen zou worden uitgestort en dat zij zouden worden verlost van hun onreinheden 238. Werkelijkheid werd dit zodra de Messias was opgestaan uit de doden, had plaatsgenomen aan Gods rechterhand en de naam boven alle naam had ontvangen 239. De Geest was de gave waarnaar elke vrome Jood uitzag. Door die doop worden Joden en niet-Joden behouden. Paulus schreef aan zijn leerling Titus: “... vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland, God, verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zonden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland...” (Titus 3:3-6) De doop die redt, het bad der wedergeboorte, is de uitstorting van de heilige Geest. Petrus’ betoog komt op het volgende neer: “Wanneer jullie moeten lijden omdat God dat heeft bepaald dan is het beter om te lijden vanwege goede daden dan vanwege verkeerde (vs.17). Klaag niet dat je lijden onverdiend is. De Messias had immers ook niets verkeerds gedaan en moest tóch lijden. Hij, de Rechtvaardige, stierf voor onrechtvaardigen, om hun band met God te herstellen. Omdat jullie op Hem vertrouwen, word je door lijden getroffen, maar verlies de moed 238 Ezech.36:24-29. 239 Vgl. Joh.7:39 en Hand.2:33. 190
Page 168
niet. Hij is jullie voorgegaan en zal je opwekken, even zeker als Hijzelf uit de doden is opgestaan. De Messias werd als een onschuldige ter dood gebracht 240, een lot dat jullie ook kan treffen. Aan zijn vergankelijke bestaan kwam een einde, maar Hij werd door God opgewekt in de onvergankelijke, hemelse sfeer 241. Dat zal met jullie ook gebeuren. Wees niet bang voor mensen, want die kunnen wel een vroegtijdig einde maken aan je aardse bestaan, maar je niet je heerlijke toekomst afnemen (vs.18). Toen de Messias met een geestelijk lichaam was opgestaan uit de doden, is hij naar de ergste boosdoeners in de geestelijke wereld toegegaan – engelen die in Noachs tijd ‘ongehoorzaam waren, hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, en door God voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid bewaard worden gehouden’ 242. Zelfs die ‘geesten in de gevangenis’ hebben het gezag van de Messias moeten erkennen. Wat voor machten jullie nú ook nog mogen bedreigen, de Messias is beslist hun meerdere (vs.19). In Noachs tijd zijn die wezens uit de geestelijke wereld tegen God in opstand gekomen en hebben de mensheid tot groot kwaad aangezet 243, hoewel de Schepper het oordeel van de zondvloed nog geruime tijd heeft uitgesteld 244. In dat tijdperk werd de ark in gereedheid gebracht, waarin uiteindelijk slechts acht mensen de vloed overleefden. Verbaas je er dus niet over, dat er ook nu maar een klein deel van Israël tot geloof is gekomen. Net zoals God in zijn lankmoedigheid de zondvloed nog geruime tijd heeft uitgesteld, zo heeft Hij ook nu nog geduld met de volksgenoten die jullie vervolgen (vs.20). 240 “Hij werd gedood naar het vlees”, 1 Pet.3:18. 241 Dit is wat “maar levend gemaakt naar de geest” betekent, 1 Pet.3:18. 242 Vergelijk 1 Pet.3:19 met Judas:6. 243 Gen.6:1-5. 244 Gen.6:3. 191 Noach en zijn gezin werden gered in de ark, door water heen. Nu redt jullie een tegenbeeld van dat water, een doop – niet een wassing van het lichaam of een afleggen daarvan, maar een doop met de Geest die God op verzoek van de opgestane Messias aan gelovigen schenkt (vs.21). Door die doop worden jullie aan de Opgestane verbonden en ontvangen jullie kracht om Hem trouw te blijven. De Messias is naar de hemel gegaan en zit daar aan Gods rechterhand. Alle hemelwezens uit de onzichtbare wereld – engelen en machten en krachten – zijn Hem onderworpen. Laat je door hen dus geen angst inboezemen. De levendmaking die Gods Gezalfde ten deel is gevallen, zal uiteindelijk ook jullie deel zijn”. 192
Page 170
Nawoord Volgens de Bijbel doopte Johannes met water, maar doopt de Messias met heilige geest. De doop van Johannes was een symbolische handeling die vooruitwees naar de échte doop die de Heer vanuit de hemel zou voltrekken. De doop van Christus reinigt niet de buitenkant maar het innerlijk van de mens, en verbindt elke gedoopte aan de opgestane Heer. De Geest die de Messias schenkt is de “geest van de zoonsstelling” (Gr. huiothesia, Rom.8:15). Wie deze Geest ontvangen, worden door God als zijn volwassen kinderen aangenomen en gaan God aanroepen als Vader. Predikers die gelovigen oproepen om zich in water te laten dopen of zich te laten herdopen, ijveren voor een schaduwachtige inzetting en menen “in het vlees volmaakt te kunnen worden”. Zulke mensen leggen de gemeente van Christus opnieuw een wet op. 193 Om verder te lezen 1. Allen, S. Baptism. London: Berean Publishing Trust 1995 [reprint of the 1989 revised edition] Volgens Stuart Allen is er nu maar één doop, waarbij Gods Geest een eenheid smeedt tussen Hoofd (de opgestane Messias) en lichaam (de gemeente). Gelovigen zijn vanwege deze doop met Christus gestorven, begraven, opgewekt en geplaatst in de hemelse gewesten. De schaduw van de waterdoop heeft afgedaan. 2. Andel, J.van. Johannes’ Evangelie aan de Gemeente toegelicht. Leiden: D.Donner, 1900. Dominee Van Andel besefte dat Jezus – in tegenstelling tot zijn voorloper Johannes en zijn eigen discipelen - niet (met water) doopte omdat Hij als de Messias zou gaan dopen met heilige Geest. 3. Anderson, R. Christian Baptism and Baptismal Regeneration. Appendix I, in: “The Buddha of Christendom. A Book for the Present Crisis”. Decatur, MI: Invictus, 1999, p.147-157 [or.ed. 1899]. Sir Robert Anderson stelt in dit boek dat niet de kerk maar de Schrift gezag heeft. Voor de Schrift moet de traditie wijken. In een Appendix keert hij zich tegen de opvatting dat de waterdoop de wedergeboorte zou bewerkstelligen en tegen een magische opvatting van de “sacramenten”. 4. Armstrong, G.D. The Doctrine of Baptisms. Scriptural Examination of the Questions Respecting: 1) The Translation of Baptizo, II) The Mode of Baptism, III) The Subject of Baptism. New York: Charles Scribner, 1857. In de negentiende eeuw woedde er in Amerika een felle strijd rond de kwestie of het werkwoord “baptizoo” uit de grondtekst van het Nieuwe Testament moest worden getranscribeerd (dus 195
Page 172
in het Engels moest worden weergegeven als “baptize”), of moest worden vertaald als “onderdompelen”. George Armstrong toont aan dat de vertaling “onderdompelen” niet consequent kan worden volgehouden. De Schrift spreekt veel vaker over besprenkeling of begieting dan over onderdompeling. 5. Baird, S.J. The Great Baptizer. A Bible History of Baptism. Philadelphia, James H.Baird, 1882. Samuel Baird laat zien dat Israël op grond van Gods wet vertrouwd was met verschillende vormen van “doop”, hoe de lijnen lopen tussen het “oude” en “nieuwe testament” en hoe de dopen uit de wet vooruitwezen naar Christus, de Doper met de heilige Geest. Helaas gebruikt hij ook onbijbelse uitdrukkingen zoals de term “verbond der genade”. Baird brengt terecht naar voren dat Petrus (in 1 Pet.3:21) niet spreekt over een doop met water maar over de doop met de Geest. 6. Baker, C.F. Real Baptism. Religious Ritual or Spiritual Reality? Grand Rapids, MI: Grace Publications, 1994 [3d edition] Charles Baker betoogt dat de waterdoop een schaduw is en de Geestesdoop de werkelijkheid waarnaar de schaduw verwijst. 7. Barclay, R. Concerning Baptism. Proposition XII, in: “An Apology for the True Christian Divinity, as the same is held forth and preached by the people called in scorn Quakers”. New York: Benjamin C.Stanton, 1831, p.409-445. Quakers menen dat de waterdoop een voorbereidend werk was van Christus’ voorloper Johannes, terwijl de Messias nu doopt met heilige Geest. Omdat de werkelijkheid is gekomen, is de schaduw niet langer vereist. 8. Barth, K. Die Taufe als Begründung des christlichen Lebens. [Kirchliche Dogmatik, vierter Teil, Fragment]. Zürich: EVZVerlag, 1967. 196 Karl Barth keerde zich tegen de kinderdoop en brak een lans voor de doop op belijdenis, omdat die volgens hem meer in overeenstemming was met de Bijbel. Jammer genoeg neemt de waterdoop in zijn boek een véél grotere plaats in dan de Geestesdoop. In de Bijbel is het omgekeerde het geval ! 9. Bates, E. Of Baptism. Chapter XI in: “The Doctrines of Friends, or the Principles of the Christian Religion as held by the Society of Friends, commonly called Quakers”. London: Edmund Fry and Son, 1835, pp.170-183. Een heldere samenvatting van het standpunt van de Quakers ten aanzien van de doop (zie ook literatuurverwijzing no.5). 10. Beckwith, J.H. Immersion not Baptism. Boston: John P. Jewett & Co., 1858. John Beckwith laat zien dat de Schriften in verband met de doop spreken over begieting en besprenkeling, maar niet over onderdompeling. 11. Beecham, R. One Baptism. Shadows and Substance. Document op GrowthInGod.org.uk London, 1994. Robert Beecham laat zien dat de verschillende dopen uit Gods wet (met water, met olie en met bloed) vooruitwezen naar de ene wáre doop: de doop met de Geest die de Messias zou voltrekken. 12. Beecher, E. Baptism, with Reference to Its Import and Modes. New York: John Wiley, 1849. Edward Beecher verzette zich tegen de opvatting dat baptizoo “onderdompelen” zou betekenen en noemdet bijbelvertalingen die het Griekse woord zó weergeven “sectarisch”. Beecher ijverde voor afschaffing van de slavernij, hij was een broer van Harriet Beecher Stowe, schrijfster van de “Negerhut van Oom Tom”. 13. Brouwer, A.M. De kerkorganisatie der eerste eeuw en wij. Baarn: Bosch en Keuning, z.j. [ca.1937] 197
Page 174
Professor Brouwer keerde zich tegen de opvatting dat het water van de doop of brood en wijn van het avondmaal een heilzame invloed zouden uitoefenen op hen die aan deze kerkelijke plechtigheden deelnemen. Doop en avondmaal zijn geen “sacramenten”. Zonder geloof in de opgestane Here zijn ze krachteloos (pag.125-130). 14. Bultema, H. The Bible and Baptism. Grand Rapids, MI: Grace Publications, 2000 [1st edition 1955]. Volgens dominee Bultema moeten we de "leer der dopen" [van meerdere, onderling verschillende reinigingsrituelen, Heb.6:2] achter ons laten om te komen tot de "éne doop" (Efe.4:5, Kol.2:12, Rom.6:3-4) die ons verbindt aan Christus. Vrijwel alle bijbelteksten over de doop worden in dit boek aan de orde gesteld. 15. Bush, G.C. Bible Baptism Never Immersion. Philadelphia: J.B. Rothers Printing Co., 1888 George Bush betoogt dat de Schrift onder dopen begieten en besprenkelen verstaat. Hij weerlegt de gangbare argumenten voor onderdompeling, heeft oog voor de verschillende voorzetsels die in verband met “dopen” worden gebruikt, en beschouwt de ene doop uit Efe.4 als de Geestesdoop. 16. Carlson, P.N. One Baptism? Yes, only One! (Ephesians 4:5). Tucson, AZ: Berean Committee for an Open Bible, 1990. [Booklet with a later published Supplement] Norman Carlson betoogt in deze brochure dat de doop (liever gezegd: de dopen) met water Israël waren opgelegd en niet van toepassing zijn voor gelovigen uit de volken in de tegenwoordige bedeling. Voor de gelovigen van vandaag is er maar één doop: de doop in de Geest die hen voegt bij het lichaam van Christus. 17. Challen, J. Baptism in Spirit and in Fire. Philadelphia: James Challen & Son, 1859. 198 James Challen beweert (m.i. onterecht) dat het woord “dopen” onderdompelen betekent, en dat de uitdrukking “dopen met de heilige Geest en met vuur” betrekking heeft op het ontvangen van Gods Geest door het gelovige deel van Israël en de komst van het oordeel voor de overige Israëlieten. 18. Cullmann, O. Die Tauflehre des Neuen Testaments. Erwachsenen- und Kindertaufe. Zürich: Zwingli-Verlag, 1948. Oscar Cullmann was een voorstander van de kinderdoop. Hij keerde zich tegen Karl Barth die meende dat de volwassenendoop, of doop op belijdenis, bijbelser is dan de kinderdoop. Maar Cullmanns beschouwing over de doop van Christus door zijn voorganger Johannes is verhelderend. 19. Dale, J.W. Classic Baptism. An Inquiry into the Meaning of the Word Baptizo as Determined by the Usage of Classical Greek Writers. Boston: Draper & Halliday, 1867. Dr. Dale betoogt dat het Griekse woord baptizoo niet altijd “onderdompelen” betekent. Van iets dat de aard, de staat of de toestand van een persoon of een voorwerp grondig verandert kan worden gezegd dat het die persoon of dat voorwerp heeft gedoopt. 20. Dale, J.W. An Inquiry into the Usage of Baptism and the Nature of Johannic Baptism as Exhibited in the Holy Scriptures. Philadelphia: Presbyterian Board of Publications, 1871. Dr. Dale besefte dat de belangrijkste doop de verandering van het innerlijk van een mens is door Gods Geest. De waterdoop beeldt die verandering uit maar is daarvan slechts een schaduw. Volgens Dale bevat de échte doop “net zoveel water als de kraters op de maan”. 21. Dell, W. The Doctrine of Baptisms Reduced from Its Ancient and Modern Corruptions, and Restored to Its Primitive Soundness and Integrity. New York: Mahlon Day, 1837 [original edition: London, 1652] 199
Page 176
William Dell, een zeventiende eeuwse Engelsman, maakt in deze brochure onderscheid tussen de doop van Johannes (in water) en de doop van de Messias (in Geest). Hoewel Dell geen Quaker was, is zijn brochure dikwijls herdrukt door de Society of Friends. 22. Dunn, J.D.G. Baptism in the Holy Spirit. A Re-examination of the New Testament Teaching on the Gift of the Spirit in relation to Pentecostalism Today. London: SCM Press, 1970 [5th impression 1979] James Dunn benadrukt dat een mens niet door zich in water te laten dopen maar door de Geest te ontvangen een christen wordt. Dunn is lector Nieuwe Testament aan de universiteit van Nottingham in Engeland. 23. Flemington, W.F. The New Testament Doctrine of Baptism. London: S.P.C.K., 1964. Flemington was lector aan de universiteit van Cambridge en behoorde tot de “high church”. Wat de Schrift verbindt aan het ontvangen van Gods Geest schreef hij toe aan het water van de doop. 24. Forster, J. People Called Quakers Defended and the Baptists Confuted. London: T.Sowle Raylton & Luke Hinde, 1740 Een weerwoord van de Quakers tegen brochures van de Baptisten waarin Quakers werden afgeschilderd als een onbijbelse secte. 25. France, R.T. Exegesis in Practice: Two Examples. In: I.Howard Marshall (editor), “New Testament Interpretation. Essays on Principles and Methods”, Exeter: Paternoster Press, 1979, pp.252-281. Dick France geeft een nauwgezette en verhelderende verklaring van 1 Pet.3:21. 200 26. Funck, H. Ein Spiegel der Taufe, mit Geist, mit Wasser und mit Blut. Lancaster, PA: Johann Bär’s Söhnen, 1861 Heinrich Funck geeft in dit tractaat een goed overzicht van de bijbelse gegevens betreffende de doop, maar hij meent dat water en Geest ook op de dag van vandaag nog steeds bijeen horen. 27. Hall, J.H. The Word Baptizo Defined and the Mode of Baptism Proved from the Scriptures. Albany: Weare C.Little, 1840. Hall betoogt dat baptizoo onmogelijk onderdompelen kan betekenen omdat de Hebreeuwse Bijbel in verband met ceremoniële en geestelijke reiniging spreekt over begieting en besprenkeling. Hij verdedigt de kinderdoop, maar stelt vast dat de doop met de Geest iemand tot een christen maakt. 28. Houston, M.H. How was Jesus Baptized? Richmond: Whittet & Shepperson, 1881. Op grond van het Oude Testament meent dominee Houston, dat Jezus niet in de Jordaan werd ondergedompeld, maar door Johannes met ” levend water” werd besprenkeld. 29. Keathley, H. One Baptism in Ephesians 4:5. Richardson, TX: Biblical Studies Press, 1997. Hampton Keathley weerlegt de opvatting, dat Paulus in Efeze 4:5 zou spreken over de waterdoop. Hij toont aan dat de apostel in dit vers spreekt over de doop met de Geest. 30. Knoch, A.E. On Baptism, or From Infancy to Maturity in Christ. Los Angeles, CA: Concordant Publishing Concern, z.j. [oorspronkelijk gepubliceerd in het tijdschrift Things to Come, jaargang 1907]. Adolph Ernst Knoch, de maker van de concordante vertaling, laat aan de hand van de oorspronkelijke Griekse tekst van het Nieuwe Testament zien wat de betekenis van de woorden doop en dopen is. Volgens hem is de waterdoop een schaduw uit het 201
Page 178
tijdperk van de wet en de Geestesdoop de werkelijkheid in de tegenwoordige bedeling. 31. Kroon, J. Wedergeboorte door Geestesdoop. ’s Gravenhage: L.R.V.-Blommendaal, 1970. Johannes Kroon toont op grond van vele bijbelteksten aan dat een mens wordt wedergeboren wanneer hij (of zij) de heilige Geest ontvangt. In de charismatische theologie worden wedergeboorte en Geestesdoop ten onrechte van elkaar gescheiden. . 32. Lewis E. Essay on Baptism. Showing that the Baptism of the Spirit, and Not with Water, is the True Christian Baptism. Philadelphia: Uriah Hunt; 1839. De titel van dit boek is een goede samenvatting van de inhoud. Enoch Lewis behoorde tot de Society of Friends (Quakers). 33. Lewis E. Observations on Baptism, being a reply to a letter on that subject. Philadelphia: Joseph Rakestraw, 1842. Lewis geeft antwoord op een open brief die tegenstanders van de Quakers hadden gericht aan de Society of Friends, en waarin deze werden aangevallen vanwege hun doopopvatting. 34. Luginbill, R.D. “The Baptism which Now Saves You”: 1st Peter 3:21. University of Louisville, KY, Department of Classical and Modern Languages (2004, document posted at ichthys.com) Bob Luginbill stelt dat Petrus in zijn eerste brief niet spreekt over de waterdoop maar over de doop met de heilige Geest. 35. Lynn, John A: What is True Baptism? Truth or Tradition, Spirit & Truth Fellowship International, Indianapolis, IN, no date. John Lynn betoogt dat Gods grote doel, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, de innerlijke reiniging van het schepsel 202 betreft. De ware doop is de vernieuwing van iemands bestaan door Gods Geest. 36. Moon, J.H. Why Friends (Quakers) Do Not Baptize with Water. Philadelphia: The Leeds and Biddle Co., 1909. Een vlot en helder geschreven boekje waarin het standpunt van de Quakers ten aanzien van de doop aan de hand van een reeks bijbelteksten wordt uiteengezet (zie ook de literatuurverwijzingen 5 en 8). 37. Noordzij, C. De doop van Jezus. Eigen uitgave, Rozenlaan 7, Ermelo, 1995. Cees Noordzij heeft een reeks brochures geschreven die belangstellenden op verzoek gratis wordt toegezonden. De brochure over de doop van de Here Jezus is bijzonder lezenswaardig, mede vanwege de milde toon. 38. Noordzij, C. In Christus Jezus gedoopt. Eigen uitgave, Rozenlaan 7, Ermelo, 1997 [tweede herziene druk, 1e druk 1994] Ook deze brochure van dhr. Noordzij is lezenswaardig. Hij toont aan dat dopen in een persoon iets anders is dan dopen in water, en roept zijn lezers op om niet in het lagere te blijven steken, maar te groeien in de richting die God in zijn woord heeft aangegeven. 39. Patrick, W.S. The True Believer: Complete in Christ. Chicago: Berean Bible Society, 1963. Wie gelooft heeft “de volheid verkregen in Christus” (Kolossenzen 2:10). Geen enkel godsdienstig ritueel kan daaraan ook maar iets toevoegen. 40. Pauptit, G.J. Wat is de ene doop? Amsterdam: Uit de Schriften [ca. 1950] Pauptit toetst de doopopvatting van allerlei kerkgenootschappen aan de Schrift. Ook hij stelt zich op het standpunt dat God de waterdoop niet voor het huidige tijdperk 203
Page 180
heeft ingesteld. Er is nu slechts één doop en die is geen “werk van mensenhanden aan het vlees”, maar een geestelijke werkelijkheid. 41. Schutz, V.A. Water Baptism: Its History, Importance and Cessation. Grand Rapids, MI: Grace Publications, 1978 Deze brochure is te beschouwen als een samenvatting van het boek van Bultema (no.14 in bovenstaande lijst). Schutz geeft de opvattingen van de “Grace Gospel Movement” aangaande de doop weer. 42. Scott, J. The Baptism of Christ. A Gospel Ordinance being altogether inward and spiritual: not, like John’s, into water; but, according to the real Nature of the Gospel, into the very Name, Life and Power of the Father, and of the Son, and of the Holy Ghost. Shewing that the Apostle’s Use of Water Baptism was by no means as an Ordinance of Christ, but as the Baptism of John; and that all who are baptized into Christ, have put on Christ, not only professionally, but substantially – that is, have put Him on as the whole Armour of Light, and walk in Him in Newness of Life. Providence, RI: J.Carter, 1793. De ondertitel van dit boek geeft een goede samenvatting van de inhoud. Een verfrissende verhandeling, hoewel de tekst meer dan tweehonderd jaar oud is! Job Scott was een rondreizend prediker die behoorde tot de Quakers en op jonge leeftijd is gestorven aan de pokken. 43. Sellers, O.Q. De Heerlijkheid van de ene Doop. [vertaald door G.J.Pauptit]. Amsterdam: Uit de Schriften [ca. 1938] Een beknopte beschouwing over de doop die in vele opzichten overeenkomt met het latere boek van G.J.Pauptit (no.40 in bovenstaande lijst). Pauptits boek is echter veel grondiger en uitgebreider. 44. Stam, C.A. Baptism and the Bible. Chicago: Berean Bible Society, 1981. 204 Cornelius Stam (President van de Berean Bible Society) geeft een overzicht van de opvattingen van dit genootschap over de doop. Er is veel overeenkomst met de boeken van Bultema en Schutz (zie boven). 45. Stedman, R.C. The True Baptism of the Spirit. Palo Alto, CA: Discovery Publishing, 1995 [1st ed. 1976] Een preek van een bekende voorganger uit Californië over Romeinen 6. Bemoedigend en vertroostend voor christenen die gebukt gaan onder het feit dat ze niet of moeilijk met een bepaalde zonde kunnen breken. 46. Ströter, E.F. Tauffreiheit oder Taufbefehl? Bremen: Verlag des Traktathauses, 1919 Volgens professor Ströter mogen christenen zich in de tegenwoordige tijd (in water) laten dopen, maar ze zijn daartoe niet verplicht, want het goede nieuws dat Paulus aan de volken moest verkondigen bevat geen doopbevel, in tegenstelling tot het goede nieuws van de twaalven, dat primair voor Israël en slechts in tweede instantie voor de volken is bestemd. 47. Thorn, W. Modern Immersion not Scripture Baptism. London: Holdsworth and Ball, 1831 William Thorn was de voorganger van een onafhankelijke gemeente in Engeland. Zijn boek is een bijzonder uitgebreid en gedegen onderzoek van alle bijbelteksten waarin over “doop” of “dopen” wordt gesproken, met name met betrekking tot de doopvorm. 48. Unger, M.F. The Baptism and Gifts of the Holy Spirit. Chicago: Moody Press, 1974. Merrill Unger zag in, dat de woorden “doop” en “dopen” in Paulus’ brieven meestal niet betrekking hebben op water maar op Geest. 205
In de geschiedenissen van het Oude Testament, zouden wij zoeken naar wat verborgen ligt. Onder de oppervlakte van deze geschiedenissen zien, dat is onder-zoeken. In dit boek komen de geschiedenissen van Jozef aan de orde. Jozef is een geweldig type van “de ware Jozef”: de Heer Jezus Christus.

Jozef – Profetische vergezichten


Page 0
Page 4
JOZEF – Profetische vergezichten INLEIDING ........................................................................................................... 9 Jozef: JAHWEH voegt toe ............................................................................ 11 Genesis 37:2 Jozef, de herder .................................................................... 14 Genesis 37:2 Jozef, de jongeling ............................................................... 16 Genesis 37:3 Jozef, de geliefde van de vader ...................................... 18 Genesis 37:3 Jozefs veelkleurig gewaad ............................................... 20 Genesis 37:4 De haat van zijn broeders ............................................... 23 Genesis 37:5-8 Jozefs dromen (1) ........................................................... 25 Genesis 37:9-11 Jozefs dromen (2) ........................................................ 27 Genesis 37:12-13 Jozef gezonden tot zijn broeders ........................ 30 Genesis 37:14-17 Niet bij Sichem ........................................................... 32 Genesis 37:18 En zij beraadslagen om hem te doden .................... 34 Genesis 37:19-20 Heer van dromen ...................................................... 36 Genesis 37:21-22 Het falen van Ruben ................................................. 39 Genesis 37:23-24 Jozef in de put ............................................................. 41 Genesis 37:25-27 Overgeleverd aan heidenen ................................... 43 Genesis 37:28 Verkocht voor twintig zilverstukken ....................... 45 Genesis 37:29-31 Een geslachte geitenbok .......................................... 47 Genesis 37:32-33 Jakob meent dat Jozef dood is .............................. 50 Genesis 37:34-36 Rouw en dood van het huis van Jakob .............. 52 Genesis 38:1 Juda’s misstap ...................................................................... 55 Genesis 38:2-5 Sela, de rots ....................................................................... 57 Genesis 38:6-7 Thamar ............................................................................... 60 Genesis 38:8-10 Verspild zaad .................................................................. 62 Genesis 38:11 Juda’s huichelarij .............................................................. 65 Genesis 38:12-13 Juda gaat naar zijn schaapscheerders .............. 67 Genesis 38:14-18 Juda’s hoererij ............................................................ 70 Genesis 38:19-24 Drie maanden verborgen ........................................ 73 Genesis 38:25-27 Juda’s inkeer ................................................................ 76 Genesis 38:27-30 De geboorte van Perez en Zerah .......................... 78 Genesis 39:1 Jozef naar Egypte ................................................................ 81 JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 39:2-4 Voorspoedig in het huis van Potifar ........................ 83 Genesis 39:5-6 Het huis gezegend vanwege Jozef ............................ 85 Genesis 39:7-9 De vrouw van Potifar .................................................... 87 Genesis 39:10-12 Jozefs beproeving ..................................................... 89 Genesis 39:13-16 Jozefs kleed achtergelaten .................................... 92 Genesis 39:17-20 Van het ene naar het andere huis ....................... 94 Genesis 39:21-23 Jozef in de gevangenis ............................................ 96 Genesis 40:1-3 God leidt koningen, zoals Hij verlangt .................. 98 Genesis 40:4-5 Dromen hebben betekenis ....................................... 100 Genesis 40:6-8 Uitleg van dromen ....................................................... 102 Genesis 40:9-13 De droom van de schenker .................................... 104 Genesis 40:14-15 Alles werkt mee ten goede.................................. 107 Genesis 40:16-19 De droom van de bakker ..................................... 109 Genesis 40:20-23 Jozefs uitleg vervuld ............................................. 112 Genesis 41:1 Twee jaren .......................................................................... 114 Genesis 41:1-8 Farao’s dromen ............................................................ 118 Genesis 41:9-13 Verduren en geduld .................................................. 121 Genesis 41:14-16 Jozef uit de kerker ................................................. 123 Genesis 41:17-28 De droom is één ...................................................... 125 Genesis 41:29-31 Een vergeten periode ............................................ 128 Genesis 41:32-36 Een vijfde deel .......................................................... 131 Genesis 41:37-41 Jozefs verhoging ...................................................... 135 Genesis 41:42-44 Jozef gesteld tot (onder)koning ....................... 138 Genesis 41:45 Redder van de wereld! ............................................... 140 Genesis 41:45 Jozefs huwelijk ............................................................... 143 Genesis 41:45 Jozef wordt deel van de priesterlijke familie .... 145 Genesis 41:45 Jozef in het zonnetje gezet ........................................ 147 Genesis 41:46 Jozef, zoon van dertig jaar......................................... 149 Genesis 41:47-53 Manasse en Efraïm ................................................ 152 Genesis 41:54-57 De zeven jaren van hongersnood ..................... 155 Genesis 42:1-5 Tien broers van Jozef .................................................. 157 Genesis 42:6-9 Jozefs dromen vervuld ............................................... 160 Genesis 42:9-16 De broers aan zichzelf bekendgemaakt ........... 162 Genesis 42:17-18 Na twee dagen, op de derde dag....................... 165 Genesis 42:19-22 De broers in benauwdheid ................................. 168 Genesis 42:23-24 Simeon, de horende ............................................... 170
Page 6
JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 42:25-35 De broers vrezen Jozef ......................................... 173 Genesis 42:36-38 Het huis van Jakob onwillig ................................ 176 Genesis 43:1-6 Juda en Israël ................................................................. 178 Genesis 43:7-10 De tweede ontmoeting met Jozef ........................ 180 Genesis 43:11-15 Een ommekeer ......................................................... 183 Genesis 43:16-24 Jozef begunstigt zijn broers ................................ 186 Genesis 43:25-30 Jozef met ontferming bewogen ........................ 190 Genesis 43:31-34 En zij worden dronken met hem ...................... 193 Genesis 44:1-3 Jozefs beker (1) ............................................................. 196 Genesis 44:4-5 Jozefs beker (2) ............................................................. 199 Genesis 44:6-12 Benjamin ...................................................................... 202 Genesis 44:12-17 Juda’s ommekeer .................................................... 207 Genesis 44:18-34 Juda’s belijdenis ...................................................... 210 Genesis 45:1-5 Jozef maakt zich bekend ........................................... 214 Genesis 45:5-8 Na twee jaren ................................................................. 217 Genesis 45:9-15 Het huis van Jakob ontvangt een land ............... 220 Genesis 45:16-24 De zonen van Israël ................................................ 222 Genesis 45:25-28 Jakob wordt Israël .................................................. 225 Genesis 46:1-7 Israël, levend uit de beloften .................................. 227 Genesis 46:8-27 Naar het getal van de zonen van Israël ............. 230 Genesis 46:28-34 Israël, een apart gezet volk ................................ 234 Genesis 47:1-6 Vijf uit de broers .......................................................... 237 Genesis 47:7-12 Jakob zegent Farao ................................................... 240 Genesis 47:13-20 Jozef verwerft al het land .................................... 243 Genesis 47:21-26 Geen lotsdeel voor de priesters in het land 245 Genesis 47:27-31 Jakob ziet op de opstanding............................... 248 Genesis 48:1-6 Verwisseling van het eerstgeboorterecht .......... 250 Genesis 48:7 Zoon van Mijn rechterhand .......................................... 252 Genesis 48:8-14 Het geloof van Jakob ................................................. 254 Genesis 48:15-22 Een volheid van natiën ......................................... 257 Genesis 49:1 Jakob profeteert over de laatste dagen .................. 261 Genesis 49:2-4 Ruben niet tot eerstgeborene gesteld ................. 263 Genesis 49:5-7 Simeon en Levi ............................................................. 265 Genesis 49:8-12 Juda, de koningsstam .............................................. 268 Genesis 49:13-21 Zebulon, Issaschar, Dan, Gad, Aser en Nathali ... 272 Genesis 49:22-26 Jozef, de uitverkorene .......................................... 275 JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 49:27-28 Benjamin ................................................................... 278 Genesis 49:29-33 De dood van Jakob .................................................. 280 Genesis 50:1-14 De begrafenis van Jakob ......................................... 282 Genesis 50:15-21 Jozef kent God als GOD ........................................ 285 Genesis 50:22-26 Jozefs testament (slot)......................................... 287 Bijbelteksten: er werd gebruik gemaakt van Interlinear Scripture Analyzer (bron: scripture4all.org) en Geschriften (geschriften.nl), tenzij anders aangegeven.
Page 8
JOZEF – Profetische vergezichten In dit boek bespreek ik de geschiedenissen van Jozef. Jozef is een geweldig type van “de ware Jozef ”: de Heer Jezus Christus. In het leven van Jozef zien we hoe hij, door verwerping en vernedering, uiteindelijk terechtkomt op een verhoogde positie. Net als Christus, Die Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf heeft aangenomen, aan de mensen is gelijk geworden en door God uitermate verhoogd is. En zoals aan Jezus is geschonken de Naam boven alle naam (Fil.2:9-11), zo ontving ook Jozef een nieuwe naam (Gen.41:45). Jozef in Egypte Eerst bevindt Jozef zich in Egypte, buiten het zicht van het huis van Jakob, dat meent dat hij dood is. Dat is de positie van Christus nu: verworpen door Israël en onder de natiën. Kol.1:27 In de toekomst zal Israël alsnog haar Messias ontmoeten. Zij zullen zich afvragen wie Hij is Zach.13:6 en Jezus Christus zal Zich aan hen bekend maken, zoals ook Jozef zich ooit bekendmaakte aan zijn broers. Jozefs verhoging Jozef, die regeert in Egypte, is een schitterende illustratie van de Messias, Die Zijn koninkrijk zal vestigen. Eerst komt het huis van Jakob tot Jozef en krijgen zij hun eigen land, maar ook al het andere land wordt het bezit van Jozef. Zo zal Israël zich tot haar Messias bekeren en, vanuit het land, zal Christus de hele wereld en alle volkeren onderwerpen. JOZEF – Profetische vergezichten Illustratie van Christus Zoals je ziet is Jozef een geweldige voorafschaduwing van de Zoon van David, Jezus Christus, en zijn de grote lijnen hiervan in een aantal zinnen weer te geven. Maar in deze uitgave wil ik gedetailleerder op deze hoofdstukken ingaan, omdat ook alle details van het leven van Jozef verwijzen naar Hem, Die God zou toevoegen, want dat is de betekenis van de naam van Jozef: JAHWEH voegt toe.
Page 10
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef verschijnt ten tonele in Genesis 37. In de inleiding gaf ik aan, dat ik zijn geschiedenis vanaf dat punt wil behandelen. Echter, ik eindigde de inleiding met de betekenis van de naam van Jozef. Die naam kreeg hij bij zijn geboorte en dat wordt een paar hoofdstukken eerder vermeld. We vinden die geschiedenis in: Genesis 30 22 En God gedenkt Rachel, en God luistert naar haar; en Hij opent haar baarmoeder. 23 En zij wordt zwanger en zij baart een zoon. En zij zegt: God heeft mijn smaad ten einde gebracht. 24 En zij noemt zijn naam: Jozef, zeggend: dat JAHWEH aan mij nog een andere zoon toevoege. De geboorte van Jozef is een wonder en een beeld van leven dat sterker is dan de dood, want Rachel was onvruchtbaar. Gen.29:31 Rachel noemt haar zoon: Jozef. Dat betekent: JAHWEH voegt toe. Dit heeft meerdere toepassingen. In Genesis 30:24 staat dat zij dit deed opdat JAHWEH haar nog een andere zoon zou toevoegen. Die andere zoon heeft zij ook gekregen. JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 35 16 En zij reizen vanaf Bethel. En het is nog enige afstand van het land voordat zij bij Efratha komen, en Rachel baarde, en zij heeft het hard te verduren tijdens haar baren. 17 En het is terwijl zij het hard te verduren heeft tijdens haar baren, dat de vroedvrouw tot haar zegt: Vrees niet, want ook deze is een zoon voor jou. 18 En het is toen haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij hem Ben-oni noemt, maar zijn vader noemde hem Benjamin. Locatie Als wij deze geschiedenis lezen, zal het ons niet ontgaan dat de plek waar dit zich afspeelt, ook de locatie is waar later de Messias geboren zou worden: de stad Bethlehem in de landstreek Efratha. Dit verslag is dan ook een illustratie van hoe het de Messias zou vergaan. De Man van smarten Het is Rachel, die haar zoon noemt: Ben-oni. Dat betekent zoon van mijn smart. In Jesaja 53, de profetie over de lijdende Knecht, wordt de Messias genoemd: de Man van smarten (:3). Hij kwam in vernedering en om te lijden, als de Man van smarten, maar om dáárna verhoogd te worden. Ben-oni spreekt van de Messias in vernedering. Zoon van Mijn rechterhand De naam ‘Benjamin’ is van toepassing op Zijn verhoging. Rachel, die sterft bij de geboorte van Benjamin, is een beeld van Israël, dat spoedig na de komst van de Messias terzijde werd gesteld.
Page 12
JOZEF – Profetische vergezichten In de profetieën wordt gezegd dat Israël in het graf is. Ez.38:12 Rachel noemt haar kind zoon van mijn smart, zoals ook Israël, bij monde van Jesaja, dit doet over de Messias in Jesaja 53. Maar het is Jakob, die Ben-oni een andere naam geeft, namelijk: Benjamin = zoon van Mijn rechterhand. Opvallend is dat Jakob hier niet bij zijn naam wordt genoemd, maar als zijn vader wordt aangeduid. Hij is hier een uitbeelding van God de Vader. De verhoogde Christus Het is God de Vader, Die Zijn Zoon, de Man van smarten, verhoogde tot aan Zijn rechterhand. JAHWEH zou inderdaad toevoegen, zoals de naam van Jozef betekent. Namelijk Benjamin, de zoon van Mijn rechterhand. Hij is een schitterend plaatje van de verhoogde Christus. JOZEF – Profetische vergezichten De geschiedenissen van Jozef vinden we in het eerste bijbelboek: Genesis. Genesis betekent ‘wording’. Het verhaalt het begin van de schepping. In dit boek vinden we vele bijbelse waarheden uitgedrukt en uitgebeeld. In Genesis wordt dan ook de basis gelegd voor de rest van de Schrift. De hoofdlijn die gevolgd wordt, beschrijft de levens van een zevental mensen: Adam, Seth, Noach, Abraham, Izak, Jakob en Jozef. De geschiedenis van Jozef wordt het meest uitgebreid beschreven (zelfs nog iets uitgebreider dan die van Abraham) en beslaat dan ook een groot deel van het boek Genesis. Het zaad van de vrouw In Genesis vinden we in de kiem al Gods voornemen beschreven. Hoe Hij, door het zaad van de vrouw, verlossing en redding tot stand zou brengen. Gen.3:15 En middels de hoofdpersonen in het boek, vinden we dit geïllustreerd. Jozef is van deze figuren het belangrijkste type van Christus. Dat is dan waarschijnlijk ook de reden dat zijn geschiedenissen in Genesis zo’n prominente plek innemen.
Page 14
JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 37 2 (…) Jozef, een zoon van zeventien jaar, weidde de kudde samen met zijn broers… 17 Nisan Hier wordt Jozef geïntroduceerd als een zoon van zeventien jaar. Jozef, die van Jakobs twaalf zonen aangesteld wordt tot eerstgeborene 1Kron.5:1-2 en een uitbeelding is van Jezus Christus, de Eerstgeborene uit de doden. Kol.1:18 Bijzonder ook in dit verband is dat Christus’ opstanding plaatsvond op 17 Nisan, de dag van de eerstelingsschoof. Lev.23 Herder Jozef weidde de kudde en wordt ons voorgesteld als herder. Hij is niet de enige in het Oude Testament die wij kennen met dit beroep. Zonder hierin volledig te zijn: Abel Gen.4:2, Abraham Gen.12:16, Izak Gen.26:14, Jakob Gen.30:31, Mozes Ex.3:1 en natuurlijk David. 1Sam.16:11 De goede Herder Al deze herders zijn voorafschaduwingen van de goede Herder: de Heer Jezus Christus. Joh.10:11,14 Hij stelt Zijn leven voor de schapen, voorziet hen van voedsel, beschermt hen en verlost hen uit de dood. Ps.23; Joh.10 Zo wordt Jozef hier voorgesteld, als type van Hem, Die gezonden werd tot de verloren schapen van het huis van Israël. Mat.15:24 JOZEF – Profetische vergezichten In deze eerste verzen van Jozefs ‘openbare optreden’ wordt hij nogal uitgebreid geïntroduceerd. De genoemde bijzonderheden zetten ons meteen op het goede spoor: Jozef als type van Christus. Sommige details zouden wij wellicht overbodig vinden, maar toch staan ze in Gods woord. Dat is natuurlijk vanwege de betekenis. Genesis 37 2 Jozef, (…) weidde de kudde samen met zijn broers, (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader. En Jozef brengt hun kwaad gerucht aan hun vader over. Jongeling Jozef was een jongeling, staat hier. Dat lijkt overbodige informatie, want we wisten immers al uit het begin van het vers dat hij nog maar zeventien jaar oud was. Maar ook het feit dat Jozef hier beschreven wordt als jongeling, is een verwijzing naar Christus. Een jongeling is een nieuwe generatie en spreekt van nieuw leven. Denk bijvoorbeeld ook aan de jongeling van Naïn, die wordt beschreven als de eniggeboren zoon en door Jezus wordt opgewekt uit de dood. Luk.7:11-14
Page 16
JOZEF – Profetische vergezichten Slavernij Jozef weidde de kudde met zijn broers. Zij worden hier genoemd de zonen van Bilha en Zilpa. Dat waren de slavinnen van Jakob waar hij ook kinderen bij had gekregen. De moeder van Jozef was echter Rachel. Bijzonder in dit verband is dat de andere vrouw van Jakob, namelijk Lea, niet wordt genoemd. Er wordt slechts genoemd dat het de zonen van de slavinnen zijn. Toch weten we uit de rest van het verhaal dat ook Lea’s zonen (Ruben, Simeon, Levi en Juda) erbij waren. Jozef, die hier een type is van de Heer Die gezonden werd tot de verloren schapen van het huis van Israël, kwam tot een volk dat in slavernij was onder de wet. Gal.4:24, 5:1 Kwaad gerucht Het kan voor ons wat lastig zijn als we lezen: “en Jozef brengt hun kwaad gerucht aan hun vader over”. Je kunt je al snel afvragen of het handig was van Jozef om niet solidair te zijn met zijn broers. Men ziet in Jozef dan ook wel een verklikker. Maar bekijken we dit in het licht van dat Jozef een type is van Christus, dan is zijn houding veelzeggend. Jezus Christus was in de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen. Joh.18:37 Zoals Jozef de waarheid liefhad en het kwaad haatte, wordt van de Christus, de Zoon van God gezegd: Hebreeën 1 9 U hebt rechtvaardigheid lief, en u haat onrechtvaardigheid (…) JOZEF – Profetische vergezichten In vers 2 zagen we al dat Jozef niet meeging in het kwaad van zijn broers, maar integendeel: hij brengt hun kwaad gerucht aan hun vader over. Jozef is hierin een voorbeeld van Christus, Die geen zonde gekend heeft 2Kor.5:21 en trouw is aan Zijn Vader. Genesis 37 3 En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen… Jakob Het is bijzonder hoe het gebruik van twee namen voor één persoon in dit hoofdstuk wordt afgewisseld: Jakob en Israël. Het zijn in de bijbel namen voor dezelfde persoon, maar ook voor hetzelfde volk. Drie keer vinden we in dit hoofdstuk de naam ‘Jakob’, namelijk in vers 1, 2 en 34. De voorkomens in vers 1 en 2 zijn algemeen, maar de vermelding van de naam ‘Jakob’ in vers 34 is betekenisvol. Hielenlichter Jakob betekent hielenlichter. Deze Jakob, die – in plaats van ‘uit de beloften te leven’ die aan hem en zijn vaderen waren gegeven –, zelf allerlei list en bedrog uitwerkte om Gods beloften tot stand te brengen, is een beeld van het ongelovige Israël.
Page 18
JOZEF – Profetische vergezichten In vers 34 is hij dan ook een uitbeelding van Israël dat meent dat haar Messias dood is. Israël Maar de naam ‘Israël’ is de naam die Jakob ontving toen hij de strijd opgaf en het niet meer van zichzelf verwachtte, maar van God, die hem zou zegenen. Gen.32:28 Jesaja is degene die dit verschil tussen de beide namen schitterend samenvat: “JAHWEH zond een woord in Jakob, en het viel in Israël”. Jes.9:7 In Genesis 37:3 wordt de naam van de gelovige vader van Jozef, Israël, gebruikt, omdat hij hier een uitbeelding is van God, de Vader, Die Zijn Zoon liefheeft boven alles. Matteüs 3 17 En neem waar, een stem vanuit de hemelen, zeggend: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik een welbehagen heb.” JOZEF – Profetische vergezichten In deze eerste verzen van de beschrijving van het leven van Jozef krijgen we zeer veel details. Bijzonderheden die allemaal dubbelzinnig zijn, dat wil zeggen: ze hebben een dubbele zin (= betekenis). Ze wijzen namelijk via Jozef, vooruit naar Jezus Christus, want de Hebreeuwse geschriften getuigen van Hem. Zoals Paulus zegt (letterlijk): “het doeleinde van de wet is Christus”. Rom.10:4 Genesis 37 3 (…) omdat hij de zoon van zijn ouderdom was. En hij liet voor hem een kenmerkend gewaad maken. De oude van dagen Jozef was een zoon van zijn vaders ouderdom, een ‘nakomertje’ zouden wij zeggen. In Daniël 7 vers 9 en 22 wordt over God gesproken als de Oude van dagen. God heeft immers geen begin en ís er dan ook al ‘van oude dagen’. 2Kon.19:25 En hoewel de Messias al aan het begin van de bijbel voorzegd wordt, zou het nog een aanzienlijke tijd duren voordat Hij zou komen. Van Christus wordt door Paulus in Galaten 4:4 gezegd: “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon…”.
Page 20
JOZEF – Profetische vergezichten Zo was ook het huis van Jakob nog niet compleet, want er zou nog een zoon komen. En die zoon zou worden aangesteld tot eerstgeborene: Jozef. Een kenmerkend gewaad Met betrekking tot het gewaad dat Jakob voor Jozef laat maken, lopen de vertalingen nogal uiteen. De vertaling veelkleurig (Herziene Statenvertaling) of veelvervig (Statenvertaling) zijn gebaseerd op de LXX, de Griekse vertaling van het Oude Testament. De NBG-vertaling heeft gekozen voor pronkgewaad. De ISA interlineair geeft het weer met: tuniek van kenmerkendheid. De enige plek waar het woord, dat weergegeven is met kenmerkendheid, nog meer voorkomt, is in 2 Samuel 13:18 en 19. Daar betreft het een staatsiegewaad van Thamar, een dochter van koning David. In 2 Samuel staat dat de dochters van de koning zó gekleed gingen. Met een dergelijk gewaad werd iemand onderscheiden. Bij het enige andere voorbeeld betreft het eveneens iemand uit het koningshuis, een treffende verwijzing naar de Messias, Die Zijn koninkrijk zal vestigen. 1Kor.15:24-25 Eerstgeborene Door hem dit gewaad te geven, liet Jakob zien dat hij Jozef aanwees als degene die het eerstgeboorterecht ontving. Ook hierin is hij natuurlijk een model van Christus, de Eerstgeborene uit de doden. Kol.1:18 Het is tevens waarschijnlijk dat dit gewaad uit veel, en mooie, kleuren bestond. JOZEF – Profetische vergezichten Dit bepaalt ons bij Efeze 3 waar Paulus over Christus zegt: Efeze 3 10 opdat nu door middel van de ecclesia aan de overheden en de machten in de hemel de veelkleurige wijsheid van God bekendgemaakt zal worden, 11 naar het voornemen van de aeonen (tijdperken), dat Hij uitvoert in Christus Jezus, onze Heer.
Page 22
JOZEF – Profetische vergezichten We lazen dat Jozef van zijn vader een gewaad kreeg waarmee hij onderscheiden werd van zijn broers. We vinden in de evangeliën vele manieren waarop God, de Vader, Christus aanwees als de Zoon van Zijn keuze. Zo daalde bij Zijn doop een duif op Hem neer en kwam er een stem uit de hemel. Luk.3:22 En denk ook aan de verschijnselen die plaats vonden bij Jezus’ kruisiging: drie uren van duisternis, een aardbeving en het voorhangsel van de tempel dat scheurde. Mat.27:45,51 Zonder naad Bijzonder om nog op te merken in verband met de kruisiging van de Heer is, dat Hij eveneens een bijzonder gewaad droeg. Het was een onderkleed zonder naad, als één geheel, van bovenaf geweven. Joh.19:23 Deze kleding, als uitbeelding van Zijn heerlijkheid, was zonder naad, uit één stuk, zonder onregelmatigheden. Het spreekt van Hem, Die geen zonde gekend heeft. 2Kor.5:21 Illustratief is tevens dat deze kleding, als uitbeelding van Zijn heerlijkheid, terecht komt bij ‘de natiën’, de Romeinse soldaten. Genesis 37 4 En zijn broeders zien dat hun vader hem liefheeft boven al zijn broeders. En zij haten hem en zij konden niet vredig met hem spreken. JOZEF – Profetische vergezichten Liefde en haat Jozef brengt twee dingen aan het licht: de liefde van zijn vader en de haat van zijn broers. Zien we dat ook niet in de Zoon van God? Het bekende Johannes 3:16 zegt: “Want God heeft de wereld zo lief, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon geeft…”. Maar in de evangeliën vinden we ook beschreven dat het broedervolk van de Heer, het Joodse volk, Hem zonder oorzaak heeft gehaat. Joh.15:25 Een haat die gedurende Zijn leven toenam, zodat ze Hem op het toppunt van die haat hebben gedood. Zo zien we dit ook in het leven van Jozef: zij haten hem (:4), zij haten hem nog meer (:5) en zij haten hem nóg meer (:8). Uiteindelijk resulterend in het plan om hem te doden (:18).
Page 24
JOZEF – Profetische vergezichten In het vorige vers zagen we dat Jozef door zijn broers gehaat werd, omdat hun vader hem liefhad boven hen. Stefanus verklaart in zijn toespraak in Handelingen 7, dat de broers jaloers waren op Jozef (:9). De haat voor hun jongere broer neemt nog verder toe vanwege twee dromen van Jozef: Genesis 37 5 En Jozef droomt een droom; en hij vertelt die aan zijn broers; en zij haten hem nog meer. 6 En hij zegt tot hen: Hoort, alsjeblieft, deze droom die ik gedroomd heb. 7 En zie, wij waren graanschoven aan het samenbinden in het veld, en zie, mijn graanschoof richtte zich op en bleef overeind staan. En zie, jullie graanschoven omringden haar en zij buigen zich voor mijn graanschoof neer. 8 En zijn broers zeggen tot hem: Ga jij regeren, ja, regeren, over ons? Of ga jij heersen, ja, heersen over ons? En zij haten hem nog meer vanwege zijn dromen en vanwege zijn woorden. Kennis van God en symboliek Opvallend is dat Jozef hier een droom vertelt aan zijn broers en dat zij geen enkele moeite hebben met de betekenis ervan. Terwijl we later een schenker, een bakker en een Farao met een JOZEF – Profetische vergezichten hofhouding van geleerden en wijzen (41:8) vinden, die ook dromen, maar de betekenis van de dromen niet kunnen duiden. Ook in het boek Daniël vinden we daar een aantal voorbeelden van. Hoewel we van de zonen van Jakob wellicht zouden zeggen dat zij er een verdorven levensstijl op nahielden, waren zij geen atheïsten en hadden zij kennis van God (42:28, 44:16) en van symboliek. Beloften Jozef wist dat deze dromen van God waren en dat het beloften waren van God. En hoewel ook Jakob commentaar had op Jozef, staat er ook dat hij het woord van Jozef bewaarde (:10,11). Deze dromen zetten alle navolgende gebeurtenissen in werking, ze zijn de aanleiding voor de broers voor het plan om Jozef te doden. Uiteindelijk gebeurt dat niet, maar wordt hij verkocht naar Egypte. Deze verwerping en vernedering van Jozef, verwijst eveneens naar Christus. Ook Hij kende de beloften van Zijn God, leefde daaruit en hield Zijn tijdgenoten de Schriften voor. Ook Hij werd, net als Jozef door Zijn broeders (:8), gehaat vanwege Zijn woorden. Maar Hij wist dat de weg van verhoging zou gaan via lijden en vernedering. Hebreeën 12 2 Jezus, (…) Hij heeft om de vreugde die voor Hem lag, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.
Page 26
JOZEF – Profetische vergezichten In de eerste droom van Jozef droomde hij dat hij met zijn broers korenschoven aan het binden was in het veld. De korenschoven van zijn broers bogen voor die van hem. De broers hadden geen enkele twijfel wat deze droom betekent: Jozef zou over hen regeren. Dit is de eerste serie van twee dromen die we vinden in de geschiedenissen van Jozef. Daarna volgen nog twee dromen van de schenker en de bakker (Genesis 40) en twee dromen van Farao (Genesis 41). Telkens worden er twee dromen vermeld. De dromen worden bevestigd, want de betekenis van de droom is ook hier één (41:25), dat wil zeggen: hetzelfde. Genesis 37 9 En hij droomt nog een andere droom, en hij verhaalt die aan zijn broers. En hij zegt: zie, ik heb opnieuw een droom gedroomd. En zie, de zon, en de maan, en elf sterren bogen zich voor mij neer. 10 En hij verhaalt dit aan zijn vader en aan zijn broers. En zijn vader berispt hem, en hij zegt tot hem: Wat is dat voor een droom, die jij gedroomd hebt? Zullen wij komen, ja, komen, ik en jouw moeder en jouw broers, om ons voor jou ter aarde neer te buigen? 11 En zijn broers zijn jaloers op hem, maar zijn vader bewaarde het woord. JOZEF – Profetische vergezichten Het geloof van Jozef Hier blijkt opnieuw dat de broers van Jozef, en ook Jakob, geen enkele moeite hebben met de uitleg van de droom. Ook Jozef wist wat de droom betekende én hij wist dat deze droom en de andere dromen van God waren. Jozef wist dat de dromen voorzeggingen waren (40:8; 41:6) en heeft uit de beloften van God geleefd. Ook toen hij verkocht werd door zijn broers, in het huis van Potifar en in de gevangenis, heeft hij geleefd uit Gods beloften. Hij is hiermee een (toon)beeld van het geloof van Jezus Christus. Rom.3:22,26; Gal.2:16; 3:22 Ik ben Jozef Later in de geschiedenis van Jozef, kregen de dromen een letterlijke vervulling. Ze verwijzen tevens nog naar iets anders. Dat blijkt uit het feit dat Jakob “jouw moeder” noemt (:10). Rachel leefde immers al niet meer Gen.35:19, toch zou ook zíj buigen. Profetisch verwijzen deze dromen natuurlijk naar het huis van Jakob dat eens zal buigen voor haar broeder, de Messias, Die zij verworpen hebben en waarvan zij menen dat Hij dood is. Als zij tot Hem zullen komen, zullen ze Hem in eerste instantie ook niet herkennen en dan zal Hij Zich aan hen bekendmaken. Zach.13:6 Ook dit vinden we later in de geschiedenis van Jozef: “Ik ben Jozef…” (Genesis 45:2). Alles van God verwachten Hoewel Jakob Jozef berispt, staat er ook dat hij het woord bewaarde. Jakob had inmiddels geleerd dat al zijn inspanningen er niet toe deden, maar dat hij alles van God zou verwachten en de zegen die Hij geeft. Gen.32:26 Hoewel hij wel de betekenis van de droom wist, kon hij het nog niet plaatsen.
Page 30
JOZEF – Profetische vergezichten Deze ‘ik ben-uitspraak’ doet denken aan hoe God Zich bekendmaakte aan Mozes: Exodus 3 14 En God zegt tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zegt: Zó zal jij tot de zonen van Israël zeggen: ‘Ik ben’ zendt mij tot jullie. En het bepaalt ons bij de zeven ‘ik ben-uitspraken’ van Jezus in het Johannes-evangelie. Waarvan ik in dit verband alleen de uitspraak “Ik ben de goede herder” aanhaal, want Jozef wordt hier door zijn vader gezonden om te zien naar het welzijn van zijn broers en het welzijn van de kudde. De houding van gehoorzaamheid en woorden van Jozef, wijzen ons op woorden van Christus, in de Hebreeën brief, aangehaald uit Psalm 40: Hebreeën 10 9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! JOZEF – Profetische vergezichten Jozef wordt gezonden om te bezien hoe het met het welzijn van zijn broers en met het welzijn van de kudde is. Het volk van Israël wordt in de profetieën voorgesteld als een kudde Ez.34:12 en de leidslieden van het huis van Jakob als herders die de kudde zouden moeten weiden, maar dit niet doen. Jer.23:1-2; Ez.34:8 Genesis 37 14 En hij zegt tot hem: Ga, alsjeblieft, en zie naar het welzijn van jouw broers en het welzijn van de kudde, en breng mij een woord terug. En hij zendt hem uit de vallei van Hebron, en hij komt tot Sichem. 15 En toen hij in het veld ronddoolde, trof een man hem aan. En de man vraagt aan hem, zeggend: Wat zoek je? 16 En hij zegt: Ik zoek mijn broers. Vertel mij alsjeblieft, waar zij weiden. 17 En de man zegt: Zij zijn van hier afgereisd, want ik heb hen horen zeggen: Laten wij naar Dothan gaan. En Jozef gaat zijn broers achterna, en hij vindt hen in Dothan. Hebron De plaatsnamen in deze verzen vertellen ons een verhaal. Hebron betekent: verbond. De eerste vermelding in de bijbel vinden we in Genesis 13:18, waar Abraham gaat wonen bij de eikenbossen in Hebron, direct nadat hij Gods beloften ontvangen heeft.
Page 32
JOZEF – Profetische vergezichten Het is dan ook de stad van de aartsvaders Gen.35:27 en een uitbeelding van de beloften van het nieuwe verbond. Sichem Voor Sichem geldt ongeveer hetzelfde. Gen.12:6 Sichem betekent: (aan)deel. Het spreekt van het erfdeel (lotsdeel) dat Israël ontvangt onder het nieuwe verbond. Toen de Heer tot Israël kwam, waren zij niet bij hun lotsdeel, zij leefden niet uit de beloften die God gegeven had. De betekenis van Dothan is niet helemaal duidelijk. Sommigen zeggen dat het betekent: hun eigen wetten. Anderen menen dat de betekenis is: twee bronnen. Als je Dothan (ןהיתוד) invoert in Google Translate, wordt het vertaald met hun religies. Hoe dat ook zij, de zonen van Jakob zijn een uitbeelding van Israël, tot wie de Heer werd gezonden. Toen Hij kwam, trof Hij hen niet aan op de plek waar zij moesten zijn – bij de beloften –, maar bij hun eigen wetten. Zij putten niet slechts uit de Ene Bron van Gods woord, maar hadden hun eigen bronnen: overleveringen van mensen. Mar.7:8 JOZEF – Profetische vergezichten Jozef vindt uiteindelijk zijn broers bij Dothan, terwijl zij bij Sichem hadden moeten zijn. Het is een voorstelling van Christus Die kwam tot het huis van Jakob, maar hen niet vond bij de beloften van de aartsvaders, maar bij hun ‘eigenwillige godsdienst’. Kol.2:23 Genesis 37 18 En zij zien hem van verre. En voordat hij bij hen komt, beraadslagen zij tegen hem om hem te doden. Een listige raad De broers zien Jozef aankomen en maken het plan om hem te doden. Het Hebreeuwse woord dat vertaald is met beraadslagen, betekent: samenzweren, een complot smeden. Het is in de Statenvertaling dan ook vertaald met een listige raad. Ook dit bepaalt ons weer bij de beschrijving van de geschiedenis van Jezus: Matteüs 26 4 en zij beraden zich gezamenlijk om Jezus met list te vatten, en te doden.
Page 34
JOZEF – Profetische vergezichten De gelijkenis van de boze wijngaardeniers Dat dit zo zou gaan, had Jezus wel erg treffend gesproken en voorzegd in ‘de gelijkenis van de boze wijngaardeniers’, in Lukas 20. Daar is een heer (God), die een wijngaard heeft (Israël) en die gaf aan landbouwers (de leiders van het volk). De heer van de wijngaard stuurt diverse dienaren (profeten), die verwond en geslagen worden door de landbouwers. Dan stuurt hij zijn zoon: Lukas 20 13 En de heer van de wijngaard zei: Wat zal ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon zenden. Zij zullen hem respecteren, op gelijke wijze als mij. 14 Maar toen de landbouwers hem zagen, redeneerden zij met elkaar, en zij zeggen: Dit is de lot-bezitter: kom, laten wij hem doden, opdat het lot-bezit van ons wordt. De geliefde Zoon Degenen tot wie Jezus deze gelijkenis sprak, begrepen dat het over hen ging. Mat.21:45; Marc.12:12 Hun vaderen hadden de profeten gedood Mat.23:37 en zij zouden hetzelfde doen met Gods geliefde Zoon. Gen.37:3; Mat.3:17 In de geschiedenis van Jozef wordt dit geïllustreerd door de stamvaders van het volk Israël, de zonen van Jakob, die beraadslagen om Jozef te doden. JOZEF – Profetische vergezichten De broers zien Jozef aankomen en smeden een plan om hem te doden. Hun haat is met name gevoed door de dromen van Jozef, want in de volgende verzen blijkt, dat dit de belangrijkste reden is van de bereidheid om hun broer om te brengen. Genesis 37 19 En zij zeggen tegen elkaar: Zie, daar komt die dromenbezitter. 20 En nu, komt, laten wij hem doden, en dan gooien we hem in één van de putten; en wij zullen zeggen: een wild dier heeft hem verslonden. Dan zullen wij zien, wat er van zijn dromen worden zal. Heer van dromen “Zie, daar komt die dromenbezitter”. Letterlijk: ‘heer (Hebr: baäl) van dromen’. Jozef blijkt ook in de navolgende hoofdstukken een heer van dromen te zijn. Hij had niet alleen zelf dromen, maar gaf ook de uitleg van de dromen van anderen. In de beslotenheid van de gevangenis Gen.40, maar ook aan het hof van Farao, waar alle wijzen van Egypte de dromen niet konden uitleggen. Gen.41
Page 36
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef kan het door Gods geest wél en zijn uitleg blijkt juist te zijn, want de dromen komen uit zoals hij ze heeft uitgelegd. Van lijden tot heerlijkheid Jozef wist dat ook de dromen die hij zelf had gehad (vers 7 en 9), zouden uitkomen. Bijzonder in dit verband is dat de broers zeggen dat ze hem zullen doden en dan zullen zien wat er van zijn dromen terechtkomt. Zij hebben dit niet zo bedoeld, maar de woorden blijken profetisch, want ze zouden inderdaad zien wat er van Jozefs dromen terechtkomt! Ook van de leidslieden van het Joodse volk die Jezus doodden, lees je dat zij profeteerden, zonder dat zelf door te hebben. Joh.11:49-51 God, de Plaatser De broers zetten menselijkerwijs gesproken de gebeurtenissen in gang waardoor Jozef naar Egypte verdwijnt en daar uiteindelijk, via een weg van lijden en vernedering, komt tot een verhoogde en verheerlijkte positie. Later geeft Jozef er blijk van dat hij weet dat God de Beschikker van al deze dingen is: Genesis 45 7 God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie tot een overblijfsel te stellen op aarde, en om jullie in het leven te behouden door een grote verlossing. Hun verwerping is de verzoening van de wereld De verwerping van Jozef door de broers, brengt in de komende hongersnood niet alleen redding tot stand voor het huis van Jakob, maar voor de hele wereld. JOZEF – Profetische vergezichten Farao geeft Jozef later dan ook een nieuwe naam: Safenath Paneach, dat betekent: Redder van de wereld. Een schitterend plaatje van Christus Jezus, Die door Zijn verwerping door Israël, straks zal blijken te zijn: de Redder van de wereld. Romeinen 11 15 Want indien hun verwerping de verzoening van de wereld is (…)
Page 38
JOZEF – Profetische vergezichten Ruben is de oudste van de broers en als eerstgeborene staat hij voor het eerstgeboorterecht. Maar hij was niet degene die het eerstgeboorterecht ontving, dat was Jozef 1Kron.5:1 en via Jozef kwam het bij Efraïm terecht. Efraïm verving Ruben. Gen.48:5-20 Daarover later meer. Een ander volk Zoals we zo vaak zien in het boek Genesis, gaat het eerstgeboorterecht niet naar de oudste, maar naar een latere. Dat is een illustratie van hoe het eerstgeboorterecht van Israël terecht kwam bij een ander ‘volk’ Mat.21:43; Rom.10:19: de ecclesia (gemeente). Genesis 37 21 En Ruben hoort dit, en hij redt hem uit hun hand. En hij zegt: Laten wij een ziel niet (dood)slaan. 22 En Ruben zegt tot hen: vergiet geen bloed. Gooi hem in deze put van de woestijn en sla de hand niet aan hem. Hij zei dit met de bedoeling hem uit hun hand te redden en hem naar zijn vader terug te brengen. IJver Ruben zou, als oudste en eerstgeborene, moeten opstaan tegen zijn broers en doen wat juist is. JOZEF – Profetische vergezichten Hij probeert ook het juiste te doen, maar faalt hierin. Hij doet zijn best om zijn broers niet tegen het hoofd te stoten en Jozef te bevrijden. Later (vers 29-30) blijkt hij afwezig te zijn als de broers op aanraden van Juda, Jozef verkopen aan een langs reizende karavaan. Je zou kunnen zeggen dat Ruben een bepaalde ijver aan de dag legt, maar dat hij niet verstandig handelt. Zoals Paulus dit in Romeinen 10:2 ook zegt van Israël. Geen besef van rechtvaardigheid Ruben is een uitbeelding van het eerstgeboorterecht van het huis van Israël Ex.4:22 onder de wet. Zij zoeken rechtvaardig te zijn en het juiste te doen, maar hebben geen besef van wat rechtvaardigheid écht inhoudt. Rom.10:2-3 Ruben legt een bepaalde toewijding aan de dag, maar schiet hopeloos tekort (vergelijk Romeinen 3:23). En zoals eerder alle broers, het hele huis van Jakob, zich op de verkeerde plek bevonden, niet bij Sichem, maar bij Dothan, zo is ook Ruben hier op het beslissende moment niet op de juiste plek.
Page 40
JOZEF – Profetische vergezichten Het plan van de broers was om Jozef te doden en dan in een put of kuil te gooien (:20). Door tussenkomst van Ruben wordt dit voorkomen, maar Jozef wordt wel ontdaan van het kenmerkende gewaad dat hij van zijn vader heeft gekregen en levend in een put gegooid. Genesis 37 23 En het is, zodra Jozef bij zijn broers kwam, dat zij Jozef zijn gewaad uittrekken, het kenmerkende gewaad dat hij droeg. 24 En zij nemen hem en zij gooien hem in de put. En de put was leeg, er stond geen water in. Parabool Hoewel Jozef hier niet letterlijk wordt gedood, wordt hij dit wel bij wijze van spreken. Zoals ook Abraham Izak niet daadwerkelijk doodde Gen.22, maar hiertoe wel bereid was en daarom Izak als het ware “uit de dood heeft terugontvangen”. Van hem zegt de Hebreeën-brief schrijver: “die rekent, dat God in staat is hem zelfs uit de doden op te wekken, en waarvandaan hij hem, ook, bij gelijkenis heeft terugontvangen”. Heb.11:19 Izak was niet dood, maar in beeld (Grieks: parabole) was hij dat wel. Zo ook Jozef in deze geschiedenis, als uitbeelding van de JOZEF – Profetische vergezichten Heer Jezus Christus, Die door zijn broeders werd gedood en in ‘de kuil’ (= het graf) terechtkwam. ‘Afgesneden en niet hebben’ Het gewaad dat Jozef van zijn vader had gekregen, spreekt van koningschap en heerlijkheid en wordt door zijn broers uitgetrokken. Het spreekt van de Messias, Die tot Zijn volk kwam, maar door hen werd gedood. Hij zou worden ‘afgesneden en (Zijn koninkrijk) niet hebben’. Dan.9:26 Filippenzen 2 7 … maar Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aangenomen heeft en in gelijkenis van mensen is geworden. 8 En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de dood van het kruis. Geen water In de put stond geen water. De meeste commentaren geven aan dat deze put een cisterne was, een regenput, bedoeld om regenwater op te vangen. Water is een primaire levensbehoefte en daarom behoeft het nauwelijks toelichting dat het een uitbeelding is van leven. In deze put was geen leven, een bevestiging dat deze kuil een voorstelling is van de dood.
Page 42
JOZEF – Profetische vergezichten Als de broers Jozef in een put hebben gegooid, gaan zij zitten om brood te eten. In de Schrift, maar ook daarbuiten, is dit een uitdrukking van gemeenschap. Men zit rond dezelfde tafel en eet van hetzelfde voedsel. In Romeinen 11:9 staat ‘de tafel’ zelfs voor heel de Joodse religie – aangehaald uit Psalm 69:23, waar in dezelfde Psalm ook gesproken wordt van een put (:16). Deze Psalm spreekt van het lijden en sterven van de Messias, maar ook over de verblinding van Israël. Zij zouden niet zien, “totdat …”. Zo verdwijnt ook Jozef hier uit het zicht van het huis van Jakob. Genesis 37 25 En zij gaan zitten om brood te eten. En zij heffen hun ogen op en ze zien, en zie, een karavaan van Ismaëlieten, komend uit Gilead, en hun kamelen dragen gom en balsem en hars, en zij gaan om naar Egypte af te dalen. 26 En Juda zegt tot zijn broeders: “Wat voor winst is het als we onze broeder doden en wij zijn bloed bedekken? 27 Kom, dan verkopen wij hem aan de Ismaëlieten. En we zouden de hand niet aan hem slaan, want hij is onze broeder, ons vlees.” En zijn broeders stemmen met hem in. JOZEF – Profetische vergezichten Juda(s) De rol van Juda bepaalt ons hier wel heel nadrukkelijk bij zijn naamgenoot uit de evangeliën, die wij kennen onder zijn Griekse naam: Judas. Beiden staan model voor het Joodse volk. Juda verkoopt zijn broer hier voor een som geld aan een langs reizende handelskaravaan. De betekenis hiervan is tweeledig. Jozef wordt aan heidenen overgeleverd, zoals ook Jezus later werd overgeleverd aan heidenen. Mar.10:33; Luk.18:32 Onder de natiën Maar het is natuurlijk ook zo, dat door de verwerping van het huis van Jakob, Jozef terecht komt in het buitenland, onder de natiën. Dat spreekt van onze tijd, waarin de Messias door Israël is verworpen en Christus Zich bevindt onder de natiën. Een markant detail in dit verhaal is dat Jozef wordt verkocht aan Ismaëlieten. Verworpen door de nakomelingen van de ene zoon van Abraham, komt hij terecht bij de andere kant van de familie. Maar zij zijn ook: zaad van Abraham (Galaten 3:29)! Kolossenzen 1 27 … dit geheim onder de natiën. Dat is: Christus onder jullie (…)
Page 44
JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Juda de broers heeft voorgesteld om Jozef niet te doden, maar om hem te verkopen, voegen zij de daad bij het woord. Jozef wordt uit de put omhooggehaald en verkocht aan Ismaëlieten, die Midianitische kooplieden blijken te zijn. Hier vinden we een kenmerkende parallel met een ander type van Christus, namelijk Mozes, die ook verworpen werd door zijn broeders en daarom vluchtte naar het buitenland, naar midian. Ex.2:13-15 Genesis 37 28 En de mannen, Midianieten, kooplieden, passeren, en zij trekken Jozef omhoog, en halen hem uit de put, en zij verkopen Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten; en dezen brengen Jozef naar Egypte. Tweeduizend jaar Jozef wordt verkocht aan buitenlanders en vertrekt naar het buitenland. Het is een voorafschaduwing van de Messias, Die miskend werd door zijn broeders en terecht kwam onder de natiën. Jozef wordt verkocht voor 20 zilverstukken (de prijs die betaald werd voor de overlevering van Jezus, was 30 zilverstukken, Matteüs 26:15). Ook het getal twintig is een verborgen aanwijzing naar de tijd waarin wij leven en waarin Christus onder de natiën verblijft. JOZEF – Profetische vergezichten Die periode zou twintig eeuwen duren. Of anders gezegd: twee dagen van 1000 jaar. 2Petr.3:8 Of: tussen de ark van het verbond, een type van Christus, en het volk Israël is er een afstand van ongeveer 2000 ellen. Joz.3:4 Twintig jaar De periode van twintig jaren komen we nogal eens tegen in de Schrift, eveneens in Genesis. Zo was Izak veertig jaar oud toen hij trouwde met Rebecca, die onvruchtbaar was. Gen.25:20-21 God beloofde hem nageslacht, maar het zou twintig jaar duren voordat de belofte vervuld werd. Gen.25:26 Ook bij Jakob vinden we deze periode terug. Hij verbleef twintig jaar bij zijn oom Laban in het buitenland. Gen.31:38,41 Het is een illustratie van het huis van Jakob dat 2000 jaar (twintig eeuwen) zou verblijven onder de natiën. Later zullen we in de geschiedenis van Jozef ook nog een periode van twintig jaar tegenkomen, die een uitbeelding is van onze tijd. De tijd waarin het huis van Israël terzijde is gesteld, maar Christus, net als Jozef, een verhoogde positie heeft, onder de natiën.
Page 46
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef is als slaaf verkocht aan handelaren en nu moet er een list bedacht worden voor vader Jakob. Hij had immers zijn zoon eropuit gezonden om te bezien hoe het met de broers en de kudde is. Maar eerst komt Ruben terug, die het verkopen van Jozef blijkbaar gemist heeft. Waar was hij? Zijn tekortkoming als eerstgeborene komt hier aan het licht. Genesis 37 29 En Ruben keert terug tot de put, en zie, Jozef was niet in de put. En hij scheurt zijn kleren. 30 En hij keert naar zijn broers terug en hij zegt: De jongen is er niet, en ik, waar moet ik heen? 31 En zij nemen Jozefs gewaad, en zij slachten een geitenbok, en zij doopten het gewaad in het bloed. Een geslachte geitenbok De broers slachten een geitenbok om het gewaad van Jozef met diens bloed te kunnen besmeuren, zodat Jakob zal denken dat Jozef dood is. Deze geitenbok sterft in zekere zin in plaats van Jozef. De geslachte geitenbok is een type van het sterven van Jezus op het kruis van Golgotha. Dat is het altijd, in de hele offerdienst. JOZEF – Profetische vergezichten In deze geschiedenis sterft de geitenbok en komt Jozef uit de kuil omhoog en leeft, een beeld van de dood en opstanding van Christus. En zoals eerder gezegd, verdwijnt Jozef uit beeld voor het huis van Jakob en komt terecht onder de natiën. Het offer van Izak We komen in de Schrift meer geschiedenissen tegen waar een geitenbok sterft en (waardoor) anderen leven. Zoals in de eerder aangehaalde geschiedenis van Abraham, die van God naar de berg Moria moest om Izak te offeren. Izak vraagt onderweg waar het lam is om te offeren. Gen.22:8 Abrahams antwoord is dat God zelf zal voorzien in een lam voor het brandoffer. Gen.22:9 Dat is meer dan dubbelzinnig, want je zou kunnen zeggen dat Abraham dacht aan het offeren van Izak, echter het is uiteindelijk niet Izak, maar een ram, die geofferd wordt Gen.22:13 in plaats van Izak. Ten diepste is hét Lam waarin God zou voorzien Christus. 1Kor.5:7 Hij is het ware Zaad van Abraham. Gal.3:16 In Hem zijn wij, die van Christus zijn, ook zaad van Abraham. Gal.3:29 Hij stierf in plaats van ons, zoals de ram stierf in plaats van Izak. Gen.22:13 Nu delen wij in Zijn positie en zijn één met Hem in Zijn dood, begrafenis, opstanding, enzovoort. Rom.6:3-4 Ons Pascha Een ander voorbeeld waar een lam stierf in plaats van anderen, vinden we in de geschiedenis van de uittocht van Israël uit Egypte in Exodus 12. Er moest een lam geslacht worden (:6) en het bloed van dit lam werd gestreken op de deurposten (:7).
Page 50
JOZEF – Profetische vergezichten Hij had dat allemaal achterwege kunnen laten en kunnen rusten in Gods beloften, want God zou Zíjn beloften vervullen. Het ongeloof van Jakob Zo had God eveneens bepaald dat van Jakobs zonen, Jozef de eerstgeborene zou zijn. God heeft dit aan Jozef bevestigd door middel van twee dromen (:7 en 9). De broers (:8) en Jakob (:10) kenden de betekenis van deze dromen. Jozef kende de betekenis ook en hij heeft hieruit geleefd. Hoewel hem veel kwaad overkwam, heeft hij geweten dat dit alles mee zou werken ten goede. Rom.8:28 Maar ondanks dat Jakob de dromen en hun uitleg bewaarde in zijn hart (:11), gelooft hij nu toch dat Jozef dood is en dat deze beloften niet vervuld worden. Jakob had inmiddels moeten weten dat God niet dankzij de mens, maar ondanks de mens, Zelf Zijn beloften vervult. Jakobs ongeloof staat hier voor het ongeloof van het huis van Jakob in onze dagen; zij geloven niet dat de door God verkozen Zoon, lééft. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef is verdwenen en buiten het zicht van het huis van Jakob is hij in het buitenland. Wat hem daar overkomt, lezen we in de volgende hoofstukken, maar daar hebben Jakob en zijn 12 zonen geen weet van. In de volgende verzen lezen we dat het huis van Jakob rouwt om Jozef en dat Jakob verklaart te blijven rouwen tot in de dood. Genesis 37 34 En Jakob scheurt zijn kledingstukken, en hij doet een rouwgewaad om zijn lendenen, en hij rouwt vele dagen over zijn zoon. 35 En al zijn zonen en al zijn dochters staan op om hem te troosten; en hij weigert zich te laten troosten, en hij zegt: Ik daal rouwend af tot mijn zoon, naar het dodenrijk. En zijn vader huilt om hem. 36 En de Midianieten verkochten hem in Egypte, aan Potifar, een hofdienaar van Farao, de overste van de lijfwachten. Israël rouwt Het bedrijven van rouw door het huis van Jakob, is een terugkerend onderwerp van de profeten in de Hebreeuwse bijbel (o.a. Jesaja 24:4; Jeremia 14:2 en Joël 1:9-10).
Page 52
JOZEF – Profetische vergezichten Het volk Israël treurt om haar verstrooiing buiten het beloofde land, om de verwoesting van de stad Jeruzalem en de verwoesting van de tempel. Heel het boek Klaagliederen spreekt hiervan en tot op de dag van vandaag wordt er dagelijks getreurd door de Joden bij de Klaagmuur in Jeruzalem om deze dingen. Sjeool Jakob zegt: “Ik daal rouwend af tot mijn zoon, naar het dodenrijk”. Het woord dat hier vertaald wordt met dodenrijk, is het Hebreeuwse sjeool. Letterlijk betekent dit zoiets als het ongeziene. In de dood is er immers geen bewustzijn en bestaan. Pred.9:5,10 Sjeool wordt in dit vers in de Statenvertaling weergegeven met graf. In het graf In de profetieën wordt de huidige positie van het volk Israël ook geïllustreerd als zijnde ‘in de dood’. Denk aan het bekende visioen in Ezechiël 37 over het dal van de dorre doodsbeenderen. Die beenderen zijn dood, er is geen leven in (:3 en 9). Het is een voorstelling van het volk Israël, dat zich bevindt in het graf (:12-13). Ezechiël spreekt ook van ‘het herleven van het volk Israël’ in de toekomst. Dat zullen we ook tegenkomen in de geschiedenis van Jozef, maar hier in Genesis 37, is dat nog niet de situatie. Het huis van Jakob heeft geen gemeenschap met Jozef en waant hem dood. Een onderbreking Van het laatste vers in dit hoofdstuk kunnen we zo doorlezen in Genesis 39:1. Daar gaat de geschiedenis van Jozef verder. JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 38 is een onderbreking in de verhaallijn van Jozef. En dat is veelzeggend, want zo’n onderbreking kennen wij ook in de komst van de Messias en in Gods handelen met Israël; daarin zou een onderbreking zijn. Rom.11:25 En in die pauze bevindt Christus Zich onder de natiën, vanwege de misstap van het Joodse volk (Juda). Daarover gaat Genesis 38.
Page 54
JOZEF – Profetische vergezichten De geschiedenis die we beschreven vinden in Genesis 38, is een onderbreking in de verhaallijn van Jozef en handelt over Juda die een misstap begaat. Hij heeft gemeenschap met een hoer, maar is tegelijkertijd onwetend over wat hij precies doet. De ‘hoer’ blijkt namelijk zijn schoondochter Thamar te zijn, die zich voor de gelegenheid voordoet als hoer. Perez en Zerah Hoewel de daad van Juda een morele misser is, blijkt zijn handelen tóch naar Gods plan te zijn. Uit de geslachtsgemeenschap van Juda en Thamar wordt een tweeling geboren: Perez en Zerah. Zij worden later genoemd in het geslachtsregister van Jezus Christus. Mat.1:3 Ook hier zien we dat God alles doet meewerken ten goede. Rom.8:28 Tijdens de geboorte van deze tweeling is er ook sprake van een onderbreking, daarover later meer. Intermezzo De vormgeving van dit hoofdstuk is veelzeggend. Het is een interruptie in de geschiedenis van Jozef. Het verhaal van Jozef, die een type is van Christus, wordt onderbroken, zoals tevens de komst van Christus onderbroken is. Er is een intermezzo tussen de komst van Jezus Christus in vernedering en Zijn (weder)komst in verheerlijking. JOZEF – Profetische vergezichten In die tussentijd bevinden wij ons. Een tijd waarin het Joodse volk (Juda) terzijde is gesteld vanwege hun misstap. Rom.11:11 Genesis 38 1 En het is in die tijd dat Juda afdaalt van zijn broeders en zijn intrek nam bij een man van Adaullam, en zijn naam is Hira. De dwaling van Juda, die model staat voor het Joodse volk, wordt hier beschreven als ‘een afdalen’. Bij verdorven handelen zeggen wij ook wel dat iemand ‘diep gezonken’ is. Toch moest het zó gaan. Door hun misstap ging redding naar de natiën. Rom.11:11 Hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen! Rom.11:33
Page 56
JOZEF – Profetische vergezichten Hoewel de geschiedenis van Juda een onderbreking is in het verhaal van Jozef, wordt deze er (door de tijdsbepaling in vers 1: “En het is in die tijd …” ) wel direct mee in verband gebracht. Juda’s misstap heeft álles te maken met de misstap van het Joodse volk, dat haar Messias zou verwerpen. Zoals de geschiedenis van Jozef wordt onderbroken, zo zou de komst van Israëls Messias ook worden onderbroken. Genesis 38:2 2 En Juda ziet daar de dochter van een man, een Kanaäniet, en zijn naam was Sua. En hij neemt haar tot vrouw en hij komt tot haar. 3 En zij wordt zwanger, en zij baart een zoon, en hij noemt hem Er. 4 En zij wordt opnieuw zwanger, en zij baart een zoon en zij noemt hem Onan. 5 En zij baart nogmaals een zoon, en zij noemt hem Sela. En hij was in Chezib, toen zij hem baarde. Rijkdom Juda nam een vrouw, Sua. Het is een uitbeelding van het oude verbond, dat in de Hebreeuwse bijbel vaak als een huwelijksverbond wordt beschreven (o.a. Jeremia 31:32). Sua betekent rijkdom en het Joodse volk was rijk, want hen waren immers de woorden van God toevertrouwd. Rom.3:2 JOZEF – Profetische vergezichten Er en Onan Hoewel we in de volgende verzen zullen zien dat het niet goed afloopt met de eerste twee zonen van Juda, hebben zij wel namen met een mooie betekenis. Er betekent waakzaam en Onan betekent kracht(ig). Voor zover men een profetische betekenis toekent aan deze geschiedenis, verklaart men meestal dat deze zonen een uitbeelding zijn van de verschillende generaties van het Joodse volk. Zoals dat ook is bij de kinderen die Hosea krijgt in Hosea 1. Een andere mogelijkheid, die ik hier beter vind passen, is dat alle drie de zonen van Juda op één of andere manier een type zijn van Christus. De derde Hoe dat ook zij, de eerste twee zonen sterven, lezen we in de volgende verzen en het gaat om de zoon, die na de twee komt: de derde dus. Een niet te missen verwijzing naar dé Zoon Die zou komen, namelijk opstaan uit het graf, op de derde dag. Sela betekent rots. Elke rots in de Schrift is een uitbeelding van Christus. Op de rots kun je staan, rusten, bouwen, je kunt erin schuilen, er komt water uit, enzovoort. Of het nu het kleine steentje is van David waarmee hij Goliath versloeg, de steen waar Jakob zijn hoofd oplegde, de rots van Adullam waar David en zijn mannen in schuilden, de steen die het beeld uit de droom van Nebukadnezar verpulverde, allen zijn zij een uitbeelding van dé Rots: Christus Jezus. Niet oprecht Juda was te Chezib toen Sela geboren werd. Chezib betekent zoveel als vals of leugenachtig. Toen Sela, als uitbeelding van de Messias, geboren werd, was Juda niet op de juiste plek.
Page 60
JOZEF – Profetische vergezichten Nageslacht In de bijbel is het krijgen van nageslacht een belangrijke kwestie. In dit geval zeker, want het betreft Juda. Uit deze stam zou de Messias voortkomen. Gen.49:10 Uiteindelijk is dat via Juda en Thamar ook tot stand gekomen Mat.1:3, maar op dit punt nog niet. Ook hier vindt een onderbreking plaats, want Er sterft. Waarom dat zo is, staat er niet bij. We krijgen alleen de mededeling dat hij kwaad was in de ogen van JAHWEH. Type van Christus Deze Er is ten diepste een type van Christus. Hij was de beloofde zoon, maar zou Zijn koningschap niet hebben, want Hij stierf. Natuurlijk kun je de vergelijking niet één op één doortrekken. Er was kwaad in Gods ogen en Christus was zonder zonde Heb.4:15, maar Jezus kwam wel “in gelijkenis van zondig vlees” Rom.8:3 en is voor ons “tot zonde gemaakt”. 2Kor.5:21 En beiden werden ‘afgesneden’. Dan.9:26 JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Juda voor zijn zoon Er een vrouw heeft gezocht, Thamar, sterft Er. Wat hierna volgt is ons vreemd, omdat het in deze tijd ongebruikelijk is. Wat we vinden beschreven, werd later onder de wet geregeld als het zwagerhuwelijk of leviraatshuwelijk. Deut.25:5-10 Dit houdt in dat, wanneer een man sterft zonder een erfgenaam (zoon) na te laten, de broer van de overledene nageslacht verwekt bij de vrouw van zijn broer. Het nageslacht kwam dan op naam van de gestorven broer Deut.25:6, vandaar: het zwagerhuwelijk. In dit licht moeten we ook het latere handelen van Thamar bezien. Juda deed haar onrecht aan, dus nam zij het heft in eigen hand. Genesis 38 8 En Juda zegt tot Onan: Kom tot de vrouw van jouw broer, en verricht met haar het zwagerhuwelijk, en doe voor jouw broer zaad opstaan. 9 En Onan weet, dat het zaad niet voor hem is. En het is, wanneer hij tot de vrouw van zijn broer kwam, dat hij het verspilde op de aarde, om aan zijn broer geen zaad te geven. 10 En wat hij deed is kwaad in de ogen van JAHWEH, en Hij doet ook hem sterven.
Page 62
JOZEF – Profetische vergezichten Onanie? Deze Onan is beroemd geworden, ‘onanie’ staat namelijk voor masturbatie of zelfbevrediging. Dat is een misverstand, want dat is níet wat Onan hier doet. Zo zie je maar weer hoe slecht men de bijbel leest. Wat Onan doet, is een vorm van geboortebeperking. Toch is ook dát niet wat kwaad was in Gods ogen. Wat kwaad was in Gods ogen, was het motief van Onan: het waarom hij ‘zich terugtrok’. Hij wist, dat als hij nageslacht zou verwekken, dit niet op zijn naam zou komen, maar op de naam van zijn broer. Dat hij dit niet wilde en probeerde te voorkomen, dát was kwaad in de ogen van JAHWEH. Zaad Ook in Onan kunnen we een gelijkenis zien met Christus. Natuurlijk ook weer: uitgezonderd zijn zonde (vergelijk Hebreeën 4:15). In de eerste gelijkenis die Jezus vertelt in Matteüs13, geeft Hij een illustratie van Zichzelf als “een zaaier die zaad zaait”, Matteüs 13:1-9. De uitleg van deze gelijkenis vinden we een paar verzen verder, in Matteüs13:18-23. De zaaier is een beeld van Christus, Die kwam en zaad zaaide. Zaad is een uitbeelding van het woord van God. 1Petr.1:23 De Heer kwam tot het land Israël en strooide Zijn zaad op de aarde, of in het land. Het Hebreeuwse woord eretz wordt zowel met land als met aarde vertaald. Onvruchtbaar Zoals bij de zaaier het merendeel van het zaad in onvruchtbare grond terecht kwam en verspild werd, zo verspilde Onan zijn zaad op de grond. En zo viel het woord van de Heer niet in goede aarde. JOZEF – Profetische vergezichten Dit was dan ook de reden dat Hij al vroeg begint te spreken in gelijkenissen, zodat Zijn woorden verborgen zouden worden en men het niet meer kon begrijpen. Mat.13:13-14 Onan sterft, zoals de Zaaier uit Matteüs 13 zou sterven, vanwege het ongeloof van het volk Israël. Ook via Onan kwam de belofte niet tot stand, maar vindt er een onderbreking plaats …
Page 64
JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Juda zijn zoon Er een vrouw heeft gegeven, overlijdt Er. Het zwagerhuwelijk treedt in werking, maar Onan, de broer van Er, voldoet niet aan zijn plicht. Ook hij overlijdt, maar Juda had drie zonen en de laatste zoon is Sela. Echter, Sela is nog te jong om aan Thamar ten huwelijk te geven. Genesis 38 11 En Juda zegt tot zijn schoondochter Thamar: Woon als weduwe in het huis van jouw vader, totdat mijn zoon Sela groot is; want hij zegt tegen zichzelf: Dat ook híj niet sterft zoals zijn broers. En Thamar gaat en zij woont in het huis van haar vader. Onoprecht De geschiedenis herhaalt zich. Juda, die ooit met zijn broers niet op de goede plek was toen Jozef hen kwam opzoeken Gen.37, is later in Chezib als Sela gebaard wordt. Gen.38:5 Al eerder kwam aan de orde wat Chezib betekent: vals, leugenachtig. Beiden zijn een uitbeelding van het Joodse volk dat niet recht wandelde toen de Heer tot hen kwam. Zij leefden onder overleveringen van mensen Mat.15:6; Marc.7:8, in plaats van onder de beloften. JOZEF – Profetische vergezichten En ook hier is Juda niet oprecht tegen Thamar; hij zegt het één, maar denkt en doet iets anders. De hypocrisie van Juda Deze illustraties herhalen zich, omdat het een belangrijke bijbelse waarheid is en er nadruk op gelegd wordt. Juda als type van het Joodse volk, erkende haar broeder niet als Verlosser toen Hij tot hen kwam. Ze hebben Hem gedood. Juda zou via Thamar, die een uitbeelding is van kroon en koningschap, nageslacht tot stand moeten brengen, maar Juda huichelt en daardoor komt dat niet tot stand. Het is een uitbeelding van het koningschap van de Messias over Israël, dat voorlopig niet openbaar zou worden. Er volgt een onderbreking. Later zullen we nog meer zien van de hypocrisie van Juda (:8), die we ook zo goed kennen uit de evangeliën. Daar stelt Jezus keer op keer de geveinsdheid en schijnheiligheid van de religieuze Joodse leidslieden aan de kaak (o.a. in Matteüs 23:27).
Page 66
JOZEF – Profetische vergezichten In dit hoofdstuk vinden we nogal wat details, zoals personen en hun namen. Al deze bijzonderheden hebben betekenis. Het is immers het woord van God dat compleet is en volmaakt. Ps.12:7; 119:140 In de volgende verzen kunnen we een groot deel van de betekenis afleiden door het duiden van de namen. Genesis 38 12 Na verloop van vele dagen, stierf de dochter van Sua, de vrouw van Juda. En Juda wordt getroost. En hij gaat op naar Timna, naar de scheerders van zijn schapen, hij en zijn vriend Hira, de Adullamiet. 13 En het wordt aan Thamar verteld, zeggend: Zie, jouw schoonvader gaat op naar Timna om zijn schapen te scheren. God van de olam Juda had een vrouw, die de dochter was van Hira, de Adullamiet. • Hira betekent: adel, edel. Het spreekt van iemand met een hoge positie. Hij is een uitbeelding van God. JOZEF – Profetische vergezichten • Adullam (ad-olam) betekent: tot de aeon. Het spreekt van “de God van de aeonen” (Hebreeuws: olam), zoals God in Jesaja 40:28 wordt genoemd. • Timna wordt vertaald met (aan)deel, maar ook met vasthouden, beteugelen. Die laatste betekenis zou veelzeggend kunnen zijn in verband met de vele onderbrekingen in dit hoofdstuk. Einde van het oude verbond Eerder zagen we dat het huwelijk van Juda een uitbeelding is van het oude verbond Jer.31:32, dat God sloot met Israël. Dat wordt hier beëindigd door de dood van één van de huwelijkspartners. Rom.7:1-2 Zoals het oude verbond ook werd beëindigd door de dood, namelijk die van Jezus Christus. Rom.7:4,10:4 Als een schaap dat stom is voor zijn scheerders Bijzonder in dit verband is dat Juda opgaat naar Timna om zijn schapen te scheren. Dat bepaalt ons bij de woorden in Jesaja 53:7: “…als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders…”. Juda representeert in dit hoofdstuk het ongelovige en afgedwaalde Joodse volk, dat haar Messias overleverde en kruisigde. Hij onderging dit lijden zwijgend. Mat.26:63; Marc.14:61 Hij zal zaad zien Jesaja 53 gaat over het Joodse volk dat afweek en hun eigen wegen ging (:6) en dat, toen de Messias kwam, Hem verwierp (:3-4). Het gaat over de afwijzing van de Messias door Israël, maar ook over Zijn verhoging (vanaf :10) en de aanneming van Israël van haar Messias in de toekomst. Hij zou ‘de velen rechtvaardigen’ (:10).
Page 68
JOZEF – Profetische vergezichten En zoals we in Genesis 38 aan het slot zullen zien, zal ondanks Juda’s misstap(pen) het beloofde nageslacht tot stand komen. “Hij zal zaad zien…” (:10). JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 38 is een lang hoofdstuk met veel details, waarin al deze bijzonderheden toewerken naar de climax aan het einde van het hoofdstuk. Ook in de volgende verzen vinden we weer veel details, waarvan ik niet aan al deze feitelijkheden betekenis kan geven. Toch is het niet moeilijk, als we eenmaal in het juiste spoor zitten, om de hoofdlijn van de gebeurtenissen te verklaren. Genesis 38 14 En zij trekt haar weduwkleren uit, en zij bedekt zich met een sluier, en zij kleedt zich mooi aan, en zij gaat zitten bij de ingang van Enaim, dat aan de weg naar Timna ligt; want zij had gezien, dat Sela groot geworden was, en zij aan hem niet tot vrouw was gegeven. 15 En Juda ziet haar, en hij denkt dat zij een hoer is, omdat zij haar aangezicht bedekt had. 16 En hij week af naar haar aan de weg en hij zegt: Kom, alsjeblieft, laat mij tot jou komen! Want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zegt: Wat zal jij mij geven, als jij tot mij komt? 17 En hij zegt: Ik zal je een geitenbokje van de kudde zenden. En zij zegt: Als jij mij een onderpand geeft, totdat jij het gezonden hebt. 18 En hij zegt: Wat voor pand moet ik je geven? En zij zegt: Jouw zegelring en jouw snoer en jouw herdersstaf, die in jouw hand is. En hij geeft ze aan haar, en hij komt tot haar; en zij wordt zwanger van hem.
Page 70
JOZEF – Profetische vergezichten Hoererij Juda begaat een misstap en bedrijft hoererij. Een bekende beschrijving in de Hebreeuwse bijbel van het Joodse volk dat andere goden naliep Num.25:1-2 en ontrouw was aan JAHWEH, haar God. Het nieuwe verbond dat door de Messias zal worden opgericht, wordt voorgesteld als een bruiloft. Op.19:7 Israël wilde haar bruidegom niet en liep andere goden na. Juda hoereert hier, maar weet ten diepste niet wat hij doet, hij weet niet dat ‘de hoer’ eigenlijk zijn schoondochter Thamar is. Juda is zich niet bewust wat er werkelijk aan de hand is, want Thamar heeft haar aangezicht bedekt, zoals van God gezegd wordt dat Hij in deze tijd Zijn aangezicht verbergt voor het Joodse volk. Deut.31:17,18; 32:20 Juda is onwetend van de gang van zaken. Van Israël wordt gezegd dat zij in onwetendheid hebben gehandeld. Hand.3:17; 1 Tim.1:13 En ook de Here Jezus zelf zei aan het kruis dat “zij niet wisten wat zij deden”. Luk.23:34 Het koninkrijk verborgen Toch komt, via deze misstap van Juda, het beloofde zaad; Thamar, die een uitbeelding is van koningschap, wordt zwanger. Een illustratie van het koninkrijk dat in zekere zin tot stand komt, maar eerst een periode verborgen blijft. Dat zullen we in de volgende verzen zien. Er volgt weer een onderbreking. En zoals eerder vermeld: dit principe wordt herhaald, je struikelt er gewoon over. Hun misstap is de rijkdom van de wereld Ondanks de morele verdorvenheid van de mens, gaat er niets mis. Zoals in deze geschiedenis door Juda’s misstap het beloofde zaad tot stand komt, zo zal via de misstap van het Joodse volk Gods plan vervuld worden. JOZEF – Profetische vergezichten Na de onderbreking in Gods handelen met Israël, zal ook het volk Israël haar Messias aanvaarden. Romeinen 11 11 Ik zeg dan: Zij struikelen toch niet, opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar in hun misstap is de redding voor de natiën, om hen jaloers te maken. 12 En indien hun misstap de rijkdom van de wereld is en hun vermindering de rijkdom van de natiën, hoeveel te meer hun volheid!
Page 72
JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Juda in onwetendheid gemeenschap heeft gehad met zijn eigen schoondochter, die zich vermomd had als hoer, moet de overeengekomen prijs voor de daad nog uitbetaald worden. Juda laat zijn vriend Hira op zoek gaan naar haar, maar vindt haar niet. Thamar is niet meer op de plaats waar hij haar aantrof en is ook niet meer herkenbaar als hoer. Zij blijft verborgen. Genesis 38 19 En zij staat op, en zij gaat, en zij legt haar sluier af, en zij doet haar weduwkleren aan. 20 En Juda zendt het geitenbokje in de hand van zijn naaste, de Adullamiet, om het pand uit de hand van de vrouw in ontvangst te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagt aan de mannen van haar woonplaats, zeggend: Waar is die heiligdom-prostituee, die in Enaïm aan de weg zat? En zij zeggen: Er is in deze plaats geen heiligdom-prostituee geweest. 22 En hij keert tot Juda terug en hij zegt: Ik heb haar niet gevonden; en ook de mannen van die plaats zeiden: Er is in deze plaats geen heiligdom-prostituee geweest. 23 En Juda zegt: Laat zij het houden, opdat wij niet veracht worden. Zie, ik heb dit bokje gezonden, maar jij hebt haar niet gevonden. JOZEF – Profetische vergezichten 24 En het is ongeveer drie maanden later, dat aan Juda wordt verteld, zeggend: Jouw schoondochter Thamar heeft ontucht bedreven, en zie, zij is ook zwanger door hoererij. En Juda zegt: Brengt haar naar buiten, dat zij verbrand worde. Israëls ontrouw In het vorige hoofdstuk liet ik zien dat Juda’s hoererij een uitbeelding is van Israëls ontrouw aan God. Dat wordt in deze verzen bevestigd, want het woord dat in vers 21 en 22 drie keer is weergegeven met heiligdom-prostituee, komt nog twee andere keren voor in de Schrift. Beide keren gaat het om prostitutie, gekoppeld aan afgodendienst. Deut.23:17; Hos.4:14 Verborgen Juda zoekt naar Thamar, maar tevergeefs. Zij blijft verborgen voor Juda, zoals de Messias en Zijn koningschap verborgen werden voor het Joodse volk. Waar is dat koningschap nu? Het is niet openbaar op aarde, maar verborgen in de hemel. Kol.1:13 Drie maanden Thamars zwangerschap blijft drie maanden verborgen. Er zijn heel wat geschiedenissen waarin we deze periode van drie maanden terugvinden. Het is een periode die model staat voor de tegenwoordige tijd, waarin het Joodse volk het Evangelie afwijst en terzijde is gesteld en God een verborgen werk doet onder de natiën. Hand.15:14 • Zo werd Mozes drie maanden verborgen. Ex.2:2 • Ook de ark, die een type is van Christus, verbleef ooit drie maanden buiten het zicht van Israël in het huis van een heiden, Obed-Edom. 2Sam.6:11
Page 74
JOZEF – Profetische vergezichten • En in Handelingen 19 vinden we een geschiedenis waar Paulus drie maanden in de synagoge van Efeze sprak en daar kreeg te maken met afwijzing van de Joden. Daarom nam hij afstand van hen en zonderde zich van hen af (verborg zich voor hen), om zijn onderwijs twee jaren lang voort te zetten op een andere plek, de school van Tyrannus, sprekend tot Jood én Griek. Hand.19:8-10 Allemaal schitterende en veelzeggende plaatjes van Gods werk in onze tijd. Godsdienstige hypocrisie De hypocriete houding die Juda hier tentoonspreidt, is typisch religieus. Het is schijnheiligheid: ‘van buiten mooi, van binnen doods’. Mat.23:28-29 Maar zoals in de volgende verzen Juda besef krijgt van Thamars rechtvaardigheid, zo zal ook het Joodse volk in de toekomst besef krijgen van Gods rechtvaardigheid. Rom.9:31,10:3,11:26 JOZEF – Profetische vergezichten De misstap van Juda in Genesis 38 is moreel verwerpelijk. Toch komt door deze misser wel degelijk het beloofde nieuwe leven tot stand. Het is een prachtig plaatje van hoe God, via de misstap van het Joodse volk, Zijn plan uitwerkt. Rom.11:11,12,15 Wat een geweldige waarheid dat God ondanks al het gedoe van de mens, alles doet meewerken ten goede. Rom.8:28 Genesis 38 25 Terwijl zij naar buiten gebracht werd, zond zij aan haar schoonvader deze boodschap: Van de man, van wie deze dingen zijn, ben ik zwanger. En zij zegt: Erken alsjeblieft, van wie deze dingen zijn: de zegelring en het snoer en de herdersstaf. 26 En Juda herkent ze en hij zegt: Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sela heb gegeven. En hij heeft haar verder niet meer bekend. 27 En het is in de tijd, dat zij baren zou, en zie, er is een tweeling in haar buik. Juda’s erkenning Juda wordt, na een verborgen periode, ‘aan zichzelf bekend gemaakt’ door de attributen die hij Thamar als onderpand had gegeven.
Page 76
JOZEF – Profetische vergezichten Opvallend is dat alle bezittingen van Juda (zonder deze verder uitgebreid te behandelen) wijzen op zegeningen – zoals koningschap – maar ook op identificatie. Gen.41:42; Est.8:2,8,10; Num.17:2; Ps.110:2 Wat het snoer precies is, is lastig te achterhalen. Opmerkelijk is wel dat in het vervolg van de geschiedenis een scharlaken koord (snoer) wordt gebruikt ter identificatie (:30). Deze dingen komen allemaal (weer) bij Juda terecht op het moment dat hij tot inkeer komt. De bekering van het Joodse volk Voor Juda wordt zichtbaar wie hij zelf is en hij komt tot de erkenning dat Thamar rechtvaardig gehandeld heeft. Hij beseft ook meteen dat het zijn eigen onrechtvaardigheid is, die Thamar heeft aangezet tot haar handelen. In deze geschiedenis vinden we geïllustreerd hoe in de toekomst het Joodse volk tot erkenning zal komen Wie haar Messias is. Zij zullen versteld staan als hun wandaad aan het licht wordt gebracht. Zach.13:6; 12:10 Juda “heeft haar verder niet meer bekend”, staat er nog bij: hij hoereert niet meer. Nog een onderbreking Nog één keer zullen we in het slot van dit hoofdstuk te maken krijgen met een onderbreking. Twee zonen worden er uit Thamar geboren, een tweeling. En zoals gebruikelijk in het boek Genesis, vindt er een verwisseling plaats in wie er ‘het eerst geboren’ wordt. Zoals we dat al eerder in de geschiedenis bij Jakob en Ezau zien, Gen.25:22-26 heeft deze geboorte eveneens een diepere betekenis. JOZEF – Profetische vergezichten Via Juda zou het koningschap vererfd worden en uit deze stam zou de Messias worden geboren. Mat.1 In dat licht was het dan ook nodig wat Thamar in dit hoofdstuk deed. Thamars naam betekent palmboom en zij is een uitbeelding van koningschap. In de geboorte van de tweeling wordt de komst van de Messias (de Koning) gesymboliseerd. Deze komst zou worden onderbroken. Genesis 38 27 En het is in de tijd, dat zij baren zou, en zie, er is een tweeling in haar buik. 28 En het is wanneer zij baart, dat één zijn hand uitsteekt. En de vroedvrouw neemt die, en zij bindt om zijn hand een scharlaken draad vast, zeggend: Deze ging het eerst uit. 29 En het is toen hij zijn hand weer terugtrok, en zie, zijn broer ging uit. En zij zegt: Hoe ben jij met een doorbraak doorgebroken voor jouzelf? En zij noemt hem: Perez. 30 En daarna ging zijn broer uit aan wiens hand de scharlaken draad was. En men noemt hem: Zerah.
Page 78
JOZEF – Profetische vergezichten Zerah Degene waarvan de vroedvrouw denkt dat hij als eerste geboren wordt, Zerah, krijgt een scharlaken draad om zijn hand. Maar Zerah trekt zijn hand terug en zijn broer Perez wordt eerst geboren. Scharlaken is een uitbeelding van verlossing Jes.1:18 en een scharlaken koord ook. Joz.2:18,21 Zerah betekent: opgaand licht en hij is een uitbeelding van de komst van de Messias. Die komst wordt in profetieën ook voorzegd als de komst van een opkomend stralend licht, met een woord direct verwant aan de naam ‘Zerah’: zarach. Jesaja 60 1 Sta op, word verlicht, want jouw licht komt en de heerlijkheid van JAHWEH gaat stralend op [zarach] over jou! 2 Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën. Maar over jou zal JAHWEH stralend opgaan [zarach] en Zijn heerlijkheid zal over jou gezien worden. Perez De komst van Zerah, die hier wordt onderscheiden met een scharlaken draad, wordt onderbroken. Zo zou de komst van de Verlosser, de Messias, worden onderbroken. Zerah trekt zijn hand terug en eerst komt Perez. Zijn naam betekent: breuk. Er volgt een onderbreking. Deze pauze staat model voor de tegenwoordige tijd, waarin God Zijn hand, Die Hij tot Israël had uitgestrekt Jes.65:2; Rom.10:21 heeft teruggetrokken en waarin God Zich een volk verzamelt uit de natiën. Hand.15:14 JOZEF – Profetische vergezichten Maar het licht zal in de toekomst, na de onderbreking, alsnog over Israël opgaan en haar Messias zal tot hen komen. Romeinen 11 11 Ik zeg dan: Struikelen zij soms, opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar in hun misstap is de redding voor de natiën, om hen jaloers te maken. 12 En indien hun misstap de rijkdom van de wereld is en hun vermindering de rijkdom van de natiën, hoeveel te meer hun volheid!
Page 80
JOZEF – Profetische vergezichten Na de onderbreking in de geschiedenis van Jozef in Genesis 38, wordt in Genesis 39 de verhaallijn van Jozef weer opgepakt. Het tweede deel van het eerste vers van Genesis 39, lijkt dan ook erg op het laatste vers van Genesis 37. Beiden spreken erover dat Jozef wordt verkocht aan Potifar, een hofdienaar van Farao. Genesis 39 1 En Jozef wordt neerwaarts naar Egypte gebracht. En Potifar, een hofdienaar van Farao, de overste van de lijfwachten, een Egyptisch man, koopt hem van de hand van de Ismaëlieten die hem daarheen deden afdalen. Miskend door het huis van Jakob Jozef daalt af naar Egypte. Dat is letterlijk, op de kaart, zo, maar ook typologisch. Genesis 37 was een illustratie van hoe de Heer, net als Jozef, kwam tot het huis van Jakob. Maar zijn broeders miskenden en verwierpen Hem, gooiden Hem ‘in de put’ en hebben Hem overgeleverd. Nu meent het huis van Jakob dat Hij dood is. Waar is Jozef? Zij hebben geen idee en denken dat hij dood is. JOZEF – Profetische vergezichten Waar is de Heer nu? Hij is buiten het zicht van het huis van Jakob, want Hij verbergt Zich en is in het buitenland (onder de natiën). En wat doet Hij daar? Dat wordt geïllustreerd in de volgende hoofdstukken. Verborgenheid In het verhaal van Jozef zijn Genesis 39, 40 en 41 drie opeenvolgende perioden. Achtereenvolgens vinden we Jozef in het huis van Potifar (Genesis 39), Jozef in de gevangenis (Genesis 40) en Jozef die Farao’s dromen uitlegt en wordt verhoogd (Genesis 41). Typologisch is het een drieluik. Drie keer wordt, steeds vanuit een ander perspectief, een illustratie weergegeven van “de periode van de verborgenheid”. Daarover in de volgende hoofdstukken meer.
Page 82
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef wordt verkocht als slaaf en komt terecht in het huis van een Egyptenaar, genaamd Potifar. Dit is het eerste huis van deze Potifar, want later zullen we zien dat ook de gevangenis waar Jozef terechtkomt, toebehoorde aan Potifar. Genesis 39 2 En JAHWEH is met Jozef en hij is een voorspoedig man. En hij is in het huis van zijn heer, de Egyptenaar. 3 En zijn heer ziet dat JAHWEH met hem is en dat JAHWEH al wat hij doet in zijn hand voorspoedig maakt. 4 En Jozef vindt genade in zijn ogen en hij verricht dienst voor hem. En hij geeft hem de supervisie over zijn huis. En alles wat van hem is, geeft hij in zijn hand. Het geloof van Jezus Christus Jozefs leven is een voorbeeld van een leven uit geloof. Natuurlijk is hij ook hierin een type van het geloof van Jezus Christus (o.a. Romeinen 3:22,26 en Galaten 2:16). Jozef wist dat God de Plaatser (Grieks: Theos) is van alle dingen – en ook al zal hij niet begrepen hebben waarom hij nu vernederd was en als slaaf was verkocht –, toch vertrouwde hij op God. Hij kwam niet in opstand, maar onderschikte zich en deed zo goed hij kon, wat hij in zijn positie kon doen. JOZEF – Profetische vergezichten Slaaf Slavernij was een geaccepteerd feit in vroegere dagen. Ook Paulus spreekt geen oordeel uit over dit punt en roept de slaven niet op tot opstand tegen hun eigenaar. Integendeel, Paulus moedigt hen aan zich te schikken in hun positie, als toonbeeld van wat het Evangelie uitwerkt in het leven van een gelovige. Kol.3:22; Tit.2:9-10 In het huis God maakt Jozef voorspoedig en Jozef vindt genade in de ogen van zijn heer. Iets dergelijks lezen we ook over de Here Jezus (Lukas 2:40 en 52). Ook Hij ontving van de Vader ‘een huis’. Dit kan zowel van het huis van Israël worden gezegd, als van de ecclesia (Efeze 2:19 en 22). We zullen in het vervolg van deze geschiedenis zien dat het huis waar Jozef zich bevond, een illustratie is van de miskenning en afwijzing van de Messias van Israël in de Handelingen periode. De vrouw die Jozef in het huis treft, is een uitbeelding van het ontrouwe Joodse volk. Hebreeën 3 5 En Mozes was inderdaad trouw in heel Zijn huis (…), 6 maar Christus, als Zoon over Zijn huis. Wiens huis wij zijn …
Page 84
JOZEF – Profetische vergezichten God had Jozef voorspoedig gemaakt in het huis van Potifar en dat was de Egyptenaar niet ontgaan. Potifar geeft het beheer van het huis over in de hand van Jozef. In de volgende verzen lezen we, dat Jozef niet alleen voorspoedig was, maar dat ook het huis werd gezegend vanwege hem. Genesis 39 5 En het is dat vanaf toen hij hem de supervisie over zijn huis had gegeven en over al wat van hem is, dat JAHWEH het huis van de Egyptenaar zegent dankzij Jozef. En de zegen van JAHWEH is over al wat van hem is, in het huis en in het veld. 6 En hij laat al wat van hem is in de hand van Jozef, en hij wist niets over wat van hem was, behalve alleen het brood dat hij at. En Jozef was heel mooi van gestalte en heel mooi van verschijning. Het huis gezegend Het huis van Potifar wordt gezegend dankzij Jozef, zoals in de Handelingen periode het huis Israël werd gezegend vanwege Christus. De geest werd uitgestort, er werd in vreemde talen gesproken (2:4) en vele andere wonderen en tekenen vonden plaats (2:43). Men deelde de bezittingen met elkaar (2:43-44), zieken werden genezen (Handelingen 3), er was grote kracht en genade (4:33) en niemand had gebrek (4:34). JOZEF – Profetische vergezichten De Hebreeën brief zegt over deze periode: “…terwijl God dit met getuigenis ondersteunt, met tekenen en wonderen, en met allerlei machtige daden, en met toedelingen van heilige geest, in overeenstemming met Zijn wil”. Heb.2:4 Het zag er dan ook allemaal veelbelovend uit. De ontrouwe vrouw Maar in het huis is een ontrouwe vrouw. De ontrouwe vrouw is een bekend beeld van het ongelovige Joodse volk in de profetieën. Hos.1:2; Op.17 In de volgende verzen zullen we zien hoe dit afloopt. Schoon van gestalte en schoon van aangezicht Jozef was heel mooi van gestalte en heel mooi van verschijning lezen we nog als aanzet tot wat hierna komt. Er zijn niet veel mannen in de bijbel waarvan dit gezegd wordt. We lezen iets soortgelijks bij Daniël en zijn vrienden Dan.1:4, David 1Sam.17:42, Saul 1Sam.9:2, Absolom 2Sam.14:25 en Mozes. Ex.2:2; Hand.7:20 Al deze bijbelfiguren zijn in zekere zin een type van de opgewekte Christus. Hij is de Eersteling, door God opgewekt met een opstandingslichaam en is in die zin mooi van gestalte, iets wat in de Schrift van Jezus in Zijn aardse verschijning niet gezegd wordt, integendeel. Jes.53:2-3
Page 86
JOZEF – Profetische vergezichten Alles in het huis van Potifar, wordt in handen van Jozef gegeven. Potifar had een hoge functie aan het hof van Farao. Hij was een hofdienaar en een overste van de lijfwachten (:1). In de Septuagint (LXX), de Griekse vertaling van het Oude Testament, wordt het woord ‘hofdienaar’ vertaald met eunuch. Bekend is dat veel hofdienaren in de oudheid eunuchen (gecastreerde mannen) waren, met name de hofdienaren die in contact kwamen met de harem. Dit gebeurde om de vrouwen rein te houden; alleen toegewijd aan de Farao. Onvruchtbaar Als deze Potifar een eunuch was, dan bevond de vrouw van Potifar zich in een onvruchtbaar huwelijk. Het was een huwelijk waarin geen leven tot stand kon komen. We zagen al dat deze vrouw een uitbeelding is van het ontrouwe Joodse volk. Toen de Heer tot hen kwam, leefden zij onder het oude verbond. Het oude verbond wordt voorgesteld als een huwelijksverbond Jer.31:32 tussen JAHWEH en het volk. Maar Israël was ontrouw. Jer.3:9 Uit het oude verbond komt dan ook geen leven voort, het is “een bediening van de dood”. 2Kor.3:7 JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 39 7 En het is na deze dingen dat de vrouw van zijn heer haar ogen opheft naar Jozef, en zij zegt: Lig met mij! 8 En hij weigert en hij zegt tot de vrouw van zijn heer: Zie, met mij naast zich, geeft mijn heer geen gedachte aan iets in het huis, en alles wat hij heeft, heeft hij in mijn hand gegeven. 9 Niemand is in dit huis groter dan ik; en hij heeft niets teruggehouden van mij dan jou alleen, omdat jij zijn vrouw bent. En hoe zou ik dan dit grote kwaad doen en zondigen tegen God? Onder de wet Toen Jezus tot het volk Israël kwam, kwam Hij ‘onder de wet’, om hen, die onder de wet waren, te verlossen. Gal.4:4-5 Maar zij wezen Hem af als Messias. In de Handelingen periode herhaalt dit zich. De opgewekte Christus werd door de apostelen aan het huis van Israël gepredikt. Het nieuwe verbond (= leven) werd aan hen gepredikt, maar zij wezen het af en bleven bij het oude. Het volk was ontrouw en onvruchtbaar. De Heer verliet dan ook het huis van Israël, zoals Jozef dit huis van de vrouw zal verlaten in het navolgende gedeelte.
Page 88
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef was slaaf in het huis van Potifar en daar probeerde de vrouw van Potifar hem te verleiden. Hoe menselijk was het geweest van Jozef als hij op haar toenaderingen was ingegaan? Hij had kunnen redeneren dat hij onrechtmatig behandeld was, omdat hij als slaaf verkocht was naar Egypte. Een standpunt dat hij overigens wel deelde als hij dat gerechtvaardigd vond. Gen.40:15 Maar Jozef gebruikte dit niet als aanleiding om te zondigen, hij bleef trouw aan zijn h(H)eer. Potifars vrouw drong echter aan … Genesis 39 10 En het is als zij dag aan dag tot Jozef sprak, dat hij niet naar haar luisterde, om bij haar te gaan liggen, om met haar te zijn. 11 En het is op een dag als deze dat hij naar het huis komt om zijn werk te doen, en er is niemand van de mannen van het huis daar in huis. 12 En zij grijpt hem bij zijn mantel vast, zeggend: Lig met mij! En hij laat zijn mantel in haar hand achter, en hij vlucht en hij gaat uit, naar buiten. Verzoeking Het verblijf in Potifars huis, waarin Jozef voorspoedig was (:2-3) en die een voorafschaduwing is van de Handelingen periode, JOZEF – Profetische vergezichten duurde betrekkelijk kort. Potifars vrouw was een ontrouwe vrouw en probeerde Jozef over te halen het bed met hem te delen. Dit moet een beproeving voor Jozef geweest zijn. Als we indenken dat Jozef een type is van Christus, dan dringt de vergelijking met de verzoeking in de woestijn van Jezus Zich op, Matteüs 4:1-11. Jezus vertrouwde op wat God, Zijn Vader, gesproken had. En zo vertrouwde ook Jozef in de verzoeking op zijn God (:9). Jozef deed het énige wat een jonge man in zo’n geval zou moeten doen: hij vluchtte. 2Tim.2:22 Jozefs kleed Jozefs mantel blijft achter in het huis. Eerder, bij Jozefs veelkleurig gewaad, hebben we al gezien dat zo’n kleed een uitbeelding is van heerlijkheid en koningschap. Jozefs uitgaan uit het huis van de vrouw, is een uitdrukking van Christus, Die het huis van Israël verliet. In eerste instantie letterlijk, toen Hij opvoer ten hemel. Hand.1:9 Maar toen stond de deur voor Israël nog open en kon het volk zich nog bekeren, zodat de Messias zou terugkomen om Zijn koninkrijk op te richten. Hand.3:19-21 Deze deur ging echter dicht toen de leidslieden van het volk Stefanus stenigden. Hand.7 Kroon Stefanus betekent: kroon of krans. Deze geschiedenis in Handelingen 7 beeldt uit hoe Israël haar Koning Messias (de kroon) afwees. In het verhaal van Jozef met de vrouw van Potifar wordt dit uitgebeeld in de mantel die achterblijft in het huis; zijn ‘koningschap’ gaat níet door. De geschiedenis van de steniging van Stefanus, is ook waar Paulus (dan nog Saulus) ten tonele verschijnt. Hand.7:58
Page 92
JOZEF – Profetische vergezichten Zelfs als Jozef het huis verlaten heeft en de vrouw met de mantel wacht tot Potifar thuis komt, heet Potifar niet ‘haar man’ of iets dergelijks, maar: zijn heer (:16). De vrouw onderschikt zich niet aan haar man en geeft hem zelfs de schuld van de hele situatie (:14). Zij beschuldigt haar man onterecht, het is laster. Deze vrouw is een uitbeelding van de Joodse leidslieden, het Sanhedrin Hand.6:15, die de opgewekte Christus verwierpen. Zij sleepten heel het huis van Israël mee in hun misstap. Paulus zegt hierover, als hij de profeet Jesaja aanhaalt: “Want vanwege jullie wordt de Naam van God onder de natiën gelasterd”. Rom.2:24 Geen koningschap Bij de behandeling van de vorige verzen kwam naar voren, dat de mantel van Jozef een uitbeelding is van koningschap en heerlijkheid. Jozef, die eerst voorspoedig was en nu het huis van de vrouw verlaat en zijn kleed achterlaat, spreekt van Christus, Die het huis van Israël verlaat; het koninkrijk wordt niet geopenbaard. Zoals voor de vrouw het achterlaten van het kleed van Jozef het ‘bewijs’ is dat ‘Jozef niet deugt’, zo wijst het Joodse volk Jezus af als Messias, omdat het koninkrijk niet is geopenbaard. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef heeft zijn kleed achtergelaten in het huis van de vrouw. Hiermee komt er een einde aan zijn verblijf in dit huis. Het is een verwijzing naar de Handelingen periode, waarin de Heer het huis van Israël verliet en Zijn koninkrijk niet werd geopenbaard. Genesis 39 17 En zij spreekt tot hem als deze woorden, zeggend: “De Hebreeuwse dienaar die jij tot ons bracht, kwam tot mij om mij belachelijk te maken. 18 En het is toen ik mijn stem verhief en ik riep, dat hij zijn mantel bij mij achterliet en hij naar buiten vluchtte.” 19 En het is toen zijn heer de woorden van zijn vrouw hoorde die zij tot hem sprak, zeggend: “Uw dienaar deed mij naar deze woorden,” zo ontstak zijn toorn. 20 En de heer van Jozef nam hem en hij geeft hem aan het huis van de gevangenis, de plaats waar de gevangenen van de koning gebonden zijn. En hij is daar in het huis van de gevangenis. Hypocrisie Wat de vrouw hier doet is natuurlijk zeer onrechtvaardig en hypocriet. Ze schuift haar eigen misstap in de schoenen van Jozef en voor een deel ook in die van haar man, omdat hij Jozef als slaaf in huis had genomen.
Page 94
JOZEF – Profetische vergezichten Elke keer dat ik lees dat Potifar zeer toornig werd, vraag ik me dan ook af: op wie? In de eerste verzen van dit hoofdstuk lezen we dat Potifar zag dat God Jozef voorspoedig maakte en dat hij daarom alles in zijn hand overgaf. Jozef werd over Potifars huis gesteld en God zegende heel het huis van Potifar vanwege Jozef. Potifar wist wat Jozef waard was. Zou hij bij zijn eigen vrouw ook niet op zijn minst vermoedens hebben gehad ‘wat voor vlees hij in de kuip had’? Potifar zal het uit huis plaatsen van Jozef als een groot verlies hebben ervaren, maar hij had nauwelijks een keuze. Twee huizen Jozef komt terecht in de gevangenis. Als we Genesis 39:1 en Genesis 40:3 naast elkaar leggen, dan blijkt dat beide huizen toebehoren aan de overste van de lijfwachten en dat is Potifar. Ook de gevangenis was dus een huis van Potifar en Jozef komt terecht van het ene huis in het andere. Het huis van Potifar is een type van Israëls afwijzing van de Messias in de Handelingen periode. Jozefs verblijf in de gevangenis is een uitbeelding van Christus en de ecclesia. We zullen zien in de volgende verzen dat Jozef ook aangesteld wordt over dit huis. Daar legt hij dromen uit, zoals Christus in onze dagen verborgenheden bekendmaakt aan de ecclesia. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef was slaaf maar wordt nog verder vernederd en gaat naar de gevangenis. Jozef komt op een dieptepunt. In Psalm 105:18 staat hierover: “zij drukten zijn voeten in boeien, zijn ziel kwam in de ijzers”. Maar ook daar is God met hem en in het huis van de gevangenis is Jozef voorspoedig. Net als in het huis van Potifar wordt hij gesteld over het hele huis en krijgt hij de zorg voor alle gevangenen. Genesis 39 21 En JAHWEH is met Jozef en Hij bewees hem goedheid en Hij geeft hem genade in de ogen van de overste van het huis van de gevangenis. 22 En de overste van het huis van de gevangenis geeft al de gevangenen die in het huis van de gevangenis waren, in de hand van Jozef, en hij deed alles wat daar te doen was. 23 En de overste van het huis van de gevangenis keek niet om naar iets dat in zijn hand was, omdat JAHWEH met hem was; en JAHWEH maakte alles wat hij deed voorspoedig.
Page 96
JOZEF – Profetische vergezichten Niet van deze wereld De gevangenis is de plek waar zij, die niet in tel zijn in de maatschappij, worden buitengesloten van de wereld. Het is een uitbeelding van de ecclesia, waarin God immers ook het dwaze, zwakke, onedele en het verachte uitkiest. 1Kor.1:26-28 Deze gevangenis is de plek waar outsiders worden verzameld en daar aan de zorg van Jozef toevertrouwd zijn. Zoals Jozef de lakens uitdeelt in de gevangenis, zo geeft Christus in de ecclesia aan eenieder wat nodig is. Ef.2:8 Gevangene van Christus Jezus Christus Jezus heeft een speciale apostel afgevaardigd om de verborgenheden met betrekking tot de ecclesia bekend te maken: Paulus. Het is dan ook illustratief voor zijn bediening dat hij diverse keren in de gevangenis heeft gezeten. Hand.16:23,40; 23:18; 28:30 Vanuit de gevangenis schreef Paulus de brieven waarin hij de meest verheven waarheden omtrent de ecclesia bekendmaakte en daarin noemt hij zich de gevangene van Christus Jezus. Ef.3:1; 4:1 In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat Jozef kon onthullen wat voor anderen verborgen was. JOZEF – Profetische vergezichten In de geschiedenissen van Jozef blijkt weer eens dat God de Plaatser en Beschikker is van alle dingen. Jozef leefde uit geloof, want God had hem via dromen beloften gegeven. En hoewel de omstandigheden menselijkerwijs gesproken uitzichtloos waren, wist Jozef dat God via deze weg van lijden Zijn beloften zou vervullen. Later getuigt Jozef er dan ook van dat God de Plaatser is van al deze omstandigheden. Gen.45:8 Genesis 40 1 En het is na deze dingen, dat de schenker en de bakker van de koning van Egypte zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte. 2 En Farao is toornig op zijn twee hofdienaren, op de overste van de schenkers en op de overste van de bakkers. 3 Hij plaatst hen in bewaring in het huis van de overste van de lijfwachten, in het huis van de gevangenis, de plaats waar Jozef gevangen was.
Page 98
JOZEF – Profetische vergezichten De heerser van de volken Deze Farao wordt in Psalm 105:20 “de heerser van de volken” genoemd. Hij was de machthebber van het grootste wereldrijk in die tijd. Toch is hij slechts een instrument in de hand van God, zoals we later in de geschiedenis ook zien van de Farao waar Mozes mee van doen had. Rom.9:17 Het lijkt of Farao deze dingen ‘zomaar overkomen’: de zonde van de schenker en de bakker, waardoor ze bij Jozef in de gevangenis komen … en de dromen die hij krijgt in het volgende hoofdstuk. Maar het is God, die deze dingen bestuurt. Spreuken 21 1 Het hart van een koning is als waterbeken in de hand van JAHWEH. Hij leidt hen zoals Hij verlangt. God beschikt alles! Deze waarheid vinden we heel de Schrift door. Het mooiste en grootste voorbeeld is wellicht dat van Daniël, die ook als gevangene uit zijn land werd weggevoerd, naar Babel. Daar heeft hij zich vele decennia in het centrum van de wereldmacht bevonden, aan het hof van verschillende heersers van wereldrijken. Ook hij leefde in geloof en wist dat God de Beschikker was van de koningen waar hij mee te maken had en hij getuigde hiervan. Dan.2:28,37; 4:24; 6:23 Wat een geweldige waarheid en een voorrecht is het, om ook in onze tijd te mogen weten, dat God alles in Zijn machtige hand heeft en Hij alles leidt, zoals Hij dat verlangt! JOZEF – Profetische vergezichten Bij Jozef in de gevangenis komen twee nieuwe gevangenen binnen: de schenker en de bakker van Farao. Waarom ze daar komen, is niet bekend. De twee komen onder het beheer van Jozef, want alle gevangenen staan onder zijn beheer. Gen.39:22 Genesis 40 4 En de overste van de lijfwachten vertrouwt hen aan Jozef toe; en hij bediende hen. En zij zijn enige dagen in bewaring. 5 En zij beiden dromen een droom, ieder zijn eigen droom, in dezelfde nacht, ieder zijn droom met een eigen betekenis, de schenker en de bakker van de koning van Egypte, die in het huis van de gevangenis gebonden zijn. Dromen in de bijbel We vinden heel wat dromen in de bijbel: zoals bij Achimelech Gen.20:3-6, Jakob bij Bethel Gen.28:10-16 en in het boek Daniël vinden we verschillende dromen. Ook in het Nieuwe Testament komen we ze tegen, bijvoorbeeld bij Jozef, de vader van Jezus Mat.1:20,2:13 en ‘de wijzen uit het oosten’. Mat.2:13 In de geschiedenis van Jozef droomde hij zelf ooit al Gen.37 en in het vervolg van de geschiedenis zullen we nog dromen van Farao tegenkomen.
Page 100
JOZEF – Profetische vergezichten Uit al deze dromen blijkt dat God via de droom tot de mens spreekt. Soms rechtstreeks met een boodschap – zoals bij Achimelech en Jozef, de vader van Jezus –, maar meestal in beelden, die betekenis hebben. In Genesis 37 zagen we dat zowel Jozef, als zijn broers, maar ook zijn vader en moeder, ervan uitgingen dat deze dromen een betekenis hadden. Verborgenheden In dromen worden zaken verborgen. Het is vergelijkbaar met gelijkenissen. Mat.13:10-13 Er wordt een voorstelling van iets gegeven, maar de betekenis ligt dieper, in de symboliek. De dromen die we in dit bijbelgedeelte beschreven vinden, doen zich voor op een bijzondere plaats, namelijk in de gevangenis. Deze gevangenis is een uitbeelding van de ecclesia, die beheerd wordt door de ware Jozef: Christus Jezus. Hij openbaart (via de apostel Paulus) verborgenheden aan de leden van de ecclesia, zoals Jozef dromen uitlegt aan de gevangenen die onder zijn beheer zijn. JOZEF – Profetische vergezichten Bij de bespreking van de vorige verzen, stelde ik al dat alle dromen in de bijbel een betekenis hebben. Deze dromen moeten dan ook uitgelegd worden. Denk aan de droom van Nebukadnezar in Daniël 2, maar ook de dromen in dit hoofdstuk van de schenker en de bakker hebben een verborgen betekenis. Genesis 40 6 En Jozef komt in de ochtend bij hen, en hij ziet hen, en zie, zij zijn ontsteld. 7 En hij vraagt aan de hofdienaren van Farao, die met hem in bewaring waren in het huis van zijn heer, zeggend: Om welke reden zijn jullie gezichten vandaag kwalijk gesteld? 8 En zij zeggen tot hem: Wij hebben een droom gedroomd en er is niemand om hem uit te leggen. En Jozef zegt tot hen: Zijn uitleggingen niet van God? Vertel het alsjeblieft aan mij. Een Goddelijke zaak Opvallend is dat Jozef de dromen van de schenker en bakker toeschrijft aan God. Hij wist blijkbaar heel goed dat God deze dromen gaf, net zoals hij zelf dromen van Goddelijke oorsprong had ontvangen. “Zijn uitleggingen niet (een zaak) van God?”, zegt hij dan ook.
Page 102
JOZEF – Profetische vergezichten Maar Jozef besefte tevens dat hij zelf van God gezonden was, want hij zegt er meteen achteraan dat ze de dromen aan hem kunnen vertellen. Deze Goddelijke zending wordt dan ook bewezen, doordat diegene die van God gezonden is, de dromen kan uitleggen. Gen.41:38; Dan.2:48 Jozef is hierin een schitterend type van de Heer Jezus Christus. Hij was door God gezonden Hand.3:26 om Zijn wil te doen. Heb.10:7,9 Na Zijn opstanding en hemelvaart riep Hij de apostel Paulus om Zijn geheimen aan de ecclesia bekend te maken. 1 Korinthe 2 7 … maar wij spreken Gods wijsheid in geheim, die verborgen is, die God tevoren, vóór de aeonen, bestemt tot onze heerlijkheid. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef, die zelf ooit dromen met geweldige beloften had ontvangen van God, heeft nu twee mensen onder zijn beheer in de gevangenis die gedroomd hebben. Ook deze dromen zijn van God, stelt Jozef. En Jozef wist op de één of andere manier dat hij de dromen zou kunnen uitleggen. Ondanks alles wat hij had meegemaakt, stond Jozef vast in geloof. Genesis 40 9 En de overste van de schenkers verhaalt aan Jozef zijn droom en hij zegt tot hem: In mijn droom, zie, een wijnstok staat vóór mij. 10 En aan de wijnstok waren drie ranken, en zodra hij begon te botten, kwam zijn bloesem op, en zijn trossen droegen rijpe druiven. 11 En Farao’s beker was in mijn hand. En ik neem de druiven, en ik pers ze uit in Farao’s beker, en ik geef de beker op Farao’s hand. 12 En Jozef zegt tot hem: Dit is de uitleg ervan: de drie ranken, dat zijn drie dagen. 13 Binnen drie dagen zal Farao jouw hoofd verheffen en hij doet jou terugkeren op jouw post, en jij zal Farao de beker in zijn hand geven, zoals je vroeger gewoon was, toen jij zijn schenker was.
Page 104
JOZEF – Profetische vergezichten Dubbele betekenis Alle dromen in de geschiedenis van Jozef, hebben een dubbele betekenis. De dromen die Jozef zelf had Gen.37:7-10 zouden een vervulling krijgen in zijn eigen leven. Jozef zou heersen over zijn broers, het huis van Jakob. Maar de dromen hebben ook een profetische toepassing; ze spreken ook over Degene, van Wie Jozef een type is: Christus, Die zal heersen over het huis van Israël. Wijn Wie de Schrift kent, zal met het grootste deel van de droom van de schenker geen moeite hebben. Wijn is in de bijbel een uitbeelding van het nieuwe leven dat er is in Christus. Het proces waardoor wijn tot stand komt, is een illustratie van hoe dit nieuwe leven tot stand komt. Het persen en vertrappen van de druiven zorgt ervoor dat de druif ontbonden wordt: dit staat voor lijden en sterven. Het druivensap wordt opgevangen in eikenhouten vaten. De eik spreekt van de belofte Gen.13:18 en de vrucht van de eik: de eikel. Gen.17:11 De vaten met druivensap worden opgeslagen in een kelder, ondergronds. Dit is natuurlijk een uitbeelding van het graf. Na enige tijd komen de vaten uit de kelder en dan is het druivensap geen druivensap meer, maar geestrijk vocht: wijn. Het uit de kelder komen (uit het graf) spreekt van opstanding en dus nieuw leven! De derde dag De schenker zou na drie dagen verhoogd worden en zijn taak weer oppakken. Het is een uitbeelding van nieuw leven dat er is op de derde dag. Zoals wij delen in het nieuwe leven dat er is, sinds dé derde dag dat Christus opstond. JOZEF – Profetische vergezichten Wij delen door geloof in Christus en zijn één met Hem geworden in Zijn dood (2 Timoteüs 2:11; Romeinen 6:6; Galaten 2:20), begrafenis (Kolosse 2:12), opstanding (Efeze 2:6; Kolosse 2:12), enzovoort. Romeinen 6 4 Wij werden dan samen met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, net zoals Christus opgewekt werd uit de doden door de heerlijkheid van de Vader, zó ook wíj in nieuwheid van leven zouden wandelen.
Page 106
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef heeft de droom van de schenker uitgelegd. De schenker zou na drie dagen hersteld worden in de positie die hij had aan het hof bij Farao. Jozef was een mens net als wij (vergelijk Jakobus 5:17) en hij zal gehoopt hebben dat hij nu snel uit de gevangenis zou komen. Hij wist dat het onrechtvaardig was wat hem was aangedaan. Genesis 40 14 Maar gedenk mij dat jij hier was met mij, wanneer het jou goed zal gaan; en doe, alsjeblieft, goedheid aan mij, en vermeld mij bij Farao, en breng mij uit dit huis. 15 Want ik ben gestolen, ja, gestolen uit het land van de Hebreeën, en ook hier heb ik niets gedaan, waarom zij mij in de kerker zouden plaatsen. God heeft de leiding Jozef had in zijn dromen geweldige beloften ontvangen. Zijn broers hadden hem zwaar onrecht aangedaan door hem te verkopen. Ook in het huis van Potifar had hij niets misdaan, maar werd door de vrouw van Potifar onterecht beschuldigd waardoor hij in de gevangenis terecht kwam. Ondanks dat Jozef onrechtvaardig behandeld werd, vertrouwde hij op God en hij getuigde er later van dat dit Gods weg was en dat Hij achter de schermen de regie voerde. Gen.45:7-8 JOZEF – Profetische vergezichten Jozef wist dat God de Beschikker is van alles wat hem overkwam en dat het zou meewerken aan de vervulling van de beloften die God hem gedaan had. Romeinen 8 28 En wij weten, dat voor degenen, die de God liefhebben, alles meewerkt ten goede, voor degenen die naar Zijn voornemen geroepenen zijn.
Page 108
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef heeft de schenker een positieve uitleg van zijn droom gegeven. Dat geeft de bakker moed om ook zijn droom aan Jozef te vertellen. Natuurlijk zijn de dromen van de schenker en de bakker twee verschillende dromen, maar de overeenkomsten in de beide dromen kunnen ons niet ontgaan. Genesis 40 16 En de overste van de bakkers zag dat hij goede uitlegging had gedaan. En hij zegt tot Jozef: Ook ik was in mijn droom, en zie, drie gevlochten korven waren op mijn hoofd. 17 En in de bovenste korf was allerlei voedsel voor Farao, het handwerk van een bakker. En het gevogelte at uit de korf boven mijn hoofd. 18 En Jozef antwoordde en hij zei: Dit is de uitleg ervan: de drie korven, dat zijn drie dagen. 19 Binnen drie dagen zal Farao jouw hoofd verheffen vanaf jou, en hij hangt jou op aan een boom. En het gevogelte zal het vlees van jou af eten. Twee in één Als je de geschiedenis van Jozef in de gevangenis leest, krijg je bijna de indruk dat er geen andere gevangenen waren dan de schenker en de bakker. JOZEF – Profetische vergezichten De schenker en bakker worden altijd in één adem genoemd, ze horen bij elkaar. Er zijn verschillen tussen de twee omdat ze beiden iets anders uitbeelden, maar er zijn ook veel overeenkomsten, omdat ze ook weer alles met elkaar te maken hebben. Overeenkomsten Beiden dromen een droom en allebei dromen zij over drie (ranken/korven). Tot de schenker werd gezegd: “binnen drie dagen zal Farao jouw hoofd opheffen”. Tegen de bakker wordt precies hetzelfde gezegd, er wordt alleen iets aan toegevoegd: “Binnen drie dagen zal Farao jouw hoofd verheffen vanaf jou”. Die laatste toevoeging maakt het verschil. Blijkbaar is de bakker onthoofd en vervolgens aan een boom gehangen. Zuurdeeg De enige andere keer in de Schrift dat gesproken wordt over een bakker, is dat in een negatieve vergelijking. Hos.7:4,6 Een bakker is dan ook degene die deeg doorzuurt. En brood dat voor JAHWEH is bestemd, zou ongezuurd zijn. Ex.12; Lev.2:11 Zuurdeeg is een uitbeelding van dwaalleer en zonde in het algemeen. Luk.12:1 Het typeert het oude, de oude mens. 1Kor.5:6-8 De bakker is een beeld van de oude mens. De vogels In de gelijkenis van het zaad in Matteüs 13, lezen we dat een deel van het zaad door de vogels opgegeten wordt. Mat.13:4 Bij de uitleg van de gelijkenis, zegt Jezus dat de vogels staan voor de boze. Mat.13:19 De vogels zijn een beeld van de ‘boosaardige geestelijke machten in de hemelen’. Ef.6:12
Page 110
JOZEF – Profetische vergezichten De oude mens De bakker is een uitbeelding van de oude mens, die beheerst wordt door de zonde. Zijn einde is in de dood. De schenker echter, die wijn voortbrengt, is een illustratie van het nieuwe leven dat er is in Christus op de derde dag. De oude mens, die bestuurd wordt door de tegenstander, is voor ons verleden tijd Ef.4:22; Kol.3:9 en wij leven het nieuwe leven. Rom.6:4 Romeinen 6 6 Dit wetende, dat onze oude mens meegekruisigd werd, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan wordt, en wij geen slaaf meer voor de zonde zouden zijn. JOZEF – Profetische vergezichten De dromen van de schenker en bakker zijn door Jozef uitgelegd en in de volgende verzen komt uit wat Jozef gezegd heeft. De schenker wordt in zijn functie hersteld en de bakker wordt veroordeeld. Maar wat gebeurt er met Jozef ? Zijn beproeving is nog niet voorbij. Genesis 40 20 En het is op de derde dag, de geboortedag van Farao, dat hij een feestmaal maakt voor al zijn dienaren. En hij verheft het hoofd van de overste van de schenkers en het hoofd van de overste van de bakkers in het midden van zijn dienaren. 21 En hij doet de overste van de schenkers terugkeren naar zijn schenkersambt, en hij geeft de beker weer in Farao’s hand. 22 En de overste van de bakkers hing hij op, zoals Jozef aan hen had uitgelegd. 23 En de overste van de schenkers dacht niet aan Jozef; en hij vergat hem. Oude en nieuwe mens Ook hier wijs ik erop dat in vers 20 geen verschil wordt gemaakt in de beschrijving van de schenker en bakker. Je moet echt de volgende verzen lezen om te zien dat het met de één goed en met de ander slecht afloopt.
Page 112
JOZEF – Profetische vergezichten De schenker en bakker zijn in zekere zin één. Zij zijn een beschrijving van de mens, maar in twee verschillende hoedanigheden. De bakker beeldt de oude mens uit en sterft, de schenker is een uitbeelding van de nieuwe mens en leeft. De derde dag Opnieuw wordt de derde dag genoemd (:20). Een dag die ons, sinds de opstanding van Christus, bepaalt bij opstanding. Het is de geboortedag van Farao, een verwijzing naar nieuw leven. Aangezien de gevangenis een voorafschaduwing is van de ecclesia en Jozef een type van Christus, spreekt deze geschiedenis over het nieuwe leven dat wij hebben ontvangen doordat wij één zijn met Christus. Ef.2:1; Kol.2:13 De complete vervulling hiervan vindt plaats op het moment van de wegrukking, wanneer wij een nieuw lichaam ontvangen. Opmerkelijk is dat in Openbaring 12 de wegrukking dan ook wordt voorgesteld als de geboorte van “de mannelijke zoon”. Ook die vindt plaats op een derde dag, maar dan gerekend in dagen van duizend jaar. 2Petr.3:8 Zoals dat tevens voor Israël geldt. Hos.6:2 Jozef wordt vergeten Tot slot lees je nog dat de schenker Jozef vergeet. Anders gezegd: Jozef wordt niet openbaar, maar blijft verborgen. Het is een verwijzing naar de verborgenheid. Christus is verborgen en ook ons leven is samen met Christus verborgen in God. Kol.3:3 JOZEF – Profetische vergezichten Het vorige hoofdstuk sloot af met de mededeling dat de schenker Jozef vergat. Dit is een verwijzing naar de verborgenheid, want Jozef blijft hierdoor vergeten en verborgen in de gevangenis. Een bevestiging hiervan vinden we in het volgende vers, waarin een bijzondere periode wordt genoemd. Genesis 41 1 En het is aan het einde van twee volle jaren dat Farao droomt. 13 jaren in Egypte Jozef was 17 jaar toen hij op zoek ging naar zijn broers (37:2) en 30 jaar toen hij uit de gevangenis kwam (41:46). De periode in het huis van Potifar en de gevangenis, is dus samen 13 jaar. Sommigen concluderen uit Genesis 41:1, dat de volle periode van Jozefs gevangenschap twee jaren betrof, anderen zeggen dat dit gerekend moet worden vanaf de uitleg van de dromen van de schenker en bakker. Twee jaren Hoe dat ook zij, hier wordt een periode van twee (volle) jaren genoemd, een markante periode in de Schrift. Want, zoals eerder benoemd, is de beschrijving van Jozef in de
Page 114
JOZEF – Profetische vergezichten gevangenis een uitbeelding van de huidige tussentijd, waarin God de ecclesia uitroept. Deze periode is een intermezzo in Gods handelen met Israël en deze duurt (ongeveer) 2000 jaren (= twee millennia, twintig eeuwen). We vinden dan ook vele verwijzingen naar deze periode en het benoemen van twee jaren, is er daar één van. Handelingen 19 9 En als sommigen verhard werden, en ongezeglijk waren, en voor het oog van de menigte kwaad spreken van ‘de weg’, neemt hij afstand van hen, en hij zondert de leerlingen af, en hij argumenteert dagelijks in de school van Tyrannus. 10 En dit gebeurde twee jaar lang, zodat allen, die in de provincie Asia wonen, het woord van de Heer horen, zowel Joden als Grieken. Tweeduizend jaren Dit is een heel treffende illustratie van de periode van 2000 jaar waarin wij leven. Paulus ging naar de synagoge (:8), stuitte daar op ongeloof en sommigen werden verhard. Het beschrijft de verharding van het Joodse volk. Vervolgens worden de leerlingen afgezonderd (net als Jozef in de gevangenis!) en keert Paulus zich tot Joden en Grieken, zonder onderscheid. Hij onderwijst hen in de school van een zekere Tyrannus. Een schitterend plaatje van onze tijd. Uitgeroepen en afgezonderd onderwijst Paulus ons in de geheimen die hij bekendmaakt. De periode van twee jaren is een verwijzing naar de twee millennia (2000 jaar) waarin God Zich verbergt. JOZEF – Profetische vergezichten Paulus in de gevangenis Zonder de intentie te hebben volledig te zijn, wil ik nog één voorbeeld van zo’n periode van twee jaren noemen en die vinden we ook in het boek Handelingen. Juist hier in Handelingen, want daar wordt de overgang van de periode beschreven van het terzijde stellen van Israël, naar de tijd waarin God Zich een volk verzamelt uit de natiën (15:14). Handelingen 28 28 Laat het, dan, aan jullie bekend zijn, dat deze redding van God tot de natiën werd afgevaardigd, en zíj zullen horen. (…) 30 En hij blijft de gehele termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en hij verwelkomde al degenen, die bij hem binnengaan, 31 en hij proclameert het koninkrijk van God, en hij onderwijst de dingen die de Heer Jezus Christus betreffen, met alle vrijmoedigheid, op onbelemmerde wijze. Redding naar de natiën Dit is de afsluiting van Handelingen. Ook hier zijn het Joden die komen tot Paulus (:17) en ook hier stuit Paulus op ongeloof (:24). Paulus’ boodschap is dan ook dat redding naar de natiën werd gezonden en dat die (wel) zullen horen. Paulus wordt afgezonderd in gevangenschap(!) en in die positie onderwijst hij iedereen die het maar wil horen over hoe het zit met het koninkrijk van God, dat niet openbaar zou worden, maar verborgen is. En hij leert een ieder die wil horen over de Heer Jezus Christus. Wederom, een schitterend plaatje van onze tijd.
Page 118
JOZEF – Profetische vergezichten droom. 8 En het is in de ochtend dat zijn geest onrustig is en hij zendt en hij roept alle geleerden van Egypte en al haar wijze mannen. En Farao verhaalt aan hen zijn droom, maar er is niemand, die ze voor Farao uitlegt. Vruchtbaarheid De Egyptenaren hadden een heel pantheon van goden, waarbij velen als dieren werden afgebeeld. Daarbij waren ook goden die werden afgebeeld als koe of stier, maar ook zonder die kennis weten we dat een koe staat voor vruchtbaarheid. Het Hebreeuwse woord voor ‘koe’ dat hier wordt gebruikt: parah, is verwant aan het woord voor Farao: Par’oh, en heeft met kracht en vruchtbaarheid te maken. De koeien komen op uit de Nijl, de levensader van Egypte. Brood is een eerste levensbehoefte en het behoeft dan ook geen toelichting dat ook de korenaren spreken van vruchtbaarheid. Nadruk Net als in het boek Daniël, worden de dromen uitvoerig beschreven en herhaald. Als later Jozef uit de gevangenis wordt gehaald en voor Farao staat, worden de dromen nogmaals beschreven (vers 17-24). Daardoor komt er nadruk op te liggen. We zouden niet zomaar voorbij gaan aan deze dromen, ze hebben betekenis. Twee vervullingen Opvallend is dat Farao twee dromen krijgt, hoewel Jozef later zegt: “de droom is één” (:26). Het zijn weliswaar twee dromen, maar ze hebben één betekenis. Echter, eveneens weer twee toepassingen. JOZEF – Profetische vergezichten Net als de dromen van Jozef (37:7-10), die een vervulling hebben gekregen in het leven van Jozef, maar ook een vervulling zullen krijgen in de Zoon van Jozef: Jezus Christus. Zoals Jozef zou regeren over het huis van Jakob, zo zal Christus heersen over het huis van Israël. Ook de dromen van Farao krijgen een dubbele vervulling. De wijsheid van deze wereld Aan de Farao werd een ‘goddelijke status’ toegekend. Hij was de grootste op aarde in die tijd. Daarnaast had hij een hele hofhouding van wijzen en geleerden om zich heen, waarvan we uit de latere geschiedenis weten dat zij in contact stonden met de geestelijke wereld en bepaalde vermogens hadden. Ex.6:11-12, 22 Onder de oppervlakte van de geschiedenis van Genesis 41, zien we dan ook dat God de goden en de wijsheid van deze wereld te kijk zet. 1Kor.1:20 Het is een slaaf, die uit de gevangenis gehaald moet worden, om de dromen van de wereldheerser van die tijd, uit te leggen. Zelf kon Farao dat niet en ook alle wijzen en geleerden in zijn rijk, stonden machteloos. Ook opdat voor Farao zou gelden: “opdat jullie geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen, maar in de macht van God”. 1Kor.2:5
Page 120
JOZEF – Profetische vergezichten Het vorige hoofdstuk eindigde met de mededeling dat de schenker Jozef vergat. Je vraagt je af hoe dat mogelijk was. De schenker had de dood in de ogen gekeken, had een droom gedroomd en Jozef had deze droom uitgelegd. En het was gebleken dat de uitleg juist was: Jozefs voorzeggingen voor de schenker en bakker waren uitgekomen. Maar het was Gods tijd nog niet en er gingen nog twee jaren voorbij (41:1), voordat Jozef uit de gevangenis zou komen. Dan droomt ook Farao en er is niemand onder zijn ‘wijzen’ die de dromen kan uitleggen. Genesis 41 9 En de overste van de schenkers spreekt tot Farao, zeggend: Vandaag word ik aan mijn zonden herinnerd. 10 Farao was toornig op zijn dienaren, en hij plaatste mij in bewaring in het huis van de overste van de lijfwachten, mij en de overste van de bakkers. 11 En wij dromen een droom in éénzelfde nacht, ik en hij. Wij droomden, ieder zijn droom met een eigen uitleg. 12 En er was daar bij ons een knaap, een Hebreeër, een slaaf van de overste van de lijfwachten. En wij vertelden ze aan hem, en hij legde ons onze dromen uit; voor ieder legde hij zijn droom uit. JOZEF – Profetische vergezichten 13 En het gebeurde zoals hij voor ons uitgelegd had, zo gebeurde het. Voor mij was het een terugkeer op mijn post, en hij werd opgehangen. De uitleg is van God Jozef had aangetoond dat hij niet slechts een slaaf was van Potifar, maar een dienaar van God. Hij had dromen van anderen uitgelegd en deze waren precies uitgekomen. Er is er slechts Eén, die dat kan (40:8). Nu is Gods tijd gekomen en ook deze keer zal Jozef erop wijzen dat de uitleg van dromen slechts aan God toebehoort. Verduren en geduld Wat is Jozef een weg van lijden gegaan en wat een voorbeeld is hij hierin voor ons! Over Jozef lezen we geen enkele wanklank in de Schrift. Hij is daarin een schitterend type van Christus, Die zonder zonde was. En het geloof van Jozef is een voorafschaduwing van het geloof van Jezus Christus en de weg die Hij ging. Jozef stond op Gods beloften, hij wist dat God ze zou vervullen. Ook al duurde het lang, Jozef ging zijn weg in verduren en geduld, in de kracht van God. Kolossenzen 1 11 … in alle kracht bekrachtigd wordend, in overeenstemming met de macht van Zijn heerlijkheid, tot in al het verduren en geduld, met vreugde dankende de Vader (…)
Page 122
JOZEF – Profetische vergezichten De schenker herinnert zich Jozef op het moment dat Farao gedroomd heeft en niemand aan zijn hof deze dromen kan uitleggen. Hij doet dan alsnog wat Jozef hem gevraagd had (40:14), namelijk melding maken van Jozef bij Farao. Dit zet een reeks gebeurtenissen in gang die zullen leiden tot Jozefs verhoging. Genesis 41 14 En Farao zond en hij roept Jozef. En zij doen hem haastig uit de kerker komen; en hij scheert zich en hij verandert zijn kledingstukken, en hij komt bij Farao. 15 En Farao zegt tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegt. En ik heb gehoord dat over jou gezegd wordt: Jij hoort een droom en jij legt hem uit. 16 En Jozef antwoordt Farao, zeggend: Ik ben het niet, God antwoordt op Farao’s welzijn. Kerker Men laat Jozef haastig uit de kerker komen. Het woord voor ‘kerker’ is een ander woord dan we bijvoorbeeld in Genesis 39:20 vinden en daar vertaald wordt met gevangenis. Het woord dat hier vertaald wordt met kerker, is hetzelfde woord als in Genesis 37 zeven keer wordt gebruikt voor de put waarin Jozef wordt gegooid. JOZEF – Profetische vergezichten Een kerker is een ondergrondse gevangenis. De kerker is hier een uitbeelding van het graf waaruit Jozef verrijst en het verwijst naar de opgewekte Christus. Oude en nieuwe mens Ook het veranderen van kleding is in de Schrift een bekend beeld van opstanding. Zoals oude kleding wordt afgelegd en nieuwe kleding wordt aangedaan, zo zouden wij de oude mens afleggen en de nieuwe mens ‘aantrekken’. Het oude past ons niet meer. Ef.4:22-24; Kol.3:9-10 Wij zijn met Christus gestorven en opgewekt en daarom wandelen wij in het nieuwe leven: wij hebben Christus ‘aangetrokken’. Gal.3:27
Page 124
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef komt voor Farao te staan en Farao vertelt Jozef wat hij gedroomd heeft. De twee dromen worden nogmaals beschreven. Tamelijk uitgebreid dus, terwijl hier ook had kunnen volstaan met een mededeling, zoals: “Farao vertelde zijn dromen aan Jozef”. Maar dit is niet het geval en daardoor komt er nadruk op de dromen te liggen Genesis 41 17 En Farao spreekt tot Jozef: In mijn droom, zie, ik sta aan de oever van de Nijl. 18 En zie, uit de Nijl komen zeven koeien op, vet van vlees en heel mooi van gestalte, en zij grazen in het oevergras. 19 En zie, zeven andere koeien komen na deze op, schraal en uitermate lelijk van gestalte en mager van vlees. Ik heb nooit zulke lelijke als deze gezien in het gehele land van Egypte. 20 En de magere en lelijke koeien eten de zeven eerste, vette koeien op. 21 En zij komen in hun binnenste, en het wordt niet geweten dat zij tot in hun binnenste kwamen; en hun verschijning was even lelijk als tevoren. En ik ontwaakte. 22 En ik zie in mijn droom, en zie, zeven korenaren, vol en goed, komen op uit één halm. JOZEF – Profetische vergezichten 23 En zie, zeven dorre, dunne en door de oostenwind verzengde korenaren ontspruiten na deze. 24 En de dunne korenaren verslonden de zeven goede aren. En ik heb dit aan de geleerden gezegd, en er is niemand, die het mij kan vertellen. 25 En Jozef zegt tot Farao: Farao’s droom is één. Wat de God gaat doen, dat vertelt Hij aan Farao. 26 De zeven goede koeien, dat zijn zeven jaren, en de zeven goede korenaren, dat zijn zeven jaren. De droom is één. 27 En de zeven magere en lelijke koeien, die na deze opkwamen, dat zijn zeven jaren, en de zeven magere, door de oostenwind verzengde korenaren, zullen zeven jaren van hongersnood zijn. 28 Dat is het woord, dat ik tot Farao sprak: Wat de God gaat doen, dat toont Hij aan Farao. Dubbele betekenis Beide dromen zijn, hoewel verschillend, toch één van betekenis (:25) voor Farao. Het zijn twee dromen, die ook twee keer verteld worden in dit hoofdstuk. Ik denk dat dit verwijst naar de dubbele toepassing van de dromen. Eén betekenis is, zoals we ook zullen zien, direct toepasbaar op die dagen en de andere, is de profetische betekenis, die van toepassing is op de Zoon van Jozef: Christus Jezus. Tweemaal zeven jaar Farao krijgt via Jozef voorzegd wat God gaat doen (:28). Er komen zeven jaren van overvloed en die worden opgevolgd door zeven jaren van hongersnood. Deze jaren van hongersnood zijn een voorafschaduwing van de grote verdrukking.
Page 126
JOZEF – Profetische vergezichten Daar zullen we later nog meer argumenten voor tegenkomen, maar de belangrijkste vinden we in het boek Handelingen, waar Stefanus in zijn toespraak verwijst naar deze geschiedenis. Handelingen 7 11 En er kwam hongersnood over het gehele land Egypte en Kanaän, en grote verdrukking, en onze vaders vonden geen voedsel. Grote verdrukking De term grote verdrukking (Grieks: thlipsis megale) in dit vers, is exact dezelfde als die we vinden in Matteüs 24:21 waar gesproken wordt over de grote verdrukking die over Israël zal komen in de toekomst. Een periode die in de profetieën genoemd wordt: een tijd van benauwdheid voor Jakob. We zullen in het vervolg van de geschiedenis veel verwijzingen vinden naar de toekomst van Israël. De zeven vette jaren zijn een uitbeelding van de tijd van de verborgenheid waarin wij leven. Daarvan vinden we in dit hoofdstuk veel aanwijzingen, die ik in de volgende hoofdstukken zal behandelen. JOZEF – Profetische vergezichten In de vorige verzen, waar Jozef Farao’s dromen uitlegt, kwam al naar voren dat de dromen staan voor twee periodes van zeven jaren. Deze kregen een eerste vervulling in die dagen, zoals we ook vanzelf gaan zien als we verder lezen. Maar deze twee periodes hebben tevens een diepere betekenis en spreken van twee tijdperken, welke in die dagen nog toekomst waren. De zeven jaren van hongersnood zijn een voorafschaduwing van de grote verdrukking. Hand.7:11 Dat zullen we nader bezien als we de volgende hoofdstukken onderzoeken. Zeven vette jaren In de nu volgende verzen wordt de eerste periode van zeven jaren van overvloed besproken. Deze jaren zijn een uitbeelding van de tegenwoordige tijd, waarin de ware Jozef is verhoogd, deel uitmaakt van de priesterlijke familie (41:45), maar nog onbekend is voor het huis van Jakob. Er is graan (> woord) in overvloed en Hij wordt genoemd: Redder van de wereld (Safenath Paneach, 41:45). Dit zijn slechts enkele aanwijzingen, maar we zullen ook nog andere argumenten tegenkomen als we dit hoofdstuk onderzoeken.
Page 128
JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 41 29 Zie, er komen zeven jaren van grote overvloed in het gehele land van Egypte. 30 En zeven jaren van hongersnood zullen na deze opstaan; en al de overvloed in het land van Egypte zal vergeten zijn; en de hongersnood zal het land uitputten. 31 En de overvloed zal in het land vergeten worden vanwege de hongersnood daarna; want die zal uitermate zwaar zijn. Vergeten In deze verzen wordt tweemaal naar de eerste periode van zeven jaar verwezen als een vergeten periode. Het Hebreeuwse woord shakach dat in vers 30 gebruikt wordt, is hetzelfde als in: Genesis 40 23 En de overste van de schenkers dacht niet aan Jozef; en hij vergat hem … De periode dat Jozef door de overste van de schenkers vergeten werd, is een periode van twee jaren (41:1), die Jozef in de gevangenis verblijft en die een uitbeelding zijn van de 2000 jaar van de huidige tussentijd. 2Petr.3:8 Twintig jaar Met het einde van de zeven jaar van overvloed, is er een periode van twintig jaar vervuld, waarin Jozef in Egypte verblijft (vergelijk 37:2 met 41:46). Dit is tevens een typologische aanwijzing naar de periode van 2000 jaar (twintig eeuwen). Ook Jakob verbleef eens, net als Jozef, een tijdvak van twintig jaren in het buitenland, dat wordt eveneens beschreven als een vergeten periode: JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 27 43 En nu, mijn zoon, luister naar mijn stem: sta op, ga naar mijn broer Laban, naar Haran, (…) 45 totdat de toorn van jouw broer van jou afgekeerd is, en hij vergeten is, wat jij hem hebt aangedaan … Genesis 31 38 Deze twintig jaar, dat ik bij jou geweest ben … God verbergt Zijn aangezicht Deze periode, waarin Jozef buiten het zicht van het huis van Jakob verblijft dat meent dat hij dood is, is een type van de huidige tijd. Israël staat terzijde en Christus verblijft onder de natiën. Kol.1:27 God verbergt Zijn aangezicht voor Israël. Zij staan terzijde en in die zin is God hen (tijdelijk) vergeten. Er zijn dan ook vele profetieën waarin deze waarheid naar voren wordt gebracht, waar we ditzelfde woord vergeten tegenkomen: Deuteronomium 32:18-20; Psalm 10:11, 13:2; 44:25 en Jesaja 49:14-15.
Page 130
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef heeft aan Farao uitgelegd wat de betekenis is van zijn dromen, maar hij laat het daar niet bij. Hij geeft Farao meteen advies hoe hij de zeven jaren van overvloed zou benutten, om de zeven jaren van hongersnood die daarop volgen, door te komen. Genesis 41 32 En dat de droom tot twee keer toe aan Farao herhaald is, wil zeggen, dat de zaak bij de God vaststaat, en dat de God haast maakt om het te doen. 33 En nu, laat Farao zien naar een verstandig en wijs man, en laat hij hem aanstellen over het land van Egypte. 34 Laat Farao dit doen: laat hij zorgen voor opzichters over het land, en laat hij een vijfde nemen van het land van Egypte in de zeven jaren van de overvloed. 35 En dat zij al het voedsel bijeenbrengen van deze goede jaren die komen, en dat zij koren ophopen onder de hand van Farao, als voedsel in de steden, en dit bewaken. 36 En het voedsel zal tot voorraad zijn voor het land in de zeven jaren van hongersnood, die in het land van Egypte zullen komen, opdat het land in de hongersnood niet wordt afgesneden. Een verstandig en wijs man Jozef geeft Farao het advies om te zien naar een wijs en verstandig man. JOZEF – Profetische vergezichten Zou Jozef op dit moment geweten hebben dat zijn tijd gekomen was? Er was immers aangetoond dat er maar één wijs en verstandig man was en dat was Jozef zelf, niemand anders in het hele rijk van Egypte kon immers de dromen uitleggen. Jozef handelde natuurlijk niet vanuit eigen wijsheid, maar hij was een wijs en verstandig man, omdat hij op zijn God vertrouwde. Een geweldig voorbeeld voor ons, want “een ieder die op Hem vertrouwt (gelooft) zal niet beschaamd worden”. Rom.10:11 Genade In de volgende verzen zullen we lezen dat Jozef verhoogd wordt door Farao en zijn ideeën mag uitvoeren. In deze periode van overvloed slaat hij koren op (:49), zodat er later brood genoeg zal zijn in Egypte (:54). Jozef is hierin een type van de verhoogde Christus. Bekend en erkend onder de natiën, maar nog verborgen voor het huis van Israël. Deze verborgen periode wordt door Paulus de huishouding (of: het beheer) van de genade van God genoemd. Ef.3:2 Er is woord in overvloed en dit woord wordt gekenmerkt door genade. Dat is ook waar de vijf van spreekt. Onvoorwaardelijk De vijf spreekt in de Schrift van verborgen dingen en van genade. Zoals de vier de aardse dingen kenmerkt: de vier hoeken van de aarde en de vier winden (= windrichtingen), Openbaring 7:1. De vijf volgt daarop en gaat voorbij aan de zichtbare dingen en spreekt dan ook van verborgenheden. Het mooiste voorbeeld daarvan vinden we wellicht in de geschiedenis van Abraham en Sarah. Zij heetten eerst Abram en Saraï, maar God gaf hen beiden, toen Hij hen Zijn onvoorwaardelijke beloften gaf, een nieuwe naam: Abraham en Sarah. Gen.17:5,15 Beiden ontvingen de letter Hee in hun naam.
Page 132
JOZEF – Profetische vergezichten Letters in het Hebreeuws zijn ook cijfers. De letter Hee is de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet en heeft een getalswaarde van vijf. Het ontvangen van onvoorwaardelijke beloften is genade en dat demonstreerde God door hen een nieuwe naam te geven. Vijf broden De vijf komen we dan ook de hele Schrift door tegen en telkens spreekt het van genade, van Gods beloften, de overwinning op de tegenstander, enzovoort. Zoals in de geschiedenis van de wonderbare spijziging, waar Jezus vanaf een berg (een verhoogde positie) met vijf broden en twee vissen een menigte van vijfduizend te eten geeft Joh.6:1-15 en deze in groepen verdeeld van vijftig. Luk.9:14 Ook daar is, net als in de geschiedenis van Jozef, sprake van overvloed, want er blijft voldoende over. (De Zoon van) David Of wat dacht u van David, die eens bij de priester Achimelech kwam en vijf toonbroden vroeg om zijn manschappen te voeden. 1Sam.21:3 David, die zich verborgen had in de spelonk van Adullam en waar zich een heel volk rondom hem had verzameld van allemaal buitenstaanders. 1Sam.22:1-2 Zij worden gevoed en geleid door David, buiten de maatschappij. Herkent u daarin de ecclesia? Uitgeroepen uit deze wereld, geleidt door de Zoon van David. Hij voorziet ons van het levende woord van Gods genade, in overvloed. Het is overigens dezelfde David, die daarvoor al vijf stenen uitzocht om de tegenstander te verslaan. 1Sam.17:40 Het vijfde koninkrijk Tenslotte, wederom zonder de bedoeling te hebben volledig te zijn: in Daniël 2 heeft (ook) Nebukadnezar een droom. Deze wordt uitgelegd door Daniël. JOZEF – Profetische vergezichten De droom gaat over vier koninkrijken die worden uitgebeeld in goud, zilver, koper en ijzer en leem. Deze koninkrijken zijn aards en tijdelijk en zullen worden verpulverd en opgevolgd door het vijfde en definitieve koninkrijk van de Messias. Ook deze vijfde wordt uitgebeeld door een steen (:34,35,45).
Page 134
JOZEF – Profetische vergezichten Eindelijk is de tijd gekomen dat Jozefs vernedering voorbij is. Dertien jaren zijn er verstreken sinds Jozefs broers hem in de put gooiden en hem verkochten als slaaf naar Egypte. Bij ons is dertien een ongeluksgetal, maar in de bijbel is er bij dertien altijd sprake van een omwenteling. Zo liep Israël bijvoorbeeld dertien keer rond Jericho en toen stortten de muren in. Joz.6 Paulus was, ten opzichte van de twaalf apostelen, een dertiende met een revolutionaire boodschap. Ook Jezus was in zeker opzicht een dertiende onder Zijn discipelen. Natuurlijk was Hij de eerste, maar als je anders telt, was Hij de dertiende, zoals bij een klok het middelpunt als dertiende gerekend kan worden. Bij Jozef komt er na dertien jaar een ommekeer in zijn lot: Genesis 41 37 En het woord is goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren. 38 En Farao zegt tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de geest van God is? 39 En Farao zegt tot Jozef: Nadat God jou dit alles bekend maakt, is er niemand zo verstandig en wijs als jij. 40 Jij zal over mijn huis zijn, en op jouw mond zal heel mijn volk kussen. Maar in de troon ben ik groter dan jij. JOZEF – Profetische vergezichten 41 En Farao zegt tot Jozef: Zie! ik geef jou over het gehele land van Egypte. Geest van God Het was voor iedereen duidelijk dat Jozef niet zomaar iemand was, maar dat God door hem gesproken had. Dit is de eerste keer dat we in de Schrift vinden dat in iemand de geest van God is. Geest is een synoniem voor leven. Joh.6:63 Het is dan ook Gods geest, die Jezus uit de doden heeft opgewekt. Rom.8:11 Deze verhoging van Jozef, die hier begint met de erkenning dat de geest van God in hem is, is een uitbeelding van de opstanding van Christus en Zijn verhoging aan Gods rechterhand. Ps.110:1; Ef.1:20 Heel zijn huis Jozef wordt door Farao gesteld over heel zijn huis. Dit was al eerder het geval bij Potifars huis (39:4) en de gevangenis (39:22-23). Hij is hiermee een schitterend plaatje van onze Heer Jezus Christus, aan Wie God alles onderschikt. 1Kor.15:27 In het vervolg van Jozefs geschiedenis zal deze illustratie worden doorgetrokken, wanneer ook daadwerkelijk al het land Farao’s eigendom wordt, omdat Jozef het verkrijgt (47:20). Een geweldige voorafschaduwing van de Messias, die deze hele wereld zal verwerven als Zijn koninkrijk. Uiteindelijk zal Hij een volmaakt koninkrijk, waarin alle schepselen aan Hem onderschikt zullen zijn, overdragen aan God, de Vader. 1Kor.15:24 Kus de Zoon Tot slot nog een opmerking over vers 40. Daar hebben de meeste vertalingen nogal moeite met de weergave van het vers. “… en op jouw mond zal heel mijn volk kussen” staat daar letterlijk.
Page 136
JOZEF – Profetische vergezichten Meestal weergegeven met iets dergelijks als: op jouw bevel zal heel mijn volk gehoorzamen. Dat laatste is zo, dat blijkt wel uit de rest van Jozefs geschiedenis. Maar bij de letterlijke vertaling moest ik denken aan Psalm 2:12, waar staat: “Kus de Zoon …”. Deze Psalm is profetisch en verwijst naar de tijd waarin de Messias uit Zijn verborgen positie zal komen om Zijn koninkrijk te openbaren, om deze hele schepping te onderschikken, maar ook te verzoenen. Zou het kussen van heel het volk een uitbeelding van ons kunnen zijn, die nu reeds met Hem verzoend zijn …? Kol.1:21 JOZEF – Profetische vergezichten Van Jozef wordt vaak gezegd dat hij onderkoning van Egypte werd. En hoewel we dat woord niet letterlijk terugvinden in de geschiedenis, is dat wel het idee. Farao geeft Jozef de volledige heerschappij en volmacht. Jozef is vanaf dat moment bevoegd om namens de Farao op te treden. Genesis 41 42 En Farao neemt zijn ring van zijn hand en hij doet hem aan Jozefs hand. En hij laat hem kleden met linnen kleding, en hij hing een gouden ketting om zijn hals. 43 En hij doet hem rijden op de tweede strijdwagen die hij had; en zij roepen voor hem uit: Kniel! En hij stelde hem over het gehele land van Egypte. 44 En Farao zegt tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder jou zal niemand in het gehele land van Egypte zijn hand of zijn voet opheffen. Gekroond met eer en heerlijkheid Ook hierin is Jozef een voorbeeld van Christus, aan Wie alle macht gegeven is. Mat.27:18 Bedenk hierbij dat de verhoging van Jozef zich afspeelt buiten het zicht van het huis van Jakob. Jozef wordt gekroond met eer
Page 138
JOZEF – Profetische vergezichten en heerlijkheid en alles wordt aan hem onderschikt Heb.2:7-8, maar het huis van Israël heeft hier nog geen weet van. Ring Een ring kennen wij als een beeld van onvergankelijkheid. Daarom worden bij een huwelijk trouwringen uitgewisseld, als beeld van een huwelijk dat bij het leven van de huwelijkspartners niet beëindigd zou worden. Rom.7:2 De vorm van de ring is een cirkel en is daar, als oneindige lijn, de uitdrukking van. In de tabernakel is er een aantal keren sprake van ringen (o.a. Exodus 25:12; 28:23). In de bijbel is de ring ook een symbool van koninklijk mandaat (Esther 3:10,12; 8:2,8; Daniël 6:18). Gouden ketting Ook bij de gouden ketting moeten we denken aan koningschap. Daniël krijgt een gouden ketting om zijn hals om zijn koninklijke positie te bevestigen. Dan.5:7,16,29 Goud is een edelmetaal dat niet roest en niet aan bederf onderhevig is en daarmee ook een uitbeelding van onvergankelijkheid. Linnen kleding Jozef krijgt linnen kleding. Daar was de kleding van de hogepriester ook van gemaakt. Ex.28 Linnen spreekt van reinheid en zuiverheid. De hogepriester onder het oude verbond is een voorafschaduwing van de ware Hogepriester, Jezus Christus Heb.3:1, en linnen is dan ook heel de Schrift door een verwijzing naar de opgewekte Christus. Joh.13:5; 19:40; 20:5-6 Linnen is een lichte stof, die aan de priesters werd gegeven, opdat zij niet zouden zweten. Ez.44:18 Het drukt uit dat de mens niet zou werken, maar zou rusten in het volbrachte werk van Christus Jezus, de Koning én Hogepriester naar de orde van Melchizedek. Heb.7:1,21 JOZEF – Profetische vergezichten Deze verzen spreken van Jozefs verhoging. In de vorige verzen lazen we al dat hij van Farao allerlei kenmerkende dingen ontving, zoals een ring, een gouden ketting en linnen kleding. Dit zijn verwijzingen naar het koningschap en priesterschap van de Messias. De volgende verzen zijn eveneens zeer betekenisvol. Genesis 41 45 En Farao noemde Jozefs naam: Safenat-Paneach … Naamsverandering Eerder haalde ik al de naamsverandering van Abraham en Sarah aan. We vinden nogal wat naamsveranderingen in de bijbel en ze zijn altijd betekenisvol. Zelfs als we de betekenis van de namen buiten beschouwing laten, is een naamsverandering al veelzeggend omdat er verandering van identiteit plaatsvindt. Anders gezegd: degene wiens naam veranderd wordt, ontvangt een nieuw leven.
Page 140
JOZEF – Profetische vergezichten Safenat-Paneach Jozefs nieuwe naam betekent: Redder van de wereld. Wij kennen maar één Ander aan Wie die naam wordt toegekend, dat is Christus Joh.4:42; 1 Joh.4:14 en daar is Jozef natuurlijk een type van. De geschiedenis in Johannes 4, waar Jezus Redder van de wereld wordt genoemd, is illustratief. Daar is Jezus buiten het Joodse land, in Samaria, en heeft daar een ontmoeting met een vrouw, die Hem (h)erkent als de Christus (:29). Dat is bijzonder, omdat Hij onder de Joden voornamelijk met ongeloof en afwijzing te maken kreeg. De vrouw gaat naar haar stad en daar geloven velen van de Samaritanen vanwege het getuigenis van de vrouw. De Heer blijft daar twee dagen, een uitbeelding van de periode van 2000 jaar, waarin Christus verblijft onder de natiën. De Samaritanen komen daar tot Hem en luisteren naar Zijn woord. Johannes 4 42 … en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat jij spreekt, want wij hebben Hem zelf gehoord, en wij weten, dat Hij waarlijk is de Christus, de Redder van de wereld. Onder de natiën Net als Jezus in Samaria, wordt Jozef in Egypte (beiden in het buitenland), erkend als de Redder van de wereld. De Heer blijft twee dagen in Samaria, Jozef verblijft een periode van twintig jaar (twee decennia) in Egypte. Beiden een uitbeelding van de 2000 jaar, waarin Christus Zich bevindt onder de natiën. Kol.1:26 JOZEF – Profetische vergezichten Verborgenheden De meeste commentaren geven aan dat Safenat-Paneach ook kan worden vertaald met: uitlegger van verborgenheden. Dat schijnt de vertaling in een aan Egyptisch verwante taal te zijn, het Koptisch. Jozef was iemand die verborgenheden kon uitleggen. We hebben gelezen dat hij de dromen van de schenker en bakker uitlegde en die van Farao. Maar ook dit is van toepassing op Christus; Hij maakt in deze tijd, die de verborgenheid wordt genoemd, geheimen bekend. Ef.3:4; Kol.1:26
Page 142
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef krijgt van Farao de eretitel: Redder van de wereld, een rechtstreekse verwijzing naar Christus. Voor ons, die de brieven van Paulus kennen, is ook het volgende betekenisvol. Jozef krijgt van Farao een vrouw, genaamd Asnath. Deze vrouw wordt uitgebreid beschreven. Genesis 41 45 … en hij geeft aan hem Asnath, de dochter van Potifera (…), tot vrouw. Uit de natiën Jozef trouwt een heidense vrouw. In de taal van de Schrift: Jozef wordt één vlees met een heidense vrouw. Gen.2:24; Ef.5:31 In Efeze 5 zet Paulus uiteen dat man en vrouw verbonden door het huwelijk, een eenheid zijn die een uitbeelding is van Christus en de ecclesia. Ef.5:25,29 De ecclesia, het lichaam van Christus Ef.1:23; 1Kor.12:11-12, 27-28, wordt gevormd uit de natiën (heidenen), zonder onderscheid. Asnath is een uitbeelding van de ecclesia. Adam en Eva In hetzelfde Efeze 5, verwijst Paulus helemaal terug naar de eerste bladzijden van de bijbel, naar de geschiedenis van Adam en Eva. JOZEF – Profetische vergezichten Daar wordt gezegd dat JAHWEH een diepe slaap op Adam doet vallen Gen.2:21 en in die slaap een deel van Adam wegneemt en daaruit zijn vrouw, Eva, maakt. Gen.2:21-22 Wanneer Adam wakker (gewekt) wordt, is het eerste dat hij ziet, zijn vrouw Eva. Dan klinken de woorden in Genesis 2:24, die Paulus citeert: Efeze 5 31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en samengevoegd worden aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één vlees zijn. En let goed op wat Paulus hier als commentaar aan toevoegt: 32 Dit geheim is groot. Ik zeg dit echter (met het oog) op Christus en de ecclesia. Een groot geheim Paulus maakt hier een groot geheim (verborgenheid) bekend. Al in de aanvang van de Schrift wordt in beeld gesproken over Christus en de ecclesia. De diepe slaap van Adam, is een uitbeelding van de doodsslaap van de Laatste Adam, Christus. Toen Hij werd opgewekt uit de doden, ontving Hij van God de ecclesia, die één lichaam is met Hem. En Paulus openbaart dat dit al verborgen lag in de geschiedenis van Adam en Eva. Zo is ook het huwelijk dat Jozef sloot met Asnath, een verborgenheid, die spreekt van Christus en de ecclesia.
Page 144
JOZEF – Profetische vergezichten Uitgebreid wordt beschreven wat Jozef toevalt bij zijn verhoging door Farao. Hij krijgt een veelbetekenende nieuwe naam en hij krijgt een vrouw. Ook van deze vrouw lezen we wat bijzonderheden, die veelzeggend zijn en die een heenwijzing zijn naar de verhoging van Christus. Genesis 41 45 … en hij geeft aan hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. De ecclesia Asnath is een type van de ecclesia. Jozef wordt immers één vlees met haar en man en vrouw zijn een uitbeelding van Christus en de ecclesia. Ef.5:25 De betekenis van Asnath is enigszins onduidelijk. Sommigen zeggen dat het de gelukkige betekent. Anderen geven de betekenis: gewijd aan Neith, een Egyptische beschermgodin (deze godin droeg overigens een kroon, wat spreekt van koningschap en heerschappij). JOZEF – Profetische vergezichten Koning én priester Maar hoe dat ook zij, we weten dat Jozef in zijn verhoging (onder)koning wordt over Egypte. Daarom is het bijzonder dat hier staat dat Asnath een dochter was van een priester. Jozef wordt door zijn huwelijk lid van een priesterlijke familie in Egypte. Over Jezus Christus wordt gezegd dat Hij als de beloofde Koning, uit de stam van Juda kwam. Mat.1 De priesters kwamen echter uit de stam van Levi. Onder het oude verbond waren koningschap en priesterschap onverenigbaar. Jezus kon als mens dan ook geen hogepriester zijn. Heb.7:14 Tóch wordt door God de Messias aangesteld als Koning en Hogepriester, maar dan niet naar het oude verbond, maar naar de orde van Melchizedek. Ps.110:4; Heb.5:6, 7:3,17, 21 Melchizedek was een koning en priester van vóór het oude verbond, uit de tijd van Abraham. Gezeten aan Gods rechterhand God wekte de Heer Jezus Christus op uit de doden en zette Hem aan Zijn rechterhand. Ps.110:1 Daar is Hij, de opgewekte Christus, nu gezeten als de Hogepriester naar de orde van Melchizedek. Deze ordening (> wijze) bestaat daaruit, dat Hij Priester én Koning is. Jozef is in zijn verhoging een schitterend beeld van deze verhoogde positie van Christus.
Page 148
JOZEF – Profetische vergezichten Farao geeft Jozef de hoogste positie in zijn koninkrijk en alles wat daarbij hoort. Het spreekt van Christus, Die door God uitermate verhoogd werd en de Naam boven alle naam werd gegeven. Fil.2:9 In het volgende vers vinden we een belangrijk gegeven voor de tijdrekening in het leven van Jozef. Genesis 41 46 En Jozef [was een] zoon van dertig jaar oud, toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. En Jozef gaat heen van het aangezicht van Farao, en hij gaat door het gehele land van Egypte. Tijdrekening Jozef is op het moment van zijn verhoging, dertig jaar oud. Hierdoor kunnen we een aantal dingen uitrekenen, omdat we weten dat Jozef zeventien jaar oud was toen hij door zijn vader naar zijn broers werd gezonden (37:2) en door zijn broers werd verkocht. Hij is nu dus dertien jaar in Egypte. Dit betekent tevens dat Jozef twintig jaar in Egypte is aan het einde van de zeven jaren van overvloed, wanneer de zeven magere jaren aanvangen en hij zijn broers weer ontmoet. Jozef ziet zijn broers dus ná twintig jaar en is daarin een type van Christus, Die na twintig eeuwen zal verschijnen aan het huis van Israël. JOZEF – Profetische vergezichten Dertig jaren Maar ook de dertig jaren die hier genoemd worden, zijn betekenisvol. Dertig jaar spreekt ervan dat Christus is verhoogd, maar Zijn koninkrijk is nog niet geopenbaard. Jozef was immers koning in Egypte, maar het huis van Jakob was hier nog niet in betrokken. Iets dergelijks vinden we ook van David. Hij was óók dertig jaar toen hij koning werd 2Sam.5:4, maar hij werd slechts koning van Juda en pas later van Juda én Israël. 2Sam.5:5 Jezus was dertig jaar oud toen Hij Zijn publieke optreden begon. Luk.3:23 Het moge duidelijk zijn dat deze dertig jaar hier wordt genoemd in verband met Zijn eerste komst, waarin Hij kwam als de beloofde Messias, maar Zijn koninkrijk niet openbaarde, omdat Israël Hem verwierp. Dat komt nog, zoals Jozef en David in eerste instantie ook regeerden over een deel en pas later over het geheel. Het gezelschap van Christus Mozes werd na zijn dood dertig dagen beweend door het huis van Israël. Deut.34:8 Ná dertig dagen wordt hij opgevolgd door Jozua. Deut.34:9 Een uitbeelding van de dood van Jezus en opstanding van Christus. Dertig vinden we ook nog wel eens als uitbeelding van het gezelschap dat de verhoogde Christus Zich verzamelt, voordat Hij Zijn koninkrijk zal openbaren. En zo had Saul op een hoge plaats een maaltijd, waarbij hij aan het hoofd zat van dertig man. 1Sam.9:22 Daarna daalden zij af 1Sam.9:25 en ontving Saul het koninkrijk. 1Sam.10:1
Page 150
JOZEF – Profetische vergezichten ‘Dertig’ in Richteren Ook Simson had in Richteren 14 een gezelschap van dertig metgezellen op zijn bruiloft, aan wie hij raadsels opgaf. Raadsels zijn, net als dromen, geheimenissen of verborgenheden. Over het raadsel van Simson is veel te zeggen en over de hele geschiedenis nog meer. Maar in deze uitgave wil ik er alleen op wijzen, dat het huwelijk van Simson niet doorging. Ook dit is een beeld van het uitstel van de bekering van Israël. Ik zou nog vele voorbeelden kunnen noemen, met name uit het boek Richteren, want de Richteren periode wordt erdoor gekenmerkt dat God verlossers (richters) zendt, maar dat het volk nog geen koning heeft. Alleen dat al, is een type van de tijd waarin wij leven. De Verlosser is gezonden, maar Zijn koninkrijk nog niet geopenbaard. In het leven van David komen we de dertig ook nog wel eens tegen. Kortom: pak maar eens een concordantie en zoek op waar het getal dertig overal wordt genoemd. JOZEF – Profetische vergezichten Nu volgt een nogal korte beschrijving van de zeven jaren van overvloed. Er wordt vermeld dat Jozef het advies uitvoert dat hij Farao eerder gaf, om een deel van de oogst in de zeven vette jaren op te slaan en te bewaren voor de zeven jaren van hongersnood die zullen volgen. Genesis 41 47 En het land geeft zijn opbrengst in de zeven jaren van overvloed meer dan overvloedig, 48 en hij brengt al het voedsel bijeen van de zeven jaren in het land van Egypte. En hij slaat het voedsel in de steden op; het voedsel van het veld rondom die stad sloeg hij in haar midden op. 49 En Jozef hoopt koren op als het zand van de zee, uitermate veel, zodat men ophield met tellen, want er was geen getal. 50 En voordat het jaar van de hongersnood komt, werden aan Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, voor hem baarde. 51 En Jozef noemt de eerstgeborene: Manasse, want God heeft mij al mijn gezwoeg doen vergeten, en het gehele huis van mijn vader. 52 En de tweede noemde hij: Efraïm, want God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn vernedering. 53 En de zeven jaren van overvloed, die in het land van Egypte waren, kwamen ten einde.
Page 152
JOZEF – Profetische vergezichten Vergeten Hier wordt genoemd dat aan Jozef twee zonen worden geboren in de zeven jaren van overvloed. Het wordt uitdrukkelijk vermeld dat dit gebeurt vóórdat de hongersnood aanvangt (:50). De zoon die het eerst geboren wordt, is Manasse. Zijn naam betekent: doen vergeten. Eerder heb ik al genoemd dat dit vergeten verwijst naar de periode van de verborgenheid. Zoals dat ook het geval is met de zeven jaren van overvloed. Eerstgeboorterecht Efraïm betekent: dubbele vrucht. Deze naam is nogal cryptisch. Op het eerste gezicht verwijst het geven van de naam door Jozef naar het feit dat het zijn tweede zoon was en dus: dubbele vrucht. Maar ten diepste verwijst de naam ‘Efraïm’ naar het dubbele deel dat de eerstgeborene toeviel. Deut.21:17 Efraïm kreeg later namelijk de eerstgeboortezegen. Gen.48:20 Tien stammen Efraïm was verderop in de bijbelse geschiedenis, bij de splitsing van het koninkrijk van Israël, de aanduiding voor de tien stammen. Ez.37:16; Hos.5:12 Het tienstammenrijk is later in Assyrische ballingschap weggevoerd en het grootste deel daarvan is nooit teruggekeerd naar het land en geassimileerd (> opgegaan in) de natiën. Later, toen het Evangelie via de apostel Paulus terechtkwam bij de natiën, kwam het dus alsnog terecht bij hen die eens Israël waren geweest, maar hun Israëlitische identiteit waren kwijtgeraakt. Bij Efraïm dus. Efraïm is dan ook een type van gelovigen uit de natiën. JOZEF – Profetische vergezichten Volheid van natiën Vandaar dat Jakob bij het geven van de eerstgeboortezegen aan Efraïm zegt dat hij zou worden tot een volheid van natiën. Gen.48:19 Woorden die de apostel Paulus later aanhaalt in Romeinen 11:25. Efraïm en Manasse zijn dan ook in veel opzichten een illustratie van de huidige tussentijd. Israël staat terzijde, God is hen (tijdelijk) ‘vergeten’. In deze periode verzamelt God Zich een volk uit de natiën voor Zijn Naam 2Kor 6:16; Tit.2:14, dat de hoogste zegen krijgt Ef.1:3, hoger nog dan alles wat aan Israël beloofd is.
Page 154
JOZEF – Profetische vergezichten De nu volgende periode van de zeven magere jaren, zijn een uitbeelding van de grote verdrukking Hand.7:11; Mat.24:21, die chronologisch ook zal aanvangen na de huishouding van de genade van God Ef.3:2, waarvan de zeven jaren van overvloed een voorafschaduwing zijn. Genesis 41 54 En de zeven jaren van de hongersnood begonnen, komend zoals Jozef gezegd had. En er is in alle landen hongersnood, maar in het gehele land van Egypte was brood. 55 En het gehele land van Egypte heeft honger, en het volk roept tot Farao om brood. En Farao zegt tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef; wat hij tot jullie zegt, doe dat. 56 En de hongersnood was over de gehele oppervlakte van de aarde. En de hongersnood is sterk in het land van Egypte, en Jozef opent alle voorraadkamers en hij verkoopt koren aan de Egyptenaren. 57 En de gehele aarde kwam naar Egypte om bij Jozef koren aan te kopen, want de hongersnood was sterk op de gehele aarde. JOZEF – Profetische vergezichten Het vervolg De volgende hoofdstukken (41-45) zijn een uitgebreide beschrijving van hoe de zonen van Jakob door benauwdheid en verdrukking tot erkenning komen van Jozef. In Genesis 46 komt Jakob met al zijn afstammelingen tot Jozef en Jozef geeft hen een vruchtbaar land waar zij in rust kunnen wonen. In Genesis 47 wordt beschreven hoe Jozef voor Farao al het land verwerft. Achtereenvolgens zijn dit uitbeeldingen van: • de grote verdrukking; • de terug-verzameling van het huis van Israël door de Messias naar het land; • en de vestiging van het koninkrijk van de Messias over de gehele aarde. Genesis 48 beschrijft de zegening van Efraïm en Manasse door Jakob. In Genesis 49 zegent Jakob zijn eigen zonen en wordt zijn dood beschreven. In Genesis 50 sterft ook Jozef.
Page 156
JOZEF – Profetische vergezichten Genesis 41-45 beschrijft uitgebreid hoe het huis van Jakob komt tot Jozef. Jozef, die hun broeder is en verhoogd is tot koning, maar die door hen nog niet als zodanig herkend wordt. Jozef voert de regie in deze geschiedenissen en stelt zijn broers op de proef. Het is een illustratie van de periode die in de nabije toekomst zal aanvangen en die de tijd van benauwdheid voor Jakob wordt genoemd. Jer.30:7 Deze tijd is bedoeld om het huis van Jakob tot bekering (geloof) te brengen en dat is dan ook waar deze periode van grote verdrukking op uitloopt: de bekering van Israël. De ware Jozef zal eerst niet door hen herkend worden Zach.13:6, maar uiteindelijk zal Hij Zich aan hen bekend maken. Zach.12:10; Op.1:7 Genesis 42 1 En Jakob ziet, dat er in Egypte graan was, en Jakob zegt tot zijn zonen: Waarom zien jullie elkaar aan? 2 En hij zegt: Zie, ik heb gehoord, dat er graan in Egypte is. Daalt af daarheen en koopt daar koren voor ons, opdat wij leven en niet sterven. 3 En tien broers van Jozef dalen af om in Egypte koren te kopen. 4 En Jakob zond Benjamin, Jozefs broer, niet met zijn broers mee, want hij zei: Opdat hem geen ongeluk zal overkomen. JOZEF – Profetische vergezichten 5 En te midden van degenen die kwamen om koren te kopen, zijn ook de zonen van Israël, want er was hongersnood in het land van Kanaän. Benjamin Het huis van Israël zal in de grote verdrukking Hand.7:11 hun broeder, Die zij verworpen en overgeleverd hebben, moeten leren kennen door beproeving en verdrukking heen. Het zijn dan ook de tien broers die tot Jozef gaan, om koren te kopen. Deze tien broers zijn degenen die Jozef in de put hadden gegooid en verkocht hadden naar Egypte. Benjamin was daar niet bij. Gelovig overblijfsel Benjamin is een uitbeelding van ‘het gelovig overblijfsel’ van Israël. Hij had dezelfde moeder (oorsprong) als Jozef. In het Nieuwe Testament komen we slechts één iemand tegen uit de stam van Benjamin en dat is Paulus. Rom.11:1; Fil.3:5 In Romeinen 9 tot en met 11, gaat Paulus nader in op de positie van Israël. Zij zijn als volk terzijde gesteld, maar in de toekomst zal God de draad met dit volk weer oppakken en zal alsnog geheel het volk tot bekering komen (11:26). Maar ook in deze huidige tussentijd, waarin God Zich een volk verzamelt uit de natiën zonder onderscheid, zijn er gelovige Israëlieten. Er is een overblijfsel en Paulus verklaart nadrukkelijk dat hij uit de stam van Benjamin is en behoort tot het gelovig overblijfsel van Israël, dat is dan ook waar ‘Benjamin’ voor staat. Romeinen 11 1 Ik zeg, dan: God verstoot Zijn volk toch niet? Volstrekt niet! Want ik ben ook een Israëliet, ik ben uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin.
Page 158
JOZEF – Profetische vergezichten Romeinen 11 5 Zó is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden naar de uitverkiezing van genade. De tien broers die afreizen zonder Benjamin, zijn een uitbeelding van het ongelovige huis van Jakob dat door verdrukking en beproeving tot erkenning moet komen van Hem, Die zij hebben overgeleverd en dood gewaand, maar Die lééft. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef had twee dromen gedroomd, die beiden uitdrukken dat zijn broers voor hem zouden buigen. Jozef zou heersen over zijn broers (37:5-10). Twintig jaren waren er inmiddels voorbij gegaan, waarvan Jozef dertien jaar als slaaf en gevangene had geleefd. Toch heeft hij niet gezien op de omstandigheden, maar geleefd uit het geloof dat God Zijn beloften zou vervullen. En God maakte Jozef voorspoedig. Niet alleen toen hij verhoogd werd tot onderkoning, maar ook al daarvoor in het huis van Potifar (39:2-3) en in de gevangenis (39:21). Jozef leefde uit geloof en liep in vertrouwen de loopbaan die God voor hem uitgestippeld had. Genesis 42 6 En Jozef was de machthebber over het land; hij was het, die aan het gehele volk van het land koren verkocht. En de broers van Jozef komen, en zij buigen zich voor hem neer met de neusgaten ter aarde. 7 En Jozef ziet zijn broers en hij herkent hen; en hij houdt zich onherkenbaar voor hen. En hij spreekt hard met hen, en hij zegt tot hen: Van waar komen jullie? En zij zeggen: Uit het land van Kanaän, om voedsel te kopen. 8 En Jozef herkent zijn broers, en zij herkenden hem niet. 9 En Jozef herinnert zich de dromen die hij over hen gedroomd had (…)
Page 160
JOZEF – Profetische vergezichten Hij spreekt hard met hen Jozef houdt zich onherkenbaar voor zijn broers en spreekt hard met hen (:7). Hij blijft verborgen. En zoals God nu Zijn aangezicht verbergt voor het Joodse volk, Deut.31:17-18, 32:20 zo zal Hij in de grote verdrukking ook nog verborgen zijn. Hij zal echter in Zijn toorn tot hen spreken. Gods oordelen zijn hard, maar altijd gericht op het welzijn van Zijn volk en bedoeld om hen recht te zetten. Zo maakt Jozef zich eveneens niet direct aan zijn broers bekend, maar wil hen eerst ‘een les leren’. Jozef herinnert zich de dromen die hij gedroomd had; zijn broers en zijn vader zouden voor hem buigen. We lezen hier nog niets van zijn gevoelens, later in het hoofdstuk wel (:24). Dan blijkt dat het een emotionele ervaring voor Jozef is, dat hij zijn familie na zo’n lange tijd terugziet en dat zijn dromen vervuld worden. Later getuigt Jozef ook van het feit dat God in alles de hand heeft en alles doet meewerken ten goede (45:8). God vervult Zijn beloften, op Zijn tijd en op Zijn plaats! JOZEF – Profetische vergezichten De broers staan voor Jozef, maar hij houdt zich onherkenbaar voor hen en maakt niet meteen bekend wie hij is. Jozef gaat zijn broers eerst beproeven. Hij wil hen veranderen. Dat lezen we niet alleen hier, maar ook nog in de volgende hoofdstukken. Jozef stelt zich hard op tegen zijn broers, maar zijn hart is zacht en vol liefde voor hen, hoewel zij hem verworpen en verkocht hebben. Zo zal de Heer Zijn volk in Zijn liefde brengen in grote verdrukking, om hun harten te veranderen. Genesis 42 9 (…) En hij zegt tot hen: Jullie zijn spionnen. Jullie zijn gekomen om te zien, waar het land open ligt. 10 En zij zeggen tot hem: Nee, mijn heer, jouw dienaren zijn gekomen om voedsel te kopen. 11 Wij zijn allen zonen van één man; wij zijn rechtschapen; jouw dienaren zijn geen spionnen. 12 En hij zegt tot hen: Nee, want jullie zijn gekomen om te zien, waar het land open ligt. 13 En zij zeggen: Wij, jouw dienaren waren twaalf broers, zonen van één man in het land van Kanaän, en zie, de
Page 162
JOZEF – Profetische vergezichten jongste is vandaag bij onze vader, en één, hij is niet meer. 14 En Jozef zegt tot hen: Het is, zoals ik tot jullie gesproken heb, zeggend: Jullie zijn spionnen. 15 Hieraan zullen jullie getoetst worden: zowaar Farao leeft. Jullie zullen absoluut niet van hier weggaan, tenzij jullie jongste broer hierheen komt. 16 Zend één van jullie om jullie broer te halen, maar jullie zullen gebonden worden. Zo zullen jullie woorden getoetst worden, of jullie de waarheid spreken. Maar indien niet, zowaar Farao leeft, dan zijn jullie spionnen. Tot zichzelf komen Het is niet alleen zo dat Jozef zichzelf niet bekendmaakt aan zijn broers. Wat hij in deze geschiedenis doet, is hen stap voor stap met zichzelf bekendmaken. Langzaamaan wordt onthuld wie zij zijn en hun benauwdheid brengt hen steeds meer tot het besef van het feit dat zij hun broeder hebben verkocht en onrecht hebben aangedaan (42:13, 22-23; 44:28). Zoals de verloren zoon, die door schade en schande wijs werd en tot zichzelf kwam. Luk.15:17 Ook daar betekent het dat hij besef kreeg van zijn afkomst en positie met als gevolg dat hij zich zou omkeren (> bekeren). Israëls nationale belijdenis Dit tot zichzelf komen, doet denken aan Jesaja 53, waar het huis van Israël ontdekt wie zij werkelijk zijn. Daar wordt van de Messias geprofeteerd over Zijn lijden, Zijn sterven en Zijn verhoging. Maar het zijn ook woorden die door het volk Israël zullen worden uitgesproken. Zij zullen niet alleen zien Wie zij doorstoken hebben, maar ook aan zichzelf worden bekendgemaakt en hiervan getuigen. JOZEF – Profetische vergezichten Israël zal in de toekomst niet alleen belijden dat Jezus Christus hun Messias is, maar ook als natie belijden dat zij Hem onrechtmatig behandeld hebben en dat dat hun dwaling is. Jesaja 53 2 (…) als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben. 3 Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. 4 Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. (…) 5 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen. [HSV]
Page 164
JOZEF – Profetische vergezichten De bijbel is een bibliotheek van verschillende boeken en brieven van verschillende schrijvers over een lange periode. En tóch is het een geweldige eenheid. Slechts een betrekkelijk klein deel is rechtstreeks aan ons geschreven: de brieven van Paulus. Maar met de geheimen die Paulus onthult, completeerde hij het woord van God Kol.1:26 en bracht het tot volheid. Hierdoor kunnen we heel de Schrift verstaan, die in de praktijk een veelvoud beslaat van de brieven van Paulus, want heel de Schrift is voor ons. 2Tim.3:16 Vanaf de eerste bladzijde van de bijbel, en op elke bladzijde, kunnen we de rijkdommen van het woord, die daar verborgen liggen, opdiepen. Zo ook in de geschiedenissen van Jozef. Genesis 42 17 En hij zette hen gezamenlijk in bewaring, drie dagen lang. 18 En op de derde dag zegt Jozef tot hen: Doet dit, en leeft! Ik vrees de God. Gevangenschap Jozef zet zijn broers in bewaring (> hechtenis) en zegt op de derde dag dat zij zullen leven. JOZEF – Profetische vergezichten In de profetieën wordt Israëls verstrooiing onder de natiën voorgesteld als een gevangenschap, Deut.30:3; Jer.29:14 maar ook als een verblijf in de dood. Ez.37:12 Israëls nationale herstel wordt dan ook beschreven als “een verrijzen uit de dood”. God heeft Zijn aangezicht tijdelijk verborgen en de Messias heeft Zich teruggetrokken in de hemel. Maar voor hoe lang? Hosea 5 15 Ik zal heengaan en terugkeren naar Mijn plaats, totdat zij schuld zullen erkennen, en Mijn aangezicht zoeken. In hun benauwdheid zullen zij vroeg naar Mij zoeken. Hosea 6 1 Komt! en laten wij terugkeren tot JAHWEH! Want Hij heeft in stukken gescheurd, en Hij zal ons genezen. Hij slaat, en Hij zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen levend maken, op de derde dag zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht. 2000 jaar “In hun benauwdheid zullen zij vroeg naar Mij zoeken”. Eerder heb ik al beschreven, dat de zeven magere jaren waarin deze geschiedenis zich afspeelt, een uitbeelding is van de tijd van benauwdheid voor Jakob. Jer.30:7; Mat.24:21 Cryptisch wordt in Hosea gesproken over een periode van twee dagen waarin Israël zou verblijven in de dood, ‘buiten het gezicht van JAHWEH’, Hij zou Zich voor hen verbergen. Maar ná twee dagen zal Hij hen oprichten en zullen zij leven. Het zijn woorden die Petrus aan het einde van zijn leven verklaart.
Page 168
JOZEF – Profetische vergezichten Deze benauwdheid Uit deze verzen blijkt iets dat we in Genesis 37 niet teruglezen. Jozef heeft de broers (om zijn leven) gesmeekt toen ze hem in de kuil wierpen en toen ze hem verkochten aan de langs reizende karavaan. Zij hebben zijn gesmeek genegeerd en Ruben brengt de benauwdheid die nu over hen komt, direct in verband met wat zij hun broer hebben aangedaan. Deze benauwdheid, die over het huis van Jakob komt, staat voor de grote verdrukking die in de nabije toekomst over het volk Israël zal komen, vanwege hun ongeloof. Deze periode wordt in de profetieën aangeduid met een tijd van benauwdheid, een tijd van benauwdheid voor Jakob, of soortgelijke termen (o.a. Jeremia 30:7; Daniël 12:1; Obadja :12,14). Israëls herstel Deze tijd van benauwdheid heeft als doel het volk Israël tot bekering te brengen. In dit proces zullen zij met zichzelf bekendgemaakt worden. De grote verdrukking zal erger zijn dan alles wat het Joodse volk al heeft meegemaakt Dan.12:1; Mat.24:21, maar het zal resulteren in het herstel van Israël. Gods oordelen zijn weliswaar heftig, maar altijd kort. Zij duren totdat het doel bereikt is. Psalm 30 6 Want een moment duurt Zijn toorn, een leven lang Zijn welbehagen … JOZEF – Profetische vergezichten De broers zijn in benauwdheid en zij worden zich steeds meer bewust van de waarheid. Zij spreken tot elkaar over de zonde die zij hebben begaan met hun broer Jozef en brengen de benauwdheid die over hen komt, hiermee in verband. Jozef hoort alles, maar houdt zich verborgen. Genesis 42 23 En zij wisten niet, dat Jozef hen verstond, want er was een tolk tussen hen. 24 En hij keert zich om, bij hen weg, en hij weent. En hij keert tot hen terug en hij spreekt met hen. En hij neemt Simeon uit hun midden en hij laat hem voor hun ogen binden. Een omkering In eerste instantie had Jozef voorgesteld dat slechts één van de broers naar huis zou keren (:16) om Benjamin te halen, maar nu draait hij het om. Zij zouden allen naar Jakob terugkeren en slechts één zou blijven. Er vindt een omkering plaats. Zoals we dat zo vaak vinden in Genesis, maar dan met betrekking tot het eerstgeboorterecht: de jongere zoon wordt aangesteld als eerstgeborene. Hier vindt een verwisseling plaats tussen het gehele huis van Jakob en Simeon. Simeon betekent: de horende.
Page 170
JOZEF – Profetische vergezichten Israël en de gemeente Dit is een uitbeelding van de verwisseling van het eerstgeboorterecht tussen Israël en de ecclesia (gemeente). De broers keren terug naar Jakob en Simeon wordt gebonden en verblijft als gevangene met Jozef in Egypte. Eerder in de geschiedenis van Jozef kwamen we al een gevangenis tegen. De gevangenis is een type van de ecclesia. Zoals Paulus een gevangene van Christus Jezus was Ef.3:1; 4:1, zo is Simeon een gevangene van Jozef. Hij verblijft met Jozef in Egypte (onder de natiën), buiten het zicht van het huis van Jakob. Simeon in het Nieuwe Testament Dat Simeon een uitbeelding is van de gelovigen uit de natiën wordt bevestigd in het Nieuwe Testament. In Handelingen 15 wordt gesproken over de zogenaamde apostelvergadering en de aanleiding daartoe. Het onderwerp van discussie is daar, of de natiën moeten worden onderworpen aan de wet van Mozes. Dat onderwerp laat ik verder rusten, want het gaat me nu slechts om het verband van de naam ‘Simeon’ met de natiën: Handelingen 15 14 Simeon heeft verhaald, hoe God eerst omziet, om vanuit de natiën een volk aan te nemen voor Zijn Naam. Licht voor de natiën Ook in het Lukas-evangelie vinden we een Simeon, in de bekende geschiedenis van Simeon en Anna. Hij is een rechtvaardige Luk.2:25, dat is: een gelovige. Hij belijdt dan ook dat hij vrede heeft met God. Rom.5:1 Simeon is in deze geschiedenis de eerste die Jezus ziet en hij is daarmee een uitbeelding van de ecclesia, die komt vóór Israël, waar Anna een type van is. JOZEF – Profetische vergezichten En ook Simeon profeteert hier dat het licht als eerste naar de natiën zou gaan: Lukas 2 29 Nu zendt u, Eigenaar, uw slaaf weg in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen namen uw redding waar, 31 die u gereed maakt, voor het aangezicht van al de volken: 32 licht tot onthulling voor de natiën, en heerlijkheid voor uw volk Israël. (…) 34 En Simeon zegent hen, en hij zei tot Maria, zijn moeder: Zie, deze ligt tot de val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken, dat tegengesproken wordt. Redding voor de natiën Jozef en Maria verwonderden zich (:33) vanwege de woorden van Simeon. Hij spreekt namelijk eerst over redding voor de natiën en dan pas over Israël. Die volgorde was verborgen in de profetieën, maar God had Simeon in kennis gesteld (:26). Simeon, de horende, zag als eerste de redding van God en profeteert over licht voor de natiën en de struikeling van Israël in onze tijd (:34), waarin God Zich een volk uit de natiën verzamelt voor Zijn Naam. 2Kor 6:16; Tit.2:14 Handelingen 28 28 Het zij u dan bekend, dat de zaligheid (letterlijk: redding) Gods tot de heidenen gezonden is, en dezen zullen horen. [HSV]
Page 172
JOZEF – Profetische vergezichten De weg die de broers moeten gaan om tot erkenning van Jozef te komen, wordt in deze hoofdstukken uitgebreid beschreven. Jozef spreekt hard tot hen, maar bewijst hen ook genade. Dat is iets wat de broers maar lastig kunnen plaatsen, blijkt uit deze verzen. Genesis 42 25 En Jozef geeft instructie dat men hun voorraadzakken met koren moeten vullen, en ieder hun zilverstukken in zijn zak terug te geven, en dat men hen proviand voor onderweg zou geven. En men doet zó voor hen. 26 En zij laadden hun graan op hun ezels en zij gaan van daar weg. 27 En in de overnachtingsplaats opent één van hen zijn zak om aan zijn ezel voer te geven, en hij ziet zijn zilver, en zie, het lag boven in zijn tas. 28 En hij zegt tot zijn broers: Mijn zilver is teruggegeven. Zie maar, het ligt in mijn tas. En hun hart trok zich samen, en zij beven, elkaar aankijkend, zeggend: Wat is dit wat God ons aandoet? 29 En zij komen bij hun vader Jakob, in het land van Kanaän, en zij vertellen hem alles wat hen overkomen was, zeggend: 30 De man, de heer van het land, heeft hard met ons gesproken en hij bejegent ons als spionnen tegen het land. JOZEF – Profetische vergezichten 31 En wij zeggen tot hem: Wij zijn rechtschapen, wij zijn geen spionnen. 32 Wij waren twaalf broers, zonen van onze vader; één, hij is niet meer; en de jongste is vandaag bij onze vader, in het land van Kanaän. 33 En de man, de heer van het land, zegt tot ons: Hieraan zal ik weten, dat jullie rechtschapen zijn: laat één broer van jullie bij mij achter; en neemt koren voor de honger van jullie huizen en gaat heen! 34 En brengt jullie jongste broeder tot mij. Dan weet ik, dat jullie geen spionnen zijn, maar rechtschapen. Ik zal jullie broer aan jullie teruggeven, en jullie mogen als kooplieden in het land gaan. 35 En het is, toen zij hun zakken leegden, en zie, ieders geldbuidel lag in zijn zak. En toen zij en hun vader hun geldbuidels zagen, werden zij bevreesd. De twaalf De broers identificeren zich nog steeds als de twaalf (:32). En ook hier vinden we weer dat zij hun benauwdheid toedichten aan wat zij Jozef hebben aangedaan. De benauwdheid die in de toekomst over het huis van Jakob komt, heeft dan ook alles te maken met het verwerpen van de Messias, Degene Die zij doorstoken hebben. Zach.12:10 Zij zien ook dat het God is, Die de hand heeft in hun verdrukking (:28). Jozef bewijst genade Jozef als type van Christus, maakt zich geleidelijk aan de broers bekend. Het volk Israël zoekt gerechtvaardigd te worden uit werken. Rom.9:32 Zij hebben een ijver tot God en volgen ijverig wetten en rituelen, maar zonder overeenstemmend besef waar die wetten en rituelen écht van spreken. Rom.10:2
Page 174
JOZEF – Profetische vergezichten Zo ontvangen de broers hier koren (> woord) van Jozef, maar zij hebben geen besef van genade. Jozef geeft het hen om niet en daarom ontvangen zij hun zilver(geld) weer terug. Deze opstelling van Jozef wordt door hen gewantrouwd en zij worden bevreesd. Ze weten hier nog niet wie Jozef werkelijk is. Al Zijn wegen zijn recht Jaren later, als zij inmiddels weten wie zij voor zich hebben en hun vader Jakob overlijdt, kennen zij Jozef nog steeds niet ten volle, zo blijkt uit de geschiedenis. Gen.50:15-21 De broers vrezen dat Jozef hen alsnog het kwaad dat zij gedaan hadden, zal vergelden (:15). Jozef zegt dan: “ben ik in de plaats van God?” (:19). Zou ik anders doen dan God? Jozef kende God werkelijk en wist dat Hij alles beschikt en dat al Zijn wegen recht zijn Deut.32:4 en ten goede leiden. De broers moeten, net als het volk Israël, een lange weg gaan om tot dit besef te komen. Genesis 50 20 En jullie hebben wel kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede bedacht, ten einde te doen, zoals te deze dage: een groot volk in het leven te behouden. JOZEF – Profetische vergezichten De tien broers keren terug naar hun vader Jakob en als zij verhalen aan Jakob wat hen is overkomen, is het hele huis van Jakob bevreesd (:35). Zij zien nog niet wie Jozef is en zij herkennen hem ook nog niet in zijn handelen. Genesis 42 36 En hun vader Jakob zegt tot hen: Jullie beroven mij van kinderen. Jozef is er niet meer, en Simeon is er niet meer. En jullie willen Benjamin meenemen. Al deze dingen komen op mij. 37 En Ruben zegt tot zijn vader, zeggend: breng twee zonen van mij ter dood, indien ik hem niet tot jou terugbreng. Geef hem in mijn hand en ik zal hem tot jou terugbrengen. 38 En hij zegt: Mijn zoon daalt niet met jullie af, want zijn broer is dood en hij is alleen overgebleven. Als hem een ongeluk overkomt op de weg die jullie gaan, dan doen jullie mijn grijze haar met kwelling in het dodenrijk neerdalen. Ruben, de eerstgeborene Eerder in de geschiedenis namen we al kennis van het vreemde gedrag van Ruben. Hij is een uitbeelding van Israël onder de wet. Ruben doet een stap naar voren en werpt zich op als
Page 176
JOZEF – Profetische vergezichten eerstgeborene, maar hij komt tekort. Zoals van Israël door Paulus wordt gezegd dat zij een ijver tot God hebben, maar zonder overeenstemmend besef. Rom.10:2 Efraïm in plaats van Ruben Het aanbod van Ruben is dan ook op z’n minst nogal vreemd. Wat schiet Jakob ermee op als hij twee van zijn eigen kleinzonen mag doden als Ruben Benjamin niet terugbrengt? De wet is een bediening van de dood 2Kor.3:7 en dat is dan ook wat het voortbrengt. Onder de wet ontvangt men dan ook geen erfenis (> lotsdeel) en vandaar dat later dan ook Efraïm, die een type is van de ecclesia, in de plaats komt van Ruben. Gen.48:5 Het huis van Jakob onwillig Eerder heb ik al uiteengezet dat Benjamin een uitbeelding is van het gelovig overblijfsel. Het huis van Jakob is onwillig om Benjamin te laten gaan. Ook in onze tijd is het huis van Israël onwillig, zo ook in de tijd van benauwdheid voor Jakob. 1260 dagen van grote verdrukking zijn er nodig om het volk Israël de Naam van JAHWEH te laten aanroepen. Dan zullen zij geloven en zal de Messias verschijnen. Zo zal Jozef zich ook pas bekendmaken wanneer Benjamin bij hem is. JOZEF – Profetische vergezichten Nadat de broers zijn teruggekeerd met koren uit Egypte, wachten zij tot het koren bijna op is, voordat ze een tweede keer naar Egypte afreizen. Dit wordt beschreven in de volgende twee hoofdstukken (43-44). Er zijn maar weinig geschiedenissen in de bijbel die zo uitgebreid besproken worden als deze. Genesis 43 1 En de hongersnood was zwaar in het land. 2 En het is toen zij de uit Egypte meegebrachte graanvoorraad verbruikt hadden, dat hun vader tot hen zegt: Keert terug om voor ons een klein beetje voedsel te kopen. 3 En Juda zegt tot hem, zeggend: De man heeft ons betuigd, ja, betuigd, zeggend: Jullie zullen mijn aangezicht niet zien, tenzij jullie broer bij jullie is. 4 Indien jij onze broer met ons zendt, dan dalen wij af en kopen wij voedsel voor jou. 5 En indien jij hem niet zendt, dan zullen wij niet afdalen, want de man heeft tot ons gezegd: Jullie zullen mijn aangezicht niet zien, tenzij jullie broer bij jullie is. 6 En Israël zegt: Waarom brengen jullie kwaad op mij door de man te vertellen, dat jullie nog een broeder hebben?
Page 178
JOZEF – Profetische vergezichten Zware hongersnood Dat ‘de nood zwaar was in het land’, doet tevens denken aan de profetische woorden van de Here Jezus, die we vinden in Matteüs 24: “Want dán zal er een grote verdrukking zijn, zodanig als er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en ook absoluut niet meer wezen zal”. Jezus ontleende deze woorden aan de profeet Daniël, die hij al eerder in Zijn toespraak aanhaalde (:15). In Daniël 12:1 staat: “En er zal een tijd van benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er naties bestaan, tot aan die tijd”. Juda Opmerkelijk is dat vanaf dit punt Juda het voortouw neemt. We zullen zien dat Juda niet alleen het woord voert tot zijn vader, maar later eveneens tot Jozef. In Genesis 44:14 heten de broers zelfs: Juda en zijn broers. Het woord ‘Jood’ is afkomstig van de naam ‘Juda’ en ‘Juda’ staat dan ook voor het Joodse volk. Hoewel de naam ‘Israël’ (:6) een aanduiding is voor alle twaalf stammen, is het in de bijbel ook de aanduiding voor de tien stammen. Hier zijn Juda en Israël samen en beiden zijn in benauwdheid. Zo zal de tijd van benauwdheid voor Jakob tevens komen over heel Israël; de twaalf stammen. JOZEF – Profetische vergezichten De rol die Juda speelt in deze hoofdstukken is opmerkelijk. Eerst was daar zijn kwalijke rol bij het overleveren van Jozef. Het was immers Juda die voorstelde om Jozef over te leveren en daar winst uit wilde behalen (37:26-27). Zoals zijn naamgenoot Judas later Jezus zou overleveren voor dertig zilverlingen. Mat.26:15 En dan is er nog de geschiedenis over de misstap van Juda met Thamar in Genesis 38, die een aaneenschakeling is van morele dieptepunten. Maar in deze hoofdstukken zien we hoe Juda verandert. Anders gezegd: hoe hij tot inkeer (bekering) komt. Genesis 43 7 En zij zeggen: De man heeft gevraagd, ja, gevraagd naar ons en naar onze verwantschap, zeggend: Leeft jullie vader nog? Hebben jullie nog een broer? En wij hebben het hem in overeenstemming met de feiten verteld. Hoe konden wij weten, ja, weten, dat hij zou zeggen: Doet jullie broer afdalen? 8 En Juda zegt tot zijn vader Israël: Zend de jongen met mij. En laten wij opstaan en gaan, opdat wij leven en niet sterven, niet alleen wij, maar ook jij en onze kinderen. 9 Ik zal borg voor hem zijn. Van mijn hand zal jij hem zoeken; indien ik hem niet tot jou terugbreng en voor jou stel, dan sta ik al mijn dagen bij jou in de schuld.
Page 180
JOZEF – Profetische vergezichten 10 Want als wij niet getalmd hadden, dan zouden wij nu al twee keer teruggekeerd zijn. Bekering Het woord dat in vers 10 wordt vertaald met teruggekeerd zijn, is hetzelfde woord als we bijvoorbeeld vinden in: Deuteronomium 30:10; 1Koningen 8:33; Ezechiël 39:25 en Hosea 7:10. In deze Schriftplaatsen gaat het over de omkering of bekering van het huis van Israël. Zij zijn in ballingschap (verstrooid) onder de natiën en God verbergt Zijn aangezicht voor hen. Wanneer in de toekomst Israëls herstel ingeluid zal worden, zal God een omkering brengen in hun lot en Israël zal zich bekeren. Tweede ontmoeting De bekering van Israël zal plaatsvinden bij de tweede komst van de Messias. In Zijn eerste komst hebben zij Hem niet herkend, maar wanneer Hij opnieuw aan hen verschijnt, zal Hij Zich bekendmaken. Zo maakt ook Jozef zich bekend aan zijn broers bij de tweede ontmoeting. Het talmen (:10) van het huis van Jakob, doet dan ook denken aan de woorden in 2 Petrus 3. Petrus, die in eerste instantie verwachtte dat de Heer spoedig zou terugkomen en dat Israël zich spoedig zou bekeren, was inmiddels door Paulus op de hoogte gebracht dat dit langer zou gaan duren (3:16). Met betrekking tot de komst van de Heer (3:4) legt hij uit dat dit zo’n tweeduizend jaar zal duren (3:8) en hij legt ook uit waarom: 2 Petrus 3 9 De Heer talmt niet met de belofte, zoals sommigen het talmen achten, maar Hij is geduldig vanwege jullie, omdat Hij niet van plan is, enigen verloren te laten gaan, maar aan allen plaats te bieden voor bezinning. JOZEF – Profetische vergezichten Wat menselijkerwijs gezien talmen lijkt, blijkt zo beschikt te zijn door God. Net als in de geschiedenis van Jozef (zie Genesis 45:8 en 50:20), is het ongeloof van het huis van Jakob naar Gods plan. In deze tussentijd, waarin Israël terzijde is gesteld, is het Paulus die de verzoening van de wereld verkondigt Rom.11:15, want God is niet van plan enigen verloren te laten gaan.
Page 182
JOZEF – Profetische vergezichten In de vorige verzen zagen we Juda naar voren treden en we zien hem veranderen in deze hoofdstukken. Eerder was hij nog degene die voorstelde om Jozef te verkopen (37:26-27), nu stelt hij zich borg voor Benjamin. Bedenk dat er veel overeenkomsten zijn tussen Jozef en Benjamin. Beiden waren van dezelfde moeder (Rachel) en beiden zijn – boven de andere zonen – geliefd door hun vader. Juda’s houding ten opzichte van Benjamin is compleet anders dan die jegens Jozef was. Deze omkering van Juda is een uitbeelding van de bekering van het Joodse volk in de toekomst. Genesis 43 11 En hun vader Israël zegt tot hen: Indien het zo gesteld is, doet dan dit: Neemt van het beste van het land in jullie voorraadzakken en neem een erkenningsgeschenk mee voor de man: een weinig balsem en een weinig honing, tragacanthgom en hars, pistachenoten en amandelen. 12 En neemt een dubbele hoeveelheid geld mee; en het geld, dat boven in jullie tassen teruggebracht was, moeten jullie terugbrengen; misschien was het een vergissing. 13 En neemt jullie broer mee, en staat op; keert terug tot de man. JOZEF – Profetische vergezichten 14 En God, de Almachtige, geve jullie mededogen voor het aangezicht van de man, zodat hij jullie andere broer laat gaan, en Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd word, dan word ik van kinderen beroofd. 15 En de mannen nemen dat erkenningsgeschenk en zij namen een dubbele hoeveelheid geld in hun hand, en Benjamin. En zij staan op en zij dalen af naar Egypte en zij staan voor het aangezicht van Jozef. Juda Juda neemt de leiding van de broers op zich en als woordvoerder representeert hij hen. De verandering die Juda ondergaat, bereikt zijn hoogtepunt in het volgende hoofdstuk en is uiteindelijk de aanleiding dat Jozef zich niet meer kan beheersen en zich bekend maakt aan zijn broers (45:1). Jakob Ook van Jakob zien we hier een ommekeer. Jakob die onwillig was om Benjamin te laten gaan (42:38-39), wordt in een onmogelijke positie gebracht en komt hierop terug. Hij laat de broers tóch afreizen met Benjamin. En in zijn benauwdheid Jer.30:7, zien we dat Jakob de blik omhoog richt en het leven van Benjamin in Gods hand legt. In de woorden van Jakob lezen we berusting: “als ik van kinderen beroofd word, dan word ik van kinderen beroofd”. Ze doen denken aan wat Esther zei, die ook in een moeilijke positie werd gebracht. Zij sprak de bekende woorden: “kom ik om, dan kom ik om”. Est.4:16
Page 184
JOZEF – Profetische vergezichten Israël De omkering van Juda en de verandering van Jakob, illustreren hoe het Joodse volk – het huis van Israël – zich in de grote verdrukking zal bekeren. Zij zullen uiteindelijk opzien naar God en de Naam van JAHWEH aanroepen. Ps.50:15, 91:15; Zach.13:9 Dan zal de ware Jozef Zich aan hen bekendmaken. JOZEF – Profetische vergezichten Ook in de volgende verzen laat Jozef blijken dat hij de broers gunstig gezind is, maar de broers weten nog niet dat zij met Jozef te maken hebben en kunnen zijn goede bedoelingen niet op waarde schatten. Jozef zal later een maaltijd met hen hebben, geeft hen water om hun voeten te wassen en laat hun ezels voeren. Maar wat bij de broers vooral is blijven hangen, is dat zij op onverklaarbare wijze het geld, dat zij voor het graan hadden betaald, hebben terugontvangen. Genesis 43 16 En Jozef ziet Benjamin bij hen, en hij zegt tot degene die over zijn huis is gesteld: Breng de mannen in mijn huis. En slacht een slachtdier en bereid het, want op het middaguur zullen de mannen met mij eten. 17 En de man doet zoals Jozef het gezegd had. En de man brengt de mannen in Jozefs huis. 18 En de mannen vrezen, omdat zij naar Jozefs huis gebracht worden, en zij zeggen: Het moet zijn vanwege het geld dat de eerste maal in onze tassen is teruggekeerd, dat wij hier gebracht worden, om ons te overrompelen en ons te overvallen, en om ons tot dienaren te maken en onze ezels weg te nemen. 19 En zij naderden tot de man die over Jozefs huis was, en zij spreken tot hem bij de ingang van het huis.
Page 186
JOZEF – Profetische vergezichten 20 En zij zeggen: O! mijn heer, wij daalden af, ja daalden de eerste maal af om voedsel te kopen. 21 En het is toen wij in het nachtverblijf gekomen waren, en wij onze tassen openen, en zie, ieders geld lag boven in zijn tas, ons geld in zijn volle gewicht. En wij brengen het in onze hand terug. 22 En ander geld hebben wij in onze hand genomen om voedsel te kopen. Wij weten niet, wie ons geld in onze tassen geplaatst heeft. 23 En hij zegt: vrede zij jullie, vreest niet. Jullie God en de God van jullie vader, heeft aan jullie een verborgen schat in jullie tassen gegeven. Jullie geld is tot mij gekomen. En hij doet Simeon tot hen uitgaan. 24 En de man brengt de mannen in Jozefs huis en hij geeft hen water, en zij wassen hun voeten. En hij geeft voer aan hun ezels. Israël zal de Naam van JAHWEH aanroepen Uit de profetieën die gaan over de toekomstige bekering van Israël, weten we dat het Joodse volk in hun benauwdheid de Naam van JAHWEH zal aanroepen. Joël2:32; Zach.13:9 Dan zal de Messias verschijnen op de Olijfberg. De berg zal middendoor worden gespleten, zodat er een vluchtweg ontstaat door de Olijfberg naar een plaats, die haar door God bereid is. Zach.14:4-5; Op.12:6 Buiten het land Maar let op! Israël heeft in hun uiterste nood weliswaar de Naam van JAHWEH aangeroepen (iets dat nu verboden is in het Jodendom), maar Degene Die verschijnt, is het beeld van God: Jezus Christus. Kol.1:15 Het Joodse volk zal Hem op dat moment nog niet als zodanig herkennen. Zach.13:6 Israël wordt verzameld buiten het land en dáár zal God hen richten. JOZEF – Profetische vergezichten Ook de broers van Jozef bevinden zich hier buiten het land, inmiddels in het huis van Jozef, maar zij weten nog steeds niet met wie zij te maken hebben. Jozef beproeft hen. Ezechiël 20 35 En Ik breng jullie naar de woestijn van de volken en daar kom Ik met jullie in het oordeel, van aangezicht tot aangezicht. 36 Zoals Ik met jullie vaders in het oordeel kwam in de woestijn van het land van Egypte, zo zal Ik ook met jullie in het oordeel komen, zegt mijn Heer JAHWEH met nadruk. 37 Ik zal jullie onder de herdersstaf doen doorgaan en jullie brengen in de band van het verbond. 38 En Ik zal jullie zuiveren van degenen die in opstand komen en degenen die tegen Mij overtreden (…) De man Buiten het land zal de Messias Zich aan het Joodse volk bekend maken. Daar zal met hen een nieuw verbond worden gesloten. Dit nieuwe verbond heet ook: het verbond van vrede. Ez.34:25; 37:26 Zoals ook hier door de huismeester van Jozef vrede wordt verkondigd aan de broers (:23). De man wordt door Jozef geïnstrueerd om een maaltijd voor te bereiden en hij zorgt voor de broers. Zou deze man een uitbeelding zijn van de ecclesia, zoals ook de mannelijke zoon in Openbaring 12 dat is? Van die “mannelijke zoon” lezen we immers ook dat zij de vrouw (Israël) zullen voeden. Op.12:6 Met brood, of wellicht met de verborgen schat (:23), namelijk het woord van God, waar brood de uitbeelding van is.
Page 190
JOZEF – Profetische vergezichten zegt: God is jou genadig, mijn zoon. 30 En Jozef haast zich weg, want zijn ontferming wordt hevig opgewekt voor zijn broer, en hij zoekt gelegenheid om te wenen. En hij komt zijn eigen kamer binnen en hij weent daar. Met ontferming bewogen Jozefs ontferming wordt hevig opgewekt door het zien van zijn broer Benjamin. Letterlijk staat er dat zijn ontferming vurig wordt voor zijn broer. Het doet denken aan een uitdrukking in het Nieuwe Testament waar we diverse keren vinden dat Jezus met ontferming bewogen wordt (o.a. Matteüs 9:36; Marcus 8:2 en Lukas 7:13). Jezus is de enige van wie we dit lezen, naast de barmhartige Samaritaan, die, net als Jozef, een type is van Christus. Luk.10:33 En ook van de vader van de verloren zoon lezen we dit, die logischerwijs een illustratie is van God, de Vader. Luk.15:20 Lo-ruchama en Lo-ammi Het woord dat vertaald is met ontferming, is het Hebreeuwse woord ruchama. Dit begrip speelt een grote rol in het boek Hosea. Zo moet Hosea een hoer trouwen als uitbeelding van God, Die met het volk Israël getrouwd is dat hoererij pleegt (1:2). De kinderen die uit dit huwelijk worden geboren heten LoRuchama en Lo-Ammi. Lo-Ammi betekent: niet Mijn volk en Lo-Ruchama betekent: niet ontfermt. Deze namen staan model voor de huidige tijd waarin Israël niet Gods volk is en Hij Zich niet over hen ontfermt. Maar dit is tijdelijk, want in Hosea vinden we tevens het herstel van Israël: JOZEF – Profetische vergezichten Hosea 2 23 En Ik zal haar voor Mijzelf zaaien in het land, en Ik zal ontferming (ruchama) hebben met Lo-Ruchama, en Ik zal tot Lo-Ammi zeggen: Jij bent Mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God! Het huis van Jakob is onbekend met Jozefs positie en zij denken dat Jozef dood is. Maar Jozef zal zich binnenkort aan hen bekendmaken en zich over hen ontfermen. Later in de geschiedenis lezen we dat Jozef zijn familie een land geeft waar zij kunnen wonen en waar hij voor hen zorgt. Zo zal de Messias Zich in de toekomst bekendmaken aan Israël, Zich over hen ontfermen en hen brengen in het land.
Page 192
JOZEF – Profetische vergezichten Uitgebreid worden de twee reizen van de broers naar Egypte beschreven. En er volgt hierna nog een heel hoofdstuk waarin Jozef zich nog niet bekendmaakt. Het is pas in Genesis 45 dat hij zich niet langer kan beheersen en uitroept: “Ik ben Jozef!” (45:3). Jozef beproeft zijn broers en in die beproevingen vinden we allerlei heenwijzingen naar de toekomst. Deze geschiedenissen zijn niet alleen historisch, maar ook profetisch. Genesis 43 31 En hij wast zijn gezicht, en hij gaat uit, en hij beheerst zich, en hij zegt: Plaatst het brood. 32 En zij plaatsen het tot hem afzonderlijk, en tot hen afzonderlijk, en tot de Egyptenaren die met hem aten, afzonderlijk; want de Egyptenaren kunnen geen brood eten met de Hebreeën, want dat is voor de Egyptenaren een gruwel. 33 En zij zitten voor zijn aangezicht, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorterecht, en de jongste naar zijn mindere status. En de mannen, die elkaar aankijken, staan versteld. 34 En men bracht hun van de gerechten die voor hem stonden; en het gerecht voor Benjamin was vijfmaal zo groot als het gerecht van ieder van hen. En zij drinken en zij worden dronken met hem. JOZEF – Profetische vergezichten De 144.000 Hoewel de broers nog steeds niet weten wie Jozef is, laat Jozef zien dat hij hen wel kent. Hij zet hen op volgorde aan tafel, van de oudste tot de jongste. Als de Heer in de toekomst Zijn volk verzamelt, zal Hij hen verzamelen uit alle landen en 144.000 gelovige Israëlieten verzegelen om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen in de hele wereld. Mat.24:14; Op.7:3-4 Deze 144.000 zullen genomen worden uit de zonen van Israël Op.7:4; uit elke stam zullen twaalfduizend mannen verzegeld worden. Op.7:5-8 Net als Jozef, weet de Heer wie zij zijn, Hij zal hen selecteren en hen plaatsen waar Hij ze hebben wil. Vijf Benjamin, die een uitbeelding is van het gelovig overblijfsel van Israël, ontvangt een gerecht dat vijfmaal zo groot is als dat van de anderen. In de toekomst zal een overblijfsel uit Israël de Naam van JAHWEH aanroepen Joël 2:32 en gered worden. Gen.45:7; Jes.10:20-22, 11:16 De vijf spreekt van genade en van Gods onvoorwaardelijke beloften. God heeft beloften gedaan aan het huis van Jakob en Hij zal die beloften vervullen, want de genadegaven en de roeping van God, zijn onberouwelijk. Rom.11:29 Maaltijd De broers zitten met Jozef aan zijn tafel, een uitbeelding van gemeenschap. Zij drinken met hem en worden dronken. Wijn is een uitbeelding van leven en van het nieuwe verbond. Mat.26:28 Wijn is geestrijk vocht en toen de uitstorting van de geest op de Pinksterdag werd gemanifesteerd, dacht men dan ook dat de discipelen dronken waren. Hand.2:15
Page 196
JOZEF – Profetische vergezichten Daarnaast komt het acht keer voor in Exodus 25 en 37, waar een beschrijving wordt gegeven van de menorah, dat is de kandelaar in de tabernakel. Wat in Genesis 44 een beker is, wordt in Exodus 25 en 37 vertaald met bloemkelken (NBG en Herziene Statenvertaling) of schaaltjes (Statenvertaling). De kandelaar in de tabernakel is namelijk een voorstelling van een amandelboom, met takken, bloemen en vruchten (zie Exodus 25:31-34 en 37:17-20). Wat in Genesis 44 is vertaald met een beker, is in de beschrijving van de kandelaar een bloemkelk in de vorm van de amandelbloesem. De Eersteling De amandelboom is in Israël de eerste boom die bloeit en is een type van Christus, de Eersteling. 1Kor.15:20,23 In Jeremia 1 zien we dan ook dat het woord voor amandel, het Hebreeuwse shaqed in vers 1, hetzelfde woord is als voor waken of wakker zijn (shaqad) in vers 2. Christus stond vroeg in de morgen op Marc.16:9 en overwon de dood. Als Eersteling is Hij de garantie dat állen levend worden gemaakt. 1Kor.15:22 Jozef is de uitbeelding van Christus. Ook hier in Genesis 44 wordt verwezen naar de morgen waarin Christus in alle vroegte opstond uit de doden. “De ochtend was licht” (:3), betekent zoiets als: “in de ochtend, bij (het aanbreken van) het licht”; vroeg in de morgen dus. De beker bij Benjamin Benjamin, die een uitbeelding is van het gelovig overblijfsel van Israël, krijgt de beker, die de vorm heeft van een amandelbloem. Het spreekt van het nieuwe leven dat God door de Eersteling, de Messias, tot stand heeft gebracht en geeft aan een gelovig Israël. Rom.11:15 JOZEF – Profetische vergezichten We moeten ons hierbij bedenken dat Paulus uit de stam van Benjamin was en dat hij dit nadrukkelijk zegt als hij erop wijst dat er ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel is. De ecclesia was in haar begindagen vrijwel uitsluitend Joods. Het was Paulus, uit de stam van Benjamin, die als representant van het gelovig overblijfsel, als eerste de verborgenheid van het lichaam van Christus mocht bekendmaken. Redding en de boodschap van en de overwinning op de dood ging naar de natiën. Dat symboliseert de beker die bij Benjamin terechtkomt. De beker is van zilver, dat in de Schrift synoniem is voor geld. Het is een betaalmiddel en spreekt van de losprijs die betaald is. 1Tim.2:6 Uit een beker drinkt men wijn en ook dat is een uitbeelding van nieuw leven en van het nieuwe verbond.
Page 198
JOZEF – Profetische vergezichten In de vorige verzen lazen we al dat de beker van Jozef niet ‘zomaar een beker’ is, maar dat deze beker van alles met de amandel(boom) te maken heeft, die spreekt van nieuw leven. Een beker is ook bestemd om wijn mee te drinken, wat de uitbeelding is van onvergankelijk leven. Daarnaast is een beker, ook nu nog, een algemeen gebruikt symbool voor triomf: de overwinningsbeker. Maar er is nog meer met deze beker aan de hand … Genesis 44 4 En zij gaan de stad uit. Zij waren nog niet ver gegaan, en Jozef zei tot die over zijn huis was: Sta op, achtervolg de mannen, en als jij hen ingehaald hebt, zeg dan tot hen: Waarom hebben jullie goed met kwaad terugbetaald? 5 Waarom hebben jullie mijn kegelvormige beker, de zilveren kegelvormige beker, gestolen? Is deze het niet, waaruit mijn heer drinkt en waarmede hij voortekenen uitlegt, ja, voortekenen uitlegt? Jullie hebben kwaad gedaan door dit te doen. Voorzeggen De huisbestuurder wordt door Jozef opgedragen tot de broers te zeggen dat deze beker een speciale beker is, omdat Jozef – zoals het er letterlijk staat – daarin voortekenen uitlegt. JOZEF – Profetische vergezichten De meeste commentaren weten hier geen raad mee. Sommigen negeren het, anderen wijzen erop dat er in het oude Egypte een gewoonte bestond om de toekomst te voorspellen door middel van olie op een vloeistof in een beker te laten drijven … en dat zou occultisme zijn. Maar hoe het ook zij, de Schrift vermeldt daar verder niets over. Deze opmerking in vers 5, die later herhaald wordt in vers 15, is het enige dat staat opgetekend en dat is dan ook voldoende. Jozef kende de toekomst Al bij de aanvang van de geschiedenis van Jozef, in Genesis 37, lezen we dat hem door God een blik was gegeven in de toekomst. Jozef droomt twee dromen, waarvan hijzelf, maar ook zijn broers en vader, niet twijfelen aan de betekenis. Later, in Genesis 40, legt hij de dromen van de schenker en bakker uit, die ook met de toekomst te maken hebben. En nog weer later, in Genesis 41, is het Farao die droomt en Jozef die de dromen uitlegt. Ook deze dromen gaan over toekomende dingen. Jozef kon uitleggen, wat voor anderen verborgen was. Het geloof van Jozef Jozef leefde uit geloof en kon zijn vernedering verduren, omdat hij de toekomst kende. God had hem beloofd. Wellicht dat God meer aan Jozef bekendgemaakt had dan wij in de bijbel beschreven vinden. Het verslag van Jozefs leven bestrijkt vele jaren en is dan ook maar een samenvatting van de gebeurtenissen in zijn leven. God maakt ons bekend wat wij moeten weten en veel details, die wij misschien zouden willen weten, ontbreken. Om één voorbeeld te noemen: heeft u zich ooit afgevraagd waarom Jozef niet gewoon iemand naar zijn vader heeft gestuurd om te zeggen dat hij nog leefde?
Page 200
JOZEF – Profetische vergezichten Jozef wist blijkbaar hoe de dingen moesten gaan. Vandaar ook wellicht, dat hij nogal omslachtig te werk gaat in de behandeling van zijn broers en zich niet meteen bekendmaakt. Alles aan Jozef onderworpen Jozef heeft, net als Christus, het lijden verdragen om de vreugde die voor Hem lag. Heb.12:2 Ook de Heer wist dat Hij heerlijkheid zou ontvangen. Hij geloofde dat God Hem uit de dood zou opwekken in heerlijkheid. De beker symboliseert de overwinning op de dood. Maar Hij wist ook dat het huis van Jakob – dat Hem verwierp, overleverde en doodde – Hem eens zou aannemen als de Messias. Heel Israël zal gered worden in de toekomst Rom.11:26 en via de ware Jozef zal heel de schepping aan God onderschikt worden. Zoals in de geschiedenis van Jozef zijn vader en broers tot hem komen en zich aan hem onderschikken én later al het land van het koninkrijk van Egypte aan Jozef toebehoorde. Gen.47:20 JOZEF – Profetische vergezichten Van een oplettende bezoeker van mijn website, kreeg ik een mailtje met de vraag waar Benjamin nu precies de uitbeelding van is. Eerder gaf ik aan dat Benjamin een uitbeelding is van het gelovig overblijfsel, maar ik heb in het verleden ook wel eens betoogd dat hij, in de geschiedenis van zijn geboorte, een type van Christus is. De vraag die de bezoeker van mijn website stelde, wil ik beantwoorden aan de hand van de volgende verzen in de behandeling van het gedeelte over Jozefs beker. Genesis 44 6 En hij haalt hen in, en hij spreekt deze woorden tot hen. 7 En zij zeggen tot hem: Waarom spreekt mijn heer deze woorden? Het zij verre van jouw dienaren om zoiets te doen. 8 Zie, het geld dat wij boven in onze tassen vonden, hebben wij uit het land van Kanaän tot jou teruggebracht. En hoe zouden wij dan uit het huis van jouw heer zilver of goud stelen? 9 Degene van jouw dienaren, bij wie de beker gevonden wordt, hij zal sterven, en bovendien zullen wij voor mijn heer tot dienaren zijn. 10 En hij zegt: Nu dan, het zal zijn naar jullie woorden; degene, bij wie de beker gevonden wordt, die zal mij tot dienaar zijn, maar voor de overigen van jullie, jullie zullen onschuldig gehouden worden.
Page 202
JOZEF – Profetische vergezichten 11 En zij haasten zich, en zij zetten ieder zijn tas neer op de grond, en zij openen ieder zijn tas. 12 En hij doorzoekt, hij begon bij de oudste en hij eindigde bij de jongste. En de kegelvormige beker wordt gevonden in de tas van Benjamin. Typologie Allereerst een opmerking over typologie. Ons ‘westerse denken’ wordt wel eens causaal of technisch denken genoemd. Het is een denken van oorzaak en gevolg. Als ik op de schakelaar van het licht druk, gaat het licht aan. Als ik een knop op stand 1 zet, gebeurt altijd ‘dit’, zet ik die in stand 2, dan gebeurt altijd ‘dat’. Maar het ‘oosters denken’ en ook het denken van de bijbel, is een vorm van associatief denken. Er is verbinding en verwantschap tussen onderwerpen, zoals dingen en personen, maar die verbinding kan met meerdere zaken zijn. Eén voorbeeld, zonder hier dieper op in te gaan: water is een uitbeelding van leven en dus ook van het levende woord van God. Daar hoef ik niet eens voorbeelden van te geven, denk ik. Maar water kan óók een uitbeelding zijn van dood, denk maar aan de wateren van de zondvloed en het water van de waterdoop. Er zijn meerdere zaken in de bijbel die een verbinding (associatie) hebben met water. Type van Christus Zo is het ook met Benjamin. Hij werd geboren in het gebied van Bethlehem-Efratha. Zijn moeder Rachel noemde hem Ben-oni, dat betekent: zoon van mijn smart. JOZEF – Profetische vergezichten Maar zijn vader gaf hem de naam ‘Benjamin’, dat betekent: zoon van mijn rechterhand. In deze geschiedenis wordt uitgebeeld hoe Degene Die kwam als de Man van smarten, Jes.53:3 door God de Vader werd verhoogd tot aan Zijn rechterhand. Ef.1:20 Benjamin is hier dan ook een type van Christus. Overwinningsbeker De beker die in de geschiedenis van Genesis 44 bij Benjamin terecht komt, is een uitbeelding van overwinning en nieuw leven. Wij kennen de beker nog als een symbool van overwinning. Je zou in deze geschiedenis dus uitgebeeld kunnen zien dat, voordat het huis van Jakob tot besef komt wie hun broeder is die zij verworpen hebben, eerst de overwinning op de dood zou plaatsvinden en de Messias gesteld zou worden aan Gods rechterhand. Jozef en Benjamin typen van Christus Bedenk hierbij dat Benjamin een rol heeft in deze geschiedenissen die erg lijkt op die van Jozef: beiden zijn de “door de vader geliefde zoon” en beiden komen voort uit Rachel, de vrouw die Jakob “het meest liefhad”. Jozef noemt Benjamin bij hun ontmoeting (43:29) dan ook: “mijn zoon” (= erfgenaam). Benjamin erft de rol van Jozef. Het gelovig overblijfsel Maar er zijn ook nog andere associaties met Benjamin, die je niet zouden moeten ontgaan. Paulus verklaart meerdere malen nadrukkelijk dat hij uit de stam van Benjamin was. Rom.11:1; Fil.3:5 In Romeinen 11 beantwoordt Paulus de vraag of God Zijn volk heeft verstoten (:1). Daarop geeft hij twee antwoorden: • Het eerste antwoord is dat Israël slechts tijdelijk aan de kant staat, er is een ’totdat’ (:25). Het volk is dus voor een periode terzijde gesteld, maar zal hersteld worden.
Page 204
JOZEF – Profetische vergezichten • Het tweede antwoord dat hij geeft, is dat God ook nu enigen uit het volk redt (:14) en dus het volk niet verstoot en het zelfs niet als geheel terzijde stelt. Er is een gelovig overblijfsel (:5) en Paulus is daar het levende bewijs van. Hij komt immers uit dat volk voort en in dat verband benoemt hij dat hij uit de stam van Benjamin is (:1). Paulus, de Benjaminiet Benjamin is in de geschiedenis dan ook een uitbeelding van hoe de overwinning, voordat het huis van Jakob de Messias (h)erkent, eerst bij Benjamin terechtkomt: Smal genomen, bij Paulus, de Benjaminiet. Breder genomen, bij het gelovig overblijfsel van Israël. Een gelovig Israël De lijn die ik heb aangehouden in de behandeling van de geschiedenis van Jozef, is dat Benjamin het gelovige Israël representeert. Jozefs beker spreekt van het nieuwe leven van de Eersteling en Jozef voorzag in zijn beker toekomende dingen. Christus, waarvan Jozef een type is, heeft het kruis verduurd en de schande veracht, omdat hij (onder andere) zag op de vreugde van de toekomstige bekering van Israël. Dat zal in de nabije toekomst gaan plaatsvinden, als het volk in de grote verdrukking de Naam van JAHWEH zal aanroepen. De zeven magere jaren waarin de beproeving van de broers plaatsvindt en de beker bij Benjamin terecht komt, is een uitbeelding van de grote verdrukking. Hand.7:11 Geloof Wat alle betekenissen van de typologie van Benjamin gemeen hebben, is dat God gelovigen zegent. Geloof is het kanaal waardoor God redt Ef.2:8, rechtvaardigt Rom.4:3, enzovoort. JOZEF – Profetische vergezichten Benjamin is een type van Christus, want Hij was dé Gelovige in het bijzonder. Wij worden gerechtvaardigd door het geloof van Jezus Christus (o.a. Statenvertaling: Romeinen 3:22; Galaten 2:16), de Zoon aan Gods rechterhand. Dat geldt voor Israël, voor de volkeren en natuurlijk ook voor ons als ecclesia.
Page 206
JOZEF – Profetische vergezichten De beker van Jozef wordt gevonden bij Benjamin. De broers hadden gezegd dat zij onschuldig waren en dat degene, bij wie de beker gevonden zou worden, zou sterven en de anderen Jozefs slaven zouden zijn (:9). Jozef is genadiger en zijn huismeester zegt dat slechts degene bij wie de beker wordt gevonden, tot slaaf zou worden (:10). Genesis 44 12 En hij doorzoekt, hij begon bij de oudste en hij eindigde bij de jongste. En de kegelvormige beker wordt gevonden in de tas van Benjamin. 13 En zij scheuren hun klederen, en ieder belaadt zijn ezel, en zij keren terug naar de stad. 14 En Juda en zijn broers komen in het huis van Jozef, waar hij nog was, en zij vallen vóór hem ter aarde. 15 En Jozef zegt tot hen: Wat is dat voor daad, die jullie gedaan hebben? Wisten jullie niet, dat een man als ik voortekenen uitleg, ja, voortekenen uitleg? 16 En Juda zegt: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen? Wat zullen wij spreken? En waarmee kunnen wij ons rechtvaardigen? De God heeft de verdorvenheid van jouw dienaren aan het licht gebracht. Zie, wij zijn dienaren voor mijn heer, zowel wij als ook degene, bij wie de kegelvormige beker in zijn hand gevonden is. JOZEF – Profetische vergezichten 17 En hij zegt: Het zij verre van mij dat te doen. De man, bij wie de kegelvormige beker in zijn hand gevonden is, die zal mij tot dienaar zijn. En de overigen van jullie, gaat op in vrede naar jullie vader. Jozef en Benjamin Eerder heb ik al gewezen op de overeenkomst tussen Jozef en Benjamin. Beiden waren zonen van ‘Jakobs ouderdom’ (37:3,44:20), geboren uit Rachel, de vrouw die hij het meest liefhad en zij waren allebei boven de anderen geliefd door hun vader. Jozef werd door de broers verkocht als slaaf en hier wordt Benjamin tot slaaf, omdat de beker bij hem gevonden wordt. Wat echter veranderd is, is de houding van de broers. Jozef verwierpen zij en zij verkochten hem aan langsreizende kooplieden. Maar nu zien we dat ze niet zonder Benjamin hun reis vervolgen, maar met hem mee teruggaan naar Jozef. Zij hebben een verandering ondergaan. De toekomst en geheimenissen Jozef spreekt, net als zijn huismeester (:5), die eigenaardige woorden met betrekking tot de beker: “Wisten jullie niet, dat een man als ik voortekenen uitleg, ja, voortekenen uitleg?” Het woord voor ‘voortekenen’ wordt elders vertaald met voorspellen, of, in een negatieve context, met waarzeggerij. Jozef zegt dat hij de toekomst kent en er voor hem niets verborgen is. Hij kent alle geheimen. Dat bepaalt ons natuurlijk bij Christus, Die in Zijn leven op aarde de toekomst kende uit het woord van God en daarnaar gewandeld heeft.
Page 208
JOZEF – Profetische vergezichten Hij zag op de vreugde die voor Hem lag en wist van de overwinning, waar de beker een uitbeelding van is. Hij is Degene Die aan ons geheimenissen bekend maakt via de apostel Paulus. Juda We komen nu in een zeer bijzonder gedeelte waar Juda opstaat als woordvoerder van zijn broers. Juda representeert het huis van Jakob, in vers 14 heten zij dan ook Juda en zijn broers. Bedenk hierbij dat Juda ook een hoofdrol speelde in het verkopen van Jozef (37:27-28). Juda is hier tot besef gekomen dat alles wat zij nu meemaken zo door God wordt beschikt en direct te maken heeft met het verwerpen van Jozef, zoals al eerder bleek (42:24): “De God heeft de verdorvenheid van jouw dienaren aan het licht gebracht”. De broers zijn tot besef gekomen dat zij onrecht hebben gedaan en vandaar dat Juda namens de broers zegt: “En waarmee kunnen wij ons rechtvaardigen?” De belijdenis van Juda is een plaatje van de bekering van het Joodse volk dat in de toekomst zal plaatsvinden. Het woord dat in vers 16 wordt vertaald met verdorvenheid, wordt meestal weergegeven met ongerechtigheid. We vinden het ook in Jesaja 53, de profetische woorden van Israëls belijdenis in de toekomst: Jesaja 53 6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar JAHWEH heeft de verdorvenheid van ons allen op Hem doen neerkomen. JOZEF – Profetische vergezichten Nu volgt de toespraak van Juda. Wat moet dit een geweldig moment geweest zijn voor Jozef! We lezen vanaf 45:1 dat Jozefs emoties hem overweldigen en dat deze belijdenis van Juda tot stand brengt dat Jozef zich aan zijn broers bekendmaakt. Juda, die zijn broers vertegenwoordigt, is werkelijk veranderd, zo blijkt uit zijn belijdenis! Het is een lange toespraak die hij geeft, die te mooi is om in stukken te knippen en daarom behandel ik het gedeelte in één keer. Genesis 44 18 En Juda kwam naderbij tot hem en hij zegt: O! mijn heer, laat, alsjeblieft, jouw dienaar een woord in de oren van mijn heer spreken, en laat jouw toorn niet ontbranden tegen jouw dienaar, want jij bent als Farao. 19 Mijn heer heeft aan zijn dienaren gevraagd, zeggend: Hebben jullie nog een vader of een broer? 20 En wij zeiden tot mijn heer: Wij hebben een oude vader en een jongen van zijn ouderdom. En zijn broer is dood; en hij is over, alleen hij, van zijn moeder. En zijn vader heeft hem lief. 21 En jij zegt tot jouw dienaren: Doet hem afdalen tot mij, en dat ik hem zie.
Page 210
JOZEF – Profetische vergezichten 22 En wij zeggen tot mijn heer: De jongen kan zijn vader niet verlaten, want als hij zijn vader verlaat, dan zal deze sterven. 23 En jij zegt tot jouw dienaren: Indien jullie jongste broer niet met jullie afdaalt, zullen jullie mijn gezicht niet meer zien. 24 En het is als wij naar jouw dienaar, mijn vader, waren opgegaan, dat wij hem de woorden van mijn heer vertellen. 25 En onze vader zegt: Keert terug en koopt voor ons een weinig voedsel. 26 En wij zeggen: Wij kunnen niet afdalen. Indien onze jongste broer bij ons is, dan dalen wij af; want wij kunnen het aangezicht van de man niet zien, wanneer onze jongste broer niet bij ons is. 27 En jouw dienaar, mijn vader, zegt tot ons: Jullie weten, dat mijn vrouw voor mij twee zonen heeft gebaard. 28 En de ene gaat uit, weg van mij, en ik zeg: Ja, hij is in stukken gescheurd, ja, in stukken gescheurd. En ik heb hem niet gezien tot nu toe. 29 En indien jullie ook deze van mij wegnemen, en er overkomt hem een ongeluk, dan zullen jullie mijn grijze haar met kwaad naar het dodenrijk doen neerdalen. 30 En nu, wanneer ik bij jouw dienaar, mijn vader, kom, en de jongen is niet bij ons, (zijn ziel is verbonden aan zijn ziel), 31 dan zal het worden, als hij ziet, dat de jongen er niet is, dat hij zal sterven, en jouw dienaren zullen het grijze haar van jouw dienaar, onze vader, met kwelling naar het dodenrijk doen neerdalen. 32 Want jouw dienaar is borg geworden voor de jongen bij mijn vader, zeggend: Indien ik hem niet tot jou terugbreng, dan zal ik al mijn dagen tegenover mijn vader schuldig staan. JOZEF – Profetische vergezichten 33 En nu, laat alsjeblieft jouw dienaar in de plaats van de jongen als dienaar voor mijn heer achterblijven, en laat de jongen opgaan met zijn broers. 34 Want hoe zal ik naar mijn vader opgaan, wanneer de jongen niet bij mij is? Want ik kan het kwaad niet aanzien, dat mijn vader zou treffen Genesis 45 1 En Jozef kon zich niet langer beheersen voor allen die bij hem opgesteld stonden, en hij roept: Doet allen van mij weggaan! (…) Juda’s bekering In Genesis 37:32 lees je nog dat de broers een list verzinnen en Jozefs veelkleurig gewaad in het bloed van een dier dopen en zij zenden het gewaad naar Jakob. Ze wisten van Jakobs grote liefde voor Jozef, maar namen niet eens zelf de moeite om Jakob de boodschap te brengen dat Jozef dood zou zijn. Maar nu stelt Juda als woordvoerder, zijn vaders belang boven dat van henzelf. Hij doet er alles aan om Benjamin terug te brengen bij zijn vader, ook al kost hem dat zijn eigen leven. Ik heb hem niet gezien tot nu toe Er is nog iets bijzonders aan de woorden van Jakob, die geciteerd worden door Juda. Jakob zegt: “En ik heb hem niet gezien tot nu toe”. Natuurlijk kunnen we dit wegredeneren door te zeggen dat Jakob zag op de opstanding. Maar we lezen ook van Jakob, na het vertellen van Jozefs dromen: en zijn vader bewaarde het woord. Hoe bewust Jakob zich geweest is van zijn eigen woorden, weten we niet, maar hij zegt: “en ik zeg: Ja, hij is in stukken gescheurd, ja, in stukken gescheurd.”
Page 212
JOZEF – Profetische vergezichten God had gezegd dat Jozef zou heersen over zijn familie. Jozef had gedroomd en Jakob kende de betekenis van deze dromen (37:10) en hoewel we daar verder niets van lezen, behalve dat hij deze woorden van Jozef bewaarde, zien we hier dat er geloof was bij Jakob dat hij Jozef terug zou zien. Jakob wist van Gods beloften en hij zal daar toch ongetwijfeld nog aan teruggedacht hebben. Israëls bekering De totale ommekeer bij Juda en zijn broers, is een schitterend plaatje van de bekering van het Joodse volk in de toekomst. Zij zullen door grote verdrukking aan zichzelf worden bekendgemaakt en besef krijgen van het onrecht dat zij hun broeder Jezus Christus hebben aangedaan. Zij zullen de Naam van JAHWEH aanroepen, Joël 2:32; Zach.13:9 de Messias zal verschijnen Zach.14:4 en Hij zal Zich aan hen bekendmaken. Zach.13:6 Dan zullen zij hun ongerechtigheid erkennen en belijdenis doen van hun liefde voor de Vader, zoals Juda dit hier doet. Dan zal de Heer Zich aan hen bekendmaken en zullen zij Hem belijden als hun Messias! Jes.53; Zach.12:10 JOZEF – Profetische vergezichten Na de aangrijpende belijdenis van Juda komen we bij de climax en is dan eindelijk het moment gekomen dat Jozef gaat vertellen wie hij is. Jozef wordt door emoties overweldigd door Juda’s toespraak. We weten al uit de geschiedenis van Jozef dat hij leefde uit geloof. In deze volgende verzen blijkt ook uit hetgeen hij zegt, hoezeer hij bekend was met het besef dat God werkelijk GOD is en álles plaatst en beschikt. Genesis 45 1 En Jozef kon zich niet langer beheersen voor allen die bij hem opgesteld stonden, en hij roept: Doet allen van mij weggaan! En er stond niemand bij hem, toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte. 2 En hij brak uit in luid geween, en de Egyptenaren horen het; en Farao’s huis hoort het. 3 En Jozef zegt tot zijn broers: Ik ben Jozef! Leeft mijn vader nog? En zijn broers konden hem niet antwoorden, want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht. 4 En Jozef zegt tot zijn broers: Komt dichtbij, alsjeblieft, tot mij. En zij komen dichtbij. En hij zegt: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben. 5 En nu, wees niet bedroefd, en wees niet zo ontsteld dat jullie mij hierheen verkocht hebben, want om jullie in het leven te behouden, heeft God mij voor jullie uit gezonden.
Page 214
JOZEF – Profetische vergezichten De ware Jozef In de toekomst zal het deel van Israël dat overblijft na 1260 dagen van grote verdrukking, in hun nood de Naam van JAHWEH aanroepen. En dan zal de Messias, Die het beeld van de onzienlijke God is, verschijnen op de Olijfberg. Joël 2:32; Zach.14:4 Er zal een vluchtweg dwars door de Olijfberg ontstaan en Israël zal verzameld worden in een plaats in de woestijn, haar door God bereid. Op.12:6 In die periode zal de Heer aan hen verschijnen, maar dan zullen zij nog niet weten Wie ze precies voor zich hebben. Zach.13:6 Hij zal Zich, net als Jozef, aan hen bekendmaken met woorden als: “Ik ben Jezus, die jullie overgeleverd en gedood hebben”. Verschrikt De broers waren sprakeloos van schrik. Jozef, de broer die zij hadden verkocht en dood waanden, stond hier voor hen! Hun leven lag in zijn handen. Zou hij hen gevangenzetten, of erger: hen doden? Dat deze onderkoning van Egypte hun eigen broer is, was wel het laatste waar ze rekening mee hadden gehouden. Zou het in de toekomst anders zijn als Jezus Zich als de Messias bekendmaakt aan het Joodse volk? Zij dachten dat Jezus dood was en het bleek dat Hij al die tijd al leefde en, hoewel verborgen, toch vlakbij was, namelijk: onder de natiën. Kol.1:27 Om hen het leven te geven Jozef stond ‘als uit de doden opgestaan’ voor hen en hij zegt: “om jullie in het leven te behouden, heeft God mij voor jullie uit gezonden”. Jozef belijdt dat hij weet dat God dit zo beschikt heeft. De broers wilden Jozef doden, maar door die misdaad geeft God aan hen het leven. JOZEF – Profetische vergezichten Zie daar, het geheim van het kruis! Israël leverde hun Messias over aan heidenen om Hem te doden, maar God wekte Hem op om hen het leven te geven!
Page 216
JOZEF – Profetische vergezichten Het gedeelte waarin Jozef zich bekendmaakt, volgt op enkele lange hoofdstukken waarin de twee reizen van de broers naar Jozef worden beschreven en hoe Jozef hen, keer op keer, beproeft. De passage waarin we ons nu bevinden, is dan ook de climax en ommekeer in de geschiedenis. Genesis 45 5 En nu, wees niet bedroefd, en wees niet zo ontsteld dat jullie mij hierheen verkocht hebben, want om jullie in het leven te behouden, heeft God mij voor jullie uit gezonden. 6 Want deze twee jaren is er hongersnood geweest in het land; en er komen nog vijf jaren, waarin niet geploegd of geoogst zal worden. 7 En God heeft mij voor jullie uit gezonden om voor jullie een overblijfsel te plaatsen op aarde, en om jullie in het leven te behouden met een grote verlossing. 8 En nu, jullie zijn het niet, die mij hierheen gezonden hebben, maar de God; en Hij plaatst mij tot vader voor Farao en tot heer over geheel zijn huis en tot heerser over het gehele land van Egypte. God, de Plaatser Wat zijn het schitterende woorden die Jozef spreekt tot zijn broers. En wat geven ze ons inzicht in het diepe besef dat Jozef JOZEF – Profetische vergezichten had van Wie God is: de Plaatser van alle dingen, goed en kwaad. Als hij zegt: “om jullie in het leven te behouden, heeft God mij voor jullie uit gezonden”, blijkt daaruit dat hij wist dat het feit dat zijn broers hem verkocht hadden – en de vernedering die hij heeft moeten ondergaan als slaaf en gevangene in Egypte –, net zo goed in Gods plan passen als zijn verhoging tot onderkoning. In alles had God de regie en daarom verklaart Jozef ook: “jullie zijn het niet, die mij hierheen gezonden hebben, maar de God”. Na twee jaren Jozef zegt dat er nu twee jaren van hongersnood voorbij zijn. Jozef was deze twee jaar voor hen verborgen en maakt zich na twee jaar bekend. Een periode die we bijvoorbeeld ook vinden bij de apostel Paulus, in Handelingen 19:10 en 28:30. In deze twee gedeelten in Handelingen, trekt Paulus zich demonstratief terug van het Joodse volk en onderwijst in besloten kring een ieder die het maar wil horen. Een uitbeelding van onze tijd, waarin Israël als volk terzijde staat en wie het maar wil horen bij Paulus kan komen in de school van Tyrannus, of in de gevangenis; beiden uitbeeldingen van de ecclesia. Na deze twee jaren zal het huis van Jakob alsnog horen en zich bekeren. Zo is het ook in de geschiedenis van Jozef. Na twee jaren – ín het derde jaar – maakt hij zich bekend. De twee jaren zijn een uitbeelding van de 2000 jaren dat Israël haar Messias niet kent. Hier wordt de tijdseenheid gerekend in jaren, Petrus spreekt van twee dagen van duizend jaar. 2Petr.3:8 Vijf jaren De hongersnood is nog niet voorbij en er zijn nog vijf jaren te gaan, zegt Jozef. Hij laat daarom zijn broers hun vader ophalen en bij Jozef brengen, zodat het hele huis van Jakob kan delen in de
Page 218
JOZEF – Profetische vergezichten zegeningen van Jozef. Het getal 5 staat in de Schrift voor Gods genade en beloften. In de toekomst zal de Messias Zich aan het Joodse volk bekendmaken, zullen zij delen in Zijn zegeningen en Hij zal hen brengen in het land. Voor Israël is de beproeving dan voorbij, maar voor de volkeren zal de grote dag van Zijn toorn aanbreken. Op.6:17 De wereld staat dan nog vijandig tegenover de Messias, Hij zal heersen temidden van vijanden. Ps.110:2-3 Maar Israël zal als eerste volk verlost zijn en veilig wonen en leven onder het nieuwe verbond van Gods beloften. Jer.31:31-34 JOZEF – Profetische vergezichten Nu Jozef zich aan zijn broers bekend heeft gemaakt, dringt hij erop aan om met spoed zijn vader te gaan halen. Jozef draagt zijn vader op naar Egypte te komen en al zijn bezittingen mee te nemen: kinderen, kleinkinderen, het vee en alles wat hij heeft. Genesis 45 9 Maakt haast en gaat op naar mijn vader en zeg tot hem: Zó zegt jouw zoon Jozef: God heeft mij geplaatst tot heer over geheel Egypte. Daal af tot mij, wacht niet. 10 En jij zal wonen in het land van Gosen, en jij zal dicht bij mij zijn, jij en jouw zonen en de zonen van jouw zonen, en jouw kleinvee en jouw grootvee en alles wat jij hebt. 11 En ik zal jou daar onderhouden, want er zal nog vijf jaar hongersnood zijn, opdat jij niet berooid wordt, jij, en jouw huis, en alles wat van jou is. 12 En zie, jullie ogen en de ogen van mijn broer Benjamin zien, dat het mijn mond is, die tot jullie spreekt. 13 En vertel aan mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte, en alles wat jullie gezien hebben. En maak haast en doe mijn vader hierheen afdalen. 14 En hij valt zijn broer Benjamin om de hals, en hij huilt. En Benjamin huilde aan zijn hals.
Page 220
JOZEF – Profetische vergezichten 15 En hij kust al zijn broers en hij weende. En daarna spraken zijn broers met hem. Israël verzameld Er zijn vele profetieën in de Hebreeuwse bijbel die gaan over ‘de toekomstige verzameling van het huis van Jakob naar het land’. Israël dat bijvoorbeeld wordt voorgesteld als een kudde schapen die is verstrooid onder de natiën, zal door Hem verzameld worden uit die natiën en worden gebracht in het land. Jer.23:3; Ez.34:11-14, 37:14 Gosen De betekenis van de naam ‘Gosen’ is onduidelijk. Mogelijk betekent het: plaats of grasland. Het huis van Jakob kreeg het land Gosen als plaats om in te wonen. Dat het een grasland was, kan slaan op de vruchtbaarheid. Het land dat Israël zou ontvangen, zou immers een land zijn vloeiende van melk en honing. Ez.20:6,15 Het land Gosen waar Jozef zijn familie in plaatst, is een uitbeelding van het land van Israël waar het volk veilig en in overvloed zal wonen onder heerschappij van de Messias. Er komt nog een tijd van gerichten over deze aarde, maar Israël is hersteld, de Messias heerst over hen en zij delen in de zegeningen van de ware Jozef. JOZEF – Profetische vergezichten In de nu volgende verzen die nog resten van Genesis 45, lezen we hoe de broers terugkeren om Jakob op te halen en te brengen bij Jozef. Het is een plaatje van Israël dat in de toekomst zal worden verzameld uit de natiën en gezet zal worden in het land onder heerschappij van de Messias. Genesis 45 16 En het gerucht wordt gehoord in Farao’s huis, zeggend: Jozefs broeders zijn gekomen. En het is goed in de ogen van Farao en in de ogen van zijn dienaren. 17 En Farao zegt tot Jozef: Zeg tot jouw broers: Doet dit: belaadt jullie dieren en gaat naar het land van Kanaän, 18 en neemt jullie vader en jullie huisraad en komt tot mij. En ik zal jullie het goede van het land van Egypte geven, en eet de vetheid van het land. 19 En jij wordt instructie gegeven aan hen te zeggen: Doet dit: Neemt wagens uit het land van Egypte voor jullie kinderen en voor jullie vrouwen, en breng jullie vader mee en komt. 20 En laat jullie oog zich niet betreuren over jullie huisraad, want het goede van het gehele land van Egypte zal voor jullie zijn. 21 En de zonen van Israël doen zo; en Jozef geeft hen wagens op Farao’s bevel; en hij geeft hen proviand voor onderweg.
Page 222
JOZEF – Profetische vergezichten 22 Aan hen allen, man voor man, gaf hij een stel kledingstukken; en aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf stel kledingstukken. 23 En hij zond aan zijn vader als volgt: tien ezels die van het goede van Egypte dragen, en tien ezelinnen die koren en brood en levensonderhoud dragen voor zijn vader onderweg. 24 En hij zendt zijn broers heen. En zij gaan, en hij zegt tot hen: Wees niet verontrust onderweg. Verzameld uit de natiën In de toekomst zal Israël de Naam van JAHWEH aanroepen en door een gespleten Olijfberg vluchten naar de woestijn. Daar, buiten het land (!), zal het huis van Jakob een ontmoeting hebben met de Messias. Via een gelovig Israël, zullen de volkeren aan Hem worden onderworpen, maar eerst zullen allen van het uitverkoren volk, die verstrooid zijn onder de natiën, worden verzameld vanuit de vier windhoeken van de aarde. Mat.24:31; Op.7:1 Deze taak wordt gegeven aan 144.000 Israëlieten, uit alle stammen genomen van een gelovig Israël. Op.7:4-8 In Genesis 45 vinden we de stamvaders van de stammen van Israël, die worden gezonden om het hele huis van Jakob op te halen en te brengen naar Jozef. Zij worden hier dan ook aangeduid met “de zonen van Israël”; de naam die Jakob ontving toen hij niet meer op zichzelf vertrouwde, maar zijn geloof vestigde op Hem. Gen.32:28 Een hersteld Israël De zonen van Israël worden door Jozef toegerust en we vinden allerlei details waarmee zij uitgerust worden. Zonder volledig te zijn en zonder de bedoeling dit uitgebreid te behandelen, wil ik een aantal zaken naar voren brengen. JOZEF – Profetische vergezichten Alle details die we vinden, wijzen ons op Gods woord, wedergeboorte en geloof in Zijn woord. Eerder wees ik al op de naam ‘Israël’. Ook zien we dat de broers nieuwe kleding ontvangen van Jozef, een uitbeelding van nieuw leven. Ef.4:24; Kol3:10 De driehonderd (zilverstukken) spreken van geloof. Henoch wandelde driehonderd jaar met God Gen.5:22 en Gideon ging de strijd aan met driehonderd man, omdat zij hadden gehandeld zoals God wilde. Rich.5:22 De zilverstukken (geld) spreken van de losprijs die betaald is. Benjamin kreeg eerder al een vijf maal zo groot gerecht (43:34) en toen heb ik gewezen op de betekenis van het getal 5, dat spreekt van Gods genade en beloften. Nu ontving hij vijf stel kledingstukken. De ezels Jozef zendt tien ezels en tien ezellinnen. Het getal 10 spreekt van de woorden van God. In Genesis 1 lezen we tien maal “en God zeide”. Ook de tien woorden (‘de tien geboden’) zijn natuurlijk woorden van God. De ezels en ezelinnen dragen koren en brood, uitbeeldingen van het woord van God. Mat.4:4 Hoewel een ezel niet veel zegt, is wat hij zegt veelzeggend: ia of ja, de afkorting van de Naam van JAHWEH. Zo dom is die ezel dus niet. De tien ezels en ezellinnen worden door Jozef ingezet als uitrusting voor de zonen van Israël. Zij zijn de uitbeelding van een gelovig Israël en als hersteld Israël zullen zij beseffen waar de tien woorden van God werkelijk van spreken, namelijk dat niet zij de wet zouden werken, maar dat de wet (Torah = onderwijzing) bestaat uit Gods beloften. Rom.9:31-32a Israël zal zich dus geen tweemaal stoten aan dezelfde steen! Rom.9:32b
Page 224
JOZEF – Profetische vergezichten In Genesis 32:24-32 vinden we een bijzondere geschiedenis. Daar worstelt Jakob met een man, die door God gezonden blijkt te zijn. De man krijgt niet de overhand over Jakob en zegt tegen Jakob dat hij hem moet laten gaan. Jakob antwoordt: “Ik laat jou niet gaan, tenzij jij mij zegent”. En dat gebeurt. Bij die gelegenheid ontvangt Jakob een nieuwe naam: Israël (32:28). De naam staat model voor de gelovige Jakob, die het niet meer van zichzelf verwacht, maar van de zegen van God. In de geschiedenis met Jozef gebeurt iets soortgelijks met Jakobs naam. Genesis 45 25 En zij gaan op vanuit Egypte en zij komen in het land van Kanaän bij hun vader Jakob. 26 En zij vertellen hem, zeggend: Jozef leeft nog, en hij is zelfs heerser over het gehele land van Egypte. En zijn hart is verstard en hij gelooft hen niet. 27 En zij spreken tot hem alle woorden, die Jozef tot hen gesproken had; en hij ziet de wagens, die Jozef gezonden had om hem te dragen, en de geest van hun vader Jakob werd levendig. 28 En Israël zegt: Het is genoeg! mijn zoon Jozef leeft nog! Ik ga en ik zal hem zien, voordat ik sterf. JOZEF – Profetische vergezichten Israël Ook in deze gebeurtenissen wordt de bekering van het Joodse volk geïllustreerd. De broers komen bij Jakob en zij vertellen hem dat Jozef nog leeft. Jakob gelooft hen niet. Pas als zij de woorden van Jozef aan hem doorgeven en hij ziet wat Jozef hem gestuurd heeft, verandert hij: zijn geest wordt levend(ig)! Het is een uitbeelding van het ongelovige huis van Jakob dat in de toekomst zal geloven doordat hun Messias aan hen verschijnt en Hij tot hen spreekt. Dan zal God Zijn geest op hen uitgieten Joël 2:28 en Israël zal herleven. Jakob, die in vers 25 en 28 aangeduid wordt met de naam ‘Jakob’, wordt in vers 28 dan ook Israël genoemd. Hij representeert het volk Israël dat zich zal bekeren en het niet meer van zichzelf verwacht, maar van Hém.
Page 226
JOZEF – Profetische vergezichten Het is geweldig om te zien hoe in het eerste boek van de bijbel profetische vergezichten worden geschilderd van zaken die (ook nu nog) toekomstig zijn. Jozefs bekendmaking aan zijn broers en de ommekeer van een ongelovige Jakob naar een gelovig(e) Israël (45:26-28), zijn voorafschaduwingen van de bekering van het Joodse volk in de toekomst. En net als in heel de geschiedenis van Jozef, heeft ook het volgende gedeelte een profetische lading. Genesis 46 1 En Israël reist met alles wat hij had. En hij komt te Berseba en hij offert slachtoffers aan de God van zijn vader Izak. 2 En God zegt tot Israël in nachtgezichten, en Hij zegt: Jakob! Jakob! En hij zegt: Hier ben ik. 3 En Hij zegt: Ik ben de God, God van jouw vader, vrees niet om naar Egypte af te dalen, want Ik zal jou daar tot een grote natie plaatsen. 4 Ik, Ik daal met jou af naar Egypte, en Ik zal Zelf jou ook weer doen opgaan, ja, doen opgaan; en Jozef zal zijn hand op jouw ogen leggen. 5 En Jakob staat op vanuit Berseba, en de zonen van Israël dragen hun vader Jakob, en hun kinderen en hun vrouwen op de wagens die Farao gezonden had om hem te dragen. JOZEF – Profetische vergezichten 6 En zij nemen hun veebezit mee en hun goederen, die zij in het land van Kanaän gekregen hadden, en zij komen naar Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem. 7 Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met hem, zijn dochters en de dochters van zijn zonen, en al zijn zaad bracht hij met zich mee naar Egypte. Bron van de eed Jakob, die in de laatste verzen van het vorige hoofdstuk geest ontvangt en een verandering ondergaat, komt aan in Berseba en offert daar aan God. Berseba betekent: bron van de eed, of: bron van de zeven. Seba = eed, zeven en verwant aan het woord sabbath, de zevende dag. Van Jakob weten we dat hij zijn hele leven heeft gewerkt om de belofte die God Hem had gegeven zelf tot stand te brengen. Zoals in de geschiedenis met Ezau, waarin Jakob het eerstgeboorterecht koopt van Ezau (Genesis 25:29-34). Maar hier zien we een Jakob die veranderd is en een andere naam ontvangt: Israël. Hij komt bij de bron van de eed, die staat voor de oorsprong van de beloften die God gedaan heeft aan Abraham, Izak en Jakob. Jakob wist dat God aan hem en zijn nakomelingen het land Kanaän had beloofd, dus hij zal wellicht getwijfeld hebben of hij wel naar Egypte moest gaan. Hij zoekt bevestiging van God en krijgt die ook. Overigens had God al aan Abraham voorzegd dat dit zo zou geschieden (Genesis 15:13). Het nieuwe verbond Israël (Jakob) offert bij Berseba en God doet aan hem een aantal beloften.
Page 228
JOZEF – Profetische vergezichten God belooft aan Jakob met “Ik zal …”. Het doet denken aan de woorden in Jeremia 31:31-34, waar ook zeven keer klinkt: “Ik zal”. Het is de beschrijving van het nieuwe verbond, dat God met het volk Israël zal sluiten. Daarin wordt niets verwacht van hen, maar is God Degene Die alles zal vervullen. De ware Jozef zal zijn hand op Israëls ogen leggen (:4) en het volk dat nu nog verduisterde ogen heeft Rom.11:10 zal zien! Als Jakob zijn weg vervolgt vanuit Berseba, staat er dan ook: “… en Jakob staat op”. Zoals wij nu al mogen wandelen in nieuwheid van leven Rom.6:4, zo wordt dat ook het deel van Israël in de toekomst, want de geest maakt levend! 2Kor.3:6 JOZEF – Profetische vergezichten Jakob trekt met al zijn bezittingen en nakomelingen naar Jozef in Egypte. Nu volgt er een opsomming van allen die tot het huis van Jakob behoorden. Dit is zo’n gedeelte dat we waarschijnlijk makkelijk overslaan bij het lezen van de bijbel. We kunnen de betekenis van de namen duiden en het aantal personen optellen, maar dan houdt het wel op. In dit boek wil ik maar niet op alle namen ingaan, maar wel op het aantal, want dat is veelzeggend. Genesis 46 8 Dit zijn de namen van de zonen van Israël die naar Egypte kwamen, Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 De zonen van Ruben: Hanoch, Pallu, Hezron en Charmi. 10 De zonen van Simeon: Jemuel, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische vrouw. 11 De zonen van Levi: Gerson, Kahath en Merari. 12 De zonen van Juda: Er, Onan, Sela, Perez en Zerah. Er en Onan waren echter in het land Kanaän gestorven. De zonen van Perez waren Hezron en Hamul. 13 De zonen van Issaschar: Tola, Pua, Job en Simron.
Page 230
JOZEF – Profetische vergezichten 14 De zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël. 15 Dit waren de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, met Dina, zijn dochter. Het totale aantal zielen van zijn zonen en dochters was drieëndertig. 16 De zonen van Gad: Zifjon, Haggi, Suni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli. 17 De zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi, Beria, en Serah, hun zuster. De zonen van Beria: Heber en Malchiël. 18 Dit waren de zonen van Zilpa. Haar had Laban aan zijn dochter Lea gegeven. Zij baarde hen bij Jakob: zestien zielen. 19 De zonen van Rachel, de vrouw van Jakob: Jozef en Benjamin. 20 In het land Egypte werden bij Jozef Manasse en Efraïm geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, hem baarde. 21 De zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Huppim en Ard. 22 Dit waren de zonen van Rachel, die bij Jakob geboren zijn, bij elkaar veertien zielen. 23 De zonen van Dan: Husim. 24 De zonen van Naftali: Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem. 25 Dit waren de zonen van Bilha. Haar had Laban aan zijn dochter Rachel gegeven. Zij baarde hen bij Jakob: bij elkaar zeven zielen. 26 Het totale aantal zielen die met Jakob naar Egypte kwamen en die van hem afstamden, afgezien van de vrouwen van de zonen van Jakob, was bij elkaar zesenzestig zielen. 27 De zonen van Jozef, die bij hem in Egypte geboren waren: twee zielen. Het totale aantal zielen die tot het huis van Jakob behoorden en die naar Egypte kwamen, was zeventig. JOZEF – Profetische vergezichten Zeven(tig) Het getal zeven speelt een prominente rol in deze lijst. Als we de zonen van Lea (33) en haar slavin Zilpa (16) optellen, komen we op 49 nakomelingen. Bij Rachel (14) en haar slavin Bilha (7) op 21. Het totaal bedraagt 70 nakomelingen. Allemaal getallen die een veelvoud zijn van zeven. Het is het getal dat spreekt van volheid (compleetheid) en zegen. De Schrift, het woord van God, is compleet, bestaat uit zeventig boeken (omdat het boek van de Psalmen officieel vijf boeken telt) en is tot ons gekomen door Israël(ieten). Anders gezegd: het huis van Jakob. Maar dat is niet alles. In Genesis 10 wordt beschreven hoe, na de zondvloed, de nakomelingen van Noach worden verdeeld in zeventig volken (:32). Mozes zegt hierover: Deuteronomium 32 8 Toen de Allerhoogste aan de natiën een lotsdeel gaf, toen Hij de zonen van de mens uit elkaar deed gaan, stelde Hij de grenzen van de volken vast naar het getal van de zonen van Israël. Zeventig volken De volkeren zijn verdeeld in zeventig volken, omdat dit het aantal nakomelingen van Israël (Jakob) was. Aan het volk Israël werden de woorden van God toevertrouwd Rom.3:2 en zij zouden het doorgeven aan de volken. Daar hebben zij in het verleden in gefaald, maar in de toekomst zal Israël dit alsnog doen in hun volheid. Rom.11:12
Page 232
JOZEF – Profetische vergezichten Elim Dit wordt schitterend geïllustreerd in Exodus 15:27. Daar komt het volk Israël aan in Elim: “…en daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen”. De zeventig palmbomen als uitbeelding van de zeventig volken, worden gevoed door water, dat een beeld is van het woord van God. Dat water komt uit twaalf waterbronnen, een karakteristiek getal dat staat voor de twaalf zonen van Israël. Israël is de bron, want God heeft aan hen Zijn woord toevertrouwd. In zo’n plaatje wordt geschetst hoe, via de twaalf stammen van Israël, álle volkeren zullen delen in de zegeningen van het levende woord van God! JOZEF – Profetische vergezichten Eindelijk, na tweeëntwintig jaar, ziet Jozef zijn vader terug. Net als de bekendmaking aan zijn broers, is ook dit een emotioneel weerzien. Jakob heeft al die jaren gerouwd om Jozef, die hij kwijt was en liefhad boven al zijn andere zonen. Hoewel Jozef wist dat hij zijn familie zou terugzien, is zijn geduld wel op de proef gesteld. Hij was immers ook een mens en we kunnen ons deze emotionele ontlading dan ook goed voorstellen. Genesis 46 28 En hij zond Juda voor zich uit naar Jozef, opdat deze hem de weg zou wijzen naar Gosen. En zij komen in het land Gosen. 29 En Jozef spant zijn strijdwagen aan en hij gaat op naar Gosen, zijn vader Israël tegemoet. En hij verschijnt aan hem, en hij valt hem om de hals, en hij huilt lange tijd aan zijn hals. 30 En Israël zegt tot Jozef: Nu kan ik sterven, nadat ik jouw gezicht gezien heb, omdat jij nog leeft. 31 En Jozef zegt tot zijn broers en tot het huis van zijn vader: Ik ga op, en ik vertel het aan Farao en ik zeg tot hem: Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land van Kanaän waren, zijn tot mij gekomen. 32 En de mannen zijn schaapherders, want zij werden veehouders. En zij hebben hun schapen, en hun runderen
Page 234
JOZEF – Profetische vergezichten en alles wat zij hebben, meegebracht. 33 En het is wanneer Farao jullie zal roepen, en hij zegt: Wat zijn jullie werkzaamheden? 34 Dan zeggen jullie: Jouw dienaren zijn veehouders geweest van onze jeugd aan tot heden, zowel wij als onze vaders, opdat jullie in het land van Gosen mogen wonen, want elke schaapherder is voor de Egyptenaren een gruwel. Jozef verschijnt aan Israël Wanneer op het hoogtepunt van de grote verdrukking Israël de Naam van JAHWEH zal aanroepen, zal de Heer hen tegemoet komen en aan hen verschijnen op de Olijfberg. Deze woordkeuze vinden we ook in de beschrijving als Jozef zijn vader tegemoet gaat. Het woord voor ‘verschijnen’ vinden we (bijvoorbeeld) eveneens in Exodus 3:2 waar een engel van JAHWEH verschijnt aan Mozes. Apart gezet Commentaren wijzen erop dat er in Egypte een kastensysteem gold met verschillende standen en sociale verschillen en dat schaapherders daarin onderaan de hiërarchie stonden. Vandaar dat schaapherders voor de Egyptenaren een gruwel waren (:34), zoals we eerder al zagen dat het een gruwel voor de Egyptenaren wordt genoemd om een gemeenschappelijke maaltijd te hebben met Hebreeën (Genesis 43:32). Hoe dat ook zij, Jozef zorgt ervoor dat zijn familie apart gezet wordt en een eigen stuk land krijgt toegewezen. Zo zou de familie uitgroeien tot een volk en zich niet vermengen met de Egyptenaren. Universele waarheid Dat God de Zijnen apart zet, is een waarheid die niet alleen voor Israël geldt. Ook niet-Joden worden geroepen uit de wereld. JOZEF – Profetische vergezichten Het woord ‘ecclesia’, dat meestal vertaald wordt met gemeente, betekent letterlijk: uitgeroepen vergadering. Verzameld vanuit alle natiën, Hand.15:14 getrokken uit deze tegenwoordige boze aeon Gal.1:4 en met Christus gezet in de hemel. Ef.2:6 Daarmee staan we ook buiten de gevestigde (godsdienstige) orde, buiten de legerplaats. Heb.13:13 Dit principe vinden we in de Schrift dan ook op vele plaatsen geïllustreerd. Zoals eerder aangegeven: David in Adullam 1Sam.22:1-2, Paulus in de school van Tyrannus Hand.19:9, Paulus in gevangenschap in zijn eigen huis Hand.28:30-31, enzovoort. Een koninkrijk van priesters En zo zal God ook handelen met Zijn volk Israël, want zij is een heilig – dat is: een apart gezet – volk. In de toekomst zullen zij door de Heer verzameld worden in het land en een koninkrijk van priesters zijn. Ex.19:6 Dan is Hij hun Koning, heersend temidden van een volstrekt vijandige wereld Ps.110:2 en dan zal een geselecteerd aantal Israëlieten het evangelie van het koninkrijk verkondigen in heel de wereld. Mat.24:14 Dan zal de Messias, vanuit het land, de hele wereld (álle volkeren) gaan onderwerpen, zodat uiteindelijk alles aan Hem ondergeschikt is. In het volgende hoofdstuk van de geschiedenis van Jozef, wordt dit dan ook uitgebeeld, als Jozef het gehele land maakt tot zijn eigendom.
Page 236
JOZEF – Profetische vergezichten Getallen spelen een belangrijke rol in de bijbel en hebben een symbolische betekenis. Zo zijn alle Hebreeuwse letters niet slechts letters, maar hebben ze ook een getalswaarde, vergelijkbaar met zoals wij dat ook kennen van Romeinse cijfers. In de geschiedenis van Jozef vinden we niet veel getallen en dan valt het op dat het getal vijf een aantal keren voorkomt. Eerder schreef ik hier al over. Drie keer wordt er in het verslag over Jozef gesproken over een vijfde deel (41:34; 47:24 en 26) en vier keer vinden we vijf als telwoord voor de aanduiding van jaren, kledingstukken en in de volgende verzen van Genesis 47: vijf mannen (45:6,11 en 22; 45:2). In totaal zeven keer dus, wat de opsomming met recht compleet maakt, want zeven is het getal van volheid. Genesis 47 1 Toen kwam Jozef bij Farao en hij vertelde, zeggende: Mijn vader en mijn broers zijn met hun schapen, en hun runderen en al wat zij bezitten, uit het land van Kanaän gekomen, en zie, zij zijn in het land van Gosen. 2 En hij nam uit zijn broers vijf mannen en hij stelt hen voor Farao. 3 En Farao zegt tot zijn broers: Wat zijn jullie werkzaamheden? En zij zeggen tot Farao: Jouw dienaren zijn schaapherders, zowel wij als ook onze vaders. JOZEF – Profetische vergezichten 4 En zij zeggen tot Farao: Wij zijn gekomen om tijdelijk in dit land te verblijven, want er is geen weideplaats meer voor de kudde, die jouw dienaren hebben, omdat de hongersnood zwaar is in het land van Kanaän. En nu, laat uw dienaren, alsjeblieft, in het land van Gosen wonen. 5 En Farao zegt tot Jozef, zeggend: Jouw vader en jouw broers zijn tot jou gekomen. 6 Het land van Egypte ligt voor jou open. Doe jouw vader en jouw broers in het goede van het land wonen. Laat hen in het land van Gosen wonen. En indien jij weet, dat er onder hen bekwame mannen zijn, plaats die dan tot oversten over mijn vee. Een bekeerd Israël Vijf verwijst naar Gods beloften en genade. Jozef neemt vijf van zijn broers uit de zonen van Israël en stelt ze voor Farao. Zij representeren een bekeerd Israël dat in vrede zal wonen in het land, onder heerschappij van de ware Jozef, hun Messias. Vanuit die positie als Koning op de troon in Jeruzalem en als Hogepriester van het volk, zal Hij deze hele wereld aan Zich onderwerpen. Zoals het lied zegt: “Vanaf Zijn troon vestigt de Zoon Zijn heerschappij”. Het vijfde koninkrijk In het beeld van Daniël 2, worden vier aardse koninkrijken gesymboliseerd door goud, zilver, koper en ijzer/klei. Deze worden tenietgedaan en opgevolgd door een ander koninkrijk, dat voorgesteld wordt als een steen, die al deze koninkrijken vermaalt tot stof. Dit vijfde koninkrijk is een uitbeelding van het Israëlitische koninkrijk met de Messias aan het Hoofd, dat deze hele aarde zal vullen.
Page 238
JOZEF – Profetische vergezichten Daniël 2 35 Toen werden tezamen het ijzer, het klei, het koper, het zilver en het goud verpulverd, en zij werden als kaf van de dorsvloeren in de zomer; en de wind hief hen op, en er werd geen enkel spoor meer van hen gevonden. En de steen die het beeld had getroffen, werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde. (…) 44 En in hun dagen, dat is, van deze koningen, zal de God van de hemelen een koninkrijk oprichten, dat tot in de aeonen niet geschaad zal worden, en het koninkrijk zal niet aan een ander volk worden overgelaten. Het zal al deze koninkrijken verpulveren en beëindigen, en het zal standhouden tot in de aeonen. JOZEF – Profetische vergezichten Jozef heeft zijn broers voorgesteld aan Farao en zij gaan wonen in het land Gosen. Dan is het de beurt aan Jakob om Farao te ontmoeten. De toenmalige wereldheerser ontmoet Jakob, waarvan wíj weten dat God hem geweldige beloften had gedaan, maar die in Farao’s ogen een gewone schaapherder was. Daarom zou het ons moeten opvallen wat er dan gebeurt. Genesis 47 7 En Jozef brengt zijn vader Jakob en hij doet hem voor Farao staan. En Jakob zegent Farao. 8 En Farao zegt tot Jakob: Wat zijn de dagen van jouw levensjaren? 9 En Jakob zegt tot Farao: De dagen van de jaren van mijn vreemdelingschap zijn honderd en dertig jaar. Weinig en kwaad zijn de dagen van mijn levensjaren geweest, en zij hebben de dagen van de levensjaren van mijn vaders in de dagen van hun vreemdelingschap niet overtroffen. 10 En Jakob zegent Farao en hij gaat van Farao heen. 11 En Jozef doet zijn vader en zijn broers wonen en hij geeft hen grondbezit in het land van Egypte, in het goede van het land, in het land van Rameses, zoals Farao instructie gegeven had. 12 En Jozef onderhoudt zijn vader, en zijn broers, en het gehele huis van zijn vader met brood, tot de mond van de kinderen toe.
Page 240
JOZEF – Profetische vergezichten De meerdere zegent de mindere Tot tweemaal toe lezen we dat Farao door Jakob gezegend wordt. De Hebreeën-brief schrijver zegt: “En, los van alle tegenspraak: het mindere wordt door het meerdere gezegend”. Heb.7:7 De beschrijving van de gebeurtenissen die we in dit hoofdstuk vinden, zijn profetische schilderingen van de toekomst. Jozef als type van Christus, geeft de zonen van Israël een land waar zij kunnen wonen. Israël zal het bijzondere eigendom van God zijn, gesteld boven alle volken en het zal een koninkrijk van priesters zijn Ex.19:5-6, tot zegen voor de wereld. Israël tot zegen voor de volken Jakob, wiens andere naam Israël is, is een uitbeelding van het volk in haar positie als koninkrijk van priesters. Eén van de taken van de priesters was het uitspreken van de zegen. Jakob zegent Farao en geeft hiermee uitdrukking aan de priesterlijke functie van het volk Israël in de toekomst, waarin het tot zegen zal zijn voor alle volken. Jes.2:2-5; 25:6; 56:7; 66:18,20, 23; Zef.3:20; Zach.14:16 Vreemdelingschap Jakob beschrijft zijn levensjaren als een tijdelijk verblijf of vreemdelingschap. Ook dit is een verwijzing naar het volk Israël, dat een geschiedenis kent van ballingschap (verstrooiing), waarvan de dagen over het algemeen gekenmerkt kunnen worden als ‘kwaad’. Maar Jakob geeft hiermee eveneens getuigenis van zijn geloof. Hoewel hij een oude man was en, in onze ogen, een hoge leeftijd had bereikt, zag hij het betrekkelijke van die jaren in het licht van de onvergankelijkheid. Jakob wist dat hij hier geen blijvende stad of land had, maar hij zag op het toekomende. Heb.13:14 JOZEF – Profetische vergezichten 130 Jakob, die hier een uitbeelding is van het bekeerde volk Israël in de toekomst, is hier 130 jaar. Dat is het tienvoudige van 13 en 13 spreekt altijd van een omwenteling (> omkeer, bekering). Het getal 130 komt niet vaak voor in de bijbel. De meest opvallende vermelding is wellicht de eerste, waarbij vermeld wordt dat Adam, toen hij 130 jaar oud was, een zoon kreeg: Seth. Zijn naam betekent (plaats)vervanger, want deze nieuwgeboren zoon kwam in de plaats van Abel, die stierf (zie Genesis 5:3). Hierin wordt de grootste omwenteling in de geschiedenis geïllustreerd: de dood en opstanding van Christus!
Page 242
JOZEF – Profetische vergezichten Nu volgt een beschrijving van Jozefs regeringsbeleid in de jaren van hongersnood die nog volgen. Eerder bleek al dat Jozef een verstandig man was met een vooruitziende blik, toen hij niet slechts Farao’s dromen uitlegde, maar ook advies gaf ‘hoe om te gaan met de zeven jaren van overvloed en de zeven jaren van hongersnood’ (Genesis 41). Hier zien we hoe door Jozefs beleid heel het land verkregen wordt tot bezit van Farao Genesis 47 13 En er was in het gehele land geen brood, want de hongersnood was uitermate zwaar; en het land van Egypte en het land van Kanaän verkwijnen ten gevolge van de hongersnood. 14 En Jozef verzamelde al het geld, dat in het land van Egypte en in het land van Kanaän gevonden werd als betaalmiddel voor het graan dat zij kwamen kopen. En Jozef brengt het geld in Farao’s huis. 15 En toen het geld uit het land van Egypte en uit het land van Kanaän op was, kwamen alle Egyptenaren tot Jozef, zeggend: Geef ons brood! Waarom zouden wij voor jouw ogen sterven? Want er is geen geld meer. 16 En Jozef zegt: Geef mij jullie vee, en ik zal jullie brood geven in ruil voor jullie vee, indien er geen geld meer is 17 En zij brengen hun vee tot Jozef, en Jozef geeft hen brood in ruil voor de paarden, en voor het vee van de JOZEF – Profetische vergezichten schapen, en voor het vee van de runderen en voor de ezels. En hij voorzag hen door de hongersnood heen in dat jaar met brood in ruil voor al hun vee. 18 En dat jaar komt ten einde, en zij komen tot hem in het tweede jaar en zij zeggen tot hem: Wij zullen het niet voor mijn heer verbergen dat, nu het geld op is en onze veestapel tot mijn heer is gekomen, er voor mijn heer niets anders overblijft dan ons lichaam en onze grond. 19 Waarom zouden wij voor jouw ogen sterven, zowel wij als ook onze grond? Koop ons en onze grond in ruil voor brood; en wij en onze grond zullen dienaren zijn voor Farao. En geef ons zaad, opdat wij leven en niet sterven, en de grond niet troosteloos gemaakt wordt. 20 En Jozef koopt alle grond van Egypte voor Farao, want de Egyptenaren verkochten ieder zijn veld, omdat de hongersnood hen vasthield. En het land komt in het bezit van Farao. Alles onderschikt aan Hem Jozef is heerser in Egypte en verkrijgt al het geld, het vee, de mensen en de grond. Alles wordt zijn eigendom en behoort hem rechtens toe. Nu we zo vaak gezien hebben dat Jozef een type is van Christus, behoeft dit nauwelijks uitleg. Hier wordt een plaatje geschilderd van de Messias, Die Zijn koninkrijk zal vestigen over deze hele wereld. Alles zal Hem toebehoren. Heel de wereld, al het land, alle mensen; alles zal worden tot Zijn eigendom. Uiteindelijk zal álles, elk schepsel, onder Zijn voeten worden geplaatst Ps.8:7; Fil.2:10, en wanneer Hij een volmaakt koninkrijk heeft gevestigd, zal Hij dit overdragen aan God, de Vader. 1Kor.15:24-28
Page 244
JOZEF – Profetische vergezichten Heel het grondgebied van het rijk van Egypte, komt onder Jozefs gezag. Het is een uitbeelding van de wereldheerschappij van de Messias, Die in Zijn koninkrijk zal regeren over alle volkeren. Alle volken zullen aan Hem onderschikt worden. Jozef heerst in gerechtigheid, zoals ook van de Messias wordt gezegd. Jes.32:1 In de volgende verzen vinden we ook de vijf weer terug, als uitbeelding van de vervulling van Gods beloften en genade. Genesis 47 21 En het volk doet hij overbrengen tot de steden, van het ene einde van het grondgebied van Egypte tot het andere einde. 22 Maar de grond van de priesters kocht hij niet, want de priesters hadden een inzetting van Farao. En zij aten van de inzetting, die Farao hun gegeven had. Daarom verkochten zij hun grond niet. 23 En Jozef zegt tot het volk: Zie, ik heb vandaag jullie en jullie grond voor Farao gekocht. Zie, hier is zaad voor jullie, om jullie grond te bezaaien. 24 En het is van de opbrengsten dat jullie een vijfde deel aan Farao geven, en vier delen zullen voor jullie zijn tot JOZEF – Profetische vergezichten zaad voor het veld en tot voedsel voor jullie, en voor hen die in jullie huizen zijn, en tot voedsel voor jullie kinderen. 25 En zij zeggen: Jij behoudt ons in het leven. Mogen wij genade in de ogen van mijn heer vinden; en wij zijn Farao’s dienaren. 26 En Jozef stelt het tot een statuut tot aan deze dag met betrekking tot de grond in Egypte, dat Farao daarvan een vijfde deel zou hebben; maar de grond van de priesters is alleen van hen en niet van Farao. De priesters ontvangen geen lotsdeel in het land Al het land in het Egyptische rijk wordt onderschikt aan Jozef. Daarvan worden de priesters uitgezonderd. Later wordt in de wet van Mozes vastgesteld, dat de priesters uit de stam van Levi geen lotsdeel of erfdeel krijgen temidden van hun broeders, de Israëlieten. Deut.18:1-2; Joz.13:33 De priesters zijn een uitbeelding van de ecclesia. Zij behoren de Heer toe, maar hebben een hemelse positie en in die zin geen lotsdeel op aarde onder Israël en de volkeren, maar een lotsdeel in de hemel. Rom.8:17; Ef.1:3,10; 3:6 De ecclesia is het lichaam van Christus en is één met Hem. De ecclesia wordt dan ook niet aan Hem onderschikt en onder Zijn voeten gesteld, maar is samen met Hem gesteld over alles. Ef.1:22-23; 1Kor.6:2-3 De priesters en de ark van het verbond Eén van de mooiste illustraties waarin de priesters een uitbeelding zijn van de ecclesia, vinden we in Jozua 3. Daar wordt de ark van het verbond, die een uitbeelding is van Christus, gedragen door Levitische priesters (:3). God had de wateren van de Jordaan doen wijken, zodat deze droog viel en het volk kon oversteken. De priesters gaan met de ark van het verbond als eerste naar de overkant.
Page 246
JOZEF – Profetische vergezichten Het ‘door de wateren gaan’, beeldt dood en opstanding uit. Eerst zou Christus die weg gaan en degenen die Hem toebehoren, de ecclesia. Het volk Israël zou de ark van het verbond en de priesters volgen op een afstand van ongeveer 2000 ellen (:4). Het is een uitbeelding van de 2000 jaren die er zouden verstrijken tussen de dood en opstanding van Christus en de bekering van Israël. JOZEF – Profetische vergezichten In het midden van het Egyptische wereldrijk, woont het huis van Jakob (> Israël). Jozef is hun vorst, het land is hun bezit en het gaat hun goed. Het is een tijd van vrede en voorspoed, die een voorafschaduwing is van de heerschappij van de Messias onder het verbond van vrede. Ez.37:26 Genesis 47 27 En Israël woont in het land van Egypte, in het land van Gosen. En zij hebben grondbezit in haar, en zij zijn vruchtbaar en zij vermeerderen zich uitermate. 28 En Jakob leeft zeventien jaar in het land van Egypte, en de dagen van Jakob, de jaren van zijn leven, zijn honderd zevenenveertig jaar. 29 En de dagen, dat Israël sterven zou, komen naderbij, en hij roept zijn zoon Jozef en hij zegt tot hem: Indien ik, alsjeblieft, genade gevonden heb in jouw ogen, plaats dan, alsjeblieft, jouw hand onder mijn heup, en doe mij vriendelijkheid en trouw. Het moet niet zo zijn, alsjeblieft, dat jij mij in Egypte begraaft. 30 Want ik wil bij mijn vaders liggen. Draag mij daarom uit Egypte en begraaf mij in hun graf. En hij zegt: Ik zal doen naar jouw woord. 31 En hij zegt: Zweer het mij. En hij zweert het hem. En Israël buigt zich in aanbidding neer aan het hoofdeinde van zijn rustbank.
Page 248
JOZEF – Profetische vergezichten Zeventien Jakob leeft zeventien jaar in Egypte, staat er. Dat is dus de tijd dat hij (weer) samen met Jozef was en dat is bijzonder, omdat we eenzelfde periode vinden aan het begin van de geschiedenis van Jozef. Jozef was immers zeventien jaar oud toen zijn vader hem stuurde om op zoek te gaan naar zijn broers (Genesis 37:2). Het getal zeventien verwijst naar de opstanding. De opstanding van Christus was op de dag van de eerstelingsschoof en dat was op 17 Nisan. En er zijn meer belangrijke gebeurtenissen in de Schrift, die plaatsvonden op die datum, zoals de ark van Noach, die ‘vaste grond vond’ op diezelfde dag, de zeventiende dag van de zevende maand (Genesis 8:4). Jozef, de tot eerstgeborene gestelde zoon, maakt zijn opwachting als hij zeventien jaar oud is. Daarna (in die tussenperiode) verdwijnt hij ‘uit beeld’ voor het huis van Jakob. En wanneer de periode wordt genoemd dat Jakob (> Israël) weer verenigd is met Jozef, is dit een periode van zeventien jaar, verwijzend naar de bekering van Israël. Begraven in het land God had al aan Abraham voorzegd dat zijn nakomelingen in een vreemd land terecht zouden komen en dat het volk daar in slavernij zou dienen. Vervolgens zou het worden uitgevoerd uit dat land en terugkeren naar het land dat God beloofd had (Genesis 15:13-16). God gaf Abraham de belofte dat “in hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden” (Genesis 12:3) en bevestigde die belofte aan Izak en Jakob. Jakob vertrouwde erop dat God Zijn beloften zou vervullen. Hij zag op de opstanding en liet Jozef zweren dat zijn beenderen begraven zouden worden in het land dat God hem beloofd had. Zoals Jozef dat later ook zou doen (Genesis 50:25). JOZEF – Profetische vergezichten Eén van de grote thema’s uit het boek Genesis, is dat de oudste zoon niet het eerstgeboorterecht ontvangt, maar dat dit gaat naar een jongere zoon. Denk aan Izak en Ismaël, Jakob en Ezau, maar natuurlijk ook Jozef die gesteld wordt boven Ruben. Met betrekking tot Jozef wordt dit verschijnsel nog eens herhaald. Genesis 48 1 En het is na deze dingen, dat men tot Jozef zegt: Zie, jouw vader is onwel. En hij neemt zijn twee zonen met zich mee, Manasse en Efraïm. 2 En men vertelde Jakob en zegt: Zie, jouw zoon Jozef is tot jou gekomen. En Israël maakt zich standvastig, en hij zit op de rustbank. 3 En Jakob zegt tot Jozef: God, de Almachtige verscheen aan mij in Luz in het land van Kanaän en Hij zegende mij. 4 En Hij zei tot mij: Zie, Ik maak jou vruchtbaar. En Ik vermeerder jou en Ik maak jou tot een menigte van volken. En Ik geef dit land aan jouw zaad na jou tot een aeonisch grondbezit. 5 En nu, jouw twee zonen, die aan jou in het land van Egypte geboren zijn, voordat ik tot jou naar Egypte
Page 250
JOZEF – Profetische vergezichten kwam, zij zijn van mij. Efraïm en Manasse zullen voor mij zijn als Ruben en Simeon. 6 Maar jouw nakomelingen, die jij na hen verwekt, zullen van jou zijn; naar de naam van hun broers zullen zij genoemd worden in hun lot-bezit. Efraïm en Manasse Van de twee zonen van Jozef die geboren worden in het buitenland, zegt Jakob dat zij “voor hem zullen zijn als Ruben en Simeon”. Ruben en Simeon zijn de twee zonen die hem als eerste werden geboren (Genesis 29:32-33). Jakob stelt de twee zonen van Jozef, die geboren zijn onder de natiën, in de plaats van Ruben en Simeon; hij verwisselt zijn eigen zonen met Efraïm en Manasse. Overigens is hier ook de volgorde van Efraïm en Manasse omgeruild, want Manasse was Jozefs oudste zoon en zou als eerste genoemd moeten worden. Zoals we later in Genesis 48 zullen zien, worden ook Manasse en Efraïm verwisseld. De ecclesia Efraïm en Manasse zijn een uitbeelding van de ecclesia. Zij worden verzameld uit de natiën Kol.1:25 en het huis van Jakob heeft voor een lange tijd geen weet van ‘de geboorte van deze zonen’ … Zij komen voort uit het lichaam van Jozef, zoals de ecclesia “het lichaam van Christus” is. Zij ontvangen de hoogste positie en worden gesteld bóven het huis van Israël. JOZEF – Profetische vergezichten Het grote thema in deze hoofdstukken is: naar wie gaat de eerstgeboortezegen? Zoals dat in het voorgaande in Genesis ook al het geval was. We zagen eerder al dat, hoewel Ruben de oudste zoon van Jakob was, Jozef tot eerstgeborene werd gesteld. En in de verzen hiervoor (:5), zien we dat de twee oudste zonen van Jakob, Ruben en Simeon, worden verwisseld met de zonen van Jozef, Efraïm en Manasse. Vervolgens wordt dan in het volgende vers gerefereerd aan de geboorte van Benjamin. Hij was immers de beoogde eerstgeborene, toen Jozef werd dood gewaand door het huis van Jakob. Genesis 48 7 En ik, toen ik uit Paddan kwam, stierf Rachel in mijn bijzijn in het land van Kanaän op de weg, op enige afstand om tot Efratha te komen. En ik heb haar daar begraven aan de weg naar Efratha, dat is: Bethlehem. Rachel Jakob verwijst hier naar de geboorte van Benjamin, die we vinden in Genesis 35. Rachel sterft tijdens de bevalling (35:1617), maar geeft haar zoon nog wel een naam: Ben-Oni (35:18), dat betekent zoon van mijn smart. Direct daarna lezen we dan: maar zijn vader noemde hem Benjamin. Dat betekent: zoon van mijn rechterhand.
Page 252
JOZEF – Profetische vergezichten Bethlehem Efratha Hier vinden we uitgebeeld hoe Rachel, die een type is van Israël, de Zoon kent als “de Man van smarten”. Jes.53:3 Veelzeggend is natuurlijk ook de plaats waar deze geboorte plaatsvindt: aan de weg naar Efrath(a) bij Bethlehem, zoals ook van de Messias werd gezegd Micha 5:1; Mat.2:6, dat Hij daar geboren zou worden. Zoon van mijn smart Rachel noemt deze zoon: zoon van mijn smart, maar zijn vader (let op dat er niet staat ‘Jakob’), noemde hem Benjamin, zoon van Mijn rechterhand (35:18). Het is een schitterende illustratie van hoe dé Zoon, die door Israël werd gekend als de Man van smarten, door God de Vader verhoogd werd tot aan Zijn rechterhand. Heb.1:3; Ef.1:20 Zoon van Mijn rechterhand Maar zou er in verband met de plaats in de Schrift, waar Jakob deze geschiedenis aanhaalt nog een diepere laag liggen? Het gaat in deze hoofdstukken (48 en 49) immers om de eerstgeboortezegen met betrekking tot de natiën (48:19). Ben-Oni, de zoon van smarten, is ook een uitbeelding van het volk Israël. Zoals de Messias een Man van smarten zou zijn, zo is Israël ook een volk van smarten geworden (vergelijk Exodus 3:7; Klaagliederen 1:18). Benjamin, de zoon van Mijn rechterhand, is dan ook een type van het volk, dat eigenlijk geen volk is Rom.9:25-26; 10:19 en dat verhoogd zou worden tot aan Gods rechterhand Ef.1:3; 2:6: de ecclesia, die Zijn lichaam is! Ef.1:22-23 JOZEF – Profetische vergezichten Jakob is oud en zwak geworden en weet dat zijn sterven nadert. Pas in Genesis 49 laat hij zijn eigen zonen tot zich komen om hen te zegenen. Maar voordat hij dat doet, laat hij Jozef bij zich komen met zijn beide zonen: Manasse en Efraïm. Er vindt een verwisseling plaats en zij worden gezegend vóór zijn eigen zonen. Zo ging het hiervoor in het boek Genesis ook vaak en dit is niet de laatste verwisseling die we tegenkomen. Genesis 48 8 En Israël ziet de zonen van Jozef, en hij zegt: Wie zijn dezen? 9 En Jozef zegt tot zijn vader: Dat zijn mijn zonen, die God mij in dit land gegeven heeft. En hij zegt: Breng hen, alsjeblieft, tot mij, opdat ik hen zal zegenen. 10 En de ogen van Israël waren zwaar van ouderdom, hij kan niet zien. En Jozef brengt hen dicht bij hem; en hij kust hen en hij omhelst hen. 11 En Israël zegt tot Jozef: Ik had niet kunnen vermoeden, dat ik jouw aangezicht weer zou zien, en zie, God heeft mij ook jouw zaad doen zien. 12 En Jozef doet hen weggaan, bij zijn knieën vandaan, en hij buigt zich neer met zijn aangezicht ter aarde. 13 En Jozef neemt hen beiden, Efraïm rechts van hem, aan Israëls linkerkant, en Manasse links van hem, aan Israëls rechterkant, en hij brengt hen dicht bij tot hem.
Page 254
JOZEF – Profetische vergezichten 14 En Israël strekt zijn rechterhand uit en hij legt die op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de jongste is, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij gebruikte zijn handen verstandig, want Manasse is de eerstgeborene. Jakob had zijn hele leven zelf gewerkt om Gods beloften tot stand te brengen en dat had hem veel ellende gebracht, zoals zijn vlucht voor Ezau. Ook in het buitenland bij oom Laban was hem van alles overkomen, maar aan het einde van zijn leven had hij rust en vertrouwde hij op God. Hij wordt hier dan ook consequent niet met de naam ‘Jakob’ genoemd, maar met de naam die hij kreeg toen hij het niet meer van zichzelf verwachtte, maar van God: Israël (Genesis 32:28). Kruislings Jakob zegent Jozefs zonen voordat hij zijn eigen zonen zegent. Maar er is nog iets bijzonders. Manasse was de oudste en zou de belangrijkste zegen krijgen, maar Jakob legt zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm. Het wordt uitgebreid beschreven en er wordt gezegd dat Jozef zijn oudste zoon Manasse, bij Jakobs rechterhand zette en Efraïm bij zijn linkerhand. Maar Jakob draait het om en moet zijn handen dus kruislings geplaatst hebben. Deed Jakob dit zomaar? Nee, er staat dat hij verstandig handelde. In de Hebreeën-brief vinden we hierop een toelichting: Hebreeën 11 21 In geloof zegent Jakob, stervende, ieder van de zonen van Jozef, en hij aanbidt, leunend op het uiteinde van zijn staf. JOZEF – Profetische vergezichten In geloof Wat Jakob hier doet, doet hij in geloof. God had hem verteld hoe het moest gaan. Ongetwijfeld zal hij eraan gedacht hebben dat het bij hem ook zo gegaan was. Hij ontving immers de eerstgeboortezegen boven zijn oudere broer, Ezau. En tevens bij zijn vader Izak ging dat zo. Leunend op zijn staf Wat we in het verslag van Genesis niet lezen, maar wel in Hebreeën, is dat Jakob leunde op zijn staf, terwijl hij de zonen van Jozef zegende. De staf is een bijzonder voorwerp in de bijbel en komen we op talloze plekken tegen: een bloeiende staf Num.17:8, een staf die verandert in een slang Ex.7:10, één die wateren doet wijken Ex.14:16, de staf waarmee David Goliath tegemoet ging 1Sam.17:40, enzovoort. De staf gebruikt men om op te staan of staande te blijven en is daarmee een uitbeelding van opstanding. Jakob is stervend en met (gekruiste!) handen zegent hij Jozefs zonen en profeteert hiermee van toekomende dingen, zullen we later nog zien. Hij doet dat leunend op zijn staf, uitbeeldend: dood en opstanding!
Page 256
JOZEF – Profetische vergezichten Jakob wist dat, hoewel Manasse de oudste zoon van Jozef was, hij de jongere Efraïm de hoogste zegen moest geven. Eerder had hij al gezegd dat deze twee zonen van Efraïm gesteld werden tot zonen van zichzelf, door hen in de plaats van Ruben en Simeon te stellen (48:5). Genesis 48 15 En hij zegent Jozef en hij zegt: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izak gewandeld hebben; de God, Die mij geweid heeft, mijn leven lang tot op deze dag; 16 de Boodschapper, Die mij verlost heeft vanaf alle kwaad, Hij zegene deze jongelingen, zodat in hen mijn naam genoemd wordt en de naam van mijn vaders Abraham en Izak, en dat zij toenemen tot een menigte in het midden van het land. 17 En Jozef ziet, dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd legt, en het is kwaad in zijn ogen. En hij greep de hand van zijn vader om die van Efraïms hoofd weg te nemen naar het hoofd van Manasse. 18 En Jozef zegt tot zijn vader: Zo niet, mijn vader, want deze is de eerstgeborene, plaats jouw rechterhand op zijn hoofd. 19 En zijn vader weigert het en hij zegt: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot zijn. En niettemin zal zijn jongere broeder JOZEF – Profetische vergezichten groter zijn dan hij, en zijn zaad zal een volheid van natiën worden. 20 En hij zegent hen op die dag, zeggend: In jou zal Hij Israël zegenen zeggende: God zette jou als Efraïm en als Manasse. En hij plaatst Efraïm vóór Manasse. 21 En Israël zegt tot Jozef: Zie, ik ga sterven; en God is met jullie en Hij zal jullie doen terugkeren naar het land van jullie vaders. 22 En ik, ik geef aan jou, boven jouw broers, een bergrug, die ik met mijn zwaard en mijn boog vanuit de hand van de Amorieten heb genomen. Volheid van natiën De zegeningen die Efraïm en Manasse krijgen, verschillen in eerste instantie niet van elkaar. Het verschil wordt pas duidelijk in vers 19, als er staat dat de jongere Efraïm groter zou zijn dan Manasse. En dan komt de toevoeging: “en zijn zaad zal een volheid van natiën worden”. Redding naar de natiën Jakob passeert zijn eigen huis door de zonen van Jozef als eerste te zegenen en doet een uitspraak over een volheid van natiën. Dit is een illustratie van hoe God het huis van Israël passeert (terzijde stelt) en hoe de redding naar de natiën ging. Hand.28:28 De uitspraak van Jakob over ‘een volheid van natiën’ komt verder nergens in de bijbel meer voor, op één plaats uitgezonderd. Paulus haalt deze uitspraak aan in zijn betoog in de Romeinenbrief. Romeinen 11 25 Want ik wil niet, dat jullie onwetend zijn, broeders, van dit geheim, (opdat jullie niet eigenzinnig zullen zijn) dat gedeeltelijke verharding, over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën zal binnengaan.
Page 258
JOZEF – Profetische vergezichten Hoeveel te meer hun volheid Romeinen 11 gaat onder andere over de vraag of God Zijn volk voorgoed verstoten heeft. Nee, zegt Paulus, hun misstap en hun vermindering (tekort) betekent rijkdom van de wereld en rijkdom van de natiën (11:12). Door hun val is redding immers naar de natiën gegaan (11:11). Maar als hun tekort al zoveel rijkdom voor de natiën betekent, hoeveel te meer hun volheid (11:12). Dat wat Israël nu tekort komt, zal in de toekomst zijn aangevuld en komen tot volheid. Dat gaat over de bekering van Israël en de positie die zij dan (alsnog) zullen innemen. Zij zullen komen tot hun bestemming: een koninkrijk van priesters en een heilige natie. Ex.19:6 Het ingaan van de ecclesia De “volheid van natiën” die zal binnengaan, betekent iets soortgelijks. De verkondiging van redding aan de natiën, zal tot volheid komen en daarmee zal de ecclesia compleet zijn, haar hemelse positie innemen en haar bestemming binnengaan. Blijkbaar doelt Paulus hier op de wegrukking 1Tes.4:17, waar de ecclesia zal ingaan in haar verheerlijkte positie en samen met Christus gesteld zal worden over heel de schepping. Rom.8:17, 23; Ef.1:20-21 Het Evangelie van de genade van God ‘Efraïm’ is later een aanduiding voor de tien stammen van Israël. Zij werden door de Assyriërs weggevoerd in ballingschap en het grootste deel keerde nooit terug, vermengde zich met de volkeren en zo raakten zij hun Israëlitische identiteit kwijt. Zij werden (en worden) geen ‘Israël’ meer genoemd en zijn zich ook niet bewust dat ze daar ooit toe behoorden, want zij worden nu aangeduid met andere namen, namen van natiën en volkeren. JOZEF – Profetische vergezichten Toen Paulus zich met zijn Evangelie tot de natiën begaf Hand.13:46; Rom.11:11, kwam het Evangelie, via een omweg, alsnog terecht bij hen, die ooit ‘Israël’ waren, maar dat voorrecht door ongeloof waren kwijtgeraakt. Zie daar, het Evangelie van de genade van God! Hand.20:21 De hoogste zegeningen ‘Efraïm’ is dus inderdaad uitgegroeid “tot een menigte van natiën”. En uit die natiën verzamelt God Zich een volk voor Zijn Naam. 2Kor 6:16; Tit.2:14 Elders wordt dat genoemd: een natie, die geen natie is. Deut.32:21; Rom.10:19 Het gaat om de ecclesia, het lichaam van Christus, en dat is in de gebruikelijke zin van het woord geen ‘natie’ of ‘volk’. ‘Efraïm’ is een uitbeelding van deze verzameling gelovigen uit de natiën. Hij wordt dan ook gesteld vóór Manasse, en ontvangt de hoogste positie. Ook ontvangt hij de hoogste zegeningen, vóór de twaalf zonen van Jakob. Ef.1:3
Page 260
JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Jakob in Genesis 48 de zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, gezegend heeft, roept hij zijn eigen zonen tot zich. Boven het hoofdstuk zetten de meeste vertalingen: Jakob zegent zijn zonen, maar we zullen zien dat hij niet alleen zegeningen uitspreekt, maar ook vloek (:7). Genesis 49 1 En Jakob roept zijn zonen en hij zegt: Verzamelt je, en ik vertel aan jullie, wat jullie in de laatste dagen overkomen zal. De laatste dagen De term ‘de laatste dagen’ wordt in de profetieën nogal eens genoemd en heeft betrekking op dagen die, ook nu nog, toekomstig zijn. Het wordt bijvoorbeeld genoemd in een profetie over de duizend jaren Jes.2:2; Micha 4:1, met betrekking tot de bekering van Israël Jer.23:20, 30:24; Hos.3:5 en in de profetie over Gog en Magog. Ez.38:16 Nieuwe Testament Ook in het Nieuwe Testament vinden we het begrip ‘de laatste dagen’ en het blijkt daar een bredere toepassing te hebben: namelijk op de dagen vanaf de opstanding van Christus Heb.1:1, JOZEF – Profetische vergezichten op de tijd waarin wij leven 2Tim.3:1 en op de dagen die in verband worden gebracht met de wederkomst van Christus. 2Petr.3:3 Toekomst De woorden van Jakob in Genesis 49, spreekt hij weliswaar tot zijn zonen: Ruben, Simeon, Levi, Juda, enzovoorts, maar deze woorden krijgen hun uiteindelijke vervulling of toepassing, op de stammen van Israël. Over de zegening van Jakob voor Efraïm (48:19), hebben we een aanhaling van de apostel Paulus in Romeinen 11:25 die ons veel verklaart. Maar de meeste woorden van Jakob die hij spreekt tot zijn zonen, blijven voor ons raadselachtig. Wellicht omdat de vervulling van die woorden nog toekomst zijn en niet voor ons als ecclesia bedoeld zijn, maar voor Israël? Eén ding is zeker, deze woorden zullen hun vervulling krijgen en mettertijd zal de betekenis duidelijk zijn. Op Zijn tijd.
Page 262
JOZEF – Profetische vergezichten Als Jakob zijn zonen bij zich laat roepen, zegt hij dingen over hun verleden, maar hij voorzegt ook met betrekking tot de toekomst (:1). Deze woorden zijn dan ook profetisch en zullen ongetwijfeld hun vervulling hebben op de stammen van Israël in de toekomst. Genesis 49 2 Wordt bijeengeroepen en luistert, zonen van Jakob, en luistert naar Israël, jullie vader. 3 Ruben, jij bent mijn eerstgeborene, mijn sterkte en het begin van mijn kracht, de voornaamste in hoogheid en de voornaamste in sterkte. 4 Jij bent onstuimig als de wateren, jij zult de voornaamste niet zijn. Want jij bent jouw vaders bed opgegaan; toen heb jij het ontwijd. Hij is mijn slaapplaats opgegaan. Opbruisend Ruben had menselijkerwijs gesproken alles mee. Hij had letterlijk een voorsprong op zijn broers, omdat hij als eerste werd geboren. Ruben wordt vergeleken met onstuimig of opbruisend water. De Statenvertaling zegt: “snelle afloop als der wateren”, waarbij het idee is, net als bij bruisend water, dat het maar voor even is, het is snel weer weg. JOZEF – Profetische vergezichten Zo kennen we Ruben ook uit de voorgaande hoofdstukken. Hij wilde Jozef redden, maar faalde in de uitvoer (37:21-29) en staat vooraan met een oplossing, die geen oplossing is (42:37). Type van Israël Over de betekenis van Ruben hebben we het al eerder gehad. Hij is een uitbeelding van het volk Israël, de beoogde eerstgeboren zoon. Aan hen waren de woorden van God toevertrouwd Rom.3:2 en zij hadden een ijver tot God Rom.10:2, maar het was zonder overeenstemmend besef. Hoererij Dat wat wij zouden noemen ‘onterving van Ruben’ vindt plaats vanwege het overspel dat hij pleegt. Als Jakob in een ander land verblijft, gaat Ruben naar de bijvrouw van zijn vader, Bilha, en ligt bij haar (35:21-22). Op vele plaatsen in de Hebreeuwse bijbel wordt het ongeloof en de ontrouw van het Joodse volk bestempeld als hoererij (= ontucht). Dat wat zij hadden ontvangen, zou van hen afgenomen worden en aan een ander volk worden gegeven. Mat.21:43 Zie daar, onze huidige tijd, waarin Israël terzijde is gesteld en God Zich een volk uit de natiën verzamelt voor Zijn Naam! Hand.15:14; 2Kor 6:16; Tit.2:14
Page 264
JOZEF – Profetische vergezichten Nadat Jakob uitspraken heeft gedaan over zijn oudste zoon Ruben, gaat hij, naar volgorde van geboorte, verder met Simeon en Levi. Opmerkelijk is dat zij als enigen samen worden aangesproken en niet individueel. Zij worden ook aangesproken als broeders, maar het zal duidelijk zijn dat alle twaalf zonen van Jakob broers van elkaar waren. Simeon en Levi waren zonen van Jakobs vrouw Lea, maar zij waren niet de enige zonen, want ook Ruben, Juda, Issaschar en Zebulon waren zonen van Lea (Genesis 29:32-35; 30:17-20). Er was dus een bijzondere band tussen Simeon en Levi en daarom worden zij samen genoemd. Genesis 49 5 Simeon en Levi zijn broeders; hun slagzwaarden zijn wapens van geweld. 6 Mijn ziel kome niet in hun beraadslaging. Mijn eer sluit zich niet aan bij hun vergadering. Want in hun boosheid hebben zij mannen gedood, en in hun welgevallen hebben zij runderen de pezen doorgesneden. 7 Vervloekt is hun boosheid, want die was sterk, en hun razernij, want die was halsstarrig. Ik zal hen verdelen onder Jakob en hen verstrooien in Israël. JOZEF – Profetische vergezichten Dina en de Sichemieten Beide zonen worden hier nogal hard aangesproken door Jakob. Wij kennen uit Genesis 34 de geschiedenis met Dina en de Sichemieten. Dina was een dochter van Jakob en een zus van Simeon en Levi. Ene Sichem, zoon van Hemor, neemt Dina tot zich, ligt bij haar en onteert haar daarmee. Hij is verliefd op Dina en vraagt aan Jakob toestemming om Dina tot vrouw te nemen, zodat zij familie van het huis van Jakob worden. De zonen van Jakob zeggen dat dit alleen kan als alle mannen zich laten besnijden en dat gebeurt. Als de mannen daardoor verzwakt zijn, doden Simeon en Levi hen allemaal. Verstrooid Jakob voorzegt hier dat de stammen van Simeon en Levi verstrooid zouden worden onder Israël. Zo kreeg Simeon een erfdeel midden in het gebied van Juda en was helemaal omsloten door de stam van Juda. Van Levi weten we dat zij geen eigen gebied kregen, maar steden en weidegrond onder de andere stammen. Simeon De woorden die Jakob hier uitspreekt zijn hoe dan ook raadselachtig. Daar komt nog bij dat de commentaren aangeven dat hier nogal wat woorden worden gebruikt die alleen in dit gedeelte voorkomen en de precieze betekenis lastig te achterhalen is. En hoewel de woorden van Jakob zeer negatief zijn, valt er daarnaast ook veel positiefs te zeggen en af te leiden uit de Schrift over Simeon en Levi. Simeon betekent: de horende, een uitbeelding van geloof. Het is niet voor niets dat we in het Nieuwe Testament een man tegenkomen die wordt genoemd: rechtvaardig en toegewijd Luk.2:25 en dat deze man Simeon heet.
Page 266
JOZEF – Profetische vergezichten Of wat dacht u van Sim(e)on Petrus Hand.15:14; 2 Petr.1:1, die het gelovig deel van Israël vertegenwoordigt? Levi Levi betekent trouw. Levi was de stam die bij de aanbidding van het gouden kalf hun trouw aan JAHWEH bewezen Ex.32:26 en daardoor de priesterlijke stam werden. Het hogepriesterschap ging naar Aäron en zijn zonen, ook zij waren uit de stam van Levi. De Levieten hebben dan ook een belangrijke rol met een mooie typologische betekenis in veel geschiedenissen die we vinden in het Oude Testament. Denk bijvoorbeeld aan de doortocht door de Jordaan Joz.3 en de inname van Jericho. Joz.4 In beide geschiedenissen dragen de Levieten de ark van het verbond aan het hoofd van de stoet. JOZEF – Profetische vergezichten De woorden die nu volgen over Juda zijn bekender, vanwege de profetische betekenis die men er over het algemeen wel in ziet. Het zijn woorden aan Juda over koningschap en heerschappij, maar ze wijzen op de Messias, de grote Koning. Hij zou voortkomen uit (de stam van) Juda. Mat.1, Heb.7:14 De woorden over Juda zijn, na die over Jozef, de meest uitgebreide. Genesis 49 8 Jij, Juda, jouw broeders zullen jou loven; jouw hand zal op de nek van jouw vijanden zijn. De zonen van jouw vader zullen zich voor jou neerbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp. Vanaf de prooi, mijn zoon, ga jij op. Hij kromt zich, hij legt zich neer als een leeuw; en als een leeuwin, wie zou hem doen oprijzen? 10 De scepter zal zich van Juda niet terugtrekken, noch de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij zal zijn veulen aan de wijnstok binden, en het jong van zijn ezelin aan de wijnstok. Hij zal zijn kleding in wijn spoelen en zijn overkleed in druivenbloed. 12 Zijn ogen zijn donkerder gloeiende dan wijn, en zijn tanden witter dan melk.
Page 268
JOZEF – Profetische vergezichten Loven “Juda, jouw broers zullen jou loven“, is een woordspeling. Het woord voor ‘loven’ is yahdah en is verwant aan de naam ‘Juda’, wat geloofd of geprezen betekent, sommigen vertalen het zelfs met Godlover. Juda zou de meest prominente stam onder Israël worden. Uit hem zou het koningschap zijn en wanneer wij het nu over Israëlieten hebben, is dit zelfs synoniem met Joden (vergelijk Handelingen 2:14 met :22), wat afgeleid is van Juda. “Jouw hand zal op de nek van jouw vijanden zijn” wijst vooruit naar de Messias Die uit Juda zou voortkomen en alle vijanden zou onderschikken. 1Kor.15:25-26 Beginnend bij het huis van Jakob dat voor Hem zal buigen (:8, vergelijk Luk.1:33). De leeuw uit de stam van Juda Op drie verschillende manieren wordt Juda voorgesteld als een leeuw: de koning van de dieren. Het getal drie is een verwijzing naar de Messias, want Hij zou opstaan op de derde dag. Juda is een leeuwenwelp en hier ligt de nadruk erop dat het om een jonge leeuw gaat. Zo’n nieuwe generatie is de hele Schrift door een verwijzing naar opstanding. “Wie zou hem doen oprijzen” aan het einde van het vers, is dan ook een vraag waar wij het antwoord op weten. God heeft Hem opgewekt! Een waarheid die we als een rode draad door het Nieuwe Testament heen vinden (Handelingen 2:32, 4:10, 5:30, Romeinen 10:9; Galaten 1:1, enzovoorts). Ook in het boek Openbaring wordt de Messias voorgesteld als een leeuw, uit de stam van Juda. Daar is Hij Degene Die de eigendomsakte van het land Israël, voorgesteld als een verzegelde boekrol, mag openen en zo Zijn koningschap zal opeisen. JOZEF – Profetische vergezichten Openbaring 5 5 En één van de oudsten zegt tegen mij: Huil niet, zie, de leeuw uit de stam van Juda, de wortel van David, overwint, om de boekrol te openen, en om haar zeven zegels los te maken. Koningschap De scepter spreekt van heerschappij Jes.14:5 en is een symbool van koningschap. Est.4:11, 5:2, 8:4 Hetzelfde geldt natuurlijk voor de heersersstaf. Hij zal Koning zijn over alle volken en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn (:10). Anderen zeggen herdersstaf, maar ook de herder is een bekend beeld van de Messias Joh.10:11,14 en een staf spreekt van opstanding. Het gedeelte waar gezegd wordt “totdat Silo komt” is tekstkritisch en vertaaltechnisch nogal omstreden. Silo betekent rust of veilig/zeker, denk ook aan shalom, dat vrede betekent. Dit is eveneens een verwijzing naar de Messias. Op het leven! Ook de verzen 11 en 12 zijn erg zinnebeeldig. Zou de ezel die aan de wijnstok wordt gebonden spreken van Degene die zou komen in vernedering, rijdend op een ezel? Joh.12:14-15 Maar gebonden aan de wijnstok, dat wil zeggen: Hij zou deel krijgen aan nieuw leven. “Hij zal zijn kleding in wijn spoelen en zijn overkleed in druivenbloed”, doet direct denken aan Jesaja 63:1-4, waar de Messias komt vanuit Edom, in een rood gewaad, omdat Hij de wijnpers heeft getreden. Het spreekt van de dag van wraak waarop Hij zal komen en recht zal verschaffen.
Page 272
JOZEF – Profetische vergezichten 21 Nahftali is een losgelaten hinde; die gepaste gezegden geeft. Zebulon In de toewijzing van het land, krijgt Zebulon een stuk land dat landinwaarts is gelegen. De woorden die Jakob hier uitspreekt, moeten dus een strekking hebben die verder ligt, want het gebied van Zebulon lag niet aan de zee. Joz.19:10-15 Wel lezen we later dat Zebulon een strijdbaar volk was en zich wellicht heeft uitgebreid. Rich.1,4,5,6 Feit is dat in het Nieuwe Testament het gebied van Zebulon wordt gesitueerd aan de zee. Mat.4:13-15 Ook is het opvallend dat de zonen van Jakob op volgorde van geboorte worden genoemd, maar dat Zebulon eerder genoemd wordt dan Issaschar, ze worden omgewisseld (Genesis 30:1820). Issaschar Issaschar wordt vergeleken met een ezel, die sterk is van gebeente: een uitbeelding van kracht. Job 40:18 Het woord dat hier vertaald is met ‘kampvuren’, wordt elders vertaald met ‘veestallen’ of ‘schaapskooi’. Rich.5:18 Dan Dan betekent rechter. Sommigen zien in Dan een type van de ecclesia 1Kor.6:2-3, wat zou verklaren dat in de opsomming van de stammen van Israël in Openbaring 7, de stam van Dan niet genoemd wordt. De ecclesia bevindt zich dan immers niet meer op aarde. Gad, Aser en Nafthali De woorden aan deze zonen zijn kort en blijven, mijns inziens, raadselachtig, zoals bij zoveel voorgaande zegeningen voor de andere zonen. De commentaren die ik erop heb nageslagen, JOZEF – Profetische vergezichten bestaan voornamelijk uit gissingen en vertaaltechnische problemen. Veel weet men niet te zeggen over deze woorden en daar sluit ik mij bij aan.
Page 274
JOZEF – Profetische vergezichten Nu volgt het meest uitgebreide deel van de woorden van Jakob. Ze zijn gericht aan zijn zoon Jozef. Wanneer je een aantal vertalingen naast elkaar legt, dan blijkt dat de vertalers moeite hebben gehad met een aantal gedeelten. Ook deze woorden blijven nogal raadselachtig en ze staan opgetekend in een dichterlijke vorm, waarin veel symboliek wordt gebruikt. Eén ding is echter wel duidelijk: Jozef ontvangt grote zegeningen. Genesis 49 22 Jozef is een vruchtbare zoon, een vruchtbare zoon bij een bron. Zijn dochters klimmen over de muur. 23 De boogschutters verbitteren hem, en zij schieten, en zij koesteren wrok tegen hem. 24 En zijn boog verbleef in vastheid, en de armen van zijn handen zijn lenig, vanwege de handen van de Machtige van Jakob, omdat daar is de Herder, de Steen van Israël. 25 Door de God van jouw vader, Die zal jou helpen. En de Almachtige, Die zal jou zegenen met zegeningen van de hemel boven, met zegeningen van de waterdiepte, die beneden neerligt, met zegeningen van borsten en van baarmoeder. 26 De zegeningen van jouw vader zijn machtiger dan de zegeningen van mijn voorouders, tot het kostelijke van aeonische heuvels, die zullen zijn op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene van zijn broers. JOZEF – Profetische vergezichten Efraïm In vers 22 wordt Jozef twee keer “een vruchtbare zoon” genoemd. Het woord ‘parah’, dat hier vertaald is met vruchtbaar, vinden we ook in de naam ‘Efraïm’ (Ephrayim) en de naam ‘Efraïm’ betekent dubbele vrucht. Jakob verwijst hier dan ook naar de hoogste zegeningen die hij gaf aan Jozefs zoon Efraïm. Jozef wordt vruchtbaarheid beloofd en van Efraïm lezen we dat hij zou worden tot een volheid van natiën. God maakte Jozef voorspoedig in moeilijke omstandigheden Ook in dit gedeelte zijn, volgens de commentaren, nogal wat onduidelijkheden hoe bepaalde woorden vertaald moeten worden. Ik waag me dus maar niet aan al te stellige en uitgebreide uitleg. Vers 23 en 24 lijken me een symbolische uitleg van het geloof van Jozef in de moeilijke omstandigheden waarin hij verkeerd heeft en hoe God hem daarin zegende (39:5, 23). Ook wordt in de volgende verzen Gods zegen voor Jozef voor de toekomst beloofd. Verwijzingen naar de Messias In vers 24 wordt gesproken over “de Machtige van Jakob”, een term die vaker wordt gebruikt als aanduiding voor God Zelf. Ps.132:2,5; Jes.49:26, 60:16 De Herder is een aanduiding van de Messias, van Wie Jozef een type is. De bekendste uitspraak daarover, is natuurlijk de uitspraak van Jezus zelf: “Ik ben de goede Herder” Joh.10:11, maar dit komt ook op andere plaatsen aan de orde. Heb.13:20; 1Petr.2:25,5:4 Tevens geldt voor de Steen dat het een verwijzing is naar de Messias. Mat.21:42; Hand.4:11; Rom.9:33 De uitverkorene van zijn broers Nogmaals wordt maar eens benadrukt dat Jozef de uitverkorene van zijn broers is.
Page 278
JOZEF – Profetische vergezichten Heldhaftige Benjaminieten Sommigen zeggen dat de vermelding van de wolf positief is en dat hier wordt gesproken over latere heldhaftige acties van Benjaminieten, zoals Ehud. Rich.3:15-30 Ook Deborah noemt de stam Benjamin na haar lofzang over het verslaan van Sisera. Rich.5:14 In het boek Richteren speelt de stam van Benjamin een grote rol, de naam ‘Benjamin’ komt maar liefst 48 keer voor. De meest bekende bijbelfiguur uit de stam van Benjamin (na Paulus), is waarschijnlijk Saul. Hij en zijn zoon Jonathan waren Benjaminieten. Zij worden beschreven als dappere helden 1Kron.8:33,40; 12:2 en we vinden in 1 Samuel 10-14 hun heldenacties beschreven. Maar natuurlijk dringt zich bij de naam ‘Saul’ ook het aspect op, dat hij de koning was die door God aan de kant werd gezet en dat God Zich een ander koningshuis verkoos uit de stam van Juda: het huis van David. JOZEF – Profetische vergezichten In bepaalde geschiedenissen in Genesis worden met een paar zinnen vele jaren overbrugd. Details en uitvoerige omschrijvingen ontbreken. Maar als het dan in de volgende verzen over Jakobs begrafenis gaat, lezen we zijn uitgebreide instructies. Eerder zagen we al dat Jakob niet in Egypte begraven wilde worden, maar bij zijn vaderen in het land Kanaän (37:29-31). Blijkbaar vindt de Schrift het nodig om hier nadruk op te leggen en is het van belang. Genesis 49 29 En hij geeft hen instructie en hij zegt tot hen: Ik word tot mijn volk verzameld. Begraaft mij bij mijn vaders in de grot, die in het veld is van Efron, de Hethiet, 30 in de grot, die in het veld van Machpela is, tegenover Mamre in het land van Kanaän, het veld dat Abraham gekocht heeft van Efron, de Hethiet, tot bezit van een graf. 31 Daar hebben zij Abraham en zijn vrouw Sarah begraven, daar hebben zij Izak en zijn vrouw Rebekka begraven, en daar heb ik Lea begraven. 32 Het veld en de spelonk daarin, is een verwerving van de zonen van Heth. 33 En Jakob beëindigde met zijn zonen instructie te geven en hij zamelt zijn voeten op de rustbank. En hij overlijdt en hij wordt verzameld tot zijn volksgenoten.
Page 280
JOZEF – Profetische vergezichten Geen bezit in het land Abraham was een zeer rijk man, maar hij had geen bezit in het land Kanaän. Hij had alles kunnen kopen wat hij wilde, maar deed dat niet, omdat God hem beloofd had dat hij het land zou krijgen. Het enige dat Abraham kocht, was een graf om zijn vrouw Sarah te begraven (23:17-20). Later werd hij daar ook zelf begraven (25:8-9). En tevens werden Izak, Rebekka en Lea daar begraven, lezen we in vers 31. Gods beloften Jakob wilde niet in Egypte begraven worden, maar in het land dat God aan hem en zijn vaderen had beloofd. Het is een uiting van het geloof van Jakob. Ook de locatie waar dit graf zich bevond, is veelzeggend: tegenover Mamre. Dat is de plek waar Abraham zich vestigde nadat hij Gods beloften had ontvangen (13:18). Daar bevinden zich de eikenbossen van Mamre. De eik spreekt dan ook van Gods beloften en de vrucht van de eik, het teken van de besnijdenis dat Abraham later zou ontvangen als “een zegel van de rechtvaardigheid van het geloof ”. Rom.4:11 Als God in de toekomst Jakob zal opwekken, zal hij opstaan in het land dat God hem had beloofd. JOZEF – Profetische vergezichten In de laatste verzen van Genesis 49, zagen we hoe Jakob, wanneer hij weet dat hij gaat sterven, zijn geloof toont door instructie te geven dat hij begraven wil worden in het land dat God aan hem en zijn vaderen beloofd had. In de nu volgende verzen worden Jakobs instructies uitgevoerd en hier wordt uitgebreid verslag van gedaan. Het beslaat de helft van het laatste hoofdstuk van Genesis. Genesis 50 1 Toen viel Jozef op zijn vaders aangezicht en hij huilt over hem en hij kust hem. 2 En Jozef geeft zijn dienaren, de geneesheren, instructie om zijn vader te balsemen. En de geneesheren balsemen Israël. 3 En zij vervullen voor hem veertig dagen, want zo vervullen zij de dagen van de balsemingen. En de Egyptenaren beweenden hem zeventig dagen. 4 En de dagen van de weeklacht over hem gaan voorbij, en Jozef spreekt tot het huis van Farao, zeggend: Indien ik, alsjeblieft, genade in jullie ogen gevonden heb, spreekt dan, alsjeblieft, in de oren van Farao, zeggend: 5 Mijn vader heeft mij doen zweren, zeggend: Zie, ik ga sterven. In mijn graf, dat ik voor mijzelf in het land van Kanaän gegraven heb, daar moet jij mij begraven. En nu, laat mij opgaan, alsjeblieft, en laat mij mijn vader begraven, en dan zal ik terugkeren.
Page 282
JOZEF – Profetische vergezichten 6 En Farao zegt: Ga op, en begraaf jouw vader, zoals hij jou heeft doen zweren. 7 En Jozef gaat op om zijn vader te begraven, en met hem gaan alle dienaren van Farao op, de oudsten van zijn huishouden, en al de oudsten van het land van Egypte, 8 en het gehele huis van Jozef, en zijn broers en het huis van zijn vader. Maar hun kinderen, en hun kleinvee en hun grootvee lieten zij in het land van Gosen achter. 9 En zowel strijdwagens als ruiters gaan met hem op, en het legerkamp is uitermate groot. 10 En zij komen tot aan de dorsvloer van Atad, aan de overkant van de Jordaan, en zij rouwklagen daar een grote en uitermate zware rouwklacht, en hij doet tot zijn vader zeven dagen van rouw. 11 En de inwoner van het land, de Kanaäniet, ziet de rouw op de dorsvloer van Atad, en zij zeggen: Dit is een zware rouw voor de Egyptenaren. Vanwege dit noemt men haar naam: Abel-Mizraïm, dat aan de overkant van de Jordaan ligt. 12 En zijn zonen doen met hem zó, zoals hij hen instructie gegeven had. 13 En zijn zonen dragen hem naar het land van Kanaän, en zij begraven hem in de grot van het veld van de Machpela, het veld, tegenover Mamre, dat Abraham tot een grondbezit van een graf had gekocht van de Efron, de Hethiet. 14 En Jozef keert terug naar Egypte, nadat hij zijn vader begraven had, hij en zijn broers en allen, die met hem opgegaan waren om zijn vader te begraven. Het huis van Jakob en het huis van Jozef Het is een hele stoet die naar het land Kanaän vertrekt om Jakob te begraven. Heel het huis van Jakob, en Jozef met heel zijn huis en hofhouding, trekken op naar Kanaän. JOZEF – Profetische vergezichten In de toekomst zal het huis van Israël verzameld worden buiten het land en vandaar optrekken naar het land Israël. Zij zullen geleid worden door de Messias, de ware Jozef. Heel het huis van Jozef is ook aanwezig bij deze optocht. Daar zouden we onszelf in kunnen herkennen, de ecclesia is een geestelijk huis. 1Kor.6:19; 2Kor.6:16; Ef.2:20-21 Vanaf het moment dat wij Hem tegemoet gaan in de lucht, zullen wij altijd samen met de Heer zijn. 1Tes.4:17; Kol.3:4; 1Kor.6:2,3
Page 284
JOZEF – Profetische vergezichten Voordat het boek Genesis wordt afgesloten met de dood van Jozef en zijn laatste woorden, vinden we nog een opmerkelijke gebeurtenis beschreven. Jakob is dood en nu vrezen de broers dat Jozef alsnog het kwaad dat zij hem hadden aangedaan, zal vergelden met kwaad. Genesis 50 15 En Jozefs broers zien, dat hun vader dood is, en zij zeggen: Stel dat Jozef wrok koestert tegen ons en tot ons doet terugkeren, ja, terugkeren al het kwaad, dat wij hem vergolden hebben. 16 En zij doen een boodschap uitgaan tot Jozef, zeggend: Jouw vader heeft voor zijn dood instructie gegeven, zeggend: 17 zó zullen jullie tot Jozef zeggen: Och, verdraag, alsjeblieft, de overtreding jouw broers en hun zonde, want zij hebben jou kwaad vergolden. En nu, verdraag, alsjeblieft, de overtreding van de dienaren van de God van jouw vader. En Jozef huilt, toen zij zó tot hem spraken. 18 En zijn broers gaan ook zelf, en zij vallen voor hem neer en zij zeggen: Zie, wij zijn jou tot dienaren. 19 En Jozef zegt tot hen: het moet niet zo zijn dat jullie vrezen! Want ben ik in de plaats van God? 20 En jullie hebben wel kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede bedacht, ten einde te doen, zoals deze dag: een groot volk in het leven te behouden. JOZEF – Profetische vergezichten 21 En nu, het moet niet zo zijn dat jullie vrezen; ik zal jullie en jullie kinderen onderhouden. En hij troost hen en hij spreekt tot hun hart. Werkelijk Godsbesef Er zijn zeventien jaren voorbij gegaan sinds Jozef zich aan de broers bekend maakte (47:28). Nu Jakob is overleden, vrezen de broers alsnog voor Jozefs vergelding. Jozef is emotioneel geraakt dat zijn broers nog steeds niet beseffen wie hij is. Jozef huilde, staat er voor de zevende keer in het verslag van het leven van Jozef (42:24; 43:30; 45:14 en15; 46:29; 50:1). Jozef verklaart dat zij wel kwaad gedacht hadden tegen hem, maar dat God dit kwaad ten goede heeft gekeerd. Eerder zei Jozef al tegen zijn broers: “om jullie in het leven te behouden heeft God mij voor jullie uit gezonden” (45:5). Het kwaad dat zij hadden bedacht, gebruikt God ten goede om de kwaaddoeners te zegenen. En Jozef wist dit en begreep dat God alles in zijn leven een plaats geeft en de dingen zo moesten gaan. De Redder van de wereld In Genesis 45:5 zegt Jozef nog: “om jullie in het leven te behouden”. Hier in Genesis 50 voegt hij daar iets aan toe: “om een groot volk in het leven te behouden”. Jozef redde immers ook het volk van Egypte van de hongerdood en we lezen zelfs dat de gehele aarde tot Jozef kwam om voedsel te kopen (41:57). Vandaar dat Jozef door Farao werd genoemd: Safenath-Paneach (41:45), wat betekent: Redder van de wereld! Jozef is een schitterend type van de Heer Jezus Christus, Die verworpen en gedood werd door het huis van Jakob, maar door God is aangesteld om niet alleen Israël te redden, maar de hele wereld. 1Tim.4:10 God gebruikt het kwaad dat tegen Zijn Zoon is geschied, om heel de schepping met Zichzelf te verzoenen. Kol.1:20
Page 286
JOZEF – Profetische vergezichten Met de laatste woorden van Jozef en zijn dood, eindigt het boek Genesis en het is ook het einde van de geschiedenis van Jozef. Maar liefst 14 hoofdstukken beschrijven deze periode en we hebben, voor zover we daar zicht op hebben, mogen zien wat voor geweldige schatten er onder de oppervlakte verborgen liggen. Ook in deze laatste verzen is dat het geval. Genesis 50 22 En Jozef woonde in Egypte, hij en het huis van zijn vader. En Jozef leefde honderd en tien jaar. 23 En Jozef ziet van Efraïm de zonen van de derde generatie; ook de zonen van Machir, de zoon van Manasse werden op Jozefs knieën geboren. 24 En Jozef zegt tot zijn broers: Ik ga sterven; en God zal jullie opmerken, ja, opmerken. En Hij zal jullie uit dit land doen opgaan naar het land, dat Hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. 25 En Jozef doet de zonen van Israël zweren, zeggend: God zal jullie opmerken, ja, opmerken, en jullie zullen mijn beenderen vanaf hier opbrengen. 26 En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud, en zij balsemen hem, en hij wordt in een kist gelegd, in Egypte. JOZEF – Profetische vergezichten 110 jaar Tot tweemaal toe staat er dat Jozef 110 jaar oud was toen hij stierf. Dat vinden we van nog iemand in de Hebreeuwse bijbel, namelijk van Jozua. Joz.24:29 Beiden zijn zeer sterke typen van Jezus Christus, van Jozef hebben we dat gezien en ook bij Jozua is dat overduidelijk. Alleen zijn naam zou ons al op dat spoor moeten zetten – door het overzetten van de ene naar de andere taal, ontgaat het ons wellicht, maar de naam is dezelfde. In het Hebreeuws heet Hij/hij: Jehoshua. In het Grieks van het Nieuwe Testament is het: Iēsous en die naam komt daar 917 keer voor. Altijd wordt dat weergegeven met Jezus, op één keer na, omdat dan duidelijk is dat het over Jozua gaat. Heb.4:8 De ware Jozua Jozua is degene die het volk het beloofde land inleidde. Hij is een voorafschaduwing van de ware Jozua, Die eens Zijn volk zal brengen in het beloofde land. Het gedeelte van Jozua 24, waar de dood van Jozua beschreven wordt, is bijzonder, omdat er een aantal parallellen zijn met de geschiedenis van Jozef. Efraïm Zoals al genoemd, werden beiden 110 jaar oud. We lezen tevens dat Jozua wordt begraven in het gebergte van Efraïm en dat gebied is natuurlijk vernoemd naar de zoon van Jozef. Ook deze opmerking is trouwens dubbelzinnig: de zoon van Jozef … Efraïm is de zoon, die de hoogste zegen kreeg en waar het eerstgeboorterecht terecht kwam. Waar is Jehoshua nu? Hij is de eerstgeborene uit de doden en bevindt Zich bij Efraïm, dat wil zeggen: onder de natiën.
Page 288
JOZEF – Profetische vergezichten Jozefs beenderen Mochten we de link tussen Jozef en Jozua niet gelegd hebben vanwege de leeftijd die zij allebei bereikten, dan vinden we in het gedeelte in Jozua nog een aanwijzing. Juist hier vinden we dat de beenderen van Jozef, die bij de uittocht uit Egypte meegenomen werden, begraven worden in het land Kanaän. Joz.24:32 Zo worden deze geschiedenissen aan elkaar gelinkt. Het geloof van Jozef Als we spreken van het geloof van Jozef, dan zouden we het kunnen hebben over zijn dromen of over hoe hij zich opstelde in moeilijke omstandigheden in het huis van Potifar of de gevangenis. Maar als de Schrift refereert aan het geloof van Jozef, dan worden we bepaald bij deze laatste woorden in Genesis. Hebreeën 11 22 In geloof herinnerde Jozef zich bij zijn overlijden aangaande de uittocht van de zonen van Israël en gaf instructie aangaande zijn beenderen. Opstanding Net als Jakob begraven wilde worden in het land dat hem beloofd was, geeft Jozef ook opdracht om zijn beenderen mee te nemen naar het land. Juist van de Egyptenaren weten we dat hun Farao’s er veel werk van maakten om zich te laten begraven. De piramiden met hun geweldige schatten zijn daar nog getuigen van. Maar voor Jozef betekende dat niets. Hij wilde zich laten begraven in het land. Hij zou opstaan in het land dat God aan zijn vaderen beloofd had. JOZEF – Profetische vergezichten De ark van Jozef Jozef werd in een kist gelegd. Dit woord wordt elders vertaald met ark. Niet de ark van Noach, dat is een ander woord, maar de ark van het verbond. Ex.25:10,14 De ark van het verbond, die ook een type is van de opgewekte Christus. Een houten kist (vergankelijkheid) overtrokken met goud (onvergankelijkheid). Toen Israël later uittrok uit Egypte en door de woestijn reisde, had het dus twee ‘arken’ bij zich. Jezus = JAHWEH redt! Zo wijzen al deze geschiedenissen naar de Hoofdpersoon in Gods plan: Jezus Christus. Zijn naam betekent: JAHWEH redt. Jozef wist van Gods redding. God zal deze schepping bevrijden van dood en van de slavernij van de vergankelijkheid. Rom.8:21 Daar zag hij op en daarom was zijn laatste wens dat hij zijn beenderen wilde laten begraven in het land.
Wat is er toch aan de hand met Romeinen 3, want hoe het in onze bijbelvertalingen staat is het nauwelijks te begrijpen. Tegen dit probleem ben ik jaren geleden aangelopen en het is heel lang een probleem gebleven. Er kwam wat licht doordat ik mocht zien dat het om het geloof van Christus draaide en Gods vertrouwen in Hem.

Romeinen 3 en Gods rechtvaardigheid


Page 0
Page 6
Romeinen 3 Wat is er aan de hand met Romeinen 3? Wat is er toch aan de hand met Romeinen 3, want hoe het in onze bijbelvertalingen staat is het nauwelijks te begrijpen. De zinnen staan er wel, maar de betekenis is er erg moeilijk uit te destilleren. Zoals het er staat kan mijn verstand er niet zoveel mee en dat kan toch niet de bedoeling zijn? Tegen dit probleem ben ik jaren geleden aangelopen en het is heel lang een probleem gebleven. Er kwam wat licht doordat ik mocht zien dat het om het geloof van Christus draaide en Gods vertrouwen in Hem. Het duurde echter nog lang voordat ik mocht begrijpen wat God hier te zeggen had en nog langer voordat ik kon opschrijven wat de grondtekst in het Grieks aan mensen zou moeten overbrengen. Het staat in verband met één van de belangrijkste vragen die gesteld kunnen worden, namelijk: “Hoe is God rechtvaardig in deze wereld?” 7 Luther Toen Luther dit stukje moest vertalen deed hij dit zo: “Nun aber ist ohne Zutun des Gesetzes die Gerechtigkeit die vor Gott gilt offenbart … durch den Glauben an Jesum Christum” (Rom. 3:21) Dat is niet naar de grondtekst, maar vele vertalingen hebben woorden die dichter bij de vertaling van Luther blijken te staan, dan dat ze letterlijk de grondtekst weergeven. Het is mij duidelijk geworden dat er vele vooringenomen ideeën bestaan over de onderwerpen die hier worden genoemd en dat deze ideeën het de vertalers onmogelijk hebben gemaakt het juist weer te geven. Het lijkt wel alsof de vertalers al wisten wat er moest staan en de tekst hebben aangepast aan wat er naar hun idee moest staan. Met als resultaat slecht lopende zinnen die niet meer in de context passen. Luther “vertaalde” Gods rechtvaardigheid met de rechtvaardigheid die voor God geldt en het geloof van Jezus Christus met het geloof aan Jezus Christus. Dat is meer interpreteren dan vertalen. Authorised Version Niet alleen Luther ging in de fout met de vertaling van dit stukje, want toen later de King James Authorised Version verscheen leek het wel alsof men de vertaling zo wilde laten luiden: “But now the righteousness of God without the law is manifested … which is by faith of Jezus Christ … whom God 8
Page 8
has set forth to be a propitiation through faith in his blood, to declare his righteousness for the remission of sins that are past …” Dit alsof het één enkele lange zin is met veel tussenzinnen. Deze vertaling is naar de grondtekst juister omdat er wordt gesproken over de rechtvaardigheid van God en niet de rechtvaardigheid die voor God geldt en ook over het geloof van Jezus Christus en niet het geloof aan Jezus Christus. Maar de resulterende zin werd te moeilijk om te kunnen begrijpen zonder uitleg. Hier waren het de uitleggers die de mensen leerden dat men niet de rechtvaardigheid van God moest verstaan, maar de rechtvaardigheid die God vereist. En niet het geloof van Jezus Christus, maar het geloof in Jezus Christus. Dat leek goed, want waarop is anders de “remission of sins” gebaseerd? Revised Version (1881) Toen de Revisers hun versie in 1881 uitbrachten vertaalden ze niet langer “het geloof van Jezus Christus maar “het geloof in Jezus Christus.” Ook lieten ze de “remission of sins” vallen en vertaalden: “because of the passing over of the sins done aforetime in the forebearance of God.” Daarbij probeerden ze het nog steeds één hele lange zin te houden met vele tussenzinnen. Hoewel deze laatste vertaling veel letterlijker is dan de “remission of sins” van de Authorised Version, wordt ondanks dat de “remission of sins” weg is, het geheel toch onbegrijpelijk door de verandering van het “geloof van Jezus Christus” naar “het geloof in Jezus Christus.” 9 Staten Vertaling en NBG Iets soortgelijks is gebeurd in onze Staten Vertaling; er staat hier wel “het geloof van Jezus Christus” en tevens staat er “door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods.” Toen de NBG-vertaling van 1951 kwam vertaalde men ook hier “het geloof van Jezus Christus” met “het geloof in Jezus Christus.” Daarnaast verdween “de vergeving van zonden” om plaats te maken voor “daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden.” Het laatste is veel letterlijker, maar het wordt ook onbegrijpelijk doordat er wordt gesproken over het geloof in Jezus Christus. Verkeerde uitleg van Gods Rechtvaardigheid Die onbegrijpelijkheid wordt dan door de uitleggers aangegrepen om de rechtvaardigheid Gods (SV) of de gerechtigheid Gods (NBG) uit te leggen als zijnde de rechtvaardigheid die God schenkt of vereist : • Als het wordt gelezen alsof het de rechtvaardigheid is die God vereist, dan is het het geloof in Jezus Christus dat God eist. • Als het wordt gelezen alsof het de rechtvaardigheid is die God schenkt, dan wordt de gelovige een rechtvaardigheid geschonken op het geloof in Jezus Christus waarmee hij blijkbaar aan alle eisen kan voldoen. En daarmee krijgt in dit geval ook de wet het 10
Page 10
laatste woord want aan haar eisen kan alleen worden voldaan met een geschonken rechtvaardigheid die men krijgt wanneer men in Jezus Christus gaat geloven. Is dit niet vreemd? Volgens Romeinen 3:21 was het toch buiten de wet om? En nu heeft de wet toch weer het laatste woord! Dit laatste is voor de Nederlandse situatie erg belangrijk, want bijvoorbeeld de Heidelbergse Catechismus gaat er als vanzelfsprekend vanuit dat de wet het laatste woord heeft en zulk een uitleg zal die opvatting onderbouwen ook al heeft het geen grond in de grondtekst. Set forth, voorgesteld?! “Hem heeft God voorgesteld als …” Het Engels van zowel de Authorised Version als de Revised Version heeft hier “set forth.” In het Grieks staat hiervoor het woordje proetheto, wat een eenvoudige verleden tijd is. Het woord is een werkwoord dat te maken heeft met het zelfstandig naamwoord prothesis dat in Efeze 3:11 voorkomt in: “prothesin tōn aiōnōn,” de opzet van de eonen1. Lezen we in Romeinen 3: “Hem heeft God voorgesteld” dan denken we onwillekeurig dat er sprake is van keuzeruimte. God heeft iets voorgesteld en je kunt dat aannemen of niet. Maar in Efeze 3 is er bij het zelfstandig naamwoord die keuze niet. De eonen gaan hun koers, een door God bepaalde weg die wordt afgelegd zonder van de tevoren bepaalde opzet af te wijken. 1 Voor meer informatie over de eonen (of eeuwen) verwijzen we naar andere publicaties die specifiek over dit onderwerp gaan. 11 De stamwoorden van proetheto zijn pro voor en the– dat is plaatsen of stellen. De vertaling voor-stellen is qua stamwoorden juist, maar heeft het de vrijblijvendheid die ons Nederlandse woord voorstellen heeft of is het meer een van tevoren opstellen? Misschien is een voorbeeld verduidelijkend. Stel, je bent belast met het beheer van een huis terwijl de eigenaar naar het buitenland gaat. In dat geval maakt het een groot verschil of de eigenaar zegt: “Ik stel deze nachtwaker voor” of “ik heb deze nachtwaker tevoren aangesteld.” In het eerste geval zou jij als beheerder de nachtwaker moeten inhuren, terwijl in het tweede geval dat al geregeld is en dan gaat het buiten jou om. Toch is er in beide gevallen sprake van de woorden “voor” en “stellen.” De Engelse Concordant Version heeft hier “purposed” en dat heeft de betekenis van met opzet opstellen en mist elke keuzevrijheid. Net zomin als er een mogelijkheid is om van de koers van de eonen af te wijken kan de wereld er omheen dat God Jezus Christus een positie heeft gegeven die Hij tevoren bepaald heeft. Het is dwingend en van tevoren geregeld. Hij is niet voorgesteld, maar tevoren opgesteld, met opzet. Dat is de betekenis van de grondtekst. Dat Hij deze positie zou krijgen stond al vast sinds de moederbelofte van Genesis 3:15, ja al eerder, want het lam was geslacht sedert de grondlegging (letterlijk: nederwerping) van de wereld (Openb. 13:8). Romeinen 3 maakt daarom Jezus Christus ook niet als Redder bekend, dat kon men al weten. Romeinen 3 maakt Gods eigen rechtvaardigheid bekend die men nog niet kon kennen. De positie van Christus is een essentieel onderdeel 12
Page 12
van het bekendmaken van Gods rechtvaardigheid. Vandaar het triomfantelijke “Nu echter …” Waarom los van de wet? Het eenvoudige antwoord op deze vraag staat er direct boven in onze vertalingen: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één.” En de wet doet zonde kennen. Letterlijker: “want door de wet is het besef van zonde.” Maar op dat punt is het betoog van de apostel Paulus in een impasse geraakt. Er is niemand rechtvaardig en dus verdient niemand het te leven. Beloofde de wet niet het leven aan een ieder die haar hield? Rechtvaardigheid en wet zijn in het verstand van een sterveling onlosmakelijk met elkaar verbonden en het is bijna onmogelijk in het denken een rechtvaardigheid los van de wet voor te stellen. Misschien is het ook daarom dat de wet zo’n belangrijke positie heeft gehouden in de christelijke religie van onze eeuwen. Maar dat is niet altijd zo geweest, de wet is pas na Mozes gekomen. Voor die tijd werd de relatie tussen God en mensen niet door de wet gedomineerd. Hoewel toen ook de zonde heerste (Rom. 5:14). En Abraham gold los van de wet als rechtvaardig. De wet is een selectief instrument. Ieder die overtreedt valt af. Bij iedereen die afvalt wordt het selectieve groepje nog selectiever. En Paulus maakt duidelijk dat er in feite niemand overblijft. Vandaar onze behoefte aan vergeving. Maar helaas is vergeving ook geen oplossing, want er moet steeds opnieuw worden vergeven zolang men onder de wet is. Paulus slaat 13 daarom dit onderwerp helemaal over. Het woord vergeving komt helemaal niet voor in het eerste gedeelte van Romeinen 3. En zo komt de apostel tot een impasse. Niemand is rechtvaardig en de wet brengt juist het besef van zonde. De situatie is hopeloos. Niemand verdient het om te leven. Dit brengt echter een andere kwestie met zich mee: Als de wet nu het instrument was waarin God Zijn rechtvaardigheid toonde, hoe zit het dan met Gods rechtvaardigheid als de wet faalt; … als er niemand is die aan de voorwaarden kan voldoen? Waarom heeft God deze schepping überhaupt tot stand gebracht als er louter universele veroordeling op moet volgen? Als er niemand rechtvaardig is, dan is de wet niet langer geschikt om Gods rechtvaardigheid te zijn! Immers God zou onrechtvaardig zijn wanneer Hij een schepping voortbrengt waarin alles ijdel is en vernietigd moet worden. Het zou volkomen doelloos zijn en dus ook onrechtvaardig van de kant van de Schepper. Op deze manier gaat Gods eigen rechtvaardigheid bij deze impasse ook een belangrijke rol spelen. Het falen van de wet heeft effect op hoe wij over God denken. We moeten Gods eigen rechtvaardigheid de ruimte geven om in de Schrift genoemd te worden. De consequenties die volgen wanneer we dat niet doen zijn niet te overzien; dan zullen we onbewust Gods eigen rechtvaardigheid louter in de wet belichaamd zien, waardoor we niet voorbij de impasse komen van Romeinen 3. Daarom mogen we niet zomaar van Gods rechtvaardigheid de rechtvaardigheid die God eist maken, of de rechtvaardigheid die God schenkt of zelfs de rechtvaardigheid die voor God geldt. 14
Page 14
Want dan laten we de Schrift buikspreken en maken we van Gods rechtvaardigheid, die Hijzelf bezit, een rechtvaardigheid van mensen die door God wordt vereist, geschonken of beoordeeld. En dat niet alleen, zij die dat doen, doen dat overal, zodat Gods eigen rechtvaardigheid geheel uit de Schrift verdwijnt en overal een rechtvaardigheid van mensen wordt, die wordt vereist, geschonken of beoordeeld door God. Niet alleen komt men niet voorbij de impasse van Romeinen 3; de wet neemt dan in het denken onbewust de lege plek weer in en houdt deze zo de allesoverheersende positie van de laatste stem bij de beoordeling van het leven van de mens. Dit doet dat wat Paulus zegt over “buiten de wet om” volkomen teniet. Als er rechtvaardigheid door de wet bestaat is Christus om niet gestorven (Gal. 2:21) dan zou het sterven van Christus tevergeefs zijn geweest. De wet is een bediening des doods (2 Cor. 3:7). Los van Christus is iemand die ‘door de wet gerechtvaardigd’ wil worden (Gal. 5:4). Daarom moet het wel buiten de wet om zijn! Gods eigen rechtvaardigheid moet zelf los van de wet zijn; het enige alternatief is een universele veroordeling — een hopeloze situatie. Dezelfde situatie waaraan Paulus refereert als Christus niet zou zijn opgestaan (1 Cor. 15:12-19,32). We zouden dan in zonde blijven. En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers zal de rechtvaardige uit geloof leven (Gal. 3:11). 15 Geopenbaard vanuit het geloof van Jezus Christus Niemand heeft zulk een geloof gehad als Jezus Christus dat had. Ondanks de verschrikkingen van de kruisiging bleef Hij op Zijn God en Vader vertrouwen. Romeinen 3 zegt dat dit geloof van Christus Gods Rechtvaardigheid openbaar heeft gemaakt. Mensen kunnen hieruit leren en weten dat God Rechtvaardig is. Immers Jezus Christus heeft niet tevergeefs op Zijn God en Vader vertrouwd. Voor de duidelijkheid kunnen we wel stellen dat Gods rechtvaardigheid nog niet is bewezen; dat zal ook gebeuren, maar pas bij het binnengaan van de gemeente in hun bediening temidden van de hemelingen. Hun totale redding zal hen het eerstelingenbewijs maken van Gods Rechtvaardigheid (vergl. 2 Cor. 5:21). Dan zal het geloof van Christus de eerste tastbare gevolgen hebben in ons mensen. Zonder dit bewijs kunnen we wel geloven naar aanleiding van wat het geloof van Jezus Christus openbaar heeft gemaakt. Hij werd uit de dood gered op de derde dag. En als we weten Wie Hij is en Wie Hij was voordat Hij mens werd, dan is dat alles vol beloften die we mogen geloven en waarop we mogen vertrouwen. De redding van Hem die de Levensvorst is en de Opstanding zal ook de rest van de schepping aangaan, immers Hij zal alles onder de voeten krijgen (1 Cor. 15:27,28). Het vertrouwen van Christus en de redding van Hem die de zonde niet kende maakt Gods rechtvaardigheid openbaar. Maar de redding van de gemeente, die uit voormalige zondaars bestaat, zal het bewijs zijn van Gods rechtvaardigheid, zozeer zelfs dat zij Gods rechtvaardigheid in Hem zullen zijn, zij zullen Gods rechtvaardigheid belichamen (2 Cor. 5:21). Zij zullen niet 16
Page 16
anders kunnen dan met hun lichamen van de nieuwe schepping overal waar ze komen Gods rechtvaardigheid uit te stralen. Dan is hun aanwezigheid alleen al evangelie in al de plaatsen waar ze zullen komen. Want met wat God aan hen gedaan heeft, zijn ze tevens een belofte van wat God nog met het oude gaat doen. Immers álles moet nieuw worden (Openb. 21:5). Gods rechtvaardigheid niet alleen geopenbaard maar ook getoond Het tonen of aantonen van Gods rechtvaardigheid wordt tweemaal genoemd in dit stukje van Romeinen 3. Voor mij bleek dit de sleutel tot de structuur van hoofd- en bijzinnen die hier worden gebruikt. Letterlijk vertaald staat er: nbtot aantoning van Zijn •rechtvaardigheid, wegens het voorbij gaan aan de tevoren geworden °gebeurde zonden in de verdraagzaamheid van •God, naartoe de aantoning van Zijn •rechtvaardigheid in het nuhuidige seizoen, nbtot het Hem④ te zullen zijn: rechtvaardig alsook |rechtvaardigend degene die uit het geloof van Jezus is. Op twee manieren wordt Gods rechtvaardigheid aangetoond, de eerste in het verleden (d.w.z. voor kruisiging en opstanding van Jezus Christus). Daar werd voorbijgegaan aan de zonden, God verdroeg de zonden van zowel Israël als de overige 17 naties die Hij hun eigen weg had laten gaan (Hand. 14:16). Dit alles kon Hij verdragen en toch rechtvaardig zijn vanwege hetgeen er van Hem verteld wordt in het voorafgaande zinsdeel. Maar nu, na het kruis en de opstanding, kan God nog meer! Hij zal rechtvaardig zijn alsmede ook hen rechtvaardigen die uit het geloof van Jezus zijn. Dat zijn wij, die geloven, en het staat er op een specifieke wijze, namelijk alsof wij helemaal passief zijn. Er wordt niets van ons gevraagd, er wordt alleen van ons omschreven, dat we uit het geloof van Jezus zijn, we hebben onze oorsprong in Zijn geloof. Zonder Zijn geloof was er geen opstanding en zonder opstanding is ons geloof ijdel en zijn we nog in onze zonden (1 Cor. 15:17). We zijn werkelijk uit Zijn geloof. En het is niet zo dat we onszelf kunnen rechtvaardigen, dat is iets dat God aan ons moet doen. Hier staat bevestigd dat Hij dat ook doet. In Romeinen 8 staat dat eveneens: Hij bestemt voor, roept, rechtvaardigt en verheerlijkt, er is niets van onszelf bij. Deze aantoning van Gods rechtvaardigheid in twee aspecten heeft niets met een wettische rechtvaardigheid te maken en vertalers die wettisch over rechtvaardigheid denken hebben met dit stuk grote moeilijkheden. De wet eist veroordeling, maar God gaat juist voorbij aan de zonden. Wettisch zou dat onrechtvaardig zijn! Deze beschrijving van de aantoning van Gods rechtvaardigheid moet wel los van de wet zijn. Buiten de wet om wordt Gods rechtvaardigheid aangetoond in zaken die minstens barmhartig en zelfs ook genadig zijn. 18
Page 18
Hoe kon God dat doen? Welnu, dat staat er direct boven: Die •God –opzette⨀ als④ bedekkende bescherming, door het geloof in Zijn •bloed, (Het woord hilastèrion kennen wij als het “verzoendeksel” op de ark van het verbond, vandaar dat het gewoonlijk vertaald wordt met zoenmiddel, maar het is eigenlijk een beschermdeksel, dus een beschermingsmiddel. Het gaat te ver om hier diep op alles betreffende het hilastèrion in te gaan.) Waarom kon God aan de tevoren gebeurde zonden voorbijgaan? Omdat God tevoren al Christus Jezus als bescherming had opgesteld! De mensen die de zonden pleegden hadden een zekere bescherming, maar dat kan toch niet omdat Jezus nog niet gekomen was? Het is juist dat deze bescherming al voordat Jezus werkelijk kwam voor hen werd aangerekend. Inderdaad, God paste het bloed van Christus al in het verleden toe. Hoe kan dat? Ook dat staat er bij … door het geloof in Zijn bloed. Wiens geloof? Gods geloof! Omdat God al rekende met de realiteit van kruis en opstanding voordat het werkelijk plaatsvond kon Hij in het verleden ook barmhartig zijn. Die vroegere wereld had helemaal niet kunnen en mogen bestaan als er geen bescherming geweest zou zijn. Christus Jezus, de Opgestane, is deze bescherming en Hij zal de zonden behandelen, want daartoe heeft God Hem uit de doden opgewekt (Hand. 17:31). Ondertussen gaf God regen en vruchtbare seizoenen, waardoor de harten van mensen voldaan werden en zich met blijdschap vulden (Hand. 14:17). En deze vertoning van barmhartigheid is nu, na het kruis en opstanding, juist de 19 vertoning van Zijn toenmalige rechtvaardigheid geworden; een rechtvaardigheid die losstaat van de wet. Zo wordt Gods rechtvaardigheid aangetoond in een tussenzin, want dit gedeelte is in een andere zin geschoven die zonder deze tussenzin luidt: Gerechtvaardigd⨀ wordend⨀ om niet met③ Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, — () — waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ – uitgesloten◊! (Sommige vertalers plakken het eerste stuk aan het vers ervoor met het woordje “en”, maar dat “en” staat niet in de grondtekst, zodat hier een nieuwe zin moet beginnen.) Deze zin stelt de zaak eenvoudig zoals ze is en vraagt dan waar is het roemen? Er kan geen roemen zijn als alles afhangt van de rechtvaardige God die in ons belang handelt met een rechtvaardigheid die los van de wet is. Alles is volbracht, we worden gerechtvaardigd met genade. Genade handelt, ja, God handelt met genade, alles is van Hem, Hij roept en rechtvaardigt en ontfermt (Rom. 8:30, 11:32). Voor ons, die Hem al hebben leren kennen als een liefhebbende God, doet Hij alles nu al medewerken ten goede. Wij worden behandeld met een genade die mogelijk is door de verlossing die in Christus Jezus is, en daarmee worden wij gerechtvaardigd. Maar ook de anderen zullen tot de verlossing die in Christus Jezus is worden gebracht en met genade gerechtvaardigd 20
Page 20
worden. Dat gaat misschien via allerlei omwegen, waarin het eigen kunnen een nederlaag moet lijden, totdat Gods rechtvaardigheid ook op hen komt en gaat handelen. Dan zullen zulke nederlagen de genade van God beter doen uitkomen en wordt de verlossing in Christus Jezus ook tot hen gebracht. Zo worden ook zij gerechtvaardigd en leren zij God door Christus Jezus als Vader kennen om uiteindelijk ook de knieën te buigen in een universele verzoening. De oplossing van de impasse Het feit dat de wet allen veroordeelt — dat er niemand rechtvaardig is — was de impasse. Paulus heeft de naties, de niet-Joden beoordeeld in het tweede hoofdstuk voorafgaand aan vers 17. En vanaf vers 17 beoordeelt hij de Jood die de wet had en hij komt tot een conclusie in 3:9-18. Er is geen partijdigheid bij God, want zovelen als zonder wet zondigen zullen ook zonder wet verloren gaan, en zovelen als zondigen onder de wet zullen door de wet gericht worden (2:11,12). Maar er bestaat geen rechtvaardige, zelfs niet één en er is niemand die God zoekt, ze vermijden Hem allemaal (3:1012). Paulus bespreekt dit alles zonder het onderwerp vergeving op te pakken en dat is terecht. Want vergeving kan alleen een bestaande situatie langer laten voortduren, vergeving bedekt de zonden, maar neemt ze niet weg. Vergeving is absoluut niet het instrument om “in de hemel te komen,” de Schrift spreekt er nooit zo over! Vergeving is geen oplossing en vergeving kan de 21 nieuwe schepping niet binnenbrengen. Vandaar dat Paulus dat onderwerp helemaal vermijdt en zich op rechtvaardiging richt, wat, in tegenstelling met vergeving, wél met de nieuwe schepping samenhangt. Vlak voor vers 21 waar een nieuwe ontwikkeling wordt geopenbaard komt Paulus tot een conclusie. En die luidt dat de hele wereld rechtens aan God is komen te vervallen en dat de wet zonde doet beseffen. Als er een rechtvaardige was geweest — rechtvaardig naar de eisen van God — dan had hij rechten bij God kunnen laten gelden die God verplicht was te accommoderen. Dat geldt niet alleen voor de Jood, maar ook voor de niet-Jood, want dan zou zijn onbesnedenheid tot besnijdenis gerekend worden (2:26), maar er is niemand waarmee op deze manier rekening moet worden gehouden. God is nu vrij met de wereld te doen wat Hij wil. De wereld is rechtens aan God vervallen, want er blijkt niemand te zijn die maar iets van recht bij Hem, de Schepper, kan laten gelden. In deze voor aardse schepsels penibele situatie klinkt dan het “Nu echter …” Er wordt een nieuw principe geïntroduceerd dat de wereld nog niet kende en dat komt op het moment waarop is vastgesteld dat God volkomen vrij is om te doen wat Hij wil. Van nu af aan gaat Gods rechtvaardigheid handelen en dat openbaart Hij op dit moment in de tijd. Voor dat moment was het zo dat Gods rechtvaardigheid als vanzelfsprekend moest worden aangenomen. Maar hoe het zat met Gods rechtvaardigheid wist niemand. Ook iemand als Job heeft het niet geweten. Maar nu wordt Gods rechtvaardigheid in 22
Page 22
het evangelie geopenbaard (1:16,17) te beginnen bij vers 21 van hoofdstuk 3. En deze handelende rechtvaardigheid van God is tevens de oplossing van de impasse waarvoor we in de voorafgaande verzen gesteld waren. Maar voordat we naar de oplossing toegaan is het zinvol een paar vragen te stellen die bij de impasse horen: “Heeft het nog zin om aan de mensen die zijn beoordeeld als zijnde zoals in 3:9-18 beschreven, iets te vragen? … of te vereisen? … of te schenken ter verbetering?” Nee, in het geheel niet; wat ze nodig hebben is opnieuw geschapen te worden. Want wanneer er iets opnieuw wordt geschapen dan verdwijnen de gebreken van het oude; zoals ook wordt beschreven in het beeld van de pottenbakker die Jeremia moest gaan bekijken (Jer. 18) En hoewel Paulus hier niet over de nieuwe schepping spreekt, spreekt hij er wel over in 2 Corinthiërs 5, een brief die rond dezelfde tijd werd geschreven als de Romeinenbrief. Het helpt als we ons realiseren dat er een nieuwe schepping zal zijn die zal resulteren uit de hier aangedragen oplossing waarin, zoals we al hebben gezien, degenen die uit het geloof van Jezus zijn verlost en gerechtvaardigd zullen worden door God. Medegekruisigd In Romeinen 6 zegt Paulus dat de oude mensheid met Christus was gekruisigd (v. 6) en dat wij met Hem door de doop in de dood begraven werden opdat ook wij, net als Christus uit de doden opstond door de heerlijkheid van de Vader, in nieuwheid des levens zouden wandelen (v. 4). 23 De oude mensheid wordt niet verbeterd, maar is al medegekruisigd met Christus. Christus stierf niet in onze plaats opdat wij mogen doorleven in het oude, en in de zonde zouden achterblijven. Nee, wij stierven met Hem opdat wij ook met Hem zouden opstaan. Het oude kon niet gerepareerd worden, het is het nieuwe, de nieuwe mensheid die overeenkomstig God is, die wordt geschapen in rechtvaardigheid en integriteit van de waarheid (Efz. 4:24). De oplossing uit de impasse is dood en opstanding met Christus en dat wordt hier omschreven als de verlossing die in Christus Jezus is (Rom. 3:24). Met het oog op de toen toekomstige dood en opstanding met Christus kon God aan de tevoren gebeurde zonden voorbijgaan.2 In de dood en opstanding met Christus kan God een ieder rechtvaardigen die uit het geloof van Jezus is. Zonder geloof van Jezus Christus zou er geen opstanding zijn geweest en kon Gods rechtvaardigheid niet getoond worden of openbaar worden. Allen hebben dat nodig, want er is geen onderscheid: Want allen zondigden en hebben gebrek aan de heerlijkheid van God (Rom. 3:23). Dit is wel een heel mooie manier om het te formuleren, dit tekstgedeelte gaat over de rechtvaardigheid van God en het zou niet rechtvaardig zijn creaturen te laten bestaan in een situatie die de heerlijkheid van God als Schepper niet zou weerspiegelen! In de nieuwe schepping zal er geen gebrek meer zijn, zij zullen Gods heerlijkheid als schepsel steeds met zich 2 En is dit geen aanwijzing dat God ook met al de mensen die voor de komst en kruisiging van Christus hebben geleefd nog plannen heeft? 24
Page 24
meedragen, dan zijn er mensen die Gods rechtvaardigheid zullen zijn (2 Cor. 5:21). Door het zo te stellen heeft de heilige geest, die Paulus inspireerde het zo op te schrijven, elk verwijt vermeden; het stelt de situatie zoals die is, Gods heerlijkheid wordt nu nauwelijks gezien in ons mensen en het is aan Gods rechtvaardigheid om daar iets aan te doen. Het is geen verwijt aan mensen. Zij zijn hierin volkomen hulpeloos. Van nu af aan echter Het “nu echter” betekent niet dat het moet worden beperkt tot één moment, maar dat er iets nieuws is begonnen dat voortduurt. Vandaar dat het beter kan worden weergegeven met “van nu af aan.” Van nu af aan echter °is⨀, los van de wet, rechtvaardigheid van God °geopenbaard⨀ °geworden⨀ (wordend⨀ getuigd⨀ onder de wet en de profeten), echter een rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus, nbtot allen, en op al de |gelovenden, want er is geen onderscheid: Door het geloof van Jezus Christus is een rechtvaardigheid van God openbaar geworden die op allen zijn uitwerking heeft. Het meeste zal echter in de toekomst geschieden, want Gods rechtvaardigheid is nu slechts op de gelovenden. Maar hij is wel tot in (of naar binnen in: Gr. eis) allen. 25 Paulus stelt dat in deze zelfde brief later zo: Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou. (Rom. 14:9 NBG) De aanstelling van Christus, mogelijk gemaakt door Zijn dood en opstanding gaat allen aan; Hij gaat de heerschappij voeren en in Hem is de verlossing waarvan later gesproken wordt (v. 24). Het moeten wel allen zijn, de context in dit vers dwingt daartoe, anders verliest het “want er is geen onderscheid” haar betekenis en past dan ook niet meer in het geheel. Sommige vertalingen proberen het te beperken tot de gelovigen, maar de grondtekst staat dat niet toe. Zij die dat toch doen creëren een vertaling die ten diepste niet begrepen kan worden en evenmin Gods rechtvaardigheid openbaart. En dat is nu juist het hele punt van dit tekstgedeelte, want in het evangelie wordt Gods rechtvaardigheid geopenbaard (1:16,17). En als dat in Romeinen 3 vanaf vers 21 niet gebeurt, blijft Gods rechtvaardigheid verborgen. Dan wordt het aan ons overgelaten om die in te vullen, wat tot hele gevaarlijke misverstanden leidt en schisma’s. Juist hier is goed vertalen essentieel. Wat is dan die rechtvaardigheid van God? Allereerst moeten we weten dat deze tot in allen is, hoewel nu alleen nog op de gelovenden. En het gevolg van Gods rechtvaardigheid staat er vlak achter, al staat er een tussenzin tussen: 26
Page 26
Gerechtvaardigd⨀ wordend⨀ om niet met③ Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, — () — waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ – uitgesloten◊! Dit staat er alsof het een vanzelfsprekendheid is. Een vanzelfsprekendheid die het gevolg is van Gods handelende rechtvaardigheid. Een stelling die het antwoord is op de impasse die eraan voorafging; met een vraag en antwoord dat nog eens extra onderstreept dat het een proces is dat buiten menselijk handelen om wordt uitgevoerd (en daarmee ook buiten de wet om) en alleen afhangt van Gods handelen. Hetgeen wordt bevestigd in vers 26 waar dat expliciet wordt gezegd. Sommigen zullen misschien schrikken van de geïmpliceerde reikwijdte van de rechtvaardiging, maar om goed duidelijk te zijn heeft de Schrift het goed geacht het ook op te schrijven in Romeinen 5:18 waar staat: Derhalve dan zoals het door één krenking nbtot alle mensen nbtot veroordeling kwam, aldus ook door één rechtmatigheid nbtot alle mensen nbtot rechtvaardiging van leven. Hierin gaat Paulus niet mee met de andere apostelen. Dat hoeft ook niet, want hij was van hen afgescheiden tot een speciale bediening die hij niet samen met de anderen kon doen (Hand. 13:2). De andere apostelen bereidden de Joodse gelovigen voor op het koninkrijk. Paulus neemt hen mee tot 27 Gods einddoel, wat veel later komt dan het koninkrijk. De voltooiing van de eonen heeft hen bereikt (1 Cor. 10:11). Hun opstanding en verlevendiging3 zal hen tot voorbeelden maken van het einddoel dat God op het oog heeft en waartoe hij de eonen heeft gemaakt. Zij zullen Gods rechtvaardigheid zijn (2 Cor. 5:21). Dit zijn aspecten van het goede bericht van God betreffende Zijn Zoon waartoe Paulus was afgescheiden (Rom. 1:1) De grootste hindernis om Gods rechtvaardigheid op deze wijze te kunnen zien is het verlangen van een mens om zelf rechtvaardig te zijn, of in de woorden van de Schrift: Want onbekend met Gods rechtvaardigheid en trachtende hun eigen rechtvaardigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de rechtvaardigheid van God niet onderworpen. (Rom. 10:3 NBG) Gods rechtvaardigheid is buiten de wet om en om de eigen rechtvaardigheid te vestigen wordt er steeds wet als criterium binnengebracht. In het denken van de mens kan Gods rechtvaardigheid niet eens worden waargenomen door hen die de wet allerhoogst maken. Maar voor een ieder die gelooft is Christus het einde van de zoektocht om door de wet rechtvaardig te worden (vergl. 10:4:) “Want Christus is de voltooiing van wet tot gerechtigheid, voor een ieder die gelooft … (Rom. 10:4 pCV). 3 Dit wordt in de NBG-vertaling levend-making genoemd. 28
Page 28
Christus is de voltooiing van de zoektocht om door de wet rechtvaardig te worden. (Hij is trouwens niet het einde van de wet zelf, al lijkt dat wel zo door de verkeerde plaatsing van een komma in de .) En dat is volkomen in harmonie met het stuk uit Romeinen 3. Waarom is dat zo moeilijk te geloven? Waarschijnlijk omdat mensen graag hun eigen rechtvaardigheid laten gelden. Helaas weten ze dan ook niet hoeveel genade ze missen. Veroordelend? God wil niet veroordelen maar redden. Hij wil dat alle mensen worden gered (1 Tim. 2:4). Dit is vreemd aan ons calvinistisch gedachtegoed, dat God eerder als Rechter ziet om schuldig te verklaren, dan een wijze Almachtige die alles in het hele heelal zó stuurt dat Zijn einddoel wordt bereikt, namelijk dat Hij alles in allen zal zijn. Het woord schuld komt in de grondtekst van de Bijbel helemaal niet zo vaak voor als men zou verwachten op grond van de calvinistische theologie. Luther heeft in Romeinen 3:20 het woord schuldig geïntroduceerd: auf daßaller Mund verstopft werde, und alle Welt Gott schuldig sei; darum daß kein Fleisch … De Staten Vertaling maakt het nog erger: opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zei: daarom … 29 De NBG-vertaling heeft dat iets afgezwakt: opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig Maar gelukkig staat dat niet in de grondtekst. En eigenlijk is het heel kwalijk dat dit van God gezegd wordt op een punt in het betoog waarin God Zijn oplossing gaat aandragen. Hij wil hier niet veroordelen, maar vaststellen dat er niemand is waarmee Hij rekening zou moeten houden op grond van de eigen rechtvaardigheid van een werelds schepsel. In het Grieks staat er hupodikos wat letterlijk ONDER-RECHT betekent. De wereld komt dus onder het recht van God, maar hoe moeten we dit verstaan, als we denken dat de wereld altijd al onder Gods recht moet vallen? Het introduceren van de wet maakte het in principe mogelijk dat God rekening moest gaan houden met een ieder die de wet kon houden! De wet beloofde leven aan een ieder die dat kon, “eeuwig” leven. Dat was echter geen directe belofte van leven in de toekomende eeuw(en), maar een voortduren van leven in deze huidige eeuw zolang als de wet kon worden gehouden. Dat bracht een beperking aan de zijde van God met zich mee, want dat moest worden geaccommodeerd. Maar omdat er niemand rechtvaardig is naar de wet, vervalt dat, en komt de gehele wereld ONDER-RECHT van God als Schepper. Er hoeft niets te worden geaccommodeerd. Na deze constatering volgt het op natuurlijke wijze dat er nu een weg wordt ingeslagen die los van de wet is. Daar is op zichzelf niets veroordelends aan! 30
Page 30
Wat erg belangrijk is om te zien, is dat de oplossing die, met Gods rechtvaardigheid die buiten de wet om is, wordt geboden, van Gods kant geheel in vrijheid is gekozen. En dat is in overeenstemming met Zijn liefde, die in Christus Jezus wordt getoond. Daarom wordt het hier zo gezegd: opdat elke mond |gestopt⊙ moge |worden⊙, en de hele wereld onder rechtens aan③ •God moge worden |vervallen, vanwege-dat uit werken van de wet geen enkel vlees |gerechtvaardigd◊ zal |worden◊ in Zijn ogen, Is de wereld dan niet te veroordelen? Jawel, zolang de wet nog een rol speelde en mensen daar rechten aan konden ontlenen is de veroordeling duidelijk, vooral in de verzen voorafgaand aan vers 19. Maar vers 19 en 20 vormen een overgang en inleiding op het “Nu echter” van vers 21 en de conclusie luidt ongeveer, in eigen woorden, dat de wereld alle inspraak heeft verspeeld en dat daarom God als Schepper Zijn natuurlijke recht vrij mag laten gelden. En dat resulteert juist niet in veroordeling, maar in een verlossing buiten de wet om. Juist om te gaan luisteren naar wat God te zeggen heeft is het zeer noodzakelijk dat alle mond gestopt wordt. Gods rechtvaardigheid gaat uitgelegd worden en dan zou een mens stil zijn. Gods oplossing komt op tafel en alleen bewondering is op zijn plaats. Zeker van hen van wie zojuist is vastgesteld dat ze geen eigen rechtvaardigheid hebben. Elk recht van spreken is hier ingetrokken. Maar wat volgt is wijsheid in liefde die de oplossing biedt welke aan God als Schepper recht doet en mensen tot zegen is. 31 Rechtvaardiging Want wij zijn hiermee |rekenend⨀: een mens zal |gerechtvaardigd⨀ te |worden⨀ met③ geloof, los van werken van de wet. Tot waar deze rechtvaardiging zich zal uitstrekken wordt duidelijk gemaakt in hoofdstuk 5 vers 18: … aldus ook door één rechtmatigheid nbtot alle mensen nbtot rechtvaardiging van leven. en zij zullen tevens als rechtvaardigen gegrondvest worden (v. 5:19), wanneer ze deel krijgen aan de verlevendiging in Christus (1 Cor. 15:22). Want God zal alles in allen worden (1 Cor. 15:28). Dat is Gods rechtvaardigheid buiten de wet om. Vertrouwen De verlossing, die in Christus Jezus is, is buiten de wet om. Dit is omdat Hij stierf onder de vloek van de wet. Het is een verlossing door geloof, in vertrouwen. Ja, een rechtvaardiging door geloof, in vertrouwen (v. 30). In ons gewone spraakgebruik lijkt geloof iets anders te betekenen dan vertrouwen, maar in de Bijbel is het hetzelfde. Geloof en vertrouwen zijn zelfs in het Grieks hetzelfde woord en men doet er goed aan dat steeds te beseffen en zich af te vragen of geloof voor vertrouwen kan worden verwisseld in de teksten die men onder ogen heeft. Onder de wet was het gehoorzaamheid waar alles om draaide. Nu, buiten de wet om, mogen we God vertrouwen, want 32
Page 32
toen we nog vijanden waren stierf Gods Zoon voor ons en werden wij verzoend met God. Wij werden veranderd en zullen gered worden in Zijn leven (5:10). Dat vertrouwen zal gerechtvaardigd worden, het zal uitkomen. Zo zullen we in geloof gerechtvaardigd worden. We worden nu nog niet rechtvaardig gemaakt naar de maatstaven van de wet, maar het vertrouwen (of geloof) zal niet beschaamd worden gemaakt. Pas in de nieuwe schepping, in de opstanding en na onze verlevendiging zullen we als rechtvaardigen gegrondvest worden (5:19) wanneer we niet langer ziels, maar geestelijk zijn (1 Cor. 15:44,46). Door Christus zullen we het doel bereiken dat God voor Zijn schepselen gesteld heeft. Zo is God rechtvaardig. Zo worden wij gerechtvaardigd. Het is alles genade. Na deze bespreking is het goed het hele gedeelte uit Romeinen 3 eens rustig door te lezen. Daarbij heb ik geprobeerd de structuur grafisch weer te geven. ecNu °hebben we °waargenomen dat zo-veel-als de wet |zegt, ze |spreekt tot③ hen onder de wet, opdat elke mond |gestopt⨀ moge |worden⨀, en de hele wereld onder rechtens aan③ •God moge worden |vervallen, vanwege-dat uit werken van de wet geen enkel vlees gerechtvaardigd zal worden in Zijn ogen, want door wet is het besef van zonde. Van nu af aan echter °is⨀, los van de wet, rechtvaardigheid van God °geopenbaard⨀ °geworden⨀ (wordend⨀ getuigd⨀ onder de wet en de profeten), echter een rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus, nbtot allen, en op al de |gelovenden, want er is geen onderscheid: 33 Want allen –zondigden en hebben gebrek aan② de heerlijkheid van •God. Gerechtvaardigd⨀ wordend⨀ om niet met③ Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, — (Die •God –opzette⨀ als④ bedekkende bescherming, door Zijn •geloof in Zijn •bloed, nbtot aantoning van Zijn •rechtvaardigheid, wegens het voorbij gaan aan de tevoren geworden °gebeurde zonden in de verdraagzaamheid van •God, naartoe de aantoning van Zijn •rechtvaardigheid in het nuhuidige seizoen, nbtot het Hem④ te zullen zijn: rechtvaardig alsook |rechtvaardigend degene die uit het geloof van Jezus is. — ) waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ –uitgesloten◊! Door welke wet? Van •werken? Nee! Maar door de wet van het geloof. Want wij zijn hiermee |rekenend⨀: een mens zal |gerechtvaardigd⨀ te worden met③ geloof, los van werken van de wet. Of is Hij alleen de God van Joden? Nietʹ ook van natiën? Ja, ook van natiën, aangezien •God Eén is; Die de Besnijdenis zal |rechtvaardigen uit geloof en de Onbesnedenheid door het geloof. Zijn wij dan de wet teniet aan het doen door •geloof? Moge dat geen bestaan |krijgen⨀! Nee, wij |houden de wet |staande. 34
Page 34
Vers voor vers Ook is het goed al deze verzen van Romeinen 3 nogmaals, in de juiste volgorde, te bekijken. ecNu °hebben we °waargenomen dat zo-veel-als de wet |zegt, ze |spreekt tot③ hen onder de wet, opdat elke mond |gestopt⨀ moge |worden⨀, en de hele wereld onder rechtens aan③ •God moge worden |vervallen, vanwege-dat uit werken van de wet geen enkel vlees gerechtvaardigd zal worden in Zijn ogen, want door wet is het besef van zonde. Hier bevinden we ons in de impasse, maar er volgt geen verwijt. Ons wordt louter verteld dat elke inspraak terecht is ingetrokken. Zij die zichzelf op iets lieten voorstaan zijn door de wet vernederd, ze kunnen daardoor niet gerechtvaardigd worden. Zij die op zichzelf vertrouwen komen bedrogen uit. Ze hebben geen rechten meer: de gehele wereld is rechtens aan God vervallen — onder het recht van God komen te staan. De maatstaf van God, de wet, heeft alleen een besef van zonde kunnen bewerkstelligen en geen rechtvaardiging. Van nu af aan echter °is⨀, los van de wet, rechtvaardigheid van God °geopenbaard⨀ °geworden⨀ (wordend⨀ getuigd⨀ onder de wet en de profeten), Nu is het God die rechtvaardig zal handelen, nu alle menselijke claims op recht, wegens onrechtvaardigheid, zijn 35 vervallen. Dat gaat echter wel op een nieuwe manier, want de wet is niet langer de belichaming van Gods rechtvaardigheid, en daardoor is Gods rechtvaardigheid van nu af aan los van de wet en laat zich niet meer door de wet sturen. De wet en profeten getuigen daar wel van. Hoe worden de beloften van God, waarvan de wet en de profeten vol staan, verwerkelijkt als dit niet door de wet kan worden gerealiseerd? Bevindt God Zich in een impasse? Nee, als grote Pottenbakker kan Hij iets nieuws scheppen. De beloften worden hoe dan ook vervuld, ook zonder medewerking van de wet. God handelt nu buiten de wet om. echter een rechtvaardigheid van God Toen ik mocht ontdekken dat hier Gods eigen rechtvaardigheid werd bedoeld dacht ik lange tijd dat ik hier alleen in stond, maar dat was niet zo. Een citaat uit de Korte Verklaring van Dr. J.A.C. van Leeuwen en Dr. D. Jacobs kan dat bevestigen (pag. 74, 75): Zeer verschillend is de uitdrukking “Gods gerechtigheid” verstaan. Luther bijv. dacht aan de geloofsgerechtigheid, de mens geschonken, en vertaalde “de gerechtigheid, die voor God geldt”. Anderen vatten haar op als een gerechtigheid, waarvan God de auteur is, dus in de zin van Fil. 3:9 “de gerechtigheid, die uit God is”. Hoe ook verstaan, in de regel wordt bij “gerechtigheid Gods” gedacht aan iets, dat van de 36
Page 36
(gelovige) mens geldt, en niet aan iets, dat van God wordt gezegd. Toch ligt deze laatste opvatting niet alleen voor de hand, maar wordt ook door het verband sterk aanbevolen. Reeds een verwijzing naar vs. 25 en 26 maakt dit duidelijk; hier toch is tot tweemaal sprake van “een betoning van zijn” (d.i. Gods) “gerechtigheid”. Buiten twijfel is het, dat hier niet kàn zijn gedacht aan een geschonken of toegerekende gerechtigheid van de gelovige, maar moet gedacht zijn aan de gerechtigheid Gods, die Hij betoont. Dit wordt verder nog bevestigd door de conclusie, waartoe vs. 26b komt: “opdat Hij”, nl. God “zou zijn rechtvaardig” enz. Nu zou het wel zeer zonderling zijn, terwijl de gedachte aan Gods gerechtigheid geheel vs. 21-26 beheerst, en het woord gerechtigheid tweemaal, zonder dat verschil van opvatting mogelijk is, van een Goddelijke “eigenschap” moet worden verstaan, dat ditzelfde woord in vs. 21 en 22 zou gebruikt zijn om iets aan te duiden niet in God, maar in de (gelovige of gerechtvaardigde) mens. 37 Daarbij komt, dat onze opvatting geheel strookt met de betekenis, die de uitdrukking “Gods gerechtigheid” heeft in het thema van de brief, 1:17, en met de gedachtengang van 1:18-3:20 in zijn geheel. Zij heeft dus betrekking op God, … Jammer is wel dat de Korte Verklaring niet zag dat er ook “het geloof van Christus” staat en wordt bedoeld in ditzelfde vers. Ook zij vertalen “geloof in”. Als ik hen daarin zou volgen zou het geloof van een aardse sterveling Gods eigen rechtvaardigheid openbaar maken, en dat is absoluut onmogelijk. echter een rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus, In een voetnoot zegt Ds. C. den Boer: * Steeds spreekt Paulus over het geloof (rechtvaardigheid uít of dóór het geloof). Het ‘geloof van Jezus Christus’ kan hier niet betekenen, dat Jezus Christus gelooft of dat ‘Hij er Zich doorheen geloofd heeft’. Maar het geloof ín de mens heet hier geloof van Jezus Christus als aanduiding van de nieuwe heilsweg, Christus-geloof. Geloof, gewerkt door Christus en helemaal rustend in Hem. 38
Page 38
Ook als we deze uitleg zouden volgen, zou Gods rechtvaardigheid geopenbaard worden door ons geloof in Jezus Christus! Dat is dwaasheid, ons geloof kan dat niet. Het kan en moet wel het geloof van Jezus Christus zijn. Hij heeft wel degelijk geloofd, vertrouwd, want Hebreeën 12:2 noemt Hem “de overste Leidsman en Voleinder des geloofs” en zo heeft Hij geloofd: “Jezus, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht …” De opmerking en stelling van Ds. den Boer (en vele anderen met hem) heeft geen grond en verduistert de Schrift met traditie. echter een rechtvaardigheid van God … nbtot allen, en op al de |gelovenden, want er is geen onderscheid: Ds. den Boer geeft het citaat uit de Staten Vertaling zo weer: Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want daar is geen onderscheid. met de plaatsing van de komma’s lijkt het alsof “en over allen” een tussenzin is, zodat het “tot allen” eigenlijk “tot allen die geloven” zou moeten betekenen. Maar wat is dan “geen onderscheid” als alleen gelovigen worden genoemd? Het Grieks kent echter geen leestekens en deze komma’s zijn van menselijke oorsprong. Het is duidelijk dat er iets wringt, want het zinsdeel “want er is geen onderscheid” verliest haar betekenis, omdat het niet duidelijk meer is waarnaar het verwijst. 39 Als men “en op de gelovenden” als tussenzin neemt zoals de Concordante Vertaling dat doet, dan loopt de zin wel goed. Dan kan men de tussenzin weglaten en een betekenisvolle zin overhouden. Daarom is dit de juiste bepaling van de posities van de komma’s: echter een rechtvaardigheid van God … nbtot allen, …, want er is geen onderscheid: Het volgende vers stelt de betekenis vast van “want er is geen onderscheid.” Gelovigen en niet-gelovenden hebben gezondigd; allen hebben gezondigd, dezelfde allen als het “tot allen” tot wie Gods rechtvaardigheid werkzaam zal zijn, er is geen onderscheid. Want allen –zondigden en hebben gebrek aan② de heerlijkheid van •God. Het allen van dit vers verwijst naar de woorden “tot allen” van het vorige vers. Deze “allen” zijn dezelfde allen tot wie de rechtvaardigheid van God zal komen en dat is de rechtvaardigheid die hen rechtvaardigt die uit het geloof van Jezus zijn. (v. 26) Zij zullen met geloof gerechtvaardigd worden (v. 28) De schepping zou de heerlijkheid van God als Schepper weerspiegelen, maar nu er sterven en dood is doet ze dat niet meer. Alle mensen zijn stervelingen, daardoor komen ze tekort aan de heerlijkheid die ze, als Gods schepselen, zouden moeten hebben, de heerlijkheid die Adam eens bezat in het paradijs van de hof. Ze sterven en daarmee alleen al missen ze het doel. Dit 40
Page 40
vers is een nuchtere constatering van de situatie, een vaststelling van feiten zonder een verwijt te maken. Ze kunnen er niets aan doen dat ze die heerlijkheid niet hebben (vergl. Rom. 5:12-19). Gerechtvaardigd⨀ wordend⨀ om niet met③ Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, — () — waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ – uitgesloten◊! Dit vers geeft het gevolg aan van het handelen van Gods rechtvaardigheid die nu openbaar is geworden door het geloof van Jezus Christus. Door dat geloof is er nu een verlossing in de Opgestane; en we hebben genade nodig om dat te kunnen gaan zien. Aan deze voorwaarde kan worden voldaan omdat de zonde niet langer heerst, maar de genade (Rom. 5:21). Het is een proces dat zich, door God gestuurd, in de gelovige voltrekt; genade brengt tot Christus en de verlossing die in Hem is zorgt voor de rechtvaardiging. Het is volledig zonder verdienste en elk roemen wordt uitgesloten. Zo werkt het in de huidige huishouding van genade. Maar dit vers staat in het verband van de andere verzen los van de tijd. Het geldt van nu af aan (v. 21), het is ten diepste een absoluut proces dat voortduurt tot het einde van de eonen, waaraan andere stappen die in de eonen gezet worden ondergeschikt moeten zijn; allen zullen eens Jezus als Here loven (Fil. 2:9-11). 41 Die •God –opzette⨀ als④ bedekkende bescherming, door het geloof in Zijn •bloed, nbtot aantoning van Zijn •rechtvaardigheid, Als we een wereldse situatie in dezelfde zinsbouw zouden vatten is het begrijpen ervan geen enkel probleem, maar oh, oh, wat heeft men moeilijk gedaan in uitleg en vertaling! Er is bijna geen beginnen aan om de misverstanden één voor één op te ruimen. Als het een werelds voorbeeld was zoals: die de trainer tevoren opstelde als verdediger, door het geloof in zijn capaciteiten, nbtot aantoning van zijn kunnen, dan zou een ieder begrijpen dat het om het geloof van de trainer gaat en niet om het geloof van een ander. Waarom dan zo moeilijk doen over vers 25? Kan God niet geloven? Ja, wel degelijk, Hij gelooft echter niet in ons, (wat ik soms wel hoor van christenen,4) maar Hij gelooft wel in Zijn Zoon, in Christus Jezus. Hoe zou Hij anders Hem de volledige heerschappij over alles, behalve Hemzelf, kunnen geven, terwijl Hij er ook op rekent alles van Hem terug te krijgen, opdat Hij alles in allen kan worden (1 Cor. 15:28). Daar is een groot geloof voor nodig van de zijde van God, Zijn Vader. God geloofde nog op een andere manier en dat was dat Hij er tevoren al mee rekende dat Jezus Christus zou komen en Zijn bloed zou geven. Hij zou Zichzelf geven als een losprijs voor allen (1 Tim. 2:6). In dat 4 In de uitdrukking: Geloof je niet in God? Hij gelooft wel in jou! 42
Page 42
geloof stelde Hij Christus tevoren op die positie en daarom kon Hij toen al aan zonden voorbijgaan. Dat was Zijn opzet en met het oog daarop zijn de eonen opgezet (Hebr. 1:2 CV.) De bescherming van het “hilastèrion” De rituelen in Israël gingen er niet over om “verzoening te doen” over zonden. Er moest bescherming worden gemaakt, de zonden moesten worden bedekt. Verzoenen heeft met heel andere woorden te maken, namelijk katallassō en apokatallassō en die hebben niets met de offers of zonden van doen. Het is heel jammer dat onze gebruikelijke vertalingen op dit punt tekort schieten. Want dat heeft z’n weerslag gehad op hoe de vertaling van Romeinen 3 begrepen werd. Hier staat “hilastèrion” in het Grieks en dat is het deksel op de ark des verbonds. Op dat deksel moest één maal per jaar bloed worden gesprenkeld ter bescherming. Er moest worden beschermd tegen (de uitvoering van) de wet, die in de ark werd bewaard. Want de wet bewerkt toorn (Rom. 4:15 NBG) of beter, de wet werkt verontwaardiging uit (Rom. 4:15 CV). Zolang de cherubim het bloed zagen waren de zonden van Israël bedekt en was er bescherming. Op Yom Kippoer werd deze bescherming gemaakt. nbtot aantoning van Zijn •rechtvaardigheid, wegens het voorbij gaan aan de tevoren geworden °gebeurde zonden in de verdraagzaamheid van •God, Het “hilastèrion” is een toepasselijk beeld bij de realiteit van de bescherming die in Christus Jezus is, zodat aan de 43 veroordelende wet kan worden voorbijgegaan, terwijl toch de rechtvaardigheid, welke de cherubim bewaakten, gewaarborgd is. God is vrij dat bloed toe te passen waar Hij wil, ook voordat de bloedstorting feitelijk plaatsvond. Zeker als Hij Hem, Die de bescherming is, alles zal geven. Hij geeft Hem het oordeel (Hand. 17:31, heerschappij over levenden en doden (Rom. 14:9), alles komt Hem onder de voeten (1 Cor. 15:25). Hij kan de zonde wel aan. De bescherming loopt vooruit op de verlossing van vers 24. naartoe de aantoning van Zijn •rechtvaardigheid in het nuhuidige seizoen, nbtot het Hem④ te zullen zijn: rechtvaardig alsook |rechtvaardigend degene die uit het geloof van Jezus is. — Dit is waar God nu op uit is; niet veroordelen, maar rechtvaardigen. Zij die Hem vertrouwen zijn uit het geloof van Jezus. Hij zal dat vertrouwen niet beschamen. waar dan is het roemen? ... Het –wordt◊ –uitgesloten◊! Door welke wet? Van •werken? Neeʹ! Maar door de wet van het geloof. Er valt niets te roemen. De wet veroordeelt. Werken schieten tekort. Maar we kunnen geloven, kunnen vertrouwen (vergl. Rom. 5). Het is Zijn volbrachte werk, wie roemt roeme in de Here (1 Cor. 1:31). 44
Page 44
Want wij zijn hiermee |rekenend⨀: een mens zal |gerechtvaardigd⨀ |worden⨀ met③ geloof, los van werken van de wet. Vele vertalingen hebben hier “door het geloof,” dat is echter geen letterlijke vertaling, want daarvoor zou het voorzetsel voor door (dia) noodzakelijk zijn, en dat staat er niet. Er staat “pistei” zonder voorzetsel, zonder lidwoord en in de derde naamval, de datief. De naamvallen worden geregeerd, ofwel door voorzetsels, ofwel door grammatica en omdat hier het voorzetsel ontbreekt is het de grammatica. Daarin is de eerste naamval het onderwerp. De vierde naamval, de accusatief, is het lijdend voorwerp. De tweede naamval is altijd “van.” En de derde naamval is wat er grammaticaal overblijft en dat kan het beste worden omschreven als “indirect object.” Dat omvat ook het meewerkend voorwerp maar is breder. Het meest letterlijk kan dat worden weergegeven met de voorzetsels aan of met en zo wordt het ook vaak vertaald in de bekende vertalingen. Hier moet het met zijn, evenals in vers 24. Met een geschonken geloof zal een mens gerechtvaardigd worden los van werken der wet. Of is Hij alleen de God van Joden? Nietʹ ook van natiën? Ja, ook van natiën, aangezien •God Eén is; Die de Besnijdenis zal |rechtvaardigen uit geloof en de Onbesnedenheid door het geloof. Zijn wij dan de wet teniet aan het doen door •geloof? Moge dat geen bestaan |krijgen⨀! Nee, wij |houden de wet |staande. 45 De wet blijft staande; de wet blijft hen veroordelen die denken recht van spreken te hebben voor God, terwijl God hen die Hem vertrouwen zal verlossen met de verlossing die in Christus Jezus is. Dat vertrouwen wordt gerechtvaardigd. Henk Vink 46
Page 46
De probleempunten Uiteindelijk zijn er ongeveer 12 punten die anders worden uitgelegd of vertaald waardoor Gods openbaring van Zijn rechtvaardigheid zodanig wordt verduisterd dat mensen het niet langer kunnen begrijpen of zien. 1. Gods rechtvaardigheid is Gods eigen rechtvaardigheid en niet een rechtvaardigheid van mensen die ze van God gekregen hebben. 2. Deze wordt geopenbaard, er wordt iets nieuws verteld en niet teruggegrepen op het oude bekende dat met de wet te maken heeft. 3. Het geloof van Jezus Christus openbaart dat, niet Zijn dood op het kruis en ook niet ons geloof in Hem. 4. Gods rechtvaardigheid is tot in allen en niet louter tot de gelovenden. Al kan het nog eonen lang duren tot daadwerkelijk allen worden bereikt. 5. We hebben gebrek aan dat wat Gods norm is, dat is een constatering en geen veroordeling alsof het onze schuld is. 6. Christus Jezus is door God opgezet: tevoren opgesteld, niet als een keuze voor ons voorgesteld. 7. Als bescherming en geen zoenmiddel, het Griekse woord voor verzoening wordt hier niet genoemd. 47 8. door het geloof (vers 25) is Gods geloof in Hem, niet ons geloof. 9. Er is sprake van het voorbijgaan aan tevoren gebeurde zonden, vergeving wordt in heel Romeinen 3 niet genoemd. 10. rechtvaardigend degene die uit het geloof van Jezus is, niet in Jezus, het is Gods werk en het wordt aan ons gedaan. 11. gerechtvaardigd met geloof, zelfs het geloof wordt geschonken. 12. los van werken van de wet (v. 28) en van nu af aan … los van de wet … (v. 21) Het is een nieuw principe waarmee Gods rechtvaardigheid werkzaam is en we moeten de wet hier niet door de achterdeur weer binnenlaten alsof ze toch het laatste woord heeft. 48
Het idee dat Christus plaatsvervangend voor ons zou zijn gestorven, kent de Schrift niet. Het zou suggereren dat wij niet meer hoeven te sterven. Paulus daarentegen onderwijst iets heel anders: we zijn samen met Christus gestorven en opgewekt. Eén gemaakt met Hem en delend in Zijn lot. Het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen!

Samen met Christus


Page 0
Page 4
INHOUD INLEIDING 7 1. Hij nam ons mee 11-16 Plaatsvervangend gestorven? 12-13 We hebben een update nodig 13-14 Voor God zijn we nu al volmaakt 14 De ander niet meer naar het vlees kennen 15 2. Eén plant geworden 17-28 God rekent jou niet meer als zondaar 18-19 Ondergedompeld in Hem 19-20 Hij nam ons mee 20-21 Christus werd opgewekt 21-22 Nieuwheid van leven 22 God is klaar met de oude mens, nu jij nog 22-23 Ben ik nu wel of geen zondaar? 24 Je leeft voor Hem onder Zijn genade 25-26 Opgestaan als Eersteling om nooit meer te sterven 26-27 Reken zoals God rekent 27 Omkeren 28 3. Compleet in Hem 29-40 Tradities van mensen 29-30 De ware besnijdenis is innerlijk 30-31 Geloof is rekenen met de feiten 31-32 De wet is buiten werking gesteld 32-33 Uitgekleed 33 Laat je niet imponeren 33 Wij zijn het onderwerp van de schaduwen 34 Gewilde nederigheid 35-36 Er is nu niets te zien 36 Contacten en banden 37 Laat je geen dogma opleggen 38-39 Nog even een terugblik 39 4. Dé Christus is een gezelschap 41-50 Zoekt de dingen die boven zijn 42-43 Verborgen en nog niet zichtbaar 43 Zoeken onder de oppervlakte 44 Etaleer wat God jou geschonken heeft 44-45 De verborgenheid van de Christus 45-47 Openbaar gemaakt worden in heerlijkheid 47-48 Versterven 48-49 5. Eerstelingen 51-58 Gekozen met een doel 52-53 Geloof is een geschenk 53-54 Vijanden worden vrienden 54-55 Onbezorgd 55-56 Tot slot 56-57 APPENDIX 59 Zijn geloof, niet mijn geloof 59-60 NOTEN 61 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer, Scripture4all.org
Page 6
INLEIDING Een poosje geleden kreeg ik op mijn site goedbericht.nl de volgende vraag: Zeer geachte heer, “Met Christus ben ik mee-gekruisigd.” Toen Jezus gekruisigd werd bestond ik nog niet. Hoe kan ik dan met Christus mee-gekruisigd zijn? Ik kan dit niet uitspreken. Of slaat het niet op ons die nu leven? Dat Paulus dat van zichzelf zegt, is voor mij al totaal onbegrijpelijk, maar hij leefde toen. Onder andere om deze tekst twijfel ik vaak aan Paulus. Als u mij op betere gedachten kunt brengen, dan graag, want ik begrijp Paulus absoluut niet terwijl ik hem al 65 jaar lang lees, ik heb nu de moed voor hem opgegeven.” K. Een logisch verhaal van deze meneer K. Met dit soort vragen lopen veel mensen rond. Hoezo mee-gekruisigd? Toen Christus ongeveer 2000 jaar geleden gekruisigd werd, bestond ik toch nog niet? Was Paulus enigszins de weg kwijt toen hij dit opschreef in de Galatenbrief? Gal 2:20 Het is vaak een reden dat we deze moeilijke stukken van de apostel Paulus maar liever overslaan in de Bijbel. Want je kunt er flink over struikelen. Maar… waar gaat dit dan wél over? Christus stierf. Geen twijfel mogelijk: Letterlijk, concreet en historisch. Dat staat vast. Alleen 7 dat Paulus schrijft dat wij met Hem gekruisigd zijn is niet letterlijk waar; het is een beeldspraak. Paulus is ook de enige apostel die dit thema op deze manier verwoordt. Dat is natuurlijk fijn om te weten, maar dan nog, waarom doet Paulus dit? Daarvoor moeten we helemaal terug naar het begin van de mensheid. Naar Adam, de eerste mens op aarde. Regelmatig maakt Paulus een vergelijking tussen Adam en Christus. En daar heeft hij een reden voor. Zowel Adam als Christus zijn twee grote sleutelfiguren in de geschiedenis die een grote impact hebben (gehad) op de mensheid. Ze zijn als het ware elkaars spiegelbeeld. Het paradijsverhaal liep niet goed af, dat weten we allemaal. Adam nam de hele mensheid mee in de dood en daardoor zijn we stervelingen geworden. De dood is onder ons, daar kan niemand wat aan veranderen, hoezeer we nu ook pogingen doen om met technische hoogstandjes ‘onsterfelijk’ te worden. Maar God zou God niet zijn als er niet een goed einde aan het verhaal zou komen… De laatste Adam kwam op het toneel; Christus, Die heel de mensheid meeneemt in Zijn opstanding en onvergankelijk leven. Je leest dat in 1 Korinthe 15:22,23. “Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus…” De parallel met Adam is van groot belang om de beeldspraak van Paulus te kunnen begrijpen. Zoals Adam heel de mensheid meenam in de dood Rom.5:12, zó neemt Christus heel de mensheid mee in Zijn opstanding Rom.5:18. Iedereen dus! Maar om met Christus te kunnen opstaan, moet je logischerwijs eerst met Hem 8
Page 8
zijn gestorven. In die context moet je de woorden van Paulus plaatsen. En er is nog meer. Er zijn in totaal zeven historische feiten, waaronder Zijn sterven en levendmaking, waarin Christus ons meeneemt in de gebeurtenissen waarin Hij de hoofdrol speelt. Dat doet Hij samen met ons. Wij zijn daarin innig met Hem verbonden. Om welke feiten gaat het? We zijn: 1. met Hem gekruisigd (Rom.6; Gal.2,6); 2. met Hem gestorven (Rom.6,7; 2Kor.5; Gal.2; Kol.2,3); 3. met Hem begraven (Rom.6; Kol.2); 4. met Hem opgewekt en levendgemaakt (Rom.6,7; Gal.2; Ef.2; Kol.2,3); 5. met Hem gezeten (Ef.2) 6. met Hem verborgen (Kol.3); 7. met Hem geopenbaard in heerlijkheid (Kol.3). Zeven historische feiten. Daarover gaat deze studie. Sommige hebben al plaatsgevonden of zijn nu van toepassing. De laatste, nummer zeven, is een historisch feit wat nog toekomst is. Toch noem ik dat ook historisch omdat het His Story is! Deze gebeurtenissen, waarin wij samen met Christus verbonden zijn, gelden voor de hele mensheid, maar voor nu is het besef er al bij degenen die geloven en Hem vandaag al mogen kennen. Bij deze zeven gebeurtenissen draait het maar om één Persoon; Jezus Christus. Hij speelt de hoofdrol. Maar het bijzondere is dat Hij ons meeneemt. Al deze momenten staan beschreven in de brieven van Paulus. Hij was de enige die dat zo kon belichten. Je vindt dit thema niet bij Petrus, niet bij Johannes en ook niet bij Jacobus. Alleen Paulus, als apostel van de natiën, mocht dit zo verwoorden. Daarin is hij volstrekt uniek. 9 De impact van deze zeven feiten is overweldigend, alleen kost het tijd om te begrijpen wat het allemaal inhoudt. De woorden van Paulus zijn geen licht verteerbare kost. Je moet soms flink kauwen, maar dan krijg je ook krachtvoeding binnen met een ongekende vitale impact! Eerst moeten we de bodem leggen. Daarna kunnen we dieper ingaan op de zeven gebeurtenissen. Deze brochure is een samenvatting van vijf Bijbelstudies met de titel: SAMEN MET CHRISTUS, die ik in 2019 in Maarn gegeven heb. Ik ben gewend om de interlineair te gebruiken als ik teksten aanhaal. Dit is een woord voor woord weergave vanuit het origineel, waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. 10
Page 10
1. Hij nam ons mee 2 Korinthe 5 14 Want de liefde van Christus dringt ons, oordelende dat één ten behoeve van allen stierf, dus stierven allen. We leggen de bodem met een aantal verzen uit 2 Korinthe 5. Een groot thema in Paulus’ brieven is dat Christus stierf om ons mee te nemen in Zijn dood én opstanding. “Want de liefde van Christus dringt ons…”. Het gaat hier om de liefde van Christus. Dus niet onze liefde voor Hem. Dat is een groot verschil. Zijn liefde is onbaatzuchtig en is er altijd, zonder dat we er iets voor hoeven doen. ‘Agapē-liefde’ heet dat. Die liefde dringt ons, zegt Paulus. Dringen is een druk van binnenuit. Het moet eruit. Het kan niet wachten, het is te belangrijk om verzwegen te worden. “Oordelende…”, dat is een juridische term met de argumenten erbij. Het zijn feiten die helemaal los van het gevoel staan. Wat was de conclusie die Paulus trok? “Dat één ten behoeve van allen stierf...”. Allen! Ja, je leest het goed. De hele mensheid is inbegrepen, ongeacht hoe men zich gedraagt. God heeft een onvoorwaardelijke liefde voor de schepping. Waarom? Omdat het Zijn schepping, Zijn creatie is. Hij houdt van datgene wat Hij gemaakt heeft. 11 Plaatsvervangend gestorven? Dan volgt er een zin die veel moeilijker te begrijpen is “…dus stierven allen.” Hoe zit dat? Hij stierf toch ‘plaatsvervangend’ voor ons? Hij stierf toch zodat wij niet zouden hoeven sterven? Die denkwijze is je meestal bijgebracht als je een christelijke opvoeding hebt gehad. Het lijkt een vrome gedachte, maar het is niet wat er staat. Het bijzondere is dat die plaatsvervanging nergens in de grondteksten terug te vinden is. Als Hij plaatsvervangend voor ons stierf, zouden wij niet hoeven sterven. Nee, het is precies andersom. Hij stierf zodat wij ook stierven! Christus stierf om allen mee te nemen in Zijn dood. Wij stierven met Hem! Iedereen, de hele mensheid, niemand uitgezonderd. Maar dat is de helft van het verhaal. Paulus gaat namelijk verder: 15 En ten behoeve van allen stierf Hij opdat degenen die leven niet meer voor zichzelf zouden leven maar voor Hem die ten behoeve van hen stierf en werd opgewekt. Christus stierf met een wereldomvattend oogmerk. Hij stierf voor de hele mensheid, voor al die miljarden mensen. Arm, rijk, niemand uitgezonderd. Hij stierf om op te staan en aan alle mensen het leven te geven! Maar dan ook echt Leven met een hoofdletter: Opstandingsleven. Hij stierf om “de dood teniet te doen en onvergankelijk leven aan het licht te brengen” 2Tim1:10 Hij was de Eerste, Die opstond uit de dood om nooit meer te sterven. Om werkelijk leven te ontvangen, moet je eerst gestorven zijn. 12
Page 12
“Die leven”, in vers 15, staat in de tegenwoordige tijd. Het gaat om degenen die nu al het opstandingsleven ontvangen hebben. Dat zijn degenen die nu al geloven in de opgewekte Heer en voor Hem mogen leven. Dat is nu nog een selecte groep, de eerstelingen, maar zal straks de hele mensheid omvatten. We hebben een update nodig 16 Zodat wij vanaf nu niemand kennen naar het vlees. Indien wij ook Christus naar het vlees hebben gekend, niettemin, nu kennen we Hem niet meer zo. Dat uiterlijke, hoe mensen zich voordoen, is niet meer wat telt, zegt Paulus. Dat is tijdelijk en gaat voorbij. We mogen nu al een ander zien hoe God hem/haar ziet. Als je zo kijkt gaat er een nieuwe wereld voor je open. Maar Paulus gaat zelfs nog een stapje verder. Hij heeft het over “Christus naar het vlees kennen”. Hij suggereert hiermee dat hij Jezus gekend heeft toen Hij nog op aarde was. Hand 22:3 Paulus zegt eigenlijk: Als je je alleen vasthoudt aan de Jezus die 2000 jaar geleden op aarde rondwandelde, dan heb je echt een update nodig. God heeft Hem na Zijn opstanding verhoogd en Hem de naam Christus gegeven, de Opgewekte, de Verheerlijkte. De vleselijke Jezus, zoals wij Hem uit de evangeliën kennen, is in een totaal andere positie terecht gekomen. En dat niet alleen. Hij zal straks in een compleet andere gedaante, in een verheerlijkt en onsterfelijk lichaam, naar de aarde terugkeren. Hij heeft een mega upgrade gekregen om het maar eens populair te zeggen. Paulus spreekt daarom bijna nooit over Jezus, maar over 13 Christus Jezus. Op weg naar Damascus werd Paulus geroepen door de opgestane Christus uit de hemel in een oogverblindende heerlijkheid. Zo heftig dat Paulus op de grond viel en drie dagen niet kon zien. Voor God zijn we nu al volmaakt 17 Zodat indien iemand in Christus is, dan is hij een nieuwe schepping, de oorspronkelijke dingen zijn voorbij, zie het nieuwe is gekomen! Christus is uit de doden opgewekt. En verhoogd. Dat is Zijn hedendaagse positie. Als je één bent gemaakt met de opgewekte Christus, dan leef jij, net als Hem, aan de andere kant van het graf. In Hem ben je nu al een nieuwe schepping. De oorspronkelijke dingen zijn voorbij. In het Grieks staat bij ‘oorspronkelijke dingen’ ‘archaios’. Dat betekent: archaïsch, verouderd, achterhaald. God ziet jou in Christus. De nieuwe schepping is geen droombeeld wat je alleen kan bereiken als je goed je best doet. Nee, het is de positie waarin we nu al geplaatst zijn en van waaruit we mogen leven. Zo rekent God. Alle dingen waar wij mee tobben, of zelfs naar God toe, schuldgevoelens over hebben, rekent Hij niet meer. God kijkt anders. God ziet geen verleden meer, alleen maar toekomst. Voor Hem zijn we nu al volmaakt. Ja écht! Hij ziet ons nu al hoe we straks zullen zijn in de nieuwe schepping. 14
Page 14
De ander niet meer naar het vlees kennen God ziet nu al hoe we straks zullen zijn. Als wij naar een ander kijken gebeurt dat nooit blanco. We nemen bewust of onbewust altijd het verleden mee. Je neemt automatisch alle blokkades, verwijderingen, et cetera, mee. Maar dat hoeft niet meer. We kennen de ander niet meer naar het vlees, zei Paulus in vers 16. Elk mensenkind is bestemd voor de heerlijkheid die God in petto heeft. En God zegt: “Zo gaat het worden en zo zie Ik het nu al.” Daarmee wordt alles wat wij nu nog naar het vlees zien, onze gevoelens, onze boosheid, onze frustraties en dergelijke, enorm gerelativeerd. Wat wij zo opblazen telt niet meer, of beter, mogen we bij een ander in een véél groter perspectief plaatsen. Het nieuwe is gekomen. Dat is niet een streven, maar een startpunt. 15 2. Eén plant geworden Romeinen 6 1 Wat zullen wij dan uitspreken? Zouden we doorgaan in de zonde, opdat de genade zou toenemen? 2 Volstrekt niet! Hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven? De bodem is gelegd. We gaan een stapje verder. Romeinen 6 is een belangrijk hoofdstuk voor ons thema. Daarin lezen we dat we samen met Christus zijn gekruisigd, gestorven, begraven en zijn opgewekt. Romeinen 6 sluit naadloos aan op Romeinen 5. Eigenlijk kun je die twee hoofdstukken niet los van elkaar zien. In hoofdstuk 6 komt Paulus nogal eens terug op het voorgaande hoofdstuk. In het laatste gedeelte van hoofdstuk 5 gaat het over Adam en Christus. Daar hadden we het in de inleiding ook al over. Adam staat voor de oude mensheid. In Adam is iedereen een zondaar, een doelmisser geworden. Daar kunnen we niets aan doen. We lopen met de dood in onze schoenen. Maar dan komt, helemaal volgens plan, die andere Mens op het toneel: Christus Jezus. Hij overtreft Adam in alle opzichten. En dat is een understatement. Door één daad van gerechtigheid, door Zijn kruisdood, is over de hele mensheid genade gekomen, rechtvaardiging voor iedereen, niemand uitgezonderd. Hij luidt als Eersteling de nieuwe schepping in, met nieuwe mensen. Daar komt geen kunstmatige intelligentie aan te pas, alleen Gods wijsheid. Mens 2.0, maar dan alleen in Christus! 17
Page 16
De eerste verzen van hoofdstuk 6 zijn een antwoord op hoofdstuk 5. In Romeinen 5:20 doet Paulus een intrigerende uitspraak over de zonde. ‘Waar de zonde toeneemt, overstroomt de genade’, zegt hij. ‘Oké… je moedigt dus mensen aan om te zondigen’, zullen zijn kritische toehoorders gedacht of gezegd hebben. En ja, geef ze eens ongelijk, het is een logische gedachte: hoe meer zonde, hoe meer genade. Maar… het is de halve waarheid. Paulus stelt aan zijn kritische toehoorders een tegenvraag: “Hoe zullen wij die stierven aan de zonde daarin nog leven?” Rom 6:2 We zijn gestorven aan de zonde. Hoe kun je leven in de zonde als je eraan gestorven bent? Dat is met elkaar in tegenspraak. God ziet ons aan in Christus. We zijn één organisme, één lichaam samen met Hem. Toen Hij stierf, stierf jij óók aan de zonde. Christus stierf en wij stierven met Hem. Je bent in al je vezels verbonden met Hem. Daar ligt je identiteit. God rekent jou niet meer als zondaar In Romeinen 5:8 staat: “…toen wij nog zondaren waren…”. We waren zondaren, maar dat is verleden tijd. Je bent dood voor de zonde. God rekent jou niet meer als zondaar. Laat dat goed op je inwerken, want het is zeer essentieel voor hoe je tegen jezelf aankijkt. Het klinkt heel psychologisch, maar je zelfbeeld is het meest sturende element in je gedrag. Dat beeld kan behoorlijke schade hebben opgelopen. Als bijvoorbeeld je ouders je lieten weten, dat je goede cijfers moest halen, omdat je anders niet goed genoeg was, dan is de kans groot dat je deep down nog steeds denkt, dat je niet deugt en niet goed genoeg bent. Je kunt jezelf dan in je latere leven allerlei voorwaarden opleggen om wél te deugen: ‘er kan alleen maar van mij gehouden worden als ik dit of 18 dat doe’. Juist in religie draait het om gedrag in datgene wat je wel of niet doet. Wie ben ik, waar ontleen ik mijn identiteit aan? Er is eigenlijk maar één antwoord mogelijk: ik ben Gods creatie. Ik ben geen vergissing of een ongelukje, nee ik ben door Hem bedacht. Door Hem grenzeloos geliefd. En Hij ziet mij nu al hoe ik straks zal zijn: volmaakt! Dat beeld van jou heeft Hij nu al voor ogen. Dat is misschien niet zoals je je voelt, maar dit is wel zoals God je ziet. Dáár ligt je identiteit. Het geheim is dat je gaat rekenen zoals God rekent. Zodra je zó gaat kijken wordt alles radicaal anders. Ondergedompeld in Hem 3 Of zijn jullie onwetend dat zovelen als tot in Christus worden gedoopt, tot in Zijn dood worden gedoopt? 4 Wij werden dan met Hem begraven door de doop, tot in de dood… Paulus zegt: “Zijn jullie onwetend?” Je moet eerst iets weten, en daarna ga je het pas beseffen. Besef heeft te maken met inzicht. Je kijkt naar binnen. Er gaat iets resoneren. En dan pas volgt je gevoel en je gedrag. Van iets weten tot het je gedrag beïnvloedt, is vaak een heel proces, daar is tijd voor nodig. Paulus heeft het over “gedoopt worden in Christus”. Je bent snel geneigd om hier aan de waterdoop te denken. ‘In Christus gedoopt’ is iets anders dan ‘in water gedoopt’. Er is wel een connectie, maar het is niet hetzelfde. De doop in water is slechts 19
Page 18
een beeld van de doop in Christus, het is niet de echte doop. Je leest dat bij Johannes de Doper. Hij was de persoon die doopte met water (uit de Jordaan). “Ik doop jullie met water”, zei Johannes “maar Hij, Die na mij komt, zal jullie dopen in heilige geest.” Joh 1:33 Met de waterdoop gaf hij alleen een beeld weer van de echte doop. De echte christelijke doop is geen doop in water, maar de doop waarmee Christus zélf doopte, namelijk een geestelijke doop. Met deze doop word je ondergedompeld in Hem. Je wordt één met Hem. Je kunt op dat moment het één niet meer van het ander scheiden. Als je wordt ondergedompeld in Hem dan word je óók in Zijn dood ondergedompeld. De verbinding van de doop met de dood is door Jezus Zelf verwoord in Lucas 12, waar Hij Zijn eigen dood een doop noemde: “Ik nu heb een doop om gedoopt te worden en hoe drukt het Mij tot het ook volbracht is” Luc12:50 Hij nam ons mee Jezus moest eerst ondergedompeld worden in het lijden, voordat de dood daar op volgde. Dat drukte zwaar op Hem. In die gebeurtenis, hoe vreemd het misschien ook klinkt, zijn wij meegegaan. Zijn doop is Zijn dood. En aangezien wij gedoopt, ondergedompeld, zijn in Hem, delen wij in Zijn dood. Paulus zegt in vers 4: “…Wij werden dan met Hem begraven door de doop, tot in de dood…”. Onze doop in Hem is de verklaring voor het feit dat wij samen met Hem begraven zijn en delen in Zijn dood. Alles wat Hem overkwam - al de zeven historische heilsfeiten waar we het in de inleiding over hadden - overkomen ons. In die gebeurtenissen zijn we samen met Hem verbonden. Hij stierf, wij 20 stierven met Hem. Hij was in het graf, wij waren daar met Hem in het graf. Sterker nog… daarom stierf Hij. Hij stierf om ons daarin mee te nemen. 4 …opdat net zoals Christus vanuit de doden werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. Maar daar blijft het niet bij. Gelukkig niet. Het gaat niet om de dood; het gaat om Leven! En dan met een hoofdletter. Dat Leven waar we het over hebben, moet eerst worden voorafgegaan met opstanding uit de dood. De dood is hiervoor noodzakelijk. En dan nog wat anders. Paulus schrijft dat Christus ‘vanuit de doden’ werd opgewekt. Doden? Moet daar niet staan dood? Paulus doelt hier op de doden, die in nu nog het graf liggen. Christus werd als Eerste levend gemaakt met een onvergankelijk nieuw lichaam, terwijl de doden achterbleven in hun graf. De hele mensheid gaat volgen in onvergankelijk leven maar ieder op zijn eigen tijd en in zijn eigen rangorde. Lees 1 Korinthe 15, een magistraal hoofdstuk dat hierover gaat. Christus werd opgewekt Christus werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader. Een bekend paaslied zegt: “Hij steeg uit ’t graf door eigen kracht, want Hij is God, bekleed met macht”, maar dat is niet wat er staat. Met dit lied zou je denken dat Jezus uit eigen kracht opstond omdat Hij God is. Dat roept nogal wat vragen op. Is God toen gestorven? 21
Page 20
Hoezo? Is Hij dan drie dagen van de wereld geweest? En draaide de schepping toen door zonder God? Dat zou niet best zijn. We hebben met de zogenaamde Drie-eenheid die we bedacht hebben iets heel ingewikkelds van God en Christus gemaakt. Christus werd opgewekt. Dat deed Hij niet Zelf, maar dat gebeurde door de heerlijkheid van de Vader, zoals Romeinen 6:4 aangeeft. Was dat niet gebeurd, dan lag Hij nu nog in het graf. Dit is fundamenteel. Nieuwheid van leven Hij stierf. Wij stierven met Hem. Hij werd begraven. Wij werden begraven. Hij stond op. Wij stonden met Hem op in nieuwheid van leven. Waarom? Omdat we in alles met Hem verbonden zijn. Wat Hem overkwam, overkomt ook ons. We zijn in geloof met Hem verenigd in een heel nieuw leven. Het zondaar zijn ligt ver achter ons. Dagelijks gewekt worden en opstaan is een perfecte illustratie van wat ons in het evangelie wordt verteld. De nacht ligt achter je en een nieuwe dag breekt aan, in een nieuwe schepping. God is klaar met de oude mens, nu jij nog 5 Want indien wij samen één plant zijn geworden in de gelijkenis van Zijn dood, dan zullen wij het ook zijn van Zijn opstanding, 6 dit wetende, dat onze oude mens werd mee-gekruisigd, opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden 22 en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Paulus gebruikt het beeld van een plant. We zijn samen met Hem vergroeid tot een organisme. En daar waar we ons onderschikken aan het Hoofd, gebeuren de dingen organisch. Daarom hoeven we er ook geen organisatie van te maken. Daar kan het nogal eens mis gaan binnen een kerk. Hij is het Hoofd. En het Hoofd stuurt. Alles, net als in je eigen lichaam, hangt met elkaar samen. Wat Hem is overkomen is ook ons lot. Vers 6 gaat over een ‘weten’. Het gaat om feiten. Het draait hier niet om of we dat voelen of niet. Wat zijn dan de feiten? Dat aan de oude mens een einde is gekomen. Hij werd mee-gekruisigd. De oude bestaanswijze is voorbij. Definitief. Met de oude mens kun je geen zaken meer doen. Je kunt wel gaan zitten tobben wat er nog allemaal aan je mankeert, of wat er in het verleden gebeurd is waar je ontevreden over bent, maar dat is zonde van de tijd. God rekent niet meer met de oude mens. Dat spoor loopt dood. God nam er afscheid van, nu wordt het tijd dat jij er ook afscheid van neemt. Dus stop met wroeten in jezelf om te kijken of je nog zonden kan bespeuren. Delete het. Maar wacht even; hoe zit het dan met het vlees? Daar heeft Paulus het toch vaak over? Met vlees worden de begeerten (impulsen, driften) bedoeld die ons lichaam ons ingeeft. Het vlees is er nog wel, maar voor zover we nog in het vlees wonen is dat niet meer relevant. Het lichaam wordt niet meer beheerst door de zonde. Het is teniet gedaan. Dit zijn geen ervaringen of gevoelens, maar feiten. Onze oude mens werd mee-gekruisigd. Het komt erop aan dat we dit zouden weten. Want alleen wanneer we dit weten, hoeft ons lichaam niet langer beheerst te worden door de zonde. 23
Page 22
Ben ik nu wel of geen zondaar? Het gaat bij zonde niet of je moreel een slechterik bent. Zonde betekent letterlijk: je doel missen. We zijn per definitie zondaren. Daar kunnen we niets aan doen. We zijn stervelingen en daarmee doelmissers. We missen allemaal de heerlijkheid van God Rom3:23, ondanks goede bedoelingen. We zijn zondaren, maar…. God rekent niet meer zo. Wat wij op aarde zo bepalend vinden is maar een héél klein dingetje in het grote bestemmingsplan. God kijkt al veel verder naar onze definitieve bestemming, volmaakt, met een nieuw onvergankelijk lichaam wat nooit meer zal eindigen. Dáár ligt onze ware identiteit! Wie ik ben en wat ik nog ga worden wordt niet bepaald door mijn prestaties of onvermogen, maar door GODS belofte en door Zijn vermogen! Hij rekent nu al hoe je straks gaat worden. Deze tijd op aarde is alleen maar oefentijd en slechts een schaduw van wat komen gaat. Meer is het niet. Het is geen leven, maar het is sterven in slow motion. Het echte leven moet nog komen. Daarom zijn we ook geen slaaf meer van de zonde. We leven onder genade. Dat is het sleutelwoord. Daar draait het om. Dat staat verderop in Romeinen 6 vers 14: “Immers, zonde zal geen heer van jullie zijn, want jullie zijn niet onder wet maar onder genade.” 24 Je leeft voor Hem onder Zijn genade Wij denken altijd dat de zonde pas stopt als we ons netjes aan de wet houden. Het is precies andersom. Juist als je onder de wet bent word je beheerst door de zonde. Over dat hele mechanisme schrijft Paulus in hoofdstuk 7. Als je niet mag begeren, word je juist beheerst door de gedachte dat je niet mag begeren. Zo werkt dat nou eenmaal. Je bent dan voortdurend bezig in je hoofd om de zonde te vermijden. Juist de strijd tegen de zonde, maakt dat je erdoor beheerst wordt en slaaf wordt van de zonde. “Het draait niet meer om de wet, het draait om genade”, zegt Paulus. Je leeft voor Hem! Dat is de essentie. En alle dingen zijn geoorloofd. Je leeft voor God onder Zijn genade. Dat zou je elke dag tegen jezelf mogen zeggen. Dat klinkt wel erg goedkoop. Nee, het is nog erger… Het is niet goedkoop, het is gratis. 7 Want die sterft is gerechtvaardigd van de zonde. 8 Maar indien wij samen met Christus stierven, geloven wij, dat wij ook samen met Hem zullen leven… De gedachte bij vers 7 is niet dat wie sterft, vrijgesproken wordt van schuld. Dat zou raar zijn. Sterven maakt geen einde aan iemands schuld. Het gaat hier over zonde. Dat is iets anders. Als je sterft met Hem zit je niet meer in het domein van de zonde. De dood maakt een einde aan de macht van de zonde. Die draad is doorgeknipt. Een dode kan niet zondigen. Vers 8 benadrukt nog een keer dat we in alles samen met Christus verbonden zijn. 25
Page 24
Lotgenoten. Zijn positie is onze positie. Hij neemt ons mee en in de nabije toekomst zullen wij ook lichamelijk met Hem leven. Paulus doelt hier nog niet op de toekomst, maar op het feit dat we nú al in nieuwheid van leven met Hem mogen wandelen. Het woordje zullen gaat hier om de vergelijking tussen sterven en leven. Gebeurt het één, dan gebeurt ook het andere. Opgestaan als Eersteling om nooit meer te sterven 9 …daar wij weten dat Christus, opgewekt wordend vanuit de doden, niet meer sterft. De dood is geen heer meer van Hem. 10 Want wat betreft dat Hij stierf aan de zonde, stierf Hij eens voor altijd. Maar wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor de God. In de Bijbel zijn diverse mensen uit de dood opgestaan. Lazarus, het dochtertje van Jaïrus en de jongeling van Naïn stonden op, maar gingen daarna ook weer dood. Christus heeft als Enige in de mensheid de dood definitief achter Zich gelaten. Hij is daarin volstrekt uniek. Dat is nog niemand overkomen. Dat onvergankelijke leven wat Hij toen al aan het licht bracht als Eersteling, gaat uiteindelijk de hele mensheid overkomen. Wij mogen nu al wandelen in die nieuwe schepping. Nu in geest, en straks met een heel nieuw lichaam. Christus stierf aan de zonde en leeft nu voor de God. Dat is pas het echte LEVEN!!! met dikke vette hoofdletters. Realiseer je dat. 26 Wij leven niet, maar zijn bezig om in slow motion te sterven. We kunnen wel proberen met de meest slimme technologieën de dood op een afstand te houden en onszelf onsterfelijk te maken, maar dat is een dwaze hoogmoedige gedachte. Het gras verdort, de bloem valt af. Jes 40:6-8 De dood zit in onze genen. En daar kan geen intelligente gentherapie tegenop. We zijn in dit leven allemaal bestemd om te sterven. Niemand uitgezonderd. Reken zoals God rekent 11 Zo ook jullie, reken jezelf inderdaad doden te zijn voor de zonde, levenden echter voor de God, in Christus Jezus. Reken zoals God rekent. Doe dat! Zo staat het er ook, in de gebiedende wijs. Dat staat er niet voor niets. Ook in je geloof ga je soms af op je eigen gevoel of de opinie van een ander. Als je niet rekent zoals God rekent is dat een miscalculatie. Leven in geloof is geen kwestie van zien of voelen maar van rekenen. Hij stierf… en wij met Hem. Hij werd opgewekt uit de doden… en wij met Hem. De zonde ligt achter ons. Dat is geen ervaring maar het ligt besloten in een historisch feit. 27
Page 26
Omkeren Doden te zijn voor de zonde. Wat betekent dat? In de praktijk betekent dat niet dat je de zonde gaat bestrijden, maar juist negeert. Je besteedt er geen aandacht aan. Als je strijdt tegen de zonde en het probeert te vermijden, ben je voortdurend bezig met… de zonde. Zonde wordt pas ontkracht als je het negeert. Maar hoe kun je iets negeren zonder er voortdurend mee bezig te zijn? Dat kun je alleen als je je blik ergens anders op richt. Een mooi voorbeeld is een anti slipcursus in de auto. Als je de controle kwijtraakt over het stuur en je gaat in de slip richting de sloot, dan stuur je automatisch in de richting die je opkijkt. Bij de cursus leer je mentaal anders te kijken. Niet richting de sloot waar je niet in terecht wilt komen, maar juist de andere kant op. Voor je leven gaat hetzelfde principe op. De kunst is om niet te denken waar je niet heen wilt (de zonde), maar juist waar je wel heen wilt. Je hebt een alternatief nodig anders wordt negeren een obsessie. Het geheim van negeren is… omkeren, de andere kant op kijken. Richt je blik naar boven. Daar ligt het alternatief. Leef voor God in Christus Jezus. We hebben dat leven nu al ontvangen. Leef daarin, wandel in nieuwheid van leven, onbezorgd, onbekommerd. Niet ik leef, maar Hij leeft in mij. Gal 2:20 Je hoeft niet te strijden tegen de duisternis. Er is maar één remedie tegen de duisternis… het Licht aan doen. Dat is het leven wat God voor je heeft weggelegd. 28 3. Compleet in Hem We zijn één gemaakt met Christus en delen in Zijn positie. En dat niet alleen. We zijn ook compleet in Hem. Kunnen mooie filosofieën en tradities van mensen hier nog iets aan toe voegen? Het antwoord is klip en klaar: nee! Het is zelfs misleidend. We gaan naar Kolossenzen 2, waar dit thema uitgebreid besproken wordt. Tradities van mensen 8 Kijkt uit, dat niemand jullie als buit meevoere door de filosofie en lege verleiding, overeenkomstig de traditie van de mensen, overeenkomstig de elementen van de wereld en niet overeenkomstig Christus. 9 Want in Hem woont al de volheid van de Godheid lichamelijk, 10 en jullie zijn compleet in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en autoriteit. Je kan heel makkelijk meegevoerd worden door allerlei mooie godsdienstige filosofieën en overleveringen. Dat is nu zo en dat was destijds ook zo. In Paulus’ dagen stond het bol van het Joodse en Griekse denken. Paulus schrijft deze brief notabene aan gelovige mensen. Dus zo snel kan dat gaan. De gelovigen hadden gehoord van het Goede Bericht, maar het gevaar dat op de loer lag 29
Page 28
was dat ze wel Christus hadden leren kennen, maar ook elders nog een graantje wilden meepikken. Waarom zou je niet nog wat interessante filosofieën toevoegen aan het geloof? Tenslotte waren die Griekse filosofen geen domme jongens. Of een mooie religieuze traditie? Hoe meer het geloof versierd en verrijkt wordt met zichtbare rituelen hoe beter, zou je denken. Maar Paulus zegt: “Kijk uit wat je doet, laat je niet meevoeren”. Je bent namelijk al compleet in Hem. “…want in Hem woont al de volheid van de Godheid lichamelijk…”, “Die het Hoofd is van alle overheid en autoriteit” (vs. 9-10). Dat is nu nog verborgen maar in de volgende aeon1 zal deze toppositie van Christus voor iedereen zichtbaar zijn. Als je nu ergens anders ‘wijsheid’ gaat halen, geef je te kennen dat je niet genoeg hebt aan Hem. Christus is algenoegzaam. Dat is een ouderwets woord maar het drukt precies uit waar het om gaat. In Hem is genoeg. Meer dan genoeg en al genoeg. Al wat aan ons ontbreekt is aangevuld door Hem. Buiten Hem is er niets van wezenlijke waarde. Alle schatten van wijsheid en kennis liggen in Hem verborgen. Kol 2:3. De ware besnijdenis is innerlijk 11 In Hem werden jullie ook besneden, in een besnijdenis die niet met mensenhanden werd gedaan, in het uitkleden van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus… Besnijdenis was een goed en legitiem gebruik voor de Joden. Paulus was daar niet op tegen. Hij brengt alleen, voor degenen die in Christus zijn, de besnijdenis op een hoger niveau. Het gaat hier 30 om een besnijdenis in Hem waar geen mensenhand aan te pas komt. De ware besnijdenis is innerlijk en is Gods werk. De rituele besnijdenis is ten diepste een beeld van iets veel groters. Het gaat om de typologie, de geestelijke waarheid erachter. Tijdens een besnijdenis wordt de eikel blootgelegd en wordt het mes in het vlees gezet. Het vlees duidt hier op de uiterlijke mens. Onze eigen menselijke inspanning, wordt weggesneden. De eikel die blootligt is niet alleen dood aan het vlees, maar ook het glanzende embleem van vruchtbaarheid en opstanding. Besnijdenis in Christus drukt de verbondenheid uit met Zijn dood en opstanding. Geloof is rekenen met de feiten 12 …samen met Hem begraven wordend in de doop, waarin jullie ook werden opgewekt door het geloof van de inwerking van God, Die Hem opwekte uit de doden. 13 Ook jullie, doden zijnde voor de misstappen en de voorhuid van jullie vlees, maakt Hij samen met Hem levend, genade bewijzend aan ons met alle misstappen… We zijn gedompeld in Hem en daarmee innerlijk verbonden met Hem door geloof. Dat geloof komt niet uit onszelf. Dat hebben we gekregen. Ef 2:8 God wekte Christus op uit de doden. Door geloof zijn wij samen met Hem opgewekt. Nu al in geest, en straks zal ook ons lichaam veranderd worden. Nu al gewekt in geest maakt je 31
Page 30
bewust, maakt je wakker van Zijn woord. De Bijbel is niet zomaar wat letters op papier, maar het zijn levende woorden. Het verandert je denken en daarmee ook je leven. We mogen rekenen zoals God rekent. Geloof is niet primair een gevoel, maar rekenen met de feiten, met de uitspraken van God in Zijn woord. We zijn dood voor de misstappen. Zo ziet God ons. Volmaakt. Hij rekent ons niet meer als zondaren. Er is werkelijk niets meer wat ons kan beschuldigen. Nooit meer. De hele mensheid, of je nou Jood bent of iemand van de voorhuid, van de natiën. (De mensen in Kolosse hoorden bij de natiën). Iedereen is aan het kruis meegenomen. Genade is geschonken voor alle misstappen van ons. Je leest het goed; alle misstappen! De wet is buiten werking gesteld 14 …uitwissend het handschrift tegen ons, met de officiële besluiten, dat tegen ons was. En Hij heeft het uit het midden weggenomen, vastnagelend aan het kruis. 15 Hij kleedt de overheden en de autoriteiten uit, en stelt hen in vrijmoedigheid ten toon, daarin over hen triomferend. Het handschrift wat hier genoemd wordt gaat over de wet. De Thora. Israël had plechtig beloofd de wet na te zullen leven. Dat gebeurde niet. En ja… als je iets belooft en je doet het niet dan gaat het je achtervolgen. Belofte maakt schuld. Daarmee werd de wet een vloek en begon zich tegen hun te keren. Paulus zegt: De wet, 32 die tegen ons was, is uitgewist en buiten werking gesteld. Alles wat mij te verwijten viel, ook de vloek van de wet, is vastgenageld aan het kruis. Het ligt achter mij. Uitgekleed Er is een uniek moment in de geschiedenis waarbij God de overheden en autoriteiten heeft uitgekleed (vers 15) en ze letterlijk ‘in hun hemd’ stonden. Jezus was dood en lag in het graf. Met veel bombarie had de keizer het graf verzegeld. Niemand mocht het graf openen om het lichaam weg te halen. Daar stond de doodsstraf op. Men dacht het zaakje hiermee op orde te hebben. En wat gebeurde er? Het zegel werd verbroken, de steen werd weggerold, en daarmee werd de dood juist overwonnen. Er gebeurde precies het tegenovergestelde. Alle bedenksels van de autoriteiten vielen in diggelen. Wat een triomf! Christus werd daarmee boven alle autoriteiten en machten geplaatst. En Zijn positie is de onze. Laat je niet imponeren 16 Laat dan niemand jullie oordelen, in eten en drinken, of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbatten, 17 dingen, die een schaduw zijn van het komende, maar het lichaam is van Christus. 33
Page 32
Paulus wordt hier weer heel concreet. Binnen de ekklesia waren er stromingen die leerden dat de wet en allerlei rituelen uit het OT de genade nog rijker en completer maakten. We hadden het er al even over in Romeinen. Rom 6:8 Die stroming heet judaïseren en is niets anders dan verjoodsen. Men ging elkaar beoordelen op eten, drinken, het houden van de sabbat, et cetera. Later kwamen hier binnen het christendom varianten op het zgn. ‘christianiseren’. De kerk werd het nieuwe Israël en daarmee kregen de voorschriften uit het OT een nieuwe ‘christelijke look’. Doop kwam in plaats van de besnijdenis en voor de sabbat kwam de zondag. Eten en drinken werd vasten. Pesach werd Pasen enzovoort. Of wat dacht je van een kerkgebouw met een altaar, offers, wierook, priesterschap of voorgangers met gewaden? Joodse gebruiken werden in een christelijke mal gegoten. Maar de boodschap is ook hier weer hetzelfde: Je bent compleet in Christus! Laat niemand je oordelen of imponeren dat je niet volledig bent zonder al die kerkelijke gebruiken en rituelen. Je bent al gedoopt, je bent al besneden. Ja zeker… In Hem! In Hem heb je alles. Laat dat nooit van je afpakken. Wij zijn het onderwerp van de schaduwen Al die rituelen zijn een schaduw van wat komen gaat. Een schaduw zelf is duister, maar de contouren ervan verraden het licht. Een nieuwe werkelijkheid staat klaar achter de coulissen. En dan zegt Paulus in vers 17 iets opmerkelijks: “maar het lichaam is van Christus”. Wij zijn als ekklesia niet onderworpen aan de schaduwen, maar juist het onderwerp van de schaduwen! Al die schaduwen uit het OT, bedoeld voor Israël, verwijzen naar de Christus, maar de Christus is… Hoofd én lichaam! Het gevolg is dat wij als ekklesia onderdeel van die schaduwen zijn. We hebben half 34 niet door wat voor een geweldig plan God heeft voor Zijn ekklesia, die Hij verzamelt in onze dagen. Gewilde nederigheid 18 Laat niemand jullie diskwalificeren, in gewilde nederigheid en ritualisme van de boodschappers, in welke dingen hij intredend zogenaamd heeft gezien, terwijl hij opgeblazen wordt door het denken van zijn vlees, 19 en zich niet houdt aan het Hoofd, van waaruit het gehele lichaam door contacten en banden wordt voorzien en verenigd wordend, groeiend in de groei van God. In de grondtekst van vers 18 staat het woord ‘boodschappers’. In veel gangbare vertalingen zijn de ‘boodschappers’ vertaald met ‘engelen’. Het gaat hier niet om engelen verering, zoals vaak vertaald wordt, maar om boodschappers die propaganda maakten voor godsdienstige rituelen. Zij wilden de toehoorders ritualiseren. Onderwierp je je niet aan een bepaald ritueel dan werd je gediskwalificeerd en deed je niet meer mee. Maar Paulus is scherp over deze ‘gewilde nederigheid’. Je onderwerpen, je nederig maken aan een godsdienstig ritueel maakt dat je je niet bewust bent van je hoge positie. Welke positie? Dat je compleet bent in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en autoriteit. Kol 2:10 Je bent in Hem, Die nu boven is en daarmee sta je hier volledig 35
Page 34
boven! In geest ben je nu al deel van de nieuwe schepping. Daar horen geen voorschriften of rituelen meer bij uit de oude schepping. Er is nu niets te zien Wat gebeurt er bij rituelen? Allereerst worden je zintuigen geprikkeld. Neem een kerkdienst. Er is altijd veel te zien. Een voorganger met een toga, vaak met een gekleurde stola om. Kleden op tafel die passen bij de liturgische kleur van het jaar, een paaskaars, gebrandschilderde ramen, et cetera. En bij een katholieke setting natuurlijk heel veel beelden en afbeeldingen. Maar het bijzondere van deze tijd is dat er in het geloof niets te zien is. Er valt wat dat betreft niks te beleven. Christus is verborgen. Dus geen manifestaties met indrukwekkende genezingen en of wonderen. Er zal heus nog wel eens een wonder gebeuren, maar het is niet kenmerkend voor deze tijd, deze huishouding2. Allemaal niet. Christus is nu verborgen in de hemel, in het heiligdom. Je ziet Hem niet, maar je hoort Hem wel! Een prachtig (schaduw)beeld hiervan is de Hogepriester uit het OT, die belletjes aan de zoom van zijn gewaad had. Als hij in de tabernakel was zag je hem niet, maar je hoorde hem wel. Christus is nu onze Hogepriester. Hij is verborgen achter het voorhangsel en dienaar in de ware tabernakel in de hemel (Hebreeën 8 en 9). Niet zichtbaar, maar Hij laat wel van Zich horen in Zijn woord! Dat typeert onze tijd. De verleiding van rituelen met een religieus karakter is heel begrijpelijk. Je wilt wat zien, je wilt wat voelen, je wilt graag tastbaar iets meemaken. Op dat moment wordt het zielse aangesproken. Maar waar het ten diepste hier over gaat is de geest, het geestelijke. 36 Contacten en banden De boodschappers in Kolosse waren opgeblazen, verheerlijkten zichzelf en waren niet meer met het Hoofd bezig. En daar zit precies de angel. Het Hoofd is Christus. De ekklesia is Zijn lichaam. Ze zijn samen één organisme. Zijn positie is onze positie. Waar het Hoofd is, daar is het lichaam. Het Hoofd staat centraal en voorziet het hele lichaam door contacten en banden. Contacten komt uit het Griekse ‘haphe’ (vgl. haptonomie). ‘Hapto’ betekent aanraken. We zijn als lichaam een geestelijke eenheid. Niet het lidmaatschap van een kerk telt. We zijn gedoopt in Hem en Hij, Christus ons Hoofd, zorgt voor het lichaam. Hij voorziet het lichaam. Hoe doet Hij dat? Door contacten en banden. Precies zoals het er staat. Gelovigen zoeken elkaar op. Waarom? Ze horen bij elkaar. Ze vormen een eenheid. En al zijn het er maar twee of drie, dan heet dat al een ekklesia. Matt 18:20 Mensen hebben contact met elkaar en geven elkaar het woord door. Via internet kun je contact met elkaar hebben, dat is natuurlijk een prachtig middel om het woord te verspreiden; alleen de wezenlijke waarde van fysiek bij elkaar komen is de ontmoeting. The meet and greet! Als je de contacten en banden loslaat dan ga je de connectie met het lichaam missen en dan gaan ze ook jouw bijdrage missen. Contact is niet eenzijdig; het komt van twee kanten. Jij geeft wat aan de ander en die ander geeft wat aan jou. God laat ons groeien als we bij elkaar zijn. Je groeit niet alleen in kennis, maar ook in besef dat je bij elkaar hoort en elkaar nodig hebt. 37
Page 36
Laat je geen dogma opleggen 20 Indien jullie samen met Christus stierven aan de elementen van de wereld, waarom worden jullie dan, alsof jullie in de wereld leven, gedogmatiseerd? 21 “Dat zou je niet aanraken, ook dat zou je niet proeven en ook daarmee zou je niet in aanraking komen.” 22 dat zijn allemaal dingen die door verbruik vergaan, in overeenstemming met de instructies en leringen van mensen. We mogen leren rekenen zoals God rekent. Voor zover we nog in de wereld leven is dat voor spek en bonen. God ziet ons al boven met Hem. Als je dat beseft ga je totaal anders kijken, denken en ook anders leven. Waarom doen we nog alsof we in de wereld leven en laten we ons dogma’s opleggen? Een dogma is een officieel opgelegd besluit. Raak niet aan, proef niet, roer niet aan. In de godsdienst van die tijd nam men dit soort besluiten omdat men bang was voor besmettingen. We kunnen ons daar inmiddels veel bij voorstellen na de anderhalve meter samenleving en de verplichte mondkapjes (!), maar realiseer je wel dat het opgelegde angst van bovenaf is. Blijf nuchter. Gebruik je gezonde verstand wat je gekregen hebt, laat anderen niet voor jou denken. En Paulus voegt er ook een nuchtere opmerking aan toe: “dat zijn allemaal dingen die door verbruik vergaan”. Regeltjes komen op en vaak loopt alles weer met een sisser af. Het zijn vaak vluchtige 38 bedenksels die door de tijd worden ingehaald. Relativeer menselijke wijsheid en leringen. Waarom? Omdat je niet meer in deze wereld leeft. Wees je bewust van je positie. Je leeft niet meer in de wereld, maar je leven is verborgen met Christus in God. Nog even een terugblik We blikken nog even terug naar het begin. Waar ging het ook alweer over? We hadden het over zeven historische feiten (His story!) waarin Christus de absolute hoofdrol speelt. Hij is gekruisigd, gestorven, begraven en opgewekt. Deze vier feiten speelden zich ongeveer 2000 jaar geleden af. Hij deed dat niet in plaats voor ons, maar nam ons erin mee. Hij stierf en wij stierven met Hem om uiteindelijk meegenomen te worden in Zijn opstanding van onvergankelijk leven. Na de eerste Adam, waarin we onvermijdelijk stervelingen werden, moest er een laatste Adam komen om onvergankelijk leven te ontvangen. Paulus spreekt in bijna al zijn brieven over deze bijzondere zaken. Dat vind je bij geen enkele andere apostel. Wij stierven met Hem, werden met Hem begraven en stonden met Hem op. We stierven niet letterlijk maar God ziet dat nu al zo. Wij zijn daarin met Hem gerekend. Dat woord “gerekend” is een belangrijk woord om te onthouden. We zijn niet alleen gestorven, maar waar het uiteindelijk om gaat… opgewekt en levend gemaakt! Leven wat achter het graf ligt. Onvergankelijk leven dus. Zo kijkt God naar Zijn schepselen. Heel de mensheid zal straks het echte leven gaan ontvangen. Of je het nou gelooft of niet. Dat is een ultiem goed bericht waar jij en ik niets aan af kunnen doen en niets aan kunnen toevoegen. God rekent nu al met de nieuwe schepping die straks in volle glorie geopenbaard zal worden. 39
Page 38
4. Dé Christus is een gezelschap We hebben stilgestaan bij de eerste vier feiten waarin Christus ons meeneemt. Nu focussen we op de laatste drie gebeurtenissen. Ten eerste: We zijn met Hem gezeten in de hemel. Ten tweede: we zijn met Hem verborgen. Ten derde: we zullen straks met Hem geopenbaard worden. Deze drie feiten komen alléén voor in de brief aan Efeze en Kolosse. Paulus schreef deze brieven vanuit de gevangenis. Deze feiten zijn geen verleden tijd maar gelden nu. Behalve het laatste feit waarin we met Hem geopenbaard zullen worden. Dat is niet nu, maar gaat in de nabije toekomst plaatsvinden. Deze drie gebeurtenissen zijn exclusief bestemd voor het lichaam van Christus: de ekklesia. Dit uitroepsel (letterlijk) is een gezelschap van mensen die nu geloven en die nu verzameld worden tussen de eerste en de tweede komst van Christus. We vormen Zijn lichaam. Hoofd en lichaam trekken samen op. Je kunt ze niet scheiden. Dat zou een rare toestand worden. Alles wat het Hoofd overkomt, overkomt tevens het lichaam. Dat betekent dat je overal in meegaat. De Efeze-brief staat er bol van. Dat heet het ‘geheim van de Christus’. Ef 3:4 “De Christus” is niet één Persoon, maar een gezelschap van mensen. Hoofd en lichaam samen. Het lot van Christus is ook ons lot. Dat is duizelingwekkend. Christus zit in deze tijd -tot Zijn wederkomst- in de hemel aan de rechterhand van de Vader. En wij zijn daar met Hem verborgen. Hij is boven… en wij zijn (nu in geest) ook boven. In de hemel ligt ons burgerschap. Fil 3:20 Dat is ongekend hoog. Daar ligt onze bestemming. Dat zijn diepe waarheden waarover Paulus alleen kon schrijven op het hoogtepunt van zijn bediening. 41 Zoekt de dingen die boven zijn Kolosse 3 1 Indien jullie dan samen werden opgewekt met de Christus, zoekt de dingen omhoog, waar de Christus is, gezeten aan de rechterkant van God. Je bent opgewekt samen met de Christus. Dat is nu gesneden koek zegt Paulus. Opgewekt in nieuw leven. Als er een reden is om opgewekt te zijn, dan is dat het wel! Een nieuwe dag is aangebroken. Christus heeft als Eersteling een nieuw en onvergankelijke lichaam ontvangen. De rest gaat volgen. Maar God, Die over de tijd heen kijkt, ziet ons nu al in die positie. “Kijk omhoog, kijk naar boven!”, zegt Paulus. In het Bijbels wereldbeeld is ‘boven’ de plaats waar God Zijn woning heeft en waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God. Dáárom wordt een mens geacht omhoog te kijken. Het Griekse woord voor mens is ‘anthropos’ en heeft de betekenis van een naar omhoog gekeerde kijker. Dat is niet voor niets. Daar komt je hulp vandaan. Alleen… waar vinden we “de dingen omhoog”? Misschien denk je nu dat je moet visualiseren over hoe het in de hemel zal zijn. Maar het is veel concreter. De dingen ‘omhoog’ vind je in Zijn woord, in de Schriften. Ze zijn voor ons al gevisualiseerd. De Bijbel, die hele bibliotheek van 70 (!)3 boeken, is door God ingeblazen en daardoor levend en krachtig. Het OT en het NT zitten vol met (schaduw) beelden. De tabernakel in het OT is een schaduw van hoe het heiligdom van God er in de hemel uitziet. Wat een hogepriester in de tabernakel deed in het OT is niets anders dan 42
Page 40
een beschrijving van de huidige tijd. Neem de Hebreeën-brief. Daarin wordt een prachtige uitleg gegeven van de betekenis van de tabernakel. De brief beschrijft de positie van Christus, Die nu in de ‘ware tent’ in de hemel is. Verborgen en nog niet zichtbaar We kijken naar Hebreeën 8: 1 De hoofdsom nu van de dingen die gezegd worden is: wij hebben zulk een Hogepriester Die is gaan zitten aan de rechterzijde van de troon van de majesteit in de hemelen, 2 een bedienaar van de heilige dingen en van de ware tent… Let op de details. We hebben een Hogepriester Die is gaan zitten aan de rechterzijde van de troon in de hemelen. Hij is gaan zitten: dat is een beeld van rust. Aan de rechterzijde: een positie van eer en voorrang. Gaan zitten, de rechterzijde, de troon, de majesteit… Dat zijn allemaal beelden van triomf en overwinning. Christus is nu in de hemel, in de ware tabernakel. Hij is verborgen en niet zichtbaar, daar hadden we het al eerder over. Maar Hij gaat zichtbaar worden en zal gaan regeren op aarde, waarbij Hij Zijn vijanden zal stellen als een voetbank onder Zijn voeten. Dat is nog toekomst, maar het gaat wel gebeuren. Nu moeten we het doen met geloof. Dat is het. Er valt in deze periode nog niets te zien. 43 Zoeken onder de oppervlakte Terug naar Kolosse 3: 1 …zoekt de dingen omhoog, waar de Christus is, gezeten aan de rechterkant van God. Zoeken heeft te maken met ‘onder’ zoeken. De schatten en rijkdommen uit de Schrift liggen niet voor het oprapen. Je zult er wel moeite voor moeten doen. De parels vind je door te zoeken onder de oppervlakte. Goud ligt ook niet voor het oprapen. Als je de Bijbel gaat openen zie je in eerste instantie alleen maar zwarte lettertjes. Maar hoe meer je zoekt, hoe meer je ziet dat de letters in feite allemaal kleurrijke plaatjes zijn. Alles in de Bijbel, elke letter heeft een bedoeling en wijst naar iets. Door typen, beelden te herkennen, krijgen de Schriften, die hele bibliotheek van boeken, een wonderlijke, onderlinge samenhang. Je gaat steeds meer zien. Etaleer wat God jou geschonken heeft 2 Bedenkt de dingen omhoog, niet de dingen op de aarde… Bedenken is meer iets van binnenuit. Het duidt op een houding. Je bent gericht op de dingen van boven terwijl je nu nog op aarde bent. In alle aardse verhoudingen en situaties (zie vervolg Kolosse 3) kun je je richten op de dingen die boven zijn. God heeft ons in een bepaalde positie geplaatst. Als man, als vrouw, echtgenoot, 44
Page 42
vriend, vriendin, werkgever, werknemer, et cetera. Daarin mag je illustreren wat genade allemaal in een mensenleven kan doen. Stel dat je een grief hebt tegen een ander omdat je onrecht is aangedaan. Zoals God jou genade bewijst, en alles heeft weggedaan ondanks het feit dat jou alles te verwijten viel, zo mag je ook die genade etaleren aan de ander. “Elkaar verdragend en wederzijds genade schenkend”, staat er letterlijk. Kol3:13 Dan heb je het bijvoorbeeld over mededogen, mildheid, geduld en dergelijke. Kol 3:12 Je mag genade versieren en laten zien hoe geweldig die genade is en wat dat doet met je leven. Bedenken is niet alleen je verheugen in de rijkdom van de Schriften, maar ook heel concreet etaleren wat God jou geschonken heeft. Het is dus niet iets wat je wordt opgelegd, maar een voorrecht dat je elke dag mag laten zien wat genade uitwerkt in je leven. Elke dag is een uitdaging om dat te tonen. Dan krijgt zelfs het leven op aarde, wat in feite voor spek en bonen is, een geweldige betekenis. En in alles wat je zegt en wat je doet, mag je Hem danken. Kol 3:17 Dankzegging is in het Grieks ‘eucharistia’. Vreugde om niet, dat is genade! “Niet de dingen op aarde…”. De dingen op aarde zijn alle filosofieën en godsdienstige tradities, maar ook de praktijken op aarde; toorn, woede, kwaadaardigheid, lastering, liegen, et cetera. Kol 3:8-9 Dat is niet je gerichtheid, niet je oriëntatie. De verborgenheid van de Christus 3 Want jullie stierven en het leven van jullie is verborgen, samen met de Christus in God. 45 Wat wezenlijk telt is het leven met Hem. Hij is boven en is daar verborgen. Wij zijn daar óók verborgen. Er zijn mensen die denken dat we vandaag het koninkrijk van God openbaar moeten maken en er hard aan moeten werken om dat gestalte te geven. ‘Want als wij het niet doen, wie doet het dan wel?’ Is het motto. De verborgenheid en het feit dat we het koninkrijk nog niet zien is geen foutje, maar is deel van het grote plan van God. Alles in de huidige ‘huishouding’ is verborgen. Er zijn talloze voorbeelden in de Bijbel te vinden waarin we de verborgenheid van de Christus kunnen terugvinden. Denk bijvoorbeeld aan Jozef in de gevangenis. Verworpen door zijn broers, moest hij lange tijd in ‘de verborgenheid’ -de gevangenisblijven, totdat hij (onder)koning van Egypte werd en zich openbaarde aan zijn broers. In de gevangenis sprak hij over verborgenheden en legde die uit. En schreef Paulus juist niet in de gevangenis brieven over verborgenheden? Het spannende verhaal van Jozef bevat veel meer plaatjes, typologieën, dan je in eerste instantie denkt. David is ook een prachtig beeld van Christus. Hij werd geboren in Bethlehem en groeide op als schaapherder, die zijn leven inzette voor z’n schapen. Hij werd gezalfd om koning over Israël te worden, maar werd vervolgd door koning Saul. David hield zich schuil met een groep ‘ongeregelden’ in de spelonk van Adullam; dat betekent ‘verborgenheid’. 1Sam 22 En David werd hun aanvoerder. Het koninkrijk (van David) moest nog komen, maar het ‘zooitje ongeregeld’ geloofde in hun aanvoerder, bleef ondergronds, en voelde zich veilig bij hem. Wij zijn de groep die verborgen is met Hem. Toen David koning werd kreeg deze groep, dit uitschot, zeer hoge posities in zijn koninkrijk en mocht met 46
Page 44
hem gaan heersen. Dat is onze toekomst… Kijk, en dan is het niet verkeerd om bij ‘dat gajes’ te horen! Het is karakteristiek voor deze tijd dat de Christus verborgen is. Het is onderdeel van Gods plan. Er valt nu niets te zien. Het is buitengewoon belangrijk om dit te weten. Het voorkomt een hoop frustratie als je hoopt op een opwekking of op meer genezingen dan nu het geval is. Dit is niet de tijd daarvoor. Als je denkt nu al wel wat te kunnen zien, raak je gefrustreerd. Openbaar gemaakt worden in heerlijkheid 4 Wanneer dan ook de Christus openbaar gemaakt zal worden, jullie leven, dan zullen ook jullie samen met Hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid. Samen uit, samen thuis. Als Christus openbaar wordt gemaakt in de toekomst, dan kan het niet anders, dan dat wij meegaan in deze gebeurtenis. Israël staat in deze tussentijd op een zijspoor, maar daar gaat verandering in komen. De Heer gaat aan Israël verschijnen. Dat is voorzegd; Israël zou na twee dagen herleven en op de derde dag opgericht worden, zegt de profeet Hosea. Hos 6:2 Het unieke van deze profetie is dat hier vermeld wordt wanneer dat zal gebeuren. Petrus zegt dat het ons niet mag ontgaan dat bij de Heer één dag is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. 2Petr 3:8 47 Het is nu bijna 2000 jaar geleden, dat de Heer het aardse toneel verliet om Zich in de hemel te zetten. Als je rekent dat Christus rond 30 AD naar de hemel ging, dan is rond 2030 deze termijn van ‘twee dagen’ verstreken. Dat duurt niet lang meer… We worden samen met Hem openbaar gemaakt in heerlijkheid. Wat een bijzondere gebeurtenis zal dat zijn! Een tekst die daar prachtig bij aansluit is Zacharia 14. Hij zal verschijnen op de Olijfberg en alle heiligen met Hem. Zach14:4-5 Wie zijn die heiligen? In het OT was de uitleg hiervan nog verborgen. Maar sinds Paulus op het toneel is, die verborgenheden mocht uitleggen, is het niet meer zo moeilijk om te raden over welk gezelschap hier gesproken wordt… Versterven 5 Versterf dan de leden die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte en de oplichting, dat is afgodendienst. Versterf dan de leden…? Er moet toch staan: dood dan de leden…? Het is toch de bedoeling dat we actief strijden tegen de zonde? Zo is het ons althans geleerd. Maar dat is niet wat er staat. Het gaat hier om versterven. Wat is het verschil? Iets ‘doden’ roept op dat je actief moet strijden tegen de zonde. Daar voortdurend mee bezig zijn, maakt dat je onder de heerschappij van de zonde leeft. Het gaat je leven beheersen. En dat niet alleen; een actieve strijd tegen de zonde is kansloos en heel vermoeiend. Hoezeer je ook je best doet, het gaat je niet lukken. 48
Page 46
‘Versterven’ is iets heel anders. De definitie van versterven is: “Overlijden als gevolg van het niet toedienen van vocht en voedsel.” Versterven in dit verband betekent dat je geen voeding geeft aan hoererij, onreinheid, hartstocht, enzovoort. Geen aandacht of geen voeding geven betekent dat het versterft. Het verdwijnt steeds meer naar de achtergrond. Maar hoe kun je de aardse dingen negeren waar Paulus het over heeft? Dat kan alleen maar als je aandacht naar iets anders gaat. Kijk omhoog! “Bedenk de dingen die boven zijn”, zegt Paulus. Richt daar je aandacht op. Daarboven ligt een leven wat solide is en waar je van op aan kunt. Hoe meer je je aandacht daarop richt, hoe minder je bezig bent met de ‘leden op aarde’ die uiteindelijk niet gelukkig maken. 49 5. Eerstelingen Efeze 2 4 Maar God, rijk zijnde in ontferming vanwege Zijn grote liefde waarmee Hij ons liefheeft, 5 ook ons, doden zijnde voor de misstappen, maakte Hij ons levend, samen met de Christus (in genade zijn jullie geredden), 6 en Hij wekte ons samen op en deed ons samen zitten te midden van de hemelsen in Christus Jezus… God heeft een grenzeloze liefde voor deze wereld. De hele schepping is doortrokken van Zijn liefde. Waar we ook zijn, waar we ons ook bewegen, alles gebeurt in Hem. Hand17:28 In het hemelse heeft Christus de hoogste plaats gekregen. Hij zit aan Gods rechterhand. Niet alleen, maar samen met ons! Wij worden daar al met Hem gerekend. Datgene wat God voor Christus bestemd heeft is eveneens voor ons bestemd. Wij krijgen de hoogste positie. Waarom? Omdat we eerstelingen zijn van de grote oogst die gaat volgen. De eerstelingen krijgen altijd de hoogste plaats. Hebben we het verdiend? Of zijn we zulke bijzondere mensen? Helemaal niet. Zo werkt God nu eenmaal. In de Bijbel kregen de eerstelingen en eerstgeborenen per definitie de hoogste bestemming. Het eerstgeboorterecht, de eerste vruchten van de oogst waren voor God en werden aan Hem 51
Page 48
geofferd (Exodus 23:19) en van het eerstgeborene zegt God: het is van Mij (Exodus13:2). Zij die buiten stonden, de natiën, krijgen de hoogste positie. Dat is vreemd! We stonden buiten, maar we krijgen in feite een positie boven Israël. Een positie zo hoog als Christus Zelf. Dat is bijna niet te geloven. Maar zo werkt God. De Messias, waar Israël naar uitkijkt, is niet zomaar één Persoon, het is een heel gezelschap. Dus als je leest in het OT dat het gaat over “de Christus Die de aarde gaat herstellen” dan gaat het niet over één persoon maar ook over Zijn lichaam, de ekklesia. Deze is al verborgen in het OT. Gekozen met een doel 7 …om te betonen in de komende aeonen de overtreffende rijkdom van Zijn genade in goedgunstigheid over ons in Christus Jezus. Waarom zijn we gekozen als eerstelingen? Een uitverkiezing bij God heeft altijd een doel. Het is nooit zomaar. Je bent gekozen voor een bepaalde taak en bestemming ten dienste van anderen. Dat is puur genade en heeft niets te maken met of je ‘een lieverdje’ bent of niet. Waarschijnlijk heb je ooit geleerd dat er na dit leven een eindeloze eeuwigheid volgt die goed of niet goed uitpakt. De Bijbel spreekt niet over ‘een eindeloze eeuwigheid’ maar over aeonen. Als je dat 52 begrijpt vallen er meer dingen op hun plaats. God heeft een fantastisch plan, wat Hij uitwerkt in wereldtijdperken, die elkaar opvolgen en die een begin en een einde hebben. Het is Gods alomvattend voornemen om elke creatie van Hem, in hemel en op aarde, dus in -de hele kosmos-, tot Zijn bestemming te brengen. Uiteindelijk zal God alles in allen zijn.1Kor15:28 En om dat universele doel te bereiken kiest Hij sommigen uit als instrumenten… uitverkiezing is een exclusief middel om een universeel doel te bereiken. Dat plan van God lag al klaar voor ‘de geboorte’ van de wereld. Ef 1:4 Christus zal in de komende wereldtijdperken Zijn koninkrijk gaan vestigen. Dat doet Hij niet alleen, maar met een gezelschap, een uitroepsel dat Zijn lichaam is. Deze ekklesia deelt in de positie van Christus. We krijgen dus nog een flinke klus te klaren, voor zover je denkt dat we alleen maar gaan zingen in de hemel. Wij zullen in de komende aeonen op het hoogste niveau (in de hemelse gewesten) de overweldigende rijkdom van Gods genade gaan tonen. Overtreffend. De rijkdom van Zijn genade stijgt boven alles uit. Geloof is een geschenk 8 Want in genade zijn jullie geredden, door geloof en dat niet vanuit jullie zelf: Gods naderingsgeschenk is het… In genade zijn wij gered. Dat is de sfeer. Daar draait het om. Uitgerekend wij uit de natiën, die nergens aanspraak op kunnen maken en voor het merendeel niet tot Israël behoren, krijgen de hoogste taak. Dat valt ons ten deel. “Door geloof en dan niet uit 53
Page 50
jullie zelf…”. Je wordt gered, dat doet Hij, maar dat geldt ook voor geloof! Met geloof vertrouw je God op Zijn woord. Hij spreekt en wij luisteren en als dat woord tot je doordringt is daar gemeenschap. God nadert tot ons en wij tot Hem. Maar hoe komt het dat je gelooft? Dat komt omdat je het van God gekregen hebt. Het is een geschenk. Je wordt overtuigd en dat is de verdienste van Degene, Die overtuigt. Wij zijn daarin lijdend voorwerp. Je kunt niet ‘op commando’ gaan geloven. Het overkomt je. Je bent niet tot geloof gekomen, maar geloof kwam naar jou, precies andersom. Het is geen prestatie van jezelf. Dan zou het een reden kunnen zijn om jezelf op de borst te kloppen. Vergeet het maar. Geloof is, evenals redding, Gods prestatie. Geloof is het middel waardoor een mens wordt gered. Het is allemaal genade. Hij opent oren, ogen en harten. Hij overtuigt, dat is Zijn verdienste. Niet van onszelf. Alles wat we hebben en wat we zijn is een prestatie van God. Vijanden worden vrienden Het geloof hebben wij nu al gekregen. Dat geschenk zal straks iedereen ontvangen. God is de Redder van alle mensen. Allinclusive! Niemand uitgezonderd. Hij maakt van vijanden vrienden, dat is Zijn werk. De hele schepping wordt verzoend tot Hem. Kol 1:20 Dat is de kracht van het kruis van Christus. Hij zal iedereen tot die overtuiging brengen. Iedereen in zijn eigen rangorde. Dat gebeurt niet allemaal tegelijk. God werkt in fases. En de eerstelingen mogen dat nu al zien. Als je hart en je ogen daarvoor zijn geopend is dat een groot voorrecht. Je mag Hem daarvoor danken op je blote knieën en dat niet alleen; je mag Hem ook danken dat Hij dat met iedereen zal doen! In de hemel, op de aarde en onder de aarde. De hele kosmos. In Filippenzen staat dat 54 elke tong zal belijden dat Christus Heer is. Geen lippendienst, maar iedereen zal van binnenuit aangeraakt worden. Fil 2:10-11 en tot die hartelijke erkenning komen. Onbezorgd Iedereen gaat het geschenk ontvangen wat jij nu al gekregen hebt. Het is een boodschap waar je je niet voor hoeft te schamen. We hebben een mededeling, een goed bericht, dat is alles. En een goed bericht wil doorgegeven worden. Dat gaat automatisch omdat het een goed bericht is! Je deelt simpelweg wat God heeft gedaan. En het kwartje valt, of niet. Maar dat is niet van ons afhankelijk. Je kunt geloof niet forceren bij een ander. God geeft dat op Zijn tijd. Ontspan daarin. 9 …niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen. 10 Want wij zijn maaksel van Hem, die geschapen worden in Christus Jezus [met het oog] op goede werken die de God van tevoren gereedmaakt, opdat we daarin zouden wandelen. Geloof is geen prestatie, het is een geschenk. Jazeker, we mogen goede werken verrichten, maar het is Zijn prestatie. Als je iets mag doorgeven, of mag danken in woord en werk in je leven, dan heeft Hij dat in jou neergelegd. Zowel het willen als het werken komt van Hem. Filip2:13 Dus ook de dingen die je hart je ingeeft. God doet het. Daarmee krijgt het zin en inhoud. Je mag een instrument zijn in Zijn hand. Het is een eer om door Hem gebruikt te worden. Als 55
Page 52
je ogen geopend zijn en het Licht is gaan schijnen, dan gebeurt er iets waar je geen invloed op hebt. Dan ga je stralen. Het licht ontvang je als een reflex. Als het woord je blij maakt, dan gaat dat zijn werk doen in je hart, in je leven. Dat is Zijn werk door jou heen. De goede werken liggen klaar en je mag daarin wandelen. Niet rennen tot je buiten adem bent. Alles gebeurt op Zijn tijd. Dat is heel rustgevend, heel relaxed. Tot slot Christus is verborgen in de hemel. Hij is daar en wij zijn daar ook. Dáár is ons ware LEVEN, met allemaal hoofdletters. Daar worden we gerekend en dat is wat telt. Niet wat hier op aarde is. Ons bestaan in dit lichaam in deze wereld is (min of meer) ‘voor spek en bonen’. Dit ‘omdenken’ is een heel proces. Het is een metamorfose van je denken en dat gaat niet van de ene op de andere dag. Paulus schrijft: “En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken.” Rom 12:2 “Gelijkvormig worden aan deze aeon” betekent dat je een levensinstelling aanneemt waarbij je jezelf laat vormen door de ‘mal’ van deze wereld. Je verschuilt je ware identiteit achter populaire kreten die in de wereld gangbaar zijn. Onderga een metamorfose! Wees je bewust van je hoge positie in Hem! Ons denken wordt vernieuwd doordat we dingen vernemen waarvan we eerder niet wisten. Dat is de enorme waarde van het 56 onderzoeken van de Schrift. Het woord doet zijn werk in jou. Het is een proces wat je ondergaat dat veel dieper doorwerkt dan het vergaren van informatie. Natuurlijk, het begint met kennis nemen van. En met denken. Maar daar blijft het niet bij. Ware kennis raakt je hart en verandert je leven, je keuzes, je gedrag, et cetera. Dat gebeurt gewoon. Het werkt van binnen naar buiten. Hij doet dat in jou. Langzaam ondergaan we een metamorfose, zoals een rups een vlinder wordt. 57
Page 54
APPENDIX Zijn geloof, niet mijn geloof Galaten 2 20 Met Christus ben ik mee-gekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Wat ik nu echter leef in het vlees, leef ik in geloof van de Zoon van God Die mij liefheeft en Zichzelf overgeeft voor mij. Hij leeft! Niet meer ik, niet meer mijn ego, maar Hij leeft in mij. Zo rekent God. Dit is het echte LEVEN voorbij het graf. Volmaakt! Het ‘oude’ ik telt niet meer. Christus leeft… in mij! En voor zover ik nog leef in het vlees hier op aarde… leef ik in geloof van de Zoon van God. Let op de woorden ‘in geloof van de Zoon’. Het gaat niet om mijn prestatie, mijn geloof in Hem. Dat is zwak en grillig en kan zo weer weg zijn. Nee, we houden het vol en putten kracht uit Zijn geloof. Dat is solide en kan niet stuk. Als ik moedeloos ben en even niet meer kan geloven dan is daar nog altijd Zijn geloof. De Zoon van God heeft mij lief en geeft Zichzelf over voor mij. Zijn liefde is van alle tijden, maar “Zichzelf overgeeft voor mij” staat in de grondtekst in de tegenwoordige tijd. Wat betekent dat? Christus is nu in de hemel en vergadert Zich een volk, dat Zijn lichaam is. Hij wijdt Zich volledig om het apart te stellen (straks 59 voor de grote taak!) en te reinigen. Ef 5:26 Hij reinigt ons elke dag. En hoe doet Hij dat? Hij baadt Zijn lichaam door Zijn woord. Wat Hij uitspreekt is “geest en leven” Joh.6:63 en daarin zit alles wat wij als ekklesia in deze tijd nodig hebben. Daar kunnen we op bouwen! 60
Page 56
NOTEN 1 Aeon, Grieks: aiōn = een (wereld)tijdperk. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 2 ‘Huishouding’ is de vertaling van het Griekse woord Oikonomia (Strong 3622*). Het woord ‘economie’ is hier ongetwijfeld in te herkennen. De letterlijke betekenis hiervan bestaat uit een tweeledig woord: HUISWET. Een representatieve vertaling van dit woord is ‘huishouding’. Dit is een situatie (binnen een periode) waarin een bepaald regime van regels geldt, dat daadwerkelijk ook functioneert, terwijl regels binnen een andere huishouding dan niet gelden en dus ook niet functioneren. Binnen een huishouding zijn er vaak meerdere bedelingen (= uitdelingen) van geestelijke goederen die van toepassing zijn in één of meerdere huishoudingen. Deze bedelingen worden aan (groepen van) mensen gegeven en dus ook daadwerkelijk door (groepen van) mensen ervaren! Tevens is voor elke huishouding een beheerder aangesteld. Dat is iemand die vaak bij aanvang van een huishouding aanwezig is en min of meer model staat voor het karakter van die huishouding. Voor meer informatie zie “Gods huishoudingen en bedelingen nader bekeken”. Bron: Meye, P. http://revago.net/Articles/PM-Art20%20%20Gods%20huishoudingen%20nader%20bekeken%2005.pdf 3 70 boeken: Omdat het boek van de Psalmen officieel vijf boeken telt, en niet slechts uit één boek bestaat, tellen we in totaal 70 boeken in de Schrift. In verschillende bijbelvertalingen (zoals de NBG-vertaling) staat het boek boven deze psalmen (1-42-73-90-107) vermeld. __________________________________ * Het betreft hier de concordantie van James Strong. Aan elk woord dat in de grondtekst van de Schrift voorkomt is een uniek nummer toegekend waardoor men in staat is de teksten in de vertaling met elkaar te vergelijken. 61 goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets mis gaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn ook OM NIET als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 62
Page 58
In deze uitgave leest u over rechtvaardiging en wat dat inhoudt. Het verschil met 'vergeving' blijkt wellicht groter te zijn dan u denkt. U leest in Genesis en Romeinen 9 over de tweeling Jakob en Esau. Het is bijzonder hoe dat zit, als het gaat om (uit)kiezen. Wie doet wat? En wanneer? Antwoorden komen uit het woord van God.

Rechtvaardiging en (uit)kiezen


Page 0
Page 4
INHOUD Blz. Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Inleiding ................................................................ 7-8 Het evangelie, dat Paulus verkondigde ................. 8-10 Saulus .................................................................... 10-11 De afzondering ...................................................... 11-13 Zondenvergeving is anders dan rechtvaardiging .. 13-16 Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon ....... 16-18 Gods gerechtigheid ................................................ 18-21 De verzoening ........................................................ 21-22 De vroegere zonden ............................................... 22 Het evangelie van de Besnijdenis opnieuw verkondigd ............................................................. 22-23 Snij het woord van de waarheid recht! .................. 23-24 5 Blz. Jakob en Esau Inleiding ................................................................. 25 Het voornemen van God ........................................ 25-26 Uitkiezen ................................................................ 26-27 Het doel van de Goddelijke keuze ......................... 27-28 Rebekka’s vraag en Gods antwoord ...................... 28-30 God weet wie Hij kiest .......................................... 30-32 De meerdere zal de mindere dienen ...................... 32-33 Zoals geschreven staat ........................................... 33-34 Haat en liefde ......................................................... 34-35 De haat van God .................................................... 35-38 6
Page 6
Vergeving van zonden of rechtvaardiging? Inleiding Bij veel gelovigen heerst onduidelijkheid: kunnen zij werkelijk zeker zijn, dat niets hen kan scheiden van de liefde van God in Christus Jezus? Dat is in Romeinen 8 te lezen. Of is bewaring in het geloofsleven hier op aarde een proeftuin die de redding pas echt consolideert en veiligstelt? Hoewel over heilszekerheid gesproken wordt, komen bij velen twijfels op over hun redding, vanwege tekortschieten, fouten en zwakheid. Men merkt, dat God door deze gebreken vaak bedroefd wordt. Maar men is er niet zeker van, of - en op welke manier – dit eventueel ‘nadelige effecten’ heeft. Om deze reden ontbreekt bij menig gelovige in het dagelijks leven vooral één ding: vrede met God. Deze vrede, die ons in Christus Jezus als in een vesting kan bewaren, ervaren wij alleen te allen tijde, wanneer wij Hem in alles geloven, Hem in alles vertrouwen en alles van Hem verwachten. En: wanneer wij overeenkomstig daarmee, ons altijd, ook in zorg en nood, dankbaar tot Hem wenden. Deze onzekerheden zijn al tijdens de vroege verkondiging van het evangelie van genade door de apostel Paulus begonnen. Waarom houden die, ook vandaag de dag, nog steeds zo hardnekkig stand? In de eerste plaats -vermoedelijk- omdat het evangelie, dat God door de apostel Paulus verkondigde, het onvermogen van de mens laat zien. En dat legt de nadruk op de redding als alleen het werk van God door Christus. En dat bevalt velen niet, omdat zij toch zo graag zelf iets willen doen in 7 plaats van alleen Gods handelen aan te nemen en Hem daarvoor te danken. Het evangelie, dat Paulus verkondigde Voor veel gelovigen is het een ongewone gedachte, dat Paulus, ter onderscheiding van de andere apostelen, een bijzondere boodschap bracht. Ze kennen vier ‘evangeliën’: Mattheüs, Marcus, Lucas, Johannes. Steunen ook Petrus, en de overige apostelen -en Paulus- daar dan niet op? Is er dan niet maar één evangelie, één blijde boodschap, over de Heer Jezus Christus? In de Galatenbrief schrijft Paulus over zijn ontmoeting met degenen die in aanzien waren uit de Besnijdenis, in Jeruzalem 2:6-9. Die zagen in, dat aan Paulus het evangelie van de onbesnedenen toevertrouwd was. Terwijl Petrus, en met hem ook Jakobus en Johannes, voor het evangelie van de Besnijdenis zouden werken. Duidelijk is hier sprake van twee verschillende evangeliën. En Paulus benadrukt, dat God zowel in Petrus als in hemzelf het betreffende apostelschap bewerkte. Twee evangeliën met hetzelfde fundament: Jezus Christus is Heer. Welke verschillen zien we in wat Petrus en Paulus zeiden? Allereerst kunnen we stellen, dat beiden de opdracht kregen om evangelie te verkondigen. Het goede nieuws dus, een blijde boodschap. Beiden waren bekend met de oudtestamentische overleveringen van de vaderen. Daar zijn steeds aanwijzingen voor de blijde boodschap voor het volk Israël in te vinden Jes.40:9-11; 61:1. Vooral werd al op een toekomstig koninkrijk voor het verbondsvolk Israël gewezen Jes.2:2,3; 9:6; 66:18-22; vgl.Jer.23:5-8. 8
Page 8
Het werd meer concreet toen de Heer op aarde wandelde: Johannes de doper begint met de verkondiging van het evangelie van het nabijgekomen koninkrijk van God Matth.3:1,2. Ook de Heer Jezus verkondigde dit evangelie van het koninkrijk aan allen, die Hem konden horen Matth.4:23; Luc.4:43;8:1. Aan Zijn discipelen, dus ook Petrus, gaf de Heer de opdracht tot verkondiging van het evangelie Luc.9:1-6. Israël wordt voortdurend én uitsluitend aangesproken Matth.10:2-8. De Heer richtte Zich tijdens Zijn bediening op aarde alleen tot het volk Israël Matth.15:24-28. Ook ging Hij in Zijn bediening niet over de landsgrenzen van Israël heen. Maar de loop van de geschiedenis leek dit evangelie zinloos te maken. De verkondiging van het koninkrijk door de Heer mislukte ogenschijnlijk. De beloofde Messias en Koning kwam wel, maar Hij werd door de mensen niet herkend en bovendien gekruisigd. Maar in werkelijkheid was het Gods bedoeling, dat de deur voor het komende koninkrijk dicht zou slaan. De Heer sprak steeds vaker in gelijkenissen, opdat de menigte luisteraars Hem niet zou begrijpen Matth.13:10-13. Alleen aan de discipelen legde de Heer uit wat de geheimen van het koninkrijk betekenden Matth.13:16,17; Hand.1:3. Uiteindelijk vertrouwt Hij aan Petrus het evangelie toe, en die ontvangt de sleutels van het koninkrijk, nadat hij betuigd heeft, dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God Matth.16:13-20. En dan gebeurt het ongelooflijke, dat Gods Woord al lang van tevoren had aangekondigd. De Messias gaat de weg naar het met vloek beladen kruis op Golgotha, de Redder sterft. Niemand herkent in de bloedende en zo zwaar lijdende Mens de Christus, de Zoon van de levende 9 God. Zelfs Petrus gedroeg zich gedurende deze tijd niet bepaald correct naar de Heer toe. Maar na de opstanding en verhoging van de Heer ging in vervulling, wat Petrus aan opdrachten ontvangen had. Met Pinksteren gebruikte Petrus de sleutels die hem toevertrouwd waren. Nu was de tijd gekomen, dat hij het evangelie voor de besnedenen openlijk, ongehinderd, vrij kon en mocht verkondigen. Handelingen bericht daarover. Door de dienst van Petrus en de andere apostelen werkte God voor korte tijd nog een keer zegenrijk onder het volk Israël. De kernboodschap van de apostel Petrus was het koninkrijk van God op aarde; daartoe behoorde de verkondiging van bekering, doop in water en vergeving van zonden. Petrus en de overige apostelen brachten deze boodschap eigenlijk alleen aan de Joden Hand.11:19; Jak.1:1; 1Petr.1:1. Slechts een paar niet-Joden hadden als proselieten deel aan Israëls evangelie, doordat zij zich geheel aan de Joodse voorschriften en rituelen onderwierpen en zich lieten besnijden. Saulus In Handelingen zien we Saulus, jongeman van Joodse komaf. Hij was toeschouwer bij de steniging van Stefanus, paste zelfs op de mantels Hand.7:58;8:1. Hij stemde in met de terechtstelling van Stefanus. En hij ging verschrikkelijk tekeer tegen de nog jonge uitgeroepenen van de Joodse gemeente. Hij noemde zichzelf later lasteraar, vervolger en geweldenaar 1Tim.1:13. Er was voor hem vermoedelijk niets, dat hij meer verafschuwde dan het evangelie, dat Petrus en de apostelen verkondigden. Waarom? Omdat hij ijveraar voor de wet was. Maar God veranderde deze jonge, dolle, razende man volledig. Saulus ging met brieven van de hogepriester in Jeruzalem naar Damascus. Dit deed hij, om 10
Page 10
ook daar de mensen, die zich aan de nieuwe leer hielden, te straffen en geboeid naar Jeruzalem te kunnen afvoeren. Toen omstraalde op de weg naar Damascus een licht uit de hemel hem en een stem sprak tot hem: Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? Hand.9:3,4. Toen hij neerviel en blind werd, werd hij zich onmiddellijk bewust van de enorme kracht van de verhoogde Christus. Toen stelde God deze Saulus in Zijn dienst. In Damascus gekomen, werd aan hem het licht in de ogen teruggegeven. Dit gebeurde door Ananias, die van de Heer die opdracht kreeg. Saulus werd het door de Heer uitgekozen werktuig om Zijn Naam voor de natiën als ook voor koningen en de kinderen van Israël te brengen Hand.9:15. Saulus werd gedoopt en met de geest vervuld en voerde zijn nieuwe bediening trouw uit. Dit deed hij, ondanks dat de meeste mensen eerst niet konden geloven, dat hij nu plotseling een discipel geworden was. Evenals de andere discipelen verkondigde ook hij het evangelie in de synagogen en leerde, dat Jezus de Zoon van God, de Christus, is. Hij riep de Joden op tot bekering, opdat zij vergeving van hun zonden ontvangen Hand.9:20; 13:5,14,38; 14:1; 17:1-3,10,17; 18:4,19; 19:8. Velen geloofden door zijn bediening. De afzondering De dienst van Saulus kwam in het begin sterk overeen met die van de andere apostelen. Dit veranderde toen Saulus en Barnabas afgezonderd werden door de heilige geest Hand.12:25-13:3. Want God riep hen van toen af voor iets bijzonders. Waarvoor? Voor de dienst aan mensen uit alle natiën. Onmiddellijk lieten deze twee de landsgrenzen achter zich. Zij gingen naar het buitenland, maar ook daar gingen zij steeds eerst naar de synagogen van de Joden. 11 Vanaf Handelingen 13:9 wordt Saulus Paulus genoemd; de inhoud van zijn boodschap veranderde. Op Cyprus ontmoetten Paulus en Barnabas Sergius Paulus, de eerste niet-Jood die zonder enige prestatie vooraf gelovig werd, gered door hun verkondiging Hand.13:7. Toen Paulus in de synagoge in Antiochië werd gevraagd om te spreken, verkondigde hij voor de eerste keer, dat in Jezus Christus ieder die gelooft, onvoorwaardelijk gerechtvaardigd wordt Hand.13:38,39. Met deze boodschap echter, werd Paulus in de synagogen steeds afgewezen Hand.14:1,2; 19:8,9. Het loont de moeite Handelingen te lezen vanuit het perspectief van deze verandering. Niet, dat Petrus en de andere apostelen van de ene op de andere dag hun dienst staakten. Pas geleidelijk aan accepteerden zij de andere bediening van de apostel Paulus. Het werd duidelijk, dat Petrus minder gelegenheid kreeg zijn evangelie te verkondigen. Terwijl Paulus meer kon werken en onthullen. Voorbeeld: Petrus werd op bevel van de koning Herodes gevangengenomen. Een boodschapper van de Heer bevrijdde hem ‘s nachts ongezien, maar hij moest zich verbergen, opdat hem niets overkwam Hand.12. Heel anders ging het bij Paulus: Paulus en Silas zaten in Filippi in de gevangenis in boeien. Zij zongen Gods lof rond middernacht, de aarde beefde, de boeien gingen los. De gevangenbewaarder kwam samen met heel zijn familie tot geloof. En dat niet alleen; Paulus en Silas kregen openbare rehabilitatie en de vrijheid Hand.16. Mensen uit de natiën, die in deze tijd gelovig werden, waren echter nog ondergeschikt aan de Christus-gelovige Israëlieten. De apostelen besloten echter tot diverse decreten. Waarom? Opdat zij, die uit de natiën geroepen werden, niet langer volledig aan de rituelen van het volk 12
Page 12
Israël deel hoefden te nemen. Aan het einde van de tijd van Handelingen werd evenwel definitief duidelijk, dat de verkondiging van het evangelie van de Besnijdenis niet langer verder ging. Israël werd tijdelijk terzijde gesteld Hand.28:25-28. Deze langzame overgang zien we ook in de vroege brieven van Paulus weerspiegeld. Bijvoorbeeld in die aan de Romeinen, de Korinthiërs en de Galaten. Hij geeft aan: eerst de Jood, maar ook de Griek Rom.1:16;2:9,10. Zondenvergeving is anders dan rechtvaardiging Het begrijpen van deze verbanden is belangrijk voor ons. De inhoud van de evangeliën van Petrus en Paulus verschilt van elkaar. Wij kunnen beiden niet vermengen. Als wij delen van het evangelie van de Besnijdenis op onszelf betrekken, ontstaan direct tegenstrijdigheden. Daarom willen wij nader op de inhoud van deze beide boodschappen ingaan. Wanneer wij ons afvragen: wat onderscheidt beide evangeliën van elkaar? Wel, daarover hebben wij net al iets belangrijks naar voren gebracht. Petrus verkondigt: de vergeving van zonden op grond van bekering en doop. Paulus: de rechtvaardiging door het geloof. Wat is daar zo anders aan? Soms zijn er mensen, die zo onbaatzuchtig zijn, dat zij een ander een schuld kwijtschelden. Of zij kunnen zelfs vergeven, wat men hun aandeed. Iemand van wie de misdrijven vergeven zijn of van wie zijn schuld werd kwijtgescholden, blijft echter toch bezoedeld met wat hij gedaan heeft. De daad kan niet meer ongedaan gemaakt worden, er blijft op zijn minst een smet bestaan. Juridisch gezien is vergeven ook niet rechtvaardig. Een rechter kan een overtreder van de wet de straf niet kwijtschelden, een 13 schuldig bevonden misdadiger het delict niet vergeven. Maar hij moet in overeenstemming met de geldende wet rechtspreken en de daarin vereiste straf opleggen. Als de wet het toelaat kan iemand voor bepaalde tijd veroordeeld worden tot een voorwaardelijke straf. De schuldige mag echter in deze bepaalde tijd niet opnieuw een strafbaar feit plegen. Die heeft in ieder geval een strafblad. Bij herhaling volgt verhoging van de strafmaat. Kwijtschelding van straf, of dat een betaling van schuld, een voorwaardelijke straf of gratieverlening door een vorst is; het is geen daad van rechtvaardigheid. Maar het is een zekere mildheid, edelmoedigheid en barmhartigheid. Wat is rechtvaardiging dan? Geen daad van mildheid, maar van gerechtigheid. Wat is nodig als een mens, die voor het gerecht staat, gerechtvaardigd wil worden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging? Dat bewezen wordt, dat hij onbeschuldigbaar is, dat er niets is wat tot een veroordeling aanleiding zou kunnen geven. In zo’n geval wordt hij vrijgesproken, een verdere beschuldiging of veroordeling is uitgesloten, ja, dat zou onrechtvaardig zijn. Rechtvaardiging is dus vrijspraak op grond van bewezen onbeschuldigbaar zijn. Precies deze betekenis heeft rechtvaardiging ook in het woord van God. Maar laten we eerst nog even op het evangelie van de besnedenen terugkomen. Toen de Heer Jezus Christus met de twee misdadigers gekruisigd werd, bad Hij in Zijn vergevende liefde: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen Luc.23:34. 14
Page 14
God heeft dit verzoek ingewilligd. Dit zien wij, omdat de apostelen en discipelen ná Zijn hemelvaart aan het Joodse volk getuigenis mochten afleggen. En dat over Zijn opstanding uit de doden en verhoging aan de rechterhand van God. Petrus zegt in zijn toespraak op de pinksterdag, dat God Hem, de opgestane Heer, op de troon van David zal zetten Hand.2:29-32. Hij besluit zijn rede met de woorden: Laat dan heel het huis van Israël zeker weten, dat God Hem én tot Heer én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die jullie gekruisigd hebben Han.2:36 Toen de toehoorders daarop diep in het hart geraakt werden en zij vroegen wat zij moesten doen, zei Petrus: Bekeer je en laat ieder van jullie gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden en je zult de gave van de heilige geest ontvangen Hand.2:36-38 Petrus verkondigde toen, dat met de vergeving van de zonden bovendien de bereidwilligheid van de Heer verbonden is om aan het volk alle beloften van de profeten te vervullen Hand.3:17-21. Ondanks dat zij toch door Zijn kruisiging elk recht daarop hadden verspeeld. Als de apostelen de wederkomst van de Heer als Rechter van het volk hadden moeten verkondigen, dan zou veroordeling het enige geweest zijn, wat zij konden verwachten. Hier zitten wij echter niet als het ware in een rechtszaal. Maar de Koning kondigt in Zijn grootmoedigheid aan Zijn afvallige volk een algemene amnestie af voor alles wat het 15 Hem aandeed. En dat terwijl er een onverbiddelijke wet is. Er zijn echter voorwaarden: zij moeten zich bekeren en op Zijn Naam laten dopen. Bovendien was het nodig de roeping en verkiezing door goede werken te bevestigen, en zo veilig te stellen 2Petr.1:10. Maar ondanks het hernieuwde aanbod werd gaandeweg weer afwijzing door de overgrote meerderheid van de Joden zichtbaar. Nu begint de Heer via Paulus met iets heel nieuws. Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon Paulus verkondigt, dat God van nu af aan de zonden van ieder die gelooft, niet kwijtscheldt of vergeeft, maar diegene rechtvaardigt. In Zijn Goddelijke gerechtigheid, spreekt Hij dus de zondaar van iedere aanklacht en elke schuld vrij. Dit is het evangelie van God aan ons mensen in het tegenwoordige beheer. Het evangelie van God aangaande Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer Rom.1:1-5. Hierin wordt de goddeloze daad van de kruisiging van Jezus de mensen niet verweten. Maar de kruisiging is eerder de blijde boodschap van God aan de mensen als Gods werk tot redding. Het is door Hem tevoren bepaald, voorzegd. Hier wordt niet gezegd: ‘de mensen kruisigden Jezus’, maar: ‘God offerde Zijn Zoon op – voor hen’. Hierin gaat het niet om de menselijke religie, die altijd maar wil proberen God gunstig te stemmen. Het evangelie van God openbaart juist het tegenovergestelde. Namelijk wat God deed om de mensen voor Zich te winnen. Als we de Romeinenbrief aandachtig nagaan, ontdekken we, dat het decor, de omgeving, vergeleken met Handelingen, volledig veranderd is. Het gaat nu om de openbaring van de rechtvaardiging. In de eerste hoofdstukken staat de hele mensheid als het ware in de rechtszaal bijeengebracht voor 16
Page 16
de Rechter van de wereld. Hier wordt niemand beoordeeld op basis van het aannemen van Jezus Christus, of niet. In de Romeinenbrief wordt iets anders in van het licht gesteld. De daden van de mensen, zelfs de overleggingen en gedachten van hun hart, worden be- en geoordeeld door God. God, Die het verborgene ziet, voor Zijn ogen is alles open en ontbloot. Alle mensen moeten rekenschap voor Hem afleggen. Hier wordt geen gratie verleend, hier wordt recht gesproken. Eerst beschrijft de Romeinenbrief God als de rechtvaardige Rechter, Die uitsluitend beslist of de aangeklaagden schuldig zijn of niet – niets anders. Zelfs de voorrechten van de Joden, gebaseerd op de verbonden en beloften voor het koninkrijk, zijn niet van nut in de rechtszaal. De Jood, wordt als overtreder van de wet te kijk gezet. Alle mensen, zonder enige uitzondering, worden als verloren zondaren aangetoond. Zij verdienen terecht toorn en veroordeling. Daarbij speelt het uiterlijk gedrag geen rol. Of iemand naar het schijnt een rechtschapen leven leidde of in openlijke verdorvenheid leefde, doet er niet toe. Want de Rechter komt tot de conclusie: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één…want er is geen onderscheid, want allen zondigden en missen de heerlijkheid van God Rom.3:10,23 Dit eindoordeel is het beginpunt van waaruit God Zijn blijde boodschap van redding en bevrijding kan laten klinken. De grote bewijsvoering van de ongerechtigheid van alle mensen is aan het begin van de brief gezet. Niet om ons bang te maken en vrees aan te jagen, werd de omvangrijke bewijsvoering van de ongerechtigheid van 17 alle mensen neergezet. Maar opdat iedere mond gestopt zou worden Rom.3:19. Gods gerechtigheid Met het thans echter…Rom. 3:21 zitten we in het hart van het evangelie. Nu eerst de ongerechtigheid van alle mensen aangetoond werd, openbaart Gods gerechtigheid zich door het geloof van Jezus Christus. Gerechtigheid die voor allen is, en op alle gelovigen komt. Tot hiertoe had de gerechtigheid van God zich tegen allen geopenbaard. Allen zijn veroordeeld en afgewezen. Maar nu, door het geloof van Jezus Christus, openbaart die zich voor allen. Hoe is dat mogelijk, nu de Rechter van de wereld toch juist de ongerechtigheid van allen bewezen heeft? Hij leidt de aangeklaagden uit de rechtszaal naar het schavot. En Hij laat hun verbaasde ogen de meedogenloze voltrekking van Zijn gericht over hun zonden zien. Op Golgotha heeft God aan alle eisen van Zijn gerechtigheid voldaan. Omdat Hij daar het doodvonnis met de publieke terechtstelling van Zijn Zoon voltrok. Die werd daar tot zonde gemaakt en als de zonde aan het kruis behandeld 2Cor.5:21. Gods gerechtigheid eiste lijden voor de zonden en de dood van de oude mensheid. Zijn Zoon nam in geloof aan Vaders rechtvaardigheid dit gerechtelijke oordeel vrijwillig op Zich. Hij stierf voor allen. Golgotha bewijst, dat God zelfs de moordenaars en misdadigers voor Zichzelf wil hebben. Zij, die Hem niet willen hebben en voor Zijn Zoon slechts het kruis gereedhouden. Want Zijn gerechtigheid stond in dienst van Zijn liefde. De Vader, Die het volledig in de hand had om Zijn geliefde Zoon uit de handen van de massa te trekken en die menigte te vernietigen, wilde de 18
Page 18
moordenaars van Zijn Zoon sparen. Zo onvoorstelbaar groot is Gods liefde voor ons mensen! Hoewel hij de zondaren redden wil, moet Hij de zonde echter toch rechtvaardig richten. God heeft weliswaar de zondaar lief, maar Hij haat de zonde! God alleen is wijs. Zijn wijsheid had voorzien in het enig mogelijke Offer, dat het onmogelijk lijkende probleem kon oplossen. Dat was: de rechtvaardige straf te voltrekken en toch de zondaren te redden. Hij richtte de zonden van de wereld in Jezus Christus - in Zijn liefde: God echter bewijst Zijn liefde voor ons daarin, dat Christus voor ons stierf, toen wij nog zondaren waren Rom.5:8. Dit krijgt bekroning, doordat Hij aan de eis van de gerechtigheid in één rechtsdaad voldeed. En die trof Hemzelf het pijnlijkst, omdat deze het moeilijkst wat bestaat, van Hem verlangde. De Vader, Die vervuld was van de meest innige liefde voor de Zoon, verbrijzelt Zijn eigen Zoon, Die in liefde aan Hem toegewijd was. Wat een bewijs, dat God nooit en onder geen enkele omstandigheid aan de zonde voorbij kan gaan. Hoewel Hij ook liefde is en de zondaar wil redden, anders zou Hij Christus als Eerste gespaard hebben. Zo nauw neemt onze God het! Het is heel belangrijk voor ons, dit te beseffen, want geen enkele, onjuiste conclusie heeft zo’n verwoestend effect als dit: een valse voorstelling van God, alsof Hij het met de zonde niet zo nauw neemt. In het evangelie van Paulus zien wij, dat de redding van een zondaar alleen door rechtvaardiging mogelijk is. Die 19 is dan tegelijk heilig, onbeschuldigbaar en smetteloos voor God Rom.8:1,33,34; Ef.1:4; Kol.1:21,22. Elke gelovige kan nu met vrijmoedigheid en vertrouwen voor de ogen van deze Vader-God komen. De gerechtigheid van God komt nu op allen, die geloven. Het is dus Zijn genadegeschenk voor allen, met wie Hij in gemeenschap wil komen. Het bewijs, dat bij de uitroep van Christus: Het is volbracht! Joh.19:30 de eis van Gods gerechtigheid ook inderdaad werd vervuld, is Christus’ opwekking uit de doden Rom.4:25. Indien na Zijn sterven niet aan alle eisen van de gerechtigheid voldaan was, als niet alle zonden volledig gericht en verzoend waren, dan had God Hem omwille van Zijn gerechtigheid nooit uit de doden kunnen opwekken. Maar Hij stierf voor de zonde in zijn geheel, eens en voor altijd Rom. 6:10. Geen enkele zonde, die verder nog Zijn dood zou kunnen eisen, bleef onverzoend. Met Zijn bevrijding uit de banden van de dood was de vrijkoping die in Christus Jezus is, tot stand gebracht. En daardoor rechtvaardigt God nu de gelovige om niet, in Zijn genade. Ja, om niet Rom.3:24! Nu spreidt Gods eigen gerechtigheid zich in Zijn genade over de gelovige uit, en beschermt die tegen iedere aanklacht. Hij is in Christus zelfs vóór ons! Wij als gerechtvaardigden staan nu, net zo voor Gods aangezicht als Zijn Christus, want wij werden gerechtigheid van God in Hem 2Kor.5:21. Anders hadden wij nooit in tegenwoordigheid van God kunnen komen. Nu kunnen wij begrijpen, dat de boodschap van de rechtvaardiging uit geloof op onvergelijkbaar veel hoger niveau staat dan het evangelie van de Besnijdenis. Dit verheft de gelovige tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God Rom.8:21. Net als Abraham, van wie 20
Page 20
God geen bekering verlangde. Hij verkondigde een blijde boodschap aan hem. Dat hoefde hij alleen maar te geloven. En zo hoeven ook wij alleen God te geloven. Abraham werd zijn geloof tot gerechtigheid gerekend. Zo ook wij; en daarbij is zelfs dit geloof geen prestatie van ons, maar is Gods naderingsgave Ef.2:8. Niet de wet die ons aanklaagt, is op ons van toepassing, maar wij staan in, onder genade! Ook de ooit door Petrus verkondigde doop in water heeft nu vervulling in het gezamenlijk gedoopt zijn in Christus dood gevonden, zoals Paulus verkondigt Rom.6:3,4; Kol.3:11,12. De verzoening De rechtvaardiging om niet is de eerste voorwaarde, het fundament, het beginpunt van het evangelie. Als niet te beschuldigen mensen nodigt God ons uit in Zijn heilige tegenwoordigheid. In de persoonlijke en vertrouwelijke gemeenschap met Hem. De rechtvaardige betrekking van de mens tot God is tot stand gekomen. Geen zonde kan nog scheiding maken tussen God en mens. Daarom kan Hij aan ons nu een verdere, buitengewoon grote heerlijkheid openbaren. Hij nodigt ons uit de verzoening aan te nemen, toe te treden tot de familie van God. Om als Zijn geliefde kinderen met Vader innige omgang te onderhouden en ons met Zijn liefde te laten overstelpen. Net als met alle rijkdom van Zijn genade in Christus Jezus. In deze sfeer zijn wij nu ook in de dienst voor God gesteld. Wij zijn tot de geestelijke waardigheid geroepen. Om met Zijn Zoon, in nauwste gemeenschap, aan de uitvoering van het plan van God deel te nemen. Deze boodschap gaat ver boven alles uit, wat tot dan toe bekend was. Paulus onthult ons ook het doel van het voornemen van God. Eens zullen alle schepselen Gods gerechtigheid leren kennen, hoewel 21 grotendeels door voorbereidende gerichten. En dan zullen zij ook Zijn liefde in Christus kunnen waarderen. Dan zal God alles in allen zijn 1Cor.15:28. De vroegere zonden Maar hoe zit het met het voorbijgaan· van God aan de zonden, voordat Christus op Golgotha stierf? Was dat niet onrechtvaardig? Nee, want dat gebeurde onder Zijn verdraagzaamheid. Alleen met het oog op Zijn definitieve gericht op Golgotha verdroeg God het onrecht van de zonden, zonder voortdurend met oordeel in te grijpen. Hij had Zich allang voorgenomen, dat Christus tot verzoening van de zonden zou zijn. Hij was al vóór de nederwerping van de wereld daartoe tevoren gekend, om Zijn bloed te storten, daarom kon God met Zijn toorn terughoudend zijn Rom.3:25;1Petr.1:19,20. Evangelie van de Besnijdenis opnieuw verkondigd We moeten nog een vraag beantwoorden: hoe zit het met het evangelie van de Besnijdenis? De boodschap van het koninkrijk voor Israël is zeker niet opgeheven, maar uitgesteld. Het volk Israël is immers niet verstoten, maar slechts tijdelijk terzijde gesteld. God houdt Zich altijd aan Zijn beloften, die zijn onberouwelijk Rom.11:29. Het huidige beheer van de genade is ingelast, totdat allen, die God daarvoor bestemd heeft, tot geloof gekomen zijn en de Heer van de hemel neerdaalt. Dan zullen de in Christus ontslapenen opstaan en samen met de dan nog levende gelovigen tot de Heer weggenomen1 worden 1Thess.4:13-18. 1 Grieks: harpazō – letterlijk: wegrukken, weggrissen. 22
Page 22
Wij hebben nu niet de opdracht om ‘het koninkrijk van God te bouwen’ zoals vaak wordt verkondigd. Maar, pas ná onze opname2 neemt God Zijn draad met Israël weer op. Veel voor Israël geldende Schriften zullen dan pas in vervulling gaan. Daar zal een tweede verkondiging van het evangelie van de Besnijdenis plaatsvinden. Dat gebeurt totdat de Heer het beloofde koninkrijk van de hemelen op aarde zal oprichten. Degenen echter uit het volk Israël, die in het huidige beheer van de genade van God tevoren bestemd zijn tot zoonschap door Christus Jezus, horen bij het lichaam van Christus. In de Efezebrief stelt Paulus alle gelovigen, ongeacht uit welk volk, op hetzelfde niveau. Wij allen zijn nu in de geest gezegend Ef.1:3, hebben één gemeenschappelijk lotdeel. Het is: één lichaam met één belofte door het evangelie, dat God toevertrouwde aan Paulus Ef.3:6. Snij het woord van de waarheid recht! Ten slotte: Laten wij ons toch aan het evangelie van de apostel Paulus houden! Laten wij het woord van God recht snijden 2Tim.2:15! Het grote verschil tussen de evangeliën van God voor Israël en voor de gelovigen uit de natiën is daarbij essentieel. Als het evangelie van Paulus, de enige boodschap die nu geldt, niet goed begrepen wordt, wat gebeurt er dan? Dan ontstaan ten gevolge van vermenging met Israëls beloften en hun wettelijke voorschriften op zijn minst zeer onduidelijke en wazige voorstellingen. Wij stellen vast, dat vergeving van zonden algemeen aanvaard was. En de diepe betekenis van de rechtvaardiging om niet, werd niet begrepen. 2 Zie voetnoot 1. 23 Naast onzekerheid kan ook angst in het hart komen als met voorrang Gods verontwaardiging wordt gepredikt, in plaats van Gods liefde. Wanneer wij weten, hoe God met ons en Zijn hele schepping omgaat (voor zover Hij ons dat onthuld heeft) en wij alle ons aangaande zegeningen in ons hart dragen, dán zullen wij daardoor vreugde en vrede in het geloof ervaren. En zullen wij ons steeds, in alle situaties, over Zijn leiding verheugen. Moge Hij ons daarvoor de kracht geven! Frank Goldammer 24
Page 24
Jakob en Esau Romeinen 9:11-13 Jakob en Esau waren tweelingbroers, die uit Rebekka, de vrouw van Isaäk, geboren werden. Rebekka zelf was weliswaar onvruchtbaar, maar God had het smeken van haar man Isaäk verhoord, zodat zij zwanger werd Gen.25:21. Jakob en Esau kunnen dus als gebedsverhoring door God gezien worden. Maar waarom kreeg Rebekka gelijk twee zonen, terwijl één mannelijke nakomeling voldoende was om de aan Abraham gegeven belofte door te geven of te bevestigen? De reden is, dat God deze beide zonen gebruiken wilde om te laten zien, dat Hij de uitkiezende God is. Een keuze door God was niet vereist of mogelijk, wanneer er maar één mannelijke nakomeling was. Het was dan voor God niet nodig om één te kiezen. Maar zo leren wij een belangrijke les. Want God maakte door Jakob en Esau duidelijk, dat Hij de soeverein uitkiezende God is. Hij vraagt niet naar menselijke werken of verdiensten, maar voert een tevoren gemaakt plan uit. Dat wordt met de grootste wijsheid gevormd en is onweerlegbaar. Alleen dit stemt overeen met de goddelijkheid van de alleen wijze God van ware liefde Rom.11:33-36; 16:27; 1Tim.1:17. Het voornemen van God Als wij ons iets voornemen – hoe zelden kunnen wij dat correct uitvoeren! Dat is anders bij God. Zijn voornemen blijft 9:11! Het wordt door niets veranderd, laat staan gedwarsboomd. God is de enige Bron van dit voornemen. 25 Geen enkel menselijk - of ander - slim idee heeft daaraan bijgedragen. God had zoiets ook niet nodig of moest ermee rekenen. Wij maken allemaal deel uit van het Goddelijk voornemen. Maar wij doen daar niet als schepper/auteur of medeontwerper aan mee. Deze eer deelt God niet met ons. Uitkiezen Nauw verbonden met het voornemen van God, en volmaakt in overeenstemming daarmee, is de uitkiezing, niet uit werken, maar uit Hem, die roept Rom.9:11,12. Dit is vast onderdeel van het evangelie, en daar wordt absoluut ondubbelzinnig, herhaaldelijk van getuigd in Gods woord. Maar het wordt slechts zelden geloofd of aanvaard door de zijnen. En nóg veel zeldzamer verkondigd, gepresenteerd en correct begrepen. Daarbij is dit eenvoudig: God Die ons redt en roept met een heilige roeping, niet in overeenstemming met onze werken, maar in overeenstemming met Zijn eigen voornemen en de genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór eonische tijden 2Tim.1:9. Als God ons in Christus al vóór de nederwerping3 van de wereld uitkoos om heilig en smetteloos voor Zijn aangezicht te zijn Efe.1:4, wat kunnen wij daar nog aan toevoegen? Wij konden deze zegen niet voor onszelf verdienen. Wij hebben deze nooit door eigen, hoogst onvolmaakt handelen, kunnen verwerven. Ook zouden wij die evenmin ooit nog kunnen verwerven. Daarom is het uit 3 Onterecht vaak met ‘grondlegging’ vertaald; het Griekse kata-bolè betekent: neer-werping en in de uitdrukking verwijst het naar de oorzaak van de toestand van Genesis 1:2. 26
Page 26
Hemzelf, Die lang voor onze geboorte in genade aan ons dacht en ons tot lofprijs van de heerlijkheid van deze genade heeft gesteld. Wij zouden ook bedenken, wat een David bijvoorbeeld schrijft: Mijn dagen, alle waren zij op Uw rol geschreven, de dagen waren gevormd, toen nog niet een van hen er was. Hoe kostbaar zijn mij Uw gedachten, EL4 Psa.139:16,17 Dit alles is wonderlijk om te weten. Want het is veel meer zegen om Gods genade te ontvangen dan door Hem beloond te worden voor een volbrachte prestatie. Want wanneer wij niets vinden in onszelf, of zelf niets zijn, dán kan Hij ons alles zijn. Dat wil en zal Hij ook voor ieder mens eens worden 1Kor.15:28. Het doel van de goddelijke keuze Is het onrechtvaardig van God enkelen (uit de massa van de mensheid) te kiezen en te stellen boven anderen (tot redding)? Oh nee, wat een dwaze tegenwerping van menselijk redeneren! Ten eerste ‘mag’ God beslist dat doen wat ons misschien onrechtvaardig lijkt. Want wij zien slechts een klein deel van Zijn wijze wegen. Zijn wegen zijn en blijven altijd volmaakt, dat wil zeggen: foutloos. Ze stemmen met hem overeen, en ze zijn op voortreffelijke wijze aangepast aan Zijn bedoeling van 4 EL is de titel van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus; het betekent: Onderschikker of Beschikker. Ook kent Tenach (OT) de titel Eloah, Onderschikker-waarts; de activiteit van Christus, Die alles aan God onderschikt. En Elohim is meervoud; de geest van zowel EL als Eloah is steeds merkbaar in de activiteiten van Elohim. 27 liefde. Kiezen is nooit een doel op zichzelf, maar gebeurt omwille van de anderen. Dit is opdat de niet-uitgekozenen bereikt en gezegend worden. Tot dan toe echter, verdraagt Hij de instrumenten5 van verontwaardiging, die voor het verderf gereedgemaakt zijn, met veel geduld Rom.9:22. Wij kunnen, mogen God niet haastig en onbezonnen beschuldigen of verdacht maken. Zonder een blik in Zijn hart te hebben geworpen en Zijn goddelijke wijsheid te hebben overdacht, kun je niet iets over Hem zeggen. Gods uitkiezen is eerder een wonderlijk teken, een bevestiging en bewijs, dat Hij op het punt staat Zijn geweldige liefdesplan tot het ultieme geluk en zegen voor al Zijn schepselen uit te voeren. Daarover zouden wij ons – ook voor alle anderen – altijd verheugen! God, Grieks: theos, is de grote Plaatser, Beschikker, die alles op Zijn plaats zet 6. Hij wijst werkelijk ieder mens de plaats, die hem/haar toekomt, en leidt ook ieder individu naar Zijn heerlijk doel. Rebekka’s vraag en Gods antwoord Wij lezen: Izaäk was veertig jaar oud, toen hij Rebekka… tot vrouw nam. Izaäk smeekte Jahweh7 in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvrucht5 Instrument, Grieks: skeuos, vaak als ‘vat’ of ‘voorwerp’ vertaald. 6 Stichwortkonkordanz KNT, blz. 469, 5e en 6e druk; blz.118, 7e druk. 7 Jahweh is van JHWH, de zogenaamde ‘tijdnaam’ van God, ‘Ik ben’ of ‘Ik zal er zijn’. Letterlijk: word-zijnde-was. Hij Die is, Die was en Die komt, Openbaring 1:4. 28
Page 28
baar. En Jahweh verhoorde zijn smeking, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd. De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging Jahweh raadplegen. Jahweh zei toen tegen haar: er zijn twee volken in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw lichaam vaneen scheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de oudere zal de jongere dienen Gen.25:20-23 Izaäk trouwde dus met de door God voor hem bestemde vrouw Rebekka. Die was, net als Izaäks moeder Saraï onvruchtbaar. Toen smeekte Izaäk tot Jahweh voor zijn vrouw. Hij deed dus niet als zijn ouders, die de Egyptische slavin in het gezin brachten, waaruit Ismaël - als zoon van het vlees - geboren was. Hij bad tot Jahweh, de God (EL8) die algenoegzaam, alomtegenwoordig is. De God van zijn vader Abraham Gen.17:1. Izaäk had wel heel zijn leven te danken aan de onwankelbare trouw van God aan Zichzelf en aan Zijn levendmakende kracht. En Jahweh verhoorde zijn gebed, Rebekka werd zwanger. Ook zij richtte zich nog vóór haar bevalling tot Jahweh. Dit, omdat de zonen in haar lichaam tegen elkaar drukten. Wat God haar toen bekendmaakte, neemt de apostel Paulus in Romeinen 9 over. Dit doet hij om te benadrukken, dat God Zelf de jongere (de mindere) boven de oudere (meerdere) geplaatst heeft. Hij had reeds over Jakob en Esau beschikt, voordat zij ook maar geboren waren, laat staan iets goeds of slechts gedaan hadden. Noch Esau, noch Jakob hadden kans of gelegenheid om zich voor God te onderscheiden. Ook was de goddelijke beslissing niet gebaseerd op een 8 Zie voetnoot 4 29 verkeerd gedrag, zodat Esau zich gediskwalificeerd had. God had eerder aanstaande moeder Rebekka een blik geschonken in Zijn toekomstige wegen met beide volken, die uit haar lichaam als moeder geboren zouden worden. God weet wie Hij kiest Zij, die door God zijn uitgekozen, zijn altijd geschikte ‘vaten’ (instrumenten), die door Hem gereedgemaakt zijn. Die zijn in zichzelf onwaardig, maar door God aangesteld om allen Zijn heerlijkheid te tonen. Om zo het algemeen welzijn op voortreffelijke manier te dienen. Ze zijn gevormd uit dezelfde kneedbare substantie, net als de anderen, door die ene, grote Pottenbakker, ja, door een machtige meesterhand gevormd Rom.9:21. God wordt nooit verrast door het onwaardige gedrag van Zijn uitgekozenen, alsof Hij hen teveel toevertrouwde, of de dingen verkeerd inschatte. Ook kan Hij daardoor (bijvoorbeeld) nooit tot herziening van Zijn roepingen of intrekking van Zijn beloften gebracht worden: want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk Rom.11:29. God volgt een vast en duidelijk plan na en bereikt dat altijd met Zijn uitkiezen en roepen. Hij kiest het dwaze en zwakke van de wereld uit, om de wijzen en het sterke te beschamen 1Kor.1:27-29. Hij kiest ons uit, de laatsten en minsten. Waarom? Om Zijn genade te laten stralen en haar alles overstijgende rijkdom eenmaal tentoon te spreiden te 30
Page 30
midden van de ophemelsen9 Ef.2:7. Hij koos Israël uit, het kleinste van al de volken Deut.7:7, een intrigant als Jakob, of ook de lasteraar, vervolger, misdadiger en vijand van Jezus Christus, Saulus. God is niet gebonden aan menselijke ideeën, meningen en pretenties. Hij kiest bepaalde individuen of groepen uit; maakt ze gereed en gebruikt ze voor Zijn eigen doel. Want het gaat om uitvoering van Zijn heerlijke, alomvattende, goddelijke liefdesplan. Zijn soeverein beschikken in wijsheid en liefde is voor allen op wonderlijke wijze ten goede. Er kan ons -en alle anderen- niets beters overkomen dan dat God in Christus Zijn liefdesplan uitvoert. Soms komt men in kringen van mensen die in Christus geloven, de opvatting tegen, dat God van tevoren weet wie goed en wie kwaad zal doen in het leven. En wie bereid zal zijn Christus te aanvaarden, en wie Hem zal afwijzen. En dat de uitkiezing om die reden gebaseerd is op Zijn vooruitziende blik. Wie zo denkt, heeft nog nauwelijks iets begrepen van de absolute soevereiniteit van de alleen wijze God van liefde. En diegene biedt, hoewel onbewust, weerstand tegen de waarheid van Zijn almacht en gerechtigheid. Zulke bolwerken, menselijke redeneringen, moeten wij in onszelf afbreken, want ze verheffen zich tegen de kennis van God 2Kor.10:4,5. 9 De ophemelsen: het ‘gebied’ of ‘sfeer’ dat boven of hoger dan de (beide) hemelen is. De geestelijke machten die daar zijn, vormen ons toekomstig ‘arbeidsveld’ om ze tot onderschikking te leiden. 31 Want welke zondaar zou dan waardig kunnen zijn om te worden uitgekozen? Wat zegt de Schrift over de betekenis van de menselijke wil met het oog op de uitkiezing? Zo hangt het dan niet af van wie wil, ook niet van wie rent, maar van God, Die barmhartig is Rom.9:16 Zijn voornemen van de genade is het enige richtsnoer en de ene onveranderlijke, onherroepelijke basis voor onze uitkiezing door God. De meerdere zal de mindere dienen Deze woorden zijn in het leven van Jakob en Esau niet vervuld, zoals ieder zal toegeven, die de geschiedenis van de beide broers uit Genesis kent. Esau was nooit in dienst van zijn broer Jakob en is nooit zijn slaaf geweest. Dit gold dan ook voor de nakomelingen van Esau, het volk van de Edomieten Gen.36. De geschiedenis meldt vele keren oorlogszuchtige conflicten van hen met de nakomelingen van Jakob, het volk Israël. Nadat koning Saul de Edomieten verslagen had 1Sam.14:47, brengt David hen tot volledige onderwerping 2Sam.8:13,14; 1Kron.18:13. Reeds in de goddelijke profetie, aan Rebekka gegeven, worden – primair – de beide volksstammen genoemd, die uit de toen nog ongeboren zonen zouden voortkomen: en Jahweh zei toen tegen haar: er zijn twee volken in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. 32
Page 32
Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de oudere zal de jongere dienen Gen.25:23. Daarmee worden Jakob en Esau vóór hun geboorte door God Zelf met de respectievelijke volkeren tot een eenheid verbonden. Daarop kan alleen hetgeen door God voorspeld is, van toepassing zijn. Zoals geschreven staat Paulus gaat nu verder met de woorden: Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik lief en Esau haat Ik Rom.9:13 Dat is een citaat uit de profeet Maleachi, waar ook alleen sprake is van Jakob en Esau in verband met de van hen afstammende volken Israël en Edom Mal.1:1-4. De apostel Paulus schrijft, dat wat Maleachi zegt in overeenstemming is met woorden van Jahweh, die vele eeuwen eerder aan Rebekka gegeven zijn. God heeft niet de persoon Esau gehaat, al helemaal niet op de manier zoals een mens haat. (Mensen kunnen blindelings haten; dat is totaal vreemd aan God.) Evenmin kan worden vastgesteld, dat Gods haat ten koste ging van het leven van Esau. Integendeel, Esau werd welvarend en ontmoette zijn broer verzoenend, bijna liefdevol Gen.33:4,9. Het maakt verschil uit, of God Zijn haat aan een mens of een heel volk betoont. Want als volkeren en culturen, machtige staten en natiën in de loop van de door God geschreven geschiedenis van de wereld opkomen en van 33 het toneel verdwijnen, dan is dat niet verschrikkelijk. Individuen gaan daardoor niet voor God verloren, ook al lijden en sterven ze, omdat ze bijvoorbeeld door oorlogen of oordeel worden weggevaagd. In het geval van de nakomelingen van Esau herkennen wij echter zelfs Gods liefde en Zijn edelmoedigheid voor hen. Ja, de Edomieten konden, als ze zich bij het volk Israël zouden voegen, in de derde generatie als volwaardige leden in het volk Israël worden opgenomen. (In tegenstelling overigens tot de Ammonieten en de Moabieten.) Dit was zo in de wet geregeld, omdat zij nakomelingen van Israëls broer Esau waren Deut.23:7,8. Ook gaf God aan de Edomieten het gebergte Seïr als bezit. Zij verdreven en versloegen de Horieten, die dit gebied bewoond hadden. Net zoals Israël dat deed met het land dat zij als bezit van Jahweh kregen Deut.2:12. Het was in feite Jahweh, Die dit voor de zonen van Esau deed Deut.2:22! Dit had dan ook tot gevolg, dat God Israël bij de inneming van het land belette het gebied van de zonen van Esau voor zichzelf in te nemen. Zij moesten zelfs op hun hoede zijn om niet in een strijd met de Edomieten verwikkeld te raken, want God nam dit volk, dat bevreesd was, in bescherming Deut.2:4,5. Haat en liefde God toont Zijn liefde en Zijn haat, maar Hij is liefde 1Joh.4:8,16 en geen haat. God heeft ook lief als Hij haat, en de openbaring van Zijn haat dient Zijn goddelijke, grote liefde en is daaraan ondergeschikt. 34
Page 34
Liefde is namelijk niet alleen een attribuut, dat men toevoegt aan de heerlijkheid van God. Ze is ook niet slechts een van Zijn wonderbaarlijke eigenschappen; het is Zijn eigen wezen zelf. Nooit stapt God uit Zijn eigen liefde, nooit verlaat Hij haar, want Hij kan Zichzelf niet loochenen 2Tim.2:13. God is geen mens. Net zoals Zijn liefde heel anders is dan die van de mens, zo verschilt ook Zijn goddelijke haat zeer van menselijke haat. Zijn haat is vrij van boosheid en neigt niet tot zonde, is niet misplaatst of ongerechtvaardigd en is bovenal niet eindeloos, maar altijd tijdelijk. Toen de profeet Maleachi over de goddelijke haat tegen Esau schreef en deze stelde tegenover de liefde, die Jahweh aan Jakob bewezen had, waren deze woorden: en Esau haat Ik al vervuld, want wij lezen bij de profeet: Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn Mal.1:3 In dit verband is het zeker ook erg leerzaam om in overweging te nemen, waar over Israël, respectievelijk Efraïm, staat: Al hun kwaad bleek in Gilgal, ja daar haatte Ik hen om de boosheid van hun daden Hos.9:15 De haat van God De goddelijke haat speelt in de heilige Schrift slechts een zeer bescheiden rol. Dat wil zeggen: in de onthulling 35 van Zichzelf, Zijn wil en Zijn wegen met ons. Ongeveer 135 keer is in Tenach10 (OT) sprake van menselijke haat (Elberfelder Bijbel). Ik kon echter 16 teksten vinden, die over de haat van God gaan. De volgende vier voorbeelden zijn representatief voor alle andere gevallen: In de wet staat over de natiën, die Israël uit het land moest verdrijven: Want alles wat voor Jahweh een gruwel is, wat Hij haat, hebben zij voor hun goden gedaan. Zij hebben voor hun goden immers zelfs hun zonen en hun dochters met vuur verbrand Deut.12:31 Verder lezen we: Want Ik, Jahweh, heb het recht lief, Ik haat roof bij het brandoffer Jes.61:8 De andere profeet zegt: Ik verafschuw de trots van Jakob, zijn paleizen haat Ik Amos 6:8 En ten slotte Zacharia: Bedenk in uw hart geen kwaad tegen elkaar en heb een valse eed niet lief, want dit alles is iets wat Ik haat, spreekt Jahweh Zach.8:17 10 Tenach is acroniem van: Torah = onderwijzing, Neviiem = profeten en Ketoeviem = geschriften. Meestal ‘Oude Testament’ genoemd. 36
Page 36
Menselijke haat kan, vooral als die tegen andere mensen gericht is, vol blinde woede en boosheid zijn. Maar er is ook een andere vorm van haat, die vanuit Gods standpunt niet verwerpelijk is, namelijk wanneer menselijke haat in overeenstemming is met Gods woord en Zijn geboden, als hij gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Als voorbeeld lezen wij de woorden van de schoonvader van Mozes, Jetro, die tot Mozes gericht waren: jij moet onder heel het volk omkijken naar bekwame mannen, godvrezende, betrouwbare mannen, die een afkeer hebben van winstbejag. Je moet leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien over hen aanstellen Ex.18:21 In de Psalmen staat: U die Jahweh liefhebt, haat het kwade Ps.97:10 En we lezen: Door Uw bevelen krijg ik inzicht, daarom haat ik elk leugenpad Ps.119:104 En enkele verzen later: Ik haat de halfhartigen, maar Uw wet heb ik lief Ps.119:113 In de Griekse heilige Schriften (het hele, zogenoemde ‘Nieuwe Testament’) komt haat van God behalve in Romeinen 9:13 nog twee keer voor. Openbaring 2:6, dat geen bespreking behoeft (Unausforschlicher Reichtum 37 1997/66, blz.7-10), en de auteur van Hebreeën (net als de apostel Paulus in Romeinen 9), die uit het ‘Oude Testament’ citeert en over de Zoon van God, Die hier zelf God genoemd wordt, schrijft: U hebt gerechtigheid lief en haat ongerechtigheid Hebr.1:9 Zouden wij iets anders dan dit van Hem als de werkelijk rechtvaardige Heerser kunnen verwachten? Laten we Hem danken, dat Gods rechtvaardigheid onomkoopbaar, Zijn liefde onuitputtelijk en Zijn almacht onbegrensd is. Hem zij de verheerlijking voor de eonen! Elmar Frey 38
Page 38
Deze brochure geeft antwoord op de vraag wanneer de Heer Jezus exact opgewekt werd door de heerlijkheid van de Vader. Was het op -wat wij kennen als- de zondag? Of was het een andere dag? Nauwgezet is iedere uitdrukking, elk woord dat van belang is, onderzocht. Het resultaat is voor u als gelovige wellicht verbijsterend.

Jezus is opgestaan


Page 0
Page 6
Op welke dag is de Heer opgestaan? Blz. Zondag? .................................................................. 37 Twee kalenders ...................................................... De telling van dagen .............................................. De telling van uren ................................................ ‘Na drie dagen’ naast ‘ten derden dage’ ................ 37-38 38-39 39-40 40-42 De drie dagen: 14-16 Nisan ................................... 42 14 Nisan ................................................................. 15 Nisan ................................................................. 16 Nisan ................................................................. 42-44 44-45 46-49 Op welke dag is de Heer opgestaan? ..................... Het belang .............................................................. 51 49-50 Vastgestelde tijden van Jahweh: Sabbat, sabbatten 1 Sabbat geeft aan: stoppen Binnen de artikelen van de vastgestelde tijden van Jahweh2 is nu en dan aandacht gegeven aan de sabbat, die als eerste van deze tijden van Jahweh3 in Leviticus 23:3 genoemd wordt. De sabbat en sabbatten in de Schrift zullen hier nu nog verder bestudeerd worden. Het Hebreeuwse woord sabbat en als werkwoord geeft het vooral aan: stoppen, ophouden. Als zelfstandig naamwoord komt het in de Schrift vaak voor en duidt op: een dag van stoppen (→ stoppen met eigen werken). Israëls wekelijkse/weeksabbatten4 Wat betreft de zogenaamde tien geboden, waaronder het wekelijks houden van de sabbat, maken Exodus 20:2 en Deuteronomium 5:6 duidelijk aan wie deze woorden gegeven zijn: Israël. Zij zijn immers het volk, dat Jahweh uit het land Egypte, uit het diensthuis, had bevrijd. Israëls wekelijkse sabbatten, op onze zaterdagen, wijzen enerzijds terug naar het stoppen van God met Zijn (her-) 1 In dit artikel is gebruik gemaakt van: The Sabbath in Scripture, Knoch, A.E., 1942 Unsearchable Riches, Volume 33 pp.129-143. 2 Artikelen, gepubliceerd in Uitzonderlijke Rijkdom, uitgave van Stg, EH-depot, jaargang 2022. 3 Jahweh is weergave van JHWH, de ‘tijdnaam’ van God: ‘Ik ben’. 4 Gebruik is gemaakt van J. Coram,1989, The Law and the Sabbat, Unsearchable Riches, volume 80 pp.265-272. 9
Page 8
scheppingswerken na de zes dagen. We lezen, dat Hij op de zevende dag stopte van al het werk dat Hij deed. Gen.2:2 Nu hoefde God Zelf niet te rusten op de zevende dag, alsof Hij -net als mensen- moe zou zijn geweest, maar Hij stopte met Zijn (her-)scheppingswerk. Israël zou Zijn machtige werken van de eerdere (her-)scheppingsdagen gedenken. Het volk zou zich zo steeds aan het feit herinneren, dat Hij de Almachtige Onderschikker is (Die alles bepaalt); én dat Hij ook de Al-Voorzienende is. In verband met het houden van de wekelijkse sabbat wordt in Exodus 20 het gedenken aangehaald van Zijn stoppen op de zevende dag. Israël zou op iedere zevende dag ook stoppen met hun werken en zo de sabbatdag heiligen Ex.20:8-11 (heiligen is: apart zetten). Naast het stoppen met eigen werken betekent de sabbatdag voor Israël anderzijds, dat zij óók Gods redding zouden zien; dat zij gedenken hoe Hij hen van hun vijanden verlost(e). Lees in Deuteronomium 5:12-15 over het steeds in gedachten houden van hun bevrijding door God uit de slavernij van Egypte. Mozes spoorde het volk aan niet te vrezen, zich op te stellen en de redding van Jahweh te zien (van de Egyptenaren), “die Hij die dag voor jullie zal bewerken. Jahweh, Hij zal voor jullie strijden en jullie, jullie zullen stil zijn!” Exodus 14:13 In deze teksten is de weeksabbat, gegeven aan Israël, een: herinneren van en terugwijzen naar Zijn stoppen op de zevende dag én naar Zijn redding van Israël uit Egypte. 10 Israëls jaarsabbatten Toen Jahweh de vastgestelde tijden (de feesten) aan Mozes en het volk bekendmaakte, noemde Hij als eerste de weeksabbat. Zes dagen zal werk worden gedaan, en op de zevende dag is er een sabbat van stoppen, een heilige samenkomst. Lev.23:3 Verder beschrijft dit hoofdstuk ook andere vastgestelde tijden, die Israël zou houden. Dat zijn allemaal heilige tijden. Beschrijving van de ‘feesten’ vindt u ook in Numeri 28:16 - 29:40, maar dan vanuit de insteek van de offers op die dagen. God had voor deze ‘feesten’ bepaald, dat er dikwijls op de eerste (en soms ook op de zevende of achtste) dag van zo’n periode een heilige samenkomst zou zijn. Voor zo’n ‘feestdag’ geldt: men zal geen enkel dienstwerk doen Lev.23:35. Deze speciale dagen komen elk jaar terug. Het zijn dus jaarlijks vaste dagen zoals sabbatten (men stopt het werk). Eerder is het voorbeeld aangehaald van onze feestdagen met vaste datum. Elk jaar verspringt de dag van zo’n feestdag. Denkt u bijvoorbeeld aan kerst, of aan Koningsdag of Bevrijdingsdag; soms valt dit op een doordeweekse dag, soms ook in het weekend. In Israël is dit bij deze feestdagen niet anders. 11
Page 10
Twee sabbatten op één dag Het zeven dagen durende feest van de ongezuurde (broden) voor Jahweh start jaarlijks op 15 Nisan, nadat op 14 Nisan het Pèsach-lam is geslacht en gegeten Lev.23:5-6. Zowel op de eerste dag, de 15de, als op de laatste, de 21ste, is een heilige samenkomst. Het zijn jaarsabbatten: men zal dan geen enkel dienstwerk doen Lev.23:7,8. Door de vaste datum vallen die sabbatten geregeld tegelijk met een weeksabbat, zodat er dan twee sabbatten op één dag zijn. Uiteraard kunnen twee zaterdagen (weeksabbatten) nooit samenvallen op één dag. Maar twee sabbatten op één dag is dus wel mogelijk. Dat is zo, als een weeksabbat (zaterdag) én een jaarsabbat, van een vastgesteld ‘feest’ van Jahweh, op dezelfde dag vallen. Dan kun je spreken van een dubbele sabbat. Twee opeenvolgende sabbatten Ook kan een jaarsabbat direct voorafgaand of direct aansluitend aan een weeksabbat vallen, waardoor twee sabbatten elkaar direct opvolgen. Eerst de jaarsabbat en zodra deze tegen de avond afgelopen is, meteen het begin 12 van de weeksabbat.5 Andersom: eerst de weeksabbat en zodra die tegen de avond eindigt, begint de jaarsabbat.6 Dat af en toe twee sabbatten op één dag vallen, of dat twee sabbatdagen direct op elkaar volgend kunnen zijn, is van groot belang. Waarom? Om de uitdrukkingen in de Griekse Schrift van de Bijbel (het zogenaamde ‘Nieuwe Testament’) te kunnen begrijpen. En dat is belangrijk om te kunnen verstaan, wanneer de Heer precies opstond. Daar wordt later nog uitgebreider op ingegaan. 5 Een voorbeeld uit onze eigen tijd: de 50ste dag gerekend vanaf de 16de Nisan (op dag 50 is er het voorgeschreven Wekenfeest (Pinksteren)), viel in 2020 op een vrijdag, namelijk op 29 mei, beginnend uiteraard op donderdagavond. Nadat deze vastgestelde tijd, de jaarlijkse sabbat afgelopen was op vrijdagavond, begon meteen hierna de wekelijkse sabbat. Twee direct opeenvolgende sabbatten dus. 6 Het blad Israël Today wijdde op 26 maart 2021 een artikeltje aan dit fenomeen, geschreven door Michael Selutin met de titel: “Groeten uit Israël- Twee feestdagen direct na elkaar”. Want in 2021 viel 15 Nisan, de eerste dag van Pesach, het feest van de ongezuurde (broden) op zondag (natuurlijk beginnend op zaterdagavond). Dat wil dus zeggen: direct aansluitend aan de weeksabbat (die op zaterdagavond eindigde). Twee aaneensluitende sabbatdagen dus. Selutin schreef erover hoe mooi, maar ook hoe vermoeiend dit is, omdat alles (zoals het bereiden van het voedsel etc.) dan al (in 2021) op vrijdag klaar moest zijn voor twéé dagen: eerst voor de zaterdag en dan gelijk ook voor de zondag. 13
Page 12
Jaarlijkse sabbatten: schaduw/type van wat komt We zagen het aspect gedenken bij de weeksabbatten: gedenken van het stoppen van God op de zevende dag; en van Zijn bevrijden van Israël uit de slavernij. De jaarlijkse sabbatten dienden verder als schaduw (type) van wat op het punt stond te komen. Paulus schrijft: Laat dan niemand jullie oordelen inzake eten of drinken of in detail van een feest, of van nieuwe maan, of van sabbatten, die een schaduw zijn van wat op het punt staat te komen Kol.2:16,17 NCV21 7 Zij wijzen dus veelal vooruit. Hebreeën 10:1a zegt zelfs: Want de wet, een schaduw hebbend van de op het punt staande goede dingen, niet het beeld zelf van de zaken NCV21 De Hebreeënbrief is geschreven aan gelovigen uit Israël, aan Hebreeën, nazaten van Abram, de Hebreeër Gen. 14:13. Deze brief kondigt voor gelovig Israël een periode aan van een sabbat-stop, van ophouden, in de toekomst! Dus blijft een sabbatsviering (Gr: sabbatismos) over voor het volk van God. 7 NCV is: Nederlands Concordante Vertaling; en NCV21 duidt aan: Nederlands Concordante Vertaling uit 2021. 14 Want wie binnengekomen is in Zijn ophouden, houdt ook zelf op van zijn werken, evenals God van Zijn eigen Hebr.4:10 NCV21 Deze sabbat-stop, een ophouden, zal er voor getrouwen uit Israël in het millennium zijn met het komen van de dag van de Heer 8, in de komende (vierde) eon 9. In verband met deze sabbat-stop staat geschreven, dat zij die geloven binnen zullen komen in Zijn ophouden: Wij dan, die geloven, komen binnen in het ophouden, zoals Hij heeft uitgesproken: ‘Zoals Ik gezworen heb in Mijn verontwaardiging: Indien zij binnen zullen komen in Mijn ophouden (...) Hebr.4:3 NCV21 Verschil in enkelvoud of meervoud? In de grondtekst staat het woord sabbat soms in het enkelvoud, soms in het meervoud. Ongeacht naar welke taal men de Schriften vertaalt, het gebruik van een enkelvoud, of juist een meervoud is in veel vertalingen vaak niet zo nauwkeurig of consequent weergegeven. Niet zoals dat in de oorspronkelijke Hebreeuwse/Aramese, of Griekse geschriften staat. Heel de Schrift echter (in de grondtalen) is God-geademd 2Tim.3:16; en Zijn woorden zijn ‘reine woorden, zilver dat gezuiverd is (…), zevenvoudig 8 Vergelijk Joël 2:1,2; Zefanja 1:14-16; Openbaring 1:10 waar Johannes geplaatst wordt in de dag des Heren. 9 Deze vierde eon duidt een tijdsperiode aan van ruwweg duizend jaren. 15
Page 14
gezuiverd’ Psalm 12:7. Dit wordt ook gezegd in Psalm 18:31, of Spreuken 30:5,6. De nauwkeurigheid van de God-geademde Schrift vinden wij niet terug in teksten die, hoe waardevol ook, door mensen geproduceerd zijn. Bij bestudering van vertalingen van mensen blijkt helaas steeds, dat onderscheid tussen meervoud en enkelvoud niet zuiver of consequent is gehanteerd. Ook wordt het woord sabbat niet eenduidig weergegeven.10 De apostel Paulus let wel scherp op onderscheid tussen enkel- en meervoud, want Gód is het, Die via mensen Zijn woorden heeft geademd. Bijvoorbeeld: de apostel verbindt in Galaten 3:16 een belangrijke conclusie aan enkelvoud of meervoud! Vertalingen zouden, meen ik, daarom ook 10 Zo wordt het Hebreeuwse sabbat soms vertaald met: zevende (wat heel soms een vertaalmogelijkheid is), maar blijft het op veel andere plaatsen onvertaald, en wordt het simpel weergegeven met sabbat. Of sabbat wordt vertaald met: de eerste. Of het staat tweemaal in de Hebreeuwse tekst en wordt maar éénmaal vertaald. Of het staat in het Hebreeuws éénmaal in het enkelvoud en éénmaal in het meervoud, terwijl dat onderscheid niet terug te zien is in de vertaling. En ga zo maar door. Ook al blijft de context bij vertalen natuurlijk altijd dwingend en is het daardoor vaak niet mogelijk 100% eenduidig te vertalen, tóch zou men het principe van eenduidigheid (één vertaalwoord bij één oorspronkelijk woord) hoge prioriteit moeten geven, namelijk voor een juist begrijpen van de Schriften. Doet men dat niet, dan is er een groot risico, dat de vertaler eigen interpretatie als het ware aan de lezer opdringt. Is éénduidigheid in het vertalen van een tekst niet mogelijk, dan zou dat eigenlijk (m.i.) overduidelijk in die betreffende tekst aangegeven moeten zijn. 16 scherp letten op enkel- of meervouden. Ze zouden de Godgeademde tekst, zoals die ons ter beschikking staat, volgen in het gebruik hiervan, ook bij het woord sabbat. Want sabbat wordt én in Tenach (OT) én de Griekse geschriften (NT) zowel in enkelvoud als meervoud gebruikt. Het lijkt daarom belangrijk om sabbat, ook in een meervoudsvorm, nauwkeurig te bestuderen. Daarbij moeten we onderscheid maken tussen de hierboven beschreven jaar-en weeksabbatten. Anders raak je de draad snel kwijt bij dit woord sabbat. We bestuderen daarom nauwgezet Leviticus 23:11-16. 17
Page 16
De eerste schoof van de oogst bewegen ‘na de sabbat’ De priester moest voor het aangezicht van Jahweh (letterlijk vertaald): vanaf (of vanuit) (de) morgen na de sabbat de schoof (de eerste van de oogst uit vers 10) bewegen Lev.23:11. Lettend op vers 6 en 7 is deze sabbat, de 15e Nisan, een jaarsabbat. Dikwijls denkt men van vers 11: ‘Er is sprake van een sabbat, dus gaat het over een zaterdag’. Maar dan heb je het in gedachten over de weeksabbat. Het tekstverband wijst op een jaarsabbat, kon op iedere dag van de week vallen 11 . 11 De uitdrukking dag na de sabbat uit Leviticus 23:11 lijkt alleen te kunnen slaan op de jaarsabbat, 15 Nisan uit vers 6 en 7; en niet op de weeksabbat. Want, stel even dat 15 Nisan in een willekeurig jaar op een zondag valt. Die dag, de 15de, mag men geen dienstwerk doen (vs.6). 16 Nisan valt dan op maandag, 17 op dinsdag etc.; pas 21 Nisan is het weer zaterdag, de eerste weeksabbat ná 15 Nisan. Als met vers 11 dus een weeksabbat wordt bedoeld, zou in dit geval de eerste schoof pas bewogen mogen worden de dag na weeksabbat 21 Nisan, dus op 22 Nisan. Maar op de 22ste is het feest van ongezuurde (broden) al voorbij! Wanneer echter 14 Nisan en dit feest een schaduwbeeld is van, of een verwijzing naar Christus als hét grote Offer en naar het presenteren van Hem als hét Ongezuurde Brood aan God de Vader, hoe kan dit dan zo nu en dan plaatsvinden als dit feest al voorbij is? In zo’n geval, wanneer 15 Nisan in een jaar op zondag valt en het feest dan al voorbij is, is het toch lastig houdbaar, dat het feest verwijst naar Christus als Offerlam en als de Eersteling, gepresenteerd aan God? 18 Geschiedschrijver Josephus 12 zegt ook iets over deze 16e Nisan. Het bewegen van de schoof, de eerste van de oogst, gebeurde op de 16e Nisan (een dag ná de 15e Nisan, de jaarlijkse sabbat). Samenvattend: • Veertien Nisan_het lam wordt geslacht in de middag, vóórdat de dag tegen de avond eindigt (dag 1 • Vijftien Nisan_het ‘feest’ van de ongezuurde (broden) begint; het is een jaarlijkse sabbat (dag 2). • Zestien Nisan_de eerste schoof van de gersteoogst wordt op de dag na de (jaar)sabbat aan God gepresenteerd door de priester. Onder andere via het bewegen van die schoof voor het aangezicht van Jahweh. Dit gebeurt op de derde dag en verwijst naar Hem, Christus, Die opstond op de derde dag bijv. Matt.20:19 Ook Petrus, bijvoorbeeld, getuigt ervan, dat Hij op de derde dag opstond 12 Hoewel menselijke getuigenissen nooit doorslaggevend zijn, getuigt de Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus uit 37-100 n. Chr. (d.w.z. wel heel vroeg na Zijn opstanding, waardoor getuigenissen daaromtrent nog heel recent waren) in zijn Antiquities of the Jews (Boek 3, hoofdstuk 10, vers 5) dat de schoof bewegen, samen met het bijbehorende opstijgoffer van een lam en een bijbehorend graanoffer, op zestien Nisan plaatsvond, de 2de dag van het feest van de ongezuurde broden. Als dit bewegen wijst naar het presenteren van de Eersteling, de opgestane Christus, aan de Vader, is dát uiteraard ook op 16 Nisan. Maar zoals altijd is de Schrift zelf bepalend en niet wat mensen geschreven hebben. 19
Page 18
Hand.10:40. Hij is ook de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn! 1Kor.15:20 Hij werd op Zijn opstandingsdag als dé Eerste van de oogst aan God, de Vader, gepresenteerd. Tellen naar de vijftigste dag toe En jullie tellen voor jezelf vanaf (of vanuit) (de) morgen na de sabbat, vanaf (of vanuit) (de) dag dat jullie de schoof brengen van het beweegoffer, zeven sabbatten. (…) Lev.23:15 Ook staat over die sabbatten: ‘perfect zijn zij’. Hierover zo dadelijk wat meer. Verder vanuit (of vanaf) (de) morgen na de zevende sabbat tellen jullie vijftig dagen (…) Lev.23:16 Het Hebreeuwse woordje hiervoor, verder (of: tot op…), staat er wél in vers 16 bij, maar niet in vers 15, wat een verschil aangeeft. Het geeft (hier) de richting aan naar (wat) later toe. Die vijftigste dag in de telling hoefde niet direct aan te sluiten op de zevende weeksabbat, dus hoefde niet gelijk ná de zevende weeksabbat te zijn. Er konden ook wat meer dagen tussen zitten na die zevende weeksabbat, maar men telt wel naar die vijftigste dag toe. In de eerdere voetnoot 5 is ook het voorbeeld gegeven, dat de vijftigste dag (in dat genoemde jaar) juist vóór een 20 weeksabbat viel en níet direct aansluitend aan de zevende weeksabbat. Jahweh stelde vast: zeven perfecte/complete/gave sabbatten moeten er zijn binnen de telling van de vijftig dagen, te beginnen op de 16e Nisan, en men telt naar de vijftigste dag toe, waarop het ‘Wekenfeest’ begint. Een voorbeeldschema Het tweede deel van deze brochure is een artikel uit februari 2006, aangepast 18 april 2016, van Alfred Dekker, genaamd: ‘Op welke dag is de Heer opgestaan’, waarin hij ook een schema 4 heeft opgenomen over de telling van vijftig dagen. In het schema ziet u, hoe de te tellen vijftig dagen vielen in het jaar, waarin onze Heer is opgestaan. Maar stel even, dat in een ander jaar de data 14-15-16 Nisan op doordeweekse dagen vielen. Dat geeft bijvoorbeeld het schema zoals hieronder, aan. Toelichting schema: Op 14 Nisan zal het lammetje geslacht worden vóór zonsondergang Lev.23:5 Op 15 Nisan is de eerste dag van het feest van de Ongezuurde (broden), de 1o jaarsabbat Lev.23:6,7 Op 16 Nisan wordt de eerste schoof van de oogst door de priester voor Jahweh bewogen Lev.23:10-11. Eveneens is 16 Nisan dag 1 van de vijftig dagen telling tot het Wekenfeest 23:15,16 21 Nisan is de zevende en laatste dag van het feest van ongezuurde (broden), de 2o jaarsabbat 21
Page 20
zo Voorbeeldschema: ma di 14 Nisan Lam geslacht Woe 15 Nisan = 1ste dag Ongezrd brood Jaarsabbat 1 n° 4 n° 5 21 Nisan = 7de dag Ongezrd brood Jaarsabbat 2 n°6 n° 11 n° 18 n° 25 n° 32 n° 39 n° 46 n° 12 n° 19 n° 26 n° 33 n° 40 n° 47 n° 13 n° 20 n° 27 n° 34 n° 41 n° 48 no 7 do vrij 16 Nisan = de dag ná Jaarsabbat 1 beweeggarf Dag n°1 telling n° 8 za n° 2 n° 3 1eweeksabbat n° 9 n° 10 2eweeksabbat n° 14 n° 21 n° 28 n° 35 n° 42 n° 49 n° 15 n° 22 n° 29 n° 36 n° 43 n°50 Jaarsabbat 3 = Pi/Wekenf. 22 n° 16 n° 23 n° 30 n° 37 n° 44 n° 17 3e weeksabbat n° 24 4e weeksabbat n° 31 5e weeksabbat n° 38 6e weeksabbat n° 45 7e weeksabbat U ziet zeven perfecte/gave (week)sabbatten binnen de te tellen vijftig dagen. Bij elk van de weeksabbatten moet die sabbat, nacht plus dag tezamen, perfect (compleet/gaaf) Lev.23:15 zijn. Het Hebreeuwse tamim duidt aan, dat dit het geval is als de nacht én dag helemaal voorbij zijn. Deze betekenis laat ook Jozua 10:13 zien. Dan staat de zon, op Jozua’s woord tot de Heer, stil en haast zich niet om onder te gaan, “zoals een complete/gave/perfecte (tamim) dag”. Pas als de zon ondergegaan is, dan is de dag perfect. Iets dergelijks zegt Leviticus 25:30 over een jaar: als een jaar ten einde komt, dan is het een perfect jaar. Zo is dat dus ook bij de zeven weeksabbatten. Hier ziet u, dat er net voorafgaand aan de telling, op 15 Nisan en tussenliggend op 21 Nisan, plus op dag 50, ook nog drie jaarsabbatten zijn! Maar, op welke dagen deze in een ander jaar ook vallen, áltijd komen daar die drie jaarsabbatten voorafgaand aan of tegelijk met, tussenliggend, en net na zeven perfecte weeksabbatten. Naar het schema 4 in het tweede deel van deze brochure ging in het sterf- en opstandingsjaar van de Heer Jezus de jaarsabbat, 15 Nisan (vrijdag), direct vooraf aan een weeksabbat. Die weeksabbat op 16 Nisan, was dag 1 van de telling. Vijftig dagen later in dat jaar was het dan tegelijk een jaar- én weeksabbat, op Pinksteren ofwel Wekenfeest vergelijk Lev.23:16,21. Bij het aanbreken van -en gedurende- die 50ste dag is deze dag zelf natuurlijk nog geen perfecte/gave/complete sabbat. Dat is pas het geval 23
Page 22
wanneer deze helemaal afgelopen is. Maar de zeven sabbatten die daartussen liggen zijn dat wél. Binnen de vijftig dagen zijn er dan zeven perfecte/gave/complete weeksabbatten. Meervoudsvorm sabbatten behouden Alleen wanneer de meervoudsvorm sabbatten ook als meervoud blijft staan, komen specifieke uitdrukkingen uit de Griekse geschriften tot hun recht, zoals we zullen zien. Als je ervan uitgaat, dat de 14e Nisan, Jezus’ sterf- en begrafenis dag, op donderdag viel in dat jaar, klopt het als geheel en zijn de Griekse uitdrukkingen begrijpelijk. Dan is de 15e Nisan jaarsabbat nr.1 op vrijdag en 16 Nisan -de dag van het bewegen van de eerste schoof- op zaterdag. Die zaterdag is weeksabbat nummer 1 in de telling naar de vijftigste, het Wekenfeest, toe. We bestuderen enige uitdrukkingen uit de Griekse Schrift. 24 Specifieke Griekse aanduidingen Tweede-eerste sabbat Het feest van de ongezuurde (broden) bestond, zoals we zagen, uit een week, waarin op de 15e Nisan eerst een heilige samenkomst is, jaarsabbat nummer één (nr.1). Daarna opnieuw op de zevende dag, op de 21e Nisan, jaarsabbat nummer twee (nr.2). De Heer werd begraven op de 14e Nisan, net voor het begin van de 15e Nisan, (en de 15e was jaarsabbat nr.1). Deze dag noemt Johannes 19:31 een “grote dag”13. De volgende dag, de 16e Nisan was in dat jaar opnieuw een sabbat, maar nu de weeksabbat. Dan kwam op de zevende dag van het feest, op de 21e Nisan- een jaarsabbat: nr.2. De situatie was dus: vrijdag 15e = jaarsabbat nr.1_zaterdag 16e = weeksabbat_ donderdag 21e = jaarsabbat nr.2. Om al deze sabbatten uit elkaar te houden, gaf men de twee direct opeenvolgende sabbatten, 15-16 Nisan, de naam: de eerste, zo geeft A.E. Knoch aan.14 Want binnen een week (op de zevende dag van het feest van de ongezuurde broden; 15e Nisan was dag 1) was er weer een jaarsabbat! En van die sabbatten 15-16 Nisan noemde men dan de tweede dag van die twee: “de tweede-eerste”. Deze uitdrukking vindt u in Lucas 6:1 13 HSV: ‘[…] de dag van die sabbat was een grote (dag)’ 14 Knoch, A.E., 1968; Concordant Commentary on the New Testament. P.99. California: Concordant Publishing Concern 25
Page 24
(Grieks: deutero-prōton). Tweede slaat op 16 Nisan; en eerste slaat op de twee opeenvolgende sabbatten 15-16 Nisan samen. In deze uitleg is tweede-eerste begrijpelijk. Die twee samen waren mijns inziens ook de eerste in de zin van de voornaamste (prōton) sabbatten van deze feestperiode. Eerst de jaarsabbat, die hoort bij het feest van de ongezuurde (broden), vervolgens de beweegschoof als eerste(ling) van de oogst voor het aangezicht van Jahweh (die in het opstandingsjaar valt óp de weeksabbat). Dus: eerst een herinnering aan de bevrijding uit slavernij (15e Nisan), en dan de eerste oogst (brood is léven) in het beloofde land (16e Nisan). De dag van de sabbatten en de tussen(liggende) sabbat De uitdrukking dag van de sabbatten vindt u in Lucas 4:16. De uitdrukking zegt precies wat het was: er waren twee sabbatten, een jaar- én een weeksabbat, op één dag. De twee vielen als het ware samen. Lucas 4 beschrijft het begin van Jezus’ bediening in Israël. De dag van de sabbatten uit vers 16 duidt op één van de jaarsabbatten (die hoort bij één van de grote, vastgestelde tijden van Jahweh) én tegelijk op een weeksabbat, een dag om op te houden met eigen werk! Op de door Lucas beschreven dag las Jezus in de synagoge voor uit Jesaja 61, dat God Hem gezonden heeft om evangelie te verkondigen en het aangename jaar van de Heer. Om de gebrokenen van hart te verbinden, om allen die rouwen te troosten enz. Als u Jesaja 61 leest, past het heel goed, dat Hij dit voorlas op 26 één van de jaarsabbatten in de periode van inkeer en boete, bijvoorbeeld op Jom Teroeāh (bazuindag, eerste dag van de zevende maand Lev.23:24). Of op Jom Kippoer (de Bescherm-/Verzoendag) op de tiende van die maand Lev.23:27. Die 10 dagen waren dagen van rouw en inkeer, beide waren een jaarsabbat. Zij vormen een perfect begin van Zijn bediening! “Bekeert/bezint jullie” was immers onderdeel van wat Israël als eerste moet doen om de Messias en het Koninkrijk van God te ontvangen. De uitdrukking dag van de sabbatten komt nog twee keer voor in de Schrift: Handelingen 13:14 en 16:13. Eerst zijn het Paulus en de zijnen in Pisidië, aan wie in de synagoge verzocht werd: Mannen, broeders, indien er in u een woord van vertroosting is voor het volk, zeg het Han.13:15 Paulus verkondigt aan zijn toehoorders: (…) vergeving van zonden door Hem, (…) van alles waarvan men door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden Han.13:38,39. Dit kan ook goed op de 10e van de 7e maand geweest zijn, op Jom Kippoer, (de Bescherm-/Verzoendag). Troost voor degenen, die in deze periode rouwden en die tot inkeer kwamen: vergeving van zonden. 27
Page 26
Dat dit waarschijnlijk op de tiende (Jom Kippoer) van de zevende maand plaatsvond, lijkt ondersteund te worden door vers 42. Daar wordt in het Grieks gesproken van een “tussen(liggende)sabbat”. Eerst was daar dan de dag van de sabbatten, met zowel de weeksabbat als de jaarsabbat. Waarschijnlijk is dat hier de grote Bescherm-/Verzoendag op 10 Tisjri. Dan drong men erop aan, dat Paulus op de “tussen(liggende)sabbat” weer zou spreken. Die tussensabbat klopt in de kalender met 15 Tisjri, de eerste dag van het Loofhuttenfeest. Dan was het opnieuw jaarsabbat. Dan zou het op de tiende de dag van de sabbatten zijn, en vijf dagen later de tussen-sabbat, weer een jaarsabbat van het Loofhuttenfeest. Zo valt die tussen-sabbat dan tussen de dag van de sabbatten en de volgende weeksabbat in. De eerste dag van het Loofhuttenfeest is in de cyclus van feesten de begindag van het “inzamelingsfeest”. Hier vertelt vers 43, dat veel Joden en godvrezende proselieten Paulus en Barnabas volgden - met recht een inzameling? Maar afgunstige Joden gingen Paulus vervolgens lasteren. Dit werd de aanleiding, dat Paulus tot de natiën gewend werd. Tot zover Paulus’ bediening onder de Joden en de proselieten, die wat later stopte en veranderde. De Heer leidde Paulus daarna naar Macedonië. En een eerste vrucht van Paulus’ prediking in Europa, in Filippi, had plaats op een dag van de sabbatten. Han. 16:13 De Heer 28 opent het hart van purperverkoopster Lydia voor Paulus’ verkondiging. Zo ‘start’ op deze speciale dag Paulus’ bediening, waarin hij de natiën zijn evangelie verkondigt. (Dag nummer) Eén van de sabbatten15 Deze uitdrukking slaat op (week)sabbat 1 van de serie van zeven sabbatten (de perfecte). Die zeven moest men tellen naar de vijftigste dag, het wekenfeest, toe. Het: (dag) één van de sabbatten duidt in het jaar van Zijn opstanding niet de grote dag aan, zoals Johannes die noemde Joh.19:31, want dát betrof 15 Nisan, jaarsabbat nummer 1. Maar hier slaat de uitdrukking één van de sabbatten op de 16e Nisan, op de tweede-eerste, de dag waarop de eersteling-schoof bewogen werd. Vijftien Nisan, vrijdag, was de jaarsabbat; en 16 Nisan, een weeksabbat, is dan dag nummer één van de zeven sabbatten. Op de 16e Nisan, stond onze Heer op. In Lucas 24:1 staat letterlijk: “Echter op de (dag) één van de sabbatten (in) diepe vroegte kwamen zij (…)” En Marcus 16:2: “en heel vroeg (’s ochtends) op de (dag) één van de sabbatten kwamen zij (…)” Het woordje dag staat niet in het Grieks en voor één staat het Griekse: mia. Mia is een vrouwelijke vorm van het telwoord één. (Dag 15 De uitdrukking komt voor in: Matth.28:1; Marcus 16:2; Lucas 24:1; Johannes 20 :1 en :19; Handelingen 20:7; 1 Korinthe 16:2 29
Page 28
wordt daarom in vertalingen ingevoegd, omdat het woord dag ook vrouwelijk is in het Grieks). Maar mia is niet hetzelfde als bijvoorbeeld prōton, dat we lazen bij tweede-eerste. Prōton als rangtelwoord duidt gewoonlijk op de eerste, zoals de voornaamste. Maar mia is een telwoord en geeft aan: weeksabbat nummer één in die serie van zeven weeksabbatten. Ook Johannes 20:1 heeft deze uitdrukking. Verder: Zijnde dan avond, op die dag, de (dag) één van de sabbatten (…) Joh.20:19 Samenvattend: op 15 Nisan was het jaarsabbat, in Zijn opstandingsjaar op vrijdag en de weeksabbat, 16 Nisan, was tóen dag één in de serie van 7 perfecte weeksabbatten. Op een weeksabbat was meer toegestaan dan op een jaarsabbat. Dat was ook te zien in voorbeelden van Jezus’ optreden zelf, wat je op sabbat wél mocht. Zo liepen de ‘Emmaüsgangers’ van Jeruzalem méér stadiën dan ze naar Joodse traditie mochten. De vrouwen gingen op de weeksabbat (16e Nisan) naar het graf om Zijn lichaam te verzorgen. Nog wat keren is deze uitdrukking genoemd, zoals in Handelingen 20:7. Eén vers eerder noemt de dagen van het 30 feest van de ongezuurde (broden), waaruit blijkt, dat deze sabbatdag binnen de telling van vijftig tot Pinksteren viel. In 1 Korinthiërs 16:2 raadt Paulus aan inzameling te houden ‘in overeenstemming met (dag) één van sabbatten’. Dit opzij leggen was mogelijk, omdat de eerste gersteoogst vanaf het feest van de ongezuurde (broden) werd binnengehaald. Avond van de sabbatten Mattheüs 28:1 noemt allereerst de avond van (de) sabbatten, in het Grieks: opse sabbatōn. Nu we erop bedacht zijn, onderscheid te maken tussen jaar- en weeksabbatten, wordt de uitdrukking begrijpelijk. Wanneer, zoals bij Jezus’ sterven en opstanding, een weeksabbat direct volgt op een jaarsabbat, delen de twee sabbatten een avond. In Mattheüs 27 komen hogepriesters en farizeeën de volgende dag, dat is ná Jezus’ sterfdag, bij Pilatus om een wacht te vragen bij Zijn graf. Zij kwamen op 15 Nisan, de jaarsabbat, bij Pilatus. Mede hierdoor zou mogelijk het zinnetje uit 28:1 “(Het was) nu (de) avond van (de) sabbatten” beter passen, als het aan het eind van hoofdstuk 27 was geplaatst. Een hoofdstukindeling van de Bijbel maakte men pas later, die is er niet in het Grieks. Pilatus geeft hun een wacht, de steen wordt verzegeld en het is de “avond van (de) sabbatten”. De jaarsabbat 15 Nisan loopt hier ten einde en de weeksabbat begint. Mattheüs 28:1 vervolgt: 31
Page 30
In het oplichten/(ochtend-)gloren naar binnen in (dag) één van (de) sabbatten kwam Maria van Magdala (…) Zij kwam heel vroeg op de 16e Nisan naar het graf. Zijn opstanding vond plaats op weeksabbat 16 Nisan. In Johannes 20:19 staat niet “avond van de sabbatten” -opse sabbatōn- maar er staat “opsias”: “Zijnde dan avond, op die dag, één van (de) sabbatten (…)” Mattheüs 28:1 betreft de gemeenschappelijke avond tussen de jaar- en week-sabbat, het begin van weeksabbat, dag één, op de 16e Nisan. Hier staat een iets ander woord voor ‘avond’ en het tekstverband maakt duidelijk (zie ook 20:1_ op (dag) één van de sabbatten), dat Johannes spreekt over de avond aan het einde van de weeksabbat, dag één, op 16 Nisan. Eerste/voornaamste van de sabbat In Marcus 16:9 staat verder nog: het/de eerste (prōton) van de sabbat (enkelvoud). De tekst is letterlijk: Opstaand vroeg, in (het of de) eerste/voornaamste van de sabbat verscheen Hij eerst aan Maria (…) We zagen eerder in dit hoofdstuk16:2 op welke van de twee opeenvolgende sabbatten de vrouwen naar het graf gingen en wanneer Zijn opstanding plaatsvond. Dit was 32 onder andere te bepalen door de gebruikte uitdrukking met mia (één) én via Leviticus 23. Marcus 16:2 stelde vast, dat dit was: op (dag) één van de serie van zeven sabbatten uit de vijftig dagen telling. Nu mag Maria als eerste Hem zien, op de eerste sabbat, de belangrijkste. Deze was in vers 2 al ‘geïdentificeerd’ en dat hoefde hier niet per se herhaald te worden. Volgens A.E. Knoch wordt hier benadrukt, dat juist deze 16e Nisan de eerste (voornaamste) sabbat was. Het ging om de éérste sabbat: de eerste schoof van de oogst werd voor Gods aangezicht bewogen. Dát maakt deze sabbat, als Zijn opstandingsdag, de voornaamste. De opgestane Heer presenteerde Zich aan Zijn Vader als de Eersteling. Johannes 20:17 bericht, dat Jezus tegen Maria zegt: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet omhoog gegaan naar Mijn Vader. Ga echter naar Mijn broeders en zeg tot hen: 'Zie, Ik ga omhoog naar Mijn Vader en jullie Vader en Mijn God en jullie God’ NCV21. Pas nadat de priester de eerste schoof van de oogst voor God had bewogen en er geofferd was, dán pas mocht men brood, graan, eten.Lev.23:10-14 Hij moest óók als Eersteling aan God gepresenteerd worden op de 16e Nisan. 33
Page 32
Hierop heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken.Fil.2:9 Vervolgens mocht men Hem tasten Luc.24:39. Want op de avond van de 16e verscheen Hij in het midden van de discipelen en spoorde hen aan Hem te tasten. In de ochtend mocht dat nog niet. Dit is de eerste sabbat, de belangrijkste. Deze eerste sabbat is natuurlijk tévens: de (dag) één van de sabbatten, maar is vooral het keerpunt in de geschiedenis! Als de Eersteling daar is, zal ook de hele oogst binnenkomen! We hebben veel uitdrukkingen gezien, die tonen, dat we ook meervouden kunnen laten voor wat ze zijn. We kunnen ze begrijpen, als onze Heer: # gestorven en begraven is op donderdag 14 Nisan, # in het graf lag op de jaarsabbat 1 (een dag, die groot was), op 15 Nisan, op vrijdag en # opstond op de dag van de ‘beweegschoof’ op 16 Nisan, op weeksabbat één (in dat jaar). Hij ging diezelfde sabbat omhoog naar Zijn Vader, ‘presenteerde’ Zich als Eersteling van de oogst en werd uitermate verhoogd door Vader. Daarna verscheen Hij diezelfde avond op aarde aan diverse discipelen. Elk van deze uitdrukkingen laat een apart aspect zien en getuigt van de betreffende sabbat of sabbatten. Maar het gaat er uiteraard ook om, dat het typen zijn van wat op het punt staat te komen! Wat een genade om iets te 34 verstaan van een mogelijk zeer nabije toekomst, waarin Hij Zich opnieuw ontfermt over Zijn volk, gelovig Israël en Hij hen in Zijn ophouden zal brengen! Ook voor het lichaam van Christus is de toekomst -net als de tijd al hier op aarde- zeer bijzonder, aangezien de gemeente de veelvuldige wijsheid van God aan de soevereiniteiten en gevolmachtigden te midden van de hemelingen bekend mag maken. Efe 3:10 NCV21 Hem, Christus, Die de Naam heeft boven elke andere naam, zij alle dank en eer! Ans Bouman 35
Page 34
Op welke dag is de Heer opgestaan? Zondag Wie de Schrift onderzoekt om bewijzen te vinden dat de Heer Jezus Christus op paaszondag uit het graf verrezen is, wacht een teleurstelling. De Schrift rept met geen woord over een zondag. Zij heeft het wel over sabbatten en over het feit dat onze Heer, naar de Schriften, ten derden dage uit de doden is opgestaan. Zou die derde dag een zondag zijn geweest? Twee kalenders Het is belangrijk te weten hoe de Schrift tijdsaanduidingen hanteert. In de dagen dat onze Heer Jezus Christus in Israël verbleef, kende men daar niet zo'n nauwkeurige tijdsindeling als waaraan wij met onze elektronische uurwerken gewend zijn. Toentertijd was het uur de kleinste tijdseenheid die voor iedereen werkbaar was. Daarnaast hanteerde men een heel andere kalender dan de onze: de maanden werden vastgesteld aan de hand van de schijngestalten van de maan boven Jeruzalem. Alleen de maanden hadden namen, terwijl de dagen slechts genummerd werden. De Joden kenden dus niet de heidense aanduidingen zoals zondag, maandag enz. Dagen werden in groepen van zeven geteld, waarvan elke zevende dag als 37 sabbat geheiligd was.16 In de Schrift komen echter ook enkele tijdsaanduidingen voor, die beantwoordden aan de kalender die de Romeinen toen volgden. Hun tijdsindeling was afgeleid van de omloop van de zon die zij als een god vereerden. De telling van dagen Voor de Joden begon een nieuwe dag bij zonsondergang. Zij baseerden dit op de Schrift, onder meer op Genesis 1.17 Volgens de Hebreeuwse Schrift heeft iedere dag twee avonden: de avond die na zonsondergang aanbreekt en de avond die aan de volgende zonsondergang voorafgaat. Zo moet bijvoorbeeld ook Exodus 12:6 verstaan worden waar letterlijk "tussen de twee avonden" 18 Romeinen begon de nieuwe dag al om middernacht. Wanneer op de Romeinse kalender al een nieuwe dag was aangebroken, moest dat, in hun ogen, bij de Joden nog gebeuren. In schema 1 is de telling van de dagen door de 16 Wat in de gangbare Bijbelvertalingen van de Hebreeuwse Schrift als “week” vermeld is (bijvoorbeeld Genesis 29:27 en Leviticus 12:5), slaat zonder uitzondering op het telwoord “zeven, 7”. Wat in de gangbare Bijbelvertalingen van de Griekse Schrift als “week” vermeld is (bijvoorbeeld Mattheüs 28:1, Marcus 16:2, Lucas 24:1, Johannes 20:1, Handelingen 20:7 en 1 Korinthiërs 16:2) slaat op de sabbat. 17 Ook de apostel Paulus houdt deze dagindeling aan. In 2 Korinthiërs 11:25 heeft hij het over een nuchtêmeron, een nacht-dag (NBG51: etmaal). 18 Het Hebreeuwse meervoud bedoelt in beginsel een tweetal, tenzij de context anders uitwijst. 19 NBG51: in de avondschemering. 38 staat. 19 Voor de
Page 36
Joden en de Romeinen, vooral het verschil daartussen, aangegeven. Schema 1 vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang dag b dag b In de Oudheid waren mens en techniek nog niet zover dat men behoefte had om alles tot op de minuut nauwkeurig te regelen. Men had destijds voldoende aan een indeling in maanden, dagen en uren. Onder een dag verstond men toen nog niet een periode van 24 uren. Zo precies rekenen wij in het dagelijks leven ook niet altijd. Wanneer iemand bijvoorbeeld 's morgens om 9 uur aan een karwei begint dat hij de volgende dag om 6 uur 's middags af heeft, zal hij zeggen twee dagen werk gehad te hebben. Hij telt dan een deel van een dag voor een gehele dag. In de Oudheid deed men hetzelfde: een deel van een dag werd voor een gehele dag gerekend. Wij moeten ons dus goed realiseren dat in de Schrift met een dag niet altijd een vol etmaal van 24 uren wordt bedoeld. Wanneer de Schrift het over drie dagen heeft, behoeft het dus niet om 72 uren te gaan. De telling van uren In de periode die het zogenoemde Nieuwe Testament bestrijkt, hanteerden de Joden voor de periode tussen 39 Romeinen Joden dag a dag a zonsopgang en zonsondergang evenveel uren als de Romeinen. In de tijd dat de zon scheen, telden beiden twaalf uren.20 Zoals nu nog steeds gebeurt – en ook voor ons handig is - mat men het uur af naar de lengte van zijn eigen schaduw. De Joden begonnen echter eerst bij zonsopgang de uren te tellen, terwijl de Romeinen - net als wij – daarmee reeds vanaf middernacht begonnen. Dat betekende dat bij zonsopgang voor de Joden het eerste uur begon te lopen, terwijl dit voor de Romeinen al het zevende was. Bij zonsondergang eindigde voor de Joden het twaalfde en laatste uur, voor de Romeinen het achttiende (schema 2). Romeinen 1e 7e 8e 9e 10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 24e Joden 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9e 10e 11e 12e van zonsopgang tot zonsondergang "Na drie dagen" naast "ten derden dage" Wie de verslagen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes (hierna kortweg: de evangelisten) onderzoekt op het punt van de derde dag, zal ontdekken dat Marcus het consequent heeft over "na drie dagen" (meta treis êmeras).21 Mattheüs gebruikt deze aanduiding alleen in 20 De Heer verwijst daarnaar: "zijn er niet twaalf uren van de dag?" (Johannes 11:9). 21 NBG51 berust op een inmiddels achterhaalde Griekse teksteditie. Volgens de Concordant Greek Tekst en het Novum Testamentum 40
Page 38
27:63, maar heeft het verder over "ten derden dage" (tê tritê êmera), net als de overige evangelisten en ook de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 15:4. 22 Hoe is dat te verklaren? Wisten Marcus en Mattheüs niet precies op welk moment onze Heer was opgestaan? De oplossing is, zoals altijd, te vinden door de Schrift serieus te nemen en goed te lezen. Want wat is hier het geval? Mattheüs doet in 27:63 verslag van wat de overpriesters en Farizeeën tegen Pilatus zeiden. Hij geeft aan dat het alleen bij Pilatus was bij wie zij de termijn "na drie dagen" gebruikten. Deze Romein had nu eenmaal geen boodschap aan de Joodse telling van dagen en daarom gebruikten de Joden voor hem de Romeinse telling van dagen. Bij Marcus kunnen wij vaststellen dat hij in zijn verslag klaarblijkelijk refereert aan mensen die met de Romeinse telling van dagen vertrouwd waren. Schema 3 (zie volgende bladzijde) laat zien hoe een gebeurtenis die volgens de Romeinse kalender pas na drie dagen plaatsheeft, volgens de Joodse kalender nog op de derde dag valt. Bij Mattheüs en Marcus is dus geen sprake van discrepantie of onnauwkeurige verslaglegging, maar van het gebruik van een andere kalender. De Romeinse telling die Mattheüs 27:63 vermeldt, komen wij ook tegen in Marcus 8:31, 9:31 en 10:34. Graece van Nestle-Aland, 28e herziene editie, staat in Marcus “meta treis êmeras”. 22 Paulus was de eerste die het feit van Jezus' opstanding op schrift stelde. 41 Schema 3 Romeinen vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht dag 4 opstanding opstanding De drie dagen: 14-16 Nisan De verslagen van de evangelisten geven duidelijk aan dat de dood van onze Heer samenviel met de dag waarop de Joden Pesach voorbereidden. Daarom moeten wij eerst weten wat de wet over dit Joodse feest voorschrijft. Kortheidshalve volstaan wij hier met het noemen van Exodus 12:6 en 18, Leviticus 23:5-7, Numeri 9:11-12 en 28:16-18, Deuteronomium 16:1-3 en 5-6. Laten wij eerst deze passages aandachtig lezen om wat hierna komt beter te kunnen begrijpen. 14 Nisan Het officiële begin van het feest van de ongezuurde broden, dat is Pesach, valt op de vijftiende Nisan (Leviticus 23:6). Op de dag daarvóór, dus op de veertiende Nisan moeten, in volkomen desemvrije omgeving, de ongezuurde broden gebakken worden. Dat verklaart 42 dag 2 kruisiging dag 3 dag 3 kruisiging dag 2 dag 1 dag 1 Joden
Page 40
waarom de veertiende Nisan in Mattheüs 26:17 en Marcus 14:12 gekarakteriseerd is met de toenmalige aanduiding: "de eerste dag23 van de ongezuurde broden". Hetzelfde is in Lucas 22:7 het geval, ondanks weglating van het woordje "eerste". Op de veertiende Nisan moeten ook allerlei andere voorbereidingen getroffen worden om de volstrekte rust van de volgende dag, een grote sabbat, in te kunnen gaan. Om die reden noemt de Schrift deze dag tevens de dag van voorbereiding. Denk maar aan de vraag die de discipelen de Heer stelden in Mattheüs 26:17 en de tijdvolgorde die in Mattheüs 27:62 staat: "op de morgen nu, welke is na de voorbereiding" (NBG51: "De volgende dag, dat is na de Voorbereiding"). Hetzelfde geeft Lucas 23:54 aan: "het was de dag van de voorbereiding en de sabbat lichtte op".24 Uit een en ander blijkt dat het op die veertiende Nisan was, in de eerste avond daarvan, dat de Heer met Zijn discipelen brood en wijn gedeeld heeft en het pascha gegeten heeft. Diezelfde nacht zou Hij in Gethsemane gearresteerd worden. Later op die dag zou Hij Zelf, nog vóór de tweede avond, als pascha worden geslacht door Zijn kruisiging – 23 In Mattheüs 26:17 staat niet het Griekse woord voor “dag” (êmera), maar in Marcus 14:12 wel. 24 De vertaling met het onovergankelijke werkwoord "oplichten" van het Griekse woord epiphôskô (op-lichten) geeft aan waar het hier om gaat: de aankondiging van de vijftiende Nisan, volgens de Joodse, maangerelateerde kalender, door het opkomen van het heldere licht van de volle maan. NBG51: "en de sabbat brak aan". 43 volgens de Joodse urentelling - op het derde uur en Zijn dood op het negende uur (Marcus 15:25 en 34)25. Zowel de maaltijd met Zijn discipelen als Zijn kruisdood vielen dus binnen de termijn die de Thora voor het pascha stelt: "tussen de (twee) avonden" (o.a. Leviticus 23:5; NBG51: in de avondschemering). 15 Nisan Een opmerking vooraf: het is belangrijk je te realiseren, dat “sabbat” afgeleid is van het Hebreeuwse woord voor “ophouden”; een sabbat is als zodanig weliswaar steeds de zevende dag, maar kan ingevolge de voorschriften van de Thora ook op andere “doordeweekse” dagen vallen. En dat is onder meer op de vijftiende Nisan het geval. Zoals wij al eerder hebben opgemerkt, is de vijftiende Nisan de eerste dag van Pesach. Die dag overschaduwt de gewone, wekelijkse sabbat en werd in Jezus' dagen daarom een sabbat genoemd die groot was (Johannes 19:31).26 Op die dag geldt een absoluut werkverbod. Om die reden 25 In de gangbare Bijbelvertalingen staat in Johannes 19:14 "het zesde uur" te lezen. Dat is verwarrend, omdat Mattheüs en Marcus het derde uur noemen als de tijd waarin de Heer gekruisigd werd. De tweede corrector van de codex Sinaïticus (s2) heeft het Griekse woord ektê, "zesde", verbeterd in tritê, "derde". De opmerkelijk betrouwbare bijdrage van deze corrector overziende, moet deze inzage hebben gehad in oudere, betrouwbare handschriften. 26 Niet te verwarren met de dag die de Joden tegenwoordig De Grote Sabbat noemen. Dit is de sabbat direct voorafgaand aan Pesach. 44
Page 42
moest het dode lichaam van de Heer nog vóór het begin van deze bijzondere sabbatdag in een graf gelegd zijn. Omdat Zijn dood in het negende uur van de veertiende Nisan viel en ongeveer drie uur later de grote sabbat van de vijftiende Nisan zou aanvangen, heeft Jozef van Arimathea een en ander in allerijl moeten regelen. Daarna trad de stilte in. De vrouwen die Zijn lichaam wilden balsemen, moesten daarmee wachten tot de zestiende Nisan aangebroken was. Na het twaalfde uur zou deze grote sabbat, met zijn strikte werkverbod, voorbij zijn. De priesters vreesden dat Jezus' discipelen dan actief zouden worden en het lichaam van hun rabbi weg zouden halen. Daarom waren zij naar Pilatus gegaan met het verzoek preventieve maatregelen te nemen. Hij gaf daaraan gevolg door de steen voor het graf te laten verzegelen en het onder bewaking (custodia) te stellen. Zo zou iedereen de garantie hebben dat ook op de derde dag het lijk onaangeroerd zou blijven. Dit is op diezelfde avond gebeurd, letterlijk op de "avond nu van de sabbatten" (opse de sabbatôn; NBG51: "laat na de sabbat"). In de gangbare bijbeledities zijn deze woorden als het begin van Mattheüs 28:1 afgedrukt, terwijl zij het slot van de tekst ervóór vormen.27 27 Dit is een vergissing die niet door Schriftuitleg maar door Schriftinleg is ingeslopen. Het is belangrijk te weten dat in de oorspronkelijke tekst geen vers- en hoofdstukindeling voorkomt. Alle woorden zijn zonder spaties en leestekens aaneengeschreven. 45 16 Nisan In de gangbare Hebreeuwse tekstuitgaven van Leviticus 23:11 staat dat de priester een bosje van de eerste halmen van de oogst, de “omer” (rme; NBG51: garve), "op de morgen na de sabbat" voor het aangezicht van Jahweh28 moet bewegen (NBG51: daags na de sabbat). De Septuaginta (LXX), de vertaling van de Hebreeuwse Schrift in het Grieks, vermeldt op die plaats "op de morgen van de eerste". Daaruit kunnen we afleiden dat in Leviticus 23:11 oorspronkelijk heeft gestaan: "op de morgen na de eerste sabbat". Het door God aangewezen tijdstip valt dus op de morgen na de sabbat van de vijftiende Nisan, dus op de morgen van de zestiende Nisan. Dit legt een veelzeggend verband tussen deze eerstelingen en de Eersteling Die onze Heer door Zijn opstanding werd (1 Korinthiërs 15:20). In Mattheüs 28:1b staat het tijdstip waarop Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf gingen: "bij het oplichten naar één (mia) van de sabbatten". Dat het hier niet om het opkomende licht van de maan, maar dat van de zon gaat, blijkt uit de verslagen van de overige evangelisten: • "opgestaan echter 's morgens op de eerste (prôtos) De doorlopende tekst is in kolommen ingedeeld. De hoofdstuk- en versindeling zoals wij die nu kennen, is pas veel later en op een vrij willekeurige en niet bijster doordachte wijze tot stand gekomen 28 Jahweh is transcriptie van hwhy, de Hebreeuwse naam van God. 46
Page 44
sabbat" (Marcus 16:9); • "op één (mia) van de sabbatten echter, zéér vroeg" (Lucas 24:1); • "op één (mia) van de sabbatten echter ... 's morgens terwijl het nog duister was" (Johannes 20:1); • "Toen het dan avond was op die dag, die één (mia) van de sabbatten was, ..." – het moment waarop Jezus na Zijn opstanding aan de discipelen verscheen (Johannes 20:19). Let op het Griekse hoofdtelwoord mia, "één", waarmee een sabbat nummer één bedoeld wordt. Helaas hebben de gangbare Bijbelvertalingen het woord mia op de zojuist aangehaalde vindplaatsen met “eerste” vertaald en aldus opgevat als “eerste dag” van de week. In overeenkomstige constructies hebben zij mia echter wél met het telwoord één vertaald (zie Mattheüs 5:19, Marcus 14:66 en Lucas 5:12). 29 Deze inconsequentie kan slechts één oorzaak hebben: Schriftinleg! De kerkelijke en historisch gezien antisemitische leer over de zondag moest in de Bijbelvertaling kennelijk voorrang hebben boven een Schriftgetrouwe (concordante) vertaling van het Grieks. Wanneer wij de aangehaalde teksten onbevangen en nauwkeurig lezen, is maar één conclusie mogelijk: op de grote sabbat van de vijftiende Nisan volgde een gewone sabbat die nummer één was van een aantal sabbatten. Hoe 29 Daarnaast kan de vertaling van mia als “eerste” ook als apert onjuist gekwalificeerd worden, omdat die vertaling slechts past bij het Griekse woord prôtos (zie Lucas 14:18 en Handelingen 12:10). 47 kan dat? Wie de Thora kent, weet dat volgens Leviticus 23:15-16 na de vijftiende Nisan 7 sabbatten en 50 dagen geteld moesten (de omer-telling).30 Volgens de toenmalige Joodse kalender moet de vijftiende Nisan blijkbaar gevolgd zijn door een normale, wekelijkse sabbat die de eerste was van de reeks van zeven gewone sabbatten (zie schema 4). Schema 4 zo ma di wo do 14 Nisan no 2 no 9 no 3 no 4 no 5 no 6 no 10 no 11 no 12 no 13 no 16 no 17 no 18 no 19 no 20 no 23 no 24 no 25 no 26 no 27 no 30 no 31 no 32 no 33 no 34 no 37 no 38 no 39 no 40 no 41 no 44 no 45 no 46 no 47 no 48 vr 15 Nisan no 7 no 14 no 21 no 28 no 35 no 42 no 49 za 16 Nisan no 1 no 8 no 15 no 22 no 29 no 36 no 43 no 50 1e sabbat 2e sabbat 3e sabbat 4e sabbat 5e sabbat 6e sabbat 7e sabbat sabbat Op die sabbatdag gold niet meer zo'n streng werkverbod als op de 15e Nisan. Vandaar dat de vrouwen toen wél op weg mochten om het lichaam van de Heer te balsemen. Zij gingen naar het graf toen de nacht nog maar net voorbij was en het ochtendgloren het aanbreken van een nieuwe 30 De vijftigste dag is de laatste dag van het Joodse Wekenfeest, Shawoe’ot. In de Griekse Schrift staat voor die vijftigste dag pentêkostê (Handelingen 2:1, 20:16 en 1 Korinthiërs 16:8) – een woord dat in onze taal verbasterd is tot “pinksteren”. Ook nu weer noemt de Schrift niet de naam van een weekdag zoals wij die kennen, maar volstaat met een telwoord. 48
Page 46
morgen aankondigde. De Heer moet dus vlak voor hun aankomst het graf leeg achter hebben gelaten … Op welke dag is de Heer opgestaan? Wanneer wij nu onze kennis van de wijze waarop de Romeinen en Joden hun dagen indeelden en telden, combineren met de feiten die de Schrift vermeldt, blijkt onze Redder en Heer volgens de Joodse kalender op de derde dag te zijn opgestaan (Mattheüs 16:20, 20:19; Lucas 24:46; Handelingen 10:40; 1 Korinthiërs 15:4). De Joden tellen dit ook als een periode van drie dagen en drie nachten. Voor hen zou dit als het teken van Jona herkenbaar moeten zijn geweest (Mattheüs 12:40; Lucas 11:30 en Jona 2:1). Volgens de Romeinse kalender had Zijn opstanding na drie dagen plaats (Mattheüs 27:63, Marcus 8:31, 9:31 en 10:34). Volgens de Joodse kalender vond de kruisiging van onze Heer plaats op de veertiende Nisan en volgde Zijn opstanding op de derde dag: de dag na de "grote sabbat" van de vijftiende Nisan. Die derde dag, de zestiende Nisan, was tevens de eerste sabbat van een reeks van zeven sabbatten in de periode van de omer-telling. Daarom is deze sabbat in de vier evangeliën mia tôn sabbatôn, "nummer één van de sabbatten", genoemd (Mattheüs 28:1b, Marcus 16:2, Lucas 24:1, Johannes 20:1 en Leviticus 23:15-16). Die derde dag was overigens een normale, wekelijkse sabbat. 49 Het schema 5 toont dagindelingen in samenhang. Toen voor de Romeinen de vierde dag om middernacht begon, viel hij samen met wat voor de Joden nog de derde dag was. De morgen van de opstanding van onze Heer viel voor de Romeinen dus na drie dagen op de vierde dag. Wij gebruiken dezelfde dag- en urentelling als de Romeinen. Volgens onze kalender valt een gewone sabbat grotendeels op zaterdag. De ochtend die voor de Romeinen tot de vierde dag behoorde, en voor de Joden tot de derde dag die tegelijk een gewone sabbatdag was, was op zaterdag. Onze Heer is dus uit de doden opgestaan op een dag die bij ons zaterdag heet! Schema 5 vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht vanaf zonsondergang vanaf middernacht daglicht dag 2 kruisiging dag 3 custodia dag 4 kruisiging 15 Nisan grote sabbat 16 Nisan gewone sabbat opstanding opstanding zaterdag opstanding Romeinen dag 1 Joden 14 Nisan donderdag kruisiging vrijdag wij woensdag 50
Jezus zegt van mensen die verloren gaan: "… waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt". Deze brochure geeft antwoord uit de Bijbel op indringende vragen. Hoe kan God het sterven van mensen in hun ongeloof aanzien? Ze zijn toch voor eeuwig verloren, als ze nu niet tot geloof komen?

Hemel en hel, wat leert Jezus?


Page 0
Page 6
Maar, ik had deze teksten niet begrepen, en ze net zo verkeerd verstaan als de woorden van onze Heer: tenzij iemand van boven af verwekt wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien Joh.3:3 Dit was zo, omdat in de meeste bijbels opnieuw geboren of wedergeboren staat. Zo dacht ik precies te weten wat wedergeboren zijn inhoudt. Want ik was overgegaan uit de dood in het leven door het geloof in de dood van Christus. Want Hij stierf ook voor mijn zonden. Maar een zeker feit begon veel broeders, zusters en medewerkers (en mij) te benauwen. Welk? Dat bijna heel de mensheid níet wedergeboren is en daarom verloren moet gaan. Er staat immers: wie de Zoon heeft, heeft het leven 1Joh.5:12a Wij hadden Hem, daar waren wij zeker van. wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet 1Joh.5:12b wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem Joh.3:36 Wat hadden deze woorden ons ongerust gemaakt. Ze hadden ons aangespoord tot een intensief proberen alle mensen om ons heen ‘uit te nodigen tot het koninkrijk van God’. Om ze ‘uit het vuur te rukken’. Zou God dat dan niet 8 bevestigen? Zou Hij niet massaal zielen moeten brengen als Hij werkelijk wilde, dat alle mensen gered, behouden worden? Toch was en bleef de bodem zo hard, de oogst zo klein, en de macht van de vijand zo groot. Wij vroegen ons vertwijfeld af: waarom doet God naar het schijnt niets, om deze afschuwelijke macht te beheersen? Hoe kan Hij het sterven van mensen in hun zonden aanzien? Ze zijn toch allemaal voor eeuwig verloren, als ze nu niet tot geloof komen? Zegt Zijn eigen woord dat niet? Maar wat houdt zoiets dan in, wanneer je deze gedachte tot het einde toe doordenkt? Betekent dat dan niet, dat God al duizenden jaren miljarden mensen in het leven riep, wetend dat hun einde ‘het eeuwige vuur’ is? Hij weet toch alles van tevoren? En hadden die miljarden mensen de mogelijkheid wel om ‘wederom geboren’ te worden? Wat eerst zo duidelijk was, voor de hand liggend, en rotsvast; het werd een pijnlijk mysterie. Ja, het klopte niet eens met Christus’ eigen woorden in andere teksten. Daar zegt de Heer bijvoorbeeld over de kleine, nog onwetende kinderen: voor zodanigen is het koninkrijk der hemelen Matt.19:14 of: het koninkrijk van God Marc.10:14. Waren deze kinderen dan ‘wedergeboren’? Ze waren niet eens gedoopt! Kon in die tijd iemand al wel wedergeboren worden? De Heer was toen toch nog niet gestorven! Als men dan het koninkrijk van God ontvangt (of: ‘in de hemel 9
Page 8
komt’) nog vóór Zijn kruisiging op Golgotha, waarom moest Hij dan nog gekruisigd worden? En Jezus vertelde het volk Israël de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. De ene kwam ‘in de hel’, omdat hij het goede al tijdens zijn leven ontvangen had. De andere ‘werd zalig’ (of: ‘gered’), omdat hij het kwade in zijn leven ontving Luc.16:19-31. Was dat wedergeboorte? Wij willen de lezer niet vermoeien met nog meer overwegingen. De vraag is zo ernstig en ingrijpend. En de schaduw, die door verkeerde antwoorden op het wezen van God geworpen wordt, is erg donker. De gevolgen zijn zó verschrikkelijk, want mensen worden daardoor van zo’n ‘onrechtvaardige God’ weggedreven. Het is daarom van groot belang dit te onderzoeken: is de gebruikelijke uitleg van deze (en soortgelijke) teksten eigenlijk wel houdbaar? Na lange jaren van diepgaand onderzoek in heel de Schrift ben ik intens blij over de oplossing. Al deze teksten zijn zonder meer duidelijk en begrijpelijk. Wanneer? Als zij uitsluitend Israël aangaan in verband met het aan hen beloofde, aardse koninkrijk. Maar ze roepen eindeloze, niet op te lossen problemen op, wanneer wij ze op alle mensen en hun toekomstige bestemming toepassen. Als iemand mij kan bewijzen dat ik ongelijk heb, dan moet diegene dat doen. Als de strenge oordelen (of: gerichten) aan het einde van deze tijd, de tegenwoordige 10 eon2, Gods plan om alles in allen te worden verhinderen, laat men dan als bewijs Zijn woord aanhalen. Bevat de bijbel inderdaad zo’n tegenstrijdigheid? Omdat dit Gods woord is, is dat toch onmogelijk! Wat mij betreft: ik geloof alles wat geschreven staat, maar wel alles op die plaats waar het hoort. En dus niet waar mensen, zonder het te begrijpen, iets hebben ingewrongen. En vervolgens wil men dat dan tegen de duidelijke leer van het totale woord van God uitspelen. Gods openbaring vóór de verschijning van Christus Het ‘oude testament’ (red: Tenach3) belooft op niet mis te verstane wijze het toekomstige koninkrijk van God op deze aarde. De Koning hiervan is de Messias; door Zijn heerschappij zal de aarde vol worden van de kennis van de HEER (Jahweh4) zoals water de bodem van de zee bedekt Dan.2:44; 7:14,27; Jes.11:9; Hab.2:14. Bij de verkondiging van Johannes de doper én van de Heer zelf gaat het altijd om dit koninkrijk. Om dat binnen te gaan, moet Israël wedergeboren (opnieuw verwekt) worden Matt.19:28; Luc.11:14. Alleen in dit verband kon Nicodemus hiervan op de hoogte zijn en daarover ‘s nachts met Jezus spreken. Wat tegenwoordig meestal wedergeboorte heet, is ondenkbaar zonder Christus’ dood, die toen nog door niemand begrepen kon worden. 2 Eon is vertaling van het Griekse aiōn; in de Schriften zijn 5 eonen te onderscheiden. De ‘tegenwoordige boze eeuw (eon)’ (Gal.1:4) loopt nog, en zal eindigen in grote verdrukking, naar Daniël 12:1,2 3 Tenach is de Joodse benaming: Torah (wet, onderwijzing), Neviiem (profeten) en Chetoeviem (geschriften). 4 Jahweh is JHWH en is vaak als HEERE of HERE vertaald. Dat is: word-zijnde-was, ofwel: Ik ben of Ik zal zijn. 11
Page 10
Jezus stelde zelf, dat Hij alleen tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden was Matt.15:24. Hij verbood Zijn discipelen zelfs om naar de natiën te gaan. Zij moesten alleen het nabijgekomen koninkrijk aan de zonen van Israël verkondigen Matth.10:5-7. Paulus zegt over Hem, dat Hij ‘Dienaar van de Besnijdenis’ was Rom.15:8. Het grote keerpunt is Golgotha. Eerst ná verharding van Israël en de (tijdelijke) verwerping5 werden Gods plannen met heel de mensheid onthuld Rom.11:7-15. Wie denkt er nu nog over om aan de christenen besnijdenis op te leggen of het offerritueel van Mozes in onze kerken in te voeren? Hierin begrijpt men wél goed wat alleen voor het oude verbondsvolk gold. Het is ze bekend, dat na het kruis een andere orde werd ingevoerd. Maar dan maakt men de verwarrende fout de scheidslijn niet tussen Israëls verwerping en de boodschap van Paulus voor de natiën te trekken. Men eigent zich echter naar believen toe, wat Jezus Zelf tot Israël beperkt heeft. Hoe kon Hij Zijn discipelen zelfs verbieden naar de Samaritanen te gaan, als Hij toen al de ‘voorwaarden tot eeuwige redding’ gepredikt had? Wat zouden die dan geweest zijn? Want Zijn offerdood kon toch nog helemaal niet verkondigd worden? Mag men opheldering over zulke fundamentele vragen zoeken in Schriftgedeelten, waarin Zijn dood slechts vaag wordt voorspeld? En die zelfs niet door Zijn eigen discipelen, die Hem lief hadden en dicht bij Hem stonden, begrepen werden? 5 Grieks: apobolè, letterlijk: vanaf-werping, wegwerping 12 Onlangs was te lezen: ‘Er bestaat een eeuwige hel zo zeker als de uit de eeuwigheid komende Zoon van God die verkondigd heeft’. Eén ding lijkt voor de schrijver hiervan wel duidelijk te zijn. Dat is: de eeuwige God, Die Zich duizenden jaren vóór de komst van Christus al met de zonde van de mensheid bezighield, verkondigt deze hel níet. Hij schijnt ook geweten te hebben, dat ‘de hel’ zoals Luther die in het oude testament van zijn eerste vertaling noemt, slechts de plaats aangeeft van àlle doden, ook de rechtvaardige. Anders zou hij de woorden toch genoemd hebben waarmee God de eerste zondaren dreigde inzake de gevolgen van hun zonde(n)? Blijkbaar kon hij geen overeenkomend woord vinden. Maar, als die ‘eeuwige hel’ Marc.9:43,44 (zie diverse vertalingen) bij de uit de eeuwigheid komende Zoon van God zo bekend was, dan moet die hel toch minstens al net zo lang in de wereld zijn als de zonde zelf is? Om welke andere reden had God deze hel dan nog moeten installeren? En waarom heeft Hij die dan tot de komst van Christus voor zondaren verzwegen? Hiervoor is maar één verklaring mogelijk: vóór Christus kwam niemand in een hel, omdat niemand al verlost kon worden. Goed. Maar kon iemand verlost worden voordat Christus stierf? Verlost, in de betekenis, die wij daaraan verbinden? En Hij sprak toch over deze dingen, toen Hij op aarde leefde? 13
Page 12
Wanneer wij Zijn vermeende ‘dreigen met de hel’ lezen, dan zien wij nog meer merkwaardige dingen. Om aan de hel van de rijke man te ontkomen, was het voldoende om naar Mozes en de profeten te luisteren of het kwade in dit leven te ontvangen Luc.16:19-31. De bokken aan de linkerzijde gaan in ‘het eeuwige vuur’, omdat ze niets voor de broeders van de Heer gedaan hebben Matt.25:31-46. Aan de worm, die niet sterft, kan men ontkomen als men zichzelf verminkt, of dat letterlijk of figuurlijk is doet hier niet terzake Marc.9:43-48. Eén ding is duidelijk: het gaat hier om een ‘hel’, waarvan de mens niet door geloof in Christus, maar door eigen werken gered wordt. In verband met deze hel wordt de kruisdood van Christus helemaal niet genoemd. En daar tegenover staat een ‘ingaan in het leven’, wat men voor zichzelf verwerven kan. En dat niet alleen zonder de verlossing op Golgotha; maar zelfs voordat de verlossing ook maar had plaatsgevonden. Er kan echter niet nadrukkelijk genoeg beklemtoond worden, dat ook de meest godsdienstige en rechtvaardige mensen, al spannen zij zich ook nog zo in, zonder Christus verloren gingen. Wie dit alles met elkaar kan rijmen, die doet dat maar. Ik heb al de pogingen daartoe opgegeven, omdat het onmogelijk is. Wanneer de hel bij Christus al bekend was voordat Hij mens werd, waarom hebben Adam, Abraham, Mozes 14 of David daar dan nooit iets over gehoord of gezegd? Zij, die van God zo veel over de zonde -en over Zijn wegen daarmee- ervaren hebben? Hebben wij soms houvast aan de volgende uitvlucht: ‘Sinds de verschijning van de Heer Jezus is de tijd van onwetendheid voorbij. Omdat Hij veel meer licht bracht, kwam de mens onder de dreiging van de hel.’ Laat men maar bewijzen, dat de tijd van onwetendheid voor het grootste deel van de mensheid eindigde, toen Christus kwam. Moeten wij soms aannemen dat heidenen in het verre China ‘gered werden’ tot op het jaar van Zijn eerste optreden of tot het moment van Zijn dood? Maar dat zij daarna allemaal ‘naar de eeuwige hel gegaan’ zijn? Zeg nu niet: zo mag je niet spreken! Het moet maar eens gezegd worden wat bij de gangbare leer van de hel aan het licht komt, als men die tot het einde toe doordenkt. De zending en komst van Christus als mens was de grootste openbaring van de liefde van God. Dat was grote zegen voor alle volkeren en verzoening van de wereld. Dan kan dit toch nooit de grote massa van de mensheid in een hel hebben geworpen waar God tevoren geen woord over gezegd heeft? Als de hel het loon van zonde de was, dan had God dit zeker ook op de juiste tijd bekendgemaakt. Waarom moet de eigenwijze mens ‘hel’ zeggen, waar God van ‘dood’ spreekt? Daarom staan de bijbel én de christelijke leer bol van tegenstrijdigheden. Die verdwijnen direct wanneer de dood daar gelaten wordt, 15
Page 14
waar God die geplaatst heeft. Hetzelfde geldt voor het vuur, de worm en de overige gerichten van God. Wie inziet dat je bij uitleg van de Schrift niet alles zomaar algemeen kan maken, maar dat je moet letten op het tekstverband, heeft een begrijpelijke bijbel zonder tegenstrijdigheden. Wat de mensen er aan verwarrende zaken ingelegd hebben, blijkt dan vanzelf. Jezus is de grote ‘zal-zijn-Redder’6. Toen Hij op aarde verscheen kon het doel van Zijn zending niet zijn, dat Hij allen die Hem niet aannamen, de hel zou brengen. Hij is destijds alleen voor Israël gekomen. Hij sprak alleen Israël aan, voordat Hij voor heel de mensheid stierf. Het loont de moeite om slechts één bewijs te noemen hoe exclusief Hij Zich tot Israël beperkte tijdens Zijn aardse bediening. Dat is: niet één van Zijn discipelen is ooit op de gedachte gekomen, dat Zijn zending ook voor andere volkeren kon gelden. Nadat de Heer 40 dagen lang aan de apostelen onderricht over het koninkrijk van God had gegeven, wist Petrus niets over een roeping van de natiën. Hij moest eerst het visioen van de onreine dieren in het laken krijgen om deze nieuwe waarheid te begrijpen Hand.10. Kan alleen dat ons al niet laten zien, tegen welke verkeerde achtergrond wij meestal de woorden van de Heer Jezus plaatsen? Hoe konden wij daar begrippen mee verbinden, die Hij nooit in gedachten kón hebben? En die geen enkele apostel daaraan koppelde. Wedergeboorte, 6 De naam Jezus is de Griekse voor het Hebreeuwse ‘Yehoshua’ dat Jahweh-is-Redder betekent. En ‘Jahweh’ is: word-zijnde-was; ofwel: ‘Ik ben’ of ‘Ik zal zijn’. 16 redding, verdoeming, hemel en hel, dat zijn voor ons ideeën geworden die wij stevig in de bijbel verankerd achtten, en die wij totaal verkeerd begrepen. Wat heeft Jezus geopenbaard? Er zijn tegenwoordig mensen, die onder druk van de vele bewijzen toegeven, dat ‘eeuwig’ (eonisch7) in de bijbel niet ‘eindeloos’ betekent. Toch houden zij vast aan de eindeloosheid van de hellestraf, omdat de Heer zei: waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt Marc.9:44. Met dit citaat denken zij ‘het eeuwige vuur’ ondanks alles te kunnen bewijzen. Omdat dit vermoedelijk het enige argument is dat overblijft, is het de moeite waard eens te laten zien hoe (on)houdbaar dat is. Toen onze Heer op aarde verscheen, veranderde voorlopig niets aan de situatie van de grote massa van de mensheid, en aan hun toestand voor God. Allen waren, en bleven wat zij door Adam geworden zijn. We zijn stervenden die de dood tegemoet gaan, zoals God dat tegen de eerste ouders had gezegd. Jezus heeft hier nooit aan getornd. Nooit heeft Hij van de dood in Adam een ‘leven in eindeloze pijn’ gemaakt. Hij was de grote, heerlijke verwachting van alle oudtestamentische profetie. Om Zijn woorden goed te 7 ‘Eon’ is vertaling van Grieks: aiōn het gelijke van het Hebreeuwse olam. In de Schrift kun je 5 eonen onderscheiden. Zo is ‘eonisch’ de weergave van aiōnion, het bijvoeglijk naamwoord. 17
Page 16
verstaan moeten wij dit begrijpen. Waarop richtten die profetieën vol verlangen hun blik? Op een ‘gelukkig zijn in de hemel’ ná de dood? Of op de vernieuwde aarde, waar Gods Gezalfde in gerechtigheid zal regeren? 2Petr.3:13. Zal men dan het ‘koninkrijk van God boven’ binnengaan? Of daalt het koninkrijk uit de hemel neer, naar hen toe? Wordt het met juichende instemming van de volkeren opgericht? Of met het oog op hevig verzet pas na vreselijke gerichten? Wie de bijbel een beetje kent, weet wat die daarover zegt. Hebben Jezus, Johannes, de twaalf en de tweeënzeventig de boodschap van het nabijgekomen koninkrijk van God, het koninkrijk van de hemelen, verkondigd aan het volk Israël? En dat met de Koning en de krachten van genezing en hulp voor mensen op aarde? Of gingen zij naar alle natiën met de boodschap van het kruis, dat alle verschillen tussen het volk van het koninkrijk en de overige natiën wegneemt? Wij weten precies dat de boodschap van het kruis nooit klonk voordat Israël verworpen was. En wij weten ook, dat dit zeker niet verkondigd kon worden voordat er een kruis was. Net zo precies zouden wij ook moeten weten, dat het onaanvaardbaar is belangrijke delen van de boodschap van leven in het koninkrijk eruit te nemen, en die met geweld in de boodschap van het kruis in te lijven. Waar verwees de Heer naar toen Hij over de worm en het niet uit te blussen vuur sprak? We lezen in Jesaja: En het zal geschieden, dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, alle vlees zal komen om zich neer te buigen 18 voor Mijn aangezicht, zegt Jahweh8. En zij zullen de stad uitgaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn” Jes.66:23,24. Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt, dat dit in Jeruzalem zal zijn, in het koninkrijk van de Messias. Dit zal duizend jaar duren Op.20:1-6. Daarna zullen de doden pas opstaan voor het eindoordeel. Jezus vermeldde in verband met het aardse koninkrijk deze plaats van gericht voor diegenen die zich verzetten. Zo bevestigde Hij slechts de trouw, waarmee Hij Zich aan Zijn opdracht hield. Als Hij bovendien toevoegt, dat deze worm en dit vuur in het gehenna9 zijn Marc.9:43-48, dan sluit dit iedere verwisseling uit. Want het gehenna is het Hinnomdal bij Jeruzalem, waar vroeger vuur was, dat nooit uitdoofde. Dat verteerde het stadsafval. Maar daar waren ook de wormen die de lijken van terechtgestelde misdadigers verteerden. Is dat betrouwbare uitleg van de Schrift (die zich buigt onder alles wat er geschreven staat) als van lijken ‘onsterfelijke zielen’ gemaakt worden? En als men over een plaats van terechtstelling bij Jeruzalem zegt, dat het voor altijd de locatie van de niet verloste mensheid is? Als men van tijdelijke gebeurtenissen in het millennium een eindeloze eeuwigheid maakt? Dat het koninkrijk van God op aarde een onbijbels ‘hiernamaals’ zal zijn? Men 8 Zie voetnoot 6 9 Gehenna = dal van Hinnom te Jeruzalem, vaak vertaald met ‘hel’. 19
Page 18
maakt van een straf die de onwaardigen van dit koninkrijk moeten ondergaan een dreigend lot van vele miljoenen. Miljoenen, die nimmer met het koninkrijk in aanraking zullen komen? Zijn zij, die deze uitleg voorstaan om ‘een eeuwige hel’ te bewijzen, voor ons wel betrouwbare adviseurs? Kun je eigenlijk wel helder beseffen wat het kruis betekent, als die boodschap met dergelijke vreemde elementen vermengd wordt? Wat is wedergeboorte? Jezus heeft gezegd: ‘Jullie moet opnieuw (wederom) geboren worden’ Joh.3:7. Dat is de voorwaarde voor Israël om het Messiaanse koninkrijk binnen te gaan. Dat is het grote berouw en de bekering van heel het afvallige volk. Dat zal pas plaatsvinden als de Koning zelf in heerlijkheid verschijnt. Zodat elk oog Hem zal zien, ook zij die Hem hebben doorstoken. Als alle stammen van het land (Israël) om Hem zullen weeklagen Op.1:7; Zach.12:10. Het volk kon niet doorbreken naar ‘de wedergeboorte’ (opnieuw-verwekking), tijdens de eerste komst van de Messias. Het volk werd verworpen als gevolg van hun weerspannigheid Rom.11:15. Het verloor vaderland en heiligdom, werd tot vloek onder de andere natiën. En het blijft onder Gods gericht tot de tweede komst van Christus. Dan wordt heel Israël gered Rom.11:26. Wat heeft men nu van deze feiten gemaakt? Dit: ‘wie niet wedergeboren wordt, gaat voor eeuwig verloren’. Zo verdraait men de woorden van de Heer. Geen wonder dat ze dergelijke problemen veroorzaken. Wat betekent ‘verloren gaan’? In de grondtekst is dat hetzelfde woord als omkomen of bederven, zoals men 20 dat op talloze andere plaatsen vertaalt. Als dit begrip door de Heer in verband met het evangelie van het koninkrijk wordt gebruikt, is het: je leven verliezen in de gerichten die dit koninkrijk inleiden. De verlorenen hebben geen uitzicht op ingaan in het duizendjarig rijk. Dat kan alleen door bewaring tijdens deze gerichten of opstanding. In dit koninkrijk staan alleen rechtvaardigen op Op.20:5,6; Luc.14:14; Joh.6:40;11:25. Voor de overige mensen betekent het echter, dat zij niet verlost sterven. Daarna moeten zij de tweede dood in, waar de Heer Jezus niets over zei. En wat betekent ‘gered worden’ of ‘het eeuwige (eonische) leven ontvangen’? Dat is het tegenovergestelde van ‘verloren gaan’. Voor Israël is dit het ingaan in het Messiaanse koninkrijk. Het is voor hen een heerlijk leven tijdens de toekomstige eon op deze aarde. In verband met de boodschap van het kruis aan alle volkeren, die vandaag van kracht is, het volgende. Het tekent de bestemming van degenen, die als leden van het lichaam van Christus geroepen zijn. Zij komen niet om in de eindoordelen van deze boze eeuw (eon)10. Zij moeten evenmin in de dood blijven totdat God de ongelovigen voor Zijn grote witte troon roept Op.20:11,15. De redding van deze gelovigen is de opname (wegrukking) 1Thess.4:15-17. Dat geldt wanneer zij bij de terugkeer van Christus nog leven. En opstanding uit de doden als zij voor die tijd ontslapen zijn. Zij zullen leven met hun verheerlijkte Heer en Hoofd in Zijn ophemels machtsgebied, zolang de komende eonen11 duren 1Kor.15:51-53. Israëls Messias heeft dit niet in 10 De tegenwoordige boze ‘eeuw’ of eon – Galaten 1:4 11 Zie Efeziërs 2:6,7 ‘in de komende eonen’. 21
Page 20
Galilea en/of Judea verkondigd. Maar de opgestane en verheerlijkte Heer, Die zit aan Gods rechterhand, heeft dat aan Zijn werktuig Paulus als een speciale boodschap toevertrouwd. Dat evangelie kon niet verkondigd worden voordat Israëls verharding en afwijzing bezegeld waren. Eerst toen trok het koninkrijk zich in onzekere verte terug. Kan de voorvechter van ‘de eeuwige pijniging’ de onhoudbaarheid van zijn leer duidelijker bewijzen dan door zijn ‘bewijsmateriaal’? Hij haalt dat uitsluitend uit de profetieën over de dag van Heer12. Kun je aan zondaren het kruis als enige redding prediken, maar aan de andere kant dreigen met gerichten die verkondigd waren vóór het kruis? Dan doe je de Schrift geen recht. Je kunt terecht de rechtvaardiging uit geloof leren. Maar tegelijkertijd wijzen op beloning voor werken (zoals de gelijkenis van de schapen en de bokken Matt.25:31-46) of op schadeloosstelling voor ondervonden leed op aarde (Lazarus Lu.16:19-31). Als je dat doet, kun je niet zeggen dat je de woorden van onze God juist indeelt 2Tim.2:15. Als de uitlegger wil weten wie de schapen en bokken zijn, dan moet hij Joël 3 lezen. Dan zal hij zien over welk gericht de Heer in Mattheüs 25:31-46 spreekt. Het is onaanvaardbaar om geslachten voor de troon van Zijn heerlijkheid te slepen die daar nooit zullen staan. Waarachtig is onze hoog te prijzen Heer, Die eens op deze heerlijke troon zal zitten. Hij heeft geweten wie Hij bedoelde. En Hij wist tot wie Hij sprak: mensen die wel Joëls profetie kenden, maar niet het kruis. 12 Of: ‘De dag des Heren’, de dag van Jahweh, in veel profetie aangekondigd, zoals in Joël 2, Zefanja 1 en vele andere. 22 God zal de grote massa van de mensheid richten Op.20:5;11:12, terwijl het gericht van de schapen en bokken Joël 3; Mt.25:31-46 meer dan duizend jaar eerder plaatsvond. Wie vandaag het kruis aangrijpt komt niet in het ene noch in het andere gericht. Zo iemand hoort bij het lichaam, dat de Heer vóór al de gerichten zal wegrukken tot Hemzelf 1Thess.4:13-18. Degene die de uitgeroepen gemeente (die het lichaam van Christus is) leest in: ‘de schapen aan Zijn rechterhand’, weet maar weinig over hun bestemming. God zal bij de afsluiting van deze eon en bij die van de toekomstige, gerichten uitvoeren. Ook dat kan en zal niets veranderen aan Zijn plan om alles in allen te worden. Dat gebeurt als de heerschappij van de Zoon het doel heeft bereikt, niet meer nodig is 1Cor.15:25-28. Laat deze tekst maar voor zich spreken. Ze is niet in tegenspraak met de worm en het vuur, zoals velen denken. Worm en vuur overleven het koninkrijk van de Zoon niet. Over duur, vastheid en onwrikbaarheid van dit koninkrijk kunnen de profeten niet genoeg spreken. Voor de meeste christenen lijkt het dus vanzelf te spreken, dat het ‘eeuwig’ moet zijn. En toch zegt Paulus, dat het voorbij gaat. Niemand van de profeten van Tenach (OT) heeft dat voorzegd. Het was ook niet de opdracht van de Heer om dit tijdens Zijn aardse leven te verkondigen. Jezus sprak als Dienaar van de Besnijdenis altijd binnen het kader van wat God allang aan die Besnijdenis had geopenbaard. Dat deed Hij in duidelijke woorden, of door schaduwbeelden of symbolen. Dan zou het zeker onbegrijpelijk zijn, dat Hij als eerste zou zijn opgetreden met zo’n vreselijke boodschap. Een verkondiging van 23
Page 22
zoiets diep ingrijpends als ‘de eeuwige hel’? Dat zou een radicaal ander toekomstbeeld opleveren. Het vuur en de worm in het Hinnomdal (gehenna) waren voor Zijn toehoorders bekend en begrijpelijk. Wat Jesaja daarvan zegt, wisten zij. Het volk zag van oudsher uit naar het koninkrijk. Het ergste lot dat een onwaardig lid van Israël kon treffen, was: uitsluiting in de buitenste duisternis Matt.8:12;13:42; Luc.13:28. Het vage idee dat men had van de opstanding uit de doden, was nauw verbonden met ingaan in het koninkrijk. De natiën zouden daardoor zegen en kennis van God ontvangen. Indien en voor zover zij zich verzetten, zou de Messias hen in het dal van Josafat vernietigen, of straffen met andere, zware, aardse plagen Joël 3:1,2; Zach.12,14. Meer kon de gelovige Israëliet op grond van de heilige Schrift (Tenach, OT) niet weten. Wat aparte sekten geloofden en spitsvondige rabbijnen vermoedden, doet hier niet ter zake; het gaat ons niets aan. Heeft ook maar één discipel in Jezus’ omgeving soms geloofd, dat alle heidenen ‘voor eeuwig verdoemd’ zouden zijn? Ja, ook de meesten van het eigen volk? Heeft iemand dat uit Jezus’ woorden geconcludeerd, zoals velen dat nu doen? Veel gelijkenissen van de Heer waren voor de discipelen duister, daarom vroegen zij Hem uitleg. Toen zij de woorden over het moeilijke ingaan in het koninkrijk van God hoorden, waren zij ontzet. Maar wij lezen niet, dat zij over het vuur, de worm of iets dergelijks ontsteld waren. Alsof dat voor hen een volkomen nieuwe, schokkende boodschap ‘uit de eeuwigheid’ was. Klaarblijkelijk begrepen zij dit alles heel goed. Zij wisten wat hun oude profeten zeiden. En zij verwachtten 24 niet, dat het koninkrijk zonder gericht zou aanbreken. Zij hadden geen vragen zoals die ons nu -als gevolg van verkeerde uitleg- benauwen. Na de opstanding van Jezus wachtten zij alleen nog op het koninkrijk. Zij werden niet opgejaagd door denkbeelden als ‘verloren zielen’ buiten de grenzen van hun volk, om die te moeten ‘redden’. Zelfs met pinksteren bleef hun boodschap: de terugkerende Koning. Wat hadden andere natiën met Hem te maken? Tot hun verbazing ontving hoofdman Cornelius de heilige geest Hand.10:44-48. Had Jezus hen dan niet naar alle volken gezonden Matt.28:19? Jazeker! Maar dan wel met het evangelie van het koninkrijk. Dat had niets te maken met een bestemming in het ‘hiernamaals’. Voor de apostelen was pinksteren, het wekenfeest, het aanbreken van het aardse koninkrijk Hand.2:16-21. De andere volkeren zouden daarin -via Israëlweliswaar heil en zegen (op aarde) ontvangen. Maar zij zouden niet aan Israël gelijk(gesteld) worden. Omdat Cornelius blijkbaar wel aan hen gelijk geworden was, waren zij verbaasd. Wij mogen nooit vergeten: als in gangbare vertalingen ‘zalig’ en ‘verdoemd’ staat, dat er letterlijk vertaald moet staan: gered en veroordeeld. Wat dit in het evangelie van het koninkrijk betekent, is al uitgelegd. De discipelen van de Heer, die vanaf het begin met Hem omgingen Hand.1:21,22, geven ons aanwijzingen. Hun houding tegenover Zijn zending, hun volk Israël en de andere natiën, toont hoe we het vermeende ‘dreigen met de hel’ van de Meester moeten zien. Als zij zich hadden vergist, dan had de Heer ze beter moeten onderwijzen, voordat Hij hen tot Zijn boodschappers maakte! 25
Page 24
Hij bracht hen altijd op de hoogte over wanneer voor hen de tijd aanbrak voor meer uitgebreide kennis. Hij legde hun Zijn dood en Zijn verhoging uit, voordat zij gingen getuigen. Door het visioen dat Petrus ontving, beseften zij Gods gedachten van liefde voor de andere volkeren. Dat was die eerste keer vermoedelijk duidelijk genoeg, om ook de daarop gerichte verwijzingen van de profeten goed te begrijpen Hand.15. Maar wanneer gaf Hij hen verder en meer licht, dat boven het evangelie van het koninkrijk uitging? Wanneer leerde Hij hen de waarheid voor deze tijd, op grond van Israëls verwerping13? Heeft Hij ze ooit geopenbaard dat het vuur en de worm eveneens anders opgevat moesten worden? Anders dan zij eerder gedacht hadden en wat ver boven Jeruzalem en het aardse koninkrijk uitgaat? Iets, dat wereldomvattend is, eeuwig, ‘eeuwiger’ zelfs dan Zijn eigen heerschappij? Als de Heer Zijn discipelen bij het bekende inzicht laat, zal dat toch wel correct geweest zijn. Vuur en worm in het Hinnomdal (gehenna) zijn plausibel en begrijpelijk. Zij harmoniëren met heel de Schrift. Als zij echter naar een ‘hel aan gene zijde’ worden verplaatst, stapelen de problemen zich zeer hoog op. Als iemand denkt hier een uitweg of oplossing voor gevonden te hebben, dan komt diegene voor tegenstrijdigheden met andere delen van het woord van God te staan. Nog afgezien van het feit, dat de werkwoorden: (de worm zal niet) sterven en (het vuur zal niet) uitgeblust worden’ in de grondtekst een voorbijgaande handeling aangeven. En géén (tijdloos) feit! Omdat onze taal dit verschil helaas niet nauwkeurig kan uitdrukken, bleef voor de bijbellezer de 13 Het woord ‘verwerping’ is Grieks apobolè, letterlijk: wegwerping 26 juiste betekenis verborgen. Dit verschil heldert ook andere ‘duistere’ teksten op. Zoals: ‘de toorn van God blijft op hem’ Joh.3:36. Dit blijft is óók een voorbijgaande handeling, beperkt in de tijd! Het woord van het kruis In deze tijd moeten wij de gekruisigde Christus aan de wereld verkondigen. Niet allerlei zegen of gerichten van het aardse, Messiaanse koninkrijk. Dat is voorlopig uitgesteld, omdat Israël zijn Messias van zich afgestoten heeft. Ook toen de Messias Jezus voor de tweede keer -dan als de verhoogde Heer- aan hen verkondigd werd (Handelingen). Het kruis is voor de Jood een ergernis en niet de vervulling van zijn hoogste verwachtingen. Het kruis maakt een eind aan alle voorrechten die aan Israël geschonken waren. Het is hét grote symbool van Israëls verwerping14. Daarom ook kon geen van de twaalf het kruis verkondigen. Alleen Paulus deed dat, met hen die samen met hem dienden in zijn evangelie. Het kruis mag niet met Christus’ dood als offer verwisseld worden. Zijn dood als de vervulling van heel het Israëlitische offerritueel is ook door andere apostelen verkondigd. Het bracht bedekking van de zonde, zoals het bloed van dieren dat symboliseerde. Het gaf bescherming tegen Gods toorn. Johannes de doper zag in Jezus het Lam, dat de zonde van de wereld wegneemt Joh.1:29. Hij schrijft over Hem als de verzoening15 voor onze zonden en voor die van de hele wereld 1Joh.2:2. Zijn bloed reinigt van alle 14 Verwerping, Grieks apobolè, zie eerdere voetnoot. 15 Hier is het Grieks hilaskomai, gunstig stemmen; Paulus gebruikt echter (apo)katallasso, (weder) verzoenen. 27
Page 26
zonden. Maar het kruis houdt méér in. Vooral de manier waarop Hij stierf. De vloek van de wet Deut.21:23 was met zo’n dood verbonden Gal.3:13. Het bewijst waartoe de mens in zijn eigen wijsheid en religieus zijn in staat is. Israël doodde haar Messias aan het kruis, in de gedachte, dat Hij dan onder de Goddelijke vloek kwam. En juist daardoor openbaarde God in Zijn wijsheid aan het hele universum de peilloos diepe verdorvenheid van het schepsel. En tegelijkertijd onthulde Hij de grootheid van de opoffering van Zichzelf en van Zijn liefde. Wat een uiting, een daad van meedogenloze haat tegen Hem was, veranderde Hij in het middel om allen genade te betonen. Aan het kruis verdwijnt alle menselijke trots. Israël heeft daar al haar voorrechten voor lange tijd verspeeld. God had het recht Israël voor altijd als volk te verstoten. Want toen Hij met de vervulling van de belofte naar dat volk toe kwam, antwoordde het met een hard NEE. Hij zal het volk dan na een lange tijd van gericht (oordeel) weer aannemen. Dat zal dan genade zijn, die het volk zal buigen en verbreken. Niets anders zou zoiets zo grondig kunnen doen. Intussen gaf het kruis aan God de gelegenheid om de andere natiën dichtbij Zich te brengen. Natiën, die tot dan toe ver van Hem verwijderd waren. Uit de natiën roept God via de prediking van het kruis nu een groep mensen. Het lichaam, de uitgeroepen gemeente, die op heel andere grond staat. Hier is geen sprake van wedergeboorte. Het is een nieuwe schepping in Christus Jezus 2Cor.5:17; Gal.6:15. In de geest is dat lichaam van Christus al in dat gebied geplaatst. Het is die wereldorde die op het koninkrijk van 1000 jaar zal volgen. In de tijd dat God iets heel nieuws schept. In het aardse koninkrijk gelden nog de 28 voorrechten van het oude verbondsvolk Israël. Maar in die nieuwe schepping hebben ook die afgedaan. En daarom zijn die oude voorrechten nu al achterhaald voor allen, die in de geest in die grote, nieuwe schepping(sorde) leven. Deze betekenis van het kruis konden de twaalf niet begrijpen. Deze waarheid was alleen aan de apostel Paulus toevertrouwd 1Cor.1:18-25; 2:1-10. Deze uitgeroepen gemeente die God nu roept, zal in de komende eeuwen (eonen16) met haar Hoofd regeren te midden van de ophemelsen Ef.1:3;2:4-7; 2Tim.4:18; Fil.3:20. Zij is de grote tegenhanger van Gods zegenkanaal voor de aarde: Israël. Maar in één belangrijk opzicht lijkt zij op het oude verbondsvolk. Net als alle eerstelingen is ze niet het tegengestelde van de anderen. Zij is groot voorbeeld van wat ooit iedereen zal ontvangen. Net als alle andere ‘uitgeroepenen’ is het niet zo, dat de anderen ‘voor eeuwig verloren’ zijn. Maar de roeping is om werktuig te zijn waardoor God anderen bereikt. Zoals alle ‘uitgekozenen’ is zij niet voor zichzelf uitgekozen, maar voor Hem, Die kiest. Om uit te voeren waar Zijn hart zo vurig naar verlangt. Net zoals Hij Abraham en zijn nakomelingen als zegendragers voor alle geslachten van de aarde uitkoos, had Hij ook een zegenkanaal voor andere regionen van het heelal nodig. Eén ding weten wij: bij God is geen verandering, en Hij is ook in Zijn principes van uitkiezing zeker niet veranderd. Wij hebben niet alleen Zijn woord, dat ons vast belooft, dat Hij eens alles in allen zal zijn. Wij hebben ook 16 Zie voetnoot 6 29
Page 28
in eenieder, die Hij al riep, voorbeeld en garantie van wat Hij aan allen heeft toegedacht. Wie in Israël God en Zijn woord goed begreep, wist dat het Zijn plan was heel de mensheid via het koninkrijk van de Messias te zegenen. Verder reikte het blikveld echter nog niet. Dat een zegen voor de volkeren mogelijk was op basis van de verwerping van de Messias en van de navolgende verwerping van hét volk van het koninkrijk, had niemand vermoed. Dat hoorde alleen Paulus van de verhoogde Heer. Dat is het fundament van zijn boodschap van het kruis. En nu is Paulus’ uitzicht verder verruimd. Hij mag zien wat vóór hem niemand anders zag: niet alleen zal heel de aarde gezegend zijn. Maar álles wat God schiep zal volkomen verzoend zijn, ook de overheden en machten van de ophemelse gebieden Kol.1:20. Zo ver reikt de macht van het kruis. Wie dat nú aanvaardt wordt lid van het lichaam van Christus. Door dat lichaam heen maakt God nu al aan de soevereiniteiten17 en gevolmachtigden Zijn veelvuldige wijsheid bekend Ef.3:10. Degene die nu gelooft, ontvangt niet alleen vergeving van zonden door het bloed van het Lam. Niets minder dan Gods eigen gerechtigheid wordt de gelovige geschonken Fil.3:9. Wie in deze eon18 niet door het kruis bereikt wordt, of wie dat veracht, komt in het gericht. Dan ontvangt de mens wat die overeenkomstig de werken verdient. Die moet de tweede dood in, en wordt pas levend gemaakt en verzoend als er geen dood meer is 1Kor.15:22-28. 17 Grieks: archè, soms vertaald met ‘overheden’; het gaat hier om de top van rangorde of hiërarchie. Archè betekent: begin of oorsprong. 18 Zie voetnoot 10 30 Het is oneindige, onverdiende, gelukkig makende genade, aan dat alles te kunnen ontsnappen. Daarom is echter het lot van de anderen nog niet hopeloos. Het kruis bracht ons geen somberder vooruitzicht dan iemand van het oude verbond had. Integendeel, het heeft de diepten van Gods liefde en genade voor ons geopend. Daarvan kon niemand van ‘de ouden’ iets vermoeden. In het licht van het kruis zien wij nu Gods hart, hoe dat alles omvat wat Hij tot leven riep. En wij zien alles op Zijn juiste plaats, óók de gerichten (oordelen). Zonder gericht kan het schepsel Gods genade niet begrijpen. Daarom móest dat zo zijn, om de weg voor die genade te bereiden. Verwissel niet de verschillende fasen die God inzet op weg naar Zijn doel met het doel zelf. Stap voor stap heeft Hij dit alles geopenbaard. Hoe? Door cirkels steeds ruimer te maken, en de ene openbaring op de andere te laten volgen. Alles op orde zonder tegenstrijdigheid of raadsels. Hij doet dat zo, opdat wij ten slotte alleen Hem nog willen aanbidden. Jezus heeft niet op aarde het laatste woord over hemel en hel gezegd. Voor deze hoogste onthullingen voerde Hij Paulus tot in de derde hemel weg 2Kor.12:2. Laat God aan het woord, geen dwalende mensen. Laten wij aan de aarde laten wat voor de aarde bestemd is. Laten wij God danken, dat wij mogen opzien naar ons Hoofd. Christus is verhoogd boven alle schepselen. Hij, die ons vanuit de heerlijkheid liet verkondigen wat de voleinding van Gods wegen is: GOD ALLES IN ALLEN! A.E. Knoch 31
Page 30
De boodschap die destijds onder de Galaten ingang kreeg, is in een vroeg stadium dominant geworden in de christenheid. De wet van Mozes, rituelen en hoogtijden werden 'gechristianiseerd' en opgelegd. Dat maakt de boodschap van deze brief tot op vandaag to-the-point en actueel. Geen water bij de klare wijn van genade!

O dwaze Ga laten!


Page 0
Page 4
INHOUD GALATEN 1 Galaten 1:1 – Paulus, afgevaardigde niet van mensen 15 Galaten 1:1 – God … die Hem opwekte vanuit de doden 16 Galaten 1:2,3 – adressering en groet 17 Galaten 1:4 – uitgetild uit de tegenwoordige boze aeon 18 Galaten 1:5 – de aeonen van de aeonen 19 Galaten 1:6 – zo vlug laten overbrengen 20 Galaten 1:6 – een andersoortig evangelie, dat geen ander is … 21 Galaten 1:7 – verstoren en verdraaien 22 Galaten 1:8 – geen concessies 23 Galaten 1:8 – anathema! 24 Galaten 1:9 – nog eens: anathema! 25 Galaten 1:10 – mensen behagen? No way! 26 Galaten 1:11 – niet naar de mens 27 Galaten 1:12 – niet van een mens ontvangen of onderwezen 28 Galaten 1:13 – buitensporig vervolgd 29 Galaten 1:13 – verwoestend werk 30 Galaten 1:14 – ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen 31 Galaten 1:15 – toen het GOD behaagde 32 Galaten 1:15,16 – vanaf de moederschoot 33 Galaten 1:15,16 – zijn Zoon in mij te onthullen 34 Galaten 1:16,17 – niet voorgelegd aan vlees en bloed 35 Galaten 1:17 – ik vertrok naar Arabië 36 Galaten 1:17 – de terugkeer naar Damascus 37 Galaten 1:18 – om aan Kefas te verhalen 38 Galaten 1:19 – Jakobus, de broer van de Heer 39 Galaten 1:20 – ik lieg niet! 40 Galaten 1:21,22 – in de streken van Syrië en Cilicië 41 5 Galaten 1:22,23 – onbekend in Judea 42 Galaten 1:23,24 – ze verheerlijkten God in mij 43 GALATEN 2 Galaten 2:1 – in de loop van veertien jaren 47 Galaten 2:1 – naar Jeruzalem met Barnabas 48 Galaten 2:1,2 – overeenkomstig een onthulling 49 Galaten 2:2 – take it, or leave it. 50 Galaten 2:2 – op ramkoers? 51 Galaten 2:3 – Titus als testcase 52 Galaten 2:4 – onze vrijheid in Christus Jezus 53 Galaten 2:5 – onverzettelijk! 54 Galaten 2:6 – Paulus’ apostelschap minder? 55 Galaten 2:7 – twee Evangeliën 56 Galaten 2:8 – twee bedieningen, één Heer 57 Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (1) 58 Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (2) 59 Galaten 2:9 – de besnijdenis & de natiën 60 Galaten 2:10 – de armen gedenken 61 Galaten 2:11 – Paulus weerstaat Petrus 62 Galaten 2:12 – samen eten met de natiën 63 Galaten 2:13 – hypocriet 64 Galaten 2:14 – de waarheid van het Evangelie 65 Galaten 2:14 – Petrus schaakmat 66 Galaten 2:15,16 – niet rechtvaardig vanuit werken van wet 67 Galaten 2:16 – het geloof van Christus (1) 68 Galaten 2:16 – het geloof van Christus (2) 69 Galaten 2:16 – alle roem is uitgesloten! 70 Galaten 2:17,18 – opbouwen wat ik had afgebroken? 71 Galaten 2:19, 20 – ik stierf door de wet, voor de wet 72 6
Page 6
Galaten 2:20 – Christus leeft in mij! 73 Galaten 2:20 – leven in het geloof van de Zoon van God 74 Galaten 2:21 – zwart-wit 75 GALATEN 3 Galaten 3:1 – O dwaze Galaten! 79 Galaten 3:2 – werken van wet óf horen van geloof? 80 Galaten 3:3 – kers op de taart? 81 Galaten 3:4 – tevergeefs? 82 Galaten 3:5 – vanuit horen! 83 Galaten 3:5,6 – Abraham geloofde God 84 Galaten 3:7 – zonen van Abraham 85 Galaten 3:8,9 – gezegend met de gelovige Abraham 86 Galaten 3:10 – de vloek van de wet 87 Galaten 3:11,12 – op scherp gezet 88 Galaten 3:13 – gehangen aan een hout 89 Galaten 3:13,14 – zegen voor de natiën en Israël 90 Galaten 3:15 – geen testament maar verbond 91 Galaten 3:16 – het zaad, dat is Christus 92 Galaten 3:17 – 430 jaar later … 93 Galaten 3:18 – gratis 94 Galaten 3:19 – bijgevoegd totdat 95 Galaten 3:19 – rechtstreeks & via-via 96 Galaten 3:19,20 – één en integer 97 Galaten 3:21 – leven door wetsbetrachting? 98 Galaten 3:22 – opgesloten 99 Galaten 3:23 – voordat het geloof kwam 100 Galaten 3:24 – een pedagoog tot Christus 101 Galaten 3:25 – niet meer onder de pedagoog 102 Galaten 3:26 – allen zonen van God 103 7 Galaten 3:27 – gedoopt in Christus Jezus 104 Galaten 3:28 – allen één in Christus Jezus 105 Galaten 3:29 – zaad van Abraham 106 GALATEN 4 Galaten 4:1,2 – een onmondig kind totdat … 109 Galaten 4:3 – de elementen van de wereld 110 Galaten 4:4 – toen de volheid van de tijd kwam 111 Galaten 4:4 – Gods Zoon, geworden uit een vrouw 112 Galaten 4:4,5 – geworden onder de wet 113 Galaten 4:4,5 – vrijkoping en zoonstelling 114 Galaten 4:5,6 – vrije zonen 115 Galaten 4:6 – de geest van zijn Zoon 116 Galaten 4:7 – van slaaf naar zoon en dus erfgenaam 117 Galaten 4:8,9 – terug naar af 118 Galaten 4:9,10 – van de regen in de drup 119 Galaten 4:10,11 – alles tevergeefs? 120 Galaten 4:12 – ik smeek jullie 121 Galaten 4:13,14 – ontvangen als Christus Jezus 122 Galaten 4:15 – waar is jullie geluk? 123 Galaten 4:15 – wat scheelde er aan Paulus’ ogen? 124 Galaten 4:16 – de waarheid is hard 125 Galaten 4:17 – ondeugdelijke ijver 126 Galaten 4:18 – ijver en ijver is twee 127 Galaten 4:19 – barensweeën 128 Galaten 4:20 – ten einde raad 129 Galaten 4:21 – selectief luisteren 130 Galaten 4:22,23 – naar het vlees & door belofte 131 Galaten 4:24 – zinnebeeldig 132 Galaten 4:24 – twee verbonden 133 8
Page 8
Galaten 4:25 – de berg Sinaï in Arabië 134 Galaten 4:25 – op één lijn 135 Galaten 4:25,26 – het opwaartse Jeruzalem 136 Galaten 4:26,27 – de kinderen van de eenzame 137 Galaten 4:28,29 – controverse Ismaël en Izaäk 138 Galaten 4:30 – of/of en geen en/en 139 Galaten 4:30,31 – kinderen van de vrije 140 GALATEN 5 Galaten 5:1 – de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt 143 Galaten 5:2 – besnijdenis of Christus? 144 Galaten 5:3 – cherry picking 145 Galaten 5:4 – vervallen uit de genade 146 Galaten 5:4 – vervallen uit de genade, kan dat? 147 Galaten 5:5 – hoop van rechtvaardigheid 148 Galaten 5:6 – geloof door liefde inwerkende 149 Galaten 5:7,8 – jullie renden goed 150 Galaten 5:8,9 – een beetje zuurdeeg 151 Galaten 5:10 – geen water bij de wijn! 152 Galaten 5:11 – predikte Paulus nog de besnijdenis? 153 Galaten 5:11 – de valstrik van het kruis 154 Galaten 5:12 – de botte bijl? 155 Galaten 5:13 – vrijheid is een risico 156 Galaten 5:13,14 – één woord, liefde! 157 Galaten 5:15 – bijten, vreten en verteren 158 Galaten 5:16 – Geest versus vlees 159 Galaten 5:17 – vlees- of Geest-driftig? 160 Galaten 5:18 – in Geest worden geleid 161 Galaten 5:19-21 – de werken van het vlees 162 Galaten 5:21 – ‘not done’ in Gods Koninkrijk 163 9 Galaten 5:22 – één vrucht 164 Galaten 5:22 – vreugde 165 Galaten 5:22 – vreugde en vrede 166 Galaten 5:22 – geduld 167 Galaten 5:22 – geschiktheid en goedheid 168 Galaten 5:22 – trouw & betrouwbaarheid 169 Galaten 5:22 – bescheidenheid 170 Galaten 5:22 – zelfbeheersing 171 Galaten 5:23 – geen werk maar vrucht! 172 Galaten 5:24 – leven vanuit een FEIT! 173 Galaten 5:25 – door de Geest het spoor houden 174 Galaten 5:26 – geen opscheppers 175 GALATEN 6 Galaten 6:1 – geestelijken 179 Galaten 6:2 – de wet van Christus 180 Galaten 6:3 – niets van onszelf 181 Galaten 6:4,5 – roemen 182 Galaten 6:6 – delen in het onderricht van het Woord 183 Galaten 6:7,8 – wat een mens zaait … 184 Galaten 6:9 – wachten op de oogst 185 Galaten 6:10 – allen & de VIPs 186 Galaten 6:11 – grote letters 187 Galaten 6:12 – show voor de bühne 188 Galaten 6:13 – selectief winkelen 189 Galaten 6:13 – roemen in het vlees 190 Galaten 6:14 – het kruis van onze Heer 191 Galaten 6:14 – voor de wereld gekruisigd 192 Galaten 6:15 – een nieuwe schepping! 193 Galaten 6:15,16 – de regel van de nieuwe schepping 194 10
Page 12
Galaten 1:1 – Paulus, afgevaardigde niet van mensen Paulus, afgevaardigde, niet van mensen, noch door een mens maar door Jezus Christus en God de Vader, die hem opwekte vanuit de doden. We staan aan het begin van een heftige brief. Na (zoals gebruikelijk) eerst zijn naam te hebben genoemd, brengt Paulus direct zijn volmacht in. En daarmee zet hij de toon voor deze hele brief. Want nadat Paulus in Galatië het Evangelie had geheraut en was vertrokken, waren er lieden gekomen die zijn autoriteit in diskrediet brachten. Hij zou een minderwaardige apostel zijn en zij gebruikten dat als motief om zijn onderwijs aan te vallen. Paulus stelt daar meteen tegenover dat wat hij te melden heeft en leert, niet zomaar zijn uitleg of mening is. Hij was ook geen afgevaardigde van ‘de twaalf’ in Jeruzalem. Niet Petrus of Jakobus had hem geroepen of in zijn functie gesteld. Nee, Paulus spreekt met volmacht, als een afgevaardigde van Jezus Christus zelf. Als afgevaardigde is Paulus bepaald niet de mindere van zijn collega’s in Jeruzalem. Integendeel zelfs! Zij waren opgeleid tijdens Jezus’ rondwandeling op aarde. Paulus daarentegen had hem ontmoet en was onderwezen vanuit hemelse heerlijkheid! Wil je weten wat Jezus Christus vandaag te melden heeft aan de natiën? Dan moet je bij Paulus wezen! 15 Galaten 1:1 – God … die Hem opwekte vanuit de doden Paulus, afgevaardigde, niet van mensen, noch door een mens maar door Jezus Christus en God [de] Vader, die hem opwekte vanuit de doden … Paulus laat in de eerste de beste zin al weten met welke volmacht hij spreekt. Hij werd afgevaardigd, niet door een mens, (een sterveling) maar “door Jezus Christus en God de Vader, die Hem opwekte vanuit de doden”. Zo werd hij van Godswege bekleed met de hoogste autoriteit. Alleen al deze aanhef, zou de mond snoeren van Paulus’ opponenten. De Christus die uit de doden is opgewekt was het laatste wat al de apostelen hebben gezien. Veertig dagen later onttrok een wolk Hem aan hun ogen. Maar waar hun apostelschap eindigde, daar begon die van Paulus. Vanuit hemelse heerlijkheid heeft de opgewekte Christus hem geroepen, onderwezen en afgevaardigd. Let ook op Paulus’ formulering: God de Vader wekte Jezus Christus op vanuit de doden. Als een refrein klinkt dit talloze keren in het NT. Jezus Christus was gedurende drie dagen dood en al zou God Hem niet hebben opgewekt, dan was Hij nu nog steeds dood. Stel je voor dat Jezus zelf God was (zoals de christenheid officieel leert), hoe zouden we dan van harte kunnen belijden dat God Hem uit doden opwekte (Rom.10:9)? 16
Page 14
Galaten 1:2,3 – adressering en groet … en alle broeders die met mij zijn, aan de ekklesia’s van Galatië: genade zij jullie en vrede van God onze Vader en de Heer Jezus Christus … De afzender en adressering van de Galaten-brief zijn helder. De datering daarentegen is lastiger. Het belangrijkste aanknopingspunt is het bezoek aan Jeruzalem waar Paulus in Galaten 2:1 aan refereert, dat samenvalt met de apostelvergadering in Handelingen 15. De brief zal dus ergens zijn geschreven in de tijd tussen de hoofdstukken 17 en 20 van ‘Handelingen’. Dat komt ongeveer overeen met de tijd tussen 50 en 55 AD. De Galaten-brief verschaft geen enkele aanwijzing voor de plaats van waaruit Paulus heeft geschreven, zodat eigenlijk alle plaatsen in aanmerking komen die hij in die tijd heeft bezocht (Korinthe, Efeze, Macedonië, enzovoort). De brief is gericht aan “de ekklesia’s van Galatië”, dat is de streek waar Paulus samen met Barnabas (2:1,9,13) heeft gearbeid. Lucas beschrijft dit in Handelingen 13 en 14, waarbij plaatsnamen als Antiochië (in Pisidië), Iconium, Lystra en Derbe voorbijkomen. De genade- en vredegroet is de gewone groet waarmee Paulus altijd zijn brieven aanvangt. Toch heeft dit in deze brief een extra dimensie omdat straks meteen zal blijken dat het juist de genade was waarvan de lezers zich zo vlug hadden laten afbrengen. Terwijl alles (ook de vrede!) staat of valt met: GENADE. 17 Galaten 1:4 – uitgetild uit de tegenwoordige boze aeon … onze Heer Jezus Christus, die zichzelf gaf ten behoeve van onze zonden, om ons uit te tillen uit de tegenwoordige boze aeon, naar de wil van God onze Vader. Christus “gaf zichzelf” en stierf “ten behoeve van onze zonden” (1Kor. 15:3). Niet om, zoals dat traditioneel wordt ingevuld, ‘de straf te dragen voor onze zonden’. Nee, Hij stierf om ons te bevrijden van de zonden (“dood voor de zonde”; Rom.6:11) en om in plaats daarvan nieuw leven te geven (vergl. Gal.2:20). De “tegenwoordige boze aeon” heet in Efeze 2:2 “de aeon van deze wereld”. De tegenwoordige aeon is boos omdat daarin de waarheid ten onder wordt gehouden (Rom.1:18), zodat de leugen regeert. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de diabolos “de god van deze aeon” is (2Kor.4:4). Het werk van de Heer Jezus Christus momenteel is gelovigen “uit te tillen uit de tegenwoordige boze aeon”. Door zijn Woord brengt Hij ons (letterlijk en figuurlijk) ‘op de hoogte’. Zo onttrekt Hij ons aan de boze denksfeer van de tegenwoordige aeon. We leven weliswaar in dezelfde tijd als alle andere mensen maar met dit verschil, dat wij er bovenuit worden getild. Onze oriëntatie, ons uitzicht, onze waarden en vastheid, kortom ons leven is boven, waar Christus is (Kol.3:3)! 18
Page 16
Galaten 1:5 – de aeonen van de aeonen … volgens de wil van onze God en Vader, aan Wie de heerlijkheid is tot in de aeonen van de aeonen. Amen! Voordat Paulus ‘losgaat’ op de aanleiding van zijn schrijven, sluit hij zijn introductie af met een lofprijzing aan “onze God en Vader”. Aan Hem is “de heerlijkheid”. Niet slechts als een morele oproep om aan God de heerlijkheid te geven, maar als een objectieve vaststelling dat de heerlijkheid van Hem is. De uitdrukking “tot in de aeonen van de aeonen” is vanuit het Hebreeuws een bekende overtreffende trap. Vergelijkbaar met termen als: het lied der liederen, de koning der koningen, het heilige der heiligen, enzovoort. “De aeonen van de aeonen” verwijzen naar de toekomende, alles overtreffende wereldtijdperken. De reden daarvoor is eenvoudig. Na “de tegenwoordige boze aeon” (1:4), volgen twee wereldtijdperken waarin Christus zal heersen (Luc.1:33; Openb.11:15). Eerst in “de duizend jaren” en daarna in de nog overtreffender aeon waarin een hemels Jeruzalem zal neerdalen. In die beide toekomende aeonen zal GODS heerlijkheid worden geëtaleerd. In de gangbare bijbelvertalingen heeft men het onderwijs van “Gods plan van aeonen” (Ef.3:11) compleet wegvertaald. Van “de aeonen van de aeonen” maakt men dan “in alle eeuwigheid” … Maar laat het je niet afnemen – neem de Schrift zoals ze zich aandient! 19 Galaten 1:6 – zo vlug laten overbrengen Ik verwonder mij dat jullie je zo vlug laten overbrengen van Degene die jullie roept in genade van Christus … Het is hoogst ongebruikelijk, dat een brief in het NT aanvangt zonder woorden van dankbaarheid over de geadresseerden. Het tekent de ernst waarmee Paulus deze brief schrijft. Hij valt met de deur in huis en de verbijstering in zijn toonzetting springt van het papier af. Er zijn twee dingen die Paulus zozeer verwonderen. In de eerste plaats dat de Galaten zich laten overbrengen van Degene die hen “in genade van Christus” roept. Dat is uiteraard God (zie 1:15; 5:8). Met het afstandnemen van het woord dat Paulus hen had verkondigd, namen ze afstand van God zelf! Dat is op zich al erg genoeg, maar de apostel verwondert zich ook over de snelheid waarmee dat plaatsvond. Het “zo vlug” kan betekenen: zo kort na Paulus’ vertrek; het kan ook betekenen dat de Galaten zich in notime lieten omturnen. Kennelijk hoefden de Judaïsten er niet eens zoveel moeite voor te doen. Het proces van “overbrengen” (onvoltooid tegenwoordige tijd) was nog gaande. Wie weet waren de Galaten nog voor rede vatbaar (5:10). De situatie is alarmerend: ze waren geroepen “in genade van Christus” en nu dreigden ze deze bodem compleet te verlaten. En dat kan snel gaan … 20
Page 18
Galaten 1:6 – een andersoortig evangelie, dat geen ander is … Ik verwonder mij dat jullie zo vlug laten overbrengen van Degene die jullie roept in genade van Christus, tot een andersoortig evangelie, dat geen ander is … De ’transfer’ waar de Galaten aan ten prooi waren gevallen, was een verplaatsing van “Degene die jullie roept in genade van Christus” naar “een andersoortig evangelie”. Paulus speelt hier met twee Griekse woorden voor ‘ander’. Het eerste woord is ‘heteros‘ en betekent: andersoortig. Daarnaast is er een zwakker Grieks woord voor ‘ander’ en dat is ‘allos’. Het betekent vooral: anders. Een voorbeeld. Mijn zoon is na twintig jaar nog steeds dezelfde zoon en toch … verschillend. Hij is niet ‘heteros’ t.o.v. van toen, maar wel ‘allos’. Door te spreken over ‘heteros’ en ‘allos’ sorteert Paulus voor op wat hij in hoofdstuk 2 gaat uitleggen. Aan hem was “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd, zoals aan Petrus dat “van de besnijdenis”. Dat is “allos”: twee typen boodschappen, maar van hetzelfde soort. Van één Heer afkomstig. De boodschap die onder de Galaten werd verkondigd was echter niet slechts anders (‘allos’), maar wezenlijk andersoortig (‘heteros’) dan waarin ze waren geroepen! De boodschap van Petrus’ c.s. was goed en ter zake – voor de besnijdenis. Maar wordt diezelfde boodschap vermengd met die aan de natiën – dan wordt ze “andersoortig”. 21 Galaten 1:7 – verstoren en verdraaien … tot een andersoortig evangelie, dat geen ander is, tenzij er sommigen zijn die jullie verstoren en het Evangelie van Christus willen verdraaien. Het andersoortige, misplaatste en gemixte ‘evangelie’ waar de Galaten zich naartoe lieten overbrengen, verdient niet de naam ‘evangelie’. Ja, zo werd het wel gebracht door de Judaïsten in Galatië. Maar het loutere feit dat ze de Galaten met hun boodschap ‘verstoorden’, is al een sterke aanwijzing dat het geen Evangelie was, wat zij brachten. Het Evangelie is immers een Goed Bericht dat blijdschap, vrede en rust geeft. Dat is exact het tegendeel van wat de Judaïsten verkondigden: de gelovigen waren nu weliswaar gered, maar wilden ze rechtvaardig worden, dan moesten ze zich onderwerpen aan allerlei Joodse gebruiken. En daarmee namen ze de rust en de vrede van de Galaten weg. Paulus noemt de ‘verstoorders’ niet bij name; het doet ook niet ter zake wie zij waren. Hun boodschap deugt niet. De ‘verstoorders’ verdraaiden “het Evangelie van de Christus” en zij deden dat doelbewust. Zij waren geen onwetende predikers die geen benul hadden van hun afwijkende boodschap. Integendeel, willens en wetens gaven zij een draai aan het Evangelie zoals Paulus dit in Galatië had gepredikt. En daarmee vervormden ze het Evangelie. Een doodzonde is dat! 22
Page 20
Galaten 1:8 – geen concessies Maar ook in het geval dat wij of een boodschapper vanuit de hemel jullie zouden evangeliseren naast wat wij jullie evangeliseerden, dat zij vervloekt! Paulus is bepaald niet onzeker over de inhoud van het Evangelie dat hij onder de Galaten had verkondigd. Het was namelijk precies die boodschap, die hij had ontvangen en waarin hij was onderwezen. Niet van of door een mens, maar “door onthulling van Jezus Christus” (:12). Paulus is buitengewoon zwart-wit als het hierom gaat. Elke afwijking is ‘killing’. Als “slaaf van Christus” (:10) moest hij spreken zoals hij dat had gedaan. Zelfs als hijzelf bij de Galaten terug zou komen en daarvan zou afwijken, dan zou daarop (zonder pardon!), een vloek rusten. Idem dito in geval een engel uit de hémel (overtuigender kan het toch niet!) met een afwijkend ‘evangelie’ bij de Galaten zou komen. De boodschap die Paulus had verkondigd is de absolute maatstaf voor wat vandaag onder de natiën zou klinken. Vanuit het Grieks is het niet duidelijk of Paulus’ banvloek (Gr. anathema) nu de afwijkende boodschap treft (“dat zij vervloekt”), dan wel de boodschapper ervan (“die zij vervloekt”). Grammaticaal gezien kan het beide. Duidelijk is wel dat wie zo’n “andersoortig evangelie” predikt, een vloek binnenbrengt. Waarvan akte! 23 Galaten 1:8 – anathema! Maar ook in het geval dat wij of een boodschapper vanuit de hemel jullie zouden evangeliseren naast wat wij jullie evangeliseerden, dat zij vervloekt! We merkten al op dat het “dat zij vervloekt” hier in de eerste plaats verwijst naar de afwijkende boodschap van judaïserende predikers. Het Griekse woord ‘anathema’ doelt (in de LXX) naar de ‘banvloek’ zoals we daarvan o.a. lezen bij Jericho (Joz.6:17). Het was de eerste stad die van Godswege was ingenomen en daarom (zoals al het eerste) aan God was gewijd. Daarom mocht geen Israëliet zich dat toeëigenen. Van Achan lezen we dat hij dat wel deed en hij moest dat met de dood bekopen. Een ‘anathema’ wordt uitgesproken over elk menselijk vergrijp aan de dingen die geheel van en voor God zijn. Tegen deze achtergrond begrijpen we de ongekend krasse taal die Paulus uitspreekt over de prediking van de Galatische Judaïsten. Wat zij deden was een vergrijp aan het allerheiligste, omdat zij er aanspraak op maakten het Evangelie van genade (1:6) aan te passen. Aan ‘genade’ werden ‘werken’ toegevoegd, met als gevolg dat ‘genade’ niet langer ‘genade’ is. Genade betekent ‘om niet’ en is dus gratis. Zelfs de geringste tegenprestatie die men zou vragen, zou dat tenietdoen. Want ‘een beetje gratis’, dat bestaat niet. 24
Page 22
Galaten 1:9 – nog eens: anathema! Zoals wij eerder hebben uitgesproken en ik nu weer zeg: indien iemand jullie evangeliseert naast wat jullie ontvingen, dat zij vervloekt! Mogelijk dat Paulus met deze herhaling doelt op het vorige vers (vergl. 5:3) maar het ligt meer voor de hand dat hij refereert aan een uitspraak tijdens een eerder bezoek (Hand.18:23). Door deze herhaling maakt de apostel wel duidelijk dat zijn felle uithaal maar geen emotionele opwelling is. Het Evangelie dat Paulus onder de natiën moest prediken verdraagt geen afwijkingen. Wijzigingen liggen onder een Goddelijk ‘anathema’! De ernst van Paulus’ woorden is in onze dagen nog vele malen actueler dan toen Paulus dit optekende. Want de dwaling die hij hier aan kaak stelt, deed toen slechts opgeld in de regio van Galatië. Maar bedenk dan dat het type gejudaïseerd christendom dat de predikers in Galatië promootten, in een vroeg stadium van de christenheid mainstream is geworden. De ekklesia’s gingen zich Israël wanen (‘de vervangingsleer’) en namen alles wat bij dat volk hoort over. Inclusief rituelen, geestelijke stand, hoogtijden, wetslezing, zegenbeden, liederen, enzovoort. De Judaïseerders in Galatië lieten daarbij Israëls gebruiken nog intact. Later echter werden die gebruiken ‘gechristianeerd’. De besnijdenis werd de doop, de sabbat de zondag, enzovoort. De christenheid raakte als geheel nóg verder van huis … 25 Galaten 1:10 – mensen behagen? No way! Want overreed ik nu mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Indien ik nog mensen behaagde, zo was ik nooit slaaf van Christus. Tot twee keer toe had Paulus een anathema! uitgesproken over het afwijkende evangelie dat gepredikt werd onder de Galaten. Wellicht dat zijn tegenstanders hem verweten dat hij met zijn extreem ferme taal slechts mensen probeerde te ‘overdonderen’. Of dat hij met zijn Evangelie “de wet”, en daarmee God, trachtte te ‘overrulen’. Paulus legt het als retorische vragen aan zijn lezers voor. Het antwoord is uiteraard ontkennend. Vanzelfsprekend was Paulus door ‘met gestrekt been’ de confrontatie aan te gaan, bepaald niet bezig om mensen te behagen. Als het gaat om “de waarheid van het Evangelie” (2:5,14) is diplomatie uit den boze. Paulus’ uitgangspunt was ook niet om ‘de verbinding te zoeken’. Of om ‘de eenheid van de gemeente’ ten koste van alles intact te houden. Paulus heeft als “slaaf van Christus” slechts één ding te doen en dat is de waarheid te brengen. De waarheid, niets dan de waarheid en de volle waarheid. Zonder compromis en ongeacht de consequenties. Die waarheid maakt één (1Joh.1:7), jazeker, maar ze verdeelt ook. Want het Woord is als een tweesnijdend scherp zwaard (Hebr.4:12). 26
Page 24
Galaten 1:11 – niet naar de mens Want ik maak jullie bekend broeders dat het Evangelie dat door mij geëvangeliseerd wordt, niet is naar de mens. De scherpe boodschap die Paulus bracht was overduidelijk niet bedoeld om mensen te behagen. Mocht het zijn broeders misschien zijn ontgaan (?), dan maakt hij hen hier alsnog bekend dat het Evangelie dat door hem geëvangeliseerd wordt “niet is naar de mens”. Het is niet menselijk van oorsprong en evenmin menselijk van aard. Want geen mens zou het bedenken. Waar de mens iets bedenkt wordt de mens altijd op een voetstuk gezet. Maar in het Evangelie dat Paulus predikt, spelen menselijke bijdragen geen enkele rol. God gaat zijn weg en Hij vervult wat Hij belooft, zonder dat van de mens ook maar enige inbreng wordt gevraagd of zelfs geaccepteerd. Alle menselijke roem is uitgesloten. Maar het feit dat Paulus’ Evangelie “niet naar de mens is”, doet niets af van de waarheid dat dit Evangelie wel degelijk voor de mens is. Want het heet met recht ‘Evangelie’, dat wil zeggen: het is een Goed Bericht! Sterker nog: juist omdat de boodschap “niet naar de mens is”, is het een ultiem Goed Bericht voor de mens. Want geen mens kan er iets aan toedoen maar (godzijdank!) ook niets aan afdoen! 27 Galaten 1:12 – niet van een mens ontvangen of onderwezen Want van een mens ontving ik het ook niet, noch werd het mij onderwezen, maar door onthulling van Jezus Christus. Dat het Evangelie dat Paulus predikte “niet naar de mens is”, motiveert hij vanuit twee gegevens. Hij ontving het niet van een mens (dat wil zeggen: op aarde) en het werd hem ook niet door een mens onderwezen. Paulus gebruikt hier hetzelfde woord voor ‘ontvangen’ zoals hij dat eerder gebruikte in verband met de Galaten (1:9). Maar let op het verschil. De Galaten hadden het Evangelie via Paulus ontvangen, terwijl Paulus zelf het rechtstreeks van Jezus Christus had ontvangen. Want “door onthulling van Jezus Christus” ontving hij het. Zó en in één keer werd hem duidelijk dat Jezus Christus inderdaad is opgewekt uit de doden en leeft! Maar daar bleef het niet bij. In theorie had het gekund dat nadat Paulus geroepen was op de weg naar Damascus, hij zich meteen zou hebben vervoegd bij de apostelen in Jeruzalem om vervolgens door hen onderwezen te worden. Maar niets daarvan! Jezus Christus zou wederom aan Paulus verschijnen (Hand.26:16) en vandaar dat Paulus na zijn roeping eerst naar Arabië is gegaan (Gal.1:17). Daar werd hij onderwezen door Jezus Christus zelf. In dezelfde landstreek waar de Heer ooit aan Mozes verscheen en hem zijn woorden toevertrouwde (Gal.4:25). 28
Page 26
Galaten 1:13 – buitensporig vervolgd Want jullie hoorden van mijn gedrag, vroeger in het Jodendom, dat ik de ekklesia van God buitensporig vervolgde en haar te gronde richtte … Voor de vierde keer op rij (:10,11,12,13) begint Paulus het vers met “want”. Hier doet hij dat om toe te lichten dat hij zijn Evangelie ontvangen en onderwezen heeft gekregen “door onthulling van Jezus Christus”. Maar voordat hij daarover in details kan treden, moet hij eerst iets vertellen over zijn achtergrond. Hoewel zijn lezers daarmee al bekend waren en dit wellicht ook uit zijn eigen mond hadden vernomen. Maar omdat Paulus’ verleden van groot belang is om zijn Evangelie te kunnen verstaan, onderstreept hij het hier. Zoals hij dat veel vaker doet in zijn brieven (1Kor.15:8-10; Ef.3:8; Filp.3:4-7; 1Tim.1:12) en ook mondeling (Hand.22 en 26). Slechts tegen de achtergrond van zijn extreem verwoestend werk in de ekklesia van God, kunnen we begrijpen dat zijn apostelschap en Evangelie gekarakteriseerd worden door “genade”. Voordat Paulus nader ingaat op zijn ijver en prestaties in het Jodendom (Gr: Ioudaïsmos), beschrijft hij eerst de donkerste kant ervan. Hij vervolgde de ekklesia van God en daarmee Christus zelf (“Saul, Saul, wat vervolg je Mij…?“). In de vraagstelling van Jezus Christus zien we reeds in de kiem het bijzondere geheim van Hoofd en lichaam onthuld … 29 Galaten 1:13 – verwoestend werk Want jullie hoorden van mijn gedrag, vroeger in het Jodendom, dat ik de ekklesia van God buitensporig vervolgde en haar te gronde richtte … Vanaf de aanvang vervolgden de leiders van het Jodendom (de beweging van) “de weg” die zij “de sekte van de Nazoreeërs” noemden (Hand.24:5,14). Deze vervolging werd voornamelijk ingegeven door twee motieven. In de eerste plaats viel men over de claim dat de gekruisigde Jezus van Nazareth, Israëls Messias zou zijn. En in de tweede plaats accepteerde men niet dat deze beweging afstand nam van alle overleveringen buiten de Schrift om (Hand.6:13; Mat.15:6). Van het officiële Jodendom dat “de sekte van de Nazoreeërs” vervolgde, was Saulus van Tarsus de exponent. Toen het Sanhedrin Stefanus stenigde was hij daarvan supporter bij uitstek (Hand.7:58; 8:1). Hij was het ook die vervolgens de ekklesia in Jeruzalem verwoestte en de huizen binnenging en mannen en vrouwen meesleurde om in de gevangenis over te leveren (Hand.8:3). Het was Saulus’ eigen initiatief (!) om tot in de buitenlandse steden aan toe dit verwoestende werk voort te zetten en hij wist daarvoor de volmacht van de hogepriester te verkrijgen (Hand.9:1,2; 26:10,11). Geen extremere vervolger van Davids Zoon, dan deze Saul(us). Maar uitgerekend deze gitzwarte achtergrond verkoos God om het juweel van zijn genade te etaleren! 30
Page 28
Galaten 1:14 – ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen … en ik vorderde in het Jodendom boven vele leeftijdgenoten in mijn soort, des te meer ijveraar van mijn vaderlijke overleveringen. Paulus’ buitensporige haat tegen “de ekklesia van God” (1:13) hield gelijke tred met zijn ijver in het Jodendom. Hij was geboren in Tarsus in Cilicië, maar in Jeruzalem grootgebracht “aan de voeten van Gamaliël” (Hand.22:3). Deze Gamaliël was een beroemde naam onder het volk (Hand.5:34) en kleinzoon van de nog bekendere Hillel. Saulus’ vorderingen in het Jodendom maakten dat hij veel van zijn Farizeïsche medestudenten de baas werd. Nog meer dan zij was hij een ijveraar van zijn “vaderlijke overleveringen”. Dat “vaderlijke” kunnen we hier gerust letterlijk nemen; Saulus was immers een “zoon van Farizeeën” (Hand.23:6). De tradities waaraan hij zich met onovertroffen ijver hield, had hij van huis uit meegekregen. De overleveringen waar hierop wordt gedoeld zijn de mondelinge tradities die uiteindelijk hun weerslag hebben gekregen in de Talmoed. Feitelijk is het huidige rabbijnse Jodendom de voortzetting van de Farizeïsche school waar Paulus deel van uitmaakte. De binnengedrongen predikers in Galatië wilden de natiën ‘verjoodsen’. Maar geen van hen kon ook maar bij benadering tippen aan wat Paulus in het Jodendom had bereikt. Wilden zij nu Paulus de les gaan lezen over wat ‘joods-zijn’ betekent en inhoudt?? 31 Galaten 1:15 – toen het GOD behaagde Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en riep door zijn genade, om zijn Zoon in mij te onthullen… Vers 15 is een bijzin in een bijzin. Vanaf vers 12 licht Paulus toe dat hij zijn Evangelie niet van een mens ontvangen of geleerd heeft, maar onderbreekt zijn argumentatie in vers 15 voor de tweede keer. Het opmerkelijke in vers 15 is dat Paulus zegt dat God hem had afgezonderd vanaf de moederschoot. Dus niet pas vanaf zijn roeping. Vanaf de wieg had God hem gereserveerd om zijn Zoon in hem te onthullen. Al die tijd was een voorbereiding op zijn toekomstige taak. Was Saulus zich daarvan bewust? Bepaald niet! De gedachte alleen al zou de grootste afkeer bij hem hebben opgewekt. Maar Paulus’ roeping was dan ook niet gebaseerd op zijn prestaties. “Het behaagde GOD …”, daar gaat het om. Het was niet Paulus’ geloof (integendeel!; 1Tim.1:14), zijn keuze of zijn werken, want al die dingen hadden hem slechts tot de grootste vijand en “de eerste der zondaren” gemaakt (1Tim.1:15). En let wel: niet ondanks maar juist dankzij zijn godsdienstigheid! Paulus’ voorgeschiedenis bewijst bij uitstek hoe godsdienstige ijver en “werken” de mens niet bij God brengen. Het is slechts “door zijn genade“! 32
Page 30
Galaten 1:15,16 – vanaf de moederschoot Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en roept door zijn genade, om zijn zoon in mij te onthullen opdat ik hem zou evangeliseren onder de natiën … Paulus’ afzondering met het oog op zijn taak om Gods Zoon te evangeliseren onder de natiën begon niet pas bij zijn roeping (vlakbij Damascus), maar reeds vanaf de moederschoot. Alles in zijn leven was door GOD bestuurd om van Saulus de man te maken, die Hij voor ogen had. Saulus was van geboorte een Jood, uit de stam van Benjamin (Filp.3:5). Een Hebreeër (Filp.3:5) maar ook Griekssprekend (Hand.21:37). En bovendien een Romein van geboorte (Hand.22:27). Zo werd Saulus van Godswege reeds vanaf zijn geboorte ‘voorgesorteerd’ om bij gelegenheid de “apostel van de natiën” te worden. Ook van Jeremia lezen we dat hij, al voordat hij uit de moederschoot voortkwam, door God was geheiligd (= apart gezet) en was gesteld tot een “profeet voor de natiën” (Jer.1:5). De parallel is opmerkelijk. Beiden kondigden Jeruzalems ondergang in hun generatie aan, en beiden kregen met het oog daarop een missie voor de natiën. Hadden Paulus of Jeremia daarvoor gekozen? Nee allerminst! Nog voordat ze ook maar iets wisten of hadden gedaan, had GOD hen daartoe al uitverkoren (vergl.Rom.9:11). 33 Galaten 1:15,16 – zijn Zoon in mij te onthullen Maar toen het God behaagde, die mij afzonderde vanuit de schoot van mijn moeder en roept door zijn genade, om zijn Zoon in mij te onthullen opdat ik hem zou evangeliseren onder de natiën … Er is een bijzondere parallel tussen wat Paulus hier over zichzelf verklaart en de profetie over “de Knecht van JAHWEH” in Jesaja 49:1-6. Daar lezen we over de Messias die vanaf de moederschoot(!) al door God was afgezonderd om Israël te herstellen en het volk te verzamelen. Maar tevergeefs, want Israël luistert niet. En dan zegt God tegen de Messias: het is te gering dat u slechts Israël zou verzamelen: Ik verheerlijk u en Ik stel u tot een licht voor de natiën (Jes.49:6). En nu gaan we naar Handelingen 13 … Als Paulus (samen met Barnabas) in Antiochië het Evangelie in de synagoge predikt, dan besluit hij vanwege het ongeloof van de Joden zich te wenden tot de natiën. “Want”, zo zegt hij, “zó heeft de Heer ons geïnstrueerd” (Hand.13:47) en hij citeert vervolgens Jesaja 49:6: “Ik heb u gesteld tot een licht der natiën …”. Met andere woorden: als Christus wordt gesteld tot licht voor de natiën dan wordt dit vervuld in Paulus’ bediening. God onthult zijn Zoon aan de natiën … in en via de apostel Paulus! 34
Page 32
Galaten 1:16,17 – niet voorgelegd aan vlees en bloed … ging ik dit niet onmiddellijk voorleggen aan vlees en bloed, ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. We moeten bedenken dat Paulus nog steeds bezig is met toe te lichten dat hij zijn Evangelie niet van een mens ontvangen of geleerd heeft, maar door onthulling van Jezus Christus (1:12). Heel de entourage van plaats en tijd van deze onthulling is typerend voor het Evangelie dat hem werd toevertrouwd. Ga maar na. In de eerste plaats werd hij geroepen buiten het Joodse land. Het staat model voor het terrein waar hij zijn roeping zou vervullen: onder de natiën (1:16). In de tweede plaats werd Paulus geroepen (niet als discipel, maar integendeel) als vervolger van de naam van Jezus. Dit verklaart waarom “overvloeiende genade” de rode draad in zijn boodschap is. In de derde plaats werd Paulus geroepen door Christus vanuit de hemel. Ook dat is typerend voor de focus van zijn bediening. Het was geen eigenwijsheid van Paulus dat hij zijn roeping niet eerst voorlegde aan “vlees en bloed”. Waarom zou hij? Hij hoefde niemand te consulteren: de onthulling van Jezus Christus vanuit hemels licht was volstrekt duidelijk en helder! 35 Galaten 1:17 – ik vertrok naar Arabië … ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. Paulus maakt duidelijk dat zijn Evangelie en bediening geheel los staat van mensen en ook onafhankelijk van de eerdere apostelen is. Hij werd geroepen ver buiten het land en ver van Jeruzalem. Dat is typerend! Nadat Saulus was geroepen werd hij onder begeleiding naar Damascus gebracht, omdat hij vanwege het hemelse licht niks meer kon zien. Blind verbleef hij in het huis van Juda(!) totdat op de derde dag ene Ananias (> Chananjah = genadig is JAHWEH!) bij hem langskwam, waarna de schellen van zijn ogen vielen (Hand.9:7-19a). En vervolgens vertrekt Saulus naar Arabië, een bezoek waar Lucas in Handelingen 9 over zwijgt. De naam Arabië komen we in Galaten 4:25 wederom tegen als het gebied waar de berg Sinaï ligt. Hoe opmerkelijk! De Heer had tegen Saulus gezegd dat zijn verschijning een vervolg zou krijgen (Hand.26:17) en het eerste wat Saulus doet zodra hij daartoe in staat is, is vertrekken naar Arabië. Het gebied waar de Heer ooit ook aan Mozes verscheen en hem onderwees (vergl. Gal.1:12). Paulus is uitdrukkelijk niet onderwezen en geïnstrueerd door ‘de twaalf’, maar hoogstpersoonlijk door de Heer zelf! 36
Page 34
Galaten 1:17 – de terugkeer naar Damascus … ook ging ik niet op tot Jeruzalem, naar hen die vóór mij apostelen waren, maar ik vertrok naar Arabië en vandaar keerde ik terug naar Damascus. Het verblijf in Arabië waarover Paulus schrijft vinden we alleen hier. Lucas zwijgt erover in Handelingen 9. Het heeft kennelijk plaatsgevonden pal na zijn herstel van blindheid (dus tussen Hand.9:19a en 19:b). Hoelang Saulus’ verblijf in Arabië heeft geduurd wordt niet vermeld, maar wel dat hij daarna is teruggekeerd naar Damascus. In Handelingen 9:19-25 beschrijft Lucas de verdere lotgevallen van Saulus in de stad. Saulus is meteen in de synagogen van Damascus gaan verkondigen dat Jezus de Zoon van God is (Hand.9:20). Probeer je de consternatie daar eens voor te stellen: de man die als geen ander de reputatie had een vervolger te zijn van de naam van Jezus (en om die reden ook in Damascus was) en die nu met kracht vanuit de Schriften bewees wat hij eerst vurig had bestreden! Men stond perplex en het duurde dan ook niet lang dat er in de Joodse gemeenschap een moordaanslag op hem werd beraamd. Toen Saulus daar echter lucht van kreeg, wist hij via een sluiproute door de stadsmuur Damascus te ontvluchten. Terug naar Jeruzalem … waar het minstens zo gevaarlijk zou worden. 37 Galaten 1:18 – om aan Kefas te verhalen Vervolgens, na drie jaren ging ik op naar Jeruzalem om aan Kefas te verhalen en ik verbleef bij hem vijftien dagen … Er waren inmiddels drie jaren gepasseerd sinds Paulus voor het laatst in Jeruzalem was geweest. Hij vertrok daar als de fanatiekste vervolger van de (in zijn ogen) verderfelijke sekte van de Nazarener, maar hij kwam 180 graden gedraaid terug. Damascus had hij moeten verlaten om het vege lijf te redden en zijn verblijf in Jeruzalem zou al even turbulent worden (zie Handelingen 9), maar over beide zaken zwijgt Paulus hier. Zijn relaas bedoelt hier slechts aan te tonen dat zijn bediening volstrekt los staat van de apostelen in Jeruzalem. Daarom ging hij pas drie jaar na zijn roeping naar Jeruzalem toe. Zeker, in Jeruzalem heeft hij Kefas (= Petrus) ontmoet, maar van de apostelen heeft hij verder niemand gezien dan alleen “Jakobus, de broer van de Heer” (1:19). Twee weken lang heeft Paulus Kefas bezocht. In het Griekse werkwoord dat hij in dat verband gebruikt (‘historeoo’), herkennen we onmiddellijk ons woord ‘historie’. Paulus bezocht Petrus niet om een vijftiendaagse stoomcursus van hem te ontvangen, integendeel, hij ging naar Petrus om aan hem zijn verhaal (his story) te vertellen! Niet Paulus maar Petrus zou op de hoogte worden gebracht! 38
Page 36
Galaten 1:19 – Jakobus, de broer van de Heer … en geen ander van de apostelen, nam ik waar, dan Jakobus de broer van de Heer. In Handelingen 9:26 lezen we dat toen Saulus in Jeruzalem arriveerde, de gelovigen bang voor hem waren omdat zij niet konden geloven dat hij nu ook een discipel was. Het was Barnabas die Saulus bij “de apostelen” bracht (Hand.9:27) om hen op de hoogte te stellen van Saulus’ verhaal. Met “de apostelen” wordt blijkens Galaten 1 dus gedoeld op Kefas en Jakobus. De Jakobus hier is niet één van “de twaalf”(Hand.1:13). Deze Jakobus is de oudste van de vier (half-)broers van de Heer (Mat.13:55). Tijdens Jezus’ openbaar optreden waren zij nog ongelovig (Joh.7:5). De meest logische verklaring hoe Jakobus tot inkeer is gekomen, geeft 1 Korinthe 15:7: de opgewekte Christus is aan hem verschenen. Dat verklaart tevens waarom hij tot de apostelen gerekend kan worden. Hij is ook de schrijver van de beroemde Jakobus-brief. Vanwege afwezigheid van zijn Broer, werd Jakobus in Jeruzalem algemeen beschouwd als de ‘interim-rechthebber’ op de troon en decennia lang was hij de leider van tienduizenden Jezus-belijdende ijveraars van de wet (Hand.15:13; 21:18,20). Maar hoe belangrijk Kefas’ en Jakobus’ rol ook waren, Paulus’ bediening staat er uitdrukkelijk los van. Zijn Evangelie heeft hij van Christus zelf, vanuit de hemel ontvangen en geleerd. 39 Galaten 1:20 – ik lieg niet! Let op, wat ik jullie schrijf, voor het oog van God, ik lieg niet! Met deze uitspraak bezweert Paulus dat hij de waarheid schrijft. Hij zal daarbij vooral doelen op het minimale contact dat hij heeft gehad met de apostelen in Jeruzalem. Kennelijk beweerden de Judaïseerders in Galatië dat Paulus’ zijn Evangelie van hen had ontvangen en geleerd, maar dat hij dit slecht zou hebben begrepen of zelfs zou hebben verdraaid. Maar die bewering is pertinent onwaar – en Paulus staaft dit door keurig de volgorde van gebeurtenissen en tijdtippen te benoemen. Paulus’ boodschap kan op geen enkele wijze worden herleid tot de apostelen in Jeruzalem. Dat zijn prediking anders is (niet andersoortig, wel anders; 1:6) dan dat van de apostelen in Jeruzalem, is waar. Maar dat bewijst niet dat hij hun boodschap heeft vervalst. Het bevestigt wel, dat zijn Evangelie inderdaad niet afkomstig is van mensen, maar dat hij het “door onthulling van Jezus Christus” zelf heeft vernomen (1:12)! Het is historisch onmogelijk dat Paulus zijn boodschap via de apostelen in Jeruzalem heeft geleerd. Het is Paulus er alles aan gelegen om daarom met precisie te vertellen hoe het Evangelie tot hem is gekomen. Door de feiten te laten spreken, weerlegt hij de valse beschuldigingen van zijn tegenstanders. 40
Page 38
Galaten 1:21,22 – in de streken van Syrië en Cilicië Vervolgens kwam ik in de streken van Syrië en van Cilicië. En ik was van aangezicht onbekend aan de ekklesia’s van Judea, die in Christus zijn … Paulus’ bezoek aan Jeruzalem moest abrupt worden beëindigd omdat, evenals eerder in Damascus, ook daar een moordaanslag op hem werd beraamd. Men heeft hem naar Caesarea gebracht vanwaar hij naar Tarsus werd gezonden (Hand.9:29,30) en daarmee terugkeerde naar zijn vaderstad (Hand.22:3). Tarsus ligt in Cilicië en samen met Syrië vormden deze beide streken de Romeinse provincie Syrië-Cilicië. Gedurende heel wat jaren heeft Saulus in deze streken gearbeid. In het boek Handelingen raakt hij na zijn vertrek naar Tarsus (9:30) ‘van de radar’, om pas in 11:25 weer in beeld te komen. Daar lezen we dat Barnabas Saulus opzoekt in Tarsus om hem mee te nemen naar Antiochië, de hoofdstad in de streek van Syrië. Daar hebben zij samen een heel jaar onderwijs gegeven (11:26) en ook nog een collecte overgebracht naar Jeruzalem (Hand.11:30; 12:25), zonder daarbij overigens de apostelen te hebben ontmoet. Paulus rekent dat bezoek aan Jeruzalem hier dan ook niet mee. Afgezien van zijn contacten met Petrus en Jakobus (1:18,19), heeft Paulus tot veertien jaar na zijn roeping (2:1) geen connecties gehad met de apostelen in Jeruzalem. Hoe kan Paulus’ Evangelie dan tot hen worden herleid? 41 Galaten 1:22,23 – onbekend in Judea En ik was van aangezicht onbekend aan de ekklesia’s van Judea, die in Christus zijn, maar zij hoorden alleen dat hij die ons eens vervolgde, nu het geloof evangeliseert dat hij eens te gronde richtte … Na Saulus’ bezoek aan Jeruzalem heeft hij jaren in de streken van Syrië en Cilicië het geloof geëvangeliseerd, dat hij tevoren verwoestte. Slechts het laatste jaar van die periode, waarin hij door toedoen van Barnabas in Antiochië terecht was gekomen, wordt door Lucas beschreven (Hand.11:25). Vanwege dit langdurig verblijf ver buiten het Joodse land, was Paulus van aangezicht onbekend in de ekklesia’s van Judea. Met Judea doelt Paulus hier vermoedelijk op de Romeinse provincie (vergl. Syrië-Cilicië in 1:21), waaronder ook de gebieden van Samaria en Galilea vielen. Slechts in Jeruzalem was Saulus een ‘oude bekende’ aangezien hij daar was opgeleid. Bovendien heeft hij, tijdens zijn kortstondig bezoek aan Jeruzalem (1:18,19), behalve Petrus en Jakobus ook nog wat medegelovigen ontmoet (Hand.9:26-30). Dat was het dan ongeveer. Tot aan de vergadering die wordt beschreven in Galaten 2, heeft Paulus niet of nauwelijks contact gehad met Jeruzalem. En voorzover dat er wel is geweest, dan was het om hen wat te vertellen (1:18) danwel om een collecte af te dragen (Hand.11:30). En bepaald niet om geïnstrueerd te worden door de apostelen. 42
Page 42
Galaten 2:1 – in de loop van veertien jaren Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee. In de chronologie van het Nieuwe Testament, speelt deze mededeling van Paulus een belangrijke rol. De “veertien jaren” zullen hier (evenals in 1:18) gerekend moeten worden vanaf Saulus’ roeping. Aangezien zijn bezoek aan Jeruzalem niet mocht worden overschat (1:18), ligt het niet voor de hand om de “veertien jaren” daar vanuit te rekenen. De ontmoeting met de apostelen in Jeruzalem waarvan in dit gedeelte (2:1-10) sprake is, is dezelfde als die in Handelingen 15 wordt beschreven met als directe aanleiding Paulus’ (en Barnabas’) prediking onder de natiën. Tussen Saulus’ roeping en de vergadering in Handelingen 15 liggen dus ongeveer veertien jaren. Het is tamelijk onomstreden dat deze vergadering rond 48 AD plaats had (o.a. om Hand.18:2) zodat daaruit volgt dat Paulus’ roeping rond 34 AD (= 48-14) heeft plaatsgevonden. Dat is ongeveer vier jaar na de dood en opstanding van Christus in 30 AD. Voor wie moeite heeft met getallen, zal tijdrekening geen favoriete bezigheid zijn. Dat is prima maar voor het verstaan van (ook) de Bijbelse geschiedenis, is tijdrekening onmisbaar. Een tijdlijn is als de ruggengraat van de geschiedenis: alleen met een tijdlijn kunnen we gebeurtenissen plaatsen en in samenhang zien. 47 Galaten 2:1 – naar Jeruzalem met Barnabas Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee. Het is veertien jaar na zijn roeping en elf jaar na zijn eerder genoemde bezoek aan Jeruzalem (1:18) dat Paulus in gezelschap van Barnabas naar Jeruzalem gaat. Barnabas, die eigenlijk Jozef heette, was een Leviet en geboren op Cyprus (Hand.4:36). Hij was het die Saulus introduceerde bij de apostelen Petrus en Jakobus (Hand.9:26) en hem (een jaar of acht?) later ophaalde uit Tarsus (Hand.11:25) om met hem samen te werken in Antiochië en ook een collecte te brengen naar de oudsten van Jeruzalem (Hand.11:30; 12:25). In Handelingen 13 en 14 wordt Paulus’ eerste ‘zendingsreis’ beschreven die hij samen met Barnabas heeft ondernomen. Eigenaardig dat ‘Handelingen’ Barnabas consequent als eerste noemt, totdat Saulus Paulus wordt (in Hand.13:9). Vanaf dat moment is het altijd “Paulus en Barnabas” (13:9,13,43,46,50). Nadat Paulus en Barnabas van hun zendingsreis weer in Antiochië waren teruggekeerd, was er grote dankbaarheid omdat God voor de natiën een deur van geloof had geopend (Hand.14:27). Maar er ontstond tumult toen vanuit Judea broeders arriveerden die meenden dat gelovigen uit de natiën ook besneden dienden te worden (Hand.15:1). Paulus verzet zich daar heftig tegen en dat wordt de aanleiding van het hier genoemde bezoek aan Jeruzalem. 48
Page 44
Galaten 2:1,2 – overeenkomstig een onthulling Vervolgens, in de loop van veertien jaren, ging ik wederom naar Jeruzalem, met Barnabas en nam ook Titus mee, en ik ging op, overeenkomstig een onthulling … Behalve dat Paulus met zijn trouwe metgezel Barnabas naar Jeruzalem gaat, neemt hij ook Titus mee. Een naam die opmerkelijk genoeg in het boek Handelingen niet wordt genoemd, hoewel hij één van Paulus’ bekendste medewerkers is. Hoe dat ook zij, dat Titus door Paulus wordt meegenomen naar Jeruzalem, heeft een reden. In 2:3 lezen we dat Titus een onbesneden Griek was. Ongetwijfeld wilde Paulus hem meenemen als een representant van de gelovigen uit de natiën. En daarmee ook als een testcase: hoe zou deze ‘goy’ worden ontvangen? Dat Titus wordt meegenomen is een provocatie: Paulus is van zins de kwestie op scherp te zetten. In Handelingen 15:2 lezen we dat, vanwege de heftige discussies in Antiochië, werd bepaald, dat de besnijdenis-kwestie in Jeruzalem zou moeten worden besproken en dat daarom Paulus en Barnabas daar naartoe worden gestuurd. Dat is ongetwijfeld juist, maar het feit dat Paulus daarmee instemt, is “overeenkomstig een onthulling”. Paulus vertrok bepaald niet omdat hij daartoe gesommeerd was vanuit Jeruzalem of Antiochië. Niks daarvan. De Heer zelf had hem duidelijk gemaakt om te gaan. 49 Galaten 2:2 – take it, or leave it. … en ik ging op, overeenkomstig een onthulling en ik legde aan hen het Evangelie voor dat ik proclameer te midden van de natiën. Paulus ging met Barnabas naar Jeruzalem en nam Titus, de gelovige maar onbesneden Griek, met opzet mee. Paulus ging niet naar Jeruzalem omdat hij ‘op het matje moest komen’, maar op grond van onthulling (> apocalyps). Waar, wanneer en hoe, dat lezen we niet, maar één ding is zeker: het Evangelie dat Paulus proclameerde was hem door onthulling bekendgemaakt (1:12). Zou dat feit alleen al voor Paulus niet genoeg zijn geweest om naar Jeruzalem te gaan en dit daar voor te leggen? Dit ‘voorleggen’ van het Evangelie dienen we daarom zeker niet op te vatten als een verzoek om advies. Paulus stelde zijn Evangelie niet ter discussie en hij vroeg evenmin om goedkeuring. Wat Paulus deed was meedelen wat hem door onthulling was bekendgemaakt. Nu het Evangelie dat hij onder de natiën proclameerde zoveel tegenstand ondervond, bleef voor hem niets anders over dan de kwestie ‘hoog’ te spelen. Niet omdat hij uit was op tweedracht, maar omdat het onderwerp voor hem zó fundamenteel was, dat hierover geen twijfel of misverstand mocht bestaan. Daarom legde hij zijn Evangelie in Jeruzalem voor. Take it, or leave it. 50
Page 46
Galaten 2:2 – op ramkoers? … en ik legde aan hen het Evangelie voor dat ik proclameer te midden van de natiën. Maar afzonderlijk aan degenen die in aanzien zijn, opdat ik niet op de een of andere manier tevergeefs zou rennen of liep. In Jeruzalem heeft Paulus, aan wie het maar wilde horen, verteld wat de inhoud van het Evangelie is dat hij onder de natiën proclameerde (vergl. Hand.15:4,12). Maar afzonderlijk, dat wil zeggen: privé, heeft hij dat gedaan aan degenen “die in aanzien waren”, (zie ook 2:6) waarmee hij doelt op de apostelen in Jeruzalem. In vers 9 worden ze met name genoemd: Jakobus, Kefas en Johannes en van hen wordt gezegd dat ze “voor steunpilaren golden”. Met Paulus’ bezoek aan Jeruzalem was niet minder dan “de waarheid van het Evangelie” (2:5) in het geding. Een compromis? Uitgesloten! Maar dat betekent niet dat Paulus uit was op een scheuring, integendeel. Met zijn bezoek beoogde hij juist erkenning van de apostelen in Jeruzalem. Tweespalt in de kring van Christus’ afgevaardigden zou een drama zijn. De wedloop die Paulus tot dusver gerend had (lees: de proclamatie van het Evangelie onder de natiën), zou voor hem zelfs tevergeefs zijn geweest als degenen die vóór hem apostelen waren (1:17), zijn bediening zouden afwijzen. Hij moest er niet aan denken … 51 Galaten 2:3 – Titus als testcase Maar zelfs Titus die samen met mij was, een Griek zijnde, werd niet gedwongen besneden te worden. Paulus had met opzet Titus meegenomen naar Jeruzalem (2:1). Een testcase, want Titus was een Griek, dat wil zeggen: een ‘goy’, een niet-jood (vergl. 1Kor.1:22,24). In Antochië waren er lieden vanuit Judea binnengedrongen die leerden dat men, om gered te worden, moest worden besneden (Hand.15:1). Het was deze bewering die de aanleiding werd tot de vergadering, zoals beschreven in Handelingen 15. De apostelen in Jeruzalem moesten in deze kwestie nu een standpunt innemen. Feitelijk werd dat al duidelijk, zelfs voordat de vergadering was begonnen. Zouden ook de leiders in Jeruzalem Titus noodzaken om zich te laten besnijden? De ‘valse broeders’ die in Galatië actief waren met hun zogenaamd ‘evangelie’, beriepen zich graag op “het Evangelie van de besnijdenis” dat aan Petrus en de zijnen was toevertrouwd (2:7). Maar ten onrechte. Want ook al is het waar dat “het Evangelie van de besnijdenis” anders is dan “het Evangelie van de voorhuid”, ook de apostelen in Jeruzalem waren unaniem van mening dat de natiën vrij zijn van de wet van Mozes (Hand.15:10,11, 19,20). En daarom wilden zij Titus niet lastigvallen met de besnijdenis. Zo werd Titus een wandelende demonstratie van “de vrijheid in Christus Jezus” (2:4). 52
Page 48
Galaten 2:4 – onze vrijheid in Christus Jezus Het was echter vanwege de binnen gesmokkelde valse broeders, die waren binnengekomen om onze vrijheid die wij in Christus Jezus hebben, te bespioneren en ons tot slaaf te degraderen. Wanneer we vers 3 als tussenzin opvatten, dan geeft bovenstaand vers de reden aan van Paulus’ bezoek aan Jeruzalem. Er waren in Antiochië valse broeders binnen gesmokkeld. Deze letterlijke vertaling suggereert dat zij als ‘undercover’ er op uit waren gestuurd. Waarschijnlijk betreft het gelovigen die afkomstig waren uit de partij van de farizeeën (zie Hand.15:5). Deze broeders waren “vals” (Gr. pseudo), omdat ze de “vrijheid die wij in Christus Jezus hebben” wilden veranderen in slavernij. Als spionnen keken ze rond om te controleren of de ‘heidense’ broeders wel besneden waren, maar ook of de Joodse gelovigen wel ‘kosher’ met hen omgingen. Alle gelovigen in Christus moesten naar hun opvatting worden ‘gejudaïseerd’. Dezelfde doelstelling die ook de Galatische predikers voor ogen stond. “Vrijheid” is één van de sleutelwoorden in deze brief (4:5,22,30; 5:1,13). In Christus Jezus is er vrijheid. De Griek hoeft niet Joods te worden. Sterker nog: ook de Jood vandaag staat niet “onder de wet” (Gal.4:5). Uitgebreid zal Paulus dit nog gaan toelichten. “Voor vrijheid maakte Christus ons vrij”. Houd dus stand en laat je geen slavenjuk opleggen (5:1). 53 Galaten 2:5 – onverzettelijk! Voor hen simuleerden wij zelfs geen uur onderschikking, opdat de waarheid van het Evangelie verder ook bij jullie zou blijven. De valse broeders waarover Paulus hier spreekt zijn degenen die in Antiochië waren ‘binnengesmokkeld’ om “onze vrijheid die wij in Christus Jezus hebben” te bespioneren. Zij waren er op uitgestuurd om te zien of de gelovigen uit de natiën wel werden ‘verjoodst’ (gejudaïseerd). Maar zulke spionage maakten niet alleen de gelovigen uit de natiën, maar ook de joodse gelovigen tot slaven. Paulus en Barnabas hebben zich hier van meet af aan enorm tegen verzet, zo lezen we in Handelingen 15:2. Omdat ze de overtuiging hadden dat “de waarheid van het Evangelie” werd aangevallen, waren ze bereid daarvoor te strijden tot in Jeruzalem aan toe. “Geen uur”, of zoals wij zouden zeggen: geen ogenblik, hebben ze zich naar deze broeders toe gedwee opgesteld. En ook niet gedaan alsof. Wat een vastberadenheid en liefde voor “de waarheid van het Evangelie” spreekt uit Paulus’ houding! Hij redeneerde niet: ach, laten we maar de confrontatie vermijden en daarmee de lieve vrede bewaren. Dat mag men dan tegenwoordig graag ’tolerant’ noemen, in werkelijkheid is het onverschilligheid. Waar de waarheid aantoonbaar in het geding is, wist Paulus van geen wijken! Geen millimeter! 54
Page 50
Galaten 2:6 – Paulus’ apostelschap minder? En voor hen die in zeker aanzien waren – wat zij voorheen ook waren doet er voor mij niets toe, God neemt het gezicht van de mens niet op – want zij die in aanzien waren legden mij niets voor. Paulus grijpt hier terug op de ontmoeting met hen die in Jeruzalem in aanzien waren. Zoals we ook in vers 2 al vaststelden, doelt hij daarmee op de apostelen in Jeruzalem en meer in het bijzonder degenen “die voor steunpilaren golden”: Jakobus, Kefas en Johannes (:9). Paulus erkent ten volle hun apostelschap, maar wil er niets van weten dat ze meer of belangrijker zouden zijn omdat ze voorheen de Heer op aarde hebben gekend. Of dat een man als Jakobus respectabeler zou zijn omdat hij “de broer van de Heer” (1:18) is. Paulus zegt: een dergelijk verleden of persoonlijke pre’s doen er voor mij niets toe, evenmin als dat God daar waarde aan hecht. Paulus minacht dus niet ‘de twaalf’, maar relativeert wel hun positie. Het idee van de Galatische predikers dat ‘de twaalf’ boven Paulus zouden staan, ontkent hij met kracht. En trouwens, ook zij “die in aanzien waren” hadden dat idee evenmin. Integendeel zelfs. Ze hebben Paulus niets voorgelegd: geen enkele raad of instructies over wat hij moest zeggen of doen. 55 Galaten 2:7 – twee Evangeliën Maar integendeel, toen zij waarnamen dat mij het Evangelie van de voorhuid is toevertrouwd, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis … Veel bijbelvertalingen hebben geprobeerd weg te poetsen dat in dit vers sprake is van twee verschillende Evangeliën. Dan geeft men weer: het Evangelie “aan de voorhuid” en “aan de besnijdenis”. Alsof het om dezelfde boodschap gaat, maar met verschillende adresseringen. Maar dat is niet wat Paulus schrijft. Aan hem is “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Een Evangelie waarin “de besnijdenis” en alle gebruiken die daarbij horen, geen rol spelen. Bestemd voor de natiën. Aan Petrus was eerder “het Evangelie van de besnijdenis” toevertrouwd. Het Goede Bericht dat speciaal bestemd is voor het volk van de besnijdenis. De boodschap namelijk dat wanneer Israël tot erkenning van haar opgestane Messias komt, deze dan terug zal keren om het beloofde Koninkrijk op aarde te vestigen (Hand.3:1921). Pas toen Israël dit getuigenis officieel verwierp (bij Stefanus’ steniging), kwam Saulus/Paulus in beeld. Zijn boodschap heeft daarom als vertrekpunt Israëls (tijdelijke) verwerping (Rom.11:15). Via Paulus werd het Evangelie bij de natiën gedeponeerd. Een ‘heidens Evangelie’ dat uiterst gevoelig lag in Jeruzalem. Maar Paulus wist meer en logisch dat dit voor Petrus en de zijnen “… zwaar was om te verstaan” (2Petr.3:16). 56
Page 52
Galaten 2:8 – twee bedieningen, één Heer … (want Hij die inwerkt in Petrus tot apostelschap van de besnijdenis, werkt ook in mij voor de natiën) … De apostelen in Jeruzalem zagen in dat aan Paulus “het Evangelie van de voorhuid” was toevertrouwd, zoals aan Petrus dat “van de besnijdenis”. Die erkenning zal moeite hebben gekost. Voor het strikt Joodse gezelschap in Jeruzalem was het tot dusver vanzelfsprekend dat de zegen voor de natiën verliep via “de besnijdenis”. En nu vernamen ze van Paulus dat hij een Evangelie verkondigde waarin “de besnijdenis” geen enkele rol speelde! Ai, pijnlijk! Maar hoe moeilijk ook te verteren, het gezelschap in Jeruzalem kon er niet onderuit dat dezelfde Heer die in Petrus werkte tot afvaardiging van de besnijdenis, ook in Paulus werkte voor de natiën. Want het bewijs daarvoor was onmiskenbaar. Zoals Petrus met Goddelijke bevestiging het Evangelie aan Israël verkondigde, zo deed Paulus dat onder de natiën. In Handelingen 15:12 lezen we: “… zij hoorden Barnabas en Paulus ontvouwen zoveel als God wonderen en tekenen door hen deed onder de natiën”. Twee verschillende bedieningen: Petrus, met een “apostelschap van de besnijdenis” en Paulus als “apostel van de natiën”. Maar het was niettemin één Heer die beide mannen had afgevaardigd. Eerst Petrus. En sinds Israëls verwerping van de Messias, ook (de buitenlander) Paulus … 57 Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (1) … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Dit vers beschrijft hoe de gelederen zich sloten tijdens de vergadering in Jeruzalem. De plechtige wijze waarop dit wordt bezegeld, onderstreept het belang van de overeenkomst. Een belang dat ver uitstijgt boven de geschillen die toen speelden. Wat Galaten 2:9 ons aanreikt, is niet minder dan de compacte sleutel tot het verstaan van het Nieuwe Testament! Hier vinden we de schrijvers van ‘de brieven’ allen bij elkaar. Slechts de naam van Judas ontbreekt, maar omdat diens korte brief een soort appendix is van de tweede Petrus-brief, valt dat nauwelijks op. Wat wel opvalt is dat de volgorde van de namen hier exact overeenkomt met de indeling van ons Nieuwe Testament! In alle grote Griekse manuscripten (zoals de Vaticanus, Alexandrinus en Sinaïticus) treffen we de geschriften in deze volgorde, met dat verschil dat daarin Jakobus, Kefas en Johannes vóór Paulus’ brieven worden geplaatst. Dat is ook de historische volgorde: “eerst de Jood …”. Galaten 2:9 is zoveel meer dan een tijdelijke werkverdeling. Galaten 2:9 presenteert een blijvende indeling van het Nieuwe Testament! 58
Page 54
Galaten 2:9 – Jakobus, Kefas en Johannes (2) … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Jakobus, Kefas en Johannes golden als steunpilaren onder de apostelen. Het lijkt er op dat deze Jakobus, “de broer van de Heer” (1:19), de rol van de andere Jakobus, de broer van Johannes, heeft overgenomen nadat deze was omgebracht (Hand.12:2). Jakobus wordt hier als eerste genoemd; hij was ook de beslissende stem tijdens de vergadering in Jeruzalem (Hand.15). Wanneer we de brieven van Jakobus en Petrus lezen, dan zien we inderdaad bevestigd dat zij zich richten tot “de twaalf stammen” (Jak.1:1). Of tot “de emigranten in de diaspora” (1Petr.1:1). Ook Johannes richt zich tot het volk dat bestemd is om een koninkrijk van priesters te zijn (Openb.1:5,6). Tot Israël dus (Ex.19:5,6). In de christenheid worden de geschriften van Jakobus, Kefas en Johannes standaard de ‘algemene brieven’ genoemd. En men past ze lukraak op zichzelf toe. Met die insteek wordt de lezer op voorhand op het verkeerde been gezet. Want dit drietal schreef geen ‘algemene brieven’, maar ‘besnijdenis-geschriften’. Gericht aan Israël. Niet algemeen, maar zeer specifiek dus! 59 Galaten 2:9 – de besnijdenis & de natiën … en de genade kennende die aan mij gegeven wordt, hebben Jakobus en Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, aan mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap gegeven, opdat wij voor de natiën zouden zijn, maar zij voor de besnijdenis. Officieel wordt hier afgesproken dat Paulus en Barnabas voor de natiën zouden zijn en Jakobus, Kefas en Johannes voor de besnijdenis. Laten we de formulering van de afspraak eens nauwkeurig bezien. De bediening van de “steunpilaren” wordt niet geografisch afgegrensd. Alsof zij zich zouden beperken tot Israëls landsgrenzen. Het werkterrein van de “steunpilaren” wordt godsdienstig begrensd: tot het volk van de besnijdenis. Dat maakt groot verschil want ook in die dagen trof men joden en synagogen wereldwijd aan. Israël was immers (en is officieel nog steeds) verstrooid onder alle natiën. Daarom kon Petrus zijn eerste brief schrijven vanuit Babylon (1Petr.5:13). En Johannes schreef vanuit Patmos aan (joodse) ekklesia’s in Asia (Openb.1-3). Paulus’ bediening daarentegen, is wel onbeperkt. Let er op dat het in deze afspraak niet gaat (zoals in 2:7) om de tegenstelling besnijdenis vs. voorhuid. Nee, Jakobus, Petrus en Johannes beperken zich tot “de besnijdenis” terwijl Paulus’ werkterrein universeel is: “de natiën”. Dat wil zeggen: “al de natiën” (Rom.1:5; 16:26). Inclusief de Joden onder hen (Hand.21:21). Een grenzeloze bediening! 60
Page 56
Galaten 2:10 – de armen gedenken Alleen zouden we de armen gedenken, hetgeen ik mij dan ook beijver te doen. Met “de rechterhand der gemeenschap” die Jakobus, Kefas en Johannes aanreiken, krijgt Paulus de volle erkenning voor zijn roeping. Niets wordt hem opgelegd (:6). Het “alleen” in dit vers is dan ook geen voorwaarde die de “steunpilaren” aan Paulus stellen, maar een verzoek om, bij het vervullen van zijn wereldwijde missie, de armen in Jeruzalem niet te vergeten. En Paulus stemt daar mee in en heeft dat ook royaal bewezen. We weten vanuit Romeinen 15:25-27, 1Korinthe 16:1-4 en 2Korinthe 8 en 9, dat hij druk doende is geweest voor een grote inzameling voor de armen in Jeruzalem. Maar uitgerekend toen Paulus in Jeruzalem arriveerde om, vanuit de natiën, de arme heiligen te ondersteunen, liep hij tegen een muur van verzet op bij de joods-messiaanse gelovigen in Judea (Hand.21:20,21). Zij haatten zijn ‘heidense boodschap’ (lees: “het Evangelie van de voorhuid”) en dit werd de aanleiding tot Paulus’ gevangenschap en gang naar Rome. Dit ondanks de erkenning van de “steunpilaren”. Paulus kon geen goed meer doen bij hun achterban in Judea. Hoe illustratief is het dat “de rijkdom van de natiën” die Paulus bracht (Rom.11:12), juist de armoede in Jeruzalem aan het licht bracht. Ziedaar Paulus’ bediening in een notendop! 61 Galaten 2:11 – Paulus weerstaat Petrus Toen echter Kefas in Antiochië kwam, weerstond ik hem in het gezicht omdat hij veroordeeld was. Het hier beschreven bezoek van Kefas aan Antiochië moet betrekkelijk kort na de apostelvergadering hebben plaatsgevonden. In elk geval vóór Handelingen 15:39, omdat Paulus en Barnabas daar uit elkaar gingen, terwijl Barnabas hier nog bij Paulus is (2:13). Dit is de derde ontmoeting met Kefas die Paulus in deze brief beschrijft. In 1:18 bezocht Paulus Jeruzalem om aan hem zijn verhaal te vertellen. In 2:1-10 krijgt Paulus officiële erkenning van Kefas en de andere “steunpilaren” in Jeruzalem. En tijdens deze derde ontmoeting in Antiochië weerstaat Paulus Kefas recht in het gezicht. Het lange relaas van Paulus moet duidelijk maken dat zijn apostelschap niet onder doet aan dat van hen die in achting waren in Jeruzalem. Integendeel zelfs; deze derde ontmoeting is de climax in Paulus’ bewijsvoering. Want zijn bediening is niet slechts herkend en erkend door Petrus en de zijnen. Bij deze gelegenheid bewijst Paulus zelfs boven Petrus te staan. De formulering in het Grieks duidt erop dat Petrus door zijn eigen daad reeds veroordeeld was. Paulus deinsde er niet voor terug om de voornaamste onder de twaalf daarmee te confronteren. Zeer confronterend ook voor de Galaten: niet Paulus werd gecorrigeerd door Petrus, maar Petrus door Paulus! 62
Page 58
Galaten 2:12 – samen eten met de natiën Want voordat sommigen van Jakobus vandaan kwamen, at hij (= Kefas) samen met de natiën. Maar toen zij kwamen onttrok hij zich en zonderde zich af, vrezend voor degenen uit de besnijdenis. Paulus motiveert hier waarom hij Petrus/Kefas recht in z’n gezicht weerstond. In eerste instantie at Petrus samen met de ‘heidenen’ (lees: de natiën). De meeste uitleggers vatten dit op alsof Petrus niet-kosher (vlees) zou eten. Maar dat staat hier niet. Petrus at aan één tafel met de natiën totdat sommigen uit de kring van Jakobus arriveerden. Vanaf toen ging Petrus gescheiden van de natiën eten omdat hij bang was voor het oordeel van deze groep “uit de besnijdenis”. Vanwaar die vrees? De reden is dat de kring rond Jakobus op de lijn zat van het Judaïsme (‘kasjroet’ geheten). Dat gaat veel verder dan allerlei soorten vlees niet eten (Lev.11). Het Jodendom heeft tal van bepalingen aan de Torah toegevoegd, zoals het scheiden van vlees en zuivel en allerlei specifieke bereidingswijzen. En ja, wie dat in acht neemt, kan bezwaarlijk aan één tafel met niet-Joden eten. Petrus wist dat zulke regels wetten van mensen zijn. Totdat … een groep arriveerde die hem wellicht ervan zou betichten een afvallige Jood te zijn. Inderdaad, “vrees van mensen spant een strik” (Spr.29:25) … 63 Galaten 2:13 – hypocriet En ook de overige Joden huichelden mee, zodat zelfs Barnabas werd meegesleept in hun huichelarij. Paulus schrijft hier over het gedrag van Petrus die in aanvang met de natiën at, totdat sommigen uit de kring van Jakobus kwamen. Uit vrees voor hen ging hij zich toen afscheiden. Wat in het voorgaande vers nog “vrees” wordt genoemd, heet hier “huichelarij”. Van het Griekse woord hiervoor is ons woord ‘hypocrisie’ afgeleid. De oorspronkelijke betekenis is die van ’toneelspel’. Een hypocriet is een toneelspeler, hij doet alsof. Toen Petrus met de natiën at, handelde hij uit overtuiging. Maar toen er lieden kwamen uit de kring van Jakobus, trok hij zich terug omdat hij bang was voor het oordeel “vanuit de besnijdenis”. Dus deed Petrus alsof hij wel strikt naar de regels van het Jodendom leefde. Geleid door vrees voor mensen, offerde hij “de waarheid van het Evangelie” op. Paulus beschouwt Petrus’ gedrag zonder meer als huichelarij. Dat “de overige Joden” met hem mee huichelden is triest, maar dat “zelfs Barnabas werd meegesleept in hun huichelarij”, was voor Paulus helemaal onbegrijpelijk. Samen met hem heeft hij nota bene enkele jaren onder de natiën het Evangelie verkondigd! En nu ging zelfs hij voor de bijl. Waarom? Meegesleept door wat men zegt. Hoe herkenbaar … 64
Page 60
Galaten 2:14 – de waarheid van het Evangelie Maar toen ik waarnam dat zij niet recht stonden ten opzichte van de waarheid van het Evangelie, zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen … Dat Paulus zo openlijk “in het bijzijn van allen” Petrus in het gezicht weerstaat, deed hij niet om hem ‘in zijn hemd te zetten’. Of om zichzelf te profileren t.o.v. de leider van ‘de twaalf’. Paulus nam waar dat Petrus en de anderen niet recht stonden t.o.v. de waarheid van het Evangelie. Openlijk had Petrus zich onttrokken van de natiën en daarom moest hij ook openlijk terecht worden gewezen. Als enige nam Paulus het nu op voor de natiën. Zij waren uiteraard geschoffeerd door Petrus’ opstelling. Door “de apostel van de besnijdenis” nog wel (Gal.2:7)! Van het ene op het andere moment waren ze in zijn ogen kennelijk niet goed genoeg meer om de tafel mee te delen. Hier was zó onmiskenbaar “de waarheid van het Evangelie” in het geding, dat Paulus zich wel moest uitspreken. Petrus was fout en dubbelhartig. Punt. Het hoefde niet eens uitgelegd te worden: Paulus brengt het simpelweg aan het licht. En niemand van de omstanders kon er ook maar iets tegen inbrengen. Dat is de kracht van “de waarheid van het Evangelie”! 65 Galaten 2:14 – Petrus schaakmat … zei ik tot Kefas in het bijzijn van allen: indien jij een jood, als de natiën en niet als een Jood leeft, hoe kun je dan de natiën dwingen te verjoodsen? Aanvankelijk at Petrus in Antochië naar niet-Joods gebruik met ‘heidenen’ (lees: de natiën) aan één tafel. Als dat juist was, dan hoefden de natiën zich dus niet aan te passen om samen met Joden te eten. Maar doordat Petrus zich plotseling van de natiën afscheidde, gaf hij een precies tegenovergesteld signaal af. Want als de eenheid (waar de maaltijd bij uitstek een beeld van is) alleen beleefd kan worden binnen de joodse regels, wat stond de natiën dan anders te doen dan joods te worden? Linksom of rechtsom: als ‘de eerdere Petrus’ correct handelde, dan is ‘de latere Petrus’ onweerlegbaar fout. Petrus’ reactie wordt hier niet vermeld – hij stond met zijn mond vol tanden. Hij had zichzelf veroordeeld (:11). De term ‘verjoodsen’ is letterlijk vanuit het Grieks ‘judaïseren’. De beschreven confrontatie met Petrus is illustratief voor de kwestie die in Galatië speelde. Predikers beoogden de natiën te judaïseren door hen de besnijdenis, kosher eten, de sabbat, hoogtijden, etc. op te dringen. Dat is meer dan een misverstand – het verloochent “de waarheid van het Evangelie”. 66
Page 62
Galaten 2:15,16 – niet rechtvaardig vanuit werken van wet Wij, van nature Joden en geen zondaars vanuit de natiën, wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet … De meeste Bijbeluitgaven laten bij vers 15 een nieuwe passage aanvangen. Dat is begrijpelijk omdat vanaf dit vers het historisch verslag overgaat in Paulus’ uitleg. Tegelijkertijd is het ook goed te verdedigen dat vers 15 en verder (t/m vers 21?) een voortzetting is van Paulus’ reactie op Petrus’ handelswijze in Antiochië. Petrus en Paulus zijn beiden van geboorte Joden en “geen zondaren vanuit de natiën”. Maar juist omdat zij als Joden vertrouwd zijn met het onderwijs vanuit de Torah, weten ze des te beter “dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet”. Het is onmogelijk dat door het nakomen van opdrachten, een mens een rechtvaardige zou worden. Dat is geen nieuwe ‘uitvinding’; deze waarheid wordt reeds onderwezen in de Hebreeuwse Bijbel. Zoals David het in Psalm 143:2 formuleert: “… geen levende zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”. Ongeacht of men uit de natiën dan wel joods is, het is een universele waarheid dat geen enkel mens een rechtvaardige wordt op basis van verdiensten. Dat hoefde Paulus Petrus niet te leren, zij beiden wisten dat. Ieder mens is geheel aangewezen op Gods genade. En op niets anders. 67 Galaten 2:16 – het geloof van Christus (1) … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet … Zowel Petrus als Paulus wisten als Joodse gelovigen maar al te goed dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet. Hoe dan wel? Het antwoord staat hier tot twee keer toe: “door geloof van Jezus Christus” en “vanuit geloof van Christus”. Helaas hebben veel moderne vertalingen dit “geloof van (Jezus) Christus” eigenmachtig vervangen door geloof in Christus. Dat gebeurt trouwens niet alleen hier, maar ook in Romeinen 3:22, 26; Galaten 2:20; 3:22; Efeze 3:12 en Filippi 3:9. Tot zeven keer toe spreekt Paulus in zijn brieven over het geloof van Christus! Zeker, Paulus zegt ook dat “wij geloven in Christus Jezus”. Dan gaat het uiteraard over ons geloof in Hem. Maar dat is niet de grond van onze rechtvaardiging. Die grond ligt in het geloof van Hem die de weg ging tot de dood van het kruis. Het is door die ene daad van geloofsgehoorzaamheid dat heel de mensheid “rechtvaardiging van leven” zal vinden (Rom.5:18). Wat een geluk dat de toekomst vast ligt in zijn geloof. Dáár geloof ik in! 68
Page 64
Galaten 2:16 – het geloof van Christus (2) … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet … Ondanks dat de meeste moderne vertalingen er niet aan willen, spreekt Paulus hier enerzijds over ons geloof in Christus Jezus en anderzijds tot twee keer toe over het geloof van Jezus Christus. Dit “van Jezus Christus” (> genitief) wil zeggen dat het over zijn geloof gaat dat ons rechtvaardigt. In de eerste plaats denken we dan aan het geloof dat Jezus Christus aan de dag legde toen Hij op aarde in vertrouwen de weg ging die God voor Hem had voorbestemd. In Hebreeën 12:2 lezen we dat Hij de schande niet heeft geacht en het kruis heeft verdragen vanwege de vreugde die God Hem (in de Schriften) had voorgehouden (Hebr.12:2; 10:7). De uitdrukking “geloof van Christus” bepaalt ons ook bij het gegeven dat ons geloof niet van onszelf is maar van Hem. Het is het resultaat van zijn overtuigingskracht. Ons geloof is van Hem afkomstig. Zoals Romeinen 10:17 zegt: “Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus.”. Niets van onszelf, alles is van Hem! 69 Galaten 2:16 – alle roem is uitgesloten! … wetende dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet, maar alleen door geloof van Jezus Christus. Ook wij geloven in Christus Jezus om gerechtvaardigd te worden vanuit geloof van Christus en niet vanuit werken van wet, want vanuit werken van wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden. Inmiddels hebben we al een paar keer ingezoomd op onderdelen van dit vers. Dit is zonder twijfel één van de sleutelverzen in deze brief omdat het in notendop de clou vertelt van Paulus’ betoog. Het vers begint met de erkenning dat een mens niet gerechtvaardigd wordt vanuit werken van wet en het vers eindigt er ook weer mee. En centraal staat positief de belijdenis hoe de mens dan wel gerechtvaardigd wordt, namelijk door het geloof van Jezus Christus. Waaraan Paulus toevoegt: daarom (= om die reden) ook geloven wij in Christus Jezus. De essentie van ons geloof is dat de mens niets kan toe- of afdoen aan zijn rechtvaardiging. Die rechtvaardiging wordt namelijk gegarandeerd door het geloof van Christus. Zoals door één daad van één mens, alle mensen zijn veroordeeld om zondaren en stervelingen te worden, zo zullen ook door één daad van één mens, alle mensen worden gerechtvaardigd (Rom.3:23,24; Rom.5:18). In die Christus geloven wij! Alle roem is uitgesloten! 70
Page 66
Galaten 2:17,18 – opbouwen wat ik had afgebroken? Maar indien wij zoeken gerechtvaardigd te worden in Christus, ook zelf zondaars werden bevonden, is Christus dan een dienaar van zonde? Volstrekt niet! Want indien ik de dingen weer opbouw die ik afbrak, betoon ik mijzelf een overtreder. Het voorgaande vers 16 is het langste en ook meest fundamentele vers van de Galaten-brief. De twee navolgende verzen zijn daarentegen veruit het lastigst te begrijpen van de hele brief. Nog steeds heeft Paulus het over gelovige Joden (“wij, van nature Joden”; 2:15), zoals Petrus en hijzelf dat waren. Zonder “werken van wet” zoeken zij in Christus rechtvaardiging, aangezien zij, evenals de natiën, zondaars blijken te zijn. Maar als “werken van wet” geen rol spelen bij rechtvaardiging in Christus, wordt Christus daarmee dan niet dienstbaar gemaakt aan een zondig, wetteloos leven? Dat is kennelijk de conclusie die Paulus’ tegenstanders hem in schoenen schoven (vergl. Rom.3:6; 6:2). “Volstrekt niet!”, is Paulus’ niet mis te verstane reactie. Rechtvaardiging in Christus is vernietigend voor “werken van wet”. Dat betekent dat als men deze vervolgens toch weer in ere hersteld (“de dingen weer opbouw die ik afbrak”), dat men, links- of rechtsom, alsnog een overtreder bewijst te zijn. Elk ‘evangelie’ waarin “werken van wet” worden vereist, maakt gelovigen (dat wil zeggen: in Gods ogen rechtvaardigen!) onvermijdelijk tot overtreders. 71 Galaten 2:19, 20 – ik stierf door de wet, voor de wet Want ik stierf door de wet, voor de wet opdat ik voor God zou leven. Met Christus ben ik meegekruisigd … Vers 19 verklaart (“want”) waarom het inconsequent is wanneer een gelovige terugkeert naar “werken van wet” (:18). En het ontkracht tevens de tegenwerping dat zonder wet zijn, een zondige wandel zou betekenen (:17). Als Paulus schrijft: “ik stierf door de wet, voor de wet”, dan is dat sterven uiteraard niet letterlijk. Christus stierf letterlijk … voor ons, om met ons het nieuwe leven van de opstanding te delen. Zodat zijn dood gerekend wordt als onze dood. Toen Hij stierf was dat “door de wet” omdat Hij aan het hout de vloek droeg van de wet (Gal.3:13). En daarmee stierf Hij ook “voor de wet”. Immers, over doden heeft de wet geen autoriteit. Feitelijk heft de wet zichzelf op: ze veroordeelt tot de dood (vergl. 2Kor.3:7,9) en daarna stopt haar bevoegdheid. Wat Paulus hier beknopt naar voren brengt is een telkens weerkerend (prachtig!) thema in zijn brieven: onze eenmaking met Christus. God ziet ons aan in en met Hem! Hij stierf door de wet en voor de wet. En Paulus zegt: en ik ben met Hem meegekruisigd! Maar dan ook met Hem opgewekt om “in nieuwheid van leven” te wandelen voor God (Rom.6:4)! 72
Page 68
Galaten 2:20 – Christus leeft in mij! Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij. De beeldspraak van “met Christus medegekruisigd” of “medegestorven”, “medebegraven”, “medeopgewekt”, enzovoort, komen we bijna in elke brief van Paulus tegen. De gedachte achter deze beeldspraak is de identificatie met Christus, dat wil zeggen: wij worden inbegrepen in wat Hem overkwam. Het is belangrijk om dat scherp te krijgen. Bekend is dat Christus voor ons stierf. Maar in Paulus’ gedachtengang stierven wij ook met Hem. Sterker nog: het laatste volgt voor hem logischerwijs uit het eerste. In 2Korinthe 5:14 lezen we: “… één stierf voor allen, dus stierven allen”. De waarheid hierachter is dat Christus voor allen stierf, juist om allen in zijn dood en opstanding mee te nemen. Christus stierf niet plaatsvervangend zodat wij niet meer zouden hoeven sterven. Integendeel, Paulus schrijft: “met Christus ben ik meegekruisigd …”. Christus’ dood en opstanding is all-inclusive: heel de mensheid zal Hij doen delen in zijn levendmaking. Gelovigen getuigen daar nu reeds van. En de rest zal volgen, “ieder in zijn eigen rangorde” (1Kor.15:22,23). Paulus rekent zoals God hem ziet: met Christus ben ik meegekruisigd en toch leef ik … want Christus leeft in mij! Dit is LEVEN voorbij het graf. Volmaakt! Het ‘oude’ ik telt niet meer. Christus leeft … in mij! 73 Galaten 2:20 – leven in het geloof van de Zoon van God Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij. Wat ik nu echter leef in het vlees, leef ik in het geloof, dat van de Zoon van God, die mij liefheeft en zichzelf overgeeft voor mij. Paulus beschrijft hier een totaal vernieuwde identiteit. Vergelijkbaar met de metamorfose van een rups in een vlinder. De rups is er niet meer en toch ook weer wel … want als vlinder bestaat ze voort. Dat is wat Paulus later (in 6:15) de “nieuwe schepping” in Christus noemt, waarin “noch besnijdenis, noch voorhuid” iets betekenen. “… ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij”. Het oude ‘ik’ telt niet meer, omdat God daar niet mee rekent. Het is voorbij, want: meegekruisigd met Christus. Het ‘oude ik’ had een verleden, het ‘nieuwe ik’ een toekomst! En wat voor één! En voorzover we hier nog “in het vlees” leven, dan is het enige wat daarin telt, het geloof “van de Zoon van God, die mij liefheeft en zichzelf overgeeft voor mij”. Ook hier weer, evenals in vers 16, gaat het over het geloof van de Zoon van God. Niet mijn geloof, maar zijn (volmaakt) geloof en zijn liefde en zijn overgave voor mij, die doen mij leven! 74
Page 72
Galaten 3:1 – O dwaze Galaten! O dwaze Galaten! Wie betovert jullie, voor wiens ogen Jezus Christus tevoren werd beschreven als gekruisigd zijnde? Paulus’ historische verslag vanaf 1:11 bedoelde aan te tonen dat het Evangelie dat hij predikte niet naar de mens is omdat hij het ook niet van een mens heeft ontvangen of geleerd. Vanaf hoofdstuk 3:1 begint Paulus’ directe antwoord aan de Galaten. Maar deze start bepaald niet met een koele, zakelijke uiteenzetting. De verontwaardiging spat als het ware van het papier af, zoals de brief trouwens pal na de aanhef ook begon (1:6-10). En zoals Paulus Petrus in Antiochië niet spaarde (2:11), zo doet hij dat ook zijn lezers in Galatië niet. “Dwaze Galaten” noemt hij ze. Ze zijn niet goed bij hun hoofd! Stapelgek. Wat er met de Galaten had plaatsgevonden is niet goed rationeel te verklaren. Ze waren betoverd (Lat. gefascineerd) of behekst en Paulus vraagt zich ontsteld af wie hen zo gek heeft kunnen krijgen. Merk op het contrast tussen wat de predikers in Galatië deden (de “sommigen” in 1:7) en wat Paulus onder hen had gedaan. De ‘nieuwlichters’ betoverden. Paulus daarentegen had voor hun ogen getoond hoe Jezus Christus “tevoren werd beschreven” (hetzelfde woord als in Romeinen 15:4!) als de Gekruisigde. Bij Paulus gingen de Schriften open (vergl. Hand.17:3)! 79 Galaten 3:2 – werken van wet óf horen van geloof? Dit alleen wil ik leren van jullie: ontvingen jullie de Geest vanuit werken van wet of vanuit het horen van geloof? Voordat Paulus zelf vanuit de Schrift zijn lezers zal leren, wil hij eerst één ding van hen leren. Op basis van hun eigen geschiedenis. Iets waarvan ze uit ervaring de waarheid onmogelijk konden loochenen. Ooit ontvingen de Galaten Gods Geest. Dat wil zeggen: ze ontvingen het nieuwe leven (geest is leven!) dat in de opgewekte Christus is. De vraag die Paulus hen nu voorlegt is: ontvingen ze die Geest “vanuit werken van wet of vanuit horen van geloof”? Het is een retorische vraag omdat het antwoord als bekend verondersteld wordt. “Werken van wet” speelden geen enkele rol in het Goede Bericht dat de apostel aan hen bekend gemaakt had. Niets van “werken van wet” werd van hen geëist of zelfs maar voorgehouden. Noch besnijdenis, noch sabbat, hoogtijden, kosher eten of noem maar op. De Galaten hadden de Geest ontvangen doordat ze hadden gehoord van geloof. “Het geloof van Christus” die (zoals was voorzegd) als gekruisigde is gestorven. Deze ene daad van geloof is beslissend voor heel de mensheid. Wat valt daaraan te werken? Niets, want “het is volbracht!” Wie dat hoort én gelooft wordt verzegeld met Gods Geest (Ef.1:13). 80
Page 74
Galaten 3:3 – kers op de taart? Zijn jullie zo dwaas? Jullie vingen aan in Geest, worden jullie nu in vlees voltooid? Dat de Galaten dwaas bezig waren, lazen we al in vers 1. Als Paulus dit in drie retorische vragen aan de kaak stelt, roept hij uit: zijn jullie dan zó dwaas? In elk van de vragen wordt een ander contrast genoemd. In vers 1 is de tegenstelling tussen betovering van de Judaïsten versus hoe Paulus hen Jezus Christus als gekruisigd had voorgehouden. In vers 2 gaat het om “werken van wet” versus “het horen van het geloof”. En in vers 3 is de tegenstelling tussen aanvang in Geest versus voltooiing in vlees. De tegenstelling in vers 3 borduurt direct voort op die van vers 2 waar ook sprake is van de Geest. Men had de Geest ontvangen, niet door werken van wet maar door horen van het geloof. Als God (“Geest”) nu zó van start ging, hoe dwaas is dan gedachte dat de zwakke mens (“het vlees”) de ‘finishing touch’ zou aanbrengen?! Dat is toch een anticlimax?! Met Goddelijke verzekering beginnen en in menselijke frustratie eindigen … De fundamentele boodschap in het Evangelie is dat God niets van de mens verwacht, maar alles voor zijn rekening neemt. Alles wat “het vlees” toevoegt, doet in werkelijkheid afbreuk. 81 Galaten 3:4 – tevergeefs? Leden jullie zoveel tevergeefs? Ervan uitgaande dat het ook tevergeefs was. Vanaf het moment dat de Galaten van Paulus het Evangelie hadden vernomen, hadden zij veel druk en lijden ondervonden. Niet zozeer in deze brief, maar wel in het boek Handelingen lezen we daarvan. En voor een belangrijk deel werden deze verdrukkingen veroorzaakt door georganiseerde tegenstand vanuit de Joodse orthodoxie (Hand.13:50; 14:2; 14:19). Het is opvallend in het ‘Nieuwe Testament’ dat verdrukking van gelovigen vooral van orthodox-godsdienstige zijde komt. Als de Galaten nu de richting opgingen die de Judaïseerders wezen, bevestigden ze daarmee dan niet het gelijk van hun vervolgers? Dan zou het leed van destijds voor niets zijn geweest. Anders gezegd: men had zich al die verdrukkingen kunnen besparen. In de woorden “ervan uitgaande dat het ook tevergeefs was”, klinkt door dat als de Judaïseerders het bij het rechte eind zouden hebben, dan zou het lijden inderdaad tevergeefs zijn. Nergens is verzet tegen het Evangelie zó heftig als juist binnen de orthodox-religieuze wereld, waar men zich inspant om rechtvaardig voor God te worden door ‘werken’ (verdiensten). Het Evangelie van genade (= om niet) past totaal niet in een dergelijk denksysteem. Want als het geloof van Christus de wereld redt en rechtvaardigt, dan reduceert dit elke menselijke bijdrage tot iets volstrekt waardeloos. 82
Page 76
Galaten 3:5 – vanuit horen! Hij dan die aan jullie de Geest verstrekt en krachten onder jullie inwerkt – [is dat] vanuit werken van wet of van vanuit horen van geloof? De vragen die Paulus vanaf vers 1 voorlegt, refereren allen aan de ervaringen van zijn directe lezers. Zij konden ze beantwoorden. Met de laatste vraag komt Paulus weer terug bij “de Geest” waarover hij ook in vers 2 al schreef. Alleen daar ging het om de Geest die de Galaten ooit bij aanvang ontvingen toen zij gelovig werden, terwijl het hier gaat over de inwerking van de Geest in de tegenwoordige tijd. Slechts Eén is in staat om de Geest te verstrekken en de krachten te werken waar men in Galatië getuige van was geweest. Aangezien deze brief in de Handelingen-tijd is geschreven, dienen we bij deze krachten zeker ook te denken aan de tekenen en wonderen die onder hen plaatsvonden (Hand.15:12). Zichtbare manifestaties opdat Israël met eigen ogen zou zien dat de boodschap van redding bij de natiën was gedeponeerd (Hand.28:26-28). Onder de natiën werkte God een onmiskenbaar werk … op ‘heidense’ wijze. Geheel buiten “werken van wet” om. En niemand kon ontkennen dat het God was die dat (in)werkte. Enkel door het horen van een Goed Bericht. Dat is de kracht Gods (Rom.1:16)! 83 Galaten 3:5,6 – Abraham geloofde God … vanuit werken van wet of van vanuit horen van geloof, zoals Abraham God geloofde en het werd hem gerekend tot rechtvaardigheid? Vanaf vers 6 begint een nieuw gedeelte waarin Abraham in Paulus’ betoog de hoofdrol speelt. Tegelijkertijd maakt het vers de zin van vers 5 af. Gods Geest is niet werkzaam “vanuit werken van wet” maar “vanuit horen van geloof, zoals Abraham God geloofde …”. In de eerste vijf verzen refereerde Paulus aan de ervaringen van de Galaten. Vanaf hier begint zijn argumentatie vanuit de Hebreeuwse Bijbel. Hij grijpt daarbij terug op een bijbelvers dat ook in de Romeinen-brief (4:3) een centrale plaats inneemt. Honderden jaren vóór Sinaï (3:17) beloofde God aan de kinderloze Abraham dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren des hemels (Gen.15:5). Naar de mens gesproken onmogelijk, maar God beloofde het. Onvoorwaardelijk. Abraham kreeg geen opdracht maar hoorde enkel een mededeling, een Goed Bericht. Zonder kleine lettertjes, zonder condities. En dan staat er: “Abraham geloofde God”. Vanuit het Hebreeuws gelezen: hij be-aamde God, met andere woorden: U zegt het, dus zo zal het gaan. Dat is geloof, vertrouwen. En dat maakte Abraham voor God tot een rechtvaardige (een ’tsadiq’). Iemand die vertrouwt op wat God zegt te zullen doen. Niets meer, niets minder. 84
Page 78
Galaten 3:7 – zonen van Abraham Weet dus dat zij die uit geloof zijn, dezen zijn zonen van Abraham. Paulus’ conclusie hier volgt uit de verwijzing naar Abraham (:6) die, omdat hij God geloofde, tot rechtvaardige werd gerekend. Daarin staat Abraham model voor allen die ook vandaag “uit geloof zijn”. Hij is een treffend type van het huidige werk van God onder de natiën. Abraham was geroepen uit de natiën (Joz.24:1) en leefde niet onder de wet van Sinaï (Gal.3:17). Bovendien was hij onbesneden toen hij door God rechtvaardig werd verklaard (Rom.4:13-16). God verklaarde Abraham rechtvaardig omdat hij vertrouwde op wat God onvoorwaardelijk had beloofd. Abraham is de eerste in de Schrift van wie dit uitdrukkelijk wordt gezegd en daarmee ook “vader”. Allen “die uit geloof zijn, dezen zijn zonen van Abraham”. Let wel “zonen” en niet, zoals veel vertalingen slordig weergeven “kinderen van Abraham”. De gedachte hier is niet dat “zij die uit geloof zijn”, uit Abraham voortkomen (zoals later wel zal worden betoogd :29), maar dat alle gelovigen dezelfde rechtvaardiging ten deel valt als die Abraham ons naliet. Wie een ‘zoon’ is, is een ‘erfgenaam’ (Gal.4:7). Of letterlijker vertaald: een lotdeel-bezitter: iemand aan wie iets ten deel valt. Rechtvaardiging is het nalatenschap van Abraham dat alle gelovigen, Jood of heiden, ten deel valt. 85 Galaten 3:8,9 – gezegend met de gelovige Abraham De Schrift nu, tevoren waarnemende dat God de natiën vanuit geloof rechtvaardigt, evangeliseerde tevoren aan Abraham: in u zullen al de natiën worden gezegend. Zodat zij die uit geloof zijn, gezegend worden met de gelovige Abraham. Het is opmerkelijk zoals Paulus hier formuleert: “de Schrift, tevoren waarnemende …”. Alsof de Schrift iemand is (vergl. Rom.9:17). Paulus kán zo schrijven omdat voor hem de Schrift samenvalt met (het spreken van) God. Het illustreert hoe voor de apostel de Schrift niet minder is dan de openbaring van God zelf. Toen God aan Abraham het (proto-)Evangelie verkondigde in de belofte dat in hem al de natiën zouden worden gezegend (Gen.12:3), lag daarin al besloten dat God de natiën vanuit geloof zou rechtvaardigen. De zegen van rechtvaardiging uit geloof (die de natiën nu ten deel valt), is dezelfde zegen waarmee ooit Abraham als stamvader werd gezegend. Wij hebben misschien de neiging om het woord ‘Evangelie’ te reserveren voor ‘het Nieuwe Testament’, maar bedenk dan dat reeds aan Abraham het Evangelie werd gebracht. Het woord ‘Evangelie’ betekent ‘Goed Bericht’ en dat is precies wat Abraham te horen kreeg. Onvoorwaardelijk! In hem en zijn zaad (= Christus! :16) zullen alle natiën worden gezegend. Abraham werd uitverkoren opdat via hem heel de wereld zou worden gezegend! 86
Page 80
Galaten 3:10 – de vloek van de wet Want zovelen als uit werken van wet zijn, die zijn onder [de] vloek, want er staat geschreven: vervloekt is ieder die niet blijft in alles wat geschreven is in de boekrol van de wet, om dat te doen. Het contrast is groot: in het voorgaande vers ging het over hen “die uit geloof zijn”, zoals Abraham. Zij vertrouwen op Gods onvoorwaardelijke belofte. Maar in dit vers gaat het over “zovelen als uit werken van wet zijn”. Zij gaan uit van het doen wat de wet opdraagt. Dat is typerend voor “het oude verbond”: de wet als verzameling opdrachten die Israël dient na te komen. Iedereen op die grondslag staat onvermijdelijk ook onder de vloek van diezelfde wet. Paulus haalt Deuteronomium 27:26 aan waarin Israël wordt aangezegd dat wie de woorden van de wet “niet metterdaad volbrengt”, vervloekt is. En het gehele volk zei prompt daarop: amen! In de woorden van Deuteronomium 27 klinkt de echo van de gelofte die Israël eerder aan de voet van de berg Horeb uitsprak: “alles wat JAHWEH gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex.19:8). Maar het was hoogmoed – een gelofte die schuld op schuld laadt. Het is illustratief dat voordat Mozes vanaf de berg het volk bereikte, de stenen tafelen reeds gebroken waren … 87 Galaten 3:11,12 – op scherp gezet En dat in wet niemand wordt gerechtvaardigd bij God is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch de wet is niet uit geloof maar: wie deze dingen doet zal erin leven. Wederom brengt de apostel het contrast tussen “werken van wet” en geloof naar voren. En in beide bovenstaande verzen ondersteunt hij zijn beweringen met uitspraken vanuit de Hebreeuwse Bijbel. Toch voert hij ze niet op als citaten; de lezer wordt verondersteld te weten dat hij refereert aan de Tenach. Het is voor Paulus een uitgemaakte zaak dat de rechtvaardige iemand is die uit geloof leeft. De uitspraak in Habakuk 2:14 bevestigt wat Paulus eerder over Abraham vaststelde: wie God op zijn woord gelooft (vertrouwt) is voor Hem een rechtvaardige. Punt. Maar in de wetsopvatting onder “het oude verbond” (lees: het Judaïsme) draait het niet om vertrouwen op wat God belooft te zullen doen, maar op de mens die allerlei dingen moet doen en op het nakomen van opdrachten. Zoals (o.a.) Leviticus 18:5 ook zegt: wie deze dingen doet zal erin leven. Zoals zo vaak zet Paulus de tegenstelling uiterst scherp neer. Ongetwijfeld zullen zijn tegenstanders hem verwijten ongenuanceerd te zijn. Het zij zo. Het contrast is hier nu eenmaal zwart-wit. Het is of geloof of werken. 88
Page 82
Galaten 3:13 – gehangen aan een hout Christus kocht ons vrij uit de vloek van de wet, terwijl Hij voor ons een vloek werd, want er staat geschreven: vervloekt is een ieder die gehangen wordt aan een hout … Via de beloofde Christus zou Israël bevrijd worden van het juk (= de vloek) van het oude verbond (Jer.31:31-33). De “ons” in dit vers verwijst dan ook naar degenen die “onder de wet” zijn (Gal.4:5). De dood van Christus markeert het einde van het oude (huwelijks)verbond. Christus representeert de Man (= God) die getrouwd was met Israël en waarvan Paulus in Romeinen 7:2 schrijft: “Want de gehuwde vrouw is wettig aan de levende man gebonden. In het geval echter dat de man sterft is zij ontslagen van de wet van de man”. Terwijl Christus stierf en het oude verbond beëindigde, hing Hij aan een hout en daarmee droeg hij letterlijk de vloek van de wet. In Deuteronomium 21:22,23 wordt gezegd dat een ter dood veroordeelde gedood moest worden en als vervloekte aan een paal ten toon moest worden gesteld. De veroordeelde was niet vervloekt omdat hij aan het hout hing, maar omgekeerd: hij hing aan het hout omdat hij vervloekt was. Christus werd als vervloekte aan het hout gehangen en juist zó kocht Hij zijn volk vrij! 89 Galaten 3:13,14 – zegen voor de natiën en Israël Christus kocht ons vrij uit de vloek van de wet (…) opdat de zegen van Abraham tot de natiën zou komen in Christus Jezus [en] opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof. Christus kocht ons (= Israël) vrij uit de vloek van de wet met twee oogmerken (2x “opdat” in vers 14). In de eerste plaats opdat de zegen van Abraham tot de natiën zou komen. In Abrahams zaad (= Christus Jezus) zouden immers alle geslachten van de aardbodem worden gezegend. Het tweede “opdat” gaat over Israël. Het “wij” in vers 14 slaat evenals het “ons” in vers 13, op het volk dat onder de wet was en zou worden vrijgekocht (4:5). Het is ook aan Israël aan wie “de belofte van de Geest” was gegeven. Het ontvangen van de Geest maakt deel uit van het nieuwe verbond, “niet van de letter, maar van de Geest” (2Kor.3:6). Of, zoals Jesaja (59:21) profeteerde: “dit is mijn verbond met hen, zegt JAHWEH. Mijn Geest, die op u is …”. Het is “in Christus Jezus” dat de zegen van Abraham tot de natiën komt. Maar dat niet alleen. Ook het volk van Israël ontvangt via Hem de beloofde Geest. Hoe? Niet door werken, maar “door het geloof” (Rom.3:30). Door het geloof alleen! 90
Page 84
Galaten 3:15 – geen testament maar verbond Broeders, ik spreek naar de mens, evenals een verbond van een mens dat bekrachtigd is, kan niemand terzijde stellen of wijzigen. Zojuist had Paulus betoogd dat rechtvaardiging niet uit werken, maar uit geloof is. In zijn argumentatie speelde de figuur van Abraham daarbij een hoofdrol. Vanaf bovenstaand vers gaat hij dieper in op de onvoorwaardelijke belofte die aan hem gegeven werd en het verbond dat God bij die gelegenheid met hem sloot (Gen.15). Voordat Paulus dieper daarop ingaat, wil hij eerst in het algemeen vaststellen dat een bekrachtigd verbond, ook onder mensen, een vast gegeven is. Beide partijen die formeel hebben ingestemd met de overeenkomst, zijn verplicht de afspraken na te komen. Geen van de betrokken partners kan zich daaraan onttrekken of op eigen initiatief een wijziging aanbrengen in het contract. Het woord hier voor ‘verbond’ (Gr. diathéké), is in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel (de Septuagint) het standaard vertaalwoord voor het Hebreeuwse ‘brith’ (= verbond). Het is dan ook beslist onjuist om ‘verbond’ weer te geven met ’testament’. Een testament is een laatste wilsbeschikking. Maar aangezien God niet sterft, maakt Hij ook geen testamenten op. Hij sloot een verbond met Noach, Abraham, Mozes en David. En Hij houdt zich daaraan! Zonder mitsen en maren. 91 Galaten 3:16 – het zaad, dat is Christus Aan Abraham nu werden de beloften uitgesproken, en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan de zaden, als op velen maar als op één, “en aan het zaad van u”, dat is Christus. God heeft de belofte aan Abraham meerdere keren herhaald en mogelijk dat Paulus daarom dit keer over “de beloften” spreekt (vergl. 17,22). Velen zijn gestruikeld over Paulus’ argumentatie in dit vers. Want is het taalkundig niet volstrekt duidelijk dat “zaad” een collectief begrip is en evenals ons woord ‘nageslacht’ (= enkelvoud) een meervoudige betekenis kan hebben? Uiteraard was ook Paulus van dit fenomeen op de hoogte. Zo legt hij in Romeinen 4:18 uit dat Abrahams zaad “vele natiën” omvat. Maar waar wij vaak slechts in rechte, doorgetrokken lijnen denken (logischcausaal), toont de Bijbel ook dwarsverbanden (associatief). Dat “het zaad” enkelvoud is, suggereert dat het over één gaat. Daarmee illustreert (niet: bewijst!) Paulus’ zijn betoog. “Het zaad” slaat in diepste zin op de Ene die komen zou (vergl. ‘het zaad van de vrouw’ in Gen.3:15). Abrahams zaad is die ene, geliefde zoon die geofferd werd op het gebergte van Moria, maar op de derde dag (Gen.22:4) als uit de doden werd teruggegeven (vergl. Hebr.11:18,19). Inderdaad, Izaäk verwijst naar “Jezus Christus… de Zoon van Abraham” (Mat.1:1). 92
Page 86
Galaten 3:17 – 430 jaar later … Dit echter zeg ik: een verbond dat tevoren bekrachtigd is door God, wordt door de wet die vierhonderd en dertig jaar daarna kwam, niet ongeldig gemaakt, om de belofte buiten werking te stellen. De reden dat Paulus begon over de rechtskracht van een verbond onder mensen (:15), licht hij hier nader toe. Een geratificeerd verbond kan nooit door één partij ongeldig worden gemaakt, zo betoogde hij. Welnu, met een Goddelijk verbond is dat niet anders. Het onvoorwaardelijke verbond dat God met Abram sloot toen Hij zijn belofte gaf, kan onmogelijk nietig zijn verklaard toen ruim vierhonderd jaar later de wet werd gegeven waarin wel voorwaarden worden gesteld. De periode van “vierhonderddertig jaar” die Paulus hier noemt, is ontleend aan Exodus 12:40. Daar lezen we dat de Israëlieten die in Egypte (en Kanäan; LXX) hebben gewoond, “dertig en vierhonderd jaren” waren. Toen Abram zeventig jaar oud was werd hij uit Ur der Chaldeeën geroepen. Toen Abraham honderd jaar oud was (dus dertig jaar later) werd Izaäk geboren. Vervolgens, exact vierhonderd jaar later, vond de Uittocht en de wetgeving op Sinaï plaats (Gen.15:13). Dat was dus tevens het vijfhonderdste jaar na de geboorte van Abraham. Alles is timing en onder Gods regie. Op Hem kunnen we altijd aan! 93 Galaten 3:18 – gratis Want indien het lotsdeel uit de wet is, dan is het niet meer uit de belofte. Maar God heeft juist aan Abraham genade bewezen door belofte. Het is niet voor het eerst in deze brief dat Paulus de polemiek op scherp zet. Gesteld dat de ‘erfenis’ (lett. het lotsdeel), dat wil zeggen: de zegen die Abraham in het vooruitzicht was gesteld, verkregen wordt op basis van “werken van wet”, dan is die zegen dus voorwaardelijk. Maar dat zou radicaal in strijd zijn met de belofte die aan Abraham gedaan werd. Die belofte was immers onvoorwaardelijk en daarmee een uiting van genade (Gr. charizomai). ‘Om niet’ dus. Een zegen is of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, maar niet beide. Altijd weer raken we met dit contrast aan de essentie van het Evangelie zoals Paulus dit mocht bekend maken onder de natiën. De onvoorwaardelijkheid van het Evangelie werd in Galatië ter discussie gesteld en bestreden. En de christenheid als geheel is nadien dezelfde weg ingeslagen. “De waarheid van het Evangelie” houdt in dat aan de beloofde zegen niets kan worden toegevoegd of afgedaan. Elke voorwaarde die wordt gesteld, hoe klein, gering of van welke aard ook, miskent dat. “Om niet” is onvoorwaardelijk en gratis. Zonder stiekeme, kleine lettertjes. 94
Page 88
Galaten 3:19 – bijgevoegd totdat Waartoe is dan de wet? Ter wille van de overtredingen is zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie Hij heeft beloofd … Tot dusver betoogde Paulus dat het onmogelijk is dat de wetgeving iets zou hebben veranderd aan de belofte die eeuwen eerder was gedaan. Maar dat roept dan wel een andere vraag op. “Waartoe is dan de wet?”. Bepaald niet omdat de belofte aan Abraham onvolkomen zou zijn en daarom vervangen moest worden. Niks daarvan, zegt Paulus. De wetgeving op Sinaï was geen vervanging van de belofte (dat is onmogelijk!) maar een tijdelijke bijvoeging. Paulus zegt: “… bijgevoegd totdat …”. Omdat de belofte van zegen voor alle volken pas zou worden vervuld wanneer het beloofde zaad zou komen, heeft God het volk tot aan die tijd met de wet in “verzekerde bewaring” gesteld (4:23). Als een voorlopige maatregel “terwille van de overtredingen”. Dat laatste wil zeggen, dat zonden niet slechts misstappen, maar ook overtredingen zouden zijn. Want “waar geen wet is, is ook geen overtreding” (Rom.4:15). Gods opzet was niet dat door de wet de zonden minder zouden worden, maar juist meer. Romeinen 5:20 zegt: “Maar de wet kwam erbij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig …”. 95 Galaten 3:19 – rechtstreeks & via-via Waartoe is dan de wet? Ter wille van de overtredingen is zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie Hij heeft beloofd, [en zij werd] verordend door boodschappers in de hand van een middelaar. Paulus argumenteert dat de wet (onder het oude verbond) het karakter had van een tijdelijke en dus voorbijgaande regeling. “Totdat het zaad (= Christus) zou komen”. Om de ondergeschiktheid van de wet te onderstrepen, wijst Paulus op nóg een verschil met de belofte die God aan Abraham gaf. Terwijl God rechtstreeks aan Abraham zijn onvoorwaardelijke toezegging deed, gaf Hij de wet via engelen aan Israël. En dat ook niet direct, maar via Mozes als middelaar (vergl. Deut.5:5). Dus via twee tussenschakels kwam de wet tot Israël. Dat de wet via engelen aan Mozes werd gegeven, wordt als bekend verondersteld en we vinden dat gegeven op meerdere plaatsen in het NT terug. In Handelingen 7:53 zegt Stefanus tot het Joodse volk: “jullie ontvingen de wet door verordeningen van engelen …” (zie ook Hebr.2:2). God zelf is de Onzienlijke (Joh.1:18) en Hij werd (totdat het Woord vlees werd; Joh.1:14) slechts gezien via engelen. Hoe dan ook: hoogstpersoonlijk gaf God zijn belofte aan Abraham, maar via-via gaf Hij de wet aan zijn volk. 96
Page 90
Galaten 3:19,20 – één en integer … de wet (…) verordend door boodschappers in de hand van een middelaar. De middelaar echter is niet van één. God echter is één. De lijn van Paulus’ betoog in deze verzen is dat de wet ondergeschikt is aan de belofte aan Abraham. In de eerste plaats omdat deze belofte ruim vier eeuwen eerder plaatsvond. De belofte is primair en de wet is slechts een tijdelijke maatregel. In de tweede plaats kan Gods onvoorwaardelijk en bekrachtigde belofte onmogelijk ongeldig gemaakt worden. Zelfs in een verbond onder mensen is dat al onmogelijk. En Paulus’ derde argument waarom de wetgeving inferieur is aan de belofte, is dat de wetgeving op Sinaï via-via plaatsvond. Via engelen werd ze in de hand van de middelaar Mozes gesteld, die het op zijn beurt aan Israël doorgaf. Meerdere partijen waren in de wetgeving betrokken. Hoe anders was Gods belofte aan Abraham! In dat verbond was slechts Eén handelende ‘partij’, namelijk de ene GOD die onvoorwaardelijk en absoluut garant stond voor de vervulling. Bij de verbondsluiting was alleen God actief en Abraham … was in diepe slaap (Gen.15:12-18). Jazeker, God geeft het zijn beminden in de slaap (Ps.127:2)! Er is één GOD en Hijzelf is ook één en volstrekt integer. Want wat Hij zegt, dat doet Hij ook. 97 Galaten 3:21 – leven door wetsbetrachting? Is de wet dan tegen de beloften van God? Volstrekt niet! Want indien een wet was gegeven die levend kon maken, zo was werkelijk rechtvaardigheid uit wet. De wet staat in contrast met de beloften van God. Want de wet is voorwaardelijk terwijl de beloften onvoorwaardelijk zijn. Maar dat betekent beslist niet dat de wetgeving in strijd is met de beloften van God. Beiden zijn ze immers afkomstig van God zelf. De wetgeving had een functie in Gods plan. Totdat het beloofde zaad (= Christus) zou komen, diende de wet om “de overtredingen” aan te tonen (:19). Haar functie was om de hopeloosheid van de menselijke eigengerechtigheid in het licht te stellen. In theorie mag het dan zo zijn dat wie de wet doet, daardoor zal leven (Lev.18:5; Rom.10:5), in de praktijk is er niemand die daaraan voldoet (:11). De wet maakt niet levend, integendeel, “de letter doodt” en ze heet dan ook “een bediening van dood” en “van veroordeling” (2Kor.3:6-9). De wet toont aan dat de mens van zichzelf niets heeft te verwachten en daarmee geheel afhankelijk is van God. Zo toont de wet wie de mens is terwijl Gods belofte toont wie God is. De wet doodt, maar het is GOD die naar zijn belofte levendmaakt! 98
Page 92
Galaten 3:22 – opgesloten Maar de Schrift sluit het alles op onder zonde, opdat de belofte uit geloof van Jezus Christus gegeven zou worden aan hen die geloven. De wet contrasteert met de belofte, maar ze concurreert er niet mee. Want juist doordat de wet niet in staat is leven en rechtvaardigheid te produceren, noodzaakt ze de mens zich te wenden tot de belofte van God. De Schrift sluit allen op onder de zonde, zoals een rechter opsluit in de gevangenis. Het woord voor ‘opsluiten’ (Gr. sugkleio) komen we voor het eerst tegen in Lucas 5:6, waar het gaat over een menigte vissen die opgesloten zitten in netten. Geen ontkomen aan. Ook in Romeinen 11:32 komen we ditzelfde werkwoord tegen: “Want God sluit allen op in ongezeglijkheid, opdat Hij zich over allen zou ontfermen”. De reden dat alle mensen zijn opgesloten onder de zonde is “opdat de belofte uit geloof van Jezus Christus gegeven zou worden …”. Let er op dat evenals in Galaten 2:16 en 20, ook hier sprake is van het “geloof van Jezus Christus”. Hij is “het zaad” waarop de belofte aan Abraham betrekking had (:16) en waardoor alle geslachten van de aardbodem zullen worden gezegend. Zijn geloof staat voor deze uitkomst garant! Niets aan af- of toe te doen. Geloof dat maar gerust! 99 Galaten 3:23 – voordat het geloof kwam Maar voordat het geloof kwam werden wij verzekerd bewaard onder de wet, samen opgesloten, tot het aanstaande geloof onthuld zou worden. Eerder, in Galaten 3:19, betoogde Paulus al dat de wetgeving ‘bijkomstig’ (“erbij gevoegd”) was en bovendien tijdelijk. “Totdat het zaad zou komen”. “Terwille van de overtredingen is zij erbij gevoegd”. Dit doel en deze tijdelijke functie worden ook hier door de apostel onderstreept. Samen met de rest van de mensheid was Israël opgesloten onder de zonde (:22). Maar er is een verschil: Israël kreeg een speciale behandeling en werd “verzekerd bewaard onder de wet”. Alles met het oog op “het aanstaande geloof dat onthuld zou worden”. Met “het geloof” dat onthuld zou worden doelt Paulus op “het geloof van Jezus Christus”, waarover hij in het voorgaande vers (:22) schreef. Heel de geschiedenis van de mensheid vanaf Adam, en de geschiedenis van Israël in het bijzonder, was het wachten op “het geloof” dat zou worden onthuld. Het beloofde “zaad van de vrouw” (Gen.3:15) en “het zaad van Abraham” (= Christus; 3:16). Hij zou door zijn geloof en gehoorzaamheid voor heel de mensheid overwinning, redding, rechtvaardigheid en leven aanbrengen! Niet als een aanbod dat kan worden afgewezen maar als een mededeling van een voldongen feit. Geloof het of niet. 100
Page 94
Galaten 3:24 – een pedagoog tot Christus Zodat de wet onze pedagoog is geworden tot Christus, opdat wij uit geloof zouden worden gerechtvaardigd. In het voorgaande vers lazen we dat voordat “het geloof” kwam (nl. van Jezus Christus), wij (= Israël) in verzekerde bewaring waren gesteld onder de wet. Eerst was daar “de belofte” die God aan Abraham gaf. Vierhonderddertig jaar later kwam de wet (:17) om tijdelijk dienst te doen “totdat het zaad zou komen” (:19), dat wil zeggen: Christus. De functie die de wet kreeg was “terwille van de overtredingen” (:19) en om het volk in verzekerde bewaring te stellen (:23). Die verzekerde bewaring heet hier “onze pedagoog”. Dit woord komt direct uit het Grieks (> paidagogos) en verwijst naar iemand die toezicht houdt op een kind, oppast en het ‘onder de duim’ houdt. Dit ‘onder de duim houden’ is typerend voor de vijftien eeuwen dat Israël als onmondig kind “onder de wet” stond. Dat regime duurde officieel voort tot aan (de opgewekte) Christus. Sindsdien garandeert zijn geloof de rechtvaardiging van heel de mensheid. “… zoals door één misstap het voor alle mensen tot veroordeling was, zó ook door één daad van rechtvaardigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven” (Rom.5:18; 3:23,24). Dat is de mededeling die het Goede Bericht (= het Evangelie) aan een ieder doet. Gelukkig wie daar ‘amen!’ op kan zeggen! 101 Galaten 3:25 – niet meer onder de pedagoog Nu echter het geloof is gekomen, zijn wij niet meer onder de pedagoog. De wet zoals God die op Sinaï aan Israël gaf, fungeerde zo’n vijftien eeuwen als pedagoog of kinderoppasser. Totdat het beloofde zaad van Abraham (= Christus) kwam. Hier heet dat “het geloof” dat wil zeggen: “het geloof van Jezus Christus” (:22). De weg die Hij in geloof is gegaan, beslist alles. De impact van die ene daad van gehoorzaamheid, brengt leven en rechtvaardiging die even alomvattend is als die ene misstap die tot veroordeling en dood leidde. Voor heel de mensheid (Rom.5:18). Maar als de wet als pedagoog slechts een functie had totdat “het geloof is gekomen”, dan staat Israël nu “het geloof” is gekomen dus niet langer onder de wet als pedagoog. Dat tijdperk is voorbij en ten einde. Niet de wet behoort tot het verleden maar wel haar functie als pedagoog. Vasthouden aan die functie zoals het Jodendom tot op vandaag doet, is daarom een anachronisme: misplaatst in de tijd (Rom.6:14; 1Kor.9:20,21; Gal.4:4,5,21). Wanneer de Heer in de toekomst met Israël een nieuw verbond zal sluiten, zal de wet daarom aan hen ook niet worden opgelegd, maar worden geschreven in hun hart (Jer.31:31-33). Men zal met vreugde ontdekken dat de wet profetie is … en door God vervuld wordt! 102
Page 96
Galaten 3:26 – allen zonen van God Want jullie allen zijn zonen van God door het geloof, in Christus Jezus. Waar het ging om de wet sprak Paulus in het voorgaande telkens over wij en ons. “Wij werden verzekerd bewaard onder de wet” (:23) en “de wet is onze pedagoog geworden” (:24). Uiteraard doelt Paulus met dit wij op het volk Israël waarvan hijzelf deel uitmaakt. Maar vanaf vers 26 verandert het wij in jullie, dat wil zeggen: de natiën. Dat sluit niet de gelovige Israëlieten uit, maar het sluit juist de natiën in. “… jullie allen zijn zonen van God”, hetzij Jood, hetzij Griek (:28). Paulus begint bovenstaande zin met “want” om te verklaren dat nu “het geloof” is gekomen, wij (= Israël) niet meer onder de pedagoog (= de wet) zijn. Waarom niet? Wel, allen, Jood of Griek, zijn zonen van God. Let wel “zonen” en geen kinderen, zoals veel vertalingen geheel ten onrechte luiden. Kinderen staan onder toezicht van een pedagoog of oppasser. Zonen daarentegen zijn die fase voorbij. Een zoon is niet langer onmondig, maar gesteld tot zoon om als ‘erfgenaam’ de ‘erfenis’ van de vader te beheren. Zoonschap veronderstelt mondigheid en vrijheid en dat staat tegenover onmondigheid en slavernij (4:1). “In Christus Jezus” is elke gelovige bestemd tot dit zoonschap: vrij en volwassen! 103 Galaten 3:27 – gedoopt in Christus Jezus Want zovelen als jullie in Christus worden gedoopt, worden jullie met Christus bekleed. In Christus Jezus zijn we allen zonen van God door het geloof. Waarom is dat zo? Vers 27 zegt: want zovelen in Christus Jezus worden gedoopt, worden daarmee ook met Christus bekleed. De sleutelterm hier is “in Christus Jezus”. In Hem worden we gedoopt. De vanzelfsprekendheid waarmee uitleggers hier denken aan een doop in water, is ontstellend. Alsof waterdoop de ultieme christelijke doop zou zijn! Terwijl reeds Johannes de Doper bij herhaling er op wees dat hijzelf weliswaar doopte in water, maar dat degene die na hem zou komen (= Christus), zou dopen in geest. Waarmee gezegd is dat de doop van Christus geen waterdoop maar een geestelijke doop is. Niet door het ondergaan van een ritueel komen we “in Christus Jezus”. Hoe vreemd aan de strekking van de Galaten-brief is de gedachte dat we door een Joods gebruik (wat de waterdoop is; Hebr.6:2) en door werk van mensenhanden “in Christus Jezus” zouden worden geplaatst! 1Korinthe 1:31 zegt: “… vanuit Hem (= God) is het dat jullie in Christus Jezus zijn”. We worden van Godswege “in Christus Jezus” als het ware ondergedompeld. Inderdaad, “door het geloof”. Of zoals 1Korinthe 12:13 zegt: “… in één geest worden wij allen tot in één lichaam gedoopt …”. 104
Page 98
Galaten 3:28 – allen één in Christus Jezus Hierbij is geen Jood of Griek, geen slaaf of vrije, geen mannelijk en vrouwelijk; want jullie allen zijn één in Christus Jezus. Bij de onderdompeling (doop) “in Christus Jezus” spelen religieuze of raciale verschillen tussen Jood en Griek geen rol. Ook grote maatschappelijke verschillen tussen slaaf en vrije doen daarbij totaal niet ter zake. Evenmin als het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk. Hoezeer zulke onderscheidingen in de oude schepping ook diepe sporen kunnen trekken. Het is ook bepaald niet zo dat voor gelovigen deze verschillen niet zouden bestaan. Stel je voor: zonder het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk zou de betekenis van het huwelijk in één keer verdwijnen (ook al probeert men ons vandaag andere dingen op de mouw te spelden). Wat Paulus in dit vers niet leert is dat alle gelovigen gelijk zouden zijn, zoals velen dit tegenwoordig wel er oppervlakkig inlezen. Hoeveel instructies in Paulus’ brieven gaan juist niet over de verschillen tussen Jood en Griek, slaaf en vrije en man en vrouw? Zelfs met hiërarchie in diverse verhoudingen (Ef.5:22; 6:5). Nee, niet gelijkheid, maar eenheid in Christus Jezus is hier het onderwerp. “… want jullie zijn allen één in Christus Jezus”. Welke verschillen in achtergrond er ook mogen zijn – in Christus Jezus zijn we verbonden en één! 105 Galaten 3:29 – zaad van Abraham Indien jullie van Christus zijn, dan zijn jullie dus zaad van Abraham en naar belofte lotdeelbezitters. Eerder in dit hoofdstuk had Paulus al betoogd dat “het zaad van Abraham” met recht een enkelvoud is. In de diepste zin slaat “het zaad” op Christus (:16). Maar dat niet alleen, “het zaad” slaat ook op allen die “in Christus Jezus” zijn. Zonder de term “het lichaam van Christus” te gebruiken (zoals hij dat elders doet), ligt deze gedachte hier wel in besloten. Want Christus is het zaad van Abraham en aangezien alle gelovigen in Hem begrepen zijn, zijn ook zij “dus zaad van Abraham”. De consequentie van deel uit te mogen maken van het “zaad van Abraham” is dat we ook delen in wat aan Abraham is toegevallen. Dat is wat “lotdeelbezitters” zijn: mensen aan wie iets als lot ten deel valt. De meeste vertalingen spreken van ‘erfgenamen’ wat niet helemaal hetzelfde is. Maar het is waar: een erfgenaam valt een lot ten deel. Als “zaad van Abraham” delen we automatisch in de zegeningen die ooit aan Abraham toevielen zoals rechtvaardiging en levendmaking (:21). Maar we delen ook in de belofte van zegen voor alle geslachten van de aardbodem. Dat en meer is de rijkdom die we in Christus bezitten! 106
Page 102
Galaten 4:3 – de elementen van de wereld Zo ook wij, toen wij onmondigen waren, waren wij onder de elementen van de wereld slaven gemaakt. Het woordje “wij” hier duidt (evenals in 3:23,24) op Israël, zoals “jullie” verwijst naar de natiën. Israël was onmondig en gesteld onder de wet als pedagoog. In een positie die feitelijk niet verschilde van die van een slaaf (4:1). Deze onmondige en slaafse positie wordt hier aangeduid als “onder de elementen van de wereld”. Wat betekent dat? Het woord voor “elementen” is in het Grieks ‘stocheia’ en betekent ‘de eerste beginselen’ of ‘het ABC’. Denk ook aan ons woord ‘elementair’ dat doelt op de eerste beginselen van iets. Deze betekenis sluit perfect aan bij wat Paulus schrijft over de wet als pedagoog van een onmondig kind. Een kind moet eerst het ABC van de dingen leren. De wet is een introductie in de lessen die God de mens (lees: Israël) wil leren. Veelzeggend is dat de stenen tafelen van de wet reeds gebroken waren, voordat ze goed en wel gearriveerd waren. Het demonstreert dat de mensheid onder de zonde besloten is en van zichzelf hopeloos is. Maar de wet wijst bovenal profetisch, in typen en schaduwen, vooruit naar Christus. De wet was ‘by design’ tijdelijk en voorlopig. Met uitzicht op het blijvende in Christus! 110 Galaten 4:4 – toen de volheid van de tijd kwam Maar toen de volheid van de tijd kwam, zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet … In vers 1 en 2 lazen we over een onmondig kind dat onder voogdij staat “tot op het tevoren bepaalde tijdstip van de vader”. Hier maakt Paulus duidelijk dat de voogdij over het onmondig kind verwijst naar Israël onder de wet totdat “de volheid van de tijd kwam” waarin God zijn Zoon zond. “De volheid van de tijd” is niet anders dan “het tevoren bepaalde tijdstip van de Vader”. Dat God zijn Zoon zou zenden, geboren uit een vrouw, werd voorzegd vanaf het begin van de mensheid (Gen.3:15). En de geslachtslijn spitste zich steeds meer toe. Eerst via Sem, vervolgens via Abraham, Izaäk, Jakob, Juda en uiteindelijk via de lijn van David zou de Messias ter wereld komen. En wel in de stad van David, Bethlehem (Micha 5:1). Maar niet alleen uit wie en waar en hoe de Messias zou komen was voorzegd, maar ook wanneer! In Daniel 9 lezen we dat vanaf het moment dat het woord uitging om Jeruzalem te herbouwen (Kores), negenenzestig jaarweken zouden volgen (= een kleine vijfhonderd jaar), waarna de Messias zou worden uitgeroeid. Rond het jaar 30 AD was die termijn verstreken. Op Gods woord kunnen we rekenen! 111
Page 104
Galaten 4:4 – Gods Zoon, geworden uit een vrouw Maar toen de volheid van de tijd kwam, zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet … Toen de profetische termijn was verstreken zond God zijn Zoon. Dit zoonschap van Christus is al in een vroeg stadium van de kerkgeschiedenis misverstaan doordat men het simpele monotheïsme van de Schrift (“één God”) verving door een verkapt polytheïsme (‘één wezen, drie personen’). Niet langer geloofde men dat er “één God, de Vader is” (1Kor.8:6) maar dat God uit meerdere personen zou bestaan. Zo werd de Bijbelse uitdrukking “de Zoon van God” verdrongen door het concept van ‘God de Zoon’. Een volkomen onbijbelse term! Niet ‘God de Zoon’ werd mens, maar God verwekte uit een vrouw Jezus Christus, die om die (logische) reden Gods Zoon wordt genoemd. Of zoals de hemelse boodschapper tegen Maria zei: “… heilige geest zal op jou komen en kracht van de Allerhoogste zal jou overschaduwen. En daarom zal het heilige dat verwekt wordt Zoon van God worden genoemd”. Gods Zoon is “geworden uit een vrouw”. Het wonder van de verwekking van de Messias uit een maagd, zonder tussenkomst van een man, is de eenvoudige verklaring waarom Hij Gods Zoon wordt genoemd. En het bevestigt tevens dat er maar één God is, de Vader! 112 Galaten 4:4,5 – geworden onder de wet … zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen … Gods Zoon is geboren “onder de wet”. Is dat tegenstrijdig met het voorgaande, waar we lazen dat de periode onder de wet tot op Christus was? Nee, deze tegenstrijdigheid verdwijnt op het moment dat we gaan verstaan dat de naam Jezus verwijst naar Hem die in Bethlehem werd geboren en hier rondwandelde. De eretitel Christus daarentegen verwijst naar de opgestane Christus (Hand.2:36). De periode van de wet hield beslist niet op bij Jezus’ geboorte. Want Jezus werd geboren uit een vrouw, “onder de wet” en tot aan zijn dood duurde dat regime voort. Het is Jezus Christus’ dood en opstanding dat de omwenteling markeert. Sinds zijn dood is “het oude verbond” officieel beëindigd. De Man (lees: de Heer) is gestorven en de vrouw (lees: Israël) is niet langer onder de wet die haar aan de Man bond (Rom.7:2). Zodat de wet dus niet tot op Jezus was, maar tot op Christus, de opgewekte. Jezus stierf om op te kunnen staan. In zijn dood en opstanding kocht Hij het volk vrij dat “onder de wet” stond. Dit machtige feit is de basis voor het nieuwe verbond (Hebr.13:20)! 113
Page 106
Galaten 4:4,5 – vrijkoping en zoonstelling … zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen, opdat wij de zoonstelling zouden verkrijgen. Gods Zoon werd geboren uit een vrouw, geboren “onder de wet”. Waarom? Opdat Hij hen die onder de wet zijn (= Israël) vrij zou kopen. De positie van Israël “onder de wet” was als van een kind onder een kinderoppasser (lett. pedagoog; 3:23-26). In de praktijk was die positie niet verschillend van die een slaaf: volstrekt onderworpen (4:1). Met dit verschil dat Israël geen slaaf maar een kind was, bestemd om eenmaal (de facto) “eigenaar van alles” te worden. Israëls positie “onder de wet” was ter voorbereiding van die definitieve positie. Tijdelijk dus. (3:23,25). De term “onder de wet” komt 15x voor in de Bijbel (alleen bij Paulus) en is synoniem met ‘het oude verbond’ (Jer.31:31-33). Karakteristiek voor die positie is dat het volk met recht “onder de wet” staat als onder een juk (vergl. Hand.15:10). Het is een fase, zoals een kind eerst onmondig is en ten slotte volwassen wordt. De uiteindelijke bestemming is om tot ‘zoon’ te worden gesteld. Dan is de wet geen last meer, maar lust. Een belofte! Om vrij en vrijwillig in de voetsporen van Vader te treden. 114 Galaten 4:5,6 – vrije zonen … opdat Hij hen die onder de wet zijn, uit zou kopen, opdat wij de zoonstelling zouden verkrijgen. En dat jullie zonen zijn, God zond de geest van zijn Zoon in onze harten, die roept: Abba, Vader! In vers 4 en 5 doelt Paulus met “wij” op Israël “onder de wet” en verwijst “jullie” naar zijn lezers onder de natiën. In vers 6 sluit Paulus zich aan bij zijn lezers (“de Geest van zijn Zoon in onze harten”). Het fenomeen “zoonstelling” kennen we nauwelijks nog. Het duidt op de plechtigheid waarbij een kind officieel de status van volwassenheid bereikt en niet langer voor rekening van zijn ouders is. Het is beslist geen adoptie (“aanneming tot kinderen”) zoals sommige vertalingen dit onjuist weergeven. Sinds de dood en opstanding van Christus is Israël niet langer “onder de wet”; “het oude verbond” is beëindigd. Hoewel “het nieuwe verbond” officieel pas in de toekomst zal worden gesloten met Israël en Juda (Jer.31:31), zijn de zegeningen van dit nieuwe verbond nu al beschikbaar voor allen die geloven. Zo ontvangen ook wij de levendmakende Geest, dezelfde als die van het nieuwe verbond is (2Kor.3:6,8,17,18). Dat is tevens de “geest van zoonstelling” die God in onze harten zond en waardoor we roepen: Abba, Vader! (Rom.8:15). 115
Page 108
Galaten 4:6 – de geest van zijn Zoon En dat jullie zonen zijn, God zond de geest van zijn Zoon in onze harten, die roept: Abba, Vader! Het woord ‘geest’ is in de Bijbel een heel breed begrip. Zowel in het Hebreeuws (roeach) als het Grieks (pneuma) duidt het op een onzienlijke kracht die in beweging brengt. Zoals ‘wind’ en ‘adem’. De kracht zelf wordt niet gezien maar de effecten ervan wel (Joh.3:8). In Romeinen 8:9 bezigt Paulus “de geest van God” als synoniem van “de geest van Christus”. Dat zijn uiteraard geen verschillende geesten, het zijn verschillende namen voor “één geest”. Het heet “de geest van God” omdat het Gods geest is die Jezus uit de doden opwekte (Rom.8:11). En het heet “de geest van Christus” of “de geest van zijn Zoon” omdat Hij de eerste is die door deze geest (eens voor altijd) werd levendgemaakt. De geest van Gods Zoon woont in onze harten en dat maakt dat wij in dezelfde verhouding tot God staan als de Zoon. Als zonen dus. Het is niet als kinderen maar als zonen dat we God aanspreken als “Abba, Vader”. Kinderen zijn verwekt en geliefd door de Vader. Zonen daarentegen hebben zelf de Vader lief en zijn bekwaam gemaakt om zijn bezit te beheren. 116 Galaten 4:7 – van slaaf naar zoon en dus erfgenaam Zo bent u geen slaaf meer maar zoon. Indien nu zoon dan ook lotdeelbezitter door God. In de praktijk was de positie van Israël “onder de wet” niet wezenlijk anders dan die van een slaaf (4:1). Weliswaar was men als volk bestemd tot ‘zoonstelling’, maar tot aan de komst van Christus werd men streng bewaakt “onder de pedagoog” (3:25), dat is “de wet”. Met de dood en opstanding van Christus veranderde alles. Dit beëindigde “het oude verbond” (Rom.7:2) en tegelijkertijd wijdde het het nieuwe verbond in (Rom.7:4; Hebr.13:20). Het is door het ontvangen van “de geest van zijn Zoon” dat we in de positie van zoon worden gesteld. Niet meer “onder de wet”, maar in vrijheid. Niet slechts als kind liefde ontvangen van de Vader, maar ook als zoon God aanspreken als Vader (4:6): mondig en volwassen met Hem alles bespreken wat te maken heeft met het “lotsdeel” (lees: erfenis) dat Hij ons doet toevallen. Zoonschap is in de Bijbel synoniem met erfgenaamschap. Strikt genomen hoeft een ‘zoon’ niet eens een lijfelijke nakomeling te zijn. Als iemand in aanmerking komt om het ‘lotsdeel’ te ontvangen, dan is hij een ‘zoon’ (zie 1Sam.24:17; 2Kon.2:12). Gesteld worden tot zoon bepaalt ons bij de hoge positie waartoe we zijn geroepen! 117
Page 110
Galaten 4:8,9 – terug naar af Maar toen jullie inderdaad geen weet hadden van God, dienden jullie slaafs goden die het van nature niet zijn. Maar nu jullie God kennen, meer nog, door God gekend worden, hoe keren jullie je weer om tot de zwakke en arme elementen die jullie opnieuw slaafs willen dienen? Eerder schreef Paulus over Israël “onder de wet” in de wij-vorm (3:23,24). Nu richt hij zich tot zijn (overwegend) niet-joodse lezers in Galatië. Zij hadden geen (openbaring-)kennis van God, hoe religieus men ook was. Maar in plaats van de ene GOD, diende men ‘goden’, wat per definitie afgoden zijn (1Kor.8:4-6). Via Paulus’ boodschap hadden de Galaten GOD leren kennen, of meer nog, werden ze door God gekend. Want het initiatief lag geheel bij God: Hij had hen tevoren gekend, voorbestemd, geroepen en gerechtvaardigd (Rom.8:30). En nu vraagt Paulus aan de Galatische gelovigen die zich lieten judaïseren: hoe kunnen jullie nu terugkeren tot “de zwakke en arme elementen” door je opnieuw slaafs te onderwerpen?! Feitelijk stelt de apostel de judaïsering op één lijn met hun eerdere afgoderij. Judaïsme (als ‘conservering’ van het oude verbond) en afgoderij zijn beiden ‘religie’ in de eigenlijke zin des woords (re + ligare = wederom binden). Een systeem van slaafse regels. De Galaten waren weer ’terug bij af’… 118 Galaten 4:9,10 – van de regen in de drup … hoe keren jullie je weer om tot de zwakke en arme elementen die jullie opnieuw slaafs willen dienen? Jullie observeren dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen. De Galaten hadden (grotendeels) een achtergrond in de afgodendienst (4:1). Die godsdienst werd vooral ook beheerst door de kalender en de cycli van hemellichamen. Van de afgoden hadden de Galatische gelovigen zich afgekeerd, maar nu lieten ze zich inpakken door Judaïseerders en werden daarmee opnieuw onderworpen aan de observatie van “dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen” (vergelijkbare formulering als in Genesis 1:14). In het Judaïsme dat de Galatische gelovigen bezig waren te omarmen, spelen genoemde tijden elk een grote rol. Ga maar na. In de eerste plaats is daar de viering van sabbatdagen. Maar ook elke nieuwe maan(d) is een happening (Num.28:11) evenals de jaarlijkse hoogtijden zoals Pascha, Sjawoe’ot, Jom Kippoer en Soekkot. En verder neemt men in het Jodendom ook nog jaargangen waar zoals sabbatsjaren en jubeljaren. De Galaten waren in Paulus’ Evangelie geroepen “in de genade van Christus” (1:6) zonder enige godsdienstige verplichting in verband met de kalender. Zulke plichten waren verleden tijd. Maar nu kwamen de Judaïseerders hen vertellen dat ze voortaan de Judaïstische kalender moesten observeren! In de basis (elementair!) betekende dit een terugkeer naar religie. 119
Page 112
Galaten 4:10,11 – alles tevergeefs? Jullie observeren dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen. Ik vrees voor jullie dat ik wellicht tevergeefs onder jullie gearbeid heb. De Galatische gelovigen waren door het Evangelie dat Paulus hen had verkondigd, bevrijd van alle religieuze verplichtingen. Vooral ook die verband hielden met de kalender van hun afgodendienst. Vrij waren ze ervan! Maar sinds Paulus was vertrokken waren er Judaïseerders gekomen die hen hadden overgehaald om nu de Joodse kalender van “dagen en maanden en bestemde tijden en jaargangen”, stipt te gaan volgen. Als een vereiste om rechtvaardig te leven. We zien Paulus als het ware wanhopig naar zijn hoofd grijpen. Is zijn arbeid onder hen dan allemaal tevergeefs geweest? De ene godsdienstige kalender was vervangen door de andere … Probeer je voor te stellen wat Paulus’ reactie zou zijn wanneer hij vandaag in de christenheid zou rondzien. Het is zelfs nog veel tragischer dan de ‘betovering’ in Galatië (3:1). De Judaïseerders in Galatië lieten de Joodse kalender tenminste nog intact maar de latere ‘christianiseerders’ hebben onder invloed van ‘de vervangingsleer’ (= Israël is vervangen door de Kerk), deze kalender overgenomen en vervalst! De Sabbat werd Zondag, Pascha werd Pasen, Wekenfeest werd Pinksteren, enzovoort. Alles heeft men verdraaid! Zover kon het slechts komen doordat men Paulus’ Evangelie heeft verlaten … 120 Galaten 4:12 – ik smeek jullie Word zoals ik, omdat ik [werd] zoals jullie broeders; ik smeek jullie. Jullie deden mij geen enkel onrecht. Paulus’ leerstellige uiteenzetting over de plaats van de wet wordt vanaf hier (vers 12 tot en met vers 20) onderbroken door enkele persoonlijke ontboezemingen en warme herinneringen die hij aan de Galaten heeft overgehouden. Terwijl een groot gedeelte van deze brief wordt gekenmerkt door een felle toonzetting, is deze passage zacht en vol genegenheid. We kijken de apostel als het ware in zijn hart: zijn tirade blijkt te zijn ingegeven door liefde als voor zijn eigen kinderen (:19). Paulus is ten einde raad (:20) en verdraagt het niet dat zij zich van zijn Evangelie hebben afgekeerd. Dit vers begint met een korte en ietwat cryptisch aandoende smeekbede. “Wordt zoals ik, omdat ik [werd] zoals jullie broeders …”. Eerder schreef Paulus (2:19): “ik stierf door de wet, voor de wet om voor God te leven”. Principieel rekende hij zich niet meer als “onder de wet” en daarmee was hij gaan staan op dezelfde grond als de natiën. Met “het Evangelie van de voorhuid” dat hem was toevertrouwd (2:7) was hij een ‘heidense apostel’ geworden. Paulus smeekt nu tot zijn lezers: ik werd voor jullie als “zonder wet” (1Kor.9:21), alsjeblieft, worden jullie dan zoals ik! 121
Page 114
Galaten 4:13,14 – ontvangen als Christus Jezus Jullie nu weten dat door zwakheid van het vlees ik jullie vroeger evangeliseerde, en jullie beproeving in mijn vlees minachtten jullie niet en spuugden jullie ook niet uit, maar als boodschapper van God ontvingen jullie mij, als Christus Jezus. De apostel denkt met grote dankbaarheid terug aan de wijze waarop hij ooit in de provincie Galatië was ontvangen. Het is de tijd die beschreven wordt in Handelingen 13 en 14, toen Paulus werkzaam was in het gebied van Pisidië (Antiochië, Iconium, Lystra en Derbe). Paulus’ lezers herinnerden zich maar al te goed dat hij hen “door zwakheid van het vlees” had geëvangeliseerd. Als we dit letterlijk nemen, dan betekent dit dat Paulus door ziekte werd opgehouden en daarom in Galatië is blijven ‘hangen’. Lucas zwijgt over Paulus’ conditie in die dagen, hoewel sommigen hebben geopperd dat Paulus’ steniging in Lystra (Hand.14:19) ermee te maken kan hebben gehad. Hoe dat verder ook zij, Paulus’ zwakheid hebben de Galaten niet aangegrepen om hem te minachten of uit te spugen. Integendeel, ze hebben hem ontvangen als “boodschapper van God”. Zijn boodschap was voor hen overduidelijk van Goddelijke oorsprong. Sterker nog, hij was voor hen zelfs “als Christus Jezus”. Dat lijkt overdreven, maar inderdaad, via Paulus verscheen Christus als het “licht der natiën” (Hand.13:47)! 122 Galaten 4:15 – waar is jullie geluk? Waar is dan jullie geluk? Wat een aangrijpende vraag die de apostel hier aan de Galaten stelt! Ooit konden ze hun geluk niet op toen Paulus hen het Goede Bericht had bekendgemaakt. Hun heidense religie hadden ze met gemak en overtuiging achter zich gelaten (4:9). Want Paulus had hen vanuit de Schriften de voorzeggingen laten zien aangaande Christus (3:1; 1Kor.15:3,4). En dat het zijn geloof is, dat ons rechtvaardigt (2:16; 3:22). Het was deze waarheid van “Gods genade” (2:21) waardoor ze zó blij waren geworden. Logisch ook! Want als het waar is dat Gods reddende genade (Tit.2:11) een mededeling is waar niets en niemand ook maar iets aan af of toe kan doen, welk geluk zou dit ooit kunnen overtreffen? En nu vraagt Paulus hen op de man af: waar is jullie geluk gebleven? Ze waren misleid door lieden die hen wilden judaïseren (verjoodsen). Zogenaamd om rechtvaardig te worden. Wat in Paulus’ boodschap een gegeven ‘om niet’ was, werd bij deze Judaïseerders een pogen. Men was begonnen met het “het is volbracht!” en nu eindigden ze met hun eigen armzalig proberen (3:2). “Werken” voor iets dat God in Paulus’ boodschap allemaal gratis en voor niets geeft. Terwijl men de waarheid verloochende, gaf men tevens hun geluk prijs … Dat heet ‘betovering’ (3:1). 123
Page 116
Galaten 4:15 – wat scheelde er aan Paulus’ ogen? Waar is dan jullie geluk? Want ik getuig van jullie, dat jullie, indien mogelijk, je ogen uitrukten en ze aan mij hadden gegeven. Dankbaar denkt de apostel terug aan de wijze waarop de Galaten hem ooit hebben ontvangen. Ondanks zijn “zwakheid van het vlees” (lees: ziekte of kwaal), op grond waarvan men hem ook gemakkelijk had kunnen afwijzen (4:14). Maar integendeel, men ontving hem als “boodschapper van God, als Christus Jezus”. Hun liefde voor Paulus ging zelfs zover, dat als het mogelijk was geweest, zij hun eigen ogen hadden uitgerukt en deze aan hem hadden gegeven. Dit wijst er sterk op dat de kwaal waaraan Paulus leed, van doen had met zijn ogen. Want waarom zouden de Galaten anders hun ogen aan hem hebben willen geven? Aan het eind van deze brief (6:11) vinden we opnieuw een opmerking die in deze richting wijst. Paulus dicteerde zijn brieven (Rom.16:22; 1Kor.16:21)), maar sloot elke brief consequent af met een eigenhandige groet (2Thes.3:17). Dat geldt ook voor de Galatenbrief waarbij hij vermeldt: “Let op, met hoe grote letters ik jullie schrijf”. Hoezo “grote letters”? Was hij soms bijziend? En zo ja, waarom dan? Zou het misschien herinneren aan het letterlijk oogverblindende licht dat aan hem verscheen op de weg naar Damascus (Hand.9:8; 22:11)? 124 Galaten 4:16 – de waarheid is hard Ben ik dus een vijand van jullie geworden, door jullie de waarheid te zeggen? ‘De waarheid is hard’, zo luidt een bekend gezegde. Daarmee bedoelen we te zeggen dat de waarheid dikwijls confronterend en pijnlijk is. Dat kunnen wij een onaangename eigenschap vinden, maar feiten interesseren zich niet in uw of mijn emoties. Feiten zijn feiten, ongeacht of we dat plezierig en acceptabel vinden. Spreuken 27:6 zegt: “Oprecht gemeend zijn de wonden door een vriend geslagen, maar overvloedig zijn de kussen van een vijand.” Het lijkt liefde om te complimenteren en vleiende taal te uiten, maar wanneer het de waarheid geweld aandoet, dan is die liefde slechts schijn. En jazeker, de waarheid kan wonden slaan. Maar soms is dat onvermijdelijk en vereist de liefde dit (1Kor.13:6). Want, zoals een ander gezegde luidt: “zachte heelmeesters maken stinkende wonden”. De liefde van de Galaten voor Paulus was wederzijds. Maar was hun liefde nu omgeslagen in vijandschap, enkel omdat Paulus hen confronteerde met ‘inconvenient truth’ (ongemakkelijke waarheid)? De Galaten-brief is fel en hartstochtelijk van toon, dat is waar. Het bewijst dat Paulus hen oprecht lief had. De waarheid is hard. Dank God daarvoor, want omdat ze hard is, kunnen we erop bouwen en staan! Onwankelbaar! 125
Page 118
Galaten 4:17 – ondeugdelijke ijver Zij ijveren voor jullie, maar niet goed. Zij willen jullie isoleren [van mij] opdat jullie voor hen zouden ijveren. Uit de hele samenhang blijkt dat de “zij” hier verwijst naar de Judaïstische misleiders die de Galaten hadden betoverd (1:7; 3:1). IJver kon hen niet worden ontzegd, maar zoals Spreuken 19:2 zegt: “zonder verstand, deugt zelfs ijver niet …”. In dit geval deugden trouwens ook hun motieven niet. De misleiders bedoelden dat de Galaten hun volgelingen zouden worden (6:13) en daarom probeerden ze hen te isoleren van Paulus. Het woord voor ‘ijver’ in het Grieks (zeloo > vergl. zeloot) heeft ook de associatie van naijver oftewel jaloezie. De misleiders gunden de Galaten “de vrijheid in Christus” niet. Ze deden hun uiterste best om Paulus van hen af te schermen en zijn apostelschap in diskrediet te brengen. Paulus zou geen echte apostel zijn omdat hij niet was onderwezen door Jezus op aarde en ook niet (zoals Petrus) “het Evangelie van de besnijdenis” bracht (2:7). Paulus weerlegt de valse beschuldigingen en legt alle ‘bonnetjes’ op tafel. Hij had hoger onderwijs genoten: van Christus zelf vanuit de hemel! Niet om heerschappij over de gelovigen te voeren, maar slechts om mee te werken aan hun blijdschap en hen (zelfstandig!) vast te stellen in de waarheid (2Kor.1:24). 126 Galaten 4:18 – ijver en ijver is twee Nu is het goed te ijveren in het goede te allen tijde, en niet alleen in mijn aanwezig zijn bij jullie … In het voorgaande vers ging het over de (na)ijver van de Judaïstische misleiders om de Galaten te vervreemden van Paulus, zodat ze ijverig voor hen zouden worden. In dit vers 18 gaat Paulus daarop door en zegt dat het goed is om te ijveren, mits “in het goede”. De Galaten hadden toen hij hen destijds het Evangelie bracht, zoveel ijver voor hem aan de dag gelegd! Maar nu was Paulus afwezig en nu leek de liefde en ijver voor hem en zijn boodschap in z’n tegendeel te verkeren! Ze lieten hun oor hangen naar de misleiders die zijn Evangelie ronduit verdraaiden en Paulus in diskrediet brachten. De ijver van de Galaten was goed, maar sinds zijn afwezigheid in Galatië was die ijver verdwenen. Of beter gezegd: hun ijver had een wending gekregen. Want inderdaad, ze waren nu heel druk aan het werk en godsdienstiger dan ooit. Alles wat de Judaïseerders hen vertelden over kosher, hoogtijden, besnijdenis en wellicht ook andere rituelen, vond bij hen gretig ingang. Ze legden een enorme ijver aan de dag om voor God rechtvaardig te leven. Maar Paulus verzucht, als een vrouw in barensweeën … 127
Page 120
Galaten 4:19 – barensweeën … mijn kinderen van wie ik weer in barensweeën ben, totdat Christus in jullie gestalte zou krijgen. We zijn hier aangekomen bij één van de emotioneelste uitspraken van Paulus in deze brief. Dat blijkt al uit de wijze waarop hij zijn lezers aanspreekt: “mijn kinderen”. Gewoonlijk is de gedachte daarachter dan, dat de aangesprokenen via zijn prediking zijn ‘verwekt’ (lees: gelovig zijn geworden; vergl. Film.:10). Maar hier is het idee niet dat Paulus de ‘vader’, maar juist de ‘moeder’ is. Hij wil daarmee uitdrukken hoeveel moeite het hem dit keer kostte om de Galaten als gelovigen ‘voort te brengen’. De eerste keer waren de Galaten onwetend aangaande het Evangelie en hoefde hij het alleen maar te vertellen. Nu moest Paulus het hen opnieuw vertellen, met dit verschil dat ze inmiddels afkerig waren gemaakt. IJver hadden de Galaten nog steeds, maar het was godsdienstige ijver geworden. Gebaseerd op werken en verdienen. De ‘vreugde om niet’ die ze aanvankelijk beleefden toen ze vernamen dat elk mens wordt gerechtvaardigd door het geloof van Christus (Gal.2:16), had nu plaats gemaakt voor verplichte vormen en uiterlijkheden. Zou Paulus hen opnieuw het Leven kunnen schenken … van de opgewekte Christus (Gal.2:20)? Zodat Hij in hen gestalte zou krijgen?! 128 Galaten 4:20 – ten einde raad Maar ik zou willen op dit moment bij jullie aanwezig te zijn en mijn toon te veranderen omdat ik geen raad weet met jullie. Paulus is zich ervan bewust dat het aanschrijven van de Galaten z’n beperkingen heeft. We weten allemaal dat bepaalde zaken nu eenmaal het beste van aangezicht tot aangezicht kunnen worden besproken. Dat geldt vooral voor het communiceren over gevoelige onderwerpen. Door middel van ‘emoticons’ proberen we dit handicap tegenwoordig te compenseren, maar het blijft behelpen. De apostel had het liefst persoonlijk, vis-à-vis met de Galaten gesproken. Dan had hij wellicht een andere toon kunnen aanslaan dan zoals die nu op zijn lezers overkomt. Misschien dat de apostel in hun beleving reageert als ‘vanuit de hoogte’ en ‘boos’. Maar hoe anders zou het zijn wanneer ze zijn stem konden horen en zijn gezicht en gebaren konden zien! Dan zouden ze zelf kunnen opmerken dat Paulus inhoudelijk weliswaar zeer zeker van zijn zaak is, maar wat zijn lezers aangaat, vertwijfeld en desperaat is. Als een moeder die geen raad weet met wat ze verder met haar kinderen aan moet. Wat kon Paulus, gegeven de fysieke afstand tot zijn lezers, meer doen dan deze brief schrijven? Tot op vandaag profiteren we ervan. Dank God! 129
Page 122
Galaten 4:21 – selectief luisteren Zeg mij, die onder de wet willen zijn: luisteren jullie niet naar de wet? De kern van de dwaling van de Galaten was dat ze “onder de wet” wilden zijn. Dat was om twee redenen een misvatting. In de eerste plaats waren de natiën nooit “onder de wet” aangezien de wet slechts aan één volk werd gegeven en wel bij de berg Sinaï (Rom.3:19; Gal.4:4; 1Kor.9:20). En in de tweede plaats werd Israël “onder de wet gesteld totdat” het beloofde Zaad van Abraham zou komen (Gal.3:19,24). Waarmee gezegd is dat ook Israël vandaag niet meer “onder de wet” staat. Evenals in 3:1-4 daagt Paulus ook hier zijn lezers in vragende vorm uit. Als de Galaten dan onder de wet willen zijn, begin dan eerst eens te luisteren naar diezelfde wet. De wet (Hebr. Torah = onderwijzing) bestaat immers niet alleen uit instructies maar leert ons vóór alles ook geschiedenis. Genesis, het eerste boek van Mozes, beschrijft de eerste vijfentwintighonderd jaren die vooraf gingen aan de wetgeving op Sinaï. Paulus zal aantonen hoe in Genesis de geschiedenis van Abraham illustratief is en bevestigt wat hij onderwijst. Als de Galaten dan niet naar hem willen luisteren, laten ze dan in elk geval luisteren naar de wet! 130 Galaten 4:22,23 – naar het vlees & door belofte Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had: één van het dienstmeisje en één vanuit de vrije [vrouw]. Maar die vanuit het dienstmeisje is naar [het] vlees verwekt, maar die uit de vrije [vrouw] door belofte. De apostel begint zijn nieuwe uitwijding met het Schriftuurlijk gegeven dat Abraham niet één maar twee zonen had. Later zelfs nog zes meer, maar hier gaat het om de tegenstelling tussen Ismaël en Izaäk. Paulus noemt de namen van de jongens niet, maar wijst enkel op de sociale status van waaruit zij zijn geboren. De eerste uit het dienstmeisje (of slavin) en de tweede uit de vrije vrouw. De zoon uit het dienstmeisje werd “naar het vlees verwekt”, een uitdrukking die verwijst naar de gangbare voortplanting. Op de achtergrond van de formulering speelt ook mee dat deze verwekking typisch mensenwerk was. Met het idee: God een handje willen helpen. Hagar staat hier tegenover Sara. Want niet uit de slavin maar uit “de vrije vrouw” zou de beloofde zoon worden geboren (Gen.17:19). Via twee mensen die dan inmiddels beiden “naar het vlees” “verstorvenen” waren (Rom.4:19). God had een lijfelijke zoon uit Abraham en Sara beloofd. En aangezien voor Hem niets te wonderlijk is (Gen.18:14) bracht Hij leven uit de dood voort! 131
Page 124
Galaten 4:24 – zinnebeeldig Deze dingen zijn zinnebeeldig want dit zijn twee verbonden. Van het woord dat hier is weergegeven met ‘zinnebeeldig’ (allegoreo) is ons woord ‘allegorie’ afgeleid. Toch is de betekenis van dit woord in onze taal niet helemaal dezelfde als Paulus deze gebruikte. In de letterkunde is iets een allegorie wanneer een verhaal niet letterlijk maar enkel symbolisch moet worden opgevat. Maar dat is bij Paulus zeker niet het geval. Hij refereert heel uitdrukkelijk aan waar gebeurde verhalen. Aan wat geschied is (= geschiedenis): aan historische figuren in een concrete plaats en tijd (3:17). De symbolische, zinnebeeldige betekenis vervangt niet de letterlijk betekenis, maar vult deze aan. Een geschiedenis staat niet slechts opgetekend als historie, maar heeft bovenal ook typologische strekking. Paulus gaat van deze zinnebeeldige betekenis op voorhand uit. Sterker nog: hij neemt het zijn lezers min of meer kwalijk dat zijzelf nog niet deze zinnebeeldige betekenis hadden opgemerkt. Waaruit volgt dat ’typologie’ (zoals deze bezigheid gewoonlijk wordt genoemd) een door en door Bijbelse praktijk is. Onder de oppervlakte van geschiedenissen gaan typen (beelden) schuil die verwijzen naar het werk dat God in Christus uitvoert. En zó komen geschiedenissen in het ‘Oude Testament’ tot leven. Het blijkt één grote verzameling te zijn van illustraties van Goddelijke waarheden! Gods plaatjesboek! 132 Galaten 4:24 – twee verbonden Deze dingen zijn zinnebeeldig want dit zijn twee verbonden. Eén van de berg Sinaï die tot slavernij baart. Dat is Hagar. Hagar en Sara zijn twee verbonden. Het werkwoord ‘zijn’ is hier geen is-gelijk-teken. Waar het Grieks dit werkwoord gebruikt heeft dit gewoonlijk de betekenis van representatie. “… dit (brood) is mijn lichaam” (Mat.26:26) of “de tien hoorns zijn tien koningen” (Openb.17:12), enzovoort. In zulke gevallen betekent ‘is’ of ‘zijn’: een voorstelling of uitbeelding van. Beeldspraak dus. Hagar staat model voor het verbond dat werd gemaakt bij de berg Sinaï. Dat verbond was op voorhand slechts tijdelijk, zoals Paulus eerder had betoogd (3:19,23,24). Ismaël was de eerste zoon van Abraham, maar niet de beloofde zoon omdat hij was geboren in een positie van slavernij. Dat maakt Ismaël ook zo’n duidelijk type van het eerste verbond dat vierhonderddertig jaar na de belofte aan Abraham tot stand kwam (3:17). Had Paulus eerder al niet betoogd dat het volk sinds Sinaï onder voogdij stond en in de praktijk niet verschilde van een slaaf (4:1-5)? De “twee verbonden” representeren respectievelijk “het oude verbond” en “het nieuwe verbond”. Slavernij en vrijheid. Hagar en Sara. Ismaël en Izaäk. Werken en genade. Vlees en Geest. Wet en genade. Het is het één of het ander … 133
Page 126
Galaten 4:25 – de berg Sinaï in Arabië Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Paulus’ terloopse opmerking over de locatie van de berg Sinaï is heel verrassend. Traditioneel wordt voor de berg Sinaï altijd verwezen naar de zuidpunt van het schiereiland tussen Israël en Egypte. Deze traditie gaat terug op Helena, de moeder van keizer Constantijn die in de vierde eeuw in een visioen zou hebben gezien dat “de berg Gods” daar zou hebben gelegen. Daardoor draagt dit gebied ook de naam ‘Sinaï-woestijn’. Maar dit is op z’n zachtst gezegd nogal twijfelachtig aangezien Arabië naar algemeen spraakgebruik het gebied is ten oosten van de Rode Zee. Dat geldt trouwens ook voor het gebied van Midian, waar volgens Exodus 3:1 de berg Sinaï (Horeb) gelegen was. Wanneer de berg Sinaï inderdaad in Arabië gezocht moet worden, dan betekent dit dat het volk Israël vanuit het gebied van Gosen (ten noord-oosten van de Nijldelta) in allerijl is vertrokken richting de Golf van Eilat dat een uitloper is van de Rode Zee. En vandaar is Israël dwars door de Rode Zee overgestoken naar Arabië om hun weg te vervolgen naar de berg Gods in het gebied van Midian. 134 Galaten 4:25 – op één lijn Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Hagar staat volgens Paulus model voor de berg Sinaï dat op haar beurt weer “op één lijn staat met het huidige Jeruzalem”. Dit is een mooi voorbeeld van associatief denken. Dat is een type denken dat onderwerpen met elkaar verbindt die geheel los van elkaar staan. De slavin Hagar en de berg Sinaï en het huidige Jeruzalem hebben op zichzelf genomen niets met elkaar van doen. En toch plaatst Paulus ze “op één lijn”. Wat is die ene lijn? Paulus heeft het over een lijn die verschillende (parallelle) lijnen met elkaar verbindt. De gemene deler tussen de onderwerpen is ‘slavernij’. Hagar is een type van de berg Sinaï omdat beiden ‘slaven’ voortbrachten. Bij Hagar is dat duidelijk omdat ze letterlijk een slavin was. De berg Sinaï daarentegen, als embleem van de wetgeving, brengt in figuurlijke zin slaven voort (4:1-5). En “het huidige Jeruzalem” dat dit oude verbond van de wet probeert te conserveren, staat daarom op één lijn met Sinaï en Hagar. Zij vertegenwoordigt het Judaïsme dat tot op vandaag afkerig is van “de Zoon van de belofte”… 135
Page 128
Galaten 4:25,26 – het opwaartse Jeruzalem Het staat op één lijn met het huidige Jeruzalem, want dat is in slavernij met haar kinderen. Maar het opwaartse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder. “Het huidige Jeruzalem” vertegenwoordigt het Judaïsme dat vasthoudt aan het oude verbond van Sinaï en “in slavernij is met haar kinderen”. Als Paulus daartegenover een ander Jeruzalem stelt, zou men verwachten dat hij dit ‘het toekomstige Jeruzalem’ zou noemen. Maar dat doet hij niet. Hij spreekt van “het opwaartse Jeruzalem”. ‘Huidig’ is een tijdsaanduiding terwijl ‘opwaarts’ een ruimtelijke richting aangeeft (Gr. anoo; zie ook Joh.11:41). Met “het opwaartse Jeruzalem” doelt Paulus op de moedergemeente in Jeruzalem dat was georiënteerd op de boodschap van God en van waaruit de prediking van het Evangelie is begonnen. Dat Jeruzalem is vrij en heeft dan ook tijdens de apostelvergadering officieel de vrijheid van de natiën en daarmee ook Paulus’ Evangelie erkend (Gal.2:9; Hand.15:10,11). “Het opwaartse Jeruzalem” was in Paulus’ dagen een verdrukte minderheid. Niettemin staat ze aan de wieg van “de ekklesia van God” (1:13) en ze kan daarom met recht “onze moeder” worden genoemd. Waar “het huidige Jeruzalem” als geheel ongelovig is, zal het toekomstige Jeruzalem “opwaarts” gericht zijn. Dan zal ze uitroepen: “gezegend zij de Komende in de naam van de Heer!” (Mat.23:39). 136 Galaten 4:26,27 – de kinderen van de eenzame Maar het opwaartse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder. Want er staat geschreven: wees blij, onvruchtbare, die niet voortbrengt. Barst uit en roep, u die geen barensweeën hebt. Want vele zijn de kinderen van de eenzame, meer dan van haar die de man heeft. Met “het opwaartse Jeruzalem” doelt Paulus niet op een Jeruzalem dat boven is, maar op een Jeruzalem dat op boven gericht is (vergl. Joh.11:41). Hij verwijst daarmee naar het gelovig (overblijfsel van) Jeruzalem van waaruit het Evangelie voor het eerst heeft geklonken en waar tijdens de beroemde apostelvergadering de vrijheid officieel bekrachtigd werd (Hand.15; Gal.2:1-9). Van dat Jeruzalem zegt Paulus: dat is onze moeder en die is vrij. Paulus bevestigt de waarheid over Jeruzalem als onze moeder met een citaat uit Jesaja 54:1. In de context van die profetie gaat het heel duidelijk over de stad Jeruzalem in de tijd dat de Messias in hun midden zal zijn (vergl. Jes.49:14-23 en 66:7-11). Deze passage zal uiteraard pas in de toekomst definitief worden vervuld. Maar Paulus citeert dit vers omdat hij nu reeds een (voor)vervulling ervan ziet. Want is Jeruzalem juist nu niet “de eenzame”, een weduwe en nog steeds zonder Man (vergl. Jes.54:4)? En toch … hoewel een “onvruchtbare” (Sara!) is haar nageslacht talrijk! 137
Page 130
Galaten 4:28,29 – controverse Ismaël en Izaäk Jullie nu broeders, zijn evenals Izaäk kinderen van de belofte. Maar net zoals destijds hij die naar het vlees verwekt wordt, degene die naar de geest [verwekt was], vervolgde, zo ook nu. Een kind van Abraham zijn zegt niet alles. Dat was Ismaël ten slotte ook. De vraag in deze passage is: wie is je moeder? De slavin of de vrije? Izaäk was een kind van de belofte en verwekt “naar de Geest”, dat betekent: verwekt door opstandingskracht vanuit een ‘verstorven’ vader en moeder. Het sluit ook aan op het eerdere citaat uit Jesaja 55:1, waarin sprake is van het talrijke nageslacht dat voort zou komen uit de onvruchtbare. Maar nu gaat Paulus nog een stap verder. Waar sprake is van de tegenstelling ‘slavin’ en ‘vrije’, ‘vlees’ en ‘geest’, is ook een conflict tussen beide principes onvermijdelijk. Izaäk “werd gespeend” oftewel niet langer aan de moederborst en kon inmiddels staan maar werd meteen het voorwerp van spot van “de zoon van Hagar, de Egyptische” (Gen.21:9; Egyptisch > slavernij!). Vergelijkbaar met de Galaten die ook de tijd van ‘moedermelk’ voorbij waren en geacht werden nu zelf te kunnen staan (5:1). Evenals Izaäk werden ook zij achterna gezeten (= vervolgd) door de zoon van de slavin: Judaïseerders die hun “de vrijheid in Christus” misgunden … 138 Galaten 4:30 – of/of en geen en/en Maar wat zegt de Schrift? Werp het dienstmeisje en haar zoon eruit, want de zoon van het dienstmeisje zal absoluut geen lotbezit ontvangen met de zoon van de vrije. Hoe zou het conflict dat in Galatië speelde dienen te worden opgelost? Door een compromis te sluiten? Dat zou een typisch menselijke oplossing zijn. Vandaar dat Paulus vraagt: “wat zegt de Schrift?” En daarvoor borduurt hij nu voort op de geschiedenis van Hagar en Sara en hun beide zonen. Zij representeren respectievelijk het oude en het nieuwe verbond. Vlees en Geest. Wet en genade. In de geschiedenis van Genesis 21 is het of Hagar en Ismaël, of Sara en Izaäk. Ze konden onmogelijk samen onder één dak verder. Abraham had daar heel veel moeite mee (Gen.21:11), maar God gaf Sara gelijk: de slavin met haar zoon moest weg. Jazeker, ook Ismaël kreeg beloften mee (Gen.16:12) en evenals later Jakob, zou hij twaalf zonen krijgen (Gen.25:16). Maar de belofte, die was niet voor hem maar enkel voor Izaäk. In de kerkgeschiedenis heeft men altijd weer een combinatie van ‘wet en evangelie’ uitgeprobeerd. Een balans met van beiden wat. De kool en de geit willen sparen. Maar dat is onmogelijk. Het is of de Judaïseerders of het Evangelie zoals Paulus dit predikte. 139
Page 134
Galaten 5:1 – de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt Staat dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijmaakt en wordt niet weer met een juk van slavernij vastgehouden. Dit vers is een conclusie en tevens inleiding tot het laatste deel van de brief. “De vrijheid” waarvan hier sprake is, is de vrijheid waarvan Sara en Izaäk (“de zoon van de vrije”) een uitbeelding zijn. Zij staan tegenover Hagar en Ismaël die typen zijn van de slavernij van het oude verbond (Sinaï). “De vrijheid waarmee Christus vrijmaakt” hadden de Galaten leren kennen via het Evangelie dat Paulus hen had verkondigd. De meerderheid van hen had een ‘heidense’ achtergrond, maar evenals zij die uit het Jodendom voortkwamen, werden ook zij beheerst door religieuze plichtplegingen (4:3,9). Met de dreiging nu te worden overgehaald tot het Jodendom, zou men feitelijk terugkeren naar de slavernij waaruit ze ooit waren bevrijd. Tot religie, wat letterlijk zoiets betekent als: weer gebonden worden. Paulus kan dan ook niet anders dan zijn lezers hartstochtelijk aansporen om te blijven staan in de vrijheid waarmee Christus vrijmaakt. Let op: “Christus”, dat is de titel die toebehoort aan Hem die door God uit de doden werd opgewekt (1:1). Het is dit feit dat de grens markeert tussen het oude en het nieuwe verbond. Tussen slavernij en vrijheid. 143 Galaten 5:2 – besnijdenis of Christus? Let op, ik Paulus zeg jullie: indien jullie besneden worden zal Christus jullie niets baten. Deze brief is rijk aan gepeperde uitspraken. Dit is er weer zo één. Paulus legt zijn volle persoonlijke gewicht in wat hij hier verklaart. Het lijkt er zelfs op dat de brief hier even niet wordt gedicteerd, maar dat hijzelf de pen van de secretaris heeft overgenomen. “Let op, ik Paulus, zeg jullie …”. Paulus richt zich in dit statement niet tot Joden, want voor hen was het volkomen legitiem om besneden te worden (Hand.21:21-24). Sterker nog: Paulus liet ooit zijn medewerker Timotheüs besnijden ter wille van de Joden, aangezien deze een Joodse moeder had (Hand.16:3). Met een Jood die vrijwillig naar de Joodse gebruiken leeft is niets mis, zoals er ook niets mis is met een Nederlander die naar de Nederlandse gebruiken leeft. De “jullie” die hier worden aangesproken zijn Galaten die dreigden ‘verjoodst’ (2:14) te worden, onder het voorwendsel dat men alleen “onder de wet” rechtvaardig zou kunnen leven. Paulus verzekert degenen die zwichten voor een dergelijke redenering, dat Christus hen geen enkel nut zal doen. Want de waarheid van het Evangelie is dat een mens wordt gerechtvaardigd door geloof, los van besnijdenis of werken van wet. Wie dat niet snapt, kent Christus niet. 144
Page 136
Galaten 5:3 – cherry picking Nogmaals betuig ik aan ieder mens die besneden wordt, dat hij een schuldenaar is de hele wet te doen. Als een getuige voor de rechtbank verklaart Paulus nogmaals plechtig dat wie wordt besneden, daarmee heel het juk van de wet op zich neemt. Want zoals Paulus al eerder had aangegeven (3:10) is de wet een totaalpakket en is de besnijdenis dus niet los verkrijgbaar. Kennelijk hadden de Judaïseerders de Galaten al zover gekregen om de Joodse kalender van hoogtijden over te nemen (4:11) en drongen zij nu ook aan op de besnijdenis (6:12). Paulus kende het Jodendom van binnenuit en als ‘ervaringsdeskundige’ (1:14) kon hij totaal geen waardering opbrengen voor de ‘Judaïseerders’ die in Galatië actief waren. Ze hielden nota bene zelf niet eens de wet (6:13)! In de christenheid is dit ‘selectief winkelen’ in wetsartikelen een algemeen geaccepteerde praktijk geworden. Men houdt de kerkgangers de wet voor, maar als het zo uitkomt verandert men dit ook met het grootste gemak. Men zegt de sabbatdag te gedenken maar ondertussen verandert men de sabbat in een zondag. Of men ‘onderhoudt het verbond’ maar in plaats van te besnijden, besprenkelt men zuigelingen. Enzovoort. Zou men naar Paulus en zijn boodschap voor de natiën hebben geluisterd, dan zou men zijn behoed voor deze dwaalweg … 145 Galaten 5:4 – vervallen uit de genade Christus werd voor jullie buiten werking gesteld, jullie die in de wet worden gerechtvaardigd vervallen uit de genade. Het onderwijs van de Judaïseerders was zó fataal dat Christus in de praktijk voor hen onmogelijk nog iets kon betekenen. De leer om rechtvaardig te worden in de sfeer van wetswerken, sluit namelijk uit om te accepteren dat een mens in Christus rechtvaardig is. Alles wat verder dan nog over Christus gezegd wordt, hoe positief ook, is per definitie nietszeggend geworden en effectief krachteloos gemaakt. Te zeggen dat Christus buiten werking werd gesteld is niet anders dan te zeggen dat men is “vervallen uit de genade”. We moeten deze uitdrukking goed begrijpen. “Vervallen uit de genade” vindt niet plaats door de wet te breken, maar juist door het van de wet te verwachten. Niet door goddeloos te leven vervalt men uit de genade, maar door stipt de wet na te volgen met het idee daardoor rechtvaardig te worden. En ja, dat is letterlijk een val: een neergang vanuit een hoge(re) positie. Op de basis van genade staan we wanneer we alles van God en van zijn belofte verwachten. Want Hij geeft ‘om niet’. Hoe groot is de val als men die grond verlaat en het van eigen prestaties verwacht … 146
Page 138
Galaten 5:4 – vervallen uit de genade, kan dat? Christus werd voor jullie buiten werking gesteld, jullie die in de wet worden gerechtvaardigd vervallen uit de genade. We zagen dat de frase “vervallen uit de genade” niet verwijst naar goddeloosheid maar naar vrome pogingen om een rechtvaardige te worden. Zo iemand verwacht het niet langer van de genade van God maar van eigen prestaties. Nu zou men bezorgd kunnen opperen dat, als de Galaten ooit waren gerechtvaardigd uit Gods genade, het dan toch kennelijk mogelijk is daarna uit deze genade te vallen. Suggereert dit dan niet dat als men eenmaal gerechtvaardigd is, men deze positie toch weer kan verspelen? Het antwoord op deze laatste vraag is een resoluut nee. Paulus maakt in Romeinen 8:30 heel duidelijk dat degenen die God heeft voorbestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, ook door Hem worden geroepen en vervolgens ook door Hem worden gerechtvaardigd en daarna ook door Hem worden verheerlijkt. Deze ketting bestaat uit louter gouden schakels: er is niets van de mens bij – het is alles Gods werk en daarom ook onomkeerbaar. Wie gerechtvaardigd is uit genade maar daarna alsnog meent een rechtvaardige te moeten worden door werken, is uiteraard nog steeds een rechtvaardige. Maar zo iemand heeft wel de grond waarop hij is gerechtvaardigd verlaten. 147 Galaten 5:5 – hoop van rechtvaardigheid Want wij verwachten in Geest, vanuit geloof, hoop van rechtvaardigheid. Tegenover hen die “vervallen uit de genade”, noteert Paulus hier wat “wij verwachten”. Zeker, zij die “vervallen uit de genade” hebben ook een verwachting maar die is niet “in Geest” maar ‘in vlees’. En niet “vanuit geloof” maar ‘vanuit werken’. Men verwacht in eigen kracht (= vlees) en door eigen prestaties (= vanuit werken) rechtvaardig te worden. Maar wat “wij verwachten” is zoveel anders, schrijft Paulus. Niet gevestigd op vlees maar “in Geest” en “vanuit geloof”. Zoals Abraham en Sara als oud en impotent echtpaar geloofde dat God hen een lijfelijke zoon zou schenken. Dat was geen opdracht aan hen maar een belofte. Zij waren “naar het vlees” niet in staat om leven te verwekken en daarom was het Gods Geest die hen deze vitaliteit en potentie verleende. De inhoud van de verwachting (“in Geest, vanuit geloof”) noemt Paulus hier “hoop van rechtvaardigheid”. Dat betekent niet dat de rechtvaardiging onze hoop is, want als gelovigen zijn we gerechtvaardigd. Nee, de “hoop van rechtvaardigheid” verwijst naar de hoop die verband houdt met het feit dat God recht doet aan zijn woord en belofte. Zijn rechtvaardigheid staat garant voor onze hoop! 148
Page 140
Galaten 5:6 – geloof door liefde inwerkende Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar geloof door liefde inwerkende. “Christus Jezus” is een formulering die we alleen bij Paulus aantreffen. Heel vaak zelfs. De volgorde in de naam verwijst naar hoe Paulus zijn Heer heeft leren kennen: voorop staat de opgewekte en verheerlijkte Christus, die zich identificeerde als de Jezus die hier op aarde wandelde en die Paulus niet heeft gekend. In het opstandingsleven en de nieuwe schepping is al of niet besneden zijn volstrekt irrelevant (6:15). Krachtig is wat God in Christus Jezus heeft gedaan en doet. Niet ons werk maar zijn werk is beslissend. Dat is de boodschap en dat is wat we geloven. Be-amen wat God zegt en belooft te zullen doen. Paulus voegt daar nog iets aan toe: “geloof door liefde inwerkende“. Later (in vers 22) maakt hij duidelijk dat liefde “de vrucht is van de Geest”. Liefde is geen prestatie of verdienste maar wel een logisch en levend effect van Gods Geest. Als we namelijk God geloven en Christus Jezus leren kennen, leren we onvermijdelijk ook de liefde Gods (= agapé) verstaan. Dit is een liefde die onvoorwaardelijk en universeel is. Geloven is geen werk maar door liefde heeft het wel een enorme uit- en inwerking! 149 Galaten 5:7,8 – jullie renden goed Jullie renden goed! Wie hinderde jullie om je te laten overreden door de waarheid? Die overreding kwam niet uit Degene die jullie roept. Het is een bekend beeld in Paulus’ brieven: de renbaan. De Galaten hadden ooit een goede start gemaakt. Dat hun loop in de renbaan nu niet meer goed was, heeft maar één reden: ze waren gehinderd om zich door de waarheid te laten overreden. De vraag “wie hinderde jullie” is hier net zo retorisch als de vraag in 3:1: “wie betovert jullie …?”. Het zijn de predikers die hen wilden ‘verjoodsen’ (judaïseren). De eerste “overreding” kwam van Hem die hen had geroepen via Paulus’ prediking. De prediking van de waarheid van Gods genade (1:6,15). De tweede “overreding” kwam van degenen die hen nu hinderden in de renbaan. Zich niet laten overreden door de waarheid is nooit vrijblijvend of theoretisch. Het heeft directe consequenties voor de praktijk. Om in Paulus’ beeldspraak te blijven: presteren in de renbaan kan uitsluitend wanneer men gefocust is op het ene, grote doel. Slechts wanneer we het oog gericht hebben en houden op de genade Gods in Christus en op wat Hij vermag te doen in ons leven, zullen we ongehinderd de finish bereiken. Daartoe zijn we geroepen; dat is de waarheid. 150
Page 142
Galaten 5:8,9 – een beetje zuurdeeg Die overreding kwam niet uit Degene die jullie roept. Een klein beetje zuurdeeg doorzuurt heel het deeg. Met de “overreding” doelt Paulus op de beweringen waarmee de Judaïseerders de Galaten probeerden over te halen. Ze oefenden druk op hen uit om zich te laten besnijden (:2,3). Paulus maakt duidelijk dat dit alles haaks staat op het Evangelie waarmee God hen had geroepen. Een ritueel invoeren lijkt misschien een kleinigheid, maar het is als zuurdeeg. Het is bederf dat voortwoekert en in no-time zal het heel het deeg doorzuren. “Zuurdeeg” heeft in de Bijbel altijd de betekenis van voortwoekerend bederf (Mat.16:6,11; Mar.8:15; 1Kor.5:7). Vergelijkbaar met zoals wij spreken van ‘een rotte appel’. Niet de besnijdenis of een hoogtijdag of een ander ritueel op zichzelf, is het “zuurdeeg”. Het zuurdeeg is het misplaatste motief om de wet toe te passen op de natiën. Inclusief het idee dat men slechts rechtvaardig kan zijn mits men zich houdt aan de wet van Mozes. Dat is ‘zuurdeeg’ want eenmaal op deze weg van ‘verjoodsing’ blijft het nooit bij één ritueel. De leer van de Judaïseerders is ‘zuurdeeg’. Het bederft alles. De vreugde verdwijnt, omdat het de mens oriënteert op “het oude” (gist > gisteren) in plaats van op “het nieuwe” dat onvergankelijk is! 151 Galaten 5:10 – geen water bij de wijn! Ik ben overtuigd van jullie in de Heer dat jullie niet anders van zin zullen zijn. Maar die jullie verstoort zal het oordeel dragen, wie hij ook is. Paulus maakt zich grote zorgen over de ontwikkelingen in de ekklesia’s in Galatië. Juist in het voorgaande vers had hij nog aangegeven dat het zuurdeeg van valse leer het hele deeg dreigde te doorzuren. Toch beschouwt hij de situatie in Galatië niet als hopeloos. Hij heeft in elk geval het vertrouwen (“overtuigd … in de Heer”) dat zijn brief zó overtuigend is dat zijn lezers “niet anders van zin zullen zijn”. In zekere zin zijn de Galatische gelovigen slachtoffers van mensen die hen kwamen ‘verstoren’ (1:6) en het Evangelie verdraaien. In bovenstaand vers gebruikt Paulus trouwens een enkelvoud (“hij”) maar in vers 12 is het weer meervoud. Was er onder de ‘opstokers’ misschien één leider op wie hier wordt gedoeld? “Het oordeel” dat Paulus over deze valse leraren had uitgesproken was niet mals. Ze betoonden weliswaar ijver, maar van het slechtste soort (4:17). Ze hadden de Galaten ‘betoverd’ (3:1) en misleid met een ‘evangelie’ dat geen Evangelie is. Tot twee keer toe had de apostel zijn “anathema” daarover uitgesproken (1:8,9). Het Goede Bericht is ge-wel-dig maar wee degene die water bij deze wijn doet! 152
Page 144
Galaten 5:11 – predikte Paulus nog de besnijdenis? Welnu broeders, indien ik nog besnijdenis predik, waarom word ik dan vervolgd? Dan is immers de valstrik van het kruis teniet gedaan. In Romeinen 3:1,2 vraag Paulus zich hardop af wat het voorrecht van de Jood en wat het nut van de besnijdenis is. “Veel, in elk opzicht!”, luidt zijn antwoord. Als Jood heeft Paulus dan ook altijd naar de gebruiken gewandeld (Hand.25:8; 28:17) en terwille van de Joden liet hij Timotheüs, die een Joodse moeder had, besnijden (Hand.16:3). Aan Paulus echter was “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Dat betekent dat een mens buiten besnijdenis en rituelen om wordt gerechtvaardigd. Zoals God ooit de onbesneden Abram tot een rechtvaardige rekende (Gen.15:6; Rom.4:10). Paulus’ volksgenoten echter verketterden hem om zijn prediking omdat ze deze opvatten als “afstandneming van Mozes” (Hand.21:21). De besnijdenis en andere Joodse gebruiken vormden in Paulus’ boodschap geen issue. Het opdringen van de besnijdenis aan de natiën daarentegen, dat was voor hem wel een issue (Gal.5:2,3). Dat Paulus “de Joden een Jood was” en met hen meeging in het gebruik van de besnijdenis, hebben zijn tegenstanders in Galatië aangegrepen als argument dat hij nog steeds de besnijdenis predikte. Maar als dat waar zou zijn, waarom werd hij dan nog vervolgd?! Waar vielen Paulus’ tegenstanders écht over …? 153 Galaten 5:11 – de valstrik van het kruis Welnu broeders, indien ik nog besnijdenis predik, waarom word ik dan vervolgd? Dan is immers de valstrik van het kruis teniet gedaan. Als het waar zou zijn dat Paulus’ inderdaad nog steeds de besnijdenis predikte, waar lag dan de moeite die de Judaïseerders met hem hadden? Het antwoord is simpel: Paulus werd vervolgd omdat hij predikte dat aan het kruis alles is volbracht. Iedere religieuze boodschap die de mens voorhoudt dat behalve “het kruis” nog iets anders noodzakelijk zou zijn voor de redding of rechtvaardiging van de mens, doet “de valstrik van het kruis teniet”. Ongeacht of dit ‘iets’ nu besnijdenis, sabbatonderhouding, doop, kerklidmaatschap of ‘kiezen voor Jezus’ is. Het kruis verdraagt geen extra’s. Elke boodschap van ‘het kruis plus …’ is een ontkenning dat het kruis ‘algenoegzaam’ is. Het kruis representeert de vijandschap van de wereld. Tegelijkertijd demonstreert het de liefde van God die alle vijandschap overtreft. Daarom is de boodschap van het kruis: niets van de mens, alles van God. Dat Jezus Christus stierf, staat garant voor de redding en de rechtvaardiging van alle mensen (Gal.2:21; Rom.3:23,24; 5:18). Zoals het eten van één verboden vrucht heel de mensheid tot sterveling en zondaar maakte, zo is het kruis de waarborg van universele levendmaking en redding. 154
Page 146
Galaten 5:12 – de botte bijl? Och, dat zij die jullie opstoken zich zouden afhakken! Na zijn persoonlijke en zakelijke uiteenzettingen deelt Paulus hier ook nog eens ronduit spottende sneren uit. Hij wenst de propagandisten van de besnijdenis toe dat zij “zich zouden afhakken”. Elders kan dit ‘afhakken’ slaan op de touwen van een sloep (Hand.27:32) of op lichaamsdelen zoals een oor (Joh.18:10), een hand (Mar.9:43) een duim of een grote teen (Richt.1:6; LXX). Hier in Galaten 5 denkt Paulus duidelijk aan ‘ontmanning’: het afhakken van het mannelijk lid of van de testikels. Zoals dit werkwoord ook wordt gebruikt in Deuteronomium 23:1 (LXX) waar wordt gesproken over ‘ontmanden’ (gecastreerden) die niet in de gemeente zouden komen. Paulus’ sarcasme ligt er nogal dik bovenop: zij die anderen willen besnijden, kunnen beter zichzelf snijden (= castreren) zodat ze daarmee automatisch ook zijn afgesneden van de gemeente. Elders noemt hij deze lieden met een woordspeling “de versnijdenis” (Filp.3:2). Heel wat bijbellezers hebben moeite met dit soort ‘onparlementair’ taalgebruik en menen dat het niet in de Bijbel thuishoort. Jammer voor hen, want de Bijbelschrijvers schrikken er niet voor terug om zich ondiplomatiek en soms zelfs grof uit te laten. Als er veel op het spel staat, kunnen krachttermen zeer gepast zijn! De wijzen kennen tijd en wijze (Pred.8:5). 155 Galaten 5:13 – vrijheid is een risico Want jullie werden geroepen op vrijheid broeders, alleen, gebruik de vrijheid niet als aanleiding voor het vlees maar dient elkaar als slaaf door de liefde. Terwijl de onruststokers (:12) in Galatië slaven van de wet wilden maken, zet Paulus hier het grote contrast neer met het Evangelie op grond waarvan zij waren geroepen. Het was op basis van vrijheid dat zij de genade van Christus leerden kennen (1:6), zonder verplichtingen van wet of besnijdenis. Paulus realiseert zich dat de vrijheid die hij predikte gemakkelijk kan worden misbruikt om “het vlees” te laten gelden. Met “het vlees” doelt Paulus op de fysieke mens in zijn zwakheid (“het vlees is zwak”; Mat.26:41; Rom.6:19 en 8:3) zonder geleid te worden door de geest (5:19). De boodschap van de vrijheid in Christus Jezus (2:4) is per definitie een risico. Maar merk op dat Paulus niets afdoet van de vrijheid vanwege het gevaar van misbruik ervan. Paulus onderkent het gevaar en waarschuwt er ook tegen, maar laat de vrijheid volledig intact. In de godsdienstige wereld kan men met de vrijheid die Paulus predikte totaal niet uit de voeten. Menselijke organisaties kunnen niet zonder verplichtingen. Maar de ekklesia is geen menselijke organisatie: het is een lichaam waar de leden organisch met elkaar verbonden zijn via het Hoofd. 156
Page 148
Galaten 5:13,14 – één woord, liefde! Want jullie werden geroepen op vrijheid broeders, alleen, gebruik de vrijheid niet als aanleiding voor het vlees maar dient elkaar als slaaf door de liefde. Want de hele wet is in één woord vervuld: in dit: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. Vrijheid is de basis waarop we werden geroepen (lett. “geroepen op vrijheid”). Maar vrijheid op zichzelf is een negatief begrip: je bent vrij van … Bijvoorbeeld vrij van de verplichtingen van de wet. Vrijheid heeft echter inhoud nodig en deze wordt gevonden in de liefde. Deze liefde heet in het Grieks agapé, dat is onvoorwaardelijke liefde. Het is de liefde zoals God zijn schepselen liefheeft. Hij laat niet varen de werken van zijn handen. Het bijzondere van deze agapé-liefde is dat aangezien ze onvoorwaardelijk is, ze ook onverbrekelijk is. Deze liefde maakt dat je nooit van de ander afkomt. In die zin is agapé-liefde slavernij (“dient elkaar als slaaf door de liefde”) met dien verstande dat het geen opgelegde maar een innerlijk gedreven binding is. De wet is profetisch en voorzegt: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. Waar een mens de liefde Gods leert kennen is de wet vervuld. Liefde geeft vrijheid inhoud en brengt de ander dichtbij zodat deze met recht een naaste wordt. 157 Galaten 5:15 – bijten, vreten en verteren Maar indien jullie elkaar bijten en vereten, kijk uit dat jullie niet door elkaar worden verteerd. De wettische instelling die onder de Galaten werd gepromoot, leidde tot het tegendeel van wat Paulus zojuist de vervulling van de wet noemde. Wetticisme resulteert altijd in liefdeloosheid. Door gefocust te zijn op wat men moet en niet mag, raakt men gefrustreerd. En om het eigen falen te camoufleren gaat men elkaar de maat nemen. De één de ander en de ander de één. En zo ontstaat een sfeer van elkaar bijten, zoals roofdieren dat doen. En vervolgens elkaar vereten (vreten) met als uiterste consequentie dat men door elkaar wordt verteerd. Het is een neerwaartse spiraal van liefdeloosheid die uiteindelijk niemand spaart. De wettische sfeer van elkaar bijten, vereten en verteren is ook illustratief voor de werking van zuur, waar Paulus het eerder over had (5:9). Ook dat grijpt om zich heen en spaart niets. Zuur is bijtend, vreet aan en verteert ten slotte alles. Zuur typeert ook de stemming en de sfeer die wetticisme met zich meebrengt. Wetticisme tast de essentie van het Evangelie aan en als zuur(deeg) vernietigt het de onderlinge verhoudingen. Slechts agapé-liefde, geworteld in vrijheid bouwt op en maakt blij! 158
Page 150
Galaten 5:16 – Geest versus vlees Ik echter zeg: wandel in Geest en jullie zullen niet aan [de] begeerte van vlees voldoen. De tegenstelling tussen geest en vlees kwamen we al twee keer eerder tegen in deze brief (3:3 en 4:29). In beide gevallen doelde Paulus niet op de menselijke geest (zoals wel in 1Kor.5:5) maar op Gods Geest, zoals ook in Rom.8:4-9. In 4:29 draaide het om het contrast tussen Ismaël die “naar het vlees” was verwekt en Izaäk die als kind van de belofte “naar de Geest” was verwekt. Het was overduidelijk dat zij van zichzelf volstrekt onmachtig waren om bij te dragen aan Gods belofte. Sterker nog: voorzover hun vlees bijdroeg (> de affaire Abraham en Hagar), dwarsboomde het alleen maar de vervulling van de belofte. Waar God belooft is Hij ook Degene die uitvoert. Hij vitaliseerde de verstorven lichamen van Abraham en Sara. Zie daar de opstandingkracht van Gods Geest! Paulus roept de Galaten op te wandelen in die Geest, dat wil zeggen: het in elke stap van onze levensweg te verwachten van de God die belooft en zó door zijn Geest ons doet leven. Hij maakt zijn woord aan en in ons waar. Dan zullen we niet (slaafs) aan de begeerte van het vlees voldoen. Dat is geen opdracht, maar een vaststelling! 159 Galaten 5:17 – vlees- of Geest-driftig? Want vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees, want deze weerstaan elkaar, opdat jullie niet doen wat jullie willen. Een mens wordt geleid door vlees of door geest/Geest. “Vlees” staat voor de begeerten (impulsen, driften) die ons lichaam ons ingeeft. “Geest” daarentegen staat voor de denkzin die sturing geeft aan de begeerten. Dieren ontbreekt het vermogen om te denken en worden daarom per definitie beheerst door ‘vlees’ en ‘instinct’. Door het ontbreken van ‘geest’ kent het geen normen of een hoger doel en kan daarom ook niet ter verantwoording worden geroepen. De mens echter wordt geacht meer te zijn en onderscheidt zich door het vermogen te kunnen denken en zich vragen te stellen over de zin en het doel van de dingen. En door het vermogen dit onder woorden te kunnen brengen. Dit alles valt onder de noemer ‘geest’. Wie beheerst wordt door ‘vlees’ wordt niet beheerst door ‘geest’, laat staan door Gods Geest. En omgekeerd: wie beheerst wordt door ‘geest/Geest’ wordt niet beheerst door ‘vlees’. Er bestaat niet zoiets als een autonome wil. Ons willen wordt altijd aangestuurd of door vlees of door geest/Geest. De bedoeling van ieders bestaan is om een ontwikkeling door te maken van een vleesdriftig naar een Geest-driftig (= Geest-gedreven) mens. 160
Page 152
Galaten 5:18 – in Geest worden geleid Maar indien jullie in Geest worden geleid, zijn jullie niet onder de wet. De formulering “in Geest worden geleid” is in onze taal een passieve vorm, maar in het Grieks niet. Het Grieks kent naast een passieve en actieve vorm ook nog een zogenaamde ‘medialis’ (= middenvorm). Deze vorm heeft zowel een passief als een actief element in zich. De ‘medialis’ is een vorm die zich niet in ons of/ofschema laat persen. Een gelovige wordt geleid (= passief) maar is daarin zelf ook actief betrokken en niet slechts een willoze speelbal. We ontvangen kracht, inspiratie en aanwijzingen maar wijzelf wandelen (:16) en zetten stappen. De Geest waarin we zouden worden geleid verwijst naar “de Geest van Gods Zoon” (4:6) en daarmee ook naar het Leven van de opstanding (4:29; 5:25; 6:8). Het is de levendmakende Geest van het beloofde nieuwe verbond (2Kor.3:6) dat straks met Israël zal worden gesloten. Dan zullen de Israëlieten niet langer “onder de wet” zijn omdat God zijn wetten in hun harten zal schrijven. Gods wil zal niet langer een last zijn, maar een lust! “… in Geest worden geleid” spreekt van de sfeer waarin de leiding plaatsvindt. Een sfeer van vrijheid (2Kor.3:18), voorbij het geopende graf. Daar worden liefde, vreugde en vrede gevonden als “vrucht van de Geest” (5:22). 161 Galaten 5:19-21 – de werken van het vlees Het is openbaar welke de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, vijandschappen, twist, jaloezie, woede-uitbarstingen, ruzies, tweedracht, partijschappen, afgunsten, dronkenschappen, orgies en dergelijke dingen … Het is een lijst van maar liefst 15/16 “werken van het vlees” die hier worden opgesomd. En de lijst is niet eens compleet, zoals blijkt uit “en dergelijke”. Dat de werken die hier worden genoemd “van het vlees” zijn, is “openbaar”, dat wil zeggen: duidelijk en evident. De opsomming van “werken van het vlees” valt in verschillende categorieën uiteen. De eerste drie werken (hoererij, onreinheid, losbandigheid) liggen in de sfeer van seksualiteit. Nummer vier en vijf (afgoderij, toverij) zijn meer religieus van aard. “Vijandschappen, twist, jaloezie, woede-uitbarstingen, ruzies, tweedracht, partijschappen, afgunsten” zijn werken die vooral op het sociale vlak liggen. De twee laatstgenoemde werken (dronkenschappen, orgies) onderscheiden zich door onmatigheid. Zodra “het vlees” wordt geactiveerd, zijn zulke werken het resultaat. Het mag dan waar zijn dat de wet deze werken veroordeelt, tegelijkertijd prikkelt ze ook “het vlees” om deze dingen te doen (Rom.7:5). Al wat je aandacht geeft groeit en wat je verbiedt wordt aantrekkelijk. Dat is geen fout van de wet, maar het demonstreert onmiskenbaar de zwakheid van het vlees (Rom.8:3). Godzijdank, het Evangelie passeert (Pasen = voorbijgaan!) het vlees … 162
Page 154
Galaten 5:21 – ‘not done’ in Gods Koninkrijk … afgunsten, dronkenschappen, orgies en dergelijke dingen, waarvan ik jullie voorzeg, zoals ik voorzegde, dat wie zulke dingen praktiseren, Gods Koninkrijk niet als lotbezit zullen ontvangen. De lange en niet eens uitputtende lijst van “werken van het vlees” die zojuist voorbij kwam, betreft praktijken waarvoor geen plaats is in het toekomende Koninkrijk van God. Paulus voorzegt het, zoals hij dat ook eerder tegen hen had gezegd. “Wie zulke dingen praktiseren” zullen in Gods Koninkrijk geen lotbezit ontvangen. Waarbij “praktiseren” uiteraard iets anders is dan een misstap begaan (zie 6:1). Praktiseren betekent: een praktijk beoefenen en behartigen. De waarschuwing die hier klinkt treffen we ook aan in 1Korinthe 6:9-11 en Ef.5:5. De nadruk waarmee de apostel dit statement telkens naar voren brengt, bewijst dat het een doorgaande lijn in zijn onderwijs betreft. Het is ook logisch: gelovigen maken deel uit van “de Christus” en vormen zijn besturend lichaam. “Of weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen?” (1Kor.6:2). Hoe zouden koningen-in-spé er vandaag praktijken op na kunnen houden die straks bij onze onderdanen niet getolereerd zullen worden?! Noblesse oblige – adeldom verplicht. “Gods Koninkrijk” en “lotbezit ontvangen” houden verband met de komende aeonen waarin Christus met de zijnen zal regeren. Totdat … de dood als laatste vijand zal zijn teniet gedaan (1Kor.15:22-28). 163 Galaten 5:22 – één vrucht Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. De Geest van God produceert één vrucht. Er staat niet “de vruchten zijn” (meervoud) maar “de vrucht … is” (enkelvoud). En de naam van de vrucht is: liefde. Liefde is niet het eerste kenmerk van de vrucht, maar de samenvatting ervan. De acht navolgende eigenschappen beschrijven de vrucht, namelijk liefde. Acht is het getal dat een nieuw begin inluidt. Na de volheid van de zeven volgt een nieuwe reeks. De acht symboliseert nieuw leven. De achtste dag is de dag van de besnijdenis. Het spreekt ook van de eerstelingschoof op de “dag na de sabbat” (Lev.23:11). De acht eigenschappen die Paulus vervolgens opsomt, komen overeen met zijn lofzang op de liefde in 1Korinthe 13. De liefde is geduldig, vriendelijk, enzovoort. De liefde is de vrucht van Gods Geest. Niet het resultaat van onze werken. Werken spreken van menselijke pogingen (:19). Vrucht daarentegen groeit spontaan. Dat is Gods werk. Daarom verwijst de liefde hier (Gr. agapé) niet naar ménselijke, voorwaardelijke liefde, maar naar Góds liefde (Rom.5:5). Het is de liefde die al Gods schepselen omvat: onvoorwaardelijk en dus ook nooit aflatend. Het kennen van deze liefde produceert vreugde en vrede … en zoveel meer! 164
Page 156
Galaten 5:22 – vreugde Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. In deze brief staat wet tegenover genade, vlees tegenover Geest en werken tegenover vrucht. Waar “het vlees” aan het werk wordt gezet (> wet!), zijn “de werken van het vlees” onvermijdelijk. In de voorgaande verzen passeerde een vermoeiende lijst van werken die dubbel zolang is (16) als de beschrijving van liefde, dat is de vrucht van de Geest (8). Heel opmerkelijk hoe de lijst van werken het contrast en spiegelbeeld is van de opsomming van de vrucht van de Geest. Zo zijn de eerstgenoemde werken (hoererij en onreinheid) het tegendeel van de laatstgenoemde eigenschap van de vrucht (zelfbeheersing). En de laatstgenoemde werken van het vlees (dronkenschap en orgies) contrasteren met het eerste kenmerk van de vrucht (vreugde). Enzovoort. Anders dan met dronkenschap kan een mens zelf geen vreugde produceren. Dronkenschap is typisch een uiting van schijnvreugde: vrolijkheid uit de fles die een kater achterlaat als souvenir. Ware vreugde komt van binnenuit. Ze groeit en bloeit op als vrucht uit de overtuiging dat de ene GOD ons onvoorwaardelijk liefheeft (agapé). Niet voor niets is vreugde in dit vers het eerste kenmerk van liefde als “vrucht van de Geest”. 165 Galaten 5:22 – vreugde en vrede Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Zoals vreugde geen product is van menselijk pogen, zo is vrede dat evenmin. Maar blij zijn ‘om niet’ en innerlijke vrede temidden alle omstandigheden, wie zou dat niet willen? De vreugde en vrede waarvan hier sprake is, zijn geen “werken van de wet”. Niemand kan op commando blij zijn of vrede hebben. Daarom zijn het ook, zoals Paulus hier schrijft, kenmerken van “de vrucht van de Geest” oftewel van agapé-liefde. Deze liefde doet een mens beseffen dat er Eén is in wie we ons altijd overvloedig kunnen verheugen! Hij maakt alle dingen wel … voor een ieder! Dit is een bron die niet aflatend vreugde en vrede produceert. Ze maakt ons bewust van GOD die als de ene Beschikker, op zijn tijd en wijze alles een plek geeft. Wie dat kent, heeft vrede in het hart, zelfs als het gepaard gaat met pijn, moeite en verdriet. Hoewel deze vreugde en vrede in het hart wonen, drukken ze zich onvermijdelijk uit naar buiten. Wie vreugde kent, zal ook anderen in die vreugde willen laten delen. En wie vrede kent zal ook in vrede met anderen leven. Ziedaar de vrucht van de Geest! 166
Page 158
Galaten 5:22 – geduld Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Vreugde en vrede zijn de eerste eigenschappen van (agapé-)liefde als “de vrucht van de Geest”. Ze vormen de basis van alle eigenschappen die Paulus daarna noemt. Wie ware vreugde en vrede in het hart heeft, kent de andere eigenschappen ook omdat ze er uit voortvloeien. Zou iemand vreugde en vrede kennen, en tegelijkertijd ook ongeduldig kunnen zijn? Onmogelijk, aangezien geduld juist een uiting is van vrede in omstandigheden waarin men genoodzaakt is te wachten. Niet het ‘kunnen wachten’, maar dit in kalmte en vrede te ondergaan, dat is geduld. Geduld opbrengen is alleen mogelijk (en ook logisch!) wanneer het gedragen wordt door de overtuiging dat GOD op zijn tijd zal realiseren wat Hij belooft en daar ook alle vertrouwen in hebben. Vele voorbeelden kennen we vanuit de Schrift van mensen die dit geduld hebben opgebracht. Denk aan Jozef aan wie God beloofd had dat hij koning zou worden. Heel wat jaren gingen voorbij waarin niets erop leek dat deze belofte waar zou worden. Maar in al deze omstandigheden kende Jozef een diepe vrede vanwege het vertrouwen op GOD die zijn woord (hoe dan ook!) waar zou maken. Perfect getimed! 167 Galaten 5:22 – geschiktheid en goedheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. De weergave ‘geschiktheid’ als één van de eigenschappen van “de vrucht van de Geest” verdient een toelichting. Het Griekse woord (chrestotes) wordt door de ene bijbelvertaling weergegeven met ‘vriendelijkheid’ en door de andere met ‘goedertierenheid’. Hoe zit dat en wat moeten we onder dit woord verstaan? Het Griekse ‘chrestotes’ is afgeleid van het woord voor ‘gebruik’ en betekent letterlijk ‘bruikbaarheid’. Zo was Onesimus ‘bruikbaar’ voor Paulus (Philemon:11). In afgeleide zin heeft het ook de gedachte in zich van ‘aangenaam’. Zo is wijn die dienst kan doen om te drinken ‘aangenaam’ (Luc.5:39). Het Nederlandse woord dat beide begrippen overlapt is ‘geschiktheid’. Iemand die (of iets dat) ‘geschikt’ is, is bruikbaar of nuttig en om die reden ook aangenaam. Zo is ook God ‘geschikt’: in alle opzichten nuttig (behulpzaam) en aangenaam. Dat is zijn ‘goedertierenheid’. Wie door Gods Geest wordt geleid, wordt een ‘geschikt’ mens. Deze eigenschap duidt op een houding van zich nuttig willen maken en bruikbaar zijn voor de mensen om ons heen. Wie vreugde en vrede in het hart heeft zal ook niet anders willen dan zich ‘geschikt’ opstellen. En dat is ook waar ‘goedheid’ op doelt: het heeft een heilzame uitwerking. 168
Page 160
Galaten 5:22 – trouw & betrouwbaarheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Na “geschiktheid” en “goedheid” als typeringen van “de vrucht van de Geest” volgt “trouw” (Gr. pistis). De Statenvertaling geeft dit woord hier weer met “geloof” en dat is correct. De grondbetekenis van het Griekse woord ‘pistis’ is ’trouw’ en afhankelijk van de context betekent het ‘vertrouwen op’ (= geloven) of ’trouw zijn aan’ of ‘betrouwbaar zijn’. Wie geleid wordt door Gods Geest vertrouwt in alles op Gods Woord. Dit vertrouwen is ook de voedingsbodem van alle eigenschappen die hier worden genoemd: vreugde, vrede, geduld, enzovoort. We vertrouwen God omdat Hij betrouwbaar is. En de mate waarin we Gods betrouwbaarheid leren waarderen, is evenredig met de maat waarin we ook zelf betrouwbaar worden. Een betrouwbaar mens kan men nemen op zijn woord. Vertrouwen is de basis van elke gezonde samenleving. Dat geldt al op microniveau in een huwelijk, dat niet voor niets een ’trouwerij’ heet. Maar ook in het gezin, de geloofsgemeenschap, de werkvloer en overal waar mensen samenleven is vertrouwen onontbeerlijk. ‘Als je elkaar niet meer vertrouwen kan, waar blijf je dan!?’, zo zegt zelfs de volksmond. In een aeon waar leugen en bedrog standaard zijn, is geen eigenschap zo waardevol als betrouwbaarheid! 169 Galaten 5:22 – bescheidenheid Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Ook bij de een na laatstgenoemde eigenschap van “de vrucht van de Geest” (bescheidenheid; Gr. ‘pra-utés’) wijkt de weergave hierboven af van de gangbare vertalingen. Algemeen vertaalt men het woord met ‘zachtmoedigheid’ maar het nadeel daarvan is dat dit ten onrechte wordt geassocieerd wordt met ‘zacht’ of ‘week’. Vaak wordt ‘zachtmoedigheid’ in één adem genoemd met ‘nederig(heid)’ (Mat.11:29, Ef.4:2, Kol.3:12). In Titus 3:2,3 wordt ‘zachtmoedigheid’ als motief opgevoerd om zichzelf niets te verbeelden. Ons woord ‘bescheidenheid’ drukt dit perfect uit. Wie bescheiden is, heeft geen te hoge dunk van zichzelf. Hij zal zich ook niet opdringen of zich op de voorgrond willen stellen. Wie bescheiden is kijkt niet op de ander neer en gunt een ander graag de waardering die deze verdient. Bescheidenheid is een houding die los staat van iemands kwaliteiten en positie. Men kan getalenteerd zijn of een hoge positie innemen en toch bescheiden zijn. Evenals de andere kenmerken van “de vrucht van de Geest” geldt ook van bescheidenheid dat ze logisch voortvloeit uit het voorgaande. Zichzelf willen etaleren of mooier willen voordoen, bewijst innerlijke onvrede. Wie vreugde en vrede kent heeft die drang niet en is daarom bescheiden. 170
Page 162
Galaten 5:22 – zelfbeheersing Maar de vrucht van de Geest is liefde: vreugde, vrede, geduld, geschiktheid, goedheid, trouw, bescheidenheid, zelfbeheersing. Zelfbeheersing is het laatstgenoemde kenmerk van “de vrucht van Geest”. De Statenvertaling spreekt van ‘matigheid’. Het Griekse woord is afgeleid van de elementen ‘in’ en ‘houden’. Het spreekt van het vermogen zich ‘in te houden’ en ‘zichzelf te beheersen’ oftewel ‘maat te houden’. Zelfbeheersing veronderstelt dat onze aandriften, gevoelens en begeerten controle behoeven. Het ontbreken van deze beheersing is een vorm van ‘incontinentie’. Het idee is niet dat “het vlees” bestreden moet worden, zoals in religieuze (ook christelijke!) kringen vaak geleerd wordt (vergl. Ef.5:29). De gedachte is evenmin dat hartstochten en begeerten zouden moeten worden onderdrukt. Integendeel zelfs! Paulus voorzegde dat in de christenheid ooit een verbod zou komen om te trouwen, maar ook de verplichting zich te onthouden van voedsel (1Timotheüs 4:1-3). Hij noemde deze ontwikkeling zonder pardon “leringen van demonen”. En inderdaad, enkele eeuwen later manifesteerde zich binnen de Rooms Katholieke kerk het verplichte celibaat voor ‘geestelijken’ en het verplicht vasten voor het kerkvolk. Zelfbeheersing houdt het midden tussen zichzelf ‘laten laten’ en ‘ascese’ (= onthouding). Wie dit midden houdt is in balans. Dat is geen kunstje maar een “vrucht van de Geest” die groeit in vreugde en vrede. 171 Galaten 5:23 – geen werk maar vrucht! Tegen de zulken is geen wet. In het voorgaande vers had Paulus een beschrijving gegeven van “de vrucht van de Geest”, namelijk liefde, en haar acht kenmerken. Tegen zulke eigenschappen is uiteraard geen wet. De wet is immers in één woord vervuld: liefde (5:14), zodat elk van de acht kenmerken van liefde een uiting is van waar de wet van spreekt. Maar hoewel agapé-liefde zoals Paulus deze beschreef de wet bevestigt, is ze uitdrukkelijk niet het resultaat van wetsbetrachting. De mens die probeert zich aan de wet te houden zet slechts “het vlees” aan het werk. Als Abram probeert hij God te helpen met het vervullen van diens belofte. Maar het resultaat van dit armzalig pogen was Ismaël, inderdaad, “naar het vlees verwekt” (4:29). Waar het vlees geactiveerd wordt, zijn “de werken van het vlees” (5:19-21) het frustrerende gevolg. “Liefde”, dat ene woord waarin de wet wordt samengevat, is per definitie geen werk van het vlees. Integendeel! Liefde is “de vrucht van de Geest”. Dat het een “vrucht” is betekent dat het spontaan groeit waar het licht en water (typen van het Woord!) ontvangt. En dat het van “de Geest” is wil zeggen dat het niet voortkomt uit menselijke inspanning maar uit de kracht van Gods Woord en zijn belofte! 172
Page 164
Galaten 5:24 – leven vanuit een FEIT! Degenen nu van Christus Jezus, kruisigden het vlees samen met de hartstochten en de begeerten. Met “degenen van Christus Jezus” doelt Paulus op hen die Christus erkennen als Heer en daarom weten dat ze van Hem zijn (vergl. 1Kor.15:23). Eerder in deze brief schreef Paulus: “Met Christus ben ik meegekruisigd, maar ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (2:20). Elke gelovige is met Christus Jezus meegekruisigd. Wie Hem toebehoort is ééngemaakt met Hem in zijn dood en in opstanding. En zelfs ook met Hem gezet “te midden van de hemelsen” (Ef.2:6;). Zijn positie is onze positie. Hij stierf en wij worden door God gerekend als met Hem gestorven. In de erkenning Christus Jezus toe te behoren, erkennen we tevens dat ons ‘ik’ (= het vlees) gekruisigd is. Het kruisigen van het vlees betekent: inclusief de hartstochten en de begeerten. Let op dat hier geen opdracht wordt gegeven, maar dat een feit wordt gesteld. Het werkwoord “kruisigden” staat in de aoristvorm, dat wil zeggen: het gaat om het feit ‘an sich’ zonder notie van tijd. We zijn met Christus gestorven en toch leven we, want Hij leeft in ons! Niet mijn ‘ik’, en dus evenmin mijn hartstochten en begeerten, maar de opgewekte Christus zal mijn leven beheersen! 173 Galaten 5:25 – door de Geest het spoor houden Indien wij leven door Geest, zouden we ook door Geest het spoor houden. De eerste mens werd een levende ziel doordat de geest (adem) van leven in hem werd geblazen (Gen.2:7). En in de nieuwe schepping is het niet anders: de tweede mens werd levend doordat God hem door zijn Geest opwekte uit de doden. Het is deze Geest die nu door geloof in ons woont en straks onze (nu nog) sterfelijke lichamen levend zal maken. Dat we door Gods Geest leven, is een feit. Het is ook niet meer dan logisch dat we slechts door diezelfde Geest het spoor kunnen houden. Dat is wat eerder in de Geest wandelen werd genoemd (5:16). Of door de Geest geleid worden (5:18). Alleen die Geest produceert ook de vrucht die liefde heet, met haar achtvoudige, uitnemende eigenschappen (5:22). Het leven door de Geest ontvangen we door geloof (3:14). Het spoor houden door de Geest geschiedt niet anders: door geloof (2:20; 5:5). God belooft en Hij maakt het waar (vergl. 4:28). Geloof be-aamt dit op voorhand. Zó ontvangen we leven en zo kunnen we ook “het spoor houden”. Dat is geen menselijke prestatie. Het is de Geest die daarvoor garant staat en het bewijs levert in “de vrucht van de Geest”. 174
Page 168
Galaten 6:1 – geestelijken Broeders, ook als een mens voorbereid wordt in enige misstap, brengen jullie, de geestelijken, zo iemand in orde in een geest van bescheidenheid, lettend op uzelf dat ook u niet beproefd zou worden. De meeste vertalingen spreken hier van een mens die ‘betrapt wordt’ of ‘overvallen wordt’. De twee andere keren dat het Griekse woord (‘prolambano’, afgeleid van ‘voor’ en ‘nemen’) gebruikt wordt, heeft het de betekenis van ‘voorbereiden’ of ‘anticiperen’. Gaan we van die betekenis uit, dan is de gedachte hier kennelijk dat iemand het slachtoffer dreigt te worden om een misstap te begaan. Welke dan ook. Paulus spreekt hier “de geestelijken” aan, dat zijn zij die geleid worden door, of wandelen in Geest (5:16,25). Zij zouden zich ontfermen over zo’n argeloos prooi en hem weer ‘in orde brengen’ (zie voor dit Griekse woord ‘katartizo’ ook Mar.1:19 i.v.m. het herstellen van de visnetten). Een ander weer terecht brengen klinkt misschien wat neerbuigend. Maar Paulus benadrukt dat slechts een “geest van bescheidenheid” past wanneer we een ander corrigeren. Bescheidenheid kenmerkt immers “de vrucht van de Geest” (5:22) en dedain en arrogantie zijn volkomen misplaatst. Wie enige zelfkennis heeft, beseft o zo gemakkelijk te kunnen struikelen zodra het moeilijk wordt. Slechts Eén is bij machte ons staande te houden (Rom.14:4)! 179 Galaten 6:2 – de wet van Christus Draagt elkaars zware lasten en zo zullen jullie de wet van Christus vervullen. Anders dan in 6:5 waar sprake is van gewone “lasten” (Gr. ‘phortion’ > portie), gaat het hier over “zware lasten” (Gr. ‘baros’ = gewicht > druk, barometer). Het verwijst naar drukkende lasten. Wanneer een ander gebukt gaat onder zware omstandigheden, dan is het eigen aan liefde om daarin tot steun te willen zijn. Denk aan loodzware verplichtingen (financieel, maatschappelijk), maar ook aan een handicap of ziekte. Zeggen dat het normaal is “elkaars zware lasten” te dragen, is een andere manier om te zeggen dat we zó “de wet van Christus vervullen”. Het woord ‘normaal’ is afgeleid van ‘norm’ en betekent: wet of regel. Dit lijkt in strijd met de strekking van deze brief die leert dat we in Christus vrij zijn (5:1) en niet “onder de wet”, maar dat is een misverstand. Want “de wet van Christus” is geen opgelegde wet maar een natuurwet. Een natuurwet beschrijft wetmatigheden waarin dingen niet anders kunnen. Bijvoorbeeld een steen die naar beneden valt. Of een vrucht die groeit (Gal.5:22!). Dat vindt niet plaats omdat een instantie dit oplegt, maar omdat het intrinsiek (= wezenlijk) eigen is aan de dingen. Wanneer Christus in mij leeft (Gal.2:20) dan zal dat een rijke uitwerking hebben! 180
Page 170
Galaten 6:3 – niets van onszelf Want indien iemand meent iets te zijn, niets zijnde, bedriegt hij zichzelf. Het “want” in dit vers geeft aan dat het een nadere toelichting is op het voorgaande. Ik maak mijzelf wijs heel wat te zijn wanneer ik bijvoorbeeld veronderstel dat ik niet vatbaar zou zijn om een misstap te begaan (6:1). Of door me verheven te voelen boven iemand die een zware last draagt (6:2) en daaronder dreigt te bezwijken. Zo’n houding is niet alleen arrogant maar ook dom en puur zelfbedrog. Want voor zover een mens iets is, is dat zo omdat GOD hem dit vermogen geeft. Want wat heeft een mens, dat hij niet ontvangen heeft (1Kor.4:7)? Helemaal niets! Meer dan ooit leven we in een tijd waarin GOD is weggeredeneerd en de mens wordt voorgehouden ‘in zichzelf te geloven’. Tjakka! Arrogantie en hoogmoed zijn een levensfilosofie geworden. Zelfontplooiing geldt als het hoogste goed en wanneer iets of iemand dit in de weg staat, dan wordt ons voorgehouden primair ‘voor onszelf te kiezen’. Met zo’n bedrieglijk advies worden huwelijken kapot gemaakt en gezinnen gebroken. Een “geest van bescheidenheid” (6:1) begint met ware zelfkennis, dat wil zeggen: met de erkenning dat ik zonder GOD totaal niets ben of voorstel. De vreze van Hem, dat is het begin van wijsheid. 181 Galaten 6:4,5 – roemen Laat ieder nu zijn eigen werk toetsen en dan zal hij alleen voor zichzelf roem hebben en niet voor de ander. Want ieder zal zijn eigen last dragen. In vers 2 stond dat we “elkaars lasten” zouden dragen. In vers 5 staat dat ieder “zijn eigen last” zou dragen. Dat is niet tegenstrijdig, aangezien voor “last” hier twee verschillende Griekse woorden staan. In vers 2 is dat ‘baros’, dat is een drukkende, zware last en doelt op moeilijkheden en zorgen. In vers 5 daarentegen staat het Griekse woord ‘phortion’, dat is de persoonlijke bagage en verwijst naar de eigen verantwoordelijkheden die we niet op een ander kunnen afschuiven. Het vervullen van onze verplichtingen is wat Paulus “ieder zijn eigen werk” noemt. We staan allemaal in bepaalde verhoudingen ten opzichte van elkaar (in het huwelijk, in het gezin, op het werk, enzovoort) die elk verantwoordelijkheden met zich meebrengen. De vraag daarbij is niet of de ander wel doet wat hij zou moeten doen, maar of ik doe wat op mijn ‘bordje’ ligt. Daar hebben we onze handen al vol aan. En voor zover we daarover al ‘roem’ hebben, mogen we dat voor onszelf houden. “Een ander roeme u, niet uw eigen mond” (Spr.27:2). En: “wie roemt, roeme in de Heer!” (1Kor.1:31). 182
Page 172
Galaten 6:6 – delen in het onderricht van het Woord Maar laat degene die in het Woord onderricht wordt, in alle goede dingen delen met wie onderricht geeft. “Ieder zal zijn eigen last dragen”, zo luidde de instructie in vers 5. Dat betekent dat ieder zijn eigen individuele verantwoordelijkheden draagt en men deze niet zou afschuiven op een ander. Daar doet Paulus in dit vers niets van af, maar hij brengt er wel nuance in aan. Ook degene die in het Woord onderricht (Gr. katécheoo > catechese) geeft, heeft zijn eigen last te dragen. Hoeveel tijd hij ook besteedt aan de bestudering van, en het onderricht geven in het Woord, bedelen om ondersteuning is een aanfluiting. Paulus’ adagium was altijd: het Goede Bericht om niet (= gratis) te verkondigen (1Kor.9:18). Nooit is hij van dat principe afgeweken. De medaille heeft ook een andere kant. Want hoewel degene die onderricht geeft geen support kan claimen (eisen), hij mag wel degelijk support ontvangen. Sterker nog: Paulus beschouwt het zelfs als normaal dat iemand die inkomsten derft omdat hij het Evangelie predikt, hij ook van het Evangelie kan leven (1Kor.9:3-14). Dat is ook de gedachte in bovenstaand vers. Wie onderricht ontvangt in het Woord en degene die onderricht geeft ondersteunt, in welke vorm dan ook, die deelt en draagt bij in het Woord. 183 Galaten 6:7,8 – wat een mens zaait … Dwaalt niet. God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie in zijn vlees zaait, zal vanuit het vlees verderf oogsten. Maar wie zaait in de Geest, zal vanuit de geest eeuw-ig leven oogsten. Zojuist had Paulus geschreven over “de werken van het vlees” (5:19) tegenover “de vrucht van de Geest” (5:22). De beeldspraak van vrucht dragen en de tegenstelling tussen vlees en geest (6:8) zet hij hier voort. Het is Paulus ernst en hij wil vooral niet dat zijn lezers zichzelf zouden misleiden. Wie Paulus’ onderwijs over het Evangelie van Gods genade verdraait, die spot met God. De leer dat de mens slechts rechtvaardig kan zijn door zich onder de wet te stellen, zaait op de akker van het vlees. En de oogst daarvan is verderf. Meer valt van ‘vlees’ niet te verwachten. Wie daarentegen zaait in de Geest, dat wil zeggen: vertrouwt op wat GOD belooft te zullen doen (3:2,3; 4:28,29), die zal eeuw-ig leven oogsten. Dat is het leven dat hoort bij de toekomende eeuw. Een mens oogst nu eenmaal wat hij zaait. Wie vertrouwt op wat GOD belooft te zullen doen die zal de vrucht plukken die slechts Gods Geest kan produceren, dat is liefde: vreugde, vrede, geduld enzovoort (5:22)! 184
Page 174
Galaten 6:9 – wachten op de oogst Laat ons echter niet moe worden het ideale te doen, want bij gelegenheid zullen we oogsten, terwijl we niet verslappen. In het voorgaande vers riep Paulus op te zaaien in de Geest om het leven van de toekomende eeuw te oogsten (= “het eeuw-ige leven”; Luc.18:30). Dit vers sluit daarop aan door opnieuw de metafoor van het oogsten te gebruiken. Wat in vers 8 ‘in de Geest zaaien’ werd genoemd, heet hier ‘het ideale doen’. Logisch, want er is niets beter, mooier of idealer dan te ‘zaaien in de Geest’. In de praktijk betekent dit: puur te vertrouwen op het Woord dat immers Geest-geademd is. Deze Geest produceert leven dat hoort bij (en eigen is aan) de toekomende eeuw. Maar we moeten ons bewust zijn dat we, met dit doen van het ideale, niet hoeven te rekenen op ‘direct resultaat boeken’. Doen wat goed is, is als een langetermijninvestering. Zoals ook een boer die zaait, maanden geduld moet hebben alvorens te kunnen oogsten. In “de tegenwoordige boze eeuw” (aeon; Gal.1:4) zullen we bedacht moeten zijn op afwijzing, vervolging en spot. Juist dan komt het erop aan niet moe of moedeloos te worden maar vol te blijven houden. Want op Gods tijd zullen we oogsten. Gegarandeerd! 185 Galaten 6:10 – allen & de VIPs Zo dan, terwijl wij gelegenheid hebben, zouden we het goede werken voor allen, vooral voor de huisgenoten van het geloof. Met het “zo dan” begint een conclusie. Nu zijn we in de gelegenheid om te zaaien (:8), het ideale te doen (:9) en het goede te werken (:10) terwijl we in de toekomst “bij gelegenheid” zullen oogsten (:9). En in de tussentijd zouden we vooral niet “moe worden” en “verslappen” (:9). “Het goede werken” heeft in dit vers een universele reikwijdte. “Voor allen”, dat wil zeggen: voor alle mensen. Zoals de levende God ook de Redder is “van alle mensen”, met andere woorden: Hij redt alle mensen! Hoe alomvattend dit gegeven echter ook is, er is een groep die hier op een bijzondere wijze van profiteert: de gelovigen. De zinsconstructie is hier gelijk aan die in 1Timotheüs 4:10: “de levende God is de Redder van alle mensen, vooral van gelovigen“. Het “vooral” (Gr. malista), wil zeggen: speciaal, of in het bijzonder. “Het goede werken voor allen” sluit niemand uit. Eén categorie echter ontvangt daarin wel een bevoorrechte plaats omdat ze eerstelingen zijn. Hier heten ze “de huisgenoten van het geloof”. De ekklesia is het huis Gods (en alleen die daarvan deel uitmaken zijn “huisgenoten” die samen “het geloof” delen, Ef.2:19). Zij genieten een VIP-behandeling! 186
Page 176
Galaten 6:11 – grote letters Let op, met hoe grote letters ik jullie eigenhandig schrijf! Paulus was gewoon zijn brieven te dicteren aan een secretaris (Rom.16:22). Wat hij daarbij consequent deed was al zijn brieven persoonlijk met een groet ondertekenen (2Thes.3:17). In de Galatenbrief heeft hij kennelijk niet alleen de groet aan het einde, maar heel het slot met eigen hand geschreven. Dat Paulus deze woorden (bij uitzondering) eigenhandig optekende, benadrukt dat hij deze boodschap per se niet aan een ander wenste over te laten. De apostel vraagt aandacht voor het feit dat hij met zulke grote letters schreef. Dat hij in hoofdletters schreef, was niet opvallend, iedereen deed dat. Aannemelijker is het dat hij niet kleiner kon schrijven zodat de lezers direct begrepen dat het opvallend grote letterschrift van Paulus was. Over de reden waarom hij zulke grote letters moest schrijven is veel gespeculeerd. Waren zijn handen door ontbering of arbeid beschadigd? Was er iets mis met zijn motoriek? Veel meer dan slagen in de lucht zijn dit niet. Slechts één verklaring springt er met gegronde reden uit en kwam bij de bespreking van 4:15 reeds aan de orde. Paulus had problemen met zijn ogen en de Galaten wisten daarvan. Herinnerde deze oogkwaal misschien aan het oogverblindende licht waarmee hij ooit was geroepen? 187 Galaten 6:12 – show voor de bühne Zovelen zich mooi willen voordoen in het vlees, deze dwingen jullie besneden te worden, enkel om niet vervolgd te worden voor het kruis van Christus. Een veelzeggend contrast. Aan de ene kant is daar Paulus die weinig sierlijk met koeienletters zijn boodschap optekent. Aan de andere kant zijn daar de Judaïseerders die zich vooral “mooi willen voordoen in het vlees”. Voor de schone schijn. Naar het Judaïsme toe wilde men tonen dat ook gelovigen uit de natiën zich aan de religieuze gebruiken conformeren. De dwang zal hebben bestaan in de boodschap dat elk (mannelijk) kind van Abraham besneden dient te worden. Later ontwikkelde men de leer dat in plaats van de besnijdenis de waterdoop zou zijn gekomen. Maar de godsdienstige dwang is dezelfde gebleven. Dat deze besnijdenis-dwingers zich religieus willen voordoen, had (en heeft!) ten diepste maar één motief: “om niet vervolgd te worden voor het kruis van Christus”. Voorzover men over het kruis spreekt, bewijst men het slechts met lippendienst aangezien het kruis van Christus algenoegzaam is (Gal.2:21). Het is volbracht! Niets van de mens. Elke boodschap die eist dat de mens iets moet doen of laten om rechtvaardig te zijn voor God, is religie en staat per definitie haaks op de waarheid “van het kruis van Christus”. 188
Page 178
Galaten 6:13 – selectief winkelen Want ook zij die besneden worden, onderhouden zelf niet eens de wet … Het eerste wat Paulus hier bekritiseert is de hypocrisie van de ‘besnijdenis-partij’. Degenen die zich hebben laten overhalen om besneden te worden, zogenaamd ‘omdat de wet het zegt’, houden zelf niet eens de wet. Ze beroepen zich op de wet voor hun besnijdenis, maar het is ‘selectief winkelen’ in de Torah. Aan het ene gebod houden zij zich, maar aan het andere gebod laat men zich niets gelegen liggen. Deze praktijk van wat Engelsen ‘cherry picking’ noemen, is ook in de christenheid een wijdverbreide gewoonte geworden. Tal van bepalingen in de wet worden deels en bovendien naar eigen inzicht op zichzelf toegepast. Het gebod om Israëlitische jongetjes op de achtste dag te besnijden, heeft men overgeheveld naar de ‘heidenen’ die hun baby’s ten doop moeten houden. Men zingt bij die gelegenheid dan graag psalm 105 over Gods verbond met Abraham dat Hij bevestigt van kind tot kind. Het is pure willekeur! Zo pretendeert men de sabbat te gedenken … door de zondag te vieren. Enzovoort. Dergelijk selectief en eigenmachtig bijbelgebruik kon slechts ontstaan doordat men niet het verschil onderkent tussen Israël en de natiën. Tussen Petrus en Paulus. Hoe actueel nog steeds is deze Galaten-brief! 189 Galaten 6:13 – roemen in het vlees Want ook zij die besneden worden, onderhouden zelf niet eens de wet, maar zij willen dat jullie besneden worden om in jullie vlees zich te beroemen. Twee dingen kritiseert de apostel hier bij de besnijdenis-fanaten. Eén: hun inconsequentie. Ze doen zelf niet eens wat ze een ander voorhouden te doen, namelijk de wet onderhouden. En in de tweede plaats: zij willen dat anderen besneden worden zodat zij kunnen pronken met hun besneden vlees. Het is heel goed mogelijk om ‘vlees’ hier op te vatten als eufemisme voor het mannelijke geslachtsdeel (zie Gen.17:11). Dat is immers het vlees dat besneden wordt. Buiten het Jodendom mag besnijdenis dan als een verminking worden beschouwd, binnen het Jodendom geldt het ontegenzeggelijk als een eer. En voor de Judaïseerders golden besneden bekeerlingen onder de natiën als evenzovele ‘wapenfeiten’. Een reden om zich op te beroemen. De hier beschreven drang om mensen uit de natiën te judaïseren (vergl. Mat.23:15!), heet ‘proselitisme’. De christelijke variant daarvan is christianiseren. In dat geval maakt het ritueel van de besnijdenis plaats voor het ritueel van de waterdoop. De vorm verandert, maar de essentie blijft gelijk. Een ritueel wordt opgedrongen zodat men kan pronken met besneden/gedoopte bekeerlingen als trofeeën. Links- of rechtsom: het is religie en roemen in vlees. 190
Page 180
Galaten 6:14 – het kruis van onze Heer Maar het zij verre van mij te roemen, anders dan in het kruis van onze Heer Jezus Christus door wie voor mij de wereld is gekruisigd en ik voor de wereld. “Het kruis van onze Heer” staat symbool voor wat “de wereld” heeft gedaan met Jezus Christus. Niet in het minst, ja juist de godsdienstige wereld deed dit. Nota bene, in de crème de la crème van religie, Jeruzalem, werd de Messias verworpen en gedood. Dit schetst het totale bankroet van menselijke prestatie. Maar hoe kan dit gegeven voor Paulus een reden voor roem zijn? De enige reden nog wel. Het antwoord is eenvoudig. Waar de mens eindigt, daar begint God. Ons plafond is Zijn vloer. Het kruis zegt waartoe de (godsdienstige) mens in staat is. Wat drie dagen later plaatsvond, vertelt ons waartoe God in staat is. De mens doodt, maar God maakt levend! De mensheid demonstreerde haat, maar God demonstreert alles overtreffende liefde. Dezelfde mensheid die zijn Zoon vermoordde, gaat Hij het Leven geven. “Het kruis van onze Heer, Jezus Christus” leert ons: niets van de mens, alles van God. Het kruis is die “ene daad” die garandeert dat heel de mensheid wordt gerechtvaardigd (Rom.5:18), levend gemaakt, gered en verzoend! Onvoorwaardelijk en universeel! 191 Galaten 6:14 – voor de wereld gekruisigd Maar het zij verre van mij te roemen, anders dan in het kruis van onze Heer Jezus Christus door wie voor mij de wereld is gekruisigd en ik voor de wereld. Voor Paulus markeert het kruis de kloof tussen hem en de wereld en vice versa. Het kruis symboliseert de haat van de wereld jegens onze Heer Jezus Christus en allen die Hem toebehoren. Zodat Paulus kan zeggen: ook ik ben voor de wereld gekruisigd. En omgekeerd trouwens ook: de wereld is voor mij gekruisigd. Ik heb niets meer met dit godsdienstige systeem (Gr. kosmos). Het valt op dat de naam van “onze Heer Jezus Christus” hier voluit wordt geschreven. Het verwijst niet slechts naar het kruis maar naar Hem die daarna door God uit de doden is opgewekt. God heeft Jezus tot Heer en tot Christus gemaakt (Hand.2:36). Het kruis mag dan voor de wereld het embleem zijn van Jezus’ dood, voor ons echter die het vervolg kennen, is Hij “onze Heer Jezus Christus”, de opgewekte uit de doden! Het kruis is voor de wereld het embleem van een verachtelijke dood. Maar wij weten beter. Het kruis demonstreert Gods onvoorwaardelijke liefde die immers via die weg het Leven aan het licht brengt. Voor allen, jazeker! 192
Page 182
Galaten 6:15 – een nieuwe schepping! Want in Christus is noch besnijdenis iets, noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. Dit vers lijkt sterk op wat we in 5:6 lazen. De controverse tussen besnijdenis en voorhuid (als aanduiding voor onbesnedenheid) zet Paulus hier als volstrekt irrelevant neer. “In Christus”, dat wil zeggen: in Hem die werd opgewekt uit de doden (1:1), speelt de godsdienstige status van het vlees geen enkele rol. In Christus is de besneden Jood niet meer en de onbesneden ‘heiden’ niet minder. Voorbij “het kruis van onze Heer Jezus Christus” is een nieuwe schepping tot stand gekomen, waarvan Hij de eersteling is. “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2Kor.5:17). Let wel: dit beschrijft de positie van allen die in Christus zijn. Ongeacht of men die positie kent of dat men zich van die positie bewust is of dat men eruit leeft. Het feit staat! God rekent een ieder in Christus als “nieuwe schepping”. Volmaakt. Zonder zonde. Rechtvaardig. Geen menselijke actie brengt ons in deze positie en geen enkele menselijke actie kan ons ook van deze positie afbrengen. Ze is onaantastbaar en in Christus verankerd en gegarandeerd. Wat een rijkdom om dit te weten en te beleven! 193 Galaten 6:15,16 – de regel van de nieuwe schepping Want in Christus is noch besnijdenis iets, noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. En zovelen zich naar deze elementaire regel richten, vrede en ontferming zij over hen en over het Israël van God. De Judaïseerders beijverden zich om de gelovigen onder religieuze regels te stellen. Vooral de besnijdenis werd gepromoot (:12). In notime had men zich in Galatië laten inpakken door deze predikers en daarmee was men afgebracht tot een ‘evangelie’ dat geen Evangelie is. De boodschap van genade en vrijheid die men in aanvang via Paulus leerde kennen, had plaatsgemaakt voor religie en men was daarmee weer ’terug bij af’. Teruggekeerd tot de zwakke en arme elementen van de wereld van voordat men het Evangelie leerde kennen (4;3,9). Voor Paulus telde maar één elementaire regel: die van de nieuwe schepping. De waarheid dat een ieder die in de opgewekte Christus is, volmaakt, rechtvaardig en onaantastbaar is. Die nieuwe schepping is geen ideaal dat gelovigen moeten proberen te bereiken, nee, het is de positie waarin we op voorhand zijn geplaatst en van waaruit we mogen leven. Het is geen finish maar het startpunt. Dat is de elementaire regel, het ABC, de maatstaf van waaruit we denken en ons leven richten. Daarin en daarin alleen vinden we vrede en ontferming! 194
Page 184
Galaten 6:16 – en over het Israël van God En zovelen zich naar deze elementaire regel richten, vrede en ontferming zij over hen en over het Israël van God. Over zovelen die zich richten naar de regel van de nieuwe schepping, zegt Paulus vrede en ontferming aan. Maar ook “over het Israël van God”. Men heeft geprobeerd dit “en” te verklaren als ‘namelijk’, maar die betekenis is hier geforceerd. Dit temeer daar de apostel in zijn brieven nadrukkelijk een onderscheiden toekomst ziet weggelegd voor het (ethnische) Israël. Precies zoals de Hebreeuwse profeten daarover hebben gesproken. Vandaag echter is Israël als volk tijdelijk terzijde gesteld vanwege ongeloof. Slechts een gelovige minderheid vormt “in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van genade” (Rom.11:5). Zij zijn nu “het Israël van God”. Maar bij die kleine rest blijft het niet. Want de gedeeltelijke verharding die over Israël is gekomen heeft een totdat. Wanneer eenmaal de volheid van de natiën binnengaat, zal “geheel Israël gered worden” (Rom.11:25,26). Met dat volk zal God een nieuw verbond sluiten en de Verlosser die uit Sion komt, zal de goddeloosheden van Jakob afwenden. Dit volk zal het kanaal van zegen worden voor de hele wereld! Een koninkrijk van priesters temidden van alle natiën – het Israël van God! 195 Galaten 6:17 – Paulus gebrandmerkt Overigens, laat niemand mij moeiten aandoen, want ik draag de brandmerken van Jezus in mijn lichaam. Dit is Paulus’ laatste opmerking in de brief, voorafgaand aan de afsluitende groet. Hij begon zijn inhoudelijke verdediging met de bewering dat hij zijn Evangelie rechtstreeks had ontvangen en geleerd door openbaring van Jezus Christus (1:12). In Galaten 6 eindigt hij met de claim dat hij zelfs de brandmerken (Gr. stigmata) van Jezus in zijn lichaam draagt. De Judaïseerders dwongen de Galaten tot de besnijdenis als merkteken (6:12). Paulus rept echter over “de brandmerken van Jezus” in zijn lichaam. Waar doelt hij op? Al meerdere keren viel het ons op dat de apostel iets mankeerde aan zijn ogen (4:15), wat tevens verklaart waarom hij zijn brieven niet zelf optekende, afgezien van een afsluitende groet. Uitgerekend deze laatste passage in Galaten heeft Paulus wel zelf geschreven, en de lezers konden aan de “grote letters” zijn handschrift herkennen (6:11). De gedachte dringt zich opnieuw aan ons op dat toen Paulus bij zijn roeping een oogverblindend licht zag (Hand.9:8; 22:11), hij werd gebrandmerkt (gestigmatiseerd!) in zijn ogen. Inmiddels vele jaren later ondervond hij hiervan nog steeds fysiek de gevolgen. Het werd zijn handicap en tegelijkertijd droeg hij daarmee een blijvende herinnering aan zijn roeping op de weg naar Damascus! 196
De grondbetekenis van het Griekse woord zêlos is "zieden". Daarmee drukt het exact de heftige emotie uit die jaloezie in het binnenste van de mens veroorzaakt. Jaloezie komt ook in de Schrift voor en blijkt daarin als een rode draad door Gods plan te lopen!

Jaloezie in de Schrift


Page 0
Page 6
VOORWOORD Wie jaloers is, laat zich niet van zijn fraaiste kant zien – vaak ook letterlijk. Denk maar aan uitdrukkingen als “schele ogen maken”, “groen, geel worden van nijd” en “door jaloezie verscheurd worden”. Jaloezie kan rampzalige gevolgen hebben voor de relatie tussen collega’s, vrienden, echtgenoten en broeders. Wat betekent het woordje “jaloers” eigenlijk? Het woord bleek via allerlei tongvallen afkomstig te zijn van een Grieks woord, zêlos. De grondbetekenis van dit Griekse woord is “zieden”. Daarmee drukt het exact de heftige emotie uit die jaloezie in het binnenste van de mens veroorzaakt. Jaloezie komt ook in de Schrift voor en blijkt daarin als een rode draad door Gods plan te lopen! 7 1. Zijn “jaloers” en “jaloezie” de juiste vertaalwoorden? In de gangbare Bijbelvertalingen is zêlos niet alleen met “jaloers” en “jaloezie” vertaald, maar ook met: “vuur”, “gloed”, “ijver”, “ijverzucht”, “hartstocht”. Wie deze vertalingen echter aan de Griekse tekst toetst, zal ontdekken dat deze woorden doorgaans vertalingen zijn van het Hebreeuwse woorden QaNÁ en QiNÁE en van de Griekse woorden zêloô en phthoneô.1 Waar u in deze uitgave de cursieve letters “jaloers zijn” of “jaloezie” tegenkomt, staat in de Hebreeuwse Schrift QaNÁ of QiNÁE en in de Griekse Schrift zêloô of zêlos. De Schrift refereert bij deze woorden aan een menselijke gemoedsbeweging inclusief de uitwerking daarvan en niet aan de uitwerking afzonderlijk (zoals bij “vuur”, “gloed”, “ijver”, “ijverzucht” of “hartstocht”). Omdat de Griekse woorden phthoneô en phthonos op een intense vorm van jaloezie slaan, heb ik daarvoor, eveneens in cursieve letters, als vertaalwoorden “benijden” en “nijd” gebruikt. In de Hebreeuwse Schrift is dat onderscheid qua woordgebruik niet zo uitdrukkelijk gemaakt. Daar bepaalt de context of er sprake is van een hevige jaloezie zoals nijd. ______________________ 1 Hebreeuwse en Griekse lettertekens zijn weergegeven zoals in publicaties van het Concordant Publishing Concern gebruikelijk is. 9
Page 10
Met woorden van Jahweh waarschuwt Mozes de man, die zijn heil toch bij afgoden meent te kunnen zoeken, voor de enorme gevolgen: “... dan zal Jahweh die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn van Jahweh en Zijn jaloezie tegen hem ontbranden; heel de vloek die in dit boek opgetekend staat, zal op hem rusten, en Jahweh zal zijn naam uitwissen onder de hemel”.6 Dat is onder andere Achazja, Joas en Amasja overkomen.7 God heeft hun namen in de lijst van Jezus’ voorgeslacht uitgewist, anders waren zij wel tussen Joram en Uzzia genoemd.8 2.2 ... jegens andere volken Vervolgens duldt God niet dat Israël van Hem afdwaalt en evenmin dat het door andere volken en machthebbers overmeesterd wordt. Als dat toch gebeurt, is het voor een tijdsduur die overeenstemt met Zijn voornemen der eonen.9 Een treffend voorbeeld daarvan is de periode die als het dieptepunt in de Joodse geschiedenis wordt beschouwd: de zeventig jaren van de Babylonische ballingschap in de zesde eeuw vóór Christus. Deze periode was al door de profeet Jeremia voorzegd, ruim drieëntwintig jaren vóór de eerste deportatie: “Deze volken zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig ______________________ 6 Deuteronomium 29:20 7 2 Koningen 8:27; 2 Kronieken 24:20 en 25:14 8 Mattheüs 1:8 9 Efeziërs 3:11, in de wandelgangen spreekt men ook wel van “plan der eonen”. 12 jaren”.10 Dit waren de woorden die bijna een eeuw later door Daniël werden gelezen en hem tot een gebed van diepe verootmoediging voor God bewogen.11 Inderdaad liet Cyrus, koning der Perzen, de Joden enkele jaren nadien naar hun land terugkeren en stelde hij hen in staat Jeruzalem en de Tempel te herbouwen. De naam van deze vorst was ongeveer honderdvijftig jaren vóór zijn aantreden al door de profeet Jesaja genoemd in zijn Hebreeuwse versie: Korêsh.12 Ook de bewoordingen waarin Cyrus de betreffende proclamatie liet opstellen, zijn in de profetieën van Jesaja terug te vinden. Weliswaar vermeldt de Schrift dit niet als reden, maar zou het niet waarschijnlijk zijn dat Cyrus’ geest juist door het lezen van dit woord des Heren werd opgewekt?13 2.3 ... gericht op Israëls heil Tijdens de ballingschap trad de profeet Ezechiël naar voren. In zijn boekrol en in die van Jesaja laat Jahweh nadrukkelijker dan elders weten hoe belangrijk Zijn jaloezie voor zijn volk is. Dat is geen toeval, want beide profeten verkondigen Gods hartenzaken. In de profetieën van Jesaja springt Israëls verlossing als thema eruit en in die van Ezechiël Israëls herstel. God duldt niet dat iets of iemand Hem ______________________ 10 Jeremia 25:11 11 Daniël 9:2 en volgende. 12 Jesaja 44:28 en 45:13 13 2 Kronieken 36:22-23, Ezra 1:1-2 13
Page 12
daarvan tracht te weerhouden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het vaak God als “Here der heerscharen” is Die in jaloezie ontbrandt om uiteindelijk heil tot stand te brengen: “De jaloezie van Jahweh Tzebaóth zal dit doen!”14 Treffende voorbeelden daarvan zijn bij Jesaja te vinden die, waar hij de komst van de Messias en het duizendjarige rijk profeteert, Jahweh beschrijft als een krijgsman die jaloezie opwekt en Die over Zijn wapenrusting jaloezie als mantel draagt.15 Een ander voorbeeld is te lezen in de boekrol van Ezechiël waar diezelfde jaloezie Adonai Jahweh doet afrekenen met Gog wanneer die in het land van Israël komt.16 Een profeet uit de tijd dat de ballingschap ten einde liep was Zacharia, een tijdgenoot van Ezra en Nehemia. Ook hij heeft belangrijke gebeurtenissen voorzegd, vooral heilsfeiten die met het duizendjarige rijk verband houden: “Zo zegt Jahweh Tzebaóth: Ik was jaloers om Sion met grote jaloezie, met grote vurigheid was ik jaloers om haar. Zo zegt de Jahweh: Ik zal terugkeren tot Sion en Ik zal wonen midden in Jeruzalem. Jeruzalem zal De Ware Stad en de berg van Jahweh Tzebaóth zal De Heilige Berg genoemd worden”.17 ______________________ 14 Jesaja 9:7 15 Jesaja 9:1-6, 42:13 en 59:17 16 Ezechiël 38:18-19 17 Zacharia 8:2-3 (AED-CV); zie ook 1:14-15 14 2.4 ... als minnenijd om Israël Het “Lied der liederen”, het Hooglied, slaat geheel terug op de liefdesrelatie die Jahweh met Zijn volk onderhoudt. In dat verband is Zijn jaloezie des te beter voor te stellen: “Hard als het dodenrijk (de sheol) is jaloezie, haar vlammen vuurvlammen, een vlammend vuur!”18 Een ander beeld geeft Jahweh aan de profeet Ezechiël, aan wie Hij Jeruzalem voorstelt als een overspelige vrouw, Oholiba.19 Uit de woorden “Ik zal mijn jaloezie tegen u geven” blijkt wel hoe diep dit afschuwelijke gedrag de Jahweh raakte.20 In Psalm 79 worden beelden opgeroepen uit de periode na Salomo’s dood tot en met de deportatie van Juda naar Babel: beelden van de ontwijding van de Tempel tijdens de regering van Rechabeam tot en met de ontwijdingen tijdens de regering van Jojakim en Jojakin, afgesloten met de verwoesting van het huis Gods en de stad door Nebukadnessar. Daarmee knoopt de psalm aan bij een geschiedenis van ongeveer 380 jaren, waarin koning en volk afwisselend aan Jahweh trouw en ontrouw zijn. Geen wonder dat de psalmist Hem smeekt: “Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe” (v.8). Hij weet precies hoe Jahweh tegenover Zijn volk staat: “Hoelang nog, o Jahweh, zult Gij voortdurend toornen, zal Uw jaloezie branden als een vuur?” (v.5) Maar wie Gods voornemen der eonen kent, weet het antwoord op deze vraag en ook welk ontzagwekkend heil Hij voor Israël heeft weggelegd. ______________________ 18 Hooglied 8:6 (AED-CV) 19 Ezechiël 23:4 Oholibah betekent “Mijn tent/tabernakel bij haar”. 20 Ezechiël 23:25 (AED-CV) 15
Page 14
2.5 ... als die van een bruidegom voor zijn bruid Want de jaloezie van Jahweh werkt per saldo heil uit, in het bijzonder voor Israël, Zijn oogappel. Zo is het ook aan deze speciale jaloezie te danken dat ook wij, geroepenen uit de heidenen, bij God in beeld zijn gekomen. Daarvan getuigt Paulus in de Romeinenbrief door onder meer op de volgende tekst in te haken: “Zij hebben Mij jaloers gemaakt op een niet-God ... Ik zal hen jaloers maken op een niet-volk ...”.21 (Daarop zal ik in het laatste hoofdstuk verder ingaan.) Is Israël daarmee voor God van het toneel verdwenen? Integendeel, Hij zal doen wat mensen niet vermochten: de oprichting van het beloofde “koninkrijk der hemelen”. De Heer ziet Israëls toekomst niet als de ontrouwe, overspelige vrouw die het steeds jegens Hem was, maar vernieuwd en verjongd als Zijn bruid. De bekendste vergelijking van de Messias met een bruidegom en van Israël met een bruid is aan het slot van hoofdstuk 61 van de profetieën van Jesaja te vinden. Het is dan ook niet voor niets dat onze Here Jezus Christus juist uit dat gedeelte van de Schrift citeert, wanneer Johannes de Doper vraagt: “Zijt Gij de Komende of hebben wij een ander te verwachten?”22 Johannes moet dat onmiddellijk begrepen hebben, juist omdat hij al eerder naar Jezus had verwezen toen hij tegenover zijn volgelingen verklaarde: “Die de bruid heeft, is de ______________________ 21 Deuteronomium 32:21 en Romeinen 10:19 22 Mattheüs 11:2-6 16 bruidegom”.23 Even doelbewust las Hij dezelfde tekst voor in de synagoge te Nazareth. Later zou ook Petrus bij Cornelius deze profetie in herinnering roepen.24 De Joden en proselieten die Jezus Christus toen al geloofden, behoren tot die bijzondere uitgeroepen gemeente die exclusief als de bruid van het Lam wordt voorgesteld. De uiterste vervulling van Jesaja’s profetie over de Bruidegom en Zijn bruid is door Johannes op Patmos gezien, toen hij in de geest meegevoerd werd naar een bijzondere periode volgende op de dag van de Heer, de dag van God: “En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, neerdalende vanuit (ek) de hemel, vanaf (apo) God, getooid als een bruid die voor haar man versierd is.”25 Dit nieuwe Jeruzalem, de woonplaats voor de twaalf stammen van Israël op de nieuwe aarde, komt uit de hemel vandaan. Wie goed let op wat daar geschreven staat, zal inzien dat dit nooit als bewijs voor de traditionele “hemel” kan gelden. ______________________ 23 Johannes 3:29 24 Handelingen 10:38 25 Openbaring 21:2 17
Page 16
3. Jaloers zijn voor Jahweh In de Psalmen staat “Mijn jaloezie deed mij vergaan”, gevolgd door de reden: “omdat mijn tegenstanders Uw woorden vergaten”.26 Daarmee komen wij in de Schrift nog een andere vorm van jaloezie tegen: die waarmee de mens God zijn aanhankelijkheid betoont! 3.1 De jaloezie van de Messias In Psalm 69 geeft ook David blijk van jaloezie voor Jahweh: “want de jaloezie van Uw huis heeft mij verteerd”.27 Dit psalmwoord werd door onze Heer Jezus Christus vervuld op de derde dag van Zijn bediening op aarde. Daarom haalt de evangelist Johannes dezelfde woorden aan nadat hij beschreven heeft hoe Jezus de Tempel in de dagen vóór het Pascha reinigt van geestelijk zuurdeeg, belichaamd in de aanwezige wisselaars en verkopers van offerdieren.28 Bij die gelegenheid kondigde Hij Zijn opwekking uit de doden aan, terwijl niemand toen besefte dat God juist Hem en niet de Tempel tot woning had verkozen. De profeet Ezechiël was er bijna zes eeuwen eerder getuige van geweest hoe de heerlijkheid Jahweh de Tempel had verlaten.29 Zij ______________________ 26 Psalm 119:139 (AED-CV) 27 Psalm 69:9 (AED-CV) 28 Lucas 24:44-47 29 Ezechiël 10:18-19 en 11:22-23 18 waren echter blind voor de heerlijkheid die in de persoon van onze Here Jezus Christus vóór hen stond, een “heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid”.30 Het tweede deel van Psalm 69 wordt door de apostel Paulus geciteerd als hij aan de Romeinen schrijft: “want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd, maar, gelijk geschreven staat: De smaadwoorden van hen, die U smaden, kwamen op mij neder”.31 Door Johannes en de overige evangelisten weten wij welke smaad onze Heer ervoer toen de Joden hem niet als de Christus, de Messias, herkenden. 3.2 (On)heilige jaloezie Een berucht koning uit de Joodse geschiedenis is Achab. Onverbrekelijk met zijn naam verbonden zijn de namen van zijn vrouw, Izebel, zijn naaste, Naboth, en Elia, zijn geweten. Onder zijn regering liep het leven van de profeet Elia voortdurend gevaar. Geen mens was echter in staat om tussen Elia en Jahweh scheiding brengen, hoe vaak men hem ook naar het leven stond. Elia had door zijn woorden, tekenen en daden, alle door en voor Jahweh, onomstotelijk bewezen dat de afgoden niets en nietig waren. Desondanks bleven Achab en de Israëlieten hen hardnekkig vereren. Toen Izebel hem om zijn acties met de dood bedreigde, moest hij vluchten. Eenmaal in de Horeb aangekomen, stelt Jahweh hem de vraag: “Wat doet gij hier, ______________________ 30 Johannes 1:14 31 Romeinen 15:3 19
Page 18
Elia?” Dan blijkt de bittere teleurstelling van de profeet, die bij de aanvang van zijn vlucht al verzucht had: “Genoeg nu! Here neem mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen”. Elia antwoordt Jahweh: “Ik was jaloers met jaloezie voor Jahweh, de God der heerscharen ...” en legt zijn inspanningen naast de zwarte werkelijkheid. De vraag en het antwoord worden herhaald als Jahweh Zich voor Elia bevindt, aan de ingang van de spelonk in de Horeb. Maar dan kondigt Jahweh hem de dood van Achab en de zijnen aan en geeft hem opdracht Jehu tot koning over Israël te zalven en Elisa tot profeet in zijn plaats.32 De jaloezie en de inspanningen van een mens voor Jahweh richten nu eenmaal niets uit als Hijzelf de tijd niet rijp acht om daaraan gevolgen te verbinden. “In jaloezie voor Jahweh” roeide Jehu inderdaad het geslacht van Achab uit samen met de dienaren van Baäl. Zo maakte Jahweh de woorden die Hij tot Elia had gesproken tot in detail waar. Helaas zou de tijd uitwijzen dat Jehu zelf ook geen heilig man was en “niet nauwgezet wandelde”. Toch beloont Jahweh hem met de belofte dat zijn zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zouden zitten. En zo is het ook geschied.33 Gods woord is nimmer krachteloos. Dat is in principe wèl het geval met de “jaloezie voor Jahweh”, hoe edel de bedoeling daarvan ook moge zijn, als zij niet met Gods bedoeling strookt. ______________________ 32 1 Koningen 19:1-18 33 2 Koningen 10, in het bijzonder de verzen 16 en 31. 20 Een afschuwelijk bewijs van intense jaloezie, van nijd, die misplaatst “heilig” was, leverden de overpriesters die Jezus voor Pilatus hadden laten voorgeleiden, nadat zij al het besluit genomen hadden hem te doden.34 Gelukkig laat Jahweh in geen enkele situatie ooit de teugels glippen en blijkt hij de menselijke jaloezie, heilig of onheilig, vaak met afgrijselijke gevolgen, toch feilloos te hebben ingepast in het plan dat Hij met deze kosmos heeft. 3.3 Uitnodigende jaloezie Paulus grijpt op de geschiedenis van Elia in de Horeb terug in zijn brief aan de geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn. Daarin maakt de apostel duidelijk dat hij, net zomin als Elia, de enige Israëliet is, die het evangelie van God gelooft. In Elia’s tijd, toen het accent nog op werken lag, had God Zich zevenduizend mannen doen overblijven die hun knie niet voor Baäl hadden gebogen. Zo heeft God Zich ook nu, in het tijdsgewricht (kairos) dat niet door werken maar door Gods genade wordt bepaald, uit Israël een rest verkoren. Een paar jaar later zou Paulus in de zogenoemde Efezebrief schrijven dat die rest, in één Lichaam verenigd met de geroepenen uit de heidenen, zal delen in alle geestelijke zegen, in de bovenhemelse gewesten, in Christus. Paulus hoopt dat ook hij, als Israëliet, van de stam Benjamin, zoveel jaloezie opwekt dat ook andere Joden deel ______________________ 34 Mattheüs 27:18 21
Page 20
willen hebben aan die wonderlijke redding die de Heer voor Zijn Lichaam in petto heeft.35 Vergelijk nu eens het evangelie, waarmee Paulus bij de Joden jaloezie hoopte op te wekken om hen zo tot Christus te trekken, met de boodschap van de schrijver van de brief aan de Hebreeën. Met “Hebreeën” bedoelen wij dat deel van de door God verkoren rest dat niet Paulus doch het onderricht van Jacobus en de twaalf andere apostelen volgde. Hun geloof zag uit op de realisatie van het koninkrijk op aarde zoals dat door de profeten verkondigd was. Zij konden dat nog niet ingaan, net als eertijds hun vaderen in de woestijn, maar moesten wachten buiten de grenzen die God aan dat rijk in de tijd gesteld had. Op deze Hebreeën is niet het evangelie Gods van toepassing; voor hen regeert niet de genade, maar de wet. In hun werken moesten zij hun gehoorzaamheid daaraan bewijzen: “En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en uitstekende werken”.36 Het is daarom heel goed te begrijpen waarom de briefschrijver later stelt: “Want volharding hebt gij nodig om, de wil van God doende, weg te dragen hetgeen beloofd is”.37 ______________________ 35 Romeinen 11:1-14 36 Hebreeën 10:24 37 Hebreeën 10:36 22 3.4 Veeleisende jaloezie De eis om uitstekende werken te doen is geen geringe. Een belangrijke consequentie daarvan is dat opzettelijke zonden zwaar worden aangerekend en, precies zoals Jahweh dat in de wet voorschrijft, met de dood worden bekocht. Voor wie een opzettelijke zonde begaat, wacht niet het koninkrijk, maar “een zekere vreselijke verwachting van oordeel en jaloezie van vuur dat zich opmaakt om de tegenstanders te eten”.38 Dat is geheel anders voor degenen die onder de regering der genade vallen: dan kan geen zonde zo groot zijn of de genade is haar al ruimschoots te boven gegaan.39 Toch blijken gelovigen het vaak moeilijk te hebben met de enorme ruimte die Gods genade hen letterlijk en figuurlijk biedt. In die ruimte is geen plaats voor eigen werken en allerlei voorwaarden. Maar of wij daarin nu sterk of zwak zijn - God heeft ons aanvaard en zo behoren wij ook elkaar te aanvaarden. Van leden van het Lichaam van Christus verwacht Paulus niet dat zij elkaar met allerlei voorschriften om de oren slaan, maar stelt daartegenover: “laat ieder in zijn eigen denken ten volle verzekerd zijn”.40 ______________________ 38 Hebreeën 10:27 en Numeri 15:30-31 39 Romeinen 5:20 - 6:1; geen “goedkope” genade! 40 Romeinen 14:5 (AED-CV) 23
Page 22
4. De felheid van menselijke jaloezie Als mensen op elkaar jaloers zijn, gaat het om geheel andere zaken dan wij in de vorige hoofdstukken hebben gezien. Zulke jaloezie werkt geen heil uit, zoals bij Jahweh, is allesbehalve “heilig” en niet op Hem gericht. 4.1 Slopende jaloezie “Want Jaloezie is felheid van een man, hij kent geen mededogen in de dag van wraak” - zo staat er in Spreuken te lezen. Met “felheid” is een Hebreeuws woord vertaald dat afgeleid is van het werkwoord “heet zijn”.41 In de Schrift wordt bij jaloezie en jaloers zijn vaak een beeld van hitte en vuur opgeroepen. Bij de mens kan jaloezie inderdaad als een smeulend vuur beginnen om plotseling te veranderen in een uitslaande brand. In beide gevallen richt zij in het binnenste van de mens grote schade aan: “Een genezen hart is leven voor het vlees, jaloezie is verrotting voor de beenderen”.42 Elifaz drukte tegenover Job nog duidelijker uit: “Jaloezie doodt de onnozele”.43 In de “thora der jaloezieën”, regelde God een kwestie die bij een man buitengewoon gevoelig ligt: de gedachte dat zijn vrouw in ’t geniep, zonder getuigen en zonder betrapt te zijn, overspel heeft gepleegd. ______________________ 41 Spreuken 6:34 (AED-CV) 42 Spreuken 14:30 (AED-CV) 43 Job 5:2; “onverstandige” zou ook “lichtgelovige” kunnen betekenen. 24 Jahweh gaf aan Mozes een wet om een dergelijke, ziek makende verdenking hetzij te ontzenuwen hetzij te bevestigen. De Schrift duidt in zo’n geval de man aan als iemand over wie een “geest van jaloezie” is gekomen en bij wie zijn vrouw het voorwerp van zijn jaloezie is. Volgens deze speciale wet kan hij zijn vrouw naar de priester brengen voor een proef. Wanneer de vrouw onschuldig is, zal zij ongestraft blijven en zwanger kunnen worden.44 4.2 Dodelijke jaloezie Jaloezie kan niet alleen de innerlijke mens te gronde richten, maar eveneens een ernstige bedreiging voor het leven van de medemens vormen: “Felheid is wreed en toorn is overstelpend, maar wie zal voor het aangezicht van jaloezie bestaan?”45 Het levensbedreigende effect van jaloezie ervoer Izaäk van de Filistijnen die jaloers waren op zijn enorme rijkdom en hem daarom geen water gunden. Elke waterput die hij in hun buurt groef, werd een bron van twist. In plaats van een paar rake klappen uit te delen, trok Izaäk naar een andere plek om naar water te graven. Toen hij eindelijk een put had kunnen graven waarover geen ruzie ontstond, noemde hij deze Rechoboth, “ruimte”.46 ______________________ 44 Numeri 5:11-31 (AED-CV) 45 Spreuken 27:4 46 Genesis 26:14 25
Page 24
Ook Jakob werd met jaloezie geconfronteerd: die van Rachel jegens Lea toen zij maar niet zwanger werd.47 Rachels zoon Jozef zou in de ware zin des woords het slachtoffer van jaloezie worden.48 Het was pure jaloezie die zijn broers aanzette tot serieuze plannen om hem te doden. Tenslotte verkochten zij Jozef als slaaf aan passerende Ismaëlieten voor twintig zilverstukken! Zijn broer Ruben had hem willen redden, maar was daarin niet geslaagd omdat God met Jozef andere plannen had: door Zijn leiding zou Jozef een der vóórbeelden van de Christus worden. 4.3 De jaloezie der Joden Gelovigen kunnen, evenals hun Heer, gemakkelijk het slachtoffer van jaloezie worden. Daarover konden Petrus en de overige apostelen meepraten toen zij de jaloezie kregen te verduren van de hogepriester en de Sadduceeën.49 De laatsten hechtten absoluut geen geloof aan de opstanding der doden en zagen evenmin uit naar de komst van het Messiaanse rijk, content als zij waren met het huidige bewind in Israël. Maar de apostelen bewezen door tekenen en wonderen hoezeer de Sadduceeën de plank hadden misgeslagen: Christus wàs waarlijk opgestaan en Zijn rijk kòn komen. Ook Paulus en Barnabas werden met de jaloezie van de Joden geconfronteerd toen zij op de tweede sabbat in de synagoge te ______________________ 47 Genesis 30:1 48 Genesis 37:11 en Handelingen 7:9 49 Handelingen 5:17 26 Antiochië in Pisidië om Gods Woord te spreken. Zij pareerden hen met de woorden: “Want zo heeft ons de Heer geboden: Ik heb U gesteld tot een licht der heidenen, opdat Gij tot redding zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde”.50 Het was bij deze gelegenheid dat Paulus zich voor het eerst tot de heidenen richtte om hen de rechtvaardiging te prediken, waarover hij in zijn brief aan de Romeinen zoveel schrijft. Maar omdat Lucas in Handelingen alleen verslag doet van de afwijzing van het koninkrijk door Israël, volstaat hij ermee hier een kleine hint te geven voor de bedeling der genade die daarna zou aanbreken en waarin wij thans leven. In het vocabulaire van Paulus’ evangelie is “wedergeboren” een ongezond woord. Dat is het niet bij Petrus, zodat hij dan ook terecht aan zijn broeders in de verstrooiing kan schrijven dat een wedergeborene ongeveinsde broederliefde aan de dag behoort te leggen en zich niet in mag laten met welk kwaad of bedrog ook maar, noch met huichelarij en nijd, noch de ander op enigerlei wijze af mag kraken.51 In hetzelfde vlak ligt hetgeen Jacobus schrijft in zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing. Daarin richt hij zich tot degenen die bittere jaloezie en conflict in hun hart hebben en stelt dat deze aards, ziels en demonisch is: “want waar jaloezie en conflict is, daar is ______________________ 50 Handelingen 13:45-4 51 1 Petrus 2:1 27
Page 26
onlust en elke slechte praktijk”. Dan vraagt Jacobus aan de Joden: “Verlangt de geest die in ons woont naar nijd?”52 Volgens A.E. Knoch wil hij daarmee van zijn volksgenoten zeggen dat zij van nature een jaloerse geest bezitten en dat God deze karaktertrek benut om hen uiteindelijk tot Zich te trekken. God wekt de jaloezie der Joden door in Zijn grenzeloze genade de heidenen te laten delen. Ik heb u er al eerder op opmerkzaam gemaakt dat ook Paulus doelbewust op de jaloezie der Joden inspeelt. 4.4 Heilloze jaloezie Belangrijk is de constatering die Paulus al in zijn eerste brief aan Timotheüs doet, dus in een vroeg stadium van zijn bijzondere bediening. Hij wijst Timotheüs erop dat nijd, de intense vorm van jaloezie, een der voort brengselen is van iemand die met een afwijkend onderricht komt. Een dergelijk onderricht is gemakkelijk te herkennen, omdat het geen invulling geeft van het patroon van gezonde woorden zoals door onze Here Jezus Christus aan Paulus meegegeven.53 Klaarblijkelijk kende Paulus ook predikers die op een agressieve manier, gepaard gaande met onder meer nijd en twist, de Christus verkondigden.54 Helaas zijn uit de geschiedenis en wellicht ook uit onze eigen ervaringen daarvan heel wat voorbeelden bekend. ______________________ 52 Jacobus 3:14, 16; 4:2, 5 (AED-CV) 53 1 Timotheüs 6:3-5 54 Filippenzen 1:15 28 Het enorme scala van christelijke groeperingen is grotendeels het gevolg van onverzoenlijke twist en verdeeldheid. De Hebreeuwse Schrift waarschuwt voor de heilloze jaloezie van mensen ten opzichte van bepaalde andere mensen: wees niet jaloers op degenen die onrecht plegen, noch op de hoogmoedigen bij het zien van de voorspoed der goddelozen, noch op een man van geweld en verkies geen van zijn wegen, noch op zondaren in het algemeen, noch op mannen van het kwaad, noch op de goddelozen.55 Vooral jaloezie die op hoogmoedige personen is gericht, kan fataal zijn - zeker in onze tijd, de dag des mensen. Ik denk in het bijzonder aan de hoogmoed om de Schrift slechts als verhalen, als woorden van mensen over God te beschouwen, als een willekeurig tot stand gekomen verzameling boeken. Wie het daarmee eens is, zal uiteindelijk ook de lichamelijke opstanding van onze Heer Jezus Christus loochenen.56 In zijn ogen zou Paulus dan inderdaad de kwalificatie van “valse getuige”57 verdienen en met hem álle apostelen en profeten. Het kleinste sprankje jaloezie jegens hen die de opstanding ontkennen zou al de bananenschil kunnen zijn onder de voet van een gelovige die zijn oren ernaar laat hangen. ______________________ 55 Psalm 37:1 en 73:3; Spreuken 3:31, 23:17, 24:1 en 24:19 56 1 Corinthiërs 15:12-20 57 1 Corinthiërs 15:15 29
Page 28
4.5 Jaloezie als vleesproduct Jaloezie die bij de mens zijn lelijke kop opsteekt, behoort volledig tot het repertoire van het vlees, door Paulus in zijn brief aan de Galaten opgesomd: “echtbreuk, hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgodendienst, toverij, vijandschappen, twist, jaloezie, gramschap, partijschappen, onenigheden, sekten, nijd, moord, roes, brasserijen en dergelijke”.58 Uit zijn tweede brief aan de Corinthiërs blijkt dat bij hen destijds wantoestanden heersten, met alle wrange vruchten van dien: twist, jaloezie, woedeaanvallen, conflicten, afkraken, influisteringen, opgeblazenheid, onlusten.59 Bij het gedrag van gelovigen - mensen die de werken der duisternis hebben afgelegd om de wapenen des lichts op te nemen - bij hen past een eerbare wandel, niet door het vlees geregeerd, dus ook zonder jaloezie en wat daarmee gepaard gaat.60 Mogen ongelovigen dan wèl jaloers zijn? Beslist niet, want aan de Romeinen schrijft Paulus dat nijd, net als in zijn brief aan de Galaten gevolgd door moord, behoort bij het gedrag van mensen die God negeren. Waarvoor, gezien de wijze waarop Hij Zich in Zijn schepping manifesteert, geen excuus bestaat, ook al zouden zij Hem niet uit Zijn Woord kennen.61 Merk op hoe vaak in de aangehaalde teksten de woorden twist en jaloezie, moord en nijd naast elkaar staan. Het beste medicijn tegen jaloezie is dankbaarheid. ______________________ 58 Galaten 5:19-21 (uit: “De brieven van Paulus”; ed. E-H Depot, 2014) 59 2 Corinthiërs 12:20 (AED-CV) 60 Romeinen 13:13 61 Romeinen 1:28-32 30 4.6 De liefde is niet jaloers ... Volgens Prediker is er in ieder geval één plaats die absoluut vrij van jaloezie is: het dodenrijk. Want de doden weten niets ... ook hun liefde, ook hun haat, ook hun jaloezie is reeds vergaan.62 Eigenlijk heeft de apostel Paulus dezelfde toestand op het oog als hij zegt: “Zo ook gij, rekent gij uzelf weliswaar dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Here”.63 En: “Met Christus ben ik gekruisigd - ik leef, doch niet meer ik, maar in mij leeft Christus”.64 De liefde is niet jaloers.65 Hoe zou jaloezie dan nog een rol kunnen spelen in ons gedrag als navolgers van God, wandelend in liefde zoals ook Christus ons liefheeft? Wij hebben als leden van de ekklêsia die het Lichaam van Christus is met elkaar zo nog een weg te gaan - maar hoe lang, hoe ver en hoe zwaar die zal zijn, dat weet de Heer alleen. Wij hebben echter de belofte dat op een zeker ogenblik, in een oogwenk, ons aardse lichaam veranderd zal worden in een hemels, onverderfelijk en onsterfelijk lichaam om Hem zo tegemoet te gaan in de lucht. ______________________ 62 Prediker 9:6 63 Romeinen 6:11 64 Galaten 2:20a 65 1 Corinthiërs 13:4 31
Page 32
Een studie over hoe GOD een plan uitwerkt door wereldtijdperken (aeonen) heen, om ten slotte Zijn doel te bereiken, namelijk "alles in allen" te worden. Geen 'eindeloze verdoemenis', maar een boodschap waarin God werkelijk GOD is en Zijn doel perfect bereikt!

Gods universeel plan


Page 0
Page 8
En een ander: ‘U hebt me wel enorm aan het denken gezet. Ik moet dit allemaal nog eens goed verwerken.’ Weer een ander: ‘Waarom is me dit nooit eerder verteld?’ En nog een ander: ‘Heerlijk om de Bijbel zo grondig te onderzoeken!’ En: ‘Dit is pas Evangelie!’ Tijdens de vragenbespreking kwamen een aantal mooie vragen aan de orde. Zoals: ‘Wat is de plaats van het laatste oordeel1 in dit verhaal?’ Maar ook vragen over details, bijvoorbeeld: ‘Wat is de tweede dood2 en wie komen daarin?’ Prachtig om met jonge, kritische mensen, te stoeien over dit soort zaken. Ik proefde de sfeer van een open-minded instelling. Er waren overigens zeker ook minder positieve geluiden te horen. Zoals: ‘Dit kan niet waar zijn, want in de kerkgeschiedenis heeft deze leer nooit voet aan de grond gekregen.’ Of: ‘Deze theorie is alleen gebaseerd op een bepaalde uitleg van het woordje aeon.’ Dat laatste lijkt me een zeer onterechte tegenwerping. Want is juist de gangbare uitleg niet uitsluitend (!) gebaseerd op een evident onjuist vertaalwoord, namelijk ‘eeuwigheid’?! Precies omgekeerd dus! Enfin, er waren nog heel wat vragen over, maar daar was geen tijd meer voor, omdat de avond even na tien uur moest worden afgesloten. Al met al een enerverende bijeenkomst waarover het laatste woord zeker nog niet zal zijn gezegd … 12 INLEIDING Ik denk dat ik met de titel: “Gods universeel plan”, een aardige samenvatting geef van heel Efeze 1. Want daar gaat het inderdaad over: de grote GOD van hemel en aarde die een plan heeft en een voornemen. En dat voornemen is universeel: alomvattend en ook allen omvattend. Eerst nog even een disclaimer: hetgeen in deze uitgave staat is voor velen wellicht wat confronterend en nieuw. Dan heb ik één groot advies en dat is: doe nou nét als destijds de Bereeërs – zoals je dat leest in Handelingen. Van de Bereeërs lees je (Paulus was eerder in Thessalonika geweest): Handelingen 17 11 Maar dezen waren edeler dan degenen in Thessalonika daar zij het woord ontvingen met alle bereidwilligheid en dagelijks nagingen in de Schiften of deze dingen zó waren. Dus in de eerste plaats waren de Bereeërs open minded voor dat wat er verteld werd. Ze luisterden bereidwillig, maar ze waren kritisch dus ze controleerden, zelfs dagelijks, in de Schriften – wat toen alleen nog maar het ‘Oude Testament’ was – of het inderdaad waar was wat Paulus schreef. 13
Page 10
Daarom werden zij “edel” genoemd en dat lijkt me de beste houding. Gewoon kritisch zijn: klopt het wat er beweerd wordt en dat allemaal nagaan. Controleer het, staat het zo geschreven in de Schrift? 14 1. De opbouw van Efeze 1 Laat ik om te beginnen een overzicht geven van de verzen die we in het eerste hoofdstuk van Efeze 1 aantreffen. God heeft een plan De opbouw vat ik samen in drie stukken. In dit hoofdstuk, en feitelijk in heel het vervolg ook, wordt uiteengezet dat God, die een Vader3 is, een plan heeft. Dat wil zeggen – zo wordt dat ook genoemd in Efeze 1 – : “van voor de grondlegging van de wereld”. Letterlijk staat hier “voor de neerwerping van de wereld”. Voordat de wereld ‘geboren’ werd, had God al een voornemen en Zijn keuzes gemaakt. Hij had een besluit en dat rolt Hij in de loop der tijden uit (die tijdperken: daarover in een later gedeelte meer). Hij ontwikkelt dat en werkt naar de uitkomst van Zijn plan, dat gefaseerd is. En dat is universeel: het betreft hemel en aarde. Kortom: de uitkomst van Zijn plan betreft “het al”, want dat is de uitdrukking in de Bijbel daarvoor. Je hebt daar een uitdrukking voor in het Grieks: ‘ta panta’. Wij zouden zeggen: ‘het heelal’. Dat wat God allemaal bedacht heeft, wat Hij gecreëerd heeft en wat Hij Zelf dus ook gevormd heeft, dat is wat wij allemaal zijn. Heel de schepping is door Hem niet alleen maar ooit bedacht, maar is ook door Hem geformeerd. Elk mens is Zijn design en Zijn creatie, werk van Zijn handen. En het is precies waar wat er ook zo vaak klinkt in de kerk en 15
Page 12
waar de dienst mee aanvangt: “God laat nooit varen de werken van Zijn handen” (Ps.38:8). Waarom niet? Het is werk van Zíjn handen, daarom! Hij heeft het Zelf gemaakt en bedacht en daarom heeft Hij liefde voor heel Zijn Schepping. Dat staat ook in de Psalmen: dat Zijn ontferming en Zijn barmhartigheid over ál Zijn werken gaat; heel de Schepping dus, universeel. God realiseert Zijn plan door “de Christus” Een ander ongelooflijk belangrijk punt wat centraal staat in de Efeze-brief, maar feitelijk in heel de Bijbel, is dat God Zijn plan realiseert door de Christus4. Degene die was aangekondigd: wie Hij zou zijn, wanneer Hij zou komen, zelfs waar Hij geboren zou worden. Kortom: heel Zijn profiel was al voorzegd en toen kwam Hij daar. Inmiddels ligt dat nu 2000 jaar achter ons, het is geschiedenis in die zin, dat de Christus is gekomen. Hij is opgestaan en Hij is degene die God heeft aangesteld; door wie Hij heel Zijn voornemen gaat realiseren. De Christus is de Eersteling uit de doden en feitelijk daarmee ook de Eersteling van een nieuwe schepping. Kol.1:15-18 Hij heeft de dood overwonnen en de dood ligt definitief achter Hem. Er waren in de loop der tijd wel meer mensen opgestaan uit de dood, maar die stierven weer. Hij is de Eersteling uit de doden die definitief nieuw leven aan het licht bracht en de dood dus werkelijk achter Zich heeft en 16 opgestaan is uit de doden. De rest volgt nog, maar daarover later meer. Eén van de termen die heel vaak voorkomt en een grote rol speelt bij Paulus in het algemeen, maar in de Efeze brief in het bijzonder, is de term ‘het geheim’. Het hangt er een beetje vanaf welke vertaling je gebruikt: “het geheim”, “het geheimenis” of de Statenvertaling zegt “de verborgenheid”. En wat blijkt dat geheim te zijn? Dat is dat “de Christus” maar niet alleen één Iemand is. In feite is het een heel gezelschap met Jezus Christus aan het Hoofd; dat wordt ook voortdurend vergeleken met ‘Hoofd’ en ‘lichaam’. ‘De Christus’ is feitelijk niet alleen maar het Hoofd, maar inclusief al degenen die bij Hem horen, waarbij ‘het lichaam’ staat voor de ekklesia of kerkgemeente. En dan bedoel ik daarmee uiteraard degenen die werkelijk Hem toebehoren in geloof en vertrouwen. God heeft een plan en dat plan realiseert Hij door de Christus. De Christus is niet alleen maar Jezus Christus, maar ook Zijn lichaam; degenen die bij Hem horen, die ook letterlijk met Hem één gemaakt zijn en in Zijn positie delen. In Efeze 1:3 staat dat God ons, die geloven, in Christus gezegend heeft met elke geestelijke zegen (letterlijk) “te midden van de hemelsen” (HSV: met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten). Deze brief gaat ver, maar ook hoog, boven het aardse niveau. Daar waar Christus nu is, onttrokken aan het oog, daar zijn wij. Dat wil zeggen: daar worden wij gerékend, wij zijn met Hem 17
Page 14
verbonden als Hoofd en lichaam. Dat is belangrijk, want het betekent dat heel het gezelschap wat nu bij Hem hoort, uitgeroepen is. Het woord ‘ek-klesia’, de gemeente, betekent ook letterlijk ‘uitroepsel’. Er wordt vandaag een gezelschap uitgeroepen in deze wereld (de eerstelingen) en dat wordt gevoegd bij de Heer Jezus Christus. Hoofd en lichaam, één nieuwe Mens, zo staat het in Efeze 2. Dit is een heel belangrijk element. Zoonstelling De gelovigen van de ekklesia, het ‘uitroepsel’ dat nu verzameld wordt, is uitgekozen en voorbestemd “tot zoonstelling”, zegt Efeze 1:4-5. De meeste vertalingen zeggen “tot zoonschap”. De echte betekenis daarvan ontgaat ons heel gemakkelijk, omdat we dit begrip niet zozeer meer kennen. ‘Zoonschap’ wil zeggen dat je gesteld wordt in de positie van zoon en daarmee in de positie van erfgenaam. Dat betekent: je krijgt de erfenis … en de erfenis is héél de schepping. God geeft heel Zijn schepping als cadeau aan Zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, inclusief dat lichaam van Hem, de ekklesia. Zij worden met Hem gerekend en zijn in Hem ook uitgekozen en voorbestemd. ‘Predestinatie’ is dat; voorbestemming tot zoonschap. Zij zijn bestemd om heel de schepping tot Zijn doel te gaan brengen en dat is heel belangrijk, want God heeft een plan en dat voert Hij uit via een tijdpad. 18 Dat doe je als je iets maakt: je hebt een plan en dan hoort daar ook een tijdpad bij, in welke fase je wat doet. Efeze 1 10 … naar het welbehagen van Hem, dat Hij Zich voornam in Hem, tot beheer van de volheid van de tijdperken, het al (ta panta) samen te vatten in de Christus … God gaat heel de schepping onder één Hoofd, namelijk Christus, samenbrengen. En in dat plan is de ekklesia met Zijn Zoon verbonden; samen met Hem gaan zij dat doen en daartoe zijn ze bestemd. Wat je daarbij krijgt is dat uitverkiezing in feite exclusief is. Het woord zegt dat eigenlijk al: je kiest er sommigen uit, de één wel en andere niet, dat is wat uitverkiezing is. Maar, terwijl ik dit aangeef, haast ik mij om te vermelden: uitverkiezing mag dan exclusief zijn: Gods voornemen, Gods plan is ínclusief en dan bedoel ik ook werkelijk all inclusive. Het is belangrijk om dat verschil te zien. Over Abraham lezen we dat hij geroepen werd in Ur (Gen.11:31). God had Abraham uitgekozen, de rest van de mensheid niet. Wat betekent dat? Dat de rest van de mensheid Hem dus niet interesseerde? Nee integendeel, God koos Abraham uit, niet omdat alle geslachten van de aardbodem Hem niet interesseerden, maar omdat in en via Abraham, alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden. 19
Page 16
Gods voornemen was all inclusive; alle geslachten van de aardbodem, maar de uitverkiezing van Abraham was exclusief. Hij en zijn nageslacht werden uitverkoren om de rest te bereiken. En dat is heel belangrijk, want uitverkiezing mag dan exclusief zijn, maar Gods liefde is universeel en allen omvattend. God kiest nooit – ik denk dat dat een ongelooflijk belangrijk inzicht is – ten koste van de rest, maar Hij kiest ten dienste van de rest, namelijk om de overigen – heel de wereld – te gaan zegenen. Dus het één is exclusief … – als je mag behoren bij de ekklesia is dat exclusief, want relatief gezien is dat een klein clubje als je dat afzet tegen de rest van de wereld – … maar Gods voornemen is all-inclusive. Ik kom daar in het derde hoofdstuk op terug. 20 2. De volheid van de tijdperken Tijdpad Eerder kwam Efeze 1:10 aan de orde en dat tiende vers is, als u het mij vraagt, het hoogtepunt en met recht ‘de samenvatting’. Het zegt dat God in Christus heel de schepping, hemel en aarde, gaat samenvatten. Dat is duizelingwekkend als je het goed voor de geest probeert te krijgen. God gaat “het al” samenvatten: hemel én aarde en daar is dus niets van uitgesloten! Daar kun je dus nooit te groots en te alomvattend over denken. Het tijdpad is een heel belangrijk punt, het speelt een grote rol. God vat het al samen onder één Hoofd, gedurende opeenvolgende tijdperken. En als dat eenmaal klaar is – op het hoogtepunt maar tevens op het eindpunt, als al die tijdperken hun vervulling vinden – , dan is dat plan daadwerkelijk voltooid. Dus God heeft een plan, Hij stond aan het begin en er was ooit een tijd dat dit plan nog helemaal moest worden ontwikkeld. Sterker nog, heel veel schepping moest nog “tot aanzijn worden geroepen”. Maar voordat de schepping er was, had Hij al een plan en dat is nog steeds ‘plan A’. Dat is trouwens ook Efeze 1, waarin er staat dat God in alles – in ta panta, in ‘het al’ – werkt “naar de bedoeling, of naar de raad, van Zijn wil”. 21
Page 18
Efeze 1 11 … Die in het al werkt naar de raad van Zijn wil … Dat wil zeggen, er gaat niks mis, Hij heeft alles in Zijn hand, perfect, volmaakt! Aan het einde van de tijdperken heeft Hij Zijn plan gerealiseerd. Dat wat Hij voornemens was, doet Hij ook. In Jesaja staat dan ook: Jesaja 46 10 Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen … [NBG51] Dat is God. Hij heeft alles in de hand, er is niets wat Hem zou kunnen tegenhouden. Hij realiseert dat wat Hij van plan is. Tijdperken De tijden die in Efeze 1:10 genoemd worden en die in deze brief zo vaak voorbijkomen, worden ‘aionen’ genoemd. Wij schreven in het Nederlands “aeonen”. Meestal wordt het Griekse woord vertaald met ‘eeuwen’. Dan moet je niet denken aan een tijd van 100 jaar, maar een aion is een wereldtijdperk. 22 Het misleidende is echter, dat dit woord ‘aion’ in onze vertalingen vaak wordt weergegeven met ‘eeuwigheid’. Dat is heel jammer, want daardoor wordt je zicht op wat aionen zijn vertroebeld, want een eeuwigheid heeft geen begin en geen einde, maar aionen wel. De Bijbel spreekt bijvoorbeeld over “voor de aeonen”. Ik wil graag een paar dingen met betrekking tot dit onderwerp behandelen, waarbij ik me beperk tot de Efeze-brief. Het gaat over hoe de aeonen, de wereldtijdperken, in deze brief een rol spelen. Efeze 3 11 … naar [het] voornemen van de aeonen dat Hij maakte in de Christus, Jezus, onze Heer … Er staat niet: ‘naar het eeuwig(e) voornemen’, zoals veel vertalingen dit weergeven. Hier wordt gesproken over God, die een plan heeft van aeonen. Een ‘eeuwig voornemen’ is wat anders en het is een vreemde term, want je hebt mensen die zich ‘altijd en eeuwig’ maar iets voornemen, maar dan gebeurt er nóóit wat. En je hebt bijvoorbeeld ‘eeuwige studenten’ [lacht], maar dan is de periode dat ze student zijn óók niet eindeloos. Hier in deze tekst is het net zo goed geen ‘eeuwig voornemen’. Het is “het voornemen van de eeuwen”, of beter: “van de aeonen”. God heeft een plan en dat wordt letterlijk zo genoemd door Paulus in die gevangenis-brief5. Ik probeer me dat zo voor te stellen: Paulus is inmiddels op leeftijd gekomen en terwijl hij daar gevangen zit, en niet veel 23
Page 20
kanten op kon, heeft hij zulke geweldige perspectieven of open vensters! En dan heeft hij het over “wereldtijdperken” en “God heeft een plan” en dat is “een plan van wereldtijdperken”. Houd dat vast. In de Efeze-brief wordt gesproken over de aeonen die voor ons liggen: Efeze 2 6 … en Hij wekte ons samen op en deed ons samen zitten te midden van de hemelsen, in Christus Jezus, 7 om te betonen in de komende aeonen de overtreffende rijkdom van Zijn genade in goedgunstigheid over ons in Christus Jezus. En er wordt gesproken over wereldtijdperken die er voor de huidige aeon zijn geweest: Efeze 3 8 … aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd deze genade gegeven, aan de natiën te evangeliseren de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus, 9 en allen te verlichten, wat het beheer van het geheim [inhoudt], dat verhuld werd vanaf de aeonen in God, Die het al schiep … 24 De Bijbel spreekt ook over “de aeon van deze wereld”: Efeze 2 2 … in welke jullie eens wandelden, naar de aeon van deze wereld … In bovenstaand vers zien we dat “de aeon” die nu loopt, hoort bij “deze wereld” (kosmos). Anders gezegd: de huidige aeon en wereld lopen synchroon. Er wordt tevens geschreven over “de wereld van de voortijd”: voor de zondvloed en voor de dagen van Noach, dat was weer een andere aeon. “De aeon van deze wereld” loopt inmiddels al een paar duizend jaar6, maar die loopt op zijn eind. De Bijbel spreekt over de afsluiting en het einde ervan in Matteüs 24:3 en 14 (in de NBG-vertaling en de Statenvertaling staat hier: ‘de voleinding der wereld’). Als deze aeon wordt afgesloten, dan zal Christus terugkeren, dat is wat men dan altijd ‘de wederkomst’ noemt. Dan wordt er een einde gemaakt aan deze “boze aeon”. De aeon van deze wereld wordt heel vaak ‘de boze aeon’ genoemd, want het is de duivel die de waarheid verdraait en die deze ten onder houdt. Dat is wat deze aeon ook boos maakt. Maar daar blijft het niet bij, want dit wereldtijdperk zal afgesloten worden en maakt plaats voor een heel nieuwe tijd. Daarna volgt dat wat ‘de komende aeon’ genoemd wordt; de aanstaande of toekomende aeon. In de meeste bijbelvertalingen staat er dan “de komende eeuw”. 25
Page 22
Efeze 1 20 … Hem opwekkend vanuit [de] doden, en Hem doen zitten rechts van Hem, te midden van de hemelsen 21 boven alle overheid en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze aeon, maar ook in de aanstaande. Dat is de tijd wanneer Christus gaat heersen in deze wereld. In Openbaring 20:4 wordt gesproken over “de 1000 jaren dat Christus zal heersen vanuit Jeruzalem”. Dan zal er een geweldig tijdperk van vrede komen, waarin satan 1000 jaren gebonden zal zijn en niet in staat zal zijn om de volkeren te verleiden (:2,3). Maar dat is een onderwerp apart. Als Jezus Christus terugkeert is het dus niet zo dat er ineens een ‘eindeloze eeuwigheid’ aanbreekt, dat kent de Bijbel niet. Nee, wat aanbreekt is niet een eindeloze eeuwigheid, maar de huidige aeon wordt afgesloten en dan breken er daarna nog nieuwe aeonen aan. Eerst krijg je de toekomende aeon, maar daar blijft het niet bij, want je leest zelfs over “de komende aeonen”, zoals eerder aangegeven in Efeze 2:7. Dus de aeon die gaat komen, is niet de laatste, daar zal weer een tijdperk op volgen. Je leest daar in het boek Openbaring ook over, dat er na de 1000 jaren “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” zal komen (Openb.21). 26 Daarin zal Christus nog steeds heersen, want Christus moet heersen “tot in de aeonen”. Misschien een goed punt om dat nu ook te maken: wij zijn gewend om te denken dat Christus moet heersen ‘tot in de eeuwigheid’, maar dat staat nergens in de Bijbel. Sterker nog, we lezen heel duidelijk dat Christus moet heersen totdat Hij de laatste vijand, de dood, teniet gedaan zal hebben. En dan zal Hij het Koninkrijk teruggeven aan God, de Vader, die Hem ooit alles heeft gegeven. 1 Korinthe 15 24 Daarna het einde, wanneer Hij zou overdragen het Koninkrijk aan de God en Vader, wanneer Hij teniet zou doen alle overheid en alle autoriteit en macht. 25 want Hij moet als koning heersen totdat Hij zou plaatsen al de vijanden onder zijn voeten. 26 De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood. 27 Want Hij onderschikt alles onder zijn voeten. Wanneer Hij echter zegt dat alles is onderschikt, is het duidelijk buiten Degene om die Hem het al onderschikte. 28 Wanneer nu het al aan Hem onderschikt wordt, dan zal ook de Zoon zelf worden onderschikt aan Degene die Hem het al onderschikte, opdat God zij, alles in allen. 27
Page 24
En dan is alles rond, letterlijk en figuurlijk. Dat is een veel dynamischer en een zoveel grootser concept dan: Christus keert terug en dan is het de ‘eindeloze eeuwigheid’ – dan is het ‘eeuwig wel of eeuwig wee’, zoals dat dan traditioneel genoemd wordt. Nee, Christus komt terug en dan breken er nog tijdperken aan waarin God Zijn plan verder gaat ontwikkelen en waarin Christus zal heersen. Dat zijn “de komende aeonen”. En dan lees je ook nog in de Efeze-brief, dat er gesproken wordt over “tot in de aeon van de aeonen”. Dat is een soort overtreffende trap. Efeze 3 21 … aan Hem de heerlijkheid, in de ekklesia en in Christus Jezus, tot in al de generaties van de aeon der aeonen. Amen! Op dezelfde wijze wordt er ook gesproken over “de Koning der koningen”, “het Lied daar liederen” en “het Heilige der heiligen”. “De Koning der koningen” is de hoogste koning. “Het Heilige der heiligen” is het allerheiligste. En zo is “de aeon der aeonen” de meest overtreffende aeon. Dat is dus het meest overtreffende wat je uiteindelijk gaat krijgen; de volheid van de tijden – dat is die laatste aeon, waarin alles tot volheid gaat komen. Dit is zo’n typisch voorbeeld waarin je ziet hoe het Griekse woord ‘aion’ wordt weg-vertaald. 28 Want in de Statenvertaling of in de NBG-vertaling wordt er niet gezegd: de “aeon van de aeonen”, maar dan staat er ‘tot in alle eeuwigheid’. Dat lijkt nérgens naar, want dat woord ‘alle’ staat er niet. Er staat eerst een enkelvoud “aion” en dan het meervoud “aionen”. Het is dus “de aeon van de aeonen”. Als God een plan heeft van aeonen, dan is het van belang dat, als je dat wilt begrijpen, je daar ook zícht op hebt. Maar dan moet dat woord ook tot ons komen en niet weggemoffeld worden. Dus houd dit vast: God heeft een plan en Hij realiseert dat door Christus en door tijdperken heen. En er gaan nog geweldige wereldtijdperken volgen, waarin trouwens niet iedereen een plaats heeft. Degenen die geloven, hebben een plaats in de toekomende tijdperken of ‘eeuwen’. En dat heet dan ook het “eeuw-ige leven”. Ik schrijf het expres zo, want het ‘eeuwige leven’ is niet ‘het leven dat eindeloos is’, maar dat is het leven dat hoort bij ‘de komende eeuwen’; de toekomende aeonen. Dat is een heel groot voorrecht en houdt dus verband met die laatste, grootste wereldtijdperken. 29
Page 26
3. Ieder creatuur! Maar dan komt het meest spannende nog … en dat is dat het ook werkelijk universeel is. Misschien ken je het lied dat zegt: “Laat elke natie, elke creatie, voor U buigen”? Dat is niet alleen maar ‘een bede’, maar dat de Bijbel zegt dat dit ook wérkelijk gaat gebeuren. God heeft heel de schepping op het oog. Hij houdt van ieder schepsel en Hij gaat iedere creatie precies daar brengen waar Hij het hebben wil, laat dat maar aan Hem over! Ik zal daar een paar voorbeelden van geven (en dan ga ik even buiten de Efeze-brief om), om ook te laten zien dat je dat niet letterlijk genoeg kunt nemen. Om niet Romeinen 3 23 Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God 24 en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. In Romeinen 3 legt Paulus heel fundamenteel de boodschap uit die hij onder de natiën uit mocht dragen. En dan zegt hij in vers 23: “Want allen zondigden …”. 31 Hij bedoelt met deze “allen” alle mensen. Alle ‘Adamieten’, alle nakomelingen van Adam. “Allen hebben tekort van de heerlijkheid van God”, Statenvertaling: “derven de heerlijkheid Gods”. In welke mate maakt niet uit, maar ze hebben tekort van de heerlijkheid van God en dan staat er bij dat “allen om niet worden gerechtvaardigd in de genade van Hem” – de genade van God – “door de verlossing die in Jezus Christus is”. Moet je even goed lezen wat hier staat: allen zondigden allen hebben tekort van de heerlijkheid van God en allen worden om niet gerechtvaardigd. Om niet! Dat wil zeggen dat het gratis is, voor niks. Het is Zíjn werk en Híj wil dat. Het is om niet en het is in genade, dat is eigenlijk dubbelop. God geeft die vreugde om niet. Waarom? Omdat het in Zijn hart is. Heel het mensdom is zondaar en zondigde. Heel het mensdom is bestemd om te worden gerechtvaardigd in de genade van Hem. En dat is ook precies wat Christus bewerkstelligt; dat is “de verlossing die in Christus Jezus is”. Voor alle mensen Als je even doorbladert in dezelfde brief, dan lees je in het laatste gedeelte van hoofdstuk 5, dat Paulus Christus tegenover Adam zet. 32
Page 28
Hij vergelijkt ze en zegt dat Christus “de laatste Adam” is en dat Hij heel de mensheid omvat. Romeinen 5 19 Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen7 tot zondaren werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. En dan staat er in Romeinen 5:18 een soort van wiskundige formule. Het is een zin in telegramstijl geschreven (als je in de grondtekst kijkt, zoals Paulus het optekende), als een formule zonder enig werkwoord. Dat kun je in het Nederlands nauwelijks doen en dat ene werkwoord wat er wel in staat, moet je eigenlijk tussen haakjes lezen. Dan staat er dit – het is een conclusie uit het voorgaande – : Romeinen 5 18 Zo dan, zoals door één misstap voor alle mensen tot veroordeling [was], zo ook door één rechtsuiting voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. 33 Door één misstap – dat wil zeggen: door hetgeen wat Adam ooit deed – was het voor alle mensen tot veroordeling. Alle mensen zijn veroordeeld tot wat …? In ieder geval om zondaar te zijn en sterveling. Heb je daarvoor gekozen? Nee, dat is niet omdat het jouw keuze was of is; je bent gewoon een Adamiet, een nakomeling van Adam en als zodanig veroordeeld om zondaar en sterveling te zijn. Het is niet leuk om daaraan te denken, dat wij allemaal veroordeeld zijn om zondaar en sterveling te zijn, maar het is wel een gegeven. Het lijkt me ook moeilijk te loochenen; alle mensen zijn stervelingen. Dan gaan we de vergelijking maken, want dit is gitzwart natuurlijk: Zoals het door één misstap voor alle mensen tot veroordeling was … … zo is het ook door één rechtsuiting – dat wil zeggen: door één daad van rechtvaardigheid, staat er in de NBG-vertaling – voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Zo absoluut als het ene is, namelijk: alle mensen zijn door één misstap veroordeeld; zo zal het ook door één rechtsuiting voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven komen. 34
Page 30
De laatste Adam deed één ding: Hij werd gehoorzaam tot de dood van het kruis (Fil.2:8) en gaf zijn leven tot een losprijs. En die éne daad is genoeg voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven! Dat is geen kwestie van ‘keuze’. Eén misstap – één daad van rechtvaardigheid … En beiden zijn absoluut. De vergelijking is perfect en het geweldige is dat Jezus Christus daadwerkelijk een Verlosser en een Rechtvaardiger is van heel de mensheid. Is dat groots of niet? Tot heerlijkheid van God, de Vader Nog een tekst die ik graag voor het voetlicht wil brengen, want wat betekent het dat uiteindelijk heel de mensheid gerechtvaardigd wordt en leven zal ontvangen? Dat betekent ook dat ze daadwerkelijk tot hun bestemming komen. En weet je wat dat is: tot bestemming komen? Dat betekent dat je Hem gaat erkennen. Er staat in de brief aan de Filippenzen: Filippi 2 10 … opdat in de naam van Jezus alle knie zal buigen, van hemelsen, aardsen en onderaardsen, 11 en alle tong zal instemmen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. 35 Deze tekst in Filippi is een citaat uit Jesaja, waar je leest dat God dit zelfs gezworen heeft en dat doet God niet zo gauw. Jesaja 45 23 Want Ik heb gezworen bij Mijzelf, waarheid is uit Mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren. Een paar keer lees je in de Bijbel dat God een eed zweert. En dan lees je onder andere dat God zweert bij de hoogste naam en dus bij Zichzelf. Hij zwoer bij Zichzelf dat elke knie zou buigen! En dan staat er vervolgens in Filippi 2:10 hoe ver dat strekt. Dan staat er: “van hemelsen, aardsen en onderaardsen”. De naam ‘Jezus’ betekent: “JAHWEH (God) is Redder”. Alles wat maar buigen kan, zal buigen in de naam van Jezus, in de naam van JAHWEH, die Redder is. Filippi 2:11 geeft aan “… en alle tong zal instemmen”. Hier wordt in het Grieks een woord gebruikt, dat niet betekent van: ‘onder dwang’, maar het komt van binnenuit. Dat blijkt overigens ook uit het woord ‘tong’ in plaats van ‘lip’, want ‘lip’ is de buitenkant, maar de tong zit aan de binnenkant8. Alle tong zal belijden. Van harte! 36
Page 32
Het is nu nog maar een enkeling, relatief gesproken, die Hem zo mag kennen en die de knieën buigt en van harte zegt: “U bent Heer”. Maar er komt een moment dat álle hemelsen, alle aardsen en alle onderaardsen, buigen en zullen belijden dat Jezus Heer is in de naam “JAHWEH is Redder”. En dat zal zijn tot heerlijkheid van God, de Vader! Wat een uitkomst van de geschiedenis is dat, dit kan alleen God bedenken. Dit ís ook Goddelijk: God, die Zijn schepping liefheeft en, door tijdperken heen, uiteindelijk met elke creatie Zijn doel bereikt. En dan eindigt heel de schepping in één groot “Halleluja!”. Allen levend gemaakt Dan wil ik als laatste nog één tekst behandelen, het is een heel belangrijk citaat in dit verband. 1 Korinthe 15 is hét hoofdstuk bij uitstek, waarin Paulus uiteenzet wat de geweldige consequenties zijn van het feit, dat ooit de steen voor het graf werd weg gewenteld, even buiten de poorten van Jeruzalem, toen de Eersteling, Jezus Christus, opstond … en wat de uitwerking daarvan is. Niet alleen het feit wordt gesteld – dat is een geschiedkundig feit, gedocumenteerd met honderden getuigen (1Kor.15:5-8) – maar dan laat hij ook zien wat de geweldige reikwijdte, de impact van die daad, is. En dan staat er – min of meer een soortgelijk vers als in Romeinen 5 – opnieuw die vergelijking: 37 1 Korinthe 15 22 Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. We zijn allemaal stervelingen, daar kan weinig tegen ingebracht worden. Maar evenals in Adam allen sterven, zo, op dezelfde manier, zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar niet allemaal tegelijk. Er is verschil in rangorde. 1 Korinthe 15 23 Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens degenen van Christus in zijn parousia. 24 Daarna het einde … Daar hadden we het al over: Hij is de Eersteling, Hij gaat voorop. Maar het feit dat Hij de Eersteling is, betekent dat Hij niet de énige is, dat betekent dat de rest nog volgt. Zoals ‘de eersteling’ van een oogst … en ‘de eerstelingen’ trouwens ook, die moesten naar de tempel gebracht worden (dat was al zo in de dagen van Mozes) en die kregen de hoogste bestemming. De eerstgeborene was voor God. Dat geldt eveneens voor dat ‘uitroepsel’ wat nu door God verzameld wordt; dat zijn eerstelingen. 38
Page 34
Het gaat over een rangorde van opstanding, van levend maken; iedereen in zijn eigen rangorde. Eerst Christus. Vervolgens degenen die van Christus zijn in Zijn terugkeer, in Zijn parousia9. En daarna “het einde”, dat wil zeggen: de laatste levendmaking van de rest, want allen moeten worden levend gemaakt. Christus is levend gemaakt en Hij is tot dusver, op dit moment, nog de enige. Straks, in Zijn parousia, volgen degenen die “van Christus” zijn (:25). Daarna, bij de laatste levendmaking, volgt de rest. En dan staat er: 1 Korinthe 15 24 … wanneer Hij zou overdragen het Koninkrijk aan de God en Vader … 25 want Hij moet als koning heersen totdat Hij zou plaatsen al de vijanden onder zijn voeten. 26 De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood. Hier zie je waar ik zojuist al even op doelde, dat Christus niet heerst ‘tot in eeuwigheid’, maar moet heersen ‘totdat’. Uiteindelijk zal Hij heersen totdat Hij alle vijanden ondergeschikt zal hebben gemaakt. En de laatste vijand die teniet gedaan wordt, is de dood (:26). 39 Dus zolang Christus heerst, is er nog één vijand en dat is de dood, want nog niet allen zijn levend gemaakt. En wat gebeurt er aan het einde van Zijn heerschappij? Dan doet Hij “de dood teniet”. Maar wat betekent dat dan? Hoe zou Hij de dood teniet doen? Door allen levend te maken! Dat kan niet missen: Hij maakt allen levend en dan is er dus geen dood meer. Dat is de ‘truc’ om het zo maar te zeggen, de potentie van Zijn levenskracht. God wekte ooit Christus op als Eersteling en uiteindelijk wordt heel de mensheid levend gemaakt. Zijn laatste regeringsdaad is dat Hij de rest van de mensheid levend maakt. Zij maken trouwens Zijn heerschappij niet meer mee, want daarop draagt Hij Zijn Koninkrijk over aan God, de Vader. Ook de toekomende aeonen die nu nog gaan volgen, maken zij niet mee. Maar aan het eind, in “de volheid van de tijden”, zijn zij daar ook bij, dan zijn zij levend gemaakt. Als je het vervolg leest in 1 Korinthe 15, dan zal Christus het Koninkrijk inderdaad overdragen en dan zal Hij terugtreden en dan staat er: “dan zal ook de Zoon zelf worden onderschikt” aan God, de Vader, Degene die Hem het al onderschikte (:28). En dan staat erbij: “… opdat God zij, alles in allen”. Dat is het grote eindpunt van Gods plan, de volheid van de tijdperken. 40
Page 36
Heel Zijn schepping, iedere creatie en elk mensenkind, zal Hij uiteindelijk dan daar gebracht hebben, waar Hij het in Zijn hart en in Zijn voornemen toe gesteld heeft. Vandaar dat 1 Timotheüs niet slechts zegt dat God wil dat alle mensen gered worden (2:4), maar ook dat God een Redder is van alle mensen (4:10). Wat de wil van de mens betreft: zelfs het hart van de koning wordt door God bestuurd (Spreuken 21:1). God verhardt én opent harten van wie Hij maar wil (Rom.9:18; Hand.16:14). God is GOD en niemand kan Zijn bedoeling en plannen weerstaan (Rom.9:20; Job 42:2). Zijn wil zal uiteindelijk geschieden. GOD doet al wat Hém behaagt (Ps.115:3). “Wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet”, zo luidt terecht de tekst van een bekend lied. Kijk, daar word ik nou blij van! Want dat betekent dat we een God hebben, die alle touwtjes – als ik het zo mag zeggen – in handen heeft en alles uitwerkt precies zoals Hij dat wil en zoals Zijn hart dat ingeeft. Ik zeg daar duizendkoppig “amen” op; Hij gaat dat realiseren. Is dat een reden om God te danken en te loven of niet? Ik wil het graag daarbij laten. 41 NOTEN 1 Meer weten over ‘het laatste oordeel’? Beluister of download de studie: Schapen & Bokken Het gericht over de volkeren, waarvan sprake is in Matteüs 25, heeft de naam bekend te zijn. Maar is dat ook zo? Is dit inderdaad ‘het laatste oordeel’ met als uitkomst ‘eeuwig wel of eeuwig wee’? Het loutere feit dat dit gewoonlijk de uitleg is, bewijst dat dit gedeelte hoogst onbekend is. Want wat is de context? Wanneer zal dit gericht plaatsvinden? En waar? En over wie? En volgens wel criterium? En met welke uitkomst? Kortom, wat staat er geschreven? Maar ook: hoe komt het dat (ook) dit bijbelgedeelte zo zeer misverstaan is? Zie: https://goedbericht.nl/lezingen/schapen-bokken/ 2 Meer weten over ‘de tweede dood’? Beluister of download de studie: Wat is de tweede dood? Het boek ‘Openbaring’ spreekt een viertal keren over “de tweede dood”. Wat is dat volgens de Schrift? Hoezo “tweede”? En waarom heet het “dood”? Wie ondergaan deze dood? Wat is de functie ervan? En wat is de connectie met “de poel van vuur”? En wat is dát dan? En vooral: komt er een einde aan “de tweede dood”? Zo ja, hoe dan wel? Het zal u verbazen hoe de antwoorden die (juist godsdienstige!) mensen hierop geven, haaks staan op wat de Schrift leert! Zie: https://goedbericht.nl/lezingen/is-tweede-dood/ 3 Dat God ‘Vader’ is wil zeggen dat Hij niet alleen de Oorsprong is maar ook Degene Die zorg draagt voor en liefde heeft voor heel Zijn schepping. 43
Page 38
4 ‘Christus’ (Hebreeuws: Māsjīach) betekent ‘Gezalfde’. 5 De hoogste onthullingen over Gods liefde vinden wij in de brieven die we ‘de gevangenschaps-brieven’ noemen: Efeze, Filippi en Kolosse. 6 Het is fascinerend om te ontdekken wat de Schrift meldt over de aeonen. Die geweest zijn maar ook die nog gaan komen. De huidige aeon duurt inmiddels – gerekend vanaf de zondvloed – al zo’n 4500 jaar. Maar evenals “de toenmalige wereld” in Noachs dagen (2Pet.2:4), komt er een einde aan “deze wereld”. God gaat ingrijpen. Deze ‘boze aeon’ zal plaatsmaken voor de aeon van de Messias. Een nieuwe wereld! 7 Aangezien “alle mensen” (“de velen”) afstammen van die ene mens, die van de verboden vrucht at, zijn zij allen zondaren. Niet slechts ‘zondaren geworden‘, zoals moderne vertalingen dit graag weergeven, maar tot “zondaren gesteld“. Of nog ‘letterlijker’: neergezet. Het drukt uit dat “de velen” (namelijk de hele mensheid) hierin volstrekt passief is. Of we het er nu mee eens zijn of niet, doet totaal niet ter zake. Maar let op, Paulus’ vaststelling is de introductie tot het meest indrukwekkende feit van de hele wereldgeschiedenis. Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de hele mensheid tot zondaar is gesteld, zó zal ook door de gehoorzaamheid van de ene Mens, diezelfde mensheid, namelijk “de velen”, tot rechtvaardigen worden gesteld. Onontkoombaar en onherroepelijk! 8 Er staat “alle tong zal belijden” en niet: alle lip zal belijden. De lippen verwijzen in de Bijbel naar de buitenkant (Mat.15:8). ‘God met de lippen eren’, is slechts buitenkant en schijn. De tong daarentegen zit van binnen. Paulus gebruikt in dit vers een 44 speciaal woord voor ‘belijden’: ‘ex-omologeo’. Het voorzetsel ‘ex’ vóór ‘omologeo’ wil zeggen, dat het van binnenuit komt. Alle 11 keren dat het NT dit woord gebruikt, duidt het op een vrijwillige, hartelijke instemming. Een ‘gedwongen lofzang’ zou zeker niet tot eer van God als Vader zijn. Denk er ten slotte aan dat “in de naam van JEZUS” deze universele lofzang zal klinken. De naam Jezus betekent: JAHWEH is Redder! 9 Het Griekse woord ‘parousia’ betekent letterlijk ‘aanwezigheid’ of ‘presentie’ en staat tegenover het begrip ‘afwezigheid’. Het duidt niet alleen op het moment van aankomst, maar ook op het navolgende verblijf; een periode. 45
‘Eeuw-ig’ houdt in de grondtalen van de Bijbel - zowel het Hebreeuwse 'olam' als het Griekse 'aion' - verband met een tijdsperiode, het is nooit altijddurend. Een goed verstaan van het begrip ‘eeuw-ig’ is essentieel voor het begrijpen van het Evangelie.

Oordeel en gericht


Page 0
Page 6
1. Al Gods wegen Zijn oordeel of gericht Van een bezoeker van mijn website kreeg ik de vraag of ik wel eens iets over het onderwerp oordeel had geschreven. Ze kon daar niets over vinden en bij de blogs was er geen categorie over dat onderwerp. Ze vond alleen teksten over alverzoening en dat God de Redder is van alle mensen, maar ze zou graag uitleg willen over teksten die over ‘oordeel’ gaan. Nu noem ik alleen de positieve teksten en blijft het, naar haar mening, bij het ontkennen dat er ‘een eeuwig oordeel’ is. Eeuw-ig Bij dat laatste wil ik dan maar beginnen; ik ontken niet dat er een eeuw-ig oordeel is. Wel bestrijd ik het idee van hoe men dat meestal opvat, namelijk als een ‘altijddurend oordeel’. Eeuw-ig houdt in de grondtalen van de Bijbel – zowel het Hebreeuwse ‘olam’ als het Griekse ‘aion’ – verband met een tijdsperiode, het is nooit altijddurend. Ik ben ervan overtuigd dat een goed verstaan van het begrip ‘eeuw-ig’, essentieel is voor het begrijpen van het Evangelie. Anders gezegd: ik ben van mening dat wie het begrip ‘eeuw-ig’ niet goed verstaat, ook het Evangelie niet kan begrijpen. Een ‘eeuwige straf’, zoals dat in Mattheüs 25:46 aan de orde komt, is dan immers een uitzichtloze situatie, omdat er geen einde aan komt. 9 Oordeel Maar nu over het begrip ‘oordeel’. Dat is een uitgebreid onderwerp waar veel over te zeggen valt. Het begrip ‘eeuw-ig oordeel’ komt overigens maar één keer voor in de Schrift, namelijk in Hebreeën 6:2. In de Statenvertaling ook, in Marcus 3:29, maar dat berust op een foute vertaling (zie NBG-vertaling). Statenvertaling: 2 Maar zo wie gelasterd zal hebben tegen de Heilige Geest, die heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar hij is schuldig aan het eeuwig oordeel. NBG51: 2 … maar wie gelasterd heeft tegen de heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde. Ook vinden we nog andere termen die van belang zijn met betrekking tot dit onderwerp, zoals eeuw-ig vuur (Mat.18:8, 25:41). Daarover later meer. Oude Testament Wie een beetje kennis neemt van het onderwerp, komt er al snel achter dat er in de Hebreeuwse Geschriften talloze teksten zijn die spreken over ‘oordeel’. Als ik hier iets over schrijf, zal dit per definitie onvolledig zijn en dat is in dit geval echt een understatement. 10
Page 8
Ter verduidelijking een opsomming van een aantal Hebreeuwse woorden die onder andere met ‘oordeel’ of ‘oordelen’ worden vertaald en het aantal keer dat ze voorkomen: H1777 diyn H1779 duwn H3198 yakach H4941 mishpat H7561 rasha 83 keer 20 keer 59 keer 424 keer 41 keer Alleen met deze woorden hebben we al 627 vermeldingen. En dit rijtje is nog niet eens volledig, want deze woorden hebben soms ook nog vervoegingen die ik niet meegenomen heb. Wie echt wil weten wat oordeel inhoudt in de Schrift – en dan alleen nog in het Oude Testament – zal deze vermeldingen moeten nagaan. Ik kan daarom hooguit een paar aanzetten geven. Iedereen zal voor zichzelf moeten be-oordelen aan de hand van de Schriften, of deze dingen zó zijn (Hand.17:11). Dat is altijd het geval bij bijbelstudie. Toch wil ik op voorhand een paar opmerkingen plaatsen. In de eerste plaats: nergens vind je in de Schrift het idee van een ‘altijddurend oordeel’. ‘Oordeel’ is altijd gericht, dat wil zeggen: het zet recht of het brengt terecht. In de klassieke ‘christelijke’ theologie kent men weliswaar een ‘altijddurende straf ’ en dus een ‘altijddurende toorn’ van God, maar in de Schrift vind je dat niet terug. 11 ‘Oordeel’ heeft altijd een doel en een altijddurende straf is doelloos; het zet namelijk niets recht. Wellicht één van de meest belangrijke Schriftplaatsen in het Oude Testament die spreekt over ‘oordeel’ is: Deuteronomium 32 3 Want ik zal de Naam van YAHWEH uitroepen; geef grootheid aan onze God! 4 De rots, onberispelijk is Zijn werk, want al Zijn wegen zijn oordeel (Hebreeuws: mishpat). God van trouw, zonder onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. Al Gods wegen Zijn oordeel of gericht. Dat wil zeggen dat al Zijn wegen recht zijn en erop gericht zijn recht te zetten of recht voort te brengen. God is liefde (1 Joh.4:8) en als God oordeelt, doet Hij dat om Zijn schepselen dáár te krijgen, waar Hij ze hebben wil. We kennen allemaal het idee van een opvoedende vader. Soms hoeft hij alleen maar iets te zeggen en het kind ziet het al in. Maar soms is er een zwaardere aanpak nodig, of moet het kind door schade en schande wijs worden. Zo handelt God, de Vader, ook met Zijn schepping. Al Zijn wegen zijn ge-richt op Zijn doel en op Zijn plannen. 12
Page 10
2. De boeken van Mozes In het vorige hoofdstuk liet ik zien hoeveel woorden er alleen al in het Oude Testament zijn die met ‘oordeel’, ‘oordelen’, ‘richten’, ‘rechter’, enzovoorts, vertaald worden. In dit hoofdstuk wil ik wat van die teksten vermelden en daar kort wat commentaar bij geven. Daarbij beperk ik mij tot de eerste vijf boeken van het Oude Testament, de boeken van Mozes (= Torah). Kwaad met kwaad vergelden Wat we zullen zien, is dat Gods oordelen te maken hebben met recht doen. God doet recht, in Zijn handelen en in Zijn spreken. Wanneer God Zijn beloften vervult is dat recht. Onze ideeën over ‘recht’ zijn terug te voeren op het Romeins recht en dit vind je terug in ons taalgebruik. Zo vond ik in het woordenboek als betekenis van ‘vergelden’: kwaad met kwaad vergelden. Terwijl in de Schrift ook de gelovige vergelding ontvangt, namelijk loon (1 Kor.3:14) of eeuw-ig (= aeonisch, van het Griekse ‘aion’) leven (Rom.2:7). Overigens houdt de Schrift ons voor om “het kwade (letterlijk:) in het goede te overwinnen” (Rom.12:21). Zou God dan ánders handelen? 13 Vrouwe Justitia? ‘Oordeel’ is in het Romeins denken met betrekking tot recht: een weegschaal (zoals de, van oorsprong Romeinse, Vrouwe Justitia eveneens een weegschaal in haar hand heeft). Er heeft een overtreding of misdaad plaatsgevonden met een bepaald gewicht. Daar moet als straf iets tegenover staan, zodat de weegschaal in balans is. Wat er aan de andere kant van de weegschaal komt (de straf), is onderhevig aan interpretatie, daarom wijken de straffen in verschillende landen zo van elkaar af. Al met al is ons rechtsstelsel een slappe vervanging van hoe God rechtzet. Immers, bij een misdrijf wordt de misdadiger gestraft, maar nooit wordt daarmee werkelijk rechtgezet wat er gebeurd is. Bij een moord komt degene die vermoord is niet terug door de misdadiger te straffen. Tevens wordt bij een delict de emotionele en materiële schade nooit tenietgedaan als er een veroordeling van een misdadiger plaatsvindt. Rechtzetten Zoals met al het menselijk handelen, schiet ook ons rechtssysteem tekort. Het is slechts ‘recht’ zover ónze handen reiken en in die zin nog steeds ‘krom’. Maar wanneer God oordeelt, zet Hij dingen wérkelijk recht. 14
Page 12
Deuteronomium 32 4 … al Zijn wegen zijn oordeel. God van trouw, zonder onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. God is GOD en dat wil zeggen dat Hij de Schepper, Beschikker en Plaatser is van alle dingen. Hij zal ál het onrecht rechtzetten, om daarmee aan te tonen dat Hij werkelijk een genadig en liefdevol God is. Het on-recht dat er is heeft een plaats in Zijn plan. Niets gebeurt buiten Hem om, alles vindt plaats met een bedoeling. Begin Al in Genesis wordt gesproken over oordeel, wanneer Sodom en Gomorra verwoest worden. Daar vraagt Abraham aan God om de steden te sparen ter wille van een aantal rechtvaardigen (= gelovigen, zie Gen.15:6): Genesis 18 25 Het zij verre van U, op deze wijze te handelen, de rechtvaardige ter dood te brengen met de slechte, zodat de rechtvaardige gelijk zou zijn aan de slechte; het zij verre van U; zou de Rechter (shaphat) van de gehele aarde geen rechtvaardig oordeel (= mishpat) doen? 15 God vernietigde Sodom en Gomorra – het einde van deze steden is bekend. Dat vond Hij voor dat moment het juiste en Hij oordeelde de steden. Maar dat is slechts tijdelijk, want het wérkelijke einde van deze steden is veelal onbekend. In een profetie over Jeruzalems ontrouw, straf en herstel lezen we: Ezechiël 16 53 En Ik zal hun krijgsgevangenschap omkeren, de krijgsgevangenschap van Sodom en haar dochters, en de krijgsgevangenschap van Samaria en haar dochters; en jouw krijgsgevangenschap in hun midden zal Ik omkeren, (…) 55 En jouw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren tot hun vroegere staat; en Samaria en haar dochters zullen terugkeren tot hun vroegere staat; en jij en jouw dochters zullen terugkeren tot jullie vroegere staat. God herstelt Sodom en andere steden, net zoals Hij Jeruzalem herstelt. Dat gaat via wegen van oordeel en straf, maar uiteindelijk zal God alles hebben rechtgezet. 16
Page 14
Verordeningen en gebruiken Een wellicht wat vreemd gebruik van het woord mishpat, is als het vertaald wordt met ‘verordeningen’ of ‘gebruiken’, terwijl hetzelfde woord elders met ‘oordelen’ of ‘richten’ wordt vertaald. We vinden het woord mishpat talloze keren in de wet van Mozes. In de Statenvertaling en de NBG-vertaling, wordt het dan vertaald met ‘verordeningen’, ‘rechten’ of ‘gebruiken’ (Ex.21:1, 9, 31; 24:3; Lev.18:5, 25:18; Num.9:3, Deut.4:5,45) en zelfs met ‘ontwerp’ of ‘plan’ (Ex.26:30). Daar waar God spreekt, is dat per definitie recht. Dat wat Hij oordeelt te doen – wanneer Hij Zijn plannen, ontwerp, inzettingen, enzovoorts, bekend maakt – is ook recht. Efod Bij de efod, die behoort tot de priesterlijke kleding, lezen we: Exodus 28 15 En jij maakt een borstschild het van oordeel (mishpat), handwerk van een ontwerper. (…) 29 En Aäron draagt de namen van de zonen van Israël in het borstschild van het oordeel (mishpat) op zijn hart, 30 En jij geeft in het borstschild van het oordeel (mishpat) de Urim en de Tummim; en zij zijn op het hart van Aäron, (…) 17 En Aäron draagt het oordeel (mishpat) van de zonen van Israël voortdurend op zijn hart, voor het aangezicht van YAHWEH. Van de hogepriester, die een beeld is van de ware Hogepriester, Christus zelf (Heb.5:5-6, 6:20, 7:17, 26), lezen we dat hij een “borstschild van oordeel” draagt en hij draagt dat op het hart! Al Gods wegen zijn oordeel; Hij is een God van liefde en genade en dus oordeelt Hij met Zijn hart. Oordeel is het tegenovergestelde van onrechtvaardigheid, of het tegenovergestelde van het recht buigen: Leviticus 19 15 Jullie zullen in het oordeel (mishpat) geen onrechtvaardigheid doen; jij zal het gezicht van de arme niet opheffen en jij zal het gezicht van de grote niet eren. In rechtvaardigheid zal jij jouw metgezel rechtspreken (shaphat). Deuteronomium 16 19 Jij zult het recht (mishpat) niet buigen; jij zult het aangezicht niet kennen (…) 18
Page 16
Recht verschaffen Wanneer Rachel een zoon krijgt, erkent ze dat God recht doet aan wat Hij beloofd heeft. Ze erkent hiermee God als Rechter en noemt haar zoon ‘Dan’: Genesis 30 6 En Rachel zegt: God heeft mij recht verschaft (diyn), en ook heeft Hij mijn stem gehoord en Hij geeft aan mij een zoon. Vanwege dit noemde zij zijn naam: Dan (= rechter, een vervoeging van ‘diyn’). Voorlopige conclusie Dit is slechts een tamelijk willekeurige, kleine greep uit de honderden Schriftplaatsen uit de boeken van Mozes. Nergens lezen we in de boeken van Mozes over ‘een oordeel dat altijd zou duren’ of iets dergelijks. Altijd wordt er gesproken over recht doen, richten of recht verschaffing. Degene die niet overtuigd wordt door het Woord, zal met meer teksten mogelijk ook niet overtuigd worden, maar wie wel meer teksten wil, kan die zelf nazoeken. In het volgende hoofdstuk meer over het boek Richteren en hoe Gods oordelen in de Psalmen in verband worden gebracht met vreugde. 19 3. Overige boeken OT Nu ik in het vorige hoofdstuk wat dingen met betrekking tot oordeel naar voren heb gebracht uit de boeken van Mozes, wil ik in dit hoofdstuk nog wat zaken voor het voetlicht brengen uit de andere boeken van het Oude Testament (OT). Ook hierbij beweer ik niet volledig te zijn. Verder zet ik de dingen niet systematisch uiteen, daarvoor zijn er teveel Schriftplaatsen. Ik behandel slechts een aantal plaatsen waar wordt gesproken over oordeel, die mijns inziens goed verduidelijken wat het begrip inhoudt. Richteren Er is een heel boek in de Bijbel met de titel “Rechters”, of Richteren. Het beschrijft de tijd nadat Jozua Israël in het beloofde land had gebracht (Richt. 2:6-9). Het refrein in het boek is dat het volk deed wat kwaad was in de ogen van YAHWEH (o.a. 2:11), zij dienden andere goden. God geeft daarop telkens het volk over aan hun vijanden en, wanneer dit oordeel zijn uitwerking had en het volk de naam van God weer aanriep, dan stuurde Hij een richter (shaphat), zoals Deborah (4:4), Jeftha (12:7) en Simson (15:20). Hij oordeelde Zijn volk en zette hen recht, namelijk in de juiste houding tot hun God. Ook op andere plaatsen vinden we richters. Van Eli (1 Sam.4:18) en Samuël (1 Sam.7:15) wordt ook gezegd dat zij richters waren. 21
Page 18
Hier zien we eveneens dat het volk andere goden achternaliep en dat Samuël het volk terugbrengt bij de ware God. Dan staat er: 1 Samuël 7 3 Toen sprak Samuël tot heel het huis van Israël, zeggende: Indien jullie je met heel je hart tot YAHWEH bekeren, zo doet de vreemde goden uit jullie midden weg, ook de Astharoths; en richt jullie hart tot YAHWEH, en dient alleen Hem, zo zal Hij jullie uit de hand van Filistijnen ontrukken. 4 De zonen van Israël nu deden de Baäls en de Astharoths weg, en zij dienden alleen YAHWEH. (…) 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, (…) en zeiden aldaar: Wij hebben tegen YAHWEH gezondigd. 6 (…) Alzo richtte (shaphat) Samuël de kinderen Israëls te Mizpa. Het volk had een verkeerde gerichtheid, namelijk een gerichtheid op andere ‘goden’. Samuël richt Israël door hen op God te richten. Het woord dat hier met richten is vertaald, wordt elders vertaald met oordelen. Het zijn synonieme begrippen. 22 Salomo Een geschiedenis die schitterend illustreert wat oordelen is, is die van de eerste rechtspraak van Salomo uit 1 Koningen 3:16-28. Daar komen twee vrouwen (hoeren) bij de koning. Zij hadden beiden een zoon, maar één van de vrouwen had ’s nachts op haar zoon gelegen en die was gestorven. Vervolgens had zij haar dode zoon verwisseld met de levende zoon van de andere vrouw. Salomo moet rechtspreken en bepalen van wie de levende zoon is. Dit doet hij op een magnifieke en bijzonder slimme manier. Dan staat er: 1 Koningen 3 28 En heel Israël hoorde dat oordeel (mishpat), dat de koning geoordeeld (shaphat) had, en vreesde voor het aangezicht van de koning; want zij zagen, dat de wijsheid van God in hem was, om recht (mishpat) te doen. Het oordeel van Salomo was dat hij de waarheid aan het licht bracht. Dat was recht doen. Beide vrouwen zullen dit oordeel niet hetzelfde ervaren hebben, maar wat krom was, was wel rechtgezet. Dit is niet de plaats om in te gaan op de geweldige typologische betekenis van deze geschiedenis. Eén ding moet wel gezegd worden: 23
Page 20
Salomo is de zoon van David, een uitbeelding van dé Zoon van David: Jezus Christus, aan Wie al het oordeel gegeven is (Joh.5:22)! Psalmen Tot slot van dit hoofdstuk wil ik een paar verzen uit de Psalmen aanhalen. In de christelijke theologie wordt oordeel al snel in verband gebracht met ‘hel’, ‘verdoemenis’ en ‘eeuwig wel’ of ‘eeuwig wee’. Stuk voor stuk begrippen en ideeën van mensen en vreemd aan de Schrift. Het is met name in de Psalmen dat oordeel in verband wordt gebracht met vreugde en blijdschap. Nu we het begrip wat beter kennen, is dat niet vreemd; het is immers een zaak van vreugde dat God alle dingen gaat rechtzetten! Dat het op het moment zelf als pijnlijk wordt ervaren, doet daar niets aan af. De weg naar heerlijkheid loopt altijd via lijden. Psalm 67 4 De volken juichen U toe God; de volken, allen van hen juichen U toe. 5 De volken verheugen zich en juichen, omdat U de natiën oordeelt (shaphat) in rechtmatigheid; en de volken op de aarde die leidt U. Sela. 24 Psalm 96 10 Zegt onder de natiën YAHWEH regeert! Inderdaad, de wereld is gevestigd, zodat zij nooit zal wegglijden; Hij zal de volken in rechtheid berechten (diyn). 11 Laat de hemel zich verheugen, en laat de aarde uitbundig jubelen, laat de zee donderen en haar volheid, 12 laat het veld vrolijk zijn, en al wat daarop is; dan zullen alle bomen van het woud jubelen 13 voor het aangezicht van YAHWEH want Hij komt; want Hij komt om de aarde te beoordelen (shaphat); Hij zal de wereld beoordelen (shaphat) in rechtvaardigheid, en de volken met Zijn waarheid. Psalm 98 4 Juicht tot YAHWEH de gehele aarde, breekt uit in gejubel en musiceert. (…) 9 voor YAHWEH want Hij komt om de aarde te beoordelen (shaphat); Hij zal de wereld beoordelen (shaphat) in rechtvaardigheid en de volken met rechtheid. God zal de aarde en de volken oordelen en in een rechte positie tot Hem zetten. Zij zullen de waarheid kennen en erkennen. De hele schepping zal verheugd zijn en juichen over dé God! 25
Page 22
4. Oordeel, totdat … Omdat oordeel en gericht een doel heeft bij God, is er altijd een totdat. Het idee van een ‘eindeloze straf ’ is dan ook volkomen vreemd aan de Schrift. Ook in onze rechtsgang kennen wij slechts tijdelijke straffen. Een straf is ten hoogste levenslang en is daarna ten einde. Dat geldt in feite ook voor de doodstraf; bij het voltrekken van het vonnis, is de straf beëindigd. Een straf die ‘altijddurend’ zou zijn, is buitenproportioneel. Daarbij dient een eindeloze straf geen enkel doel, dan hooguit de bevrediging van het sadisme van de straffer. Denken we écht zo over God? Zoals het spreekwoord zegt: kwaad worden is menselijk, kwaad blijven is duivels. Of zoals de Schrift zelf zegt: Efeze 4 26 Zijn jullie boos, zondig dan niet; laat de zon niet ondertussen ondergaan over jullie boosheid. Wij zouden niet boos blijven, houdt Gods Woord ons voor. Zou God Zelf dan wel ‘voor altijd’ toornen? 27 Totdat … Er zijn dan ook heel wat plaatsen in de Bijbel waar over ‘oordeel’, ‘de toorn van God’, enzovoorts, gesproken wordt, waarbij duidelijk wordt aangegeven dat het is totdat … Een aantal voorbeelden: Jesaja 26 20 Ga, Mijn volk, treed uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u. Verberg u voor een klein ogenblik, totdat de gramschap over is. Jeremia 23 20 De toorn van YAHWEH zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan en tot Hij tot stand gebracht heeft de gedachten van Zijn hart. In de dagen hierna zullen jullie dat met verstand begrijpen. Daniël 4 32 Men zal u (= Nebukadnezar) uit de mensenwereld verstoten en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven zoals aan de runderen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. 28
Page 24
Eeuw-ig oordeel Toen ik over dit onderwerp begon, gaf ik aan dat er in de Schrift niet zoiets bestaat als een ‘eeuwig oordeel’ in de zin van hoe dit meestal opgevat wordt, namelijk als een altijddurend oordeel. Een verhelderend gedeelte in dit verband is Jesaja 32, waar gesproken wordt over het land van mijn volk dat verlaten en verwoest zou worden. Hieronder het gedeelte (Herziene Statenvertaling): Jesaja 32 13 Op het land van mijn volk zullen dorens en distels opkomen, ja, op alle vreugdehuizen in de uitgelaten stad. 14 Want het paleis zal verlaten zijn, het stadsrumoer zal ophouden; Ofel en wachttoren zullen tot in eeuwigheid (lett: tot aan de aeon) als grotten zijn, een vreugde voor wilde ezels, een weide voor kudden. 15 Totdat over ons uitgegoten wordt de Geest uit de hoogte. (…) 16 Het recht (mishpat) zal wonen in de woestijn en de gerechtigheid zal verblijven op het vruchtbare veld. In vers 14 en 15 staat in deze vertaling (en iets soortgelijks zeggen bijvoorbeeld ook de Statenvertaling en NBG-vertaling) dat deze situatie zou duren “tot in eeuwigheid, totdat …”. Hoezo ’totdat’, als eeuwigheid een eindeloze periode zou zijn? 29 Letterlijk staat er in vers 14: “tot aan de aeon (Hebreeuws: olam)”. Het land van het volk zou in deze aeon “dorens en distels voortbrengen” en de troon van David zou leeg zijn. Tot aan de (toekomende) aeon, het toekomende tijdperk waarin de Messias Zijn Koninkrijk zal gaan vestigen en Zijn geest zal gaan uitstorten op alle vlees (vgl. Joël 2:28). Een “eeuw-ige straf ” of oordeel is dan ook een straf voor de duur van een tijd(perk). Het duurt zolang de aeon (Hebreeuws: olam, Grieks: aion) duurt. 30
Page 26
5. Nieuwe Testament Met de Hebreeuwse boeken (het Oude Testament) hebben we het overgrote deel van de Schrift onderzocht op dit onderwerp. Hierin is geen spoor te ontdekken van ‘een altijddurend oordeel’, zoals dit in de christelijke theologie alom geleerd wordt. Integendeel: wanneer God oordeelt, zet Hij recht en brengt Hij terecht. Dit kunnen pijnlijke ingrepen zijn, maar het is altijd gericht op het welzijn van degene die het ondergaat. Zoals een arts pijnlijke ingrepen doet, maar ze zijn altijd toegelegd op de gezondheid en het herstel van de patiënt. Overzicht Ook het Grieks waarin het Nieuwe Testament (NT) is geschreven, kent een aantal woorden die vertaald zijn met oordeel, gericht, rechter, enzovoorts. G2917 krima G2919 krino G2920 krisis G2921 krispos G2922 kriterion G2923 krites G2924 kritikos 27 keer 114 keer 47 keer 2 keer 3 keer 19 keer 1 keer Dit zijn heel wat minder voorkomens dan in het Oude Testament, maar nog altijd 213 teksten. 31 Ook hiervoor is van toepassing dat het ondoenlijk is om dit in enkele hoofdstukken systematisch en volledig uiteen te zetten. Met betrekking tot het NT geldt eveneens, dat ik een aantal Schriftplaatsen voor het voetlicht wil brengen, zonder daarmee de intentie te hebben om volledig te zijn. Waarheid Het begrip oordelen heeft in de Bijbel een brede betekenis. De genoemde Griekse woorden, worden vertaald met: ‘oordelen’, ‘veroordelen’, ‘beslissen’, ‘aanklagen’, ‘rechten’, ‘beoordelen’, ‘rechtbanken’, ‘rechter’, enzovoorts. Eén ding hebben al deze begrippen gemeen: het is altijd gericht op het aan het licht brengen van de waarheid. 1 Korinthe 4 5 Zodat: oordeel (krino) niet iets vóór de bestemde tijd, totdat de Heer komt, die ook de verborgen dingen van de duisternis aan het licht zal brengen, en die de raadslagen van de harten openbaar zal maken. En dán zal de lof van God aan een ieder komen. Deze wereld is in duisternis, de ‘nacht’. Wanneer “de dag” (van Christus, 1:8) aanbreekt (vgl.3:13), wordt alles openbaar. De waarheid komt aan het licht. 32
Page 28
De onbekende God In Handelingen 17 spreekt Paulus de Atheners aan. De stad was vol afgodsbeelden en tussen al die beelden stond een voetstuk met het opschrift: “aan een onbekende God”. Paulus verkondigde hen de Ene God, die zij niet kenden. Aan het einde van zijn toespraak roept hij op tot bezinning: Handelingen 17 30 God geeft, dan, met voorbijzien van de tijden van onwetendheid, nu opdracht aan alle mensen, overal, zich te bezinnen, 31 omdat Hij een dag stelt, waarop Hij de wereld in rechtvaardigheid zal oordelen (krino) door een man, die Hij bepaalt, – geloof verschaffende aan allen – , en Hem doet opstaan uit de doden. God zal de wereld in rechtvaardigheid oordelen. Hij zet recht en doet recht aan Zijn Woord. Elk mens zal de waarheid kennen en erkennen. Er staat dan ook: “geloof verschaffende aan allen”. Dat vind je in de gangbare vertalingen niet terug. Daar spreekt men van ‘betrouwbaarheid verschaffen’ of ‘zekerheid geven’. Daarmee heeft men het verzwakt, want er staat het woord pistin dat geloof betekent. 33 Maar ook al is het niet correct vertaald, toch klinkt in deze vertalingen wel door hoe het ís. God kan immers pas bewijzen betrouwbaar te zijn aan allen en aan allen zekerheid te geven, door hen tot erkenning en geloof in Hem te brengen. Oordeel is Evangelie Eén van de teksten in de Schrift die het meest haaks staat op wat er meestal geleerd wordt over Gods oordeel, vinden we in de Romeinen-brief. Paulus geeft daar een uiteenzetting over oordeel, namelijk dat God een ieder zal vergelden (= betalen) naar zijn werken (2:6). En dan zegt hij aan het einde van zijn uiteenzetting: Romeinen 2 16 … in de dag dat God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen (krino), in overeenstemming met mijn Evangelie, door Jezus Christus. Paulus spreekt over Gods oordeel en noemt dit Evangelie (= Goed Bericht). Hoe kan dat? Dat is omdat God met Zijn oordeel het welzijn van Zijn schepselen op het oog heeft. 34
Page 30
Dat wat krom is zal gericht worden en rechtgezet en dat wat verloren was, zal terecht komen bij de Eigenaar en Schepper. Dat is met recht een Goed Bericht! God geeft al het oordeel aan de Zoon: Johannes 5 22 Want ook de Vader oordeelt (krino) niemand, maar Hij heeft de gehele beoordeling (krisis) aan de Zoon gegeven. Het is de Zoon – die God gaf uit liefde voor de wereld (Joh.3:16) – aan Wie Hij het oordeel heeft gegeven. De mens Christus Jezus, die zichzelf geeft tot een losprijs voor allen (1 Tim.2:6). Hij heeft dan ook allen op het oog. Romeinen 11 33 O, de diepte van de rijkdom, en van de wijsheid, en van de kennis van God! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen (krima), en hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen! 34 Want: wie kende het denken van de Heer? Of: wie werd Zijn adviseur? 35 Of: wie geeft eerst aan Hem, en het zal aan hem terugbetaald worden? 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (letterlijk: het al), aan Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen! Amen! 35 6. Die een ieder zal vergelden naar zijn werken In Romeinen 2, en ook op andere plaatsen, spreekt de Schrift ervan dat God “een ieder zal vergelden naar zijn werken”. Vergelden heeft bij ons een negatieve ondertoon, maar het kan net zo goed positief zijn. De gelovige ontvangt namelijk vergelding in de vorm van beloning (2 Kor.5:10). Het woord vergelden in Romeinen 2:6, wordt op andere plaatsen vertaald met teruggeven of betalen en dan heeft het een neutrale, of zelfs positieve betekenis (bijvoorbeeld in Mat.6:18, 22:21). In het gedeelte van Romeinen 2 wordt gesproken over “het oordeel van God” (:2) en “de onthulling van het rechtvaardig oordeel van God” (:5). Aeonisch leven God zal een ieder “vergelden” naar zijn werken, dat wil zeggen: ongelovigen worden geoordeeld en gelovigen worden beoordeeld. Hierbij wordt de mensheid opgesplitst in twee groepen. De eerste: Romeinen 2 7 … aan hen, die, in het verduren van goede werken, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken: het aeonische leven. De eerste groep bestaat uit degenen die het Evangelie geloven (1:17). 37
Page 32
Zij ontvangen “aeonisch leven” (in andere vertalingen wordt dit ‘het eeuwige leven’ genoemd). Dat is het leven van de toekomende eeuw (aeon = tijdperk, zie bijv. Luc.18:30). De tweede groep ontvangt dit leven niet. Van hen wordt gezegd: Romeinen 2 8 Maar aan hen, die uit eigenbelang, ongehoorzaam zijn aan de waarheid, en overtuigd worden tot de onrechtvaardigheid: boosheid en woede 9 verdrukking en benauwdheid zal komen op iedere ziel van een mens die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek. Zij zijn “ongehoorzaam aan de waarheid” en “overtuigd tot (of: gehoorzaam aan) de onrechtvaardigheid”. Beiden zijn synoniemen voor ongeloof. Ongelovigen ontvangen geen aeonisch leven. Zij maken de toekomende aeon niet mee, maar delen in “het aeonische gevolg van de zonde”, zoals het letterlijk staat in Marcus 3:29. Deze twee groepen vinden we vaker naast elkaar: Mattheus 25 46 En dezen zullen heengaan, in de aeonische tuchtiging (of: straf), maar de rechtvaardigen in het aeonische leven. 38 Opvoeding Degenen die geen aeonisch leven ontvangen in de toekomende aeon, zullen in dat tijdperk niet leven. Dit is tot tuchtiging of straf (= opvoeding). Nogmaals: dit is een pijnlijk proces voor degene die het ondergaat, maar het is ten goede. God heeft al Zijn schepselen op het oog. Met een ‘eeuwige verdoemenis’ of met een ‘hel’, zoals dat over het algemeen geleerd wordt, heeft het niets te maken. Dat kent de Schrift niet. 2 Thessalonicenzen 1 9 … die gerechtigheid zullen incasseren van aionisch verderf, weg van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van Zijn sterkte. Waarheid De ongelovige wordt geoordeeld. Zij zullen geconfronteerd worden met de waarheid en dat zal verdrukking en benauwdheid bewerken (Rom.2:9). Gedurende de toekomende aeon(en) zullen zij in de (tweede) dood zijn. Daar spreek ook het bekende (en beruchte) oordeel bij de grote witte troon van. 39
Page 34
Openbaring 20 11 En ik zag een grote witte troon, en Hem die daarop zit (…) 12 En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend (…) En de doden werden geoordeeld (krino) naar wat in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden die in haar waren. Ook de dood en het dodenrijk gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld (krino), ieder naar hun werken. 14 En de dood en het dodenrijk werden in het meer van het vuur geworpen. Dit is de tweede dood. 15 En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in het meer van het vuur geworpen. De dood teniet gedaan Zij die veroordeeld worden voor de grote witte troon, komen terecht in het meer van het vuur, dát is: de tweede dood. Pas aan het einde van de aeonen zal de laatste vijand, de dood, teniet worden gedaan. Dan zal de dood buiten werking zijn gesteld en leven en onvergankelijkheid aan het licht gebracht zijn voor elk schepsel (2 Tim.1:10). Állen zullen leven in onvergankelijkheid! 40 1 Korinthe 15 22 want net zoals in Adam, allen sterven, zó zullen ook in Christus, allen levend gemaakt worden. (…) 26 De laatste vijand, de dood, wordt buiten werking gesteld, 27 want Hij onderschikt alles onder Zijn voeten. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderschikt is, is het duidelijk dat het uitgezonderd Hem is, die alles aan Hem onderschikt. 28 En wanneer alles aan Hem onderschikt zal worden, dán zal ook de Zoon zèlf onderschikt worden aan Hem, die alles aan Hem onderschikt, opdat God zal zijn: alles in allen. 41
Page 36
Meer weten over dit onderwerp? Beluister of download de studie: Eeuw of eeuwigheid? De grondtalen waarin de Bijbel geschreven is, kennen twee woorden die met elkaar overeenkomen. Het is het Hebreeuwse woord olam en het Griekse woord aion. Deze woorden worden in onze bijbelvertalingen met veel verschillende Nederlandse vertaalwoorden weergegeven, vaak zelfs met tegenovergestelde begrippen. Juist bij de vertaling van dit begrip staat nogal wat op het spel. Want het maakt in alle gevallen waar de woorden voorkomen, veel verschil of het een eeuwigheid betreft – dat wil zeggen: een duur zonder begin en zonder einde – of dat het spreekt van een ‘eeuw’, namelijk: een tijdperk. In deze studie leggen we deze begrippen onder de loep en wordt aangegeven hoe dit ene begrip consequent met hetzelfde vertaalwoord kan worden weergegeven. Zie: http://gezondewoorden.nl/studies/eeuw-of-eeuwigheid/ Zie ook: http://gezondewoorden.nl/category/hel/ 43 Gezonde Woorden Woorden van mensen, hoe vroom ze ook klinken, zijn woorden van menselijke wijsheid en krachteloos. 1Kor.2:4 Het Woord van God daarentegen is levend en krachtig en daarom roept de Schrift ons ook op om gezonde woorden te gebruiken. Heb.4:12; 2Tim.1:13 Zijn woorden vormen de gezonde leer die ons gezond maakt in het geloof. Tit.2:1-2 gezondewoorden.nl Bron: Bron: Oudijn, G. (2019). Oordeel en gericht. GezondeWoorden, http://gezondewoorden.nl/category/oordeel-en-gericht/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene GOD, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 45
Page 38
We leven in een tijd waarin aan 'gevoel' en 'beleving' grote waarde wordt gehecht. Dat is goed, maar vergeet niet dat beleving, wil het gezond zijn, een basis dient te hebben. Want zonder fundament blijkt gevoel zeer misleidend te kunnen zijn.

Woord, geloof en beleving


Page 0
Page 8
Daarbij heb ik het over een onderscheid binnen de gereformeerde wereld van zogeheten ‘objectieven’ en ‘bevindelijken’. Het belang van het persoonlijk ondervinden van de dingen, kan sterk worden benadrukt, ik kom daar later nog op terug. Het is belangrijk dat, als je het daarover hebt, er nog een andere vraag wordt gesteld: het bevinden van wát dan wel? ‘Bevinden’ blijkt dan een woord te zijn, dat bedoelt aan te geven dat het niet alleen maar om objectieve dingen gaat – om wat je wéét en wat je kunt citeren – , maar wat je wérkelijk ook kunt of moet beleven of ervaren. 10 1. Het meest wezenlijke gaat voorop Als je naar synoniemen.nl gaat, dan krijg je woordgroepen te zien en hoe die begrippen met elkaar samenhangen. Sensatie, ontdekking, indruk, perceptie, ervaring: dat zijn allemaal begrippen die aan elkaar gekoppeld zijn en iets met elkaar te maken hebben. We leven in een tijd waarin beleving en gevoel – hoe je het dan ook benoemt en welk etiket je er dan ook op plakt – een enorme plaats hebben gekregen in het algemeen. In de wereld is het vooral voelen. Dat is waar het eigenlijk om gaat: emotie bóven ratio. En daar houdt deze hele kwestie ook verband mee. Gevoelskwestie? Laten we het nog wat breder bezien, voordat we naar de Bijbel zelf gaan. Het gaat over de relatie tussen aan de ene kant verstand en aan de andere kant gevoel; hoe die twee zich met elkaar verhouden. Menselijk gezien kan dat een heel harmonieuze verhouding zijn, waarin het elkaar in evenwicht houdt. Bijvoorbeeld wanneer het verstand, dat wat je weet, correspondeert, en in balans is met, dat wat je voelt. Bij mensen wordt het ‘voelen’ vaak in verband gebracht met het hart. Of dat helemaal correct is, dat weet ik niet. Het hart in de Bijbel is niet zozeer een verwijzing naar ‘het gevoel’, maar naar de binnenkant van de mens, inclusief zijn gevoel. 11
Page 10
In de Bijbel overleg je dus ook met het hart; het denken houdt dus óók verband met het hart. Maar dat terzijde. De relatie tussen aan de ene kant verstand en aan de andere kant gevoel, kan trouwens ook wat moeizamer zijn. Dan is er eigenlijk niet zozeer verband, als wel een ‘doorgeknipte relatie’. Dat is trouwens iets waar veel mensen mee kampen. Je kan er zelfs mee naar de psychiater moeten, omdat op één of andere manier – dat is dus het grote probleem – dat wat je wéét (je brein, de kennis die je hebt) totaal niet matcht met je gevoel, met je beleving – dat daar dus eigenlijk een disconnectie is; ze sporen samen niet. Zo benoemen we dat ook vaak: ‘die spoort niet’. Dat kan heel problematisch zijn. Verstand en gevoel en dat ‘conflict’ in zekere zin, kennen we allemaal tot op zekere hoogte. Je kunt de mensheid in allerlei groepen onderverdelen. Bijvoorbeeld in ‘verstandsmensen’ en ‘gevoelsmensen’ met alle mogelijke varianten daar nog tussen. Maar in het algemeen zou je kunnen zeggen dat je mensen hebt die ‘rationeel zijn ingesteld’ en mensen die ‘emotioneel zijn ingesteld’, waarbij de beleving veel prominenter is. Het is zeker niet één op één hetzelfde en ik loop nu het gevaar mij te bezondigen aan een cliché, maar in het algemeen is de relatie ‘verstand-gevoel’ op één of andere manier toch wel gerelateerd aan ‘mannelijk-vrouwelijk’. Mannen – ik gaf al aan: het is een cliché – zijn over het algemeen rationeler ingesteld; zij denken wat meer in rechte lijnen met het 12 brein. Het vrouwelijke denken wordt meer beïnvloed door de emotie en gevoelens, mede ook door de hormonen die wellicht een rol spelen in de vrouwelijke cyclus … alleen nu begeef ik mij op glibberig terrein, waar ik mij ook maar gauw weer van verwijder. Dus ja, dat zijn allemaal van die factoren die daarmee verband houden. Trouwens, er is nog iets wat met deze kwestie verband houdt en dat zijn identiteitsvragen. Waarop baseer ik mijn identiteit; op verstand of op gevoel? Als je met de volgende vragen loopt: ‘Wie ben ik? Hoe bepaal ik dat en hoe definieer ik mijzelf?’ Baseer je dat op objectieve feiten of op subjectieve ervaringen? De laatste jaren met name, is dat heel actueel geworden in verband met allerlei genderkwesties van homoseksualiteit, maar ook met transseksualiteit. Dan is het bijvoorbeeld de vraag: ‘Wie ben ik nu eigenlijk? Ben ik mannelijk? Ben ik vrouwelijk?’ Vroeger was dat heel simpel, dat was namelijk een objectief gegeven en het stond op je geboortekaartje. Er was een zoontje geboren of een dochter, dat was de tweedeling en dat was dus objectief. Voordat jij ook maar enig benul had van jouw sekse, van je geslacht, je seksuele identiteit, stond het al lang vast en iedereen wist het. En jij kwam dan op een gegeven ogenblik ‘tot besef van die dingen’. Nu wordt dat heel anders en dat bedoelde ik zojuist eveneens aan te geven met dat vandaag de dag ‘het gevoel’ een veel grotere rol is gaan spelen. 13
Page 12
Het is vooral een gevoelskwestie geworden; de seksuele identiteit wordt gedefinieerd door de vraag hoe je het beleeft, hoe je het voelt. Als je je mannelijk voelt, in een vrouwelijk lichaam, dan ben je dus eigenlijk mannelijk, want ‘zo voel je dat’, ‘zo beleef je dat’. Kortom: die beleving heeft een veel grotere plaats gekregen en is in hoge mate zelfs beslissend geworden. Woord Maar ik wil u nog met iets anders confronteren. De verhouding van: “Woord, geloof en beleving” komt ook terug in het beeld van een locomotief met twee wagonnetjes. Dat voorbeeld kreeg ik al ongeveer 40 jaar geleden onderwezen als zijnde “het belang van hoe je deze dingen een plaats geeft”. Dat wil zeggen: gevoel moet je niet wegredeneren, dat is van belang. Maar – en dat was altijd het grote punt – het heeft altijd ten opzichte van het Woord en geloof een plaats daarna. Dáár hebben we het over. Het gaat er dus niet om, dat gevoel en beleving ondergewaardeerd zouden moeten worden, maar je moet het wel op de juiste manier plaatsen. Als je dat niet doet, dan kan dat tot grote problemen leiden. Ik zal toelichten wat ik daarmee bedoel. Aan de ene kant die locomotief: dat is het feit. Objectief – of je dat nu ziet of weet of beleeft, staat er helemaal los van; het is een gegeven. Er zijn zoveel dingen die gewoon ‘een gegeven’ zijn, terwijl niemand ervan op de hoogte is, laat staan dat je het zou kunnen beléven. 14 Dan is een gegeven min of meer synoniem met een bericht. Een feit dat plaatsgevonden heeft, dat wordt vervolgens medegedeeld. Dat is een bericht. En dan hebben we ook nog zoiets als een Goed Bericht, bijvoorbeeld over de overwinning op de dood. Een historisch feit, dat 2000 jaar geleden heeft plaatsgevonden – objectief, geschiedkundig, historisch gedocumenteerd. Jezus Christus, de beloofde Messias, Hij is opgewekt uit de doden. De steen is weggerold, Hij stond op, dat is een feit. Of je dat nu weet of voelt (voor zover dat ‘te voelen’ valt), staat daar geheel los van. Een gegeven stáát, zoals een paal boven water. Dat is dus het Woord met een hoofdletter. De mededeling van Godswege; zo ís het. Dat is die ‘locomotief ’. Ik geloof dat we het inmiddels – juist ook door de plaats die tegenwoordig aan ‘beleving’ en ‘gevoel’ gegeven wordt – kwijt aan het raken zijn door de tijdgeest die daar helemaal van losgezongen is. Geloof Feit (het Woord) – dat is de ‘locomotief ’en staat voorop. Dan krijg je vervolgens, daar achteraan, geloof. Dat wil zeggen: het aanvaarden of de aanname van het Goede Bericht. Het begrip ‘geloof ’ wordt weleens helemaal gereserveerd voor dingen die je aanneemt in verband met God, maar – laten we wél wezen – het hele leven staat als het ware ‘stijf van geloof ’. 15
Page 14
Ik bedoel: haast elke stap die je zet, kun je slechts doen op grond van geloof. Je gaat bijvoorbeeld op een stoel zitten met de aanname dat de poten het niet gaan begeven. Dat neem je aan, dat weet je niet. Of als je over een brug rijdt, dan doe je dat met de aanname dat die brug dat wel gaat houden. Dat is allemaal geloof. Hoe was het ook alweer? De ouderen kennen dat liedje … Volgens mij was dat “’t Schaep met de 5 Pooten”: “Als je mekaar niet meer vertrouwen kan, waar blijf je dan? Zo is het toch, meneer?” ‘Geloof ’ is de aanname van iets of iemand, maar feitelijk dus ook ‘je vertrouwen stellen op’. Dat kan dus, heel banaal, iets alledaags zijn: je draait het contactsleuteltje om en je gaat autorijden; dat doe je allemaal met niet één, maar met een heleboel aannames zelfs. Het feit dat jij je er niet van bewust bent, is wat anders, maar niettemin, die aannames heb je wel. Je veronderstelt dat allerlei dingen gaan gebeuren, gewoon omdat je daarop vertrouwt, maar dat moet nog blijken. Je vertrouwt erop. Dat is die aanname, dat is geloof. In feite is geloof dus niets unieks, dat doen we allemaal, iedereen. Zelfs degene die zegt: ‘Ik geloof niet’, die gelooft van alles. En degene die zegt: ‘Ik geloof niet dat er een God is’, die gelooft ook, namelijk: dat er geen God is. 16 Overigens, het geloof is in de Bijbel niet ‘iets waar je voor kiest’, maar God Die van iets of van Hemzelf overtuigt. Je kunt ook niet ‘op commando’ geloven. Ergens van overtuigd zijn of iemand vertrouwen kun je niet forceren. De Bijbel zegt dat ook: het is een gave (Ef.2:8). God overtuigt je. Vandaar ook dat wij zeggen: ‘Ik heb een overtuiging’, dat wil zeggen: je bent overtuigd. Het is een geweldige gave van God als je ogen opengaan voor zijn Woord. Het feit dat je mag zien, maar ook het feit dat je mag horen, is geen verdienste, dat doe je niet zelf, dat is een vermogen wat je hebt gekregen. Beleving Maar dan komt er nóg iets en dat is nummer drie. En daar hebben we het dan ook over in het bijzonder: de beleving of het gevoel, de ervaring van iets. Want ja, als je het bericht gelooft dat er één God is, Die alles een plaats geeft en alles in Zijn hand heeft … en als je Zijn Woord, dat dat feitelijk zo ís, vervolgens ook aanneemt … dan blijft het niet alleen bij geloof. Als iets dat voor kennisgeving is aangenomen. Nee, dan gaat dat zijn werk doen. Hoe staat dat in Romeinen 1:16? ‘Het Evangelie’, zegt Paulus, ‘dat beschaamt mij niet. Want het is een kracht Gods.’ Het Griekse woord wat hij daarvoor gebruikt, is dunamis. Dynamiet, Gods vermogen heeft zo’n enorme power! 17
Page 16
Want op het moment dat je ogen daarvoor geopend worden en je dat aanneemt, gelooft, aanvaardt … dan heeft dat als effect, dat je daar blij om wordt. Als je gelooft dat alles uit ‘de oerknal’ komt, dan betekent dit dat het leven, en het hele bestaan, geen zin heeft; het is er wel, maar het heeft geen enkel doel. Dat betekent dat het bestaan ‘zinloos’ is en als dat een zinloos gevoel geeft, dan kun je daar dus depressief van worden. Want het heeft allemaal geen doel, geen bestemming, en dan is dat gevoel het logische gevolg van het geloof dat je hebt. Dan geloof je dat het bestaan geen zin heeft en het effect, de beleving ervan, is dat het depri en neerslachtig maakt; het gaat helemaal nergens over. Maar omgekeerd: als je gelooft dat die ene God Zijn Woord heeft gegeven … Dat Hij ons op de hoogte stelt … dat Hij vertelt hoe het ís … Dan geeft Hij ons daarmee zoveel kennis, inzicht, maar ook uitzicht, zodat je een geweldig perspectief hebt! Vergelijk het met een man die op de top van een berg staat. Die berg, dat is dat feit en daar staat hij op. En het feit dat hij daarop stáát, dat is het geloof. Je rust daarop, je vertrouwt daarop, ‘die berg houdt het wel’. Maar vervolgens, als je daarop staat, is dat zo adembenemend groot en indrukwekkend, dat je daar blij en klein van wordt … en al die emoties die dat met zich meebrengt, dát is beleving. • Dus je hebt het feit: Gods Woord van geest en leven. • Je hebt de aanname, je ‘staat erop’ – geloof. • En dan de beleving die dat met zich meebrengt: hoop, uitzicht. 18 Want dat is wat je hebt als je op de hoogte bent gesteld; dan heb je een enorm uitzicht en dat geeft vreugde. En dat geeft ook vrede. Als je weet dat alles een plaats krijgt en dat alles in Gods hand is en dat er nooit iets misgaat, dan geeft dat zo’n enorme vrede – die vrede gaat het verstand te boven. Je begrijpt het niet want jij bent God niet, maar Hij heeft alles in de hand. Hoe Hij dat in de hand heeft, dat weet ik niet en ik hoef het ook helemaal niet te weten. Ik hoef me niet te gaan verbeelden dat ik, als klein schepseltje, in een ‘vingerhoedje’ de hele oceaan kan krijgen … dat is een dwaas idee. Maar als je gelooft dat alles in Zijn hand ligt, dan krijg je de vrede van God. De vrede die Hijzelf heeft, maakt zich dan meester van jouw gedachten en gevoelens. Zo zegt Paulus dat ook: ‘De vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden als in een vesting.’ Dat is allemaal beleving, maar het gevolg van geloof. Het begint bij het Woord en dan volgt daarop geloof en pas daarna komt de beleving. Dwaze conclusie Iets is niet een feit omdat jij het gelooft, of omdat je er zo blij mee bent. Veel mensen trekken deze dwaze conclusie. Trouwens, dat is tegenwoordig wat je nog wel eens hoort: ‘Het maakt eigenlijk helemaal geen bal uit wat je gelooft, als je maar 19
Page 18
gelooft, als je er maar vast op vertrouwt.’ Dat is het dus óók niet. Het is niet zo van: als je nu maar vast in iets gelooft en daar helemaal van overtuigd en zeker van bent, dan maakt dát de dingen ‘waar’. Als je bibberend en shakend en bang over een solide brug gaat, dan is de beleving heel beroerd. Ook al heb je eigenlijk geen enkel vertrouwen in die brug, dat maakt niks uit, want omdat die brug solide is kom je echt wel aan de overkant. Die solide brug, dat is een feit. En het feit dat je dat (nog) niet als zodanig kunt beleven, doet daar helemaal niets aan af. Omgekeerd: wanneer je met een heel wankel plankje over een sloot gaat maar vast gelooft ‘dat dat wel gaat’ … dan kan toch blijken dat je er doorheen zakt. Met andere woorden: het feit dat je iets aanneemt – en daarbij ook een bepaalde beleving of gevoel hebt – , maakt iets niet tot een waarheid of een feit. Vandaar ook dat hele simpele beeld van die locomotief met twee wagonnetjes. Die ‘locomotief ’ is het meest wezenlijke en daar gaat het om. Het meest wezenlijke, Gods Woord, gaat voorop en dan krijg je geloof en de beleving is het gevolg daarvan. Die volgorde. 20 2. ‘Berouw hebben’ of bezinnen? In het algemeen is het zo dat men in de christelijke traditie zondebesef en berouw heel erg sterk benadrukt. Dat zie je ook in de vertalingen terugkomen, waar ik eerder naar verwees in verband met de bevindelijke kringen. En dan zegt men – ik heb het vele malen zo gehoord en gelezen – : “Een mens moet niet alleen maar wéten ‘een zondaar’ te zijn, maar dat ook werkelijk zo gaan bevinden.” Berouw hebben Je moet ontdekken dat je in- en inslecht bent; je ‘ellendestaat’. Dat is de terminologie vanuit die wereld dan; de staat van ellende waarin je je bevindt moet je niet alleen maar objectief erkennen, maar moet je diep beleven. Men legt dat ook als maatlat aan en men vraagt: ‘Ben jij al genoeg tot bevinding gekomen van jouw staat van ellende?’ Oftewel: heb je al genoeg besef van jouw schuld en heb je wel genoeg berouw? En zelfs dan ben er ook nog niet zomaar, want ook daar zijn gradaties in … In de vertaling is dat doorgesijpeld. Ik geef u één voorbeeld: Handelingen 26. Daar lees je over Paulus die voor Agrippa staat en dan zegt hij: 20 … maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, 21
Page 20
dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming. [NBG51] Berouw, wat is dat? Dat gaat dieper dan alleen maar ‘het spijt hebben van …’. Het heeft in ieder geval sterk te maken met een gevoel van wroeging, besef van schuld. In vertalingen wordt aangegeven, dat Paulus dat zou hebben verteld. Hij zou aan de natiën en het hele Joodse land verteld hebben, dat zij zich ‘met berouw tot God zouden bekeren’. En berouw heeft heel sterk te maken met het besef van wat God is aangedaan en dat dit ook wordt gevoeld. Metanoia Nu is het aparte dat het woord dat Paulus hier gebruikt, heel dikwijls met ‘berouw’ wordt vertaald, maar ik zeg u: het is helemaal geen ‘gevoel’. Het woord ‘berouw’ suggereert dat het een beleving is, een diepe ervaring vooral ook. Maar wat blijkt? Het woord wat gebruikt wordt, heeft niet te maken ‘gevoel’. Integendeel zelfs, het heeft juist te maken met denken. Paulus gebruikt hier het Griekse woord metanoia. Dat meta- is een voorzetsel en betekent ‘om’. En -noia kennen we in een ander verband met andere voorzetsels, zoals bijvoorbeeld: ‘paranoia’. 22 ‘Noia’ heeft te maken met het denken, de denkzin … dus in feite rationeel. Ik zeg niet dat het louter rationeel is, maar in ieder geval is metanoia niet een ‘gevoel van berouw of spijt’ of woorden van die strekking. Nee, metanoia wil zeggen: om-denken. Wat Paulus in het hele Joodse land en onder de natiën verkondigde, is niet dat ze zich ‘met berouw zouden bekeren’, maar dat ze zouden omdenken, dat ze zouden nadenken. Vandaar dat dit woord in de concordante vertaling1 is weergegeven met ‘bezinnen’. Bezinnen heeft te maken met het feit dat je dingen hoort, verneemt en ook gaat verwerken; daarover na gaat denken en de consequenties daarvan ook gaat bedenken en daarover peinst, dat is metanoia. Dus dat hele idee van ‘dat een mens zou moeten komen tot besef van zijn ellendestaat’ en dat vooral ‘diep zou moeten ondervinden’, vind je niet terug in de Schrift en kun je ook niet baseren op dit woord. Integendeel, metanoia is geen emotioneel woord, feitelijk is het een rationeel woord. Het heeft te maken met bezinning en met het vermogen dat wij hebben om dingen tot ons te nemen en te overwegen en daarover na te denken. __________________________________________________________ 1 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voor-woord weergave vanuit het origineel waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 23
Page 22
3. Alle vreugde en vrede in het geloven Ik had een enorm ruime keuze uit teksten die allemaal tonen hoe belangrijk het is om het Woord – het Goede Bericht, het feit – als nummer één te onderkennen. Er zijn een aantal Schriftplaatsen die ik met je wil nalopen. Horen Romeinen 10 16 Maar niet allen geven gehoor aan het goede bericht. Want Jesaja zegt: Heer, wie gelooft wat hij van ons hoorde? Dus: het geloof is uit het horen en het horen door Christus’ uitspraak. Hier concludeert Paulus dus: het geloof is uit het horen en het horen is door Christus' uitspraak. Dit is zo’n Schriftplaats die heel duidelijk de relatie laat zien tussen het Woord dat voorop staat en het geloof dat daarop volgt. Hier staat het ook letterlijk: je hebt het bericht van God, Die ons iets te melden heeft, of – in dit geval – Christus, Die (via Paulus) dingen spreekt. In ieder geval: het Woord komt tot je, dat is een feit … en vervolgens wordt dat geloofd. Maar Paulus zegt ook: “niet allen geven gehoor”. Gehoor geven wil eigenlijk ook zeggen: je leent je oor eraan en dan komt het vervolgens in je hart. 25 Als je gelooft, dan stel je je vertrouwen daarop en daarom staat er ook in vers 17: “dus het geloof is uit het horen”. Het horen naar het bericht, het feit, dat is nummer één en daar begint het mee. Het geloof komt daaruit voort. Je kunt niet iets geloven als je het niet eerst hoort. Je moet het eerst horen, om het daadwerkelijk ook te kunnen omarmen en om daar ‘Amen’ op te zeggen. Er moet iets te beamen zijn. Geloof is uit het horen. Dat is niet zo spectaculair en ook niet moeilijk om te begrijpen. Sterker nog, het is eigenlijk heel lógisch. Toch vind ik het van belang om het te vertellen. Waarom? Omdat dit een ondergesneeuwde waarheid is. Vandaag de dag wordt het denken verziekt met ideeën alsof geloof zelf iets waar zou maken. Of dat beleving voorop zou staan. Maar dat is niet zo. Geloof en beleving is geweldig, maar het begint bij het horen van het Goede Bericht, het horen van het Woord dat God te melden heeft. Verlichting De volgende Schriftplaats: 2 Korinthe 4 6 … de God Die zegt: ‘Vanuit duisternis zal licht schijnen’, doet het schijnen in onze harten, 26
Page 24
tot verlichting van de kennis, van de heerlijkheid van God, in Jezus Christus’ aangezicht. God zegt: ‘Vanuit duisternis zal licht schijnen.’ Eigenlijk begon dat al in Genesis 1: ‘er zij licht’. God spreekt en dat is ook altijd een daad. Als Hij iets zegt, dan gebeurt het. En als Hij iets voorzegt, dan zal dat ook gebeuren. Het begint dus met een feit: het Woord van God. En wat zegt God? Hij zegt dat licht zal schijnen. En waar gaat dat dan over? Dat gaat over de heerlijkheid van de ene God. Hoe kennen wij de heerlijkheid van God? Wel, die straalt in het aangezicht van Jezus Christus. God is de onzienlijke God, maar Hij maakt zich bekend via hem, dat is een feit. Maar geloof is, dat het in onze harten terechtkomt, dat onze ogen en oren ervoor geopend worden. Nu kom ik op iets anders, want dan blijkt ‘geloof ’ en ‘beleving’ wel aan elkaar gekoppeld te zijn. Want feitelijk, op het moment dat dit licht in mijn hart terecht komt, dan leidt dat ook tot verlichting. Men spreekt over een ‘aha-erlebnis’. Letterlijk: een aha-ervaring – een situatie waarin een persoon plotseling een nieuw inzicht verkrijgt. Dat kan, je kunt inderdaad, van het ene op het andere moment, ervaren dat de logica van iets zo indringend is, dat het meteen 27 recht in het hart komt. Zo’n ervaring kan geloof zijn, zodat ‘geloof ’ en ‘beleving’ dan in feite samenvallen. Het komt binnen en opeens is het helemaal duidelijk. We zeggen dan: ‘Toen viel het kwartje.’ Geweldig! Dan is het vertrouwen gewekt, maar het is tevens de beleving dat ineens de duisternis wijkt en dat het plotseling licht wordt. Dus je ziet de dingen ineens … en je ziet het ineens ook zitten. Dat is het mooie van verlichting: je gaat dingen zien, je krijgt zicht, je krijgt uitzicht, inzicht, doorzicht. Dat is allemaal dankzij verlichting. Dus verlichting is ook beleving, maar het kan ook gewoon iets puur rationeels zijn. Ik bedoel: je wordt midden in de nacht wakker en dan weet je: Hij ís er. Emotie Het woord ‘emotie’ vind ik heel frappant. En het lijkt me in dit verband nuttig om te onderstrepen. In het woord ‘emotie’ zit het woordje ‘motie’ en motion is beweging. Emotie heeft ook veel te maken met hoogte en diepte en het beleven van contrasten. Je hebt van die mensen die willen een heel ‘avontuurlijk leven’ maar dan wel ‘met behoud van uitkering’ om zo te zeggen … Dat bestaat echter niet, want voor een écht ‘avontuurlijk leven’ moet je risico’s nemen en uit de comfort zone stappen. 28
Page 26
Je hebt mensen die het geweldig vinden om te bungeejumpen. Waarom? Nou, dan beleef je wat. Dat is ook weer beweging … en wat voor beweging! Dan ga je ‘van hoog naar laag’ en dat feitelijk allemaal in een paar seconden. Dat is beleving. Op een dergelijke wijze is ‘emotie’ ook voortdurend aan beweging onderhevig. Je hebt het wel eens, dat je denkt: dat gevoel zou ik willen vasthouden. Maar je kunt het niet ‘vastpakken’, dat bestaat niet. Gevoel kun je niet vasthouden, daar is het te beweeglijk voor. Dat is precies wat gevoel, of emotie, is. Het geweldige van iets wéten is dat het vast staat, het verandert niet. Ik bedoel: één en één is twee. Daar ‘voel’ ik niks bij, maar ik wéét het en dat is erg handig in veel opzichten. Dingen die je weet, zijn nooit veranderlijk, maar er zijn ook momenten dat je iets daadwerkelijk beleeft. In 2 Korinthe 4:6 wordt trouwens gesproken over de “verlichting van de kennis”. Dus dan zie je ook dat kennis een enorme impact kan hebben. Sterker nog, dat het elementair is voor verlichting. 29 Epignosis De derde Schriftplaats: Kolosse 2. Paulus spreekt daar over ‘erkenning’ of ‘besef ’. Andere vertalingen spreken over ‘de realisatie’ of ‘het realiseren van’, maar het Griekse woord is epignosis. Het voorzetsel: epi- betekent ‘op’. En -gnosis betekent ‘kennis’, ‘weten’. Dus epi-gnosis is ‘op-kennis’, ‘op-weten’. Je kunt bijvoorbeeld ook agnostisch zijn. Dat wil zeggen: dan weet je het niet. Epignosis is op-weten. Dat is een mooi woord, want je hebt dus aan de ene kant het wéten; die zekerheid, in feite heel rationeel, je wéét dat het zo is. En de beleving gaat daarbovenop, maar is er wel op gebaseerd. Besef Besef is echt gebaseerd op kennis, ook daarin zie je weer dat locomotiefje. Het idee is: je hebt het Woord en nu weet je het. En, op basis van die kennis, krijg je die beleving. Dat is dat besef. Paulus spreekt daarover in de Kolosse-brief. Hij is zelf nooit in Kolosse geweest, maar hij had vernomen van Epafras, een medewerker van hem, wat er allemaal aan de hand was. Paulus was buitengewoon verheugd, al zag hij ook donkere wolken daar. 30
Page 28
En dan zegt hij: Kolosse 2 5 … en zie ik met vreugde de orde en stabiliteit van jullie geloof in Christus. 6 Zoals jullie dan Christus Jezus, de Heer, ontvingen, wandelt in Hem, geworteld zijn en opgebouwd wordend in Hem, en bevestigd wordend in het geloof zoals jullie werd onderwezen, overvloeiende in dankzegging. Laten we dat locomotiefje nog eens tevoorschijn halen en op deze passage toepassen. In de eerste plaats wordt er gesproken over Christus, Hij Die nu verborgen is. Het feit is, dat Hij is opgestaan en aan Gods rechter(hand) gezeten is. Hij is de Heer, daar wordt naar verwezen. En dan, aan het einde, staat er nog: “zoals jullie werd onderwezen”. Dat is dat Woord wat tot hen kwam; objectief, een feit. Maar daar blijft het niet bij. Want het wordt juist verteld opdat het aanvaard zou worden en dat is waar dat tweede dan over gaat. 31 Orde en stabiliteit Paulus spreekt over “hun geloof ” en het vertrouwen op Christus. Dat zij “Christus Jezus, de Heer, ontvingen”. En hij spreekt over “bevestigd worden in het geloof ”. Bevestiging is van belang zodat het nog vaster komt te staan. Dat is precies wat ik eerder aangaf over epignosis, op-kennis. Je hebt kennis en daarop is de beleving gebaseerd, in deze tekst is dat ook het geval. En dan kom ik bij het laatste, namelijk: de beleving. “Ik zie”, zo zegt Paulus dan van zichzelf, “met vreugde”. Vreugde lijkt mij echt een beleving. We zeggen wel eens dat we blij zijn met een wetenschap. Die wetenschap is een constante. Die blijdschap is geen constante; die is er soms wel en soms ook niet en dat is helemaal geen ramp. Want ik zei al: bepaalde emoties hebben op zeker moment de overhand en op andere tijden niet. Daar is niks mis mee. In dit tekstgedeelte zegt Paulus: “… ik zie met vreugde”, en dan: “de orde en de stabiliteit van jullie geloof in Christus”. Waaraan zou deze stabiliteit ontleend zijn? Niet aan emotie. Stabiliteit is nooit gebaseerd op iets wat beweegt. Stabiliteit is gebaseerd op iets wat juist niet beweegt! Vandaar ook dat Paulus spreekt over twee termen die duidelijk eveneens aangeven dat het Woord onbeweeglijk is. Hij spreekt over: “… geworteld zijn en opgebouwd wordend in Hem …” 32
Page 30
Dat heeft niet alleen maar te maken met diepgang, maar ook met standvastigheid. Een boom of een plant wortelt, omdat die zich op één plaats bevindt. Zo kan er ook diepgang ontstaan. Juist die stabiliteit is daarvoor noodzakelijk, de onbeweeglijkheid: een vaststaand feit. Daarin word je geworteld en vervolgens ook opgebouwd, dat is weer een ander beeld. ‘Geworteld’ is een agrarisch beeld en ‘opgebouwd’ is een bouwkundige term. Maar ook hier geldt: iets wordt gebouwd op een fundament. Is een fundament beweeglijk? Ik hoop het niet, want dan kan er niets op gebouwd worden. Je kunt alleen maar bouwen op iets wat niet beweegt. Dus is emotie mooi? Het is geweldig; emotie, beleving, prachtig! Maar je kunt er niets op baseren. Dat is het geweldige van het Woord: daar kun je wérkelijk op bouwen en dan kun je diepgang krijgen. Dat kan alleen maar, omdat het zo stabiel is. In het Woord word je geworteld om er vervolgens op gebouwd te worden. Zo wordt het solide en daarin word je vervolgens ook bevestigd. Bevestigd wil zeggen: het staat vast. Het is dus onbeweeglijk en dat komt in je leven dan alleen maar vaster te staan. “… weest standvastig, onwankelbaar …”, dat is het slot van 1 Korinthe 15. Letterlijk: “wees gevestigd, onverzettelijk”. 33 Overvloeiende dankzegging Als laatste staat er na “het geloof zoals jullie werd onderwezen” dan vervolgens het effect daarvan: “overvloeiende in dankzegging”. Dat geloof dat onderwezen wordt, dat gaat over een feit. Eén op één komt dat tot je. Maar juist het gegeven dat het één op één tot je komt en je het zó aanvaart en aanneemt, maakt dat je overvloeiend wordt in dankzegging. Omdat je wéét dat het wáár is en dat je het ontvangen hebt, maakt het je erkentelijk en dankbaar. En als er iets is wat vreugde bewerkstelligt, dan is dat God de dank toebrengen die Hem toekomt! Dankbaar ben je altijd jegens iemand die jou zomaar, om niet, iets geeft. Maar het is hier zelfs overvloeiende dankzegging, dat heeft te maken met het feit dat je zovéél krijgt. ‘Overvloeiende genade’ roept vervolgens ‘overvloeiende dankzegging’ op. ‘Dankbaarheid’ is iets in het hart en dat het ‘overvloeiend’ is, wil zeggen: de mond loopt ervan over. Dat is de beleving die dat geeft; het vervuld zijn van vrede en vreugde, op zodanige wijze dat het ervan overloopt, zodat een ander daar ook nog in kan delen, want dat is wat ‘overvloeiend’ toch is? Je loopt ervan over, zo geweldig, zo groot! Dat is een beleving die je iedereen gúnt. 34
Een invloedrijke 'kamerling' was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Via Filippus, het door God gebruikte werktuig, kwam deze proseliet met Jezus Christus zelf in aanraking - door Zijn woord.

Begrijp je wat je leest?


Page 0
Page 4
INHOUDSOPGAVE Onderwerp De kamerling Evangelie voor de besnijdenis Evangelie in de tijd van genade Twee verwachtingen Onze verwachting Door God bepaald onderscheid Onzuivere verkondiging blz 9-11 11-12 12-14 14-16 16-18 18-20 20-21 Grondregels voor geestelijk begrip 21-23 Volharding, geduld, bekrachtiging 23-25 7 De kamerling Het zendingsverhaal in Handelingen 8:26-39 is je misschien nog uit je kindertijd of jeugd bekend. Het is best spannend: een hemelse boodschapper1 (engel) komt bij Filippus. Hij verkondigt Jezus, de Christus (de Gezalfde van God) in Samaria met tekenen en genezingswonderen. Filippus krijgt een opdracht. Kort en nauwkeurig beschrijft de boodschapper hem de weg, die hij moet gaan om een iets te doen. – Ah, wat zou het toch mooi zijn, als een hemelse boodschapper telkens ook aan ons duidelijke aanwijzingen geeft. Waar wij heen moeten gaan en wat wij moeten doen! – Toch… zijn wij er nu niet veel beter aan toe? Wij hoeven niet te wachten tot wij op die manier een opdracht ontvangen. Wij mogen ons van de leiding van de geest door het woord van God bewust zijn. Altijd, ja, overal hebben wij een duidelijke wegwijzer. Niet zo, dat wij voor iedere vraag en elk probleem van ons dagelijks leven de Bijbel opslaan en daarin kunnen lezen wat het beste in die situatie is. Maar de ons geschonken, inwonende heilige geest laat ons in volle afhankelijkheid van onze Heer de beslissing nemen, die overeenstemt met Gods woord en wil. In dit stukje van Handelingen lezen wij, dat een Ethiopisch machthebber van de koningin Candacé, haar schatkistbewaarder, naar Jeruzalem kwam om daar de God van Israël te aanbidden. Als proseliet2 verlangen, de ware God te vereren. Dat kon in die tijd alleen de God van Israël zijn, en alleen in de tempel te 1 Zie ook de brochure: De zogenaamde Engelenwereld. 2 Proseliet is iemand uit de volkeren die de God van Israël eerde en naar Israël kwam tijdens de ‘feesten’ van Leviticus 23. 9 was het zijn
Page 6
Jeruzalem gebeuren. Israël had religieus hoogst gezag; alleen aan hen waren de uitspraken van God toevertrouwd Rom.3:1,2. Aan hen had God de wet en de beloften gegeven, de verbonden en de eredienst. Zelfs Christus naar het vlees was uit dit uitgekozen volk Rom. 9:4,5. En nu was de Ethiopiër in zijn wagen op weg naar huis. Waarschijnlijk had hij de schriftrol van de profeet Jesaja in Jeruzalem gekocht en las daarin. In deze situatie treft Filippus hem aan, die hem hardop hoort lezen. Direct stelt de evangelist hem de belangrijke vraag: Je begrijpt toch wel de betekenis van wat je leest? Beste lezer, hoe vaak moest je jezelf deze vraag stellen, waarbij je wenste, dat ‘een Filippus’ kwam, die de betekenis van een tekst of bijbelgedeelte uitlegde, om tot helder begrip te komen? Deze invloedrijke ‘kamerling’ was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hij zonder leiding de betekenis van het gedeelte (hij las in Jesaja 53) niet kon begrijpen. Zijn wij altijd zeker, dat wij alles correct verstaan? Laten wij waken voor eigen meningen, om die in Gods woord te leggen, zodat die de waarheid verdraaien! Begenadigde leraren spanden zich in alle tijden in om begrip voor Gods reddingsplan in Christus Jezus te krijgen. Die willen steeds bouwen op de heldere uitspraken uit de grondtekst van Gods woord. Hoe rijk heeft God dit verlangen gezegend, ook in onze tijden. Begrijp je ook, wat je leest? Blijkbaar dacht de Ethiopische machthebber na over de woorden, die hij las. Zijn wij vaak niet wat oppervlakkig in ons lezen van de heilige Schrift? Komt bij ons het Woord werkelijk in ons 10 hart, zodat wij het daarin goed overwegen en nadenken? Nemen wij het ook als echt woord van God aan 1Thess.2:13? Groeit daardoor in ons de vrucht van de geest Gal.5:22-26? Ja, zó dat het in ons uitwerkt tot verheerlijking van God en van onze Heer Jezus Christus? Laat het toch niet zo zijn, dat alles wat in de wereld gebeurt ons meer bezighoudt dan het kostbare evangelie van de genade van God! De hele wereld ligt in het boze 1Joh.5:19; wat voor goeds kunnen wij daaruit verwachten? Evangelie voor de besnijdenis Het verslag in Handelingen 8 gaat verder met de bediening van Filippus, die vanuit Jesaja 53 Jezus als evangelie aan deze proseliet verkondigde. Wat in de wet en de profeten over de Messias geschreven staat, is in Hem immers vervuld. Hij was het Lam, dat de zonde van de wereld op Zich nam Joh.1:29. In Zijn striemen is ons genezing geworden Jes.53:5. Genezing van de zondaar en de wetsovertreder was door het offer van Jezus gegeven. Nu konden zij in de voetstappen van Jezus volgen, van de zonden wijken en de gerechtigheid uitleven 1Petr.2:21-24. Begrijp je wat je leest? – Dit evangelie is de boodschap voor de Besnijdenis, als de Messias het volk Israël herstelt, als het van bovenaf (door God) opnieuw gewekt wordt – over het algemeen vertaald met het woord: ‘wedergeboorte’. Daar sprak de Heer Jezus over met Nicodemus Joh.3:3-5. Die belofte wordt pas in de toekomst vervuld na zware gerichten in de dag van de Heer en Zijn terugkeer naar Zijn volk. God zal dan Zijn geest in hun binnenste geven en Zijn onderwijzing in hun hart schrijven, zodat zij die kunnen houden. Dan gaan zij heen 11
Page 8
en maken alle natiën tot discipelen. En zij dopen de natiën en leren hen alles op te volgen wat de Heer aan Zijn getrouwen in de zogenoemde bergrede als richtlijn voor dit komende koninkrijk geboden heeft Matt.5-7; 28:18-20. Sommige gelovigen proberen nu al, in het huidige beheer3 van de genade van God Ef.3:1,2, dit programma van het koninkrijk te verwezenlijken. Dat is net zo onmogelijk als de uitvoering van het ‘zendingsbevel’, om alle volkeren tot Zijn christenen (discipelen) te maken Matt.28:18-20. Pas als de Messias bij Zijn volk is, in de komende eon4, wordt deze opdracht in die duizend jaar succesvol uitgevoerd. Tijdens Pinksteren en enkele jaren daarna beleefde Israël een hoopvol begin van deze tijd vol beloofde zegen. En de Ethiopische proseliet had heel goed begrepen, dat zij die met de verwachting van het aardse koninkrijk waren verbonden, door de waterdoop gereinigd en verenigd moesten worden. Filippus doopte hem. Evangelie in de tijd van genade Maar hoe klinkt het evangelie vandaag in het beheer van de genade, dat God door de apostel Paulus onthulde en introduceerde? Aan welke voorwaarden moeten wij voldoen? Welke prestaties moeten wij verrichten om onze uitkiezing en roeping vast te maken 2Petr.1:10? 3 Beheer: periode van Gods plan waarin Hij iets toedeelt aan de mens om mee te leven. Letterlijk: huis-wet, huishouding. Je kunt geweten, wet, geest, of genade onderscheiden. 4 Eon is vertaling van het Griekse aiōn: (soms) onafzienbare tijd die eens eindigt. Je leest in de Schrift meerdere eonen. 12 Geliefde lezer, bent u zich wel ten volle bewust, dat wij in genade geredden zijn, door het geloof, en dat het niet uit ons, maar Gods (naderings)gave is Ef.2:8-10? Christus heeft Gods oordeel over de oude mensheid aan het kruis op Zich genomen, doordat Hij tot een vloek werd voor ons. In Zijn kruisiging werd de oude mensheid, ons van Adam geërfde, stervende, zondige wezen, eens voor altijd vervloekt en veroordeeld. Wij zouden erkennen, dat wij zelf medegekruisigd zijn. Na dit gericht aan het vloekhout heeft Christus Zijn vlees in het graf afgelegd. Het kruis ligt achter Hem. En daar wij door Gods geest naarbinnen in Christus Jezus gedoopt zijn Rom.6:2,3, geldt dit voor ons net zo. Daarom: wij kennen nu niemand meer naar het vlees, zelfs Christus niet. In de opgewekte Christus begon God een nieuwe schepping 2Cor.5:16,17. Paulus schreef: tezamen met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, maar niet meer ik (de oude mens), in mij echter leeft Christus Gal.2:20. Begrijp je wat je leest? Stemt u in met het oordeel van God, dat uw oude, zondige wezen de vloek en de kruisiging verdient? Weet u, dat u één bent gemaakt met Christus in gemeenschap van Zijn dood, Zijn leven en Zijn heerlijkheid? Nu mag eenieder die zich in Christus weet, in een nieuw leven wandelen. Om zich zo in dienst te stellen van God, als mensen die dood zijn geweest, maar nu leven. Rom.6:1-6. Is het voor u onomstotelijk zeker, dat u om niet gerechtvaardigd bent in Zijn genade, door de vrijkoping die in Christus Jezus is Rom.3:24? Heeft u, beste broeder, zuster, vrede met God nu u gerechtvaardigd bent, uit geloof, door onze Heer Jezus Christus, door Wie u ook 13
Page 10
de toegang hebt verkregen in het geloof tot in deze genade, waarin u staat? Roemt u in de grote verwachting van de heerlijkheid van God Rom.5:1,2? Weet u zich door Gods geest verzegeld tot in de dag van de vrijkoping Ef.4:30? Zie uzelf in Christus, u hoort bij een nieuwe schepping in Hem 2Cor.5:14-17! Alles is uit God, in Christus Jezus. Hier zijn de fundamenten van onze redding, zonder waterdoop of andere plechtige handeling aan het vlees, zonder een sacrament of wat ook. Alleen door Gods genade gered. Hem zij daarvoor dank! Twee verwachtingen Begrijp je wat je leest? Beste lezer, tegenwoordig komen slechts enkelen tot geloof in Jezus Christus als hun Redder. De wereld raakt steeds meer los van God! Ze wordt rijp gemaakt voor de dag van de gerichten, de verontwaardiging van God. Ieder die God gelooft, zal op tijd veilig zijn. Degenen die tot redding zijn uitgekozen 2Thess.2:13, gaan niet door de grote verdrukking die de Heer aan Zijn getrouwen uit Israël voorzegd heeft Matth.24:21. Daarmee is aangetoond, dat er twee verwachtingen zijn. De ene gaat over het ‘wedergeboren’ volk Israël, dat thuisland en bestemming op aarde heeft. Zij ontvangen zegen onder hun Messias-Koning. Zij zijn voor de overige natiën tot zegen gesteld. God zal al de beloften vervullen die Hij aan Zijn uitgekozen volk door de eeuwen heen gaf. Israël zal aan de top van de volkeren staan, over hen regeren, en hen priesterlijk tot God leiden. Thans is Israël echter als volk verhard, tijdelijk opzijgezet. Het evangelie van het koninkrijk is buiten werking. En de inlossing van de verwachting is uitgesteld. Die zal pas in de komende eon vervuld worden als Christus op deze aarde terugkeert 14 in macht en heerlijkheid, zoals Hij dat bij Zijn hemelvaart aan de discipelen beloofde Hand.1:11. Begrijp je wat je leest? Over die andere verwachting lezen wij: Want ons domein behoort aan de hemelen toe, waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam om zal zetten, gelijkvormig aan Zijn heerlijkheidslichaam, in overeenstemming met de werkzaamheid die Hem zelfs in staat stelt het al aan Zichzelf te onderschikken Fil.3:20,21. Nu is er maar één lichaam, de gemeente die Zijn lichaam is, waarvan Christus het Hoofd is. Alle leden van dit ene lichaam hebben de geest van Christus en zijn met Gods geest verzegeld. Er is slechts één verwachting(sgoed) voor allen, een ophemels5 lotdeel6. Niemand zou zich onterecht toe-eigenen, wat God aan Zijn volk beloofd heeft, wat op de aarde vervuld zal worden. Hij, Die beloofd heeft, is getrouw Hebr.10:23. Wat Hij beloofde aan Israël te geven, Zijn genadegaven en roepingen, dat kan en zal Hem nooit berouwen Rom.11:25-32. Wij zouden ons beijveren de voor vandaag geldende, door God geschapen eenheid van de geest te bewaren door de band van de vrede. Daarvoor zijn 5 Op-hemels is de letterlijke vertaling van het Griekse epouranion; meestal is dit met ‘hemels’ of anderszins vertaald. Dit verwijst naar een ‘sfeer’ of ‘gebied’ dat hoger dan de hemelen is. 6 Lotdeel: wat door loting aan Israël onder Jozua door God werd toebedeeld. In beeldspraak noemt Paulus dit ophemelse ‘gebied’ zo, dat voor de leden van het lichaam van Christus bestemd is. 15
Page 12
nederigheid, zachtmoedigheid en geduld nodig, in de liefde als de band van de volkomenheid Ef.4:1-6; Kol.3:14. Het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God, heeft God aan de apostel Paulus toevertrouwd 1Tim.1:11. Dit is in het huidige beheer van genade het enig geldende goede nieuws, dat onder alle natiën verkondigd mag en moet worden. Maar dit houdt in, dat alle woorden van de heilige Schrift voor ons waardevol en nuttig zijn 2Tim.3:16,17. Nu roept God alleen degenen uit de massa van de mensheid uit, die Hij vóór de neerwerping van de wereld uitgekozen heeft Ef.1:4. Hij redt en roept met een heilige roeping. Dat is: niet door onze werken (wat zouden wij nu ook voor elkaar kunnen krijgen?). Nee, volgens Zijn eigen voornemen en de genade –luister en verbaas je– die ons in Christus Jezus vóór eonische tijden (vóór alle tijden) gegeven is 2Tim.1:9. Onze verwachting Begrijp je wat je leest? Nogmaals willen wij graag duidelijk zeggen, dat er in deze tijd geen twee lichamen zijn, maar slechts één. Evenmin kan sprake zijn van twee verwachtingen. Er is maar één verwachting. Eerst brengt Christus de gemeente, die Zijn lichaam is in Zijn ophemels domein Fil.3:20. Daartoe neemt Hij al die gelovigen in een oogwenk weg 1Thes.4:15-17. Daarna begint Gods reddend handelen met Zijn uitgekozen volk Israël opnieuw. Zware oordelen in de dag van de Heer7 bereiden de mensen voor, en in het bijzonder Israël, op de 1000 jaar. Daarin krijgt 7 De dag van de Heer (‘de dag des Heren’) omvat: de inleidende oordelen/gerichten van Openbaring 6-19, de 1000 jaar - Openbaring 20 - én vergaan van hemelen en aarde door vuur, 2 Petrus 3:7,10,12 16 het beloofde koninkrijk van de hemelen gestalte, dat de Messias (Jezus) op de gereinigde aarde zal oprichten. Ook hier zal rijke zegen uitstromen; maar dat is niet ons deel. Beste lezer, wij zijn nu al gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen in Christus Efe.1:3. Álles overtreffende genade is ons deel in Christus Jezus, wij verwachten geen gericht. Maar zouden wij daarom luchthartig tegenover de zonde zijn, omdat wij een genadig God kennen? Dat zou een volkomen verkeerde instelling zijn en slechte gevolgen hebben. God neemt het met de zonde zeer nauw, anders had Hij Zijn eigen, heilige, geliefde Zoon niet aan het vloekhout voor ons overgegeven! Wat een liefde! Die is het waard om aanbeden te worden! Christus zal ná de opname8 (lett: wegrukking) tot de ontmoeting met de Heer in de lucht, ons voor Zijn erepodium (bèma9) grondig toetsen inzake onze aardse wandel en gedaan dienstwerk. Zoals na een sportwedstrijd zal Hij als de Richter lof en loon uitdelen. Maar Hij zal in heiligheid en rechtvaardigheid al wat niet tot Zijn eer strekte, door vuur verteren 1Cor.3:10-15; 2Cor.5:10. Niemand zal omkomen; Hij zal de uitgeroepenen daarna heerlijk voor Zich stellen. En wel zo, dat er geen vlek of rimpel of iets dergelijks is. Maar Hij zorgt ervoor, dat de uitgeroepen gemeente dan heilig en onbesmet en onberispelijk is Ef.5:25-27. Zo zal Hij ons voor het erepodium (bèma) van God stellen Rom.14:7-12. Dan zal ieder lofprijs van God ontvangen 1Cor.4:5. Het is Zijn enorm overvloedige 8 Zie ook de brochure: Wie gaan mee bij de opname? 9 Bèma: het Griekse woord, dat veelal met ‘rechterstoel’ vertaald is. Het spreekt van een verhoging, een podium, buiten, ergens op een belangrijk punt, waar recht gesproken werd in steden als Korinthe. 17
Page 14
genade! Hoe kan God ons anders gebruiken? Ja, hoe zal Hij anders in de komende eonen de alles overstijgende rijkdom van Zijn genade in mildheid voor ons in Christus Jezus te midden van de hemelse bewoners kunnen tonen Ef.2:6,7? Christus zal in ons verheerlijkt en met verbazing gezien worden, tot lofprijs van Zijn heerlijkheid en van de rijke genade van God. Geliefde lezer, wat kunnen wij hier nog aan toevoegen? Door God bepaald onderscheid Begrijp je wat je leest? Ja, wat lees je dan? Voor zover het de Bijbel is: heel de Schrift is God-geademd, doordrongen van Zijn geest, die licht, leven en kracht schenkt. Wat kunnen wij toch veel leren: van het herstel van de aarde na het gericht van de neerwerping Gen.1:2 tot en met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarover Johannes spreekt Openb.21,22. Wat een grote liefde, geduld, goedheid en trouw van openbaart God in de geschiedenis van de mensheid! Het heerlijkst is Gods openbaring in Zijn geliefde Zoon. Het is Hij, Die zichzelf verootmoedigde, en na Zijn overgave aan het kruis nu boven alles en iedereen verhoogd is Fil.2:5-11. Wij vernemen eveneens, dat Israël de beloofde Messias verwierp en kruisigde. Tientallen jaren later verwierp God Zijn uitgekozen volk en verstrooide het onder alle natiën op aarde. Nu moet Israël wachten, tot God hen weer aanneemt en tot zijn bestemming doet komen. Zoals Hij dat in Zijn woord belooft Rom.11:15,25,26. En wat gebeurde toen? Kijk, beste lezer, als wij hier niet duidelijk lijnen trekken en niet letten op het door God bepaalde onderscheid 2Tim.2:15, dan stapelen wij de problemen. Wij ontdekken dan overal allerlei tegenspraak, 18 en Gods woord zal voor ons in veel opzichten niet te begrijpen zijn. God riep Paulus, stelde hem aan tot heraut, apostel en leraar van de natiën 1Tim.2:7. Hij moest de nieuwe boodschap verkondigen. Die is bestemd voor onwaardige mensen, vijanden van God: God was in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenend, Hij rekent hun hun krenkingen niet aan. Wij zijn dan gezanten van God die de mensen smeken: Wees met God verzoend! Want Hij, Die zonde niet kende, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt opdat wij Gods gerechtigheid in Hem zouden worden 2Cor.5:18-21. Aan allen, die Gods verzoening in geloof aannemen en zo met Hem wederzijds verzoend zijn, vertrouwt God het evangelie toe. Dat is het uiterst goede nieuws van Zijn verzoenende, reddende liefde in genade. Om daarvan, overal, altijd, in woord en wandel, tegenover mensen te getuigen. En al degenen, die God allang uitgekozen had, worden door Zijn evangelie geroepen. Zij mogen God en Zijn woord geloven en weten zich kinderen van God. God getuigt dit door Zijn geest in hun geest Rom.8:15,16. Zij zijn verzegeld10 tot in de dag van de vrijkoping11 Ef.4:30. Zij blijven eigendom van God tot het bereiken van het Gods doel Rom.8:29-34. Zij ontvingen het ophemels burgerschap; en zij verwachten de Heer Jezus Christus als hun Redder, Die hen naar Zich toe trekt in de ophemelse ‘werelden’. Daar 10 Verzegeld: beeldspraak van de zekerheid die wij hebben. God verzegelde ons in Christus zoals een brief of pakket met een lakzegel verzegeld kan zijn om zekere aankomst te garanderen. 11 Dat is de dag van de bazuin van God, de opname van de gemeente. 19
Page 16
waar wij ons nu al - in de geest - tezamen met Christus gezet mogen weten Ef.2:4-10. Wat een onmetelijke genade van onze Redder-God! Onzuivere verkondiging Begrijp je wat je leest? Je ziet vandaag de dag de talloze soorten van aanbiedingen in tijdschriften, boeken, dvd’s, video’s op internet, die niet op Christus gericht zijn. Daardoor wordt God niet groot gemaakt en verheerlijkt. Satan weet heel goed, precies, hoe hij in sluwheid ‘vroom bedrog’ door oneerlijke predikers moet gebruiken om van de waarheid af te leiden 2Cor.11:13-15. Paulus kon schrijven: Wij wandelen niet in bedrog en vervalsen ook niet het woord van God, maar door het openbaar maken van de waarheid bevelen wij onszelf aan bij elk menselijk geweten, in de tegenwoordigheid van God 2Cor.4:2 De apostel waarschuwt ons dringend voor de gevaren van filosofie: voor de gedachten, meningen en leringen van religieuze mensen, die een vorm van godsvrucht hebben, maar geen waarde en kracht hebben 2Tim.3:5. Nog een gevaarlijk punt zijn de rituele handelingen, die met de waterdoop (die voor Israël en proselieten is) beginnen. Zo leiden die via de zogenoemde ‘sacramenten’ (menselijke zegeningen) tot hoogmoed en zelfs zelfverheerlijking. En daardoor veroorzaken ze scheiding Col.2:8-23. De apostel kan zichzelf als voorbeeld stellen in ware ootmoed en oprechtheid van hart. Hem zouden wij navolgen Fil.3:7-19. 20 Begrijp je wat je leest? Veel dingen begrijpen wij niet, omdat wij ons te zeer aan mensen en hun (helaas vaak onjuiste) meningen en schriftuitleg vasthouden. Dan houdt men de gelijkenissen van de Heer Jezus voor de grote verklaringen van de waarheid over ‘het rijk Gods’. Hoewel de Heer zelf gezegd heeft, dat ze gegeven zijn om het begrip voor het koninkrijk weg te houden. Alleen aan Zijn discipelen verklaarde Hij de betekenis Matth.13:10,11. Steeds probeert men de gelijkenissen op onze tijd te betrekken en op gelovigen van nu toe te passen. Dat leidt echter tot verkeerde redeneringen. En het is echt heel erg wanneer gegeven betekenissen niet overeenkomen met de waarheid van de overige, gegeven heilige Schriften. Zo concludeert men uit de gelijkenis van ‘de rijke man en de arme Lazarus’, een nieuwe leer over de toestand na de dood. (Terwijl die gelijkenis ons scherp laat zien: farizeeën en schriftgeleerden als rijke man aan de ene kant van de kloof. En tollenaren en zondaren aan de andere kant als arme Lazarus.) Velen beschouwen mede daarom dood als slechts een andere vorm van leven. De dwaling van de Griekse filosofie over de onsterfelijkheid van de ziel is niet uitgeroeid. En dat is het geval, ondanks de tegengestelde bewijzen in de Schrift. Zodoende geeft men aan deze gelijkenis betekenissen, die tegen de waarheid van het woord van God ingaan. Grondregels voor geestelijk begrip Begrijp je wat je leest? Laten wij de belangrijke grondregels opvolgen, die voor geestelijk verstaan van het woord van de waarheid nodig zijn. Toets zelf: wie schrijft aan wie, wanneer en waarom, wat is de inhoud? Dan komt het erop aan, dat we ieder woord van God in de samenhang 21
Page 18
bekijken. En opletten: is het aan ons of Israël gericht? Kijk ook of het over onze onaantastbare positie in Christus Jezus gaat, óf over onze dienst en wandel in de Heer. De redding heeft God uitsluitend bewerkt in Christus Jezus. Als in genade geredden worden wij opgeroepen deze redding tot eer van onze Heer uit te werken Fil.2:12,13. Wij zouden een voorbeeld van gezonde woorden hebben 2Tim.1:13. Dat wil bijvoorbeeld zeggen, dat wij niet over ‘hoop’ spreken, wat vroeger legitiem was, maar nu door spraakgebruik tot ‘onbestemd vermoeden’ of ‘wens’ verworden is. Verwachting drukt daarentegen een houding vol vertrouwen uit, omdat dit op een toezegging van God berust. En: omdat Hij, Die belooft, betrouwbaar, geloofwaardig is Hebr.10:23. Gods woord kent ‘eeuwig’ of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’ niet. Wij mogen aan deze begrippen: ‘wereldtijd’ of ‘tijdperk’ géén eindeloosheid toeschrijven. Griekse woorden als aiōn (eon) en aiōnion (eonisch) spreken steeds van een begin en einde; zij geven de betekenis correct weer. Uiterst belangrijk is, dat wij de waarheid die voor ons geldt, alleen in de brieven van Paulus kunnen vinden. Dat is de door God aangestelde apostel en leraar van de natiën 1Tim.2:7. Tot deze waarheid aan hem onthuld werd, was die geheim. Daarvan was alleen de rechtvaardiging uit geloof in Israëls geschriften bekend. Maar niet in de heerlijkheid en duidelijkheid zoals die nu door het bloed van Christus aan de gelovigen toegerekend wordt. Onze zonden worden niet vergeven (toegedekt). Maar wij zijn tezamen met Christus voor de zonde gestorven en van de zonde gerechtvaardigd Rom.6:6-7. Heel de Schrift is Godgeademd, en zij is nuttig tot onderwijzing, tot aantoning, 22 tot terechtwijzing, tot opvoeding in de gerechtigheid 2Tim.3:16. Het is funest als wij de waarheid van andere tijden en geadresseerden vermengen met de boodschap van de unieke, pure, aan ons geschonken genade. Nadrukkelijk waarschuwt de afgevaardigde12 van Christus Jezus ons, als hij schrijft: Indien iemand jullie een evangelie verkondigt, naast wat jullie aannamen: in de ban zij hij! Gal.1:6-9 Ook bij de Corinthiërs bestond het gevaar dat zij naar valse predikers (die een andere Jezus verkondigen), zouden luisteren. Zo konden zij een andere geest krijgen, die niet in overeenstemming was met het evangelie van de genade van God, dat aan de apostel Paulus was toevertrouwd 2Cor.11:3,4. In eenvoud en zuiverheid van hart zouden wij op Christus gericht zijn, ook als wij daarvoor kwaad moeten lijden 2Tim.1:8,9; 2:3. Volharding, geduld, bekrachtiging Begrijp je wat je leest? Het stemt niet overeen met de waarheid van het beheer van genade, dat vandaag geldt, dat wij alle lijden, ziekten en tegenstand door sterk geloof weg kunnen bidden. Zeker, Paulus had ook enkele jaren gewerkt met de krachten van de toekomende eon (van het aanstaande, aardse koninkrijk) tot opwekking van doden aan toe. Maar Israël werd tijdelijk op een zijspoor gezet. God stelde de oprichting van het dichtbij gekomen koninkrijk voor enige tijd uit. En toen traden de gaven van de geest terug. Die gaven waren destijds een voorproefje 12 Apostel = afgevaardigde 23
Page 20
van het aardse koninkrijk, de duizend jaren13. De komst van de Heer Jezus naar Zijn volk, Pinksteren en de missie van de apostelen; dit alles ging gepaard met tekenen en wonderen Hebr.2:3,4. Vandaag wil God door lijden verheerlijkt worden. Het lijden van de huidige tijd weegt echter niet op tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden Rom.8:18. Over al het aardse lijden straalt de verwachting van de heerlijkheid. Tot aan de vervulling daarvan willen wij onze Heer in ootmoed en zwakheid dienen. Wij willen Zijn verschijning liefhebben 2Tim.4:8. Voor onszelf en alle heiligen willen wij bidden, dat de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, ons een geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem geeft Ef.1:15-19. Waarom? Opdat Hij voor ons steeds groter wordt en wij vervuld worden met geestelijk begrip van Zijn wil. Opdat wij de Heer waardig wandelen, Hem in alles welgevallig zijn. Dat wij mensen mogen zijn, die in alle goed werk vrucht dragen. En wij bidden, dat wij met alle kracht krachtig gemaakt worden overeenkomstig de macht van Zijn heerlijkheid. Om in alle volharding en geduld met vreugde, tot Zijn verheerlijking te zijn Kol.1:9-11. Begrijp je wat je leest? Het verslag over de ‘kamerling uit Ethiopië’ in Handelingen 8 eindigt met: Hij ging zijn weg met blijdschap. Via Filippus, het door God gebruikte werktuig, was deze proseliet met Jezus Christus zelf in aanraking gekomen - door Zijn woord. Zouden wij, die in Christus Jezus zo buitengewoon rijk begenadigd 13 Zie Openbaring 20:4-7 24 zijn, niet overvloeien in vreugde en dank (ook onder de tranen in de verdrukkingen van ons aardse bestaan)? En zouden wij ons niet te allen tijde in de Heer verheugen in onze wandel en dienst? Hij is nabij, iedere dag Fil.4:4-7. Eer, heerlijkheid is voor onze God, in de Naam van onze Heer Jezus Christus! Amen! Werner Prolingheuer 25
Page 22
Het is de vraag of leringen over water, brood en wijn in overeenstemming zijn met Gods Woord. Kunnen wij niet beter de opvattingen van mensen, ongeacht hun alom geprezen wijsheid en geleerdheid, laten voor wat zij zijn, namelijk géén heilige Schrift?

Paulus over water, brood en wijn


Page 0
Page 4
INHOUD VOORWOORD ……………………………………………………………………………….. 11 1. OVER RITUELEN EN SACRAMENTEN ……………………………………… 13 2. OVER DE DOOP ……………………………………………………………………….. 17 1. De trefwoorden ‘dopen’ en ‘doop’ …………………………………………. 17 2. Waterdoop en water in de Hebreeuwse Schrift ………………….... 18 2.1 – Het waterbekken in de tabernakel ………………………………… 19 2.2 – De zee en waterbekkens in Salomo’s tempel ………………… 19 2.3 – De beek in de toekomstige tempel volgens Ezechiël ……. 20 3. Waterdoop in het licht van het komende aardse koninkrijk .. 20 3.1 – Berouw als voorwaarde …………………………………………………. 20 3.2 – Johannes de Doper en onze Heer Jezus ………………………… 21 3.3 – Voor wie is waterdoop voorwaarde? …………………………….. 22 3.4 – Paulus doopte toch ook? ………………………………………………. 23 3.5 – Wat is de rol van water en geest? …………………………………. 25 3.6 – De clou van de doop bij Paulus ……………………………………. 27 7 4. Doop in Paulus’ volkomenheidsbrieven ………………………………. 27 5. Geen doopritueel, maar wat dan wel? ………………………………….. 30 3. OVER DE HEER-LIJKE MAALTIJD …………………………………………… 33 1. Paulus in Corinthe (Handelingen 18:1-18) ……………………………. 33 2. Maaltijd ……………………………………………………………………………….. 34 3. Het laatste pesachmaal van de Heer ……………………………………. 35 3.1 – Tijdstip …………………………………………………………………………. 35 3.2 – Een inzetting? ……………………………………………………………… 37 3.3 – Ter herhaling? ……………………………………………………………… 38 4. De Heer-lijke maaltijd …………………………………………………………. 38 4.1 – Samenkomen en maaltijd houden ………………………………. 38 4.2 – Is het “Heer-lijk” of “van de Heer”? …………………………….. 41 4.3 – Van de Heer ontvangen ……………………………………………… 42 4.4 – Voor het lichaam van Christus? …………………………………. 42 4.5 – “Ook ons pascha”? Hoe kan dat? ………………………………… 43 4.6 – Geen pesachmaaltijd ………………………………………………….. 45 4.7 – Geen inzetting ……………………………………………………………. 46 5. De Heer-lijke maaltijd nader bezien …………………………………… 47 5.1 – De context ………………………………………………………………….. 47 8
Page 8
VOORWOORD Water, brood en wijn hebben al eeuwenlang een voorname rol in de gebruiken van christelijke groeperingen en genootschappen. Het is de vraag of de desbetreffende opvattingen en leringen in overeenstemming zijn met Gods Woord. Vaak wordt het als een grof schandaal beschouwd als iemand daarover zijn twijfels uitspreekt. Maar wat moet voor ons leidend zijn: Gods Woord of wat mensen daarover leren? Kunnen wij niet beter de opvattingen van mensen, ongeacht hun alom geprezen wijsheid en geleerdheid, laten voor wat zij zijn, namelijk géén heilige Schrift? Gods Woord alleen Want de mens zal pas werkelijk leven op iedere uitspraak die uit de mond van God uitgaat. Daaraan herinnerde onze Heer de tegenwerker1, zoals ook Mozes dat deed bij de Israëlieten (Mattheüs 4:4 en Deuteronomium 8:3). Alleen in Gods Woord is leven (Johannes 1:4), in het evangelie dat Paulus als apostel verkondigd heeft, is leven en onverderfelijkheid (2 Timotheüs 1:10)! _______________________ 1 “Duivel” is een verbastering van diabolos, door-werper, waaraan het trefwoord “tegenwerker” is gekoppeld. 11 Toets alles wat geschreven en gesproken is, zo ook deze publicatie, aan het door God geademde Woord (2 Timotheüs 3:16)! Netelige onderwerpen Op de volgende bladzijden worden netelige onderwerpen over doop en maaltijd aangesneden. Er wordt echter wel enige voorkennis verwacht van het evangelie dat de apostel Paulus gebracht heeft. Het had een omvangrijk en rijk gedocumenteerd boekwerk kunnen worden, maar door eenvoudigweg centraal te stellen wat in Gods Woord staat, kan veel omhaal van woorden en veel uitweidingen worden voorkomen. Wie echter denkt te kunnen volstaan met alles diagonaal door te lezen, kan al gauw het slachtoffer worden van zijn eigen vooroordeel, variërend van “ik geloof het wel” tot “ik geloof er niets van”. Hooggeachte lezer, Lees alles eerst en word dan al of niet boos! Neem daarbij de moeite om alles te toetsen aan de Schrift – liefst in de grondtalen of anders in een daarmee overeenstemmende concordante2 vertaling. Laat alleen Gods Woord u raken en overtuigen! _______________________ 2 “Concordant” wil zeggen: nauw aansluitend bij de grondtekst van de Schrift door deze qua woordkeuze en zinsbouw zo zuiver mogelijk weer te geven. 12
Page 10
1. OVER RITUELEN EN SACRAMENTEN Een ritueel is volgens de Dikke Van Dale “geheel van overgeleverde (religieuze) gebruiken, plechtigheden en ceremoniën in verband met belangrijke momenten in het (openbare) leven”. Wij kennen in het dagelijks leven legio rituelen. Vooral ook godsdiensten hechten grote waarde aan rituelen. Bij de rooms-katholieke kerk zijn ze onder meer in missalen terug te vinden, bij de protestantse kerken in kerk- of dienstboeken. Waarom wordt in dit hoofdstuk eerst op rituelen en sacramenten ingegaan? Juist omdat het zeer de vraag is of die wel zijn ingesteld voor de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is (1 Corinthiërs 12:27). Wanneer een ritueel een kerkelijke gewijde handeling inhoudt, waarvan men meent dat zij door Christus is ingesteld, duikt de term ‘sacrament’ op. In zowel de rooms-katholieke als in de protestantse kerk spelen twee sacramenten de hoofdrol: doop en avondmaal. Voor beide gelden strikte regels, niet alleen voor de uitvoering, maar ook voor degenen die ze uitvoeren en ontvangen. 13 De geschiedenis wijst uit dat sacramenten voertuig waren in machtsstrijd, scheuring en dominantie. In de Hebreeuwse Schrift is dat anders. Wie de Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel leest, zal daar plenty rituelen tegenkomen. Zij zijn door God aan strikte voorschriften gebonden. Sommige rituelen mogen alleen door priesters worden uitgevoerd, andere ook door het volk. Die rituelen zijn een verkondiging van Wie Jahweh is en voor Zijn volk zal zijn. God heeft woorden gesproken en laten optekenen die alleen aan Joden en alleen aan niet-Joden gericht zijn. Daarnaast heeft Hij woorden gesproken die in het bijzonder gericht zijn aan allen die in Christus geroepen gelovigen zijn, zonder onderscheid naar Jood en niet-Jood. Ook al is niet alles in de Schrift voor onze oren bedoeld, ligt zij wel voor ons open, juist omdat zij Gods handel en wandel, Zijn almacht en majesteit onthult en bovenal wat Zijn drijfveer is: de hoogst mogelijke liefde! Dank zij die Liefde zal Hij uiteindelijk de gehele mensheid aan Zijn hart drukken en zal de gehele mensheid, zullen állen, Hem als de Vader (h)erkennen en loven (1 Corinthiërs 15:28). In deze publicatie zal ik ingaan op de vraag of voor de uitgeroepen gemeente, die het lichaam van Christus is (1 Corinthiërs 12:27), ook bepaalde rituelen en sacramenten gelden. 14
Page 12
Vooruitlopend op wat hierna volgt, kan ik al stellen: voor de gelovigen in Christus heeft de apostel Paulus géén rituelen of sacramenten beschreven. Derhalve zijn de rituelen rond water, brood en wijn puur menselijke inzettingen, die op onjuiste uitleg dan wel inleg berusten van wat in Gods Woord geschreven staat. Wij zullen ons dus moeten ontdoen van alles wat door jarenlange indoctrinatie tussen de oren is komen te zitten. Aan rituelen en sacramenten kleeft in het algemeen een groot gevaar: dat zij ontaarden in louter vormen- en lippendienst en zelfs misbruikt worden om over het volk macht uit te oefenen. En hoeveel mensen zijn niet als baby of op latere leeftijd gedoopt en leefden daarna als ongelovigen? De plechtige viering van het Heilig Avondmaal of de eucharistie blijkt evenmin een garantie “erbij te horen”. Bedenk dat God rituelen haat die verworden zijn tot een leeg en van God losstaand formalisme (Spreuken 15:8; Jesaja 1:13-15). God ziet het hart aan (1 Samuël 16:7) en laat Zich niet, zoals mensen, door uiterlijkheden en menselijke inzettingen voor de gek houden! 15 2. OVER DE DOOP 1. De trefwoorden ‘dopen’ en ‘doop’ Voor ons, leden van het lichaam van Christus, waarin het onderscheid tussen Jood en niet- Jood weg is gevallen, is Gods Woord in het Grieks van belang, vooral waar sprake is van doop. Daarom is het nuttig een overzicht te hebben van de Griekse woorden die op dopen en doop betrekking hebben, respectievelijk baptizô en baptisma. Bij deze woorden gaat het om een ceremoniële wassing, altijd met een zinnebeeldige betekenis. Woorden van de stam baptbaptô baptizô baptismos baptisma onderdompelen (Lucas 16:24; Johannes 13:26; Openbaring 19:13) onderdompelen > dopen (zie ook Marcus 7:4 en Lucas 11:38) het onderdompelen > het dopen (bijv. Marcus 7:4; Colossenzen 2:12; ) onderdompeling > doop (Johannes 13x, Heer 5x, Paulus 3x, Petrus 1x) 17
Page 14
baptistes hij die onderdompelt > doper (bijv. Mattheüs 3:1; 11:11, 12; 14:2, 8; 16:14; 17:13) Het Hebreeuwse synoniem van baptô is volgens de lezing van de Septuaginta meestal TBL (zeg: tavál). Dat kan echter ook een wassen, baden of spoelen inhouden. Voor deze reinigende handelingen kent de Schrift nog andere woorden: niptô louô plunô wassen, van een deel van het lichaam (Mattheüs 15:2) baden, van het gehele lichaam (Leviticus 8:6 Septuaginta; Hebreeën 10:22) spoelen, van voorwerpen (Openbaring 7:14) 2. Waterdoop en water in de Hebreeuwse Schrift Voor een goed begrip van de waterdoop in zijn eerste vorm – als een louter ceremoniële wassing – is studie van de Hebreeuwse Schriften onontbeerlijk. Dan zal blijken dat de tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo de tegenbeelden zijn van wat zich in de toekomst zou gaan afspelen. In dat verband is ook het visioen van de profeet Ezechiël over de nieuwe tempel van belang. Na deze onderwerpen bekeken te hebben, zullen wij ze in het verband plaatsen met de prediking van het koninkrijk door Johannes de Doper, onze Heer Jezus Christus en Zijn twaalf apostelen. 18 2.1 – Het waterbekken in de tabernakel In de beschrijving van de voorwerpen in de tabernakel, in Exodus 2528, ontbreekt het waterbekken (KIUR, zeg: kijór; NBG51: wasvat, bekken). Dat verschijnt pas vanaf Exodus 30:28 ten tonele, samen met het brandofferaltaar. Iedere priester die de Jahweh wilde naderen, moest het wasvat (bekken) wel passeren. Zonder wassing kon God niet genaderd worden. De wassing was een vast onderdeel van de priesterwijding, de poort naar een nieuw leven dicht bij God.3 De tabernakel is het tegenbeeld van Israëls situatie in de eindtijd en fungeert als een “gelijkenis voor de tegenwoordige periode [kairos]” (Hebreeën 9:9).4 2.2 – De zee en waterbekkens in Salomo’s tempel In de tempel van Salomo, die later de plaats van de tabernakel in zou nemen, werd het waterbekken vervangen door de koperen zee (IM, zeg: jam) en tien koperen, verrijdbare waterbekkens (1Koningen 7:2339). _______________________ 3 Op dat laatste doelt Paulus als hij Titus schrijft over het “bad der wedergeboorte” (Titus. 3:5) als beeld van de totale vernieuwing, wat naadloos aansluit op “de nieuwe mens” in Efeziërs 4:24. 4 Voor tijds- en periodeaanduidingen: De kalender van God - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl). 19
Page 16
De zee rustte op twaalf runderen, die dienstbaarheid uitdrukken en diende uitsluitend voor de priesters om zich daarin te wassen (2 Kronieken 4:6). Salomo’s tempel is een beeld van de heerlijkheid, waarin de Vredevorst zal komen, het tegenbeeld van het koninkrijk, de vooraankondiging van de tempel die aan de profeet Ezechiël werd getoond. 2.3 – De beek in de toekomstige tempel volgens Ezechiël In de toekomstige tempel zijn noch de zee, noch de tien waterbekkens te vinden. Daarentegen stroomt er onder de drempel van Gods huis water uit dat gezond maakt en leven geeft (Ezechiël 47:1-12). Deze waterloop (NChL, zeg: nachál) maakt het wasvat van de tabernakel, alsook de zee en de tien bekkens van Salomo’s tempel, overbodig. De tempel is nu een beeld van de toekomstige tijd waarin de heerlijkheid van Jahweh (Ezechiël 43:2-5, Lucas 16:16) weer onder de Israëlieten zal wonen. 3. Waterdoop in het licht van het komende aardse koninkrijk 3.1 – Berouw als voorwaarde In de Schriftgedeelten die uitsluitend de besneden Joden aangaan, gaat de waterdoop altijd samen met berouw (metanoia - Handelingen 20 2:38). Zij maakt de weg vrij voor de vervulling van de beloften die Jahweh al in de Thora had vastgelegd (Deuteronomium 30:1 e.v.). 3.2 – Johannes de Doper en onze Heer Jezus Het optreden van onze Heer Jezus onder Zijn volk werd voorafgegaan door dat van Zijn wegbereider, Johannes de Doper (Mattheüs 3:1-6). Johannes predikte in de woestijn van Judea dat het koninkrijk der hemelen nabij was. In dat tijdsgewricht had niemand nog weet van de latere ontwikkelingen die de apostel Paulus openbaar zou maken. Het bijzondere van Johannes was dat hijzelf de ceremoniële wassing voltrok – vandaar zijn bijnaam ‘de Doper’. De door Johannes uitgevoerde doop gaf uitdrukking aan het belijden van zonden en berouw tot vergeving van zonden (Lucas 3:3). Daarmee werden de dopelingen als het ware afgezonderd van het volk waartoe zij behoorden. Zij vormden een nieuwe eenheid van Joden die zich met de Komende hadden verbonden. Overigens heeft ook onze Heer Jezus, omwille van die nieuwe eenheid, Zich door Johannes laten dopen (Mattheüs 3:13). Deze doop opent de poort van het koninkrijk dat Johannes de Doper en onze Heer predikten. Jezus Zelf heeft nimmer met of in water gedoopt: dat liet Hij aan Zijn discipelen over (Mattheüs 28:19). In de Pinksterbedeling voegde Petrus aan de doop een dimensie toe: redding van de verschrikkingen in de dag van de Heer (Handelingen 2:14-40). 21
Page 18
3.3 – Voor wie is waterdoop voorwaarde? Zoals ten tijde van de tabernakel niemand God kon naderen zonder wassing, zo zou in de eindtijd niemand het aardse koninkrijk binnen kunnen gaan zonder doop en de daarbij behorende geestelijke gesteldheid. Alleen met degenen die door doop in Gods ogen rein waren geworden, kon Hij gemeenschap hebben. In die zin fungeerde het wasvat in de tabernakel als beeld van wedergeboorte. De ceremoniële wassing bij de priesterwijding beeldde een wedergeboorte uit tot een leven nabij de Here (Exodus 29:4; Titus 3:5). Eerst wanneer het gehele volk gered zal zijn, het bad der wedergeboorte zal hebben ondergaan en het priesterschap zal bekleden, is er geen wasvat meer nodig, omdat zij allen God nabij zijn (Romeinen 11:26; Johannes 3:3; Exodus 19:6; 1 Petrus 2:9 en Openbaring 1:6). De koperen zee in Salomo’s tempel, is een voorafschaduwing van de stromen van zegen en de daaraan verbonden heiligheid in het duizendjarig koninkrijk. In die tijd zal niemand meer gemaand worden berouw te hebben en boete te doen, omdat dan alle leden van het volk wedergeboren zullen zijn. Dan zal alle vlees komen om in Jeruzalem voor het aangezicht van de Heer Hem te aanbidden (Jesaja 66:23). Dan zal de nieuwe tempel, gezien door de profeet Ezechiël 22 werkelijkheid geworden zijn. Daarin ontbreekt de koperen zee en elk ander wasbekken. In plaats daarvan is de “rivier van leven” gekomen (Openbaring 22:1-3). Pas op de nieuwe aarde zal God Zich onverhuld aan de mensheid tonen. In die aardse volkomenheid zal er geen tempel meer nodig zijn. Wat wij zojuist bekeken hebben, krijgt in de context van de Schriftgedeelten de glans en betekenis zoals die door God bedoeld is voor uitsluitend Israël en de haar omringende volken. Ook al kunnen wij, als leden van het lichaam van Christus, van een en ander kennisnemen, wil dat niet zeggen dat wij het klakkeloos op onze situatie en roeping zouden mogen toepassen. Voor ons geldt een geheel andere waarheid met geheel andere gezonde woorden!5 3.4 – Paulus doopte toch ook? Toen Israël zijn Messias verworpen had, werd de verwezenlijking van de plannen die God met Zijn volk had tot een later tijdstip opgeschort. God koos echter Paulus, die aanvankelijk Zijn bitterste tegenstander was geweest, om dat werk te doen wat Israël had laten liggen: de natiën tot zegen te zijn (Romeinen 15:8-21; Galaten 1:15-16; Titus 1:11). _______________________ 5 Meer informatie: Waar gaat het in de Bijbel om? - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl) 23
Page 20
Daarbij gold “eerst de Jood” en - op een bescheidener plaats - “ook de Griek” (Romeinen 1:16). Wanneer Paulus het over de doop heeft (1 Corinthiërs 1:14-16), moet deze dan ook in het kader van de toenmalige fase van zijn bediening worden opgevat. Toen gold nog dezelfde voorwaarde als aan Cornelius gesteld was: eerst moest God Zijn heilige geest gegeven hebben (Handelingen 10:44-48; Romeinen 5:5). Later, toen God de tijd daarvoor rijp achtte, bereikte Paulus’ bediening haar hoogtepunt zoals in de Efezebrief en de brieven aan de Colossenzen en Filippenzen te lezen is. Paulus doopte aanvankelijk ”naar Christus in” (eis Christon - Galaten 3:27) en ”naar Christus Jezus in” (eis Christon Iêsoun - Romeinen 6:3). Want zó had de Redder Zichzelf het eerst aan Paulus en aan de natiën geopenbaard: als dé Christus, van Wie de Schrift al vanaf het boek Genesis tot en met de profetenboeken getuigd had. Om de verbinding te leggen met de Gekruisigde voegde hij de naam Jezus, Jahweh-Redder, eraan toe. Maar vóórop stond de opgestane en verheerlijkte Heer. Daarom betekende de doop bij Paulus identificatie met de kruisiging, de dood en vooral de opstanding van de Heer! De dopeling ging als het ware een nieuw opstandingsleven in, aan de heerschappij van de dood ontrukt. 24 Paulus predikte Gods zegen voor de natiën – ook al is Israël tijdelijk terzijde gesteld – te weten eonisch6 leven, maar niet op aarde en ook niet in het land Israël en Jeruzalem. Paulus werd “bedienaar van Christus Jezus naar de natiën” (Romeinen 15:16). De roeping van de apostel Paulus bereikte het zenit, toen hij het Woord van God “volgemaakt”, compleet gemaakt had en het geheimenis onder de natiën mocht onthullen: “Christus onder jullie, de verwachting van de heerlijkheid” (Colossenzen 1:25-27). Het is de periode waarin wij nu leven, waarin de gemeente uitgeroepen is die het lichaam van Christus is. Dat is het cruciale moment in Paulus’ bediening en van het hoogste belang voor Gods heiligen in deze tijd. In zijn brieven aan de Romeinen en de Corinthiërs geeft de apostel duidelijk aanwijzingen naar iets ongekend hogers (1 Corinthiërs 12:31). Het was in die samenhang dat allerlei tekenen zouden ophouden, er niet meer gedoopt werd en alleen geloof, hoop en vooral liefde zouden resteren (1 Corinthiërs 13). 3.5 – Wat is de rol van water en geest? Voor alle duidelijkheid volgt hier in een notendop de ontwikkeling in de rol van water en geest vanaf Johannes de Doper tot Paulus’ uiteindelijke bediening. _______________________ 6 Leven dat met Christus verborgen is in God (Colossenzen 3:3-4), bepaald door Gods geest en niet door het vlees waarin de dood regeert. 25
Page 22
Ten tijde van Jezus’ wandeling op aarde bestond alleen de waterdoop. In de pinksterperiode werd daaraan de doop met de geest toegevoegd (Handelingen 1:5). Tijdens Paulus’ aanvankelijke bediening, kwamen beide dopen naast elkaar voor, maar in omgekeerde volgorde. In onze bedeling geldt evenwel weer één doop (Efeziërs 4:5), de doop in de geest! Het gaat nu niet meer om een uiterlijke wassing, maar om een innerlijke werkelijkheid, reiniging door de geest. Nu is het alleen Gods geest die telt. één doop water twee dopen water twee dopen één doop geest geest één doop Johannes de Doper en de Heer geest water Pinksterperiode Paulus’ eerdere bediening één doop Paulus’ latere bediening Eens zal de dag van God aanbreken met nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont (2Petrus 3:12-13). Dan zal God bij de mensen wonen in een nieuw Jeruzalem van ongekende schoonheid (Openbaring 21:10 en 21). 26 Dan zullen tempel en tempeldiensten afgedaan hebben. De heerlijkheid die aldus in het verschiet ligt, wacht echter niet de leden van de gemeente die het lichaam van Christus is! Hun wacht op een eerder tijdstip de realisatie van een geheel andere, hemelse verwachting! Feitelijk zijn zij in de geest nu reeds een nieuwe schepping (2 Corinthiërs 5:17). Het is Gods geest die hen gereinigd heeft. Daaraan valt niets meer toe te voegen en zéker niet door waterdoop! 3.6 – De clou van de doop bij Paulus In 1 Corinthiërs 12:12-13 stelt de apostel duidelijk dat de uitgeroepen gemeente, die het lichaam van Christus is, met haar vele leden een éénheid vormt: allen tot één lichaam gedoopt, allen met één geest gedrenkt. Paulus stelde niet voor niets al in 1 Corinthiërs 1:14 dat hij dankbaar was dat hij alleen de waterdoop bij Crispus en Gajus toegepast had. Want na de terzijdestelling van Israël, werd uitsluitend de werking van Gods geest bepalend, zich uitend in die unieke, liefdevolle genade die naar alle volken uitstroomde, mensen uitriep tot één wereldwijde gemeente en hen voorbestemd had om te midden van de hemelingen Gods veelvuldige wijsheid bekend te maken (Efeziërs 3:8-11). Paulus wijst in 1 Corinthiërs 10:1-2 op een parallel met deze waterloze doop in Israëls geschiedenis; bij de uittocht uit Egypte waren alle Israëlieten onder de wolk en gingen allen door de zee. 27
Page 24
Aldus zijn allen in Mozes in de wolk en in de zee gedoopt (ebaptithêsan staat er). Zo betraden zij veilig de woestijn. Door deze doop – waaraan geen druppel water te pas kwam – scheidden zij zich van Egypte af om zich met Mozes te verbinden, niet meer als een agglomeratie van twaalf stammen, maar als één volk, waaruit later de Messias zou voortkomen. 4. Doop in Paulus’ volkomenheidsbrieven De Efezebrief en de brieven aan de Filippenzen en Colossenzen worden juist om hun unieke en ultieme verkondiging Paulus’ “volkomenheidsbrieven” genoemd. De Efezebrief onthult een onmiddellijke nabijheid van God, onbelemmerd door de tussenkomst van voorhof, altaar, wasbekken, het heilige, de voorhang en welk ander middel ook maar. In Christus zijn Israël en de natiën, besnedenen en onbesnedenen, één gemaakt. In Christus zijn de natiën, die eens veraf waren, nabijgekomen in Christus bloed (Efeziërs 2:13). Het bloed dat Hij aan het kruis vergoten had, baande een weg die nu rechtstreeks naar Gods troon voert. Doop afgedaan? Heeft de doop daarmee afgedaan? Waarom spreekt Paulus in Efeziërs 4:5 toch nog van “één Heer, één 28 geloof, één doop”? Omdat zowel Israël als de natiën thans door God op gelijke voet in genade aangenomen zijn, zonder enig onderscheid, zonder enige voorkeursbehandeling. Tijdens Paulus’ optreden schoof de waterdoop naar de achtergrond en trad de doop met de geest naar voren. In Efeziërs 1:13 is het zover gekomen dat Paulus kon stellen: “In Hem zijn ook jullie, die het woord der waarheid horen […] verzegeld met de geest van de belofte, de heilige!”. Dit garandeert de toegang tot iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen (Efeziërs 1:3). Het is nu Gods geest die allen “doopt” tot één lichaam! Waar Paulus spreekt van één doop, moet dat dus wel louter en alleen de doop met heilige geest inhouden. Water komt er niet meer bij te pas! Doop en besnijdenis De leer dat de (water)doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, strookt niet de woorden in Colossenzen 2:6-15. Het gaat om een zinnebeeldige besnijdenis, niet met handen gemaakt, in het afstropen van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus, aan het kruis tot stand gekomen, met Hem samen begraven in de doop. In plaats van de lichamelijke besnijdenis en de doop, die voor de Israëlieten voorwaarde was om te kunnen naderen tot een verborgen God, hebben wij thans de ware besnijdenis en de ware doop, namelijk door met Christus de dood in te gaan en met Hem weer op te staan 29
Page 26
(Colossenzen 2:12). Onze doop bestaat uit onze opwekking uit de doden door het geloof in de werkzaamheid van God. Dat is al realiteit in Gods ogen, maar zal voor ons realiteit worden wanneer wij, in een volkomen ander lichaam, door onze Heer en Redder van aarde naar Hem toe weggerukt zullen worden (1 Thesssalonicenzen 4:16-17). 5. Geen doopritueel, maar wat dan wel? Sommigen missen misschien het ritueel van de waterdoop. Dat gemis zal echter als sneeuw voor de zon verdwijnen, zodra zij zich bewust worden van de bijzondere roeping waarmee zij door God geroepen zijn. Paulus schreef hierover in Efeziërs 1:4: “…zoals Hij ons heeft uitgekozen in Hem [Christus] vóór de nederwerping7 der wereld …” Anders gezegd: nog vóór ons DNA-materiaal in de moederschoot tot ontwikkeling kwam, had God ons zelfs al vóór de nederwerping van de wereld op het oog. Door talloze geslachten heen heeft Hij ons geleid tot de persoon die wij nu zijn. Hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen! (Romeinen 11:33) _______________________ 7 Het Griekse katabolè betekent “neer-werping” Het verwijst naar een catastrofe waardoor de aarde een troosteloze chaos was geworden (Genesis 1:2). De vertaling “grondlegging” past eerder bij het Griekse woord themelios, waar het om het leggen van een fundament gaat. 30 Zegel van de geest van de belofte God, de Vader, kent ons door en door, met al onze fouten en gebreken, maar tóch heeft Hij ons Zijn zegel opgedrukt. Geen macht ter wereld is in staat dat “zegel van de geest van de belofte” (Efeziërs 1:13) te verbreken. Het is louter liefde die God ons door onze Heer Christus Jezus zo geschonken heeft, want “wie zal ons scheiden van de liefde van God die is in Christus Jezus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?” In Romeinen 8:39 staat het antwoord: “noch hoogte noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, de liefde in Christus Jezus, onze Heer!” Wij heilig en smetteloos? Het is Gods werk, door Christus Jezus, onze Heer, dat wij ons geroepen heiligen mogen weten. Na onze wegrukking8 uit de aardse sfeer, na onze ontmoeting met onze Heer in de lucht (1 Thesssalonicenzen 4:13-17; 1 Corinthiërs 15:51-55), zal Hij aan Zichzelf een heerlijke uitgeroepen gemeente presenteren, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend. Dan zullen wij door God als heilig en smetteloos gezien worden. Want het is Christus Die ons als uitgeroepen gemeente heiligt _______________________ 8 “Wegrukking” slaat op het Griekse woord arpazô. De gangbare Bijbelvertalingen noemen het “wegvoeren” en “opnemen” alsof het niet om een gebeurtenis gaat die zich plotsklaps en pijlsnel voltrekt. 31
Page 28
haar reinigend met het waterbad in Zijn woord (Efeziërs 5:25-27). In dat goddelijke licht bezien heeft een waterdoop voor ons dus geen nut meer, omdat God Zelf die overbodig gemaakt heeft. Paulus bad: “de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, geve jullie geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem!” (Efeziërs 1:17). Bij eenieder van ons heeft God op een gegeven moment de zon van Zijn liefdevolle, onvoorwaardelijke genade in het hart laten doorbreken. Omdat Hij ons het zoonschap geschonken heeft en wij nu zonen zijn, vaardigde God de geest van Zijn Zoon af in onze harten, die roept: “Abba! Vader!” (Galaten 4:6). Hoe kunnen wij daarvan beter getuigen dan als navolgers van God als geliefde kinderen te wandelen in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad (Efeziërs 5:1)? Laat dat ons dagelijks ononderbroken en levenslang durend “ritueel” zijn! 32 3. OVER DE HEER-LIJKE MAALTIJD 1. Paulus in Corinthe (Handelingen 18:1-18) Paulus heeft in Corinthe anderhalf jaar verblijf gehad. Op zekere dag werd hij door tegenstanders voor de bêma van proconsul Gallio gesleept. Deze verklaarde de aanklacht tegen Paulus echter niet-ontvankelijk. Dat moet zich hebben afgespeeld in de jaren 51 en 52, de ambtstermijn van Gallio. De brief die ons bekend is als de eerste brief aan de Corinthiërs heeft hij enkele jaren later vanuit Efeze verzonden. Corinthe was in Paulus’ dagen de voornaamste stad van het Romeinse wingewest Achaia. Er woonden voornamelijk Romeinen, Grieken en door keizer Claudius uit Rome verdreven Joden. De oorspronkelijke stad was met Romeinse grondigheid verwoest, maar later door de Romeinen in grote luister herbouwd. Paulus moet dus schitterende bouwwerken gezien hebben van amper 100 jaar oud. Zoals in die tijd gebruikelijk stonden er ook indrukwekkende tempels, waaronder die van Aphrodite9. _______________________ 9 Door de Romeinen Venus genoemd. 33
Page 30
Deze godin werd enthousiast vereerd als godin van de liefde, schoonheid, seksualiteit en vruchtbaarheid. Dat heeft zijn stempel op de bewoners en bezoekers gedrukt, met alle grootschalige smeerlapperij van dien, waarvan ook leden van de ecclesia niet vies bleken te zijn (1 Corinthiërs 5). Paulus constateert er nog meer misstanden, die de vrucht van het vlees zijn en allesbehalve van de geest. Dat bleek vooral uit de gang van zaken als de leden van de gemeente samenkwamen. Uit de brief kan niet worden opgemaakt of het om samenkomsten ging zoals wij die heden ten dage kennen, bijvoorbeeld als de samenkomsten op zon- en feestdagen. Hoogstwaarschijnlijk juist niét. Want feitelijk berusten die niet op de Schrift, maar op wat de kerken er in hun instituties van gemaakt hebben. Dat heeft ook zijn funeste weerslag gehad op de opvattingen omtrent de Heer-lijke maaltijd. 2. Maaltijd In het oude Midden-Oosten was een maaltijd niet altijd een zaak van eten en drinken alleen. Dat is daar heden ten dage nog steeds herkenbaar. Een maaltijd kon ook de uitdrukking zijn van royale gastvrijheid (bijv. Genesis 18:1-8). 34 Het met elkaar delen van eten en drinken kon eveneens fungeren als teken van vriendschap (bijv. Genesis 26:28-30) en ter bezegeling van een verbond (bijv. Genesis 31:52-54). Bovendien kon de maaltijd het voertuig van vreugde zijn (bijv. Nehemia 8:10-11). Meestal vervulde iedere maaltijd al deze functies tegelijk, waarbij één functie meer op de voorgrond kon staan dan de overige. De Farizeeën en schriftgeleerden begrepen dan ook heel goed wat de Heer zeggen wilde door met tollenaars en zondaars maaltijd te houden (Lucas 5:30). De symboliek van de maaltijd komt tot volle uitdrukking in het koninkrijk (Lucas 22:30) en is terug te vinden in de beeldspraak van de Heer in Johannes 6:53-58 - “Wie Mijn vlees opeet en Mijn bloed drinkt: hij blijft in Mij en Ik in hem” (v.56). Ook in de maaltijd die de Heer gehouden heeft, komen gastvrijheid, verbondenheid en vreugde tot uitdrukking. Zoals wij hierna zullen ontdekken, heeft het de Heer behaagd bij Paulus de maaltijd in een veel hoger perspectief te plaatsen. 3. Het laatste pesachmaal van de Heer 3.1 – Tijdstip De evangelisten geven aan dat deze bijzondere maaltijd gehouden werd op een tijdstip dat binnen de door de wet gestelde termijn viel: “in de eerste maand op de veertiende dag tussen de twee avonden” 35
Page 32
(NBG: “in de avondschemering”; Statenvertaling: “tussen twee avonden”), dat is tussen de zonsondergang waarmee de veertiende Niesan begint en de volgende zonsondergang (Leviticus 23:5-8). Het “pascha” mocht al “in de avond, als de zon onder gaat” worden geslacht (Deuteronomium 16:6). Volgens de wet mocht van het vlees van het pascha niets overblijven en geen been daarin gebroken worden (Exodus 12:46, Nu 9:12).10 Als brood mochten daarbij uitsluitend ongezuurde “matses” gegeten worden (Exodus 12:18). Uit de verslagen in de drie synoptische evangeliën (Mattheüs, Marcus en Lucas), gelezen in de Griekse tekst of in een daarmee overeenstemmende concordante vertaling, kan worden afgeleid dat Jezus met Zijn discipelen al in de eerste avond – de avond die de veertiende Niesan inluidde – brood en wijn gedeeld heeft. Later, en nog steeds binnen diezelfde wettelijke termijn, zou Hijzelf als pascha worden geslacht door Zijn kruisiging op het derde uur en Zijn dood op het negende uur (Marcus 15:25, 34 en 37).11 Het was misschien niet gebruikelijk om zo vroeg het Pesachmaal te vieren, hoewel de Heer ook toen niets deed dat in strijd met de wet zou zijn. _______________________ 10 Vergelijk hiermee Johannes 19:36 - “van Hem zal geen been gebroken worden”. 11 Voor uitvoerige uitleg: Op welke dag is de Heer opgestaan - Concordante Publicaties (concordante-publicaties.nl) 36 God had al bij het geven van de wet voorzien dat Zijn Zoon zo zou handelen. Jezus verruimde Zijn laatste Pesachmaal voor Zijn discipelen met twee nieuwe perspectieven: naast een maal ter gedachtenis aan Israëls bevrijdende uittocht uit het land Egypte (Deuteronomium 16:3), a. een maal ter gedachtenis aan Zijn lijden en sterven dat Hij diezelfde dag als Lam Gods (Johannes 1:29) zou ondergaan en b. een maal ter gedachtenis aan Zijn terugkeer als Koning van Israël om met Zijn discipelen in het koninkrijk wederom Pesach te vieren (Lucas 22:16, 29, 30). Wanneer Paulus in 1 Corinthiërs 11:23 schrijft “de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd”, moet het dus om een maaltijd gaan die Hij nog gehouden heeft vóór Judas’ verraad, dus in de nacht van die 14e Niesan. Dan kan het niet anders of dat moet dezelfde maaltijd zijn geweest als waarover de evangelisten berichten. 3.2 – Een inzetting? Wat de evangeliën over het pascha met de Heer vermelden, kan niet worden aangemerkt als de “instelling van het heilig avondmaal” alsof Jezus Zijn discipelen opdracht zou hebben gegeven die maaltijd voortaan tot Zijn gedachtenis te herhalen. Wanneer Hij alleen volgens Lucas 22:19 zegt “Doet dit tot Mijn gedachtenis”, dient dat om Zijn discipelen op de betekenis van dit pesachmaal te wijzen. Dat zouden zij eerst later ten volle gaan begrijpen. 37
Page 34
De context gebiedt deze maaltijd louter te zien als het laatste pesachmaal dat Jezus met Zijn leerlingen hield ter voorbereiding op Zijn slachting als pascha. Hij kondigt daarbij aan dat de eerstvolgende gelegenheid om dit gedachtenismaal te vieren met het drinken van de “vrucht van de wijnstok”, zich in het koninkrijk zal voordoen! 3.3 – Ter herhaling? Het eenmalige karakter van de bijzondere pesachmaaltijd zoals door Mattheüs, Marcus en Lucas belicht, is blijkens Handelingen 2:42 door de eerste, vóór-Paulinische gemeente goed begrepen. Daar wordt met geen woord gerept van een “maaltijd van de Heer”, laat staan van een “heilig avondmaal”! Zoals uit wat hierna volgt zal blijken, laat vergelijking van de betreffende teksten, een essentieel verschil zien tussen de maaltijd in 1 Corinthiërs 11 en de maaltijd in Mattheüs 26, Marcus 14 en Lucas 22. 4. De Heer-lijke maaltijd 4.1 – Samenkomen en maaltijd houden In 1 Corinthiërs 11:17-25 vallen een paar gegevens op: de leden van de gemeente te Corinthe blijken regelmatig, misschien wel dagelijks, samen te komen. 38 Dat is niet zo vreemd, want zo konden zij even afgezonderd zijn van een hun niet bijster goedgezinde omgeving ( – lees Handelingen 18:1217 maar). Het is immers niet onwaarschijnlijk dat naast de vrome Joden ook vele andere Corinthiërs hen verachtten. In Paulus’ dagen waren buiten Israël alleen synagogen en de tempels van de Grieks-Romeinse goden de centrale plaatsen van godsdienstige samenkomsten. Kerkgebouwen bestonden toen nog niet. De gelovigen moesten derhalve samenkomen op plaatsen met een geschikte outillage. Dat konden een of meer woonhuizen zijn, waarvoor vooral die van de rijke leden in aanmerking kwamen. Gezamenlijke maaltijden In het Nabije Oosten was het – en is het nog steeds – gebruikelijk om gezamenlijk maaltijden te houden. Daaraan konden niet alleen de bewoners van een huis deelnemen, maar ook buurtgenoten en van elders afkomstige gasten. Men spreidt dan een kleed uit over vloer of tafel, waarop alle disgenoten de door hen meegebrachte etens- en drinkwaren kunnen uitstallen, aldus bijdragend tot een bevredigend stillen van ieders honger en dorst. Afhankelijk van de gelegenheid en feestvreugde kon de dis rijker en overvloediger zijn dan anders. Voor schrijver dezes was dat een normaal tafereel toen hij in Egypte opgroeide. 39
Page 36
Overigens doen zich heden rond het gehele mediterrane gebied nog dagelijks dergelijke taferelen voor. Bij het lezen van wat Paulus over het houden van maaltijden schrijft, rijst onwillekeurig hetzelfde beeld. Als geroepen heiligen bijeen Naast de reguliere maaltijden in huiselijke kring blijken te Corinthe ook maaltijden gehouden te worden waarbij het samenkomen als “geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen” (1 Corinthiërs 1:2) hoofdschotel was. Uit 1 Corinthiërs 11:17-25 kan worden afgeleid, dat de apostel daarvan geen prettige indruk had, hetzij door berichten van broeders, hetzij door eigen waarneming. De maaltijden die als geloofsbeleving met elkaar genoten werden, konden niet altijd en overal als waardig worden gekwalificeerd. Dat was voor de apostel Paulus reden een en ander recht te zetten. Wanneer de broeders als gemeente bijeenkwamen om Christus te gedenken, in het bijzonder wat Zijn kruisdood en het daarop gebaseerde evangelie voor hen betekende, moest dáárop het accent liggen! Als daarbij, naar oosterse gewoonte, voedsel en drank beschikbaar was, mocht het terecht uitermate ongepast gevonden worden als dat in vreetpartijen en ruzies ontaardde of dat men zich erop stortte nog voordat iedereen om de dis zat. Daarom verwijst de apostel naar wat hij van de Heer Zelf – en van niemand anders – ontvangen heeft, namelijk de woorden voor een 40 maaltijd waarmee men op waardige wijze de betekenis van de dood van de Heer (Kurios) gedenkt: een “Heer-lijke maaltijd” (kuriakon deipnon - 1 Corinthiërs 11:20)! 4.2 – Is het “Heer-lijk” of “van de Heer”? Het Griekse bijvoeglijk naamwoord kuriakon – letterlijk “Heer-lijk”12, elders meestal met “van de Heer” of “des Heren” vertaald – komt alleen voor in 1 Corinthiërs 11:20 en in Openbaring 1:10 (“in de Heerlijke dag”). Paulus heeft het als enige letterlijk over de “Heer-lijke maaltijd”! Het moet dus wel gaan om een maaltijd die zich onderscheidt van andere maaltijden en van het jaarlijkse pesachmaal. Het is een aangelegenheid die exclusief de gemeente van geroepen gelovigen uit Joden en natiën aangaat. Paulus refereert alleen in 1 Corinthiërs aan deze maaltijd en grijpt daarop in zijn overige brieven niet op terug. Het is voor een zuiver verstaan van de Schrift dus beter om niet “maaltijd van de Heer” te bezigen. Het is ook goed om te bedenken dat Paulus de woorden van de “Heerlijke maaltijd” aan de Corinthiërs heeft doorgegeven nog voordat de vier evangeliën geschreven waren, waarschijnlijk in het jaar 57, terwijl _______________________ 12 Het achtervoegsel “-lijk” drukt, net als vaak het Griekse achtervoegsel -kon, onder meer iets bezittelijks of een typerende eigenschap uit, zoals in het oude Nederlands “heerlijke rechten”, rechten die uitsluitend een landsheer toekomen. 41
Page 38
Mattheüs, Marcus en Lucas eerst in het jaar 64 en Johannes in 90 op papyrus gezet werden. Ziet u ook hoe deze gang van zaken perfect aansluit op de lijn in Gods kalender? Want nadat Israël terzijde was gesteld (Romeinen 11:11-15), viel het volle licht op de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is! 4.3 – Van de Heer ontvangen Zoals gezegd schrijft Paulus als enige en alleen in 1 Corinthiërs over “de Heer-lijke maaltijd”, en wel in 1 Corinthiërs 11:23-26. Dit gedeelte leidt hij in met de mededeling “want ik heb van de Heer ontvangen wat ik ook aan jullie heb doorgegeven dat ...”. In de verzen 23b- 26 herhaalt hij deze woorden. Het gebruik van het voornaamwoord “ik” (egô) in “want ìk heb ontvangen vanaf (apo) de Heer”, wijst op een directe communicatie met de Heer, naar wij gevoeglijk mogen aannemen door de geest. Overigens wijst het gebruik van “jullie” (humeis) naast “ik” (egô) eveneens op directe communicatie met de broeders. 4.4 – Voor het lichaam van Christus? Sommigen onder ons vragen zich ernstig af of de Heer-lijke maaltijd wel bedoeld is om als zodanig gehouden te worden in de gemeente die het lichaam van Christus is. Om daarover klaarheid te krijgen is een nauwkeurige, onbevooroordeeld lezen van de Schrift noodzakelijk, vooral van de context waarin Paulus over de Heer-lijke maaltijd geschreven heeft. 42 Heb er dan wel erg in dat de term “lichaam van Christus” niet beperkt is tot wat men de “overgangsperiode” noemt. Dat is de periode waarin steeds duidelijker wordt dat Israël tijdelijk terzijde is gesteld en het evangelie zich richt tot alle mensen, Joden, Romeinen, Grieken en welk ander volk ook maar. Waarom anders zou Paulus die term niet alleen in 1 Corinthiërs 12:27, maar ook in Efeziërs 4:12 gebruikt hebben? 4.5 – “Ook ons pascha”? Hoe kan dat? In 1 Corinthiërs 5:7-8 grijpt Paulus terug op het pascha en de ongezuurde broden in een gedeelte dat, gezien de structuur van de brief, parallel loopt met het gedeelte over de maaltijd van de Heer in 1 Corinthiërs 11:17-34. Hij herinnert de Corinthiërs eraan dat “ons pascha”, Christus, voor ons geofferd werd en maant hen daarom feest te houden “niet met oud gist, ook niet met gist van kwaad en boosheid, maar met ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid. Klaarblijkelijk is voor ons eveneens sprake van een “voorbijgaan”: Paulus heeft het ook tegen geroepenen uit de natiën, onbesnedenen, en niet alleen tegen Joden. Daarom kan het niet anders zijn dan dat hij “ons pascha” hier in beeldspraak gebruikt heeft, als voorbeeld voor alle broeders, Joods of niet. Niettemin menen velen dat Paulus met “pascha” tóch naar een puur Joodse aangelegenheid verwijst, in het bijzonder naar de wijze waarop onze Heer Zijn laatste pesachmaal gehouden heeft. 43
Page 40
Dat zou dus ook opgaan voor de passage in 1 Corinthiërs 11:17-34. Paulus heeft het daar echter niet over de viering van Israëls uittocht uit Egypte, maar over de zinnebeeldige betekenis van “pascha”. Dat wordt helder wanneer wij weten wat het woord ‘pascha” feitelijk betekent. Dat woord is afgeleid van het Hebreeuwse woord PhSCh (zeg: pasách) dat “voorbijgaan” betekent. In Exodus 12, waar Jahweh de Israëlieten gebiedt jaarlijks de uittocht uit Egypte, het land van slavernij en dood, te gedenken, zegt Hij “Dit is pesach voor Jahweh” (Exodus 12:11). Het verwijst naar het voorbijgaan van Israëls ellende onder de Egyptische knoet en tegelijk naar het voorbijgaan van de dood aan de met bloed bestreken deurposten (Exodus 12:13). Welnu, als apostel van de opgestane en verheerlijkte Heer Christus Jezus mocht Paulus ook aan ons, niet-besnedenen, een evangelie verkondigen dat een overeenkomstig “voorbijgaan” inhoudt. Denk maar aan onder meer deze zinnen: • “… zoals Hij ons uitgekozen heeft in Hem vóór de nederwerping der wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn (Efeziërs 1:4); • “In Hem hebben wij de vrijkoping door Zijn bloed” (Efeziërs 1:7a); • “Thans echter, in Christus Jezus, zijn jullie die eens veraf waren, nabijgekomen door het bloed van Christus” (Efeziërs 2:13); 44 • God ziet ons aan in de Zoon van Zijn liefde in Wie wij de vrijkoping hebben, de vergeving van de zonden (Colossenzen 1:13-14). In die zin is het dus wel degelijk ook ons pascha, dus als metafoor die past in het evangelie dat Paulus ons verkondigd heeft, als een werkelijk blij makende boodschap! 4.6 – Geen pesachmaaltijd Paulus geeft 1 Corinthiërs 11:23 al voldoende stof om de bewering te logenstraffen dat de maaltijd van de Heer puur “Joods” zou zijn en derhalve van dezelfde strekking als het laatste pesachmaal van onze Heer. Dat verband leggen echter kerkelijke leringen wél, domweg omdat zij zich plegen toe te eigenen wat God alleen voor Israël bedoeld heeft. Maar staat er niet: “want ik heb van de Heer ontvangen wat ik ook aan jullie heb doorgegeven”? Zijn die “jullie” niet de leden van de gemeente die als lichaam van Christus uitgeroepen is? Paulus heeft een en ander niet van Petrus of de Twaalven13 ontvangen, maar door een bijzondere openbaring van de Heer Zelf en dit vervolgens ook aan de gemeente te Corinthe doorgegeven. In 1 Corinthiërs 11:26 stelt hij: “Want zo dikwijls als jullie dit brood _______________________ 13 De twaalf leerlingen van de Heer, later de twaalf apostelen, ook wel genoemd ‘de twaalven’ (1 Corinthiërs 15:4). 45
Page 42
eten en deze beker drinken, boodschappen jullie de dood van de Heer, totdat Hij komt”. De boodschap van de Heer-lijke maaltijd sluit aldus naadloos aan bij wat Paulus bedoelde met “ook ons pascha” in 1 Corinthiërs 5:7 en wat hij verkondigde over onze gelijktijdige verandering en wegrukking in respectievelijk 1 Corinthiërs 15:51-52 en 1 Thessalonicenzen 4:16-17. Daarentegen verwees het pesachmaal, dat onze Heer met Zijn discipelen hield, louter naar Zijn slachting als pascha, aan het kruis. 4.7 – Geen inzetting In Efeziërs 2:15 en Colossenzen 2:14 schrijft Paulus dat de wet van geboden in inzettingen buiten werking is gesteld. Wellicht nog behept met de kerkelijke gedachte dat de Heer-lijke maaltijd een “inzetting” zou zijn, wijzen sommigen ook het houden van deze maaltijd als “Joods” af. Hun gedachtegang is duidelijk: de maaltijd van de Heer is een inzetting, inzettingen zijn buiten werking gesteld, daarom hoort de viering van de maaltijd niet in de gemeente thuis. Wie de betreffende Schriftplaatsen en hun context onder de loep neemt, zal echter inzien dat ze volstrekt niet op de Heer-lijke maaltijd van toepassing zijn, maar op puur Joodse aangelegenheden. En hebben wij niet reeds vastgesteld dat de Heer-lijke maaltijd géén Joodse aangelegenheid is? Zoals eerder opgemerkt schrijft Paulus alleen in 1 Corinthiërs over de Heer-lijke maaltijd en nergens anders. 46 Gezien zijn woorden die aan 1 Corinthiërs 11:23-29 voorafgaan en erop volgen, kan het niet anders dan om een maaltijd gaan die de leden van de Corinthische gemeente met elkaar genieten, niet in een plechtige “dienst van schrift en tafel”, maar “gewoon” met elkaar. Wanneer Paulus zo’n plechtige dienst op het oog zou hebben gehad, was hij daarop elders in zijn brieven wel teruggekomen, bijvoorbeeld met aanwijzing van iemand die daartoe speciaal bevoegd zou zijn. Er is hier dan ook geen sprake van een loodzware inzetting of een heilig sacrament! 5. De Heer-lijke maaltijd nader bezien 5.1 – De context Voor de lezer die kerkelijk opgevoed is, zal het niet meevallen de nuchtere waarheid over de Heer-lijke maaltijd te aanvaarden, zoals door Paulus in 1 Corinthiërs 11:17-26 doorgegeven. Het is een kwestie van nauwkeurig lezen wat er staat en vooral oog hebben voor het verband waarin het geplaatst is. Dat verband geeft het beeld van een samenkomen van de leden van de Corinthische gemeente, waarbij naar oosters gebruik niet alleen gegeten en gedronken wordt, maar vooral gesproken wordt over de betekenis van de Heer in hun leven. In die zin is het een Heer-lijke maaltijd. 47
Page 44
Paulus constateert echter misstanden bij deze maaltijd: de maaltijd gebruiken als de hoofdmaaltijd van die dag in plaats van vooraf thuis te eten, al beginnen te eten zonder te wachten tot iedereen gearriveerd is en vooral ook maaltijden die een beschamend toneel zijn van misstanden. Dat laatste zal te maken hebben gehad met ruzie over geloofsopvattingen en misschien ook met het verschil in arm en rijk. Het is niet voor niets dat Paulus in 1 Corinthiërs 9 uitvoerig ingaat op zijn taak als apostel om het evangelie van Christus te prediken (1 Corinthiërs 9:12). Zijn brieven ondersteunden dat en dienden tot opbouw van de gemeente die het lichaam van Christus is (Efeziërs 4:12). Want het lichaam is één, ook al verspreid over lokale gemeenten (1 Corinthiërs 12:12). 5.2 – Ongezuurd brood? In 1 Corinthiërs 10:16 spreekt Paulus “brood dat wij breken” zoals ook in 1 Corinthiërs 11:23-24 van “brood dat Hij dankende brak”. In beide gevallen gebruikte de apostel voor “brood” het Griekse woord artos. Dat is de algemene aanduiding van het graanproduct dat dagelijks als baksel uit de oven komt. Bij de maaltijd moest dit wel in stukken gebroken worden om onder de disgenoten verdeeld te kunnen worden. Was het ongezuurd brood? Wanneer dat van essentieel belang was geweest, zou Paulus niet alleen 48 artos, maar ook het woord azumos (gistloos) gebruikt hebben of alleen azumos (zie de vier evangeliën). Dan zou ook de Heer een andere aanduiding van het brood gebruikt hebben, zoals artos azumos (Hebreeuws: “lê’chêm matsót” letterlijk: “brood ongezuurd) of alleen azumos (Hebreeuws: “matsóth”). In dat geval zouden de Corinthiërs zoiets als matses hebben moeten eten. Wij hebben echter al geconstateerd dat de Heer-lijke maaltijd géén Joodse aangelegenheid is en voor de natiën in een geheel ander en boven het aardse uitgaand, perspectief geplaatst is. Het brood is hier niet bedoeld als beeld van het perfecte paaslam, van de absolute zondeloosheid van onze Heer Jezus Christus, maar als beeld van het lichaam dat de uitgeroepen gemeente is. Zolang de leden van dat lichaam nog aan de aarde gebonden zijn en de doden en de levenden nog niet de Heer in een veranderd lichaam in de lucht mochten ontmoeten (zie 1 Thesssalonicenzen 4:17), is de gemeente allesbehalve perfect en zondeloos. Daarom juist is het dagelijks brood, artos, bereid met gist, eigenlijk een zeer toepasselijk en realistisch beeld van de gemeente in haar huidige staat. Dat zij later heilig en smetteloos en onbeschuldigbaar voor Christus’ aangezicht gesteld zal worden (Colossenzen 1:22), is wonderschone toekomstmuziek. Dan zullen wij – nu alleen nog in de geest, straks in werkelijkheid – deel uitmaken van Hem die niet aan bederf onderhevig is. 49
Page 46
5.3 – Het breken van het brood Wanneer de leden van de Corinthische gemeente aan het einde van de werkdag samenkwamen om met elkaar maaltijd te houden, speciaal om met elkaar het geloof te beleven, te bespreken en te versterken, waren op het kleed of de tafel de broden uitgestald die zij hadden meegenomen of waarvoor de (rijke) gastheer gezorgd had. Het ligt voor de hand dat vervolgens iemand van hen, na het uitspreken van een dankgebed, het sein gaf dat de maaltijd kon beginnen door het brood te breken, waarna iedereen hetzelfde ging doen. Dat wij tegenwoordig, in onze cultuur, het brood niet plegen te breken, maar het in stukken snijden, komt in principe op hetzelfde neer. Wat in Corinthe een normale gang van zaken was, is al vroeg door allerlei menselijke leringen verworden tot kerkelijke hocus pocus.14 Het brood gaf Christus als beeld van de uitgeroepen gemeente die Zijn lichaam is – “Dit is Mijn lichaam voor jullie”. In 1 Corinthiërs 12:12 legt Paulus dit nader uit: “Want net als het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het ene lichaam – velen zijnde – één lichaam zijn, zo ook Christus”. _______________________ 14 Veelzeggend is dat deze uitdrukking een verbastering is van het Latijnse “hoc est corpus meum” (“dit is Mijn lichaam”) bij de consecratie tijdens de eucharistieviering. De toevoeging “pilatus pas” is een verbastering van het credo dat tijdens deze viering wordt gereciteerd: “sub Pontio Pilato passus et sepultus est” (“heeft onder Pontius Pilatus geleden en is begraven”). 50 De woorden van de Heer over het in stukken breken van het brood passen geheel in het beeld van het éne lichaam dat vele leden heeft en tóch geen leden zijn die als los zand aan elkaar hangen, maar bij elkaar behoren en één lichaam vormen. Wie zich dit realiseert, laat het wel uit zijn hoofd om in de gemeente splijtzwam te worden. 5.4 – Voor jullie gebroken? De codex sinaïticus, een van de drie voornaamste handschriften met Griekse grondtekst, heeft, net als die andere handschriften, in 1 Corinthiërs 11:24 staan “Dit is mijn lichaam voor jullie”. In de kantlijn heeft een corrector echter het woordje “gebroken” (klômenon) bijgeschreven (zie afbeelding). Hoewel deze corrector het vaak bij het rechte eind heeft gehad, lijkt dit nu niet het geval te zijn, wanneer die toevoeging althans zou impliceren dat aan het kruis het lichaam van onze Heer gebroken zou zijn. 51
Page 48
Dat zou in flagrante tegenspraak met de Schrift zijn, waar immers in Johannes 19:36 de woorden van Exodus 12:46, Numeri 9:12 en Psalm 34:20 aangehaald zijn als de vervulling van de profetie dat geen been van Zijn lichaam gebroken zal worden! Zelfs als beeld van de gemeente die het lichaam van Christus is, kan dat beeld niet “gebroken” zijn! Indien de aantekening van de corrector in de marge zou slaan op het breken ter verdeling van het brood, leidt toch de plaats van dat woordje tot misverstand. 5.5 – Beker Volgens 1 Corinthiërs 11:25 nam onze Heer na het maaltijd houden de beker en zei dat deze het teken was van “het nieuwe verbond in Mijn bloed”. Het was ook destijds alom gebruikelijk dat in grotere gezelschappen iedereen een beker had. Alleen wanneer er slechts enkelen om de dis geschaard waren, kon eventueel een beker doorgegeven worden. Nieuw verbond Bij Paulus heeft de Heer het accent gelegd op Zijn woorden: “deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed”. De beker stelt datgene voor wat hij bevat, de wijn, terwijl de wijn het bloed voorstelt waarmee onze Heer aan het kruis het nieuwe verbond bezegelde. 52 Anders dan in de voor Israël bestemde Schriften, heeft onze Heer hier om een zinnebeeldig nieuw verbond op het oog. Zoals in het oude verbond God aan Israël plechtig het bezit van het land Kanaän beloofde (Exodus 6:1-7), is door Hem in dit nieuwe verbond aan ons een plaats te midden van de hemelingen gegarandeerd, in een veranderd lichaam en weggerukt vóór de loop van de komende gerichten. De vervulling daarvan heeft God als een eenzijdige verplichting jegens ons op Zich genomen. Daarom moét voor de leden van het lichaam van Christus het accent wel liggen op de gemeenschap met het bloed van Christus (1 Corinthiërs 10:16b). Zij hebben daarin immers niets anders in te brengen. Later zouden zij door de prediking van Paulus en zijn brieven een completer beeld krijgen van wat dat bloed voor hen en voor de gehele kosmos bewerkt heeft (Romeinen 3:25 en 5:9; Efeziërs 1:7 en 2:13; Colossenzen 1:14 en 20). Wijn In het door de Romeinen prachtig (her)opgebouwde Corinthe, hadden ook Romeinse eet- en drinkgewoonten ingang gevonden. Zij plachten geen pure wijn te drinken – of het moest alleen vers druivensap geweest zijn – maar lengden die aan met vier tot wel tien delen water. De vergelijking met bloed zou kunnen wijzen op het drinken van de vrucht van rode druiven. 53
Page 50
Het is echter van geen belang of er sprake was van al dan niet gegist druivensap, ook nu weer omdat het hier niet per se gaat om het houden van een soort pesachmaal. 5.6 – Eenheidsmaal Uit 1 Corinthiërs 11:24-26 blijkt, samengevat, dat brood en beker nog meer betekenen, namelijk een maaltijd waarbij gelovigen gezamenlijk gedenken hoe zij door Jezus’ bloed gerechtvaardigd en van de komende toorn gered zijn en met God verzoend door de dood van Zijn Zoon (Romeinen 5:9-11). Tezamen vormen zij, met vele leden, één lichaam, met Christus als het Hoofd (Colossenzen 1:18). Totdat Hij komt! De Schrift wijst dus uit dat een maaltijd die leden van het lichaam van Christus met elkaar houden, door de Heer bedoeld is als gedachtenis-, gemeenschaps- en eenheidsmaal, kortom als de Heer-lijke maaltijd! Paulus voegt daaraan in 1 Corinthiërs 11:26 toe: “Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en deze beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer aan – totdat Hij ook komt!” Dat is de clou van de Heer-lijke maaltijd, wanneer leden van het lichaam ergens samenkomen om een zodanige maaltijd met elkaar te hebben. Wanneer de praktijk echter anders blijkt en men de maaltijd alleen gebruikt om de buik te vullen of om te ruziën over van alles en nog wat 54 – kortom alleen aan het eigen vlees denkt en de wrange vruchten daarvan laat zien –, miskent op grove wijze de betekenis ervan. Dan eet men van het brood of drinkt men van de beker van de Heer op onwaardige wijze! Dan hebben wij het nog maar niet over de verwording van de Heerlijke maaltijd tot een vreugdeloos, leeg en formalistisch ritueel. 5.7 – Instelling van de Heer-lijke maaltijd? a. De woorden “zo dikwijls als” in 1 Corinthiërs 11: 25 en 26 betekenen niets anders dan “iedere keer dat”. Dat kan niet uitgelegd worden als het opleggen van een verplichting tot het houden van een Heer-lijke maaltijd. Er staat alleen dat zo dikwijls als men een Heer-lijke maaltijd houdt, men zich terdege bewust moet zijn wat die maaltijd inhoudt en betekent. b. Er staat nergens waar, wanneer en hoe vaak de Heer-lijke maaltijd gehouden moet worden. Hij kan evengoed in huiselijke kring of ander verband door de leden gehouden worden, al naar gelang de behoefte om met diepe dankbaarheid te gedenken wat de Heer voor ons aan het kruis bewerkt heeft. Want de Heer heeft via Paulus uitsluitend aangegeven hoe en met welke strekking brood en beker door disgenoten gehanteerd moeten worden. c. Er staat nergens in de brieven van Paulus dat de Heer-lijke maaltijd geleid moet worden door een oudste, evangelist of ander gemeentelid met een taak. Er geldt geen eis zoals kerken die voor priesters, dominees of andere ambtsdragers hebben laten gelden. In beginsel zou ieder lid van de gemeente het initiatief ertoe mogen nemen, mits 55
Page 52
diegene doordrongen is van de betekenis en bedoeling van de maaltijd zoals hiervóór uiteengezet. Overigens kan het geen kwaad eens in de brieven aan Timotheüs en Titus te lezen welke kwaliteiten Paulus van leden met een bepaalde taak en positie verwacht! d. De Heerlijke-maaltijd voegt alleen iets aan het geloofsleven toe, indien men op waardige wijze de dood van de Heer gedenkt, dus beseft wat met brood en beker uitgedrukt wordt en in herinnering geroepen. Waar dit niet het geval is, is slechts sprake van een ordinaire, buikvullende maaltijd. e. Voor zover dat al niet uit het voorgaande mocht blijken, kan de Heer-lijke maaltijd nooit ofte nimmer voorwaarde zijn om zich lid te mogen noemen van de gemeente die het lichaam van Christus is! God, de Vader, heeft ons immers Zijn zegel opgedrukt. Geen macht ter wereld is in staat dat “zegel van de geest van de belofte” (Efeziërs 1:13) te verbreken. Zijn wij niet in Christus al vóór de nederwerping der wereld uitgekozen (Efeziërs 1:4)? “Wat zal ons scheiden van de liefde van God in Christus Jezus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of het zwaard?” (Romeinen 8:35) 56 NABESCHOUWING Na wat mij nu door Gods Woord onderwezen is, verbaas ik mij telkens weer als ik al die loodzware leerstellingen omtrent de doop lees – alsof die een ticket voor godzalig leven zouden zijn! Zo ook bij de nóg zwaardere, zoniet beklemmende leerstellingen omtrent het Heilig Avondmaal, op grond waarvan waarvan men bepaalde zondaren meent te mogen uitsluiten. Wij hebben het dan over de gevolgen van redeneren zonder Gods Woord goed te kennen en van een vermenging van evangeliën zoals Paulus die in Galaten 1 noemt. De mens kennende en vooral zijn neiging om alles en iedereen aan regels te binden, omdat hij te zwak is om de ruimte die God aan de gelovige biedt aan te kunnen, moet men voor ten minste twee gevaren waken: • De ruimte die in 1 Corinthiërs voor het houden van een Heerlijke maaltijd geboden wordt, tóch weer willen institutionaliseren, in een keurslijf van vaste roosters, als een vast ritueel, kortom met een praktijk die veraf staat van wat er geschreven staat; • Het qua tijd en frequentie willen afgrendelen van de ruimte die de Schrift aan de leden van de gemeente biedt om de Heerlijke maaltijd te houden zoals de Heer die bedoeld heeft. 57
Page 54
Iedere inperking van de ruimte de Schrift voor het houden van een Heer-lijke maaltijd biedt, zet welhaast automatisch de deur naar twist en afscheiding wagenwijd open. Er zullen beslist nog lezers zijn die zich die onzalige tijd herinneren, waarin het een rooms-katholieke gelovige streng verboden was aan het “Heilig Avondmaal” van de hervormden of gereformeerden deel te nemen en andersom. Zelfs binnen de protestantse denominaties golden zulke verboden, zoals voor de lutheranen om aan de hervormde tafel aan te schuiven en andersom. Nu de Heer-lijke maaltijd, zoals door de Heer via Zijn apostel Paulus gememoreerd, feitelijk een zeer laagdrempelige gebeurtenis is, zonder verdere poespas, kan zo’n gewone maaltijd werkelijk bijzonder heten en een “Heer-lijke maaltijd” genoemd worden. Dat moet voor aanhangers van de Kerk van Rome en van de protestante kerken een moeilijk te verteren zaak zijn, gewend als zij zijn aan de traditie van het “Heilig Avondmaal”. Jammer, want juist het houden van Heer-lijke maaltijden is een uiting van geloof, erkenning en dankbaarheid jegens Hem, Die onze Heer en Redder is. De Heer-lijke maaltijd bevestigt het feit dat wij ons “geroepen heiligen” mogen weten (Romeinen 1:7; 1 Corinthiërs 1:2; Efeziërs 1:1)! En bedroeft de heilige geest van God niet, waarmee jullie verzegeld zijn tot de dag van vrijkoping! Efeziërs 4:30 58 Alfred E. Dekker In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (de publicaties zijn ook als fysieke uitgave verkrijgbaar) Evangelieomniet.nl 61
Page 56
Als het woord aggelos overal waar het voorkomt met 'engel' vertaald was, dan hadden wij ook dat wat ermee bedoeld wordt, kunnen verstaan. Maar helaas verschijnt het alleen waar de traditionele overlevering dat verlangt.

De zogenaamde engelenwereld


Page 0
Page 6
INLEIDING Wat buiten het bereik van onze vijf zintuigen bestaat, heeft van oudsher de nieuwsgierigheid van veel mensen gewekt, vooral wat die wezens in het heelal betreft, die anders niet waarneembaar zijn. Omdat contact met deze wezens hoofdzakelijk gebeurde door boden of afgezanten, was het gebruikelijk ze ‘engelen’ te noemen, alsof ze allen bezig zijn met het overbrengen van boodschappen. Omdat de Schrift heel weinig over hen vertelt, heeft men in de vóórchristelijke tijd al geprobeerd aanvullende literatuur over dit thema te creëren. Daarom spelen ‘engelen’ zo’n grote rol in oude Joodse boeken, zoals de apocriefe boeken en soortgelijke twijfelachtige producten, zoals onder meer in het zogenaamde boek Henoch, dat inderdaad een citaat bevat, dat inhoudelijk overeenkomt met Judas vers 14 en 15. Alleen een microscopisch nauwgezet onderzoek van de heilige Schrift kan ons hier leiden op de juiste weg. Dat zal ons bewaren voor allerlei producten van ongebreidelde fantasie, die men maar al te vaak tot achtergrond voor Gods woord heeft gemaakt, om dit Woord vanuit deze valse achtergrond uit te leggen. Eén van de grootste moeilijkheden voor een juist begrip ligt in de discordante vertaling van het woord aggelos, dat men alleen met ‘bode’ of ‘boodschapper’ vertaalde als het om mensen ging Luc7:24; 9:52; 2Cor.8:23; Jak.2:25. Elders echter meestal met ‘engel’. Luther zelf schreef nog in Mattheüs en de parallelteksten: ‘Zie, Ik zend 7 Mijn engel voor Uw aangezicht’ Matt.11:10; Marc.1:2; Luk.7:27 Mal.3:1, terwijl in de herziene Luthertekst en in nieuwere vertalingen, (ook in NBG51 en in een voetnoot hSV) ‘...mijn bode ...’ staat. Maar sommigen willen het begrip ‘engel’ niet graag uit hun woordenschat schrappen en zeggen: ‘Maar er zijn toch engelen! Waarom dan niet zo vertalen?’ Hiermee komen wij tot de kern van de zaak: Moet een vertaler weergeven wat hij meent te weten en wat zijn lezers zouden goedkeuren, of wat God zegt? De Griekse noch de Hebreeuwse taal heeft een woord, dat aangeeft wat wij ons vandaag bij ‘engel’ voorstellen. Als het woord aggelos overal waar het voorkomt met ‘engel’ vertaald was, dan hadden wij ook dat wat ermee bedoeld wordt, kunnen verstaan. Maar helaas verschijnt het alleen waar de traditionele overlevering dat verlangt. Dit is een duidelijk voorbeeld hoe discordante vertalingen de waarheid voor ons kunnen verduisteren in plaats van dat ze die laten zien. Mensen kunnen ‘engelen’ zijn Met het Griekse woord aggelos (boodschapper) worden bijvoorbeeld ook Johannes de doper Matt.11:10; Marc.1:2; Luc.7:27, zijn discipelen Luc.7:24, enkele discipelen van onze Heer Luc.9:52 en de boodschappers in Jericho Jac.2:25 aangeduid. Dat waren volgens de 8
Page 8
in het algemeen aan dit woord toegeschreven betekenis, beslist géén ‘engelen’, maar gewone boodschappers. De enige andere vermeldingen van boodschappers in het nieuwe testament (bij Luther, Duitse editie 1912) vinden wij in 2 Corinthiërs 8:23 (wat onze broeders betreft, die boden van de gemeenten zijn), waar ‘apostelen’ staat. En Efeziërs 6:20 (waarvan ik bode ben in ketens, Luther, Duitse ed. 1912), waar het ‘gezant’ is. Blijkbaar ‘wisten’ de vertalers dat engelen bovenaardse wezens zijn. Daarom hebben zij mensen niet op die manier aangeduid. Als zij het belangrijker gevonden hadden om nauwkeurig en consequent de grondtekst te laten spreken dan deze naar ‘hun weten’ te verklaren, dan zouden veel dingen duidelijk zijn, die nu voor de meesten nog verborgen zijn. En wij zouden van veel schadelijke overleveringen bevrijd zijn. Het zelfstandig naamwoord aggelia is soms correct met boodschap vertaald 1Joh.1:5; 3:11. Over de betekenis daarvan bestaan geen meningsverschillen. Dus is een aggelos een bode of boodschapper. Dat is een bezigheid, geen aard of ‘natuur’. Het grondtekstwoord maakt geen onderscheid tussen bovenaardse en aardse boodschappers. Het heeft net zo goed betrekking op mensen als op hemelse geesten. In mijn jeugd zong ik dikwijls: ‘Was ik maar een engel!’ Deze wens werd snel vervuld toen ik voor mijn ouders en een onderwijzer boodschappen moest doen. Volgens de betekenis kan iedereen een ‘engel’ zijn, je hoeft alleen maar een boodschap over te brengen. Als wij het grondtekstwoord 9 eenduidig, goed en begrijpelijk willen vertalen, zouden wij uniform menselijke boodschappers ook met ‘engelen’ moeten aanwijzen, of de engelen ‘boodschappers’ noemen. Anders ontstaat verwarring en eeuwenoude dwalingen zullen ons vervolgens besluipen, al zijn wij nog zo eerlijk en oprecht in ons verlangen om Gods waarheid te leren en te onderwijzen. Net als bij het Grieks gebruiken onze vertalingen uit het Hebreeuws de uitdrukking ‘engel’ voor twee woorden: mlak en abir. Het laatste woord betekent standvastig en wordt maar één keer met ‘engel’ vertaald Psalm 78:25: zij aten engelenbrood (Luther, Duitse ed. 1912; de Statenvertaling (SV) en de herziene SV hebben: ‘brood der machtigen’). Deze keuze van woorden in de Lutherbijbel is niet anders dan navolging van dubieuze overleveringen; want boodschappers hebben geen speciale voeding. Dat wil zeggen: deze is niet beter maar vaak eerder minder dan het voedsel van andere mensen. Johannes de doper at sprinkhanen en wilde honing Matth.3:4; Marc.1:6. Voor hem was dit ‘engelenbrood’, omdat hij drie keer ‘bode’ (of ‘engel’) genoemd wordt. Ik weet dat indianen in de Amerikaanse woestijnen sprinkhanen aten als zij niets anders hadden. Ik heb zelf echter nooit dit soort ‘engelenbrood’ geproefd. Zowel in het Hebreeuws als in het Chaldeeuws betekent het gebruikelijke woord voor engel, mlak, letterlijk: een arbeider. Maar in het taalgebruik beperkt het zich tot één enkele bezigheid: 10
Page 10
het overbrengen van boodschappen. Het wordt ongeveer honderd keer met ‘bode’, ‘boodschapper’ of ‘boodschap zenden’ vertaald en ongeveer even vaak met ‘engel’. Hierdoor krijgt de bijbellezer onvermijdelijk de indruk, dat in de laatste gevallen een bovenmenselijk wezen bedoeld wordt, wat echter uit het grondtekstwoord absoluut niet blijkt. Het gebruik van beide uitdrukkingen (‘engel’/‘bode/boodschapper’) is een discordante uitleg, maar geen vertaling; in ieder geval geen concordante. Wanneer wij op alle plaatsen waar het woord voorkomt standaard ‘boodschapper’ zeggen, gaan onze ogen voor veel, tot nu toe raadselachtige, waarheden open. Slechts een functioneel deel van de hemelse menigten zijn boodschappers. Het is geen correcte aanduiding voor hun totaliteit, maar slechts voor de specifieke, die uitgezonden worden met boodschappen (berichten). Omdat de laatstgenoemden vermoedelijk de enigen zijn, die gelegenheid hebben de aarde te bezoeken, moeten wij niet aannemen dat de overige hemelbewoners allen hetzelfde ambt hebben. Waarschijnlijk is eerder het tegendeel het geval. Wanneer buitenlandse regeringen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika in Bonn door een boodschapper vertegenwoordigd worden, dan betekent dat toch niet, dat alle Amerikanen aan de andere zijde van de Atlantische Oceaan eveneens ‘boodschappers’ zijn. 11 Het aantal boodschappers in het op-hemelse gebied1 loopt in de honderden miljoenen Op.5:11; maar dit laat ons alleen maar zien hoe talrijk de totale bevolking van de hemelse werelden moet zijn. Wij weten, dat er veel meer sterren zijn dan het hier genoemde aantal hemelse boodschappers. Dit getal kan voor ons op zichzelf zeer groot lijken. Toch lijkt dat niet te hoog te zijn, als voor iedere ster er slechts één boodschapper zou zijn. Boodschappers van de Heer Zulke boodschappers ontmoeten wij in het verslag over Abraham bij vijf verschillende gelegenheden. Een bode van Jahweh2 (‘Ik ben’) verscheen aan Hagar in de woestijn bij een bron op de weg naar Sur Gen. 16:7, voordat Ismaël geboren werd. En een bode van Elohim3 bemoedigde haar later in de woestijn van Berseba Gen. 21:17. 1 De Hebreeuwse Schrift zegt vaak ha-sjamajim; beide of twee hemelen. In Tenach (OT) en Griekse Schrift (NT) wordt ook ‘op/boven de hemelen’ genoemd, zie ook voetnoot 19 op blz.34. 2 Jahweh (JHWH), is de Naam van God; dit betekent heel letterlijk wordzijnde-was, en wordt als: ‘Ik ben’ of: ‘Ik zal zijn’ uitgelegd. 3 Net als ‘El’ en ‘Eloah’ wordt deze titel met ‘God’ weergegeven in de meeste vertalingen. Het meervoud -im wijst op de geest van El en Eloah die werkzaam zijn; mensen zijn soms ook ‘elohim’. De titels dragen de notie: onderschikken. Elohim = onderschikker-s 12
Page 12
De menselijke gestalte, die door de oude Abraham werd gezien, en voor wie hij een maaltijd bereidde, straalde goddelijke heerlijkheid uit, en zijn gelaatstrekken hadden het karakter van een Goddelijk wezen. Want Abraham erkende één van de drie mannen onder de terebinten als zijn Heer Jahweh Gen.18:2,3,13. In Genesis 19:1,15 worden zij boden genoemd toen zij aan Lot de vernietiging van Sodom bekendmaakten. Een bode (NBG51: engel) van de Heer (Jahweh) hield Abraham ervan af Isaäk te offeren Gen.22:11,15. Een ander begeleidde een dienaar van Abraham op weg naar Mesopotamië 24:7,40. In Genesis 18,19 hebben de boodschappers de gestalte van sterfelijke mensen aangenomen, zodat zij ‘mannen’ genoemd werden Gen.18:2,16,22; 19:5,8,10,12,16. De letterlijke betekenis van man echter, is ‘sterveling’. De Duitse Elberfelder vertaling schrijft (ook NBG51 en SV), dat de ‘engel van Jahweh (‘Ik ben’)’ aan Mozes verscheen in een vuurvlam in een doornstruik, maar degene, die met hem sprak was God (Elohim) zelf, ofwel Jahweh Ex.3:2,4. De ‘man’ die Jozua voor Jericho zag, was de vorst van het leger van de Heer4, ofwel de Heer Zelf Joz.5:13-6:2. In Richteren 6:11,21,22 en elders vinden we in NBG en Statenvertaling de uitdrukking ‘de engel van de Heer’, Hebreeuws: mlak-Jahweh, dus de boodschapper van de Heer. In 6:20 is het de 4 Waar Heer in hoofdletters staat, wordt de Naam Jahweh bedoeld. 13 engel van God, (mlak-Elohim) die tegen Gideon spreekt; in de volgende verzen wordt hij engel van Jahweh en in 6:23 Jahweh genoemd. Net zo wisselen de aanduidingen voor de Godsverschijningen in Richteren, waar de Vorst-van-deboodschappers, Jahweh, aish-Elohim (man van God) genoemd wordt Richt.13:8. Hieruit blijkt dat hemelse boodschappers (of ‘engelen’) menselijke trekken aannamen, om boodschappen van de onzichtbare God over te brengen. Het zijn geestelijke wezens, die een ambt bekleden en uitgezonden worden ten dienste van hen, die in de toekomst de redding toegeloot zal worden. Zo hebben wij hen als middelaars van God leren kennen. Maar het ambt van de Zoon van God als Middelaar is veel hoger: op dit punt is Hij is dus ‘veel beter dan de engelen (boodschappers) geworden’ Hebr. 1:4,13,14. Boodschappers in Hebreeën Sommige uitleggers hebben er de nadruk op gelegd, dat juist in deze brief gewezen wordt op het verschil tussen mensen en ‘engelen’ en dat daarom de uitdrukking ‘boodschapper’ voor aggelos afgekeurd moet worden. Maar het gaat hier helemaal niet om zo’n verschil. De eerste hoofdstukken spreken erover, dat God, Die in vroegere tijden door hemelse boodschappers met Zijn volk onderhandelde, nu in de persoon van Zijn Christus tot hen komt. En dat Deze beter is dan allen, die vóór Hem uitgezonden werden Hebr.1:4. En dat alleen Hij Zijn Zoon is Hebr.1:5, Die alle boodschappers 14
Page 14
moeten aanbidden Hebr.1:6. En dat alleen Hij een eonische5 troon heeft en zodoende boven de ‘ambtsdragers’ staat 1:7,8. En dat Hij de Enige is, Die tot Gods rechter(hand) verhoogd is Hebr.1:13. Aan die boodschappers van het verleden onderwerpt Hij de toekomende bewoonde aarde niet Hebr.2:5. Maar Hij zal veeleer die hemelse boodschappers aan de mens onderschikken. Hebreeën veronderstelt als bekend, dat God in het verleden hemelse boodschappers naar Zijn volk gestuurd heeft. Omdat Christus eveneens uit de hemelen komt, moeten eerst Zijn relaties tot deze boodschappers uiteengezet worden. Daarna pas komt Zijn relatie tot de menselijke ambtsdragers of boodschappers, zoals Mozes, Jozua en Aäron Hebr.3:2;4:8;5:4, aan de orde. Engelen geslachtloos De heilige Schrift maakt onderscheid tussen de boodschappers van God in de hemelen (die wij gewoonlijk ‘engelen’ noemen) en de uit aardbodem gevormde mensen Gen.2:7; 3:19. Mensen kunnen met elkaar huwen, maar de hemelse boodschappers niet, omdat zij geslachtloos zijn. Dit was toen zo vanzelfsprekend, en zo goed bekend, dat onze Heer zich zonder verder bewijs daarop beroept: In de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, 5 Het Griekse aiōn of aiōnion betekent in de Bijbel niet ‘eeuwig’ of ‘eeuwigheid’ in de zin van eindeloosheid, maar wijst te allen tijde op een zekere tijdsperiode die (ooit) eindigt. Vandaar: eonisch. 15 maar zij zijn als de engelen van God in de hemel Matt. 22:30; Marc. 12:25. Lucas vertelt, dat de zonen van de opstanding ‘net als de engelen zijn’ Luc.20:36. Maar nu is dit nauwelijks nog bekend, noch wordt het begrepen. Zo kent men aan veel teksten een tegengestelde betekenis toe. Het is de onzekere toon, die gelovigen misleidt. Het geslacht van engelen is voorwerp van wijdverbreide speculatie. Op plaatjes hebben ze meestal een vrouwelijk uiterlijk, met lang haar en golvend gewaad. Maar in de ongeloofwaardige apocriefe boeken en andere soortgelijke overgeleverde uitleggingen (in het bijzonder die over de ‘zondigende engelen’ gaan) zijn ze steeds mannelijk. En men vermoedt bij hen een losbandige geslachtsdrift, die zogenaamd hun val veroorzaakte. Deze kwestie is zeer belangrijk. Wanneer ‘engelen’, die volgens de woorden van onze Heer niet huwen, noch ten huwelijk worden genomen (dus van een andere soort zijn dan de mensen), en zich toch met deze kunnen vermengen, dan moeten wij óók toegeven, dat dieren van verschillende aard in staat zijn nieuwe soorten voort te brengen. Daarmee zouden wij tevens de deur openzetten voor de evolutietheorie en de concrete uitspraken van het eerste hoofdstuk van de Schrift in gevaar brengen Gen.1:24,25. Twijfel aan 16
Page 16
deze uitspraken is de oorzaak van de huidige afval en daarmee de voorloper van de afval van de eindtijd. Wie is zo zeker van zijn zaak dat hij beweren kan, dat de Schrift uitdrukkelijk en met stelligheid de vermenging van twee heel verschillende soorten leert? Door conclusies uit Schriftwoorden zouden wij ons nooit moeten laten verleiden tot zulke veronderstellingen. Als de hemelse boodschappers, zoals de Schrift ons duidelijk verzekert, geslachtloos zijn, hoe kunnen ze dan geslachtelijke gevoelens, begeerten en lusten hebben? De hoofdzonde van de ‘engelen’ afleiden van functies en capaciteiten, die ze niet bezitten, is een onhoudbare stelling. Zeker als men ze niet door feitelijke, vaste uitspraken in het woord van God kan onderbouwen. Nu willen wij ons met de eerste verzen van Genesis 6 uitvoerig bezighouden, die men steeds weer als ‘tegenbewijs’ aanhaalt. Maar men zou deze niet uit hun verband moeten lichten, maar integendeel nemen voor wat ze zijn: de 2e helft van de geschiedenis (kroniek, NBG51: het geslachtsregister) van de aartsvader (patriarch) Adam in spiegelbeeld. Zo bezien staat dit verslag (zoals wij nog gaan zien) helemaal niet in tegenstelling tot de uitspraak van onze Heer over boodschappers van God in de hemel. 17 Zonen van God (Elohim) huwen dochters van Adam De geschiedenis van de aartsvader (patriarch) Adam in de Duitse en Engelse concordante uitgaven van Genesis, omvat het deel Genesis 5:1-6:8. In overzicht zie je dit: 5:1-5 zonen, dochters -geboren- dochters, zonen 6:1-3 5:6-31 eerstgeborenen -aanzienlijk- machtigen 6:4-7 5:32 Noachs zonen -nieuwe start- Noachs genade 6:8 De naam Adam (Hebr.: adm) kan op één mens wijzen, maar ook het eerste mensenpaar Gen.6:1 of de mensheid Gen.6:5. Omdat Genesis 5:1-5 over Adam persoonlijk gaat én zijn eerstgeboren kinderen, moet het spiegelbeeld gedeelte óók op hem persoonlijk betrokken worden, omdat het lidwoord bij adm staat en later hen (= Adam en Eva) volgt. Toen de mens (lett: ha-adm, evt. mensheid) op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en bij hen dochters geboren werden… Gen.6:1 In beide gedeelten gaat het dus om de eerste familie, waarvan Adam het hoofd was, die naar Gods gelijkenis geschapen was en door God als onderschikker over de hele aarde was ingezet. Toen de familie zich steeds verder uitbreidde en behalve zijn kinderen ook kleinkinderen, achter- en achter-achter-kleinkinderen omvatte, liet Adam zich vermoedelijk niet alleen door Seth, maar 18
Page 18
ook door de eerstgeboren nakomelingen van de lijn Seth helpen om de steeds groter wordende familie naar behoren in passende onderschikking te houden. Gen.5:6-32. Deze eerstgeborenen waren op hetzelfde moment ‘troonopvolgers’ voor de functie van hoogste menselijke onderschikker (elohim), zoals Adam dat was. Daarom worden zij ook ‘zonen van de onderschikker’ (zonen van God - NBG51) genoemd. Zij bevestigden hun positie van voorrang door te huwen met Adams directe dochters. Omdat zij daadwerkelijk aanzienlijke mannen waren, worden ons niet alleen hun namen, maar ook het aantal levensjaren genoemd. Hun speciale relatie tot Adam, het hoofd van de mensheid, verzekerde hun rangorde. En het onderscheidde hen van de overigen, en verhief ieder officieel tot feitelijke onderschikker, als zijn vader stierf. Zij waren de machtigen6 (Hebreeuws: elohim, zie ook Exodus 21:67, in NBG51 en SV: goden, hSV: rechters), omdat zij Adams recht om over de mensheid te heersen, erfden. Van Jezus, de Zoon van Jozef, gaat de lijn via hen tot op Adam, de zoon van God Luc.3:23,38. 6 In NBG51 worden zij 'geweldigen’ genoemd. 7 Concordante vertaling: scheidsrechters 19 Het feit, dat deze eerstgeborenen ‘zonen van de onderschikker’ Gen.6:2 (elohim-zonen) genoemd worden en de dochters van Adam (‘dochters des mensen’) huwden, wordt in de gebruikelijke bijbelvertalingen weergegeven alsof zonen van God de dochters ‘der mensen’ tot vrouwen genomen zouden hebben. De meeste Bijbels omschrijven Elohim meer dan tweeduizend keer met ‘God’ en ongeveer tweehonderd keer met ‘goden’. Dat het bij deze ‘zonen Gods’ niet om ‘gevallen engelen’ gaat, maar veeleer om elohim-zonen oftewel zonen van de onderschikker Adam, bleek reeds uit de literaire spiegelbeeldstructuur van de geschiedenis van de aartsvader Adam. Het is juist, dat de uitdrukking ‘zonen Gods’ in Job voor hemelse hoogwaardigheidsbekleders gebruikt wordt Job 1:6. Maar de titel ‘Elohim’ (Onderschikker(s), God, goden) werd ook voor mensen gebruikt. In Lucas 3:38 wordt Adam ‘zoon van God’ genoemd. De Heer zette Mozes als ‘elohim’8 (onderschikker(s), God) voor Aäron en Farao in Ex.4:16; 7:1. En uit de voetnoten van de (Duitse) concordante uitgave van Exodus9 is te zien, dat de scheidsrechters10 eveneens ‘elohim’ (onderschikkers) waren Ex.21:6; 8 NBG51 en SV: God 9 Uitgave Konkordanter Verlag 10 NBG51 en SV: goden 20
Page 20
22:8,9,28. Dezen moesten dus hun ambt uitoefenen, net zoals de onderschikker Adam en zijn eerstgeboren nakomelingen, de zonen van de onderschikker. Over de gangbare bijbelvertalingen willen wij nog opmerken, dat de gebruikelijke versie van Gen.6:1 niet echt overtuigend klinkt. Als de mensen zich op de aarde vermenigvuldigd hadden, waarom werd er dan aan toegevoegd, dat hun dochters geboren werden? Hoe hadden zij zich dan anders kunnen vermenigvuldigen? Omdat echter praktisch alleen van Adams zonen sprake is 5:1-5, is het begrijpelijk, dat nu ook iets over de dochters van Adam en over de mannen met wie zij huwden, gezegd wordt. Zijn directe familie stond natuurlijk in aanzien als de voornaamste; daarom genoten zijn dochters groter aanzien dan anderen en hadden ze een beter lichamelijk erfdeel dan degenen, die pas in de derde en vierde generatie van hem afstamden. Wij moeten bedenken, dat Adam eeuwenlang zonen en dochters verwekte en velen daarvan tegelijk als zijn kleinzonen en achterkleinzonen geboren werden. Hoeveel geslachten destijds gelijktijdig in leven waren, toen de meeste mensen meer dan 900 jaar oud werden, en hoe lang zij kinderen verwekten, kunnen wij ons nu nauwelijks voorstellen. De nephilim Het tweede hoofdthema in de geschiedenis van de aartsvader Adam luidt: aanzienlijken; in de subthema’s komen de eerstgeborenen 5:6-31 overeen met de machtigen 6:4-7, zoals wij al 21 aangaven. De gangbare bijbelvertalingen hebben in plaats van aanzienlijken Gen 6:4 in het algemeen ‘reuzen’ (bij Luther: tyrannen). Het overeenstemmende grondtekstwoord nephilim gebruikten ook de verkenners Num.13:33, om de zonen van Enak (NBG51: Enakieten) te beschrijven. Die onderscheidden zich van anderen door grote gestalte en krijgshaftigheid11. Deze zonen van Enak overtroffen de overige inwoners van het land in lengte en waren aanzienlijke mannen. Er was toen een spreekwoord, dat zelfs de Israëlieten kenden: ‘wie kan voor de zonen van Enak (NBG51, hSV: Enakieten) standhouden?’ Deut. 9:2. De nephilim Gen 6:4 waren eveneens aanzienlijke mannen en onderscheidden zich van alle anderen, hoewel niet per se door hun lichaamslengte. Eerder overtroffen zij alle anderen, omdat zij eerstgeborenen uit de lijn van Seth waren en hun plaats als machtigen via introuwen in Adams directe familie konden veiligstellen. Wij hebben eerder bewijs geleverd, dat het woord uit de grondtekst, nephilim (tyrannen, reuzen, aanzienlijken), kennelijk een passieve vorm van het werkwoord phle, onderscheiden, is. Luther vertaalde ‘iets bijzonders doen’ Ex.8:23 (NBG51: bevrijden, hSV.: verlossing zetten), in Exodus 9:4 en 11:7 met ‘onderscheid maken’ (NBG51: afzonderen, scheiding maken; hSV.: onderscheid maken, 2x): Jahweh maakte onderscheid tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. Dit had met lichamelijke grootte niets van doen. Want beide volkeren waren van normale lengte. Dat andere 11 In de NBG51 en hSV worden ook zij ‘reuzen’ genoemd. 22
Page 22
vertalers in plaats van ‘aanzienlijken’ het begrip reuzen gebruikt hebben Gen. 6:4, is vermoedelijk terug te voeren op het gegeven, dat de Joodse rabbijnen (waarschijnlijk 70 in aantal), die rond 300 voor Christus de Tenach (OT) in het Grieks vertaalden (vandaar de naam ‘Septuagint’), sterk beïnvloed waren door Griekse mythologie, en gigantês (giganten) schreven Gen. 6:4. Bij vers 4 moet nog vermeld worden, dat hier meestal zo vertaald wordt alsof de Adamsdochters (dochters ‘der mensen’) zonen baarden, die tot “reuzen” (nephilim) uitgroeiden. Maar de tekst zegt niets over de nakomelingen van deze huwelijken, maar heeft betrekking op de eerstgeborenen, die Adams directe dochters huwden en hier als volgt genoemd worden: de aanzienlijken, de machtigen, stervelingen met een naam. Blijkbaar werden ook de dochters van Adam, die hun vader overleefden, door eerstgeborenen van de lijn van Seth gehuwd. Zodat laatstgenoemden tot aan Henoch, Methusalem en Lamech als zonen van de onderschikker Adam tot de aanzienlijke en machtige mannen behoorden. Enkelen van hen hebben vermoedelijk ernaar gestreefd zichzelf een naam te maken, in plaats van Jahweh te verhogen. Ongeveer zo’n duizend jaar na Adams dood waren de gedachten van het mensenhart in de lijn van Seth wel net zo boos geworden als die in de lijn van Kaïn Gen.6:5. Wij weten wat de Schrift aangeeft: 23 Daarom, evenals door één mens de zonde in de wereld binnenkwam en door de zonde de dood, zo is ook tot in alle mensen de dood doorgedrongen, waarop (Grieks: eph hō) allen zondigen Rom.5:12. De elohim-zonen, of zonen van de onderschikker, waren dus stervelingen, net als alle anderen die in de kroniek van de aartsvader Adam genoemd worden. Gebonden boodschappers De kroniek van Noach begint bij Genesis 6:9 en de goddelijke opdracht voor de bouw van de ark in Genesis 6:14. Naar dit tijdvak verwijst Petrus in zijn eerste brief 1Petr.3:19,20, als hij over de geesten in de gevangenis spreekt, die eertijds weerspannig waren toen het geduld van God in de dagen van Noach bleef afwachten, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht. Dat was meer dan duizend jaar na Adams dood en heeft absoluut niets te maken met de elohimzonen Gen.6:1,4, die door menig uitlegger als gevallen engelen werden bestempeld. Als de geesten in de gevangenis dezelfde zijn als de zondigende engelen, die in de duistere onderaardse kerkers van de Tartarus 2Petr.2:4 zitten of met eeuwige (letterlijk: onwaarneembare) banden in duisternis bewaard worden Judas:6, dan rijst de vraag of zij niet alleen maar tot hun eigen bestraffing gebonden zijn. Maar ook om 24
Page 24
op de grote dag van het gericht als Gods tuchtroede te dienen. Want onder het tweede wee Op.9:13-21 worden er vier boodschappers losgelaten, die tot op die tijd gebonden waren, om tegen de demonie van de eindtijd (tegen de vier verenigde, grote wereldreligies) hun dood en verderf zaaiende ruiterlegers te laten oprukken. Een derde van de mensheid wordt door hen gedood. Hieruit blijkt dat de bitterste vijanden van de mens zich in de wereld van de geesten bevinden. De gedachte is dan niet ver meer, dat deze vreselijke wezens toentertijd al huishielden, toen het geduld van God in de dagen van Noach wachtte, tijdens de bouw van de ark. Geesten in de gevangenis Bij Petrus 1Petr.3:17-22 is sprake van lijden en beloning. Aan de in de verstrooiing 1Petr.1:1 lijdende Joodse christenen schrijft Petrus, dat het beter is, goed doende, te lijden. Christus leed als voorbeeld voor hen, door wat de mensen Hem aandeden. Daarom zou men Zijn voetstappen navolgen 1Petr.2:21. Petrus spreekt niet over Christus, toen Hij in de dood was, maar nadat Hij levend gemaakt en verhoogd was. Aan Hem zijn boodschappers en overheden en krachten nu ondergeschikt 1Petr.3:22. Zij horen allen de proclamatie van Zijn verhoging aan de rechterhand van God, ook zij, die in de gevangenis zijn 1Petr.3:19. Christus heeft dus niet aan ‘mensen’ of ‘zielen’ in de gevangenis ‘evangelie’ gepredikt, maar Hij heeft na Zijn levendmaking ook aan 25 de geesten in de gevangenis het bericht van Zijn verhoging luid en met gezag verkondigd, als Heraut. Wat zou ook evangelieverkondiging aan de ‘zielen van gestorvenen’ te maken hebben met het lijden van de in de verstrooiing levende Joden christenen? Niets, maar evenals Christus verhoogd werd, Die leed omdat Hij het goede deed, zo mogen de lezers van de brief van Petrus zich troosten in hun huidige situatie met hun eigen toekomstige verhoging. De tekst in Petrus handelt over het levend gemaakt worden en de verhoging van Christus. En óók over de daarmee verbonden proclamatie van Zijn machtsovername aan de geesten in de gevangenis, over wie Zijn hoogheidsrechten zich uitstrekten. Maar niet over een vermeende (geheimzinnige, geestelijke) ervaring van de Heer, vóórdat Hij levend gemaakt werd. Zondigende engelen Petrus was niet bang om toe te geven, dat in de brieven van Paulus een en ander moeilijk te begrijpen was. Wij zouden net zo ootmoedig moeten bekennen, dat voor ons een en ander in de brieven van Petrus moeilijk te begrijpen is. Voor het grondtekstwoord kolazomenous (gestraft-wordende) 2Petr.2:9, dat te maken heeft met onrechtvaardige mensen, is goed bevestigd. Hetzelfde woord, dat eerder 2Petr.2:4 toegepast werd op de zondigende ‘engelen’, is zwakker bevestigd en wordt door de meeste bijbelvertalers weggelaten. Inderdaad ondergaan die hun straf nu misschien al, doordat hun bewegingsvrijheid belemmerd 26
Page 26
is, en wel door het ontnemen van licht, de universele krachtbron in het stoffelijke heelal. Wat hen bindt, is duisternis. In de mythologie van de oude Grieken was er een schaduwrijk in de onderwereld, waarin geen licht doordrong. Deze zogenaamde ‘Tartarus’ bedoelde Petrus geenszins in 2 Petrus 2:4; ook dacht hij daarbij niet aan de ‘hel’, sheol, hades, (het onwaarneembare), het gehenna of de poel van vuur. Eerder gebruikte hij een zeldzaam, van het zelfstandig naamwoord Tartarus afgeleid werkwoord tartaroō, om daarmee uit te drukken, dat zondigende boodschappers in donkere onderaardse kerkers geheel zonder licht vastgehouden worden. Boodschappers in donkerte Judas spreekt in vers 6 over boodschappers, die de Heer voor het oordeel van de grote dag door onwaarneembare12 banden in donkerheid vasthoudt. Blijkbaar bedoelt hij dezelfde zondigende boodschappers als waar Petrus over schrijft. Uit de vergelijkende voegwoorden ‘zoals’ en ‘op gelijke wijze’ in vers 7 hebben sommigen geconcludeerd, dat de ‘gevallen engelen’ zich overgegeven hadden aan hoererij met de dochters van Adam en dus ander vlees achterna liepen. In feite geeft Judas echter drie voorbeelden, hoe God misdadigers (goddelozen, Hem niet vererenden) oordeelt vergelijk 12 NBG51 en S.V.: eeuwige, Grieks: aidion 27 vers 4 (Stichwortkonkordanz blz.555, 5e, 6e druk en blz.207, 7e druk). De zonden van de drie als voorbeeld genoemde groepen, zijn net zo verschillend als hun straf. Een hele generatie van ongelovige en morrende Israëlieten kwam in de woestijn om Num. 14:2,29,35, omdat zij Jahweh niet vereerden (goddeloos waren). De genoemde ‘engelen’ werden niet om ongeloof en morren bestraft, maar omdat zij datgene verlieten, wat hun eigen (plaats) was13. In dat opzicht onteerden ook zij de Heer. Sodom, Gomorra, en de omliggende steden werden, op dezelfde wijze als deze (als Sodom en Gomorra), om hun uitspattingen verbrand. Door het voegwoord ‘zoals’ wordt slechts een algemene overeenkomst tussen de drie voorbeelden aangeduid, maar geen gelijkheid. De goddeloosheid van de boodschappers had niets met het vlees en zijn begeerten te maken. Ze hadden integendeel de eigen woning, woonplaats verlaten en hun opperheerschappij (Grieks: archè, oorsprong - NBG51, oorspronkelijke staat - hSV) niet behouden. Ieder schepsel van God heeft de eigen, bijpassende woning. Zo berust de soevereiniteit van de mens op aarde op zijn positie als heerser in dit gebied. Men mag wel aannemen, dat de boodschappers het hun toegewezen gebied verlieten en daarmee hun opperheerschappij daar opgaven. Waar dat was, wordt ons niet verteld, ook niet waar zij zich nu bevinden. In de grondtekst staat niets over ‘eeuwige’ banden (ketens) tot het gericht (een 13 Volgens NBG-vertaling! hSV: die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard 28
Page 28
tegenspraak in zichzelf!). De onwaarneembare banden betekenen misschien (zoals bij de zondigende boodschappers) de onttrekking aan licht. Op zo’n manier is de mens met onwaarneembare banden aan de aarde gebonden; pas als hij de atmosfeer tracht te verlaten, krijgt hij deze te voelen. Er is dus geen uitspraak in het woord van God om de theorie te staven, dat ‘gevallen engelen’ de dochters van Adam gehuwd zouden hebben. God heeft fundamenteel ieder dier ‘naar zijn aard’ geschapen; daarom kan iedere levensvorm zich alleen ‘naar hun aard’ vermeerderen. En iedere soort (of aard) had een bijzondere scheppingsdaad nodig. Mengvormen van rassen van vergelijkbare soorten zijn onvruchtbaar, kunnen geen nieuwe soort ontwikkelen. Zo heeft God grenzen tussen de soorten gesteld, waar men niet overheen kan. Als het mogelijk was door vermenging van het mensenras met hemelbewoners of andere soorten een nieuw ras te verwekken, dan stellen wij op die manier de evolutietheorie in het gelijk, die de scheppende hand van God uitschakelt. Laten wij ons hoeden voor dergelijke goddeloosheid! Diepste laagland van de aarde In herziene Statenvertaling staat, dat Christus ook ‘neergedaald is in de diepten, namelijk de aarde’ Efe. 4:9. De NBG-vertaling zegt: ‘de lagere, aardse gewesten’. De cursief gedrukte woorden zijn van de vergrotende trap van katō, dat we in de eerste vijf boeken van het Nieuwe Testament aantreffen en daar met beneden of neder 29 vertaald worden vgl. Hand. 2:19, Luc.4:9, Joh. 8:6, NBG/hSV. Paulus heeft dit woord (katō) waarschijnlijk niet gebruikt, omdat dat toen in het Griekse taalgebruik ook nog een andere betekenis had (met lidwoord: het onderaardse; anders: in de onderwereld). Door toespeling op een tekst uit een Psalm 68:19, waar op de gevangenschap onder de wet gedoeld wordt, wordt verwezen naar de aardse dienst van Christus aan de ene kant en naar Zijn werkterrein in de hoogte aan de andere kant. Aan laatstgenoemd werkterrein moeten wij als leden van Zijn lichaam nog aangepast worden, naar de mate van genade, die ieder van ons afzonderlijk gegeven wordt. Kon Paulus in dit verband Efe.4:7-14 een geheimzinnige toespeling daarover ingevlochten hebben? Dat Christus bij Zijn opstijgen in de hoogte een menigte gevangenen met Zich meegevoerd heeft, dat wil zeggen, dat Hij ‘in de onderste delen van de aarde’ (Bruns), ‘in de gebieden onder de aarde’ (Zürcher) afgedaald is, namelijk in bepaalde delen van de hades, waar zogenaamd de zielen van de rechtvaardigen tijdelijk zouden zijn vastgehouden? Om een dergelijke tocht in de onderwereld in Efeziërs 4:9 te lezen, is net zo absurd als de idee van een ‘neerdalen ter helle’ van Christus vóór Zijn opstanding, waar Hij dan aan de geesten in de gevangenis gepredikt zou hebben. 30
Page 30
Zoals reeds gezegd, heeft Paulus de uitdrukking katō, die op de onderwereld toegepast kon worden, vermeden en in Efeziërs 4:9 een vergrotende trap gebruikt van het bijwoord katōterō, dat in Mattheüs 2:16 (jongens van twee jaar oud en daar beneden) staat. En de vergrotende trap van het bijvoeglijk naamwoord, ta katōtera, gebruikte hij alleen hier Efe.4:9, zodat de betekenis daarvan uit het directe zinsverband moet worden opgemaakt, waarin sprake is van Christus’ dienst en werkterrein. Taalkundig gezien, zouden we nog willen zeggen, dat dit bijvoeglijk naamwoord bij dezelfde woordfamilie hoort als kata, dat als voorvoegsel dikwijls de betekenis van neer- heeft (vergelijk: neervallen, neerslachtigheid, neertrappen, neerwerpen, neerwerping). In het kader van deze uiteenzetting willen wij ons heel bewust losmaken van de idee van de onderwereld, en gebruiken we de woorden lagere delen (Grieks: katōteron en meros) waarmee een vlakke streek wordt aangeduid, die lager ligt dan de omgeving. Voor het Griekse zelfstandig naamwoord meros (deel) in dit vers is er geen nauwkeurig overeenkomend Duits begrip met zo’n veelzijdige betekenis als dit woord uit de grondtekst. Daarom zijn in de Duitse concordante vertaling in Efeziërs 4:9 deze beide begrippen samengevat in het woord Niederungen voor untere Teile gebruikt (vgl. Stichwortkonkordanz Konkordantes Neues Testament, blz. 538, 5e, 6e editie; blz.190, 7e editie), in de zin van: 31 lagere delen van de aarde zoals in de Nederlandse concordante vertaling staat. Letterlijk, figuurlijk Jahweh is onder hen, te Sinaï in een heilige plaats. U bent opgevaren in de hoogte, U hebt de gevangenschap gevangen genomen. U deelt gaven onder de mensen uit, zelfs aan de weerspannigen, om te wonen bij Jah14 Elohim Ps.68:18,19 Op de Sinaï werden de Israëlieten onder de wet gesteld. Maar gelovigen onder hen werden uit deze gevangenschap (uit dit juk van slavernij Gal.5:1) door Christus bevrijd. Door Zijn werk in het laagland (lett.: lagere delen) van Galilea, evenals door Zijn zitten aan de rechter(hand) van God na Zijn hemelvaart. Van de mate van genade, die ieder afzonderlijk ten deel valt, zijn ook zij, die vroeger weerspannig waren, niet uitgesloten Ps.68:19. In deze zin kon Paulus de Psalmtekst heel goed in Efeziërs 4:8 citeren, nadat hij in het eerste hoofdstuk uiteengezet had, dat alle geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen net zo goed voor de gelovigen uit de andere natiën golden als voor de gelovige Israëlieten die hem volgden. 14 Jah is de afkorting van Jahweh, de rechterkant van de Naam. 32
Page 32
Geruime tijd voor het samenstellen van deze studies had de auteur hiervan diverse maanden in Galilea aan het meer van Gennésareth doorgebracht, waarvan de waterspiegel toen 212 meter onder het niveau van de Middellandse Zee lag. Hij woonde in een huis, dat ongeveer 150 meter hoger lag, maar toch altijd nog ongeveer 60 meter onder de zeespiegel. Hij was destijds diep onder de indruk van de gedachte, dat onze Heer een groot deel van Zijn dienst in een bijzonder, lager gelegen landstreek heeft verricht, vele meters onder de zeespiegel. Er zijn niet veel gebieden op de aarde, die ook maar bij benadering zo laag liggen. Death Valley en de Zoutzee in Zuid-Californië liggen wel lager dan de Stille Oceaan, maar ze zijn toch niet met het Jordaandal en de destijds dicht bevolkte kuststreken van het meer van Gennésareth te vergelijken. Dit zijn werkelijk de laagste delen van de aarde en de oever van de Dode Zee, waarin de Jordaan uitstroomt, liggen zelfs ongeveer 400 meter onder de zeespiegel. In deze laagstgelegen gebieden is onze Heer afgedaald. Hoe goed past dit toch bij Zijn vernedering! Hij ontledigde Zichzelf, nam de gestalte van een dienstknecht (lett. slaaf) aan en werd aan de mensen gelijk; Hij vernederde Zichzelf en werd gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood van het kruis! Zo diende Hij in de laagvlakten van het land en boog Zich in ootmoed neer tot de geringen, voor wie Hij op Golgotha Zijn bloed vergoot, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden en met God verzoend door Zijn dood! 33 Bij het neerdalen op de berg Sinaï was de heerlijkheid van Jahweh als een verterend vuur Ex.24:16,17. De afdaling van de Heer Jezus in de lagere gebieden van het land en van de aarde vond echter plaats in genade. Niet om de mensen in de gevangenschap van de wet te voeren, maar om hen uit dit juk van slavernij te halen. De wet eiste gehoorzaamheid van de mensen. De genade echter geeft gaven aan hen. Zijn vernedering is het fundament van alle genadegaven, die wij nu ontvangen: de gelovige uitkiezing uit Israël én die uit de andere natiën. Gemeenschappelijk vormen wij Zijn lichaam, waarvan Hij Zich zal bedienen om het al15 te completeren Efe.4:10. Boodschappers uit de hemel Gods huidige genadewerk onder alle natiën is in de eerste plaats verbonden met de (toekomstige) wederzijdse verzoening van hen die in de op-hemelen zijn. Dat, terwijl het gelovig Israël haar zendingsveld op aarde zal hebben. Nu al wordt aan de overheden en gevolmachtigden te midden van de hemelingen door ons de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt Efe.3:10. Blijkbaar kunnen zij ons niet zien, maar horen over ons door boodschappers. Omdat deze zich niet alleen in het op-hemelse gebied bewegen, maar ook in de atmosfeer waarin wij leven, kunnen zij ons observeren en over onze wandel verslag uitbrengen. Zij interesseren zich waarschijnlijk in het bijzonder voor de 15 ‘Het al’ is het Griekse ta panta, dat regelmatig in de Schrift de totaliteit van heel de schepping inhoudt. 34
Page 34
gelovigen als aanschouwelijk onderricht voor hen. Aan hen kunnen zij zien, wat de genade van arme, zwakke zondaren heeft gemaakt. Wat kan het voor menigeen al tot troost geweest zijn, dat, hoewel geen mens getuige van zijn of haar lijden voor Christus was, de hemelse boodschappers dat wel waren; en op de een of andere manier moet dat toch indruk op hen gemaakt hebben. Of wij in verzoekingen of beproevingen en aanvechtingen overwinnen of het onderspit delven, wordt wel bij hen, maar vaak niet bij mensen bekend. Een juist gedrag in de huishouding van God, dat is het geheim van de godsvrucht 1Tim.3:15,16. Men kan weliswaar onze woorden en waarschuwingen tegenspreken of deze zelfs negeren, maar in de regel zal men toch een juiste levenswandel voor de ogen van God, respecteren. De boodschappers hebben ook onze Heer Jezus in Zijn werken, lijden en sterven gadegeslagen Joh.1:52; daarmee is Hij aan hen verschenen (hetzelfde woord als: werd gezien), en zij hebben er vervolgens verslag van gedaan, zoals zij dat vandaag de dag doen betreffende ons gedrag in de huishouding van God. Het belang van onderschikking benadrukte Paulus: Ik betuig dit voor het aangezicht van God en van Christus Jezus en van de uitgekozen boodschappers, opdat jij deze dingen zou bewaken 1Tim.5:21. 35 Aangezien bij de hemelse boodschappers geen sprake van verwekking is, hebben zij geen huwelijk en daarom evenmin oude en jonge boodschappers, om door hun onderlinge verhouding de onderschikking weer te geven. Daarom informeert de apostel ons, dat wij -onder andere- ook de oudsten zouden eren, en dat niet alleen omwille van henzelf, maar omdat zij op hetzelfde moment zichtbare vertegenwoordigers van de onzichtbare Onderschikker zijn. Net zo zouden wij ons aan de door God gestelde overheid onderschikken. Laten kinderen aan hun ouders gehoorzaam zijn, om God als Vader te eren. Laten de vrouwen aan hun man onderschikken als symbool van de verhouding van Christus tot Zijn gemeente Efe.5:32. Zo dient iedere vorm van onderschikking als getuigenis voor de hemelse boodschappers en als aanschouwelijk onderwijs. De aan de man ondergeschikte vrouw draagt daartoe haar hoofd bedekt, en wel met haar hoofdhaar, dat in plaats van de sluier16 aan haar gegeven werd 1Cor.11:15. In dezelfde brief schrijft Paulus 1Cor.4:9, dat God ‘ons tentoonstelt, als ten dode gedoemd, omdat wij een theater zijn geworden voor de wereld en voor boodschappers en voor mensen’. Sinds het aanbreken van het geheime beheer van de genade van God is in de dienst van deze boodschappers een verandering opgetreden: in plaats dat zij ons boodschappen overbrengen (zoals destijds aan de Israëlieten), brengen zij de overheden en machten te midden van 16 Grieks: peribolaion = omhulling 36
Page 36
de hemelingen verslag uit over ons gedrag in verdrukkingen en lijden. Dat is hun huidige taak. Dit inzicht mag ook dienen om zich te hoeden voor de nu achterhaalde genadegaven, zoals onder meer spreken in tongen van de mensen en van de (hemelse) boodschappers 1Cor.13:1. Omdat de Heer dit laatstgenoemde niet meer nodig heeft om hemelse dingen te verkondigen, kan ook de taal daarvan niet meer dienen om geestelijke waarheden te verkondigen, die in het huidige geheime beheer van de genade van God geldig zijn. Met wat de verheerlijkte Christus zelf Paulus in zijn brieven liet opschrijven is het Woord van God compleet gemaakt Kol.1:25 en heeft geen verdere aanvulling nodig. Boodschappers van Mozes Als wij bedenken, dat Mozes ooit de wet door zijn boodschappers doorgaf en dat de Galaten door werken van de wet gerechtvaardigd wilden worden, dan wordt het anathema, in de ban doen, veelbetekenend. Paulus had dat uitgesproken tegen hen, die een (totaal) ander17 evangelie verkondigen dan hij, dat echter geen (echt) ander18 is: 17 Ander – Grieks: heteron = andersoortig 18 Ander – Grieks: allo = ander, maar van dezelfde soort 37 Maar ook al zouden wij, of een boodschapper uit de hemel jullie een evangelie verkondigen, naast wat wij jullie als evangelie verkondigen – in de ban zij hij Gal.1:6-9. Hoeveel predikers van het meng-evangelie staan als onder een ban, zodat hun ogen van het hart voor het paulinische evangelie dicht blijven! Paulus waarschuwde de Kolossenzen Kol.2:18-20 voor de pogingen van de besnijdenis om de gelovigen van het lichaam van Christus te judaïseren, onder de wet en het tempelritueel te dwingen én onder de geboden die Jacobus, de broer van de Heer, geformuleerd had Hand.15:23-29. Middelaar Mozes had de wet en wat daarmee aan samenhing aan ceremoniën Deut.5:5 niet rechtstreeks in alle details aan het volk Israël meegedeeld. Maar hij gaf ze via boodschappers door, dus door Aäron, diens zonen Nadab en Abihu (en hun opvolgers) en de 70 oudsten, die voor hem beschikbaar waren Gal.3:19. Later werden ook de voorlezers van de wet in de synagogen ‘boodschappers’ genoemd. En in het laatste boek van de Bijbel gaan de berichten voor de zeven synagogen gemeenten naar de boodschappers ervan, die deze moeten doorgeven Op.2:1 e.v. Met het ‘ritueel van de boodschappers’ (NBG en hSV.: engelenverering) zal vermoedelijk het tempelritueel bedoeld zijn Kol.2:18. Of de hemelse boodschappers ook een ritueel hebben, weten wij niet. 38
Page 38
Boodschappers van het licht In de dagen van Paulus waren al valse apostelen bezig, bedrieglijke ‘arbeiders van het rijk Gods’, die voorgaven apostelen van Christus te zijn. Het is dan niet zo wonderlijk, dat satan zelf als boodschapper van het licht optreedt en zijn dienaren als dienaren van de gerechtigheid 2Cor.11:13-15. De ware genade van God wordt vervangen door menselijke gerechtigheid, het houden van de geboden, godsdienstige vormen en zuiver uiterlijke ‘middelen van genade’. De idee van eigen werken heeft het werk van Christus in sterke mate verdrongen. En het ongekruisigde vlees moet deugdzaam en daardoor voor God aannemelijk gemaakt worden. Deze misleiding is net zo wijd verbreid als de dwaalleer, dat Satan een gevallen licht-engel (beter: boodschapper van het licht) is. Maar bij dit alles hebben wij de belofte, dat niets ons kan scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer, noch dood, noch leven, noch boodschappers Rom. 8:38,39. 39 DE op-HEMELSEN 19 In Gods woord lezen wij, dat tronen en heerschappijen, soevereiniteiten en gevolmachtigden in de Zoon van Zijn liefde geschapen werden Kol.1:13-16, zowel in de hemelen als op de aarde. Kennelijk verschillen zij vooral in rang; en hoge, hoogste machtsposities op de aarde laten ons in zekere zin de machtsposities onder de hemelingen zien. Nadat ons duidelijk geworden is, dat hemelse ‘engelen’ dienende boodschappers zijn, rijst de vraag: Van wie zijn zij dan boodschappers, en wie zendt ze uit? Natuurlijk zijn velen onder hen (zo niet de meesten) boodschappers van God. In het ‘Oude Testament’ en in de niet-paulinische geschriften van het ‘Nieuwe Testament’ kunnen wij in het algemeen niet veel licht over de ophemelsen verwachten, afgezien van de teksten die over hemelse boodschappers berichten, die naar de mensen afdalen om aan hen een boodschap over te brengen. Verder laat Petrus een straal van de op-hemelse heerlijkheid van onze verhoogde Heer voor onze ogen oplichten, als hij schrijft, dat Jezus Christus aan de rechter(hand) van God is en ‘engelen’, machten en krachten aan Hem ondergeschikt zijn 1Petr.3:22. 19 De grondtekst zegt epouraniois in Efeziërs 1:3 e.v. Dit zijn zij, die hoger dan de hemelen zijn. Dus: op-hemels, volgens ep-ouranion. 40
Page 40
Maar als wij daar meer over willen weten, moeten we bij Paulus zijn. Want hij werd (vermoedelijk in de geest) tot in de derde hemel weggevoerd 2Cor.12:2 en kan daarom als enige iets over de ophemelse kant van ons thema vertellen, terwijl Johannes in de geest de nieuwe aarde mocht betreden om daarover verslag uit te brengen. We leggen er nog eens de nadruk op, dat in het huidige geheime beheer van de genade van God geen buitenaardse boodschappers tot ons gezonden worden, maar dat wij geestelijke machten van de boosheid in het op-hemelse bereik tegenkomen, wanneer we nu al in de geest onze standplaats op ons op-hemels lotdeel willen handhaven Efe.6:10-17. Nergens in de brieven van Paulus kunnen wij vinden, dat boodschappers van God vandaag uitgezonden worden, om ons te dienen of boodschappen aan ons over te brengen. Alle geestelijke wezens die nu, in deze tijd van genade, mensen benaderen, zijn ons vijandig gezind. Tronen Op aarde zijn veel tronen. In de heilige Schrift lezen wij over de troon van David Luc.1:32, en over de tronen waarop de twaalf apostelen de stammen van Israël zullen richten Luc.22:30. Verder lezen we nog over de tronen van de heiligen die zullen regeren tijdens de duizend jaar Op.20:4. Eerder lazen wij al over de troon van satan, die hij aan het beest zal geven Op.2:13; 13:2, en over de 24 tronen Op.4:4;11:16 in het op-hemelse gebied, die zich om de troon van 41 God groeperen en blijkbaar alle op-hemelse vorsten voorstellen, inclusief de lagere rangen zoals heerschappijen, soevereiniteiten en gevolmachtigden. Wij vermelden nog dat wij de troon van God en van het Lam op de nieuwe aarde terugvinden Op.22:1. Heerschappijen Het grondtekstwoord kuriotêtes (heerschappijen) Kol.1:16 hoort bij dezelfde woordfamilie als kurios (Heer), onze aanspreekvorm voor Christus Jezus of God Zelf. Het is niet zo eenvoudig om tussen tronen en heerschappijen te onderscheiden. Maar het is makkelijk in te zien, dat tussen de functie van de Messias als Koning over Israël aan de ene kant en als Heer over ‘het al’ aan de andere kant, een groot verschil bestaat. De koning regeert over onderdanen, een heer oefent zijn heerschappij uit over degenen, die hem gehoorzaamheid verschuldigd zijn; in Efeziërs worden laatstgenoemden als slaven betiteld Efe.6:5-8. Blijkbaar liggen de verhoudingen precies eender in de op-hemelse regionen. Het lijkt ons misschien eigenaardig, dat daar slaven zouden zijn. Maar als daar heerschappijen of heren zijn, dan moeten er ook schepselen zijn over wie zij hun heerschappij uitoefenen en die aan hen gehoorzaamheid verschuldigd zijn - net zoals wij ons aan onze Heer Christus gehoorzamen en daarom ‘slaven van Christus’ genoemd worden. Wanneer wij lezen, dat de koningen van de natiën de heerschappij over hen hebben Luc.22:25, dan moeten wij in 42
Page 42
gedachten houden, dat met het grondtekstwoord (kurieuō) oorspronkelijk het gedrag van een heer ten opzichte van zijn slaaf werd aangeduid. Met andere woorden: de genoemde koningen hadden, voor hun eigen voordeel, hun onderdanen niet tot hun welzijn geregeerd, maar hen als lijfeigenen behandeld. Onze Heer Christus Jezus is niet alleen Koning van de koningen, maar ook Heer van de heren 1Tim.6:15; Op.17:14; 19:16. Dat betekent, dat koningen Zijn onderdanen zijn en heren Zijn slaven; Hij is boven iedere soevereiniteit en volmacht, iedere kracht en heerschappij aangesteld Efe.1:21; want Hij schiep hen allen Kol.1:16. De verachting en de afwijzing, die men tegenwoordig voor heerschappij en gehoorzaamheid heeft, zijn al kenmerk van de laatste dagen. Soevereiniteiten Omdat wij op de aarde leven is het voor ons eenvoudiger om aardse begrippen te bevatten en te verklaren dan op-hemelse. Daarom proberen wij de als grondtekstwoorden genoemde archè (begin, oorsprong, soevereiniteit, opperheerschappij, etc.) evenals archõn (vorst, overste, leider) met voorbeelden op het aardse gebied uiteen te zetten, voordat wij de toepassing ervan op de hemelse legermachten bekijken. De grondbetekenis van archè is begin, oorsprong. Soms is het moeilijk om uit te maken, welke variant volgens het verband de juiste is. Uit Kolossenzen 1:15 leren wij, dat Christus Gods 43 Eerstgeborene van heel de schepping is; het is dan ook voor de hand liggend om Hem in vers 18 als de oorsprong te omschrijven, zoals Hij ook het Begin van de schepping van God Op.3:14 en het Begin en het Einde Op.21:6 genoemd wordt. (Het grondtekstwoord is steeds archè, net als in Kolossenzen 1:16, waar wij het meervoud daarvan met ‘soevereiniteiten’ vertaald hebben). Bij een eerste proeve van de Duitse concordante vertaling in het jaar 1934 had men besloten om in Kolossenzen 1:18 te schrijven: ‘welcher ist der Fürst’ (die de Vorst is) om daardoor tevens aan te geven, dat hetzelfde woord in Kolossenzen 1:16 met ‘Fürstlichkeiten’ (vorsten) vertaald wordt. Later werd men het erover eens om in Kolossenzen 1:18 te schrijven: ‘deren Anfang Er ist’ (waarvan Hij het Begin is). Op grond van de paralleltekst in Efeziërs 1:22 (Hoofd boven alles aan de uitgeroepen gemeente) gaf men aan Kolossenzen 1:18 de volgende vertaling mee: ‘Hij is het Hoofd van het lichaam, de uitgeroepen gemeente, waarvan Hij het Begin is, als de eerstgeborene uit de doden’ (Duitse KNT, 5e,6e,7e druk). Overeenkomstig het oosterse standpunt is Hij als de Eerstgeborene vooral volgens rang de Eerste; dit geldt ook voor Zijn titel ‘Begin’. Om deze hoogste rangorde aan te geven dient het verkorte Griekse arch- meestal als voorvoegsel, dat in het Duits soms door het voorvoegsel erz- (aarts-) is aangegeven, zoals in Erzengel en Erzhirte, maar in de concordante vertaling schrijft 44
Page 44
men in plaats daarvan ‘Botenfürst’ (NBG, hSV: aartsengel) en Hirtenfürst (NBG: opperherder) 1Thess.4:16; Judas 9; 1Petr. 5:4. In Hebreeën 7:4 nam Luther destijds het woord van de grondtekst in het Duits over en schreef daarvoor Patriarch, elders vertaalde hij echter ‘Erzvater’ (aartsvader) Hand.2:29; 7:8,9; (Duitse concordante vertaling: ‘Urvater’ (oervader)). Probleem was de juiste vertaling van arch-iereus (hogepriester), dat overeenkomt met het Hebreeuwse shri-qdsh, waarvoor in de Duitse concordante vertaling in Jesaja 43:28 ‘Oberster des Heiligtums’ (overste van het heiligdom) staat; zo ook in 1 Kronieken 24:5 Zo kan voor archiereus heel goed ‘Oberpriester’ (overpriester) als vertaling, net als het archi-telōnès met Oberzöllner (oppertollenaar) is weergegeven. Annas, door de Romeinen benoemd hogepriester Luc. 3:2, speelde ook nog na zijn ongeveer 10-jarige diensttijd een leidende rol. Hij genoot toen nog veel hoger aanzien dan zijn schoonvader Kajafas, die dienstdoend hogepriester was Joh.18:13. Ook in Handelingen 4:6 wordt Annas het eerst genoemd. Hij was het hoofd van de heersende familie van hogepriesters; want ook vijf van zijn zonen oefenden dit hoge ambt uit. In het Sanhedrin waren echter ook vroegere hogepriesterfamilies vertegenwoordigd (allen, die tot een hogepriesterlijk geslacht behoorden). Twee eeuwen eerder waren de leden van de Makkabeeën familie hogepriester in de ware zin van het woord; sommigen van hen hadden het ambt van 45 hogepriester en van regerend vorst resp. koning in één persoon verenigd. Ten tijde van het Nieuwe Testament was de dienstdoende hogepriester niet alleen voorzitter van het Sanhedrin (of Hoge Raad), maar ook de door de Romeinse bezettingsmacht erkende hoogste politieke leider van de Joden. Bij dezelfde woordfamilie als het zojuist besproken voorvoegsel arch- hoort het grondtekstwoord archõn, waarvan de respectieve vertaling blijkt uit het verband. De hogepriester Ananias was aan het eind van de Handelingentijd 23:5 de overste van het volk en dus hun vorst. Ook de hogepriesters die hun ambt verlaten hadden vgl. Hand. 4:5,6 kan men als oversten aanduiden, maar niet de in verband met de oudsten en schriftgeleerden nog extra genoemde ‘oversten’, waarmee andere leden van de Hoge Raad bedoeld kunnen zijn, maar niet de overpriesters. Vier van hen worden bij name genoemd Hand.4:6; allen, die tot een hogepriesterlijk geslacht behoorden, worden in deze vorm aan het slot van het vers genoemd. Tot deze oversten behoren dus degenen, die aan het begin van vers 5 genoemd worden, net zomin als de vraagsteller in Lucas 18:18, die ook alleen maar een hooggeplaatst man was, misschien een leider (van een synagoge) zoals Jaïrus of anders een (hoge) meerdere. Ook de oversten (de raadsleden) worden extra naast de overpriesters genoemd Luc. 24:20. Van Nicodemus, die ook als een overste van de Joden wordt aangeduid, weten wij, dat hij een lid van het Sanhedrin was Joh.3:1; 7:45,50; want deze Hoge Raad wordt hier bedoeld net als elders Matt.26:57, Marc.15:1 en Luc.22:66. 46
Page 46
Deze voorbeelden zouden voldoende moeten zijn om aan te tonen, dat onze beide grondtekstwoorden gebruikt worden om de - op hun eigen terrein- hoogste in rang aan te duiden Matt.9:34; 12:24; Marc.3:22; Luc.11:15; Efe.2:2. Daarmee krijgen wij ook begrip voor de functie van soevereiniteiten te midden van de op-hemelsen. Bij gelegenheid worden hun hoogwaardigheidsbekleders met die van dezelfde rang op de aarde in eenzelfde zin onder dezelfde kenmerken samengevat Rom.8:38; 1Cor.15:24; Efe.1:21; Kol.1:16; 2:10,15. Geen soevereiniteit of heerser op welk gebied dan ook - met al hun macht, hetzij in de hemelen of op de aarde - kan ons scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer. Alle hoge en hoogste machtsposities hebben in een of andere vorm met soevereiniteit, archè, te maken. Maar Paulus schrijft ons in 1 Corinthiërs 15, dat iedere soort van heerschappij en macht zal zijn opgeheven, als Christus bij de voleinding Zijn koningsheerschappij aan God, Zijn Vader, overgeeft 1Cor.15:24. Zittend aan de rechterhand van de Vader is Christus al gesteld boven iedere soevereiniteit, gevolmachtigde, kracht en heerschappij Efe.1:20,21. In de Zoon van Gods liefde waren zij allen ook geschapen, zowel in de hemelen als op de aarde: tronen, heerschappijen, soevereiniteiten of volmachten …. en Hij is vóór alles Kol.1:16,17. Autoriteit (gevolmachtigde) Onder dit begrip vallen vermoedelijk al diegenen die in lagere machtsposities zijn. Het grondtekstwoord duidt een autoriteit aan, die haar volmacht van een hogere instantie ontvangt. De 47 hoofdman (centurion), wiens knecht verlamd lag, stond boven zijn honderd soldaten, die hem op zijn woord gehoorzaamden Matt.8:9. Maar de volmacht daarvoor had hij van een meerdere, een archōn, ontvangen, die boven hem stond. En de hele rij van zijn superieuren tot aan de keizer toe vatte hij met het begrip overheid samen. De daaropvolgende militaire rang was bijvoorbeeld die van de plaatselijke commandant van Jeruzalem, die 1000 soldaten onder zich had en daarom de rang chili-archos (duizend-overste) had Hand. 21:31. Gedurende Zijn aardse loopbaan van vernedering heeft onze Heer Jezus Zich steeds weer op de volmachten beroepen, die Zijn hemelse Vader Hem gegeven had. Zo bezat Hij de volmacht om zonden te vergeven Matt.9:6, volmacht over onreine geesten Marc.1:27, ook volmacht om zieken te genezen en demonen uit te drijven; deze laatste volmacht droeg Hij aan Zijn discipelen over Marc. 3:15. Maar wat het herstel van Israël in hun aardse koninkrijk betreft, heeft de Vader de betreffende tijden en era’s in eigen volmacht gehouden. Hand.1:7. Niemand bestreed Zijn bekwaamheid deze dingen te doen, alleen Zijn recht daartoe. Toen de Heer op het tempelterrein kwam, vroegen de hogepriesters en de oudsten van het volk Hem: Met welke volmacht doet U dit, en Wie geeft U deze volmacht? Matth.21:23; Marc.11:28; Luc.20:2. 48
Page 48
Maar de Heer antwoordde met een tegenvraag om ze te laten zien, dat zij hun volmacht niet van God ontvingen, maar van het volk, waar zij beducht voor waren. Tot de gevolmachtigden van de regering, die in de Schrift vermeld worden, behoren onder andere Herodes Antipas en Pilatus, die hun volmacht van de Romeinse keizer hadden ontvangen. Het volmachtsgebied Luc.23:7 van deze Herodes was Galilea en het Oostelijk-Jordaanland Perea. Toen Pilatus erop pochte, dat hij de volmacht had de vrijlating te verordenen en ook de volmacht om tot kruisiging te veroordelen, antwoordde de Heer hem: U zou helemaal geen volmacht over Mij hebben als Deze u niet van boven gegeven was Joh. 19:10,11 Helaas schrijven hier ook de meeste nieuwere vertalingen ‘macht’ in plaats van ‘volmacht’. Het Griekse woord exousia vertaalt men met, gelet op het tekstverband, de context: volmacht, gevolmachtigde, volmachtsgebied of overheid. Zo worden wij vermaand, dat ieder zal onderschikken aan de boven ons gestelde overheden, omdat iedere overheid (of gevolmachtigde) onder/door God (gesteld) is Rom.13:1. Naar Openbaring 2:26 zullen de overwinnaars volmacht over de natiën ontvangen. In het verslag van de beproeving in de 49 woestijn zei de tegenstander tegen de Heer, dat hem de volmacht over alle koninkrijken van de aarde gegeven was Luc.4:5,6. Paulus kreeg opdracht van de Heer om de natiën de ogen te openen, opdat zij zich van de duisternis naar het licht en van de volmacht van Satan naar God omkeren Hand. 26:18. Uit aangehaalde voorbeelden zou ons direct al duidelijk mogen zijn, wat voor inhoud de zinsnede: soevereiniteiten en gevolmachtigden te midden van de hemelingen Efe.3:10 heeft, aan wie nu, door de uitgeroepen gemeente, de veelvuldige wijsheid van God bekendgemaakt wordt. In hetzelfde bereik bevinden zich de geestelijke machten van de boosheid, die wereldbeheersers van deze duisternis genoemd worden; ook dit zijn de soevereiniteiten en gevolmachtigden te midden van de hemelingen Efe.6:12. Met de laatstgenoemden zouden wij ons echter in geen enkele strijd inlaten, net zomin als met bloed en vlees. Die vermaning is een aansporing om tegen de krijgslisten van de tegenstander stand te houden Efe.6:11,12; want strijd met bloed en vlees (waar de tegenstander ons graag in zou slepen) is onze zaak niet, maar wij houden stand tegen de soevereiniteiten, tegen de gevolmachtigden, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid te midden van deze op-hemelsen. 50
Page 50
Wij zouden aandoen: heel de wapenrusting van God, om al hun strategieën te weerstaan, die erop gericht zijn om ons van ons ophemels lotdeel dat wij in de geest nu al mogen bezitten, te verdringen, telkens wanneer wij ons ervan bewust zijn, dat wij in de geest, in Christus Jezus, al in het op-hemelse gebied gezet zijn. Dit is nu al onze geestelijke positie en ons standpunt; van daaruit hebben wij het juiste uitzicht. 51 WAARHEID EN VERZINSELS Michaël Zelfs aan Michaël, als hoogste vorst van alle hemelse boodschappers, zijn grenzen gesteld. Ondanks zijn hoge rang durfde hij over de tegenstander geen lasterlijk oordeel uit te spreken Judas:9. Hieruit maken wij op, dat Michaël hem niet gelijkwaardig was. Hoewel hij later de op-hemelse boodschappers, die hem ondergeschikt waren, aanvoert in de oorlog met de draak en zijn boodschappers Op.12:7. Volgens Daniël 10:13 was Michaël een van de voorname vorsten (letterlijk: een van de eerste vorsten), en hij wordt als ‘grote vorst’ ofwel: ‘grote vorst van de boodschappers’ (Grieks: archaggelos, NBG51: aartsengel) gezien Dan.12:1. Zeer opmerkelijk aan zijn bevoegdheid is, dat hij in hoofdzaak met de aarde en het verbondsvolk Israël verbonden is, hoewel Michaël bij de ophemelsen hoort. Uit Daniël 10:13,20 blijkt het feit, dat de natiën van de aarde niet alleen menselijke staatshoofden, maar ook geestelijke vorsten hebben. Israël stuit bij andere volkeren op weerstand. Net zo stuit de vorst van de boodschappers, Michaël, op felle weerstand van de hemelse vorsten van de andere volkeren. Dat hij bij zijn hoge rang tegelijk geestelijk vorst van Israël is, valt goed te begrijpen; want de boodschappen, die hij naar de aarde moet brengen, moeten door Israël verder doorgegeven 52
Page 52
worden. En hij is het, die in de eindtijd opnieuw zal optreden tegen de geestelijke vijanden van het verbondsvolk Dan.12:1. In het verleden durfde hij geen lasterend oordeel uit te brengen, toen hij met de tegenstander een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes Judas:9. In de toekomst zal satan samen met zijn boodschappers uit de hemel op de aarde geworpen worden, nadat hij de heiligen van Israël dag en nacht voor de ogen van God aangeklaagd heeft (zoals vroeger bij Job). Dit ambt van ‘aanklager van onze broeders’ Op.12:10 oefent hij vanaf dat moment niet langer uit. De boodschapper die de tegenstander bindt en voor duizend jaar in de afgrond werpt Op.20:1-3, kan Michaël zelf of één uit zijn leger zijn. Gabriël Niet één overbrenger van hemelse berichten viel zo’n hoge eer te beurt als de boodschapper Gabriël, van wie de naam zoiets betekent als: ‘meester-onder-/beschikker’ of ook: ‘machtige van God’. Hij was wel het beste voorbeeld, dat wij van de positie en taken van hemelse boodschappers hebben. Hij staat ver beneden de hemelse, waardige hogeren, die voor de Allerhoogste op 24 tronen zitten, zoals we in Openbaring 4:4 lezen. Hij zegt van zichzelf: Ik ben Gabriël, die voor de ogen van God staat, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijde boodschap te verkondigen Luc.1:19 53 Hij had de opdracht gekregen om aan Zacharia de geboorte van Johannes de doper aan te kondigen en hij kreeg de hoge eer de meest welkome boodschap van alle over te brengen, die van de geboorte van de Messias Luc.1:26. In een ver verleden had hij al eens een eervolle opdracht gekregen; want hij was het die aan Daniël verscheen en hem een visioen, dat hij zojuist ontvangen had, uitlegde Dan.8:16-26. En Gabriël was het, die haastig aan kwam vliegen om Daniël helder inzicht te geven aangaande de 70 zevens (weken) Dan.9:21-23. Gabriëls boodschappen nemen in de heilige Schrift meer ruimte in dan die van andere boodschappers. Hij bracht twee lange opdrachten aan Daniël over en nog twee omvangrijke boodschappen in het Lucasevangelie. Merkwaardig is het dat de ‘engel’ Gabriël in Daniël 9:21 ‘man’ genoemd wordt (omdat hij er zo uitzag). Wat de aanduiding ‘engel’ aangaat, sprak de oude Luthertekst (evenals de Statenvertaling) zelfs Johannes de Doper met ‘engel’ aan Matth.11:10 e.a.. Engelensprookjes In de twee eeuwen vóór en de eerste eeuw na Christus ontstonden in het Jodendom de zogenaamde apocriefe geschriften, waaruit in de synagogen nooit werd voorgelezen en die ook niet tot de canon van Tenach20 (OT) behoren. Maleachi, de laatste profeet, 20 Tenach is de Joodse aanduiding van de Hebreeuwse Schrift; Torah (onderwijzing), Neviiem (profeten) en Ketoeviem (Geschriften). 54
Page 54
had in het midden van de vijfde eeuw voor Christus nog geprofeteerd. Het zwijgen van God in de eeuwen daarna was kennelijk de aanleiding voor het ontstaan van vrome en naïeve sprookjesachtige vertellingen, sagen, met ten dele een oudtestamentische achtergrond. In het boek Tobias 12:15 treedt Rafaël op, die van zichzelf beweert, dat hij ‘één van de zeven engelen’ is, die voor de Heer staan. Het zogenaamde boek Henoch, zoals veel soortgelijke voortbrengsels van de toenmalige tijd, is niet geïnspireerd. Het weet veel over deze ‘engelen’ te zeggen en vermeldt namen als Semjasa, Azazel en Uriël. De laatste wordt dikwijls (samen met Michaël, Gabriël en Rafaël) als één van de vier ‘aartsengelen’ genoemd. Over het aantal ervan bestond dus onder de toenmalige vertellers van deze sprookjes geen eensgezindheid. Volgens eeuwenoude Joodse traditie was Azazel een boze woestijngeest. Zijn naam had men uit de verbinding van twee Hebreeuwse woorden gelezen, oz en azl, waarvan het eerste ‘geit’ en het tweede zoveel als ‘het weggaan’ betekent. Volgens Leviticus 16:5-10 werd over twee harige geiten21 het lot geworpen; één van hen werd dan geofferd en de andere als ‘weggaande geit’ de woestijn in gezonden. 21 In de brochure werd over ‘geitenbokken’ gesproken; de CVOT (Concordant Version Old Testament) spreekt in Leviticus 16:5-10 over ‘hairy goats’ = harige geiten, en wijst in voetnoot op Azazel. 55 Koning van Babel Het woord Lucifer is eveneens een product van fantasie van vertalers en uitleggers. Het komt voor in Latijnse en Engelse bijbels. De ons bekende Duitse uitgaven (en de Statenvertaling, herziene SV, NBG51 en NBV’21) vertalen in de bewuste passage het betreffende woord met ‘morgenster’ Jes.14:12, 2Petr.1:19. De profeet richt zich hier tot de koning van Babel, de ‘man, die de aarde deed sidderen en koninkrijken deed beven’ Jes.14:4,16. In beeldrijke taal zegt Jesaja over deze man: ‘Hoe ben jij uit de hemelen gevallen!’ In de (Duitse) omgangstaal gebruikte men een soortgelijk beeld, als iemand volkomen verrast is: ‘er war aus allen Wolken gefallen’, dat is: hij was stomverbaasd. Jesaja beschrijft de ‘overweldiger van alle natiën’ met de uitroep: ‘Hoe ben jij uit de hemel gevallen! Huilt, jij zoon van de dageraad!’ Jes.14:12. Het Hebreeuwse woord (ill of jalal) heeft overal de betekenis van huilen of jammeren, maar nooit ‘morgenster’ vgl. Jes.14:31, Jer.48:20; 49:3. Cherubs Men heeft vermoedelijk de vleugels van de ‘engelen’ aan de cherubs ontleend, hoewel deze bij gelegenheid met twee, vier of zes vleugels worden voorgesteld. De cherubs van Ezechiël 1:4-28, en de daarmee overeenkomende vier dieren in Openbaring 4:6-8, hebben echter niets op-hemels. Zij zijn aards en stellen de hoofden van de ‘bezielde’ schepping hier beneden voor, niet die in de hemelen. De leeuw, het kalf en de mens horen bij de aarde, zelfs de arend beweegt zich alleen in het luchtruim onder de hemelen. Het 56
Page 56
grondtekstwoord k-rubim betekent letterlijk: gelijk-velen; cherubs zijn dus representanten van alle levende schepselen (inclusief mensen) op de aarde. Zij worden nooit met boodschappen uitgezonden en zijn daarom geen ‘engelen’, geen hemelse boodschappers. In Tenach (OT) ontmoeten wij de cherubs voor de eerste keer als God hen inzet om de toegang tot de boom van het leven te bewaken Gen.3:24. (Daar, ten oosten van de hof van Eden, hebben vermoedelijk de eerste mensen hun offers gebracht.) Toen God Mozes instructies gaf hoe het verzoendeksel van de ark van het verbond moest worden vervaardigd, beval Hij hem twee cherubs te laten maken, één aan ieder einde van het verzoendeksel, en wel uit hetzelfde materiaal als het deksel zelf. Het geheel vormde symmetrisch gouden smeedwerk uit één stuk Ex. 25:17-20; 37:7. Dus, cherubs waren bestanddelen van het verzoendeksel, hun vleugels spreidden zich daarboven uit, en hun gezichten keken onafgebroken daarop neer Hebr. 9:5. Verder vinden wij de cherubs op de tien tentkleden en de voorhang Ex.26:1,31, waar zij kunstig in de stof waren geweven. Wanneer Mozes de tent der samenkomst binnenging, om met Hem te spreken, dan hoorde hij een stem, die tot hem sprak van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis was, van tussen de beide cherubs Num. 7:89 57 In de tempel van Salomo waren bovendien twee uit hout gesneden cherubgedaantes, die zo groot waren, dat hun uitgestrekte vleugels in het binnenste vertrek (het heilige der heiligen) van muur tot muur reikten; zij raakten elkaar aan in het midden van de ruimte en waren met goud overtrokken. Ook de muren en deuren van het huis van God waren versierd met uit hout gesneden en met goud bedekte cherubs 1Kon.6:23-28. De tempel van Ezechiël zal in het duizendjarig rijk niet zo’n rijke cherubversiering vertonen als de tempel, die Salomo gebouwd heeft. In het heilige der heiligen zullen er dan -behalve op de ark van het verbond- geen cherubs zijn. Maar op de muren van de overige ruimtes, alle met hout bedekt, bevinden zich ‘cherubs en palmen’ Ez. 41:18,19. De vorst van Tyrus De vele pogingen om het binnendringen van de zonde in het heelal te verklaren, lopen allemaal op hetzelfde uit. Men wijst naar Genesis 1:2 en verklaart dat Adams ‘val’ niet de eerste was. Als men nog verder terug zou gaan dan Adam, zou men op een vroegere ‘val’ stuiten. Maar als de satan ooit werkelijk ‘gevallen’ zou zijn, dan is het onbegrijpelijk, dat Gods woord daarover niets zegt. En niet één nauwgezette schriftonderzoeker zal Ezechiël 28 erbij halen en willen beweren dat de ‘vorst van Tyrus’ schuilnaam voor ‘de tegenstander’ is. Twee keer staat daar uitdrukkelijk Ez.28:2,9, dat de 58
Page 58
vorst van Tyrus een mens is. Toen hij in Tyrus regeerde, was hij wijd en zijd bekend en zijn val was zeer opzienbarend. Hoe kan men dit dan op de ‘tegenstander’ betrekken? Wie de ruïnes van Tyrus heeft gezien en zich dus een beeld van de toenmalige pracht en praal kan maken, zal in Ezechiël 28 niets vinden, dat onverklaarbaar lijkt. Want nergens is een aanwijzing, die erop neerkomt dat iemand anders dan de vorst van Tyrus bedoeld wordt. Sommigen wijzen op Daniël 10:10,21, met de opmerking, dat het ook bij de vorst van Tyrus gaat om een vorst of overste in het geestelijke bereik.Net zoals bij de vorst of overste van Perzië, of die van Griekenland, of Michaël, de geestelijke vorst van Israël. Maar de ‘tegenstander’ claimt de macht als heerser over alle koninkrijken van de wereld Matth.4:8 en zou daarom toch niet als vorst van slechts een eilandstad Ez.27:3 aangeduid moeten worden. Waarom zou de ‘tegenstander’ hier een ondergeschikte positie hebben? Alleen opdat men kon ‘bewijzen’ dat hij ‘gevallen’ is? Om dit verzinsel te weerleggen geven wij hieronder enkele verzen uit Ezechiël 28 in de proeve van concordante vertaling: Jij bevond je in weelde van de hof van Elohim 28:13. 59 Het Hebreeuwse woord ‘Eden’ betekent ‘weelde’ (of luxe) en zou hier vermoedelijk zo vertaald moeten worden. Als de eilandstad op zich al ‘volmaakt in schoonheid’ Ez. 27:3 genoemd werd, waarmee zou dan het paleis met de omringende tuinen anders aangeduid kunnen worden dan: weelde van de hof van Elohim, van allerlei kostbare stenen was je afdak …. en met goud vulde je de flanken van je afdak en je alkoven, die bij je zijn Ez.28:13 In het volgende vers gaat het om de volmacht, die God aan de koning gegeven had: op de dag van jouw schepping werd de hut van de gezalfde cherub bereid Ez.28:13b,14a De aanwezigheid van de cherubs in de beschrijving wijst op aanstaande gerichten. Niemand vermeldt ze zo vaak als Ezechiël 1:9,10,11,28,41, waar ze zich onder de troon Ez.10:1 bevinden, terwijl de cherubs in de Openbaring van Jezus Christus Op.4:6-8 midden in de troon verschijnen. Aan deze rechtszitting neemt (symbolisch gezien) heel de bezielde schepping deel. En aan de bevrijding van de mens uit de slavernij van de vergankelijkheid. Want daarop volgt dezelfde bevrijding voor heel de schepping vgl. Rom. 8:21. 60
Page 60
Verder lezen wij: En Ik zet jou in het heilige bergland van Elohim, je bevond je te midden van de vurige stenen… en ombrengen zal jou de cherub van de hut uit het midden van de vurige stenen Ez.28:14-16 Wij kennen Jeruzalem als Gods heilige berg Dan.9:16,20 en het hele heilige bergland Jes.11:9 tussen de zeeën Dan.11:45, dus tussen de Middellandse zee en de dode zee. Israël was de hoge berg Ez. 20:40, die boven de natiën uitstak. Geografisch gezien bevond de eilandstad Tyrus zich in het heilige bergland. Zij had van God een taak ontvangen, net zoals de andere natiën rondom het volk Israël. De overheidsfunctie van de vorst van Tyrus was hem door God gegeven. Hij was het, Die ook dit vorstendom had geschapen om het dan aan deze trotse man over te laten. Deze, door God aan hem gegeven volmacht, werd door de vorst van Tyrus misbruikt; daarom trof hem het goddelijke gericht, dat aan hem werd voltrokken door de ‘cherub van de hut’ Uit het bovenstaande blijkt ten eerste, dat de vorst van Tyrus géén ‘gevallen cherub’ is, en ten tweede dat de cherub nooit ‘de tegenstander’ kan zijn. Als je de tekst van Ezechiël 28 met de bedoeling bekijkt om daar bewijzen voor de ‘val van satan’ te vinden, moet je de tekst geweld aandoen. Als de vorst van Tyrus bij 61 de schepping van zijn vorstendom ‘onberispelijk’ wandelde, dan betekent dit nog niet ‘zondeloos’. Ook een Noach was ‘onberispelijk’ in zijn generatie Gen. 6:9, evenals de psalmist David Ps.18:24. Maar wie zou willen beweren, dat zij zondeloos waren? Het slotwoord over de vorst van Tyrus luidt: Berucht werd jij; niets ben je gedurende de eon Ez. 28:19 Deze uitspraak past op de omgebrachte vorst van Tyrus, die voor de ogen van zijn tijdgenoten werd geoordeeld, toen zijn regering niet langer onberispelijk bleef, maar het kwaad liet zien, dat in zijn binnenste was. Dit slotwoord (letterlijk: niets ben je, gedurende de eon) kan toch nooit voor ‘de tegenstander’ gelden, net zo min als: onberispelijk wandelde je in jouw wegen … totdat kwaad in je gevonden werd Ez.28:15 De tegenstander zondigt echter van den beginne 1Joh.3:8. Serafs Jesaja beschrijft Jes.6, hoe hij Gods heerlijkheid in een visioen zag vgl. Joh. 12:41. Hij zou het niet gedurfd hebben uit zichzelf de heilige plaatsen in de door mensenhanden gemaakte tempel in Jeruzalem te betreden. Zoals ooit de vrome koning Uzzia dat gedaan had, toen hij op het hoogtepunt van zijn macht gekomen was 2Kron.26. 62
Page 62
Deze wilde God op zijn manier vereren en reukwerk op het reukofferaltaar branden, wat alleen de priesters, de zonen van Aäron, mochten doen. Daarom werd hij geslagen met melaatsheid. Hij moest zelfs de rest van zijn leven in een afgezonderd huis doorbrengen. Omdat hij onder de wet stond (die hij overtreden had) en niet onder genade, moest deze vrome koning voor één enkele vermetele poging om in de verheven tegenwoordigheid van God te komen, zo zwaar boeten. Toen Jesaja (in het sterfjaar van koning Uzzia) in de geest de heerlijkheid van God mocht zien, moest hem wel vrees en zorg aangrijpen, omdat hij zich sterk bewust was van zijn eigen onvolkomenheid, en hem het lot van Uzzia voor ogen stond. Maar Jesaja had niet uit zichzelf geprobeerd om voor God te treden; hij mocht in een visioen een blik slaan op de heerlijkheid van God Jes. 6:1-8. De woonplaats van God, zoals die in Jesaja 6:1-4 beschreven wordt, verschilde wezenlijk van de tabernakel en de tempel, want dat waren alleen voorafschaduwingen daarvan. Als in Jesaja 6:4 staat: ‘Het huis werd vervuld met rook’, dan is dat blijkbaar de nawerking van het feit, dat de troon van God in de tempel hoorde te zijn. Blijkbaar wordt het gordijn, dat het heilige der heiligen afscheidt, opzij gedaan. Want in het middelpunt van het gebeuren staat de troon en niet het verzoendeksel. Daarom zien wij hier geen cherubs, maar serafs, letterlijk: ‘de brandenden’ die met twee 63 vleugels hun gelaat en met twee vleugels hun voeten bedekken; met twee andere vleugels vliegen zij. De serafs verschijnen alleen hier bij Jesaja; zij staan boven de troon van de goddelijke Majesteit, terwijl Gabriël voor de ogen van God staat. Zij zijn geen boodschappers; want als God vraagt wie Hij zenden zal, bieden zij zich niet voor deze dienst aan. In vers 3 roepen zij elkaar toe en vestigen de aandacht op de heiligheid van Jahweh en Zijn heerlijkheid, die de hele aarde vervult. Het branden van de serafs vervulde het huis met rook en hun woorden doen de wanden schudden. Kennelijk branden ze van ijver om de heiligheid en heerlijkheid van Jahweh te benadrukken. De seraf die met een gloeiende kool Jesaja’s lippen aanraakt, gebruikt een tang om die van het altaar te nemen. Dit lijkt te tonen dat de seraf niet werkelijk een ‘brandende’ is; want anders had hij de kool met de handen kunnen pakken. De beschrijving en het gedrag van de serafs doen ernstig gericht over Israël vermoeden. Zolang de cherubs het bloed zagen, was Israëls zonde bedekt en kon Gods verontwaardiging niet over Zijn verbondsvolk komen. In het visioen van Jesaja hebben wij in plaats van verzoenende bescherming een troon van oordeel. Wij mogen onze God danken, dat wij in de genade staan en in de geest dagelijks vrije toegang tot Hem, de Vader, hebben. 64
Page 64
MISLEIDENDE GEESTEN EN DEMONEN Maar de geest zegt nadrukkelijk, dat in latere era’s sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten (letterlijk: demonen) volgen 1Tim.4:1 In zijn tweede brief aan Timotheüs verwijst Paulus indirect naar deze tijd en spreekt over gevaarlijke era’s in de laatste dagen 2Tim.3:1. Wanneer als gevolg van ontwrichting van het geloof veel tekortkomingen in de wandel zullen ontstaan. Daarom vermaant de apostel, dat wij afstand zouden houden, waar men met betrekking tot de (paulinische) waarheid op dwaalspoor gekomen is. En wij zouden hen, die dwaze vragen stellen, mijden. Omdat zij ten gevolge van gebrekkig onderwijs in de gerechtigheid slecht opgevoed zijn 2Tim.2:16-18, 23; 3:16; Titus 3:9. In de dwaalleren van het verre Oosten en ook elders is demonische invloed herkenbaar. Dat wordt ook door velen toegegeven. In de christenheid zijn dwaalleringen meestal met zoveel waarheid vermengd, dat gelovigen daardoor in verwarring gebracht zijn. Zij zijn in hun geestelijke groei afgeremd en in hun oordeelsvermogen vooringenomen geworden. Waarom zijn juist deze laatste tijden zo gevaarlijk? Omdat niemand wil toegeven slachtoffer te zijn van demonische leringen. Die waren er al in de tijd van Paulus. Hymeneüs en Filetus raakten op zulke 65 dwaalwegen, toen zij van de waarheid afweken. En zij verkondigden aan de gelovigen die hen aanhoorden, iets nieuws, dat Paulus nooit erkend had, namelijk dat de opstanding al plaats had gevonden. Sedert die dagen heeft ook deze dwaalleer als koudvuur om zich heen gevreten. En zelfs belangrijke mannen van God hebben zich door demonen laten bedriegen, die zich voor geesten van gestorven mensen uitgaven. Gods woord zegt uitdrukkelijk, dat de dood een terugkeer is: het menselijk lichaam is afkomstig uit de aarde en keert in de dood tot de aardbodem terug Gen. 3:19. De geest van de mens keert dan terug tot God, Die deze gaf Pred.12:7. De ziel is in het onwaarneembare, dat is: ze is onwaarneembaar; want ze bestaat alleen zolang de geest het lichaam leven geeft. Hoewel de Schrift zegt, dat de doden slapen, helemaal niets weten Job 3:13-19; Pred.9:5, geloven zoveel mensen de bedrieglijke demonen die beweren, dat de doden leven en met levende mensen kunnen communiceren. Als de opvatting, dat de Bijbel leert dat de doden levend zijn en dat de ‘onsterfelijkheid in ons woont’, niet zo wijd verbreid geweest was, dan had het spiritisme zich nooit zo enorm kunnen verspreiden. Met deze dwaalleer zijn de beste en meest trouwe christenen door demonen bedrogen. Over het thema bezetenheid willen wij hier slechts heel kort zeggen, dat het demonen zijn, die 66
Page 66
het lichaam van een mens in bezit nemen, hem kwellen en via die mensen kunnen spreken. Zie: ‘das Geheimnis der Auferstehung’22 Niet satan is de overste van de demonen, maar Beëlzebul. Onze Heer zei, dat wanneer deze de demonen zou uitdrijven, of satan en zijn handlangers, dan zouden zij hun koninkrijk vernietigen Matt.12:26; Marc.3:23,26; Luc.11:18. Al deze geesten begeren de aanbidding door de mensen en kunnen zich daarom incidenteel graag met elkaar verbinden, hoewel de meest onreine demonen blijkbaar tot de allerlaagste geestelijke wezens behoren. Maar om zijn doel te bereiken, namelijk de gehoorzaamheid van de mensheid naar zichzelf te leiden, wil satan af en toe ook wel met de demonen een verbond aangaan. Zijn verlangen is de bezielde schepping onder zijn eigen leiding en heerschappij, los van God, naar het toppunt van hoogste ontwikkeling te voeren. Dat de mens die van zijn Schepper afgescheiden is, echter in zulke diepten verzinkt, is zeker lastig voor Satan. Want dit bewijst zijn eigen onmacht en zijn onbekwaamheid bewijst om de mensheid met succes te regeren en gelukkig te maken. ‘Demon’ is niet anders dan het vernederlandste Griekse woord daimōn, evenals het verkleinwoord daimonion. Helaas heeft men deze begrippen vaak met ‘duivel’ vertaald of met ‘duivels’ Jac.3:15, 22 Uitgegeven bij Konkordanter Verlag te Birkenfeld, Duitsland, een 1e en 2e druk zijn uitgebracht. 67 waar de schrijver over die wijsheid spreekt, die niet van boven komt, maar aards is, ziels23 of zelfs demonisch. In Openbaring 9:20 is er sprake van, dat de mensen doorgaan met het aanbidden van demonen en afgoden. Later lezen wij over de zeven plagen van de zeven hemelse boodschappers Op.15:8b. Als de zesde schaal uitgegoten wordt, komen uit de bek van de draak en die van het beest en die van de valse profeet drie onreine geesten als kikkers tevoorschijn, want het zijn geesten van demonen Op.16:1214. Ten slotte wordt het vernietigde Babylon tot woonplaats van demonen, tot gevangenis van elke onreine geest Op.18:2. Wij zijn er dikwijls snel bij om menselijke zonden en wandaden op uitwendige invloeden terug te voeren. Oorspronkelijk had satan weliswaar het mensengeslacht misleid, maar als gevolg daarvan worden we nu rechtstreeks aangevochten door onze omgeving en het vlees in ons. Nergens beweert de Schrift, dat satan of de demonen bijvoorbeeld seksuele gevoelens hebben en daarom de mensheid tot misstappen op dit gebied aanzetten. Bij Maria van Magdala dreef de Heer zeven demonen uit Luc.8:2. Er is geen aanleiding aan te nemen, dat zij een zedeloze vrouw geweest is. Geheel in tegenspraak hiermee verbonden de Joden demonische bezetenheid juist met ascetisme en niet met sensualiteit. 23 Ziels: Grieks psuchikon; NBG: ongeestelijk; hSV: natuurlijk. 68
Page 68
Veel van wat de demonen betreft, is voor ons lastig te begrijpen; waarom oefent water zo’n aantrekkingskracht op hen uit? Wanneer de onreine geest van een mens uitgevaren is en door waterloze plaatsen komt, vindt hij geen rust Matt.12:43; Luc.11:24. Zodra het legioen demonen in de kudde zwijnen voer, stormden de dieren langs de helling naar beneden het meer in en verdronken daar, nadat ze eerder de Heer gesmeekt hadden, dat Hij hen toch niet in de afgrond zou sturen Luc.8:30-33. Waarom dit verzoek? Het Griekse woord voor put, dat de Samaritaanse vrouw voor de bron van Jakob gebruikte Joh. 4:11,12 is hetzelfde woord, dat ook voor de put van de afgrond gebruikt wordt Op.9:1,2 Het was een schacht, die ruim genoeg was zodat een os erin kon vallen Luc.14:5 en was toegang tot de waterbron. Een hemelse boodschapper, die symbolisch door een op de aarde gevallen ster wordt voorgesteld, opent de schacht naar de afgrond met de sleutel, die aan hem gegeven was Op.9:1-11 Uit de opstijgende dampen stort een vreselijke horde sprinkhanen zich op de mensheid, en wel onder hun koning Apollyon, de ‘engel van de afgrond’, de samengestroomde chaos. Het lijdt geen twijfel dat deze niet identiek is met satan. De tegenwerker zou toch niet zijn eigen onderdanen (die immers demonen en afgoden aanbidden, maar zich niet willen bekeren) vijf maanden lang tot aan de rand van de dood pijnigen en daarbij de door hem gehate slaven van God (de verzegelden) ongedeerd laten. Wij mogen er ook zeker van zijn, dat satan niet met de uit de hemel op de aarde gevallen ster 69 identiek is. Want aan de tegenwerker zou nooit de sleutel van de afgrond gegeven worden, die later duizend jaar zijn gevangenis zal zijn. Het verschil tussen de geestelijke gebieden, waarin satan en zijn handlangers aan de ene kant en de demonen en onreine geesten aan de andere kant zich bewegen, wordt nog duidelijker voor ons, als wij kijken naar het verschil in gedrag van onze Heer tegenover beiden. Om satan te ontmoeten vastte Hij veertig dagen. Maar Hij trof geen voorbereidingen om de demonen tegemoet te treden. Satan kwam naar Hem toe in de verlaten woestijn. De Heer trof de demonen echter in menselijke lichamen aan. Satan had volmacht Hem te verzoeken en sprak tot Hem als tot een gelijke. Maar Christus had volmacht om de demonen uit te drijven en zij vreesden Hem. Onze Heer liet satans aanspraak op de koninkrijken van de wereld staan, hoorde hem aan en antwoordde hem op waardige wijze. Maar een onreine demon gebood de Heer te zwijgen Luc.4:35. Satan is dus absoluut geen hooggeplaatste demon. Het is waarschijnlijk niet verkeerd om beiden als ‘tegenwerker’ aan te duiden; want ook mensen worden in de Schrift zo genoemd 1Tim.3:11; 2Tim.3:3; Titus 2:3. Maar slechts voor één gaan alle vier de benamingen op: draak, oeroude slang, tegenstander en satan. Alleen deze lastert God, sinds hij in Eden wantrouwen zaaide tegen Gods liefde en in het vervolg niets anders in de zin heeft dan de 70
Page 70
mensheid een verwrongen beeld van hun Schepper en Redder-God voor te spiegelen. - Demonen doen dit niet. Als zij spreken erkennen zij de soevereiniteit van Christus en geven Hem de gepaste eer Luc.4:34. Zij vrezen Zijn naam en beelden zich niet in het tegen Hem te kunnen opnemen. Als de mensen slechts net zo veel geloof in Christus zouden hebben als zij, dan zouden meer demonen uitgedreven worden. De demonen geloofden en huiverden, de discipelen echter twijfelden en faalden. Bij één zo’n gelegenheid vroegen zij de Heer: ‘Waarom konden wij hem (de demon) niet uitdrijven?’ Matth.17:19. Jezus’ antwoord luidde: ‘Om jullie kleingeloof!’ 17:20. Zij hadden weliswaar de volmacht, maar niet het geloof. Een uitvoerig verslag over de geest, die maakt dat men niet kan spreken en die zij niet konden uitdrijven vinden wij in Marcus 9:1429. Terwijl de Heer op de hoge berg voor Petrus, Jacobus en Johannes van gedaante veranderde en met heerlijkheid omhuld werd, waren de achtergebleven discipelen niet in staat een epilepticus te genezen, die van kind af aan vaak in vuur en in water viel. Hier Marc.9:29 verklaarde de Heer, dat men deze soort alleen door gebed kon laten uitgaan. (Sommige vertalingen schrijven hier: ‘door gebed en vasten’, of zij hebben ‘en vasten’ in een voetnoot, om aan te geven dat voor deze toevoeging maar weinig bewijs te vinden is). 71 Dit idee (dat al in de eeuw na Paulus in de gemeente ingang vond), namelijk dat voor de uitdrijving van zulke geesten ook vasten noodzakelijk was, is op zichzelf een demonische dwaalleer. Een mens, die zich in uitstekende lichamelijke gesteldheid bevindt en een sterke wil heeft, kan hen weerstaan. Maar deze geesten willen het weerstandsvermogen van hun slachtoffers ondermijnen en hen passief en gewillig maken. Aanhoudend vasten en een passieve gebedshouding en een smeken om geest zijn juist een uitnodiging aan de demonen. Daarom keert Paulus zich zo beslist tegen alle met ascese (het niet ontzien van het lichaam) verbonden vroom gedoe Kol.2:20-23. De Zoon van Gods liefde bergt ons In Efeziërs 2:2 is sprake van satan, de tegenwerker. Daar wordt hij als ‘overste van het volmachtsgebied van de lucht (de atmosfeer)’ omschreven. Hij is de geest, die in alle zonen van de weerspannigheid werkt. Het is voor het grootste deel zijn invloed, die de mensen tegen God en Zijn Christus weerspannig maakt. Tegenover de gelovigen bedient de tegenwerker zich van speciale krijgslisten om hen niet in het genot van het op-hemelse lotdeel te laten komen. Hetzelfde doel hebben de geestelijke machten van de boosheid te midden van de op-hemelsen zich gesteld. Daartoe zouden wij heel de wapenrusting van God opnemen om in de boze dag te weerstaan Efe.6:10-17. 72
Page 72
In dit verband is het belangrijk om tot helder begrip van Kolossenzen 1:13 te komen. Het hier voorkomende Griekse woord basileia, dat wij meestal met ‘koninkrijk’ vertalen, betekent niet alleen het door een koning beheerst gebied, maar ook het volk, de macht en de waardigheid, die daarbij horen. In Kolossenzen 1:13 en 14 is zeker geen sprake van het komende aardse koninkrijk van de Zoon van David of van de Zoon des mensen. Er wordt ons integendeel in een stijlfiguur de huidige heerschappij van de Zoon van Gods liefde voor ogen gesteld. En in het kader van deze stijlfiguur gebruikt Paulus de koninkrijksuitdrukking ‘vergeving van de zonden’. Als Christus tot het gelovige Israël komt, redt Hij het verbondsvolk van al hun vijanden. Als leden van het lichaam van Christus zijn wij nu al van alle, ons vijandig gezinde, geestelijke machten bevrijd, die hier onder het begrip ‘volmachtsgebied van de duisternis’ worden samengevat. Daaruit bergt de Zoon van Gods liefde ons te allen tijde. Het middelpunt van het goddelijk gebeuren Het wonderlijke visioen, dat het troongedeelte van de Openbaring van Jezus Christus opent Op.4:1, schenkt ons een leerzame blik in de verschillende rangorden van de daar genoemde schepselen. Dit visioen herinnert ons aan een ontvangst bij een aardse monarch, terwijl de deelnemers overeenkomstig hun hoge geboorte of positie verschillende plaatsen ontvangen. 73 Welke schepselen nemen nu in dit visioen de hoogste rang in? De hemelse boodschappers (meestal engelen genoemd), van wie men denkt, dat zij het dichtst bij God staan, zijn aan de buitenkant gegroepeerd rondom de vierentwintig tronen van de oudsten heen. De mensheid daarentegen, waarvan wij dachten dat die het verst verwijderd was, is symbolisch opgenomen in de middelste troon zelf. God openbaart Zich hier door de hoofden van de bezielde aardse schepping, als de vertegenwoordigers van de levende wezens op de aarde en (dus) ook van de mensheid. Het gaat daarbij om een figuurlijke voorstelling van de geestelijke werkelijkheid. Zij is viervoudig en stelt de heerschappij over de wilde dieren van de aarde voor; over de tamme dieren en over het gevogelte (uitgebeeld door leeuw, kalf24 en gier25), en tevens de volmacht die aan de mens gegeven is om over hen allen te heersen. De rechtszitting, die Johannes hier in een visioen ziet, is de crisis van de eonen. Aan de macht van de tegenstander moet van nu af aan halt worden toegeroepen. Zal de totale schepping, die onder de slavernij van het verderf zucht, Rom. 8:22 niet aan dit gebeuren deelnemen? Zou zij daarom ook niet door haar hoofden daarbij vertegenwoordigd moeten zijn? Laten wij toch niet blind zijn voor de boodschap, die de plaats van de vier dieren ons leert, die we ons vanuit Tenach (OT) als cherubs herinneren: de myriaden van 24 NBG: rund 25 NBG: arend 74
Page 74
hemelse boodschappers zijn al tamelijk dicht bij de goddelijke troon. De vierentwintig oudsten staan daar nog dichterbij. Maar het dichtst bij de troon zijn de cherubs of levende wezens of dieren; zij maken er deel van uit. Hoe minuscuul en onbeduidend de aarde in vergelijking met de op-hemelen ook is, door het Lammetje26, dat daar werd geslacht, is ze in het middelpunt van al het goddelijke gebeuren geplaatst. Net zoals één en dezelfde boom in de hof van Eden de mensheid door de kennis van het kwaad toen de kennis van het goede gebracht heeft, zo zal het heelal door de onaanzienlijkste stoffelijke schepselen de sublieme heiligheid van de Schepper erkennen. Zo zal het gelovige Israël de aarde regeren en wij het heelal, inclusief de boodschappers en de hoge en hoogste op-hemelse hoogwaardigheidsbekleders. De stem van de vorst van de boodschappers Er is een aspect van de heerlijkheid van Christus, dat het verdient om extra aandacht aan te besteden: Voor onze wegrukking zal de Heer met de stem van een ‘vorst van de boodschappers’27 komen. Dan zal Hij de functie van boodschapper vervullen in de meest verheven betekenis, die men zich kan voorstellen. Hij had Zich aan de rechterhand van de goddelijke 26 Lammetje, Grieks: arnion, verkleinvorm van Lam. 27 NBG: aartsengel 75 Majesteit in den hoge gezet en is zoveel machtiger28 geworden dan de boodschappers Hebr.1:3,4 Nu echter daalt Hij, de Heer Zelf, van de hemel af, om ons, de leden van Zijn lichaam, de lang verwachte boodschap te brengen, dat de dag van de vrijkoping van het ons toegeëigende lotdeel29 Efe.1:14 en het uur van onze verheerlijking gekomen is. Michaël is volgens Daniël 10:13; 12:1 één van de oversten (of vorsten), respectievelijk ‘de grote overste’ (of vorst) onder de hemelse boodschappers. Hoewel hij tot de hemelingen behoort, heeft hij hoofdzakelijk met het verbondsvolk Israël te maken. Maar als het om Zijn lichaam gaat, komt de Heer Zelf met het commando, waar ieder lid van dat lichaam gehoor aan zal geven. De stem van geen enkele andere boodschapper zou de volmacht en de kracht hebben om miljoenen ontslapenen in een ondeelbaar ogenblik op te wekken en samen met de levenden te veranderen, zodat dit thans nog verderfelijke onverderfelijkheid aandoet, en dit nu nog zo sterfelijke onsterfelijkheid 1Cor.15:52,53. In deze unieke functie overtreft de verheerlijkte Christus iedere andere vorst van de boodschappers. Door dit gebeuren worden wij voor de functies op ons toekomstige arbeidsterrein toegerust. Wij zullen het 28 Conc.Vert.: beter 29 NBG: erfenis, Grieks is klèros, lot, en klèronomia, lottoedeling. 76
Page 78
Zou God nu werkelijk 'verrast zijn geworden' door het eten van het eerste mensenpaar van de verboden vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad? Of is alles wat er gebeurde onderdeel van een veel groter verlossingsplan, dat Hij uitvoert in tijdperken?

De bomen van dood en leven


Page 0
Page 4
INHOUD Goed en kwaad …………………………………………………………………….. 9 De dood ……………………………………………………………………………….. 9 Contrasten …………………………………………………………………………… 10 Besef …………………………………………………………………………………….. 13 Diepe dankbaarheid …………………………………………………………….. 16 Christus ………………………………………………………………………………… 17 Doelmissers…………………………………………………………………………… 18 Goddelijke liefde ………………………………………………………………….. 19 De opstap naar het volmaakte……………………………………………… 20 Van oud naar nieuw ..…………………………………………………………… 21 Een hoger doel …………………………………………………………………….. 21 Gods onthulling en openbaring …………………………………………… 23 De mens werd een sterveling ………………………………………………. 23 Het plan van God ………………………………………………………………… 25 Het absolute hoogtepunt ……………………………………………………. 26 Het alles overtreffende nieuwe …………………………………………… 28 Het beeld van de Hemelse ………………………………………………….. 29 De boom van het leven ……………………………………………………….. 31 Leven naar de geest …………………………………………………………….. 34 ‘Wettische visie’ op wat goed is en wat kwaad ……………………. 35 De gevolgen van ‘wettisch denken’ …………………………………….. 37 Genade echter! ……………………………………………………………………. 40 De eenheid bewaren ……………………………………………………………. 43 Bijlage: Goed en kwaad tegenover Gods mildheid ……………… 45 Bronvermelding ………………………………………………………………….. 48 Noten ………………………………………………………………………………….. 49 De Bijbelteksten komen uit de NBV21, tenzij anders aangegeven. Een meer consistente weergave uit de grondtekst wordt aangegeven met het woordje ‘letterlijk’ en is verkregen uit de Nederlandse Concordante Vertaling [NCV]. Bron: https://www.concordante-publicaties.nl/vertaling/ NCV Bijbelstudie App, https://ncv-bijbelstudie.nl
Page 8
De boom van het leven staat symbool voor het onvergankelijke Leven dat Christus geeft. De boom van kennis van goed en kwaad staat symbool voor de sterfelijke mens in zijn voortdurende worsteling tussen goed en kwaad. Doordat de eerste mens (Adam = mens) daarvan at, kreeg niet alleen hijzelf, maar ook ál zijn nakomelingen, kennis van zowel goed als kwaad! En deze kennismaking met goed en KWAAD, kon niet zonder gevolgen blijven, want mét deze kennis werd de mens sterveling. De kennis, en daarmee gepaard gaand de uitwerking in elk mensenleven van alles wat goed is en kwaad, had onvermijdelijk de dood tot gevolg. God had gezegd: ‘Als je van de boom van kennis van goed en kwaad eet, zul je sterven.’ Nou lijkt dit in eerste instantie een straf van God. Maar denk er eens goed over na: eigenlijk is het onvermijdelijk! Het kwaad dat gepaard gaat met de zonde met al zijn verschrikkelijke gevolgen, MOET wel eindigen in de dood. Het is goed dat er uiteindelijk aan de vreselijke gevolgen van het kwaad een einde komt. Dat is eigenlijk geen straf, maar juist genade van God. De mens die onsterfelijk zou zijn, zou immers voor altijd door blijven leven in een hel op aarde. De voortdurende strijd tussen wat de ene mens goed noemt en wat een ander kwaad noemt, zou altijd een schrijnende rol blijven spelen, zonder dat daar ooit een einde aan kwam. Contrasten De tegenstelling tussen wat goed en kwaad is, is het hoofdthema van de Bijbel. Het kwaad is duisternis, vijandschap, haat, leugen, onrecht, ziekte, droefheid, dood. Net als het goede al het tegenovergestelde omvat: licht, vriendschap, liefde, waarheid, rechtvaardigheid, gezondheid, blijdschap, leven. 10 Nou is het prima wanneer de mens naar ‘het goede’ streeft, maar zelfs het goede blijkt vooral een subjectieve keuze te zijn! Want wat de ene goed noemt, noemt de ander kwaad, en vice versa. Denk bijvoorbeeld aan de niet aflatende strijd tussen de Democraten en de Republikeinen in Amerika! Een voortdurende haatcampagne van beschuldigingen over en weer. Iedereen lijkt zijn eigen begrip te hebben over wat ‘het goede’ inhoudt en dat wat ‘het kwaad’ vertegenwoordigt. Elke menselijke formulering van wat onder ‘het goede’ valt, kan weersproken worden door anderen die dit juist als ‘het kwaad’ bestempelen. Religie bijvoorbeeld betekent voor de een het absolute goede, en voor de ander het absolute kwaad! Eigenlijk is het buiten de Schepper van hemel en aarde om, onmogelijk een juist begrip te krijgen van wat het werkelijk goede nou feitelijk inhoudt. Want het daadwerkelijke goede zou eigenlijk het kwaad in de wereld definitief moeten kunnen overwinnen. Alleen: als mens zijn wij daartoe niet in staat. Goed, we leven dus in een wereld met scherpe contrasten. Maar wat is nou het nut van deze contrasten, van deze tegenstellingen in het leven van de mens? Waarom heeft God dit zo toegelaten? Ofwel: waarom moesten wij kennis krijgen van goed en van kwaad? Had onze Schepper dit niet kunnen voorkomen? Zou ieder mens dan niet een veel beter leven hebben gehad? Je hoort het wel vaker: ‘Waarom is er zoveel ellende en verdriet in deze wereld? Waarom is er zoveel duisternis, zoveel haat, zoveel oorlog, zoveel lijden? Met alléén de kennis van het goede, waren we toch allemaal gelukkig geweest?’ De vraag is nu: zou het mogelijk zijn geweest het goede te leren kennen, buiten de kennis van het kwade om??? Zouden wij uiteindelijk echt gelukkig zijn geworden zonder kennis 11
Page 10
verkregen te hebben van de tegenstellingen … van wat het betekent om ook NIET gelukkig te zijn? En waarom wordt God Zelf, met absolute kennis van goed en kwaad, ‘de gelukkige God’1 genoemd? Ligt hierin al niet een aanwijzing? Ik denk zelf dat we zonder kennis (met de daarmee gepaard gaande ervaring) van het kwade, nooit kennis hadden genomen, van wat het échte, door onze Schepper bedoelde ‘goede’ inhoudt. Wij zouden op geen enkele manier ooit kennis hebben kunnen krijgen van het goede dat God voor ogen staat, en evenmin kunnen begrijpen wat het goede wérkelijk inhoudt. Bovendien zouden we het nooit op de juiste waarde kunnen inschatten. Simpelweg, omdat we dan nooit kennis hadden kunnen krijgen van wat het inhoudt een leven te leiden waarin niet het goede, maar ‘het kwaad’ een alles-overheersende rol speelt! We zouden geen enkele notie hebben gehad van het bestaan van een totaal ánder leven, waarin het NIET goed met ons gaat en het kwaad ons in het ongeluk zou storten. En wanneer we op geen enkele manier kennis zouden hebben genomen wat een leven inhoudt waarin we ook ongelukkig kunnen zijn, zouden we het begrip ‘gelukkig zijn’ helemaal nergens mee hebben kunnen vergelijken. Ons ‘geluk’ zou slechts oppervlakkig zijn geweest, omdat we geen enkele ervaring zouden hebben gehad van wat het betekent om ook ‘ongelukkig’ te zijn. Ik geloof dat God het échte, gelukkige leven wil geven aan al Zijn schepselen; maar dat we eerst in de diepste zin moeten gaan beseffen wat het is om ook ongelukkig te zijn, vervreemd van onze Schepper, en wat het betekent om ook het leven te kunnen verliezen ... 12 En die kennis verkrijgen wij alleen door een tijdlang een leven te leiden waarin we niet volkomen gelukkig zijn en waarin we in alle onvolkomenheid leven ... met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Het goede wordt pas écht ten volle als GOED ervaren en begrepen, door onze ervaring met het kwade. Het kwade is dus feitelijk noodzaak, om het goede werkelijk te leren kennen, en het ‘gelukkig zijn’ van God Zelf aan den lijve te gaan ondervinden. Besef Alleen God, de Schepper van hemel en aarde, kent het onderscheid tussen goed en kwaad. Hij kent namelijk de consequenties van wat het kwaad uiteindelijk zal aanrichten in de geschiedenis van de mens. Maar had God het dan niet bij een waarschuwing kunnen laten? Hij had ons toch kunnen confronteren met de verschrikkelijke gevolgen van een onjuiste keuze? Ik denk niet dat dat de juiste uitwerking zou hebben gehad: zonder de ervaring van een verkeerde keuze, zouden wij er niets van opgestoken hebben! En waarom niet? Gesteld dat je nog nooit ziek bent geweest. Je ziet en hoort allemaal verschrikkelijke verhalen over zieke mensen, maar in de diepste zin begrijp je niet waar zij het over hebben. Wat het in hun leven betekent. Pas wanneer een vreselijke ziekte jouzelf treft, begrijp je de verhalen van zieke mensen volkomen en weet je daadwerkelijk wat ziek-zijn inhoudt. Zo zou je ook tientallen boeken kunnen lezen van mensen die een dierbare hebben verloren, bijvoorbeeld een kind. Maar als je het zelf nooit hebt meegemaakt, blijft het voor jou alleen maar ‘theorie’. Pas wanneer je zelf met een dergelijk verlies te maken krijgt, kun je je daadwerkelijk inleven in wat de ander voelt en meemaakt. Zonder de praktijk werkt de theorie niets uit. 13
Page 12
Laten we de situatie in de Hof van Eden eens nader onder de loep nemen. Onze Schepper instrueert de mens in de Hof van Eden als volgt: ‘Je mag van alle bomen eten, maar wanneer je van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad eet, zul je sterveling worden en doodgaan (letterlijk: stervende sterven).’ Gen.2:16-17 Laten we deze instructie van God, over het eten van de boom met deze ernstige gevolgen, eens nauwkeurig nagaan. God spreekt over: Kennis van goed en kwaad, met de dood als gevolg. Maar kon de eerste mens op dat moment al weten wat God daar nou precies mee bedoelde? Want deze kennis, en daarmee de gevolgen van deze kennis in de praktijk, zou hij pas verkrijgen nádat hij van deze boom gegeten had. Begrijp je de diepe waarheid die hierachter zit? Op dát moment in de Hof van Eden, had het eerste mensenpaar nog helemaal geen ervaring of kennis opgedaan van goed noch kwaad. Zij wisten absoluut niet wat het inhield om te sterven en dood te gaan, want deze ervaring kenden zij niet. Ze hadden nog geen kennis om te beseffen waar God over sprak. Zij zouden zonder deze opgedane kennis van goed en kwaad, nog heel lang in de paradijselijke toestand in de Hof van Eden door hebben kunnen leven. Alleen: zonder enige ervaring van dieptepunten … En dus ook zonder ervaring van hoogtepunten. In een vlak en egaal bestaan … en dus ook zonder diepe dankbaarheid. Ik schrijf bewust zonder dankbaarheid, want ze hadden ook nog geen enkele ervaring van wat het betekent om ondankbaar te zijn. En niet alleen zonder dankbaarheid, maar ook zonder echte vreugde, omdat zij nog niet konden weten wat het is om verdrietig te zijn. En dus ook zonder werkelijke vrede, omdat ze geen enkele notie hadden wat het betekende om in onvrede te leven. 14 In de Hof van Eden kwam het werkelijke besef van goed en kwaad, en later van sterven en doodgaan, pas nadat zij van de boom gegeten hadden. Klaarblijkelijk lag het dus al in Gods plan, in Zijn bedoeling, dat de mens kennis zou krijgen van goed en kwaad. Niet om een eind aan de mens te maken, maar om de mens uiteindelijk op een oneindig hoger niveau te tillen: van aards en vleselijk, naar hemels en geestelijk (daar kom ik later nog op terug). Het gaat om een niveau dat de mens zelf nooit had kunnen bereiken. Kennis die alleen God bezit, namelijk de kennis van goed en kwaad. Kennis die ons niet meteen het ultieme geluk gaat schenken, en zelfs onze ondergang betekent. Maar kennis die onze God ons wél zal schenken, als onderdeel van Zijn allesomvattende plan om eens Alles in allen te kunnen zijn! De ‘gelukkige God’ zal dan Alles zijn in een volmaakt ‘gelukkige’ schepping. En dat we dit alles als onderdeel van Zijn plan mogen vermoeden, kunnen we ook afleiden uit alle voorzorgsmaatregelen die God al van tevoren had getroffen: 1 Pet.1:18-20: “… vrijgekocht … met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, maar is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van jullie …” De eerste mens, in de hof van Eden, was dus nog totaal onwetend van goed en kwaad en sterven en doodgaan, en zonder kennis van goed en kwaad, zou hij ook onwetend zijn gebleven! Is dat de reden waarom God, de tegenstander – de slang2 – toestaat om, in de Hof van Eden, de mens te laten verleiden? Om via die weg kennis te krijgen van wat goed is en wat kwaad. En wat het betekent om het leven door sterven te verliezen. Maar wel met het doel, om uiteindelijk, juist via díe weg, het échte leven te vinden, in onsterfelijkheid en heerlijkheid?! 15
Page 14
Diepe dankbaarheid Nogmaals de vraag: Zou de mensheid echt gelukkig zijn geworden zonder de ervaring en kennis van goed en kwaad? Wanneer je het in het leven altijd alleen maar goed hebt gehad en het kwaad treft jou ineens keihard, besef je misschien pas voor het eerst hoe geweldig en heerlijk het was, om het goede in je leven te mogen genieten. Daarvoor, voor die duisternis in je leven kwam, hield je het voor ‘gewoon’, voor ‘normaal’, dat je het altijd goed had. Je had nergens gebrek aan! Maar hoe bijzonder dat was, besefte je niet omdat je dacht dat ‘het zo hoorde’. Er waren geen dieptepunten … en daardoor ook geen hoogtepunten. Je beseft niet hoe rijk je bent, totdat je alles verliest. Je vindt het eigenlijk heel normaal om gezond te zijn, totdat je gezondheid je flink in de steek laat. Pas dan besef je hoe dankbaar je kunt zijn met een goede gezondheid, waarin alles functioneert zoals het hoort. Vaak besef je niet hoeveel je hebt om van te genieten, totdat het van je afgenomen wordt. Zonder de contrasten, de tegenstellingen in ons leven, missen we de volle waardering. Missen we de echte voldoening, missen we de diepe dankbaarheid voor het leven. Maar hoe zit het dan in de toekomst? De tegenstellingen zullen er uiteindelijk toch niet meer zijn? Zijn ze dan niet meer nodig om te kunnen blijven waarderen wat je van God, de Vader, en van Jezus Christus hebt ontvangen? Daar wil ik nog graag op terugkomen, want er is namelijk nóg een boom. De boom van kennis van goed en kwaad, die de dood tot gevolg heeft, heeft gelukkig ook een tegenpool, namelijk de boom van het leven. 16 Christus De boom van het leven is de tegenpool van de boom van kennis van goed en kwaad, en daarmee ook de tegenpool van het stervensproces. Maar let nu goed op: het is geen “boom van het kwaad met de dood als gevolg” tegenover “de boom van het goede met het leven als gevolg”. Nee, het is “de boom van goed én kwaad”; als één boom, één begrip – het is één vrucht. Niet ‘een vrucht om kennis te krijgen van het goede’, en daar tegenover ‘een vrucht om kennis te krijgen van het kwaad’, alsof je tussen die twee zou kunnen kiezen. Nee, het goed en het kwaad is één en dezelfde vrucht en is niet los verkrijgbaar. Het staat symbool voor alles wat goed en kwaad is in deze wereld, gedurende de loop van de tijden! Door deze kennis leert de mens een onderscheid te maken van wat kwaad is, en daarmee ook wat goed is. Maar zelfs het goede is niet in staat om de mens te verlossen van zijn doodsvonnis. Want ieder mens heeft, buiten God om, alleen zichzelf tot maatstaf. En ieder individu, en elke groep gelijkgestemden, en elk land, en elke cultuur vult zelf in wat hij als ‘goed’ en wat hij als ‘kwaad’ beschouwt. De kennis die de mens verkrijgt tijdens zijn leven hier op aarde, is dus één pakket van goed én kwaad. En het onmiskenbare gevolg is: de dood. Want niet alleen zal het kwade onze dood betekenen, maar ook het relatief goede in deze wereld is niet in staat ons het leven te schenken. In de Hof van Eden stonden twee bijzondere bomen: de een die het leven schenkt, en de ander die ons de dood brengt. Het kwade en het goede, met al zijn tegenstellingen, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, want niet alleen het kwaad, maar ook het goede eindigt in de dood. 17
Page 16
Al het goede in deze wereld zal namelijk nooit voldoende zijn om ons te bevrijden van de dood en van de zonde. “Er is niemand die het goede doet, zelfs niet één …” schrijft de apostel Paulus in Rom.3. (Zie bijlage: Goed en kwaad tegenover Gods mildheid) Tegenover de boom van goed en kwaad, staat dus de boom van het leven. En déze boom staat symbool voor het leven dat de Christus ons schenkt! Ieder mens heeft vanaf zijn geboorte te maken met de boom van kennis van goed en kwaad. Dat zijn in onze wereld de door mensen opgestelde normen en waarden, de wetten, de geboden en verboden, de regels en de eisen die we elkaar opleggen. En dat is goed, dat moet ook zo zijn, want zonder deze ethische waarden zou de wereld in chaos vervallen. Alleen één ding mag duidelijk zijn: het kwaad in deze wereld wordt niet overwonnen of tenietgedaan door het goede in de mens. Evenmin als zou het goede in deze wereld ons het leven voorbij de dood kunnen geven. Buiten Christus om – waar de boom van het leven symbool voor staat – is er geen leven dat de dood opheft. “Jezus Christus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij.’” Joh.14:6 Doelmissers Ondanks het kennen van goed en kwaad, hoe goed de mens daar ook mee om probeert te gaan, blijft de mens een zondaar – letterlijk: een ‘doelmisser’. Het goede en het beste van de wereld, zal de wereld niet verlossen van het kwaad, dat kan alleen door verlossing van Gods kant. Wat werkelijk goed is, dat kent de mens niet, want dat komt alleen en uitsluitend van God, onze hemelse Vader, en Jezus Christus, onze Heer. 18 Het kan slechts gekend worden door openbaring van Zijn kant. Het échte goede, dat wat God voor ons voor ogen heeft, leren we niet eerder kennen, dan door (symbolisch) te eten van de vrucht van de boom van het leven. Ofwel: wanneer we Christus leren kennen! Goddelijke liefde Er is een opvallend contrast tussen twee mensen in de Bijbel dat parallel loopt aan het contrast tussen de twee bomen. Die twee mensen zijn Adam en Christus. Deze twee mensen kunnen in hetzelfde rijtje van tegenstellingen worden geplaatst, als wat we al vonden bij de twee bomen. Christus wordt ook wel de laatste Adam genoemd. Het contrast tussen de eerste Adam en de laatste Adam (Adam = mens): Adam (de eerste mens): de boom van kennis van goed en kwaad, met de dood tot gevolg. Christus (de laatste mens): de boom van het leven, met onsterfelijkheid tot gevolg. Adam at van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad en in hem al zijn nakomelingen. Dat bracht niet alleen Adam zelf, maar ook al zijn nakomelingen de dood. In Adam sterven allen. De boom van het leven staat symbool voor de Christus; in Christus zullen allen het leven ontvangen. 1Kor.15:22 De dood is noodzaak om een einde te maken aan de tegenstellingen tussen goed en kwaad en bereidt ons voor op het échte leven: het leven voorbij de dood! In Christus is de dood overwonnen en het kwaad, de zonde, definitief uitgeschakeld. 19
Page 18
De mens zelf kan het kwade niet ten goede keren en kan, buiten God en Christus om, zelf het leven niet vinden, laat staan verdienen. Het goede in de mens blijft nog altijd verweven met het kwaad. De wereld kan, tot op zekere hoogte, het goede najagen, maar het zal altijd tekortschieten wanneer we het leggen naast de volmaakte standaard van onze Schepper, waarbij het kwaad volledig uitgebannen zal zijn. Laten we als voorbeeld nemen de liefde van de mens: dat is in de meeste gevallen eigenliefde, doorgaans voorwaardelijke liefde en in heel veel gevallen gehuichelde of geveinsde liefde. De liefde van God daarentegen is onvoorwaardelijk. 1 Cor.13:1-13 Een liefde die van God Zelf afkomstig is en alleen Hij ons kan geven, en in ieder mens kan en zal uitwerken. De opstap naar het volmaakte Zo is er dus goed en kwaad in deze wereld, met daartegenover het Leven dat alleen God ons kan schenken. Kwaad en goed horen op dit moment nog in het leven van elk mens; hét Leven komt van God en Christus. Goed en kwaad staan tegenover het geschenk dat van God afkomstig is. Haat, maar zelfs de beste pogingen van de mens om lief te hebben, staan tegenover de volkomen onvoorwaardelijke liefde van God. Verloren zijn, maar ook elke poging van verlossing die de wereld ons denkt aan te kunnen reiken, staan lijnrecht tegenover de redding en de volkomen verzoening van God door Christus Jezus, Zijn Zoon. Onrecht, maar óók het recht in deze wereld, staat tegenover de volkomen rechtvaardiging die alleen van God afkomstig is. Sterfelijkheid hoort bij deze wereld en bij de mensheid in dit tijdperk en staat tegenover de onsterfelijkheid en de onvergankelijkheid. 20 De ervaring van goed en kwaad is gelukkig maar tijdelijk. Het hoort bij het onvolmaakte, maar het is wel noodzakelijk als de opstap naar het volmaakte. ‘Hét Goede’ dat alleen van God afkomstig is, zullen we tevergeefs zoeken in deze wereld van goed en kwaad, het hoort thuis in de volmaakte wereld van onze Schepper en van de Christus. En als we het over ‘volmaakt’ hebben, denken we aan: volkomenheid, onvoorwaardelijke liefde, Gods allesomvattende heerlijkheid, volkomen vreugde, dankbaarheid, een vrede die het verstand te boven gaat. Elke gelovige mag nu al, deze op genade gebaseerde rijkdom van onze grote God en Redder, erkennen en beleven. Van oud naar nieuw De eerste hoofdstukken in deze bookazine lieten al iets doorschemeren van het geweldige plan dat God in tijdperken zal uitwerken. Het ‘boze tijdperk’3 waarin wij nu leven, is slechts een tijdelijk onderdeel van het grote Plan dat onze God en Vader nu al uitwerkt in de gelovigen en straks, in de nog komende tijdperken, in heel Zijn schepping. Prijs God voor de unieke rijkdom, als je daar nu al uit mag leven. De dood, als resultaat van de kennis van goed en kwaad, heeft dan al geen macht meer over jou. Het oude, dat nog behoorde bij de kennis van goed en kwaad, is voorbij: het is alles nieuw geworden. 2 Cor.5:16 En wanneer uiteindelijk, aan het eind van de tijdperken4, de dood wordt opgeheven voor alles en iedereen, zal God Alles in allen worden, zoals Hij nu al Alles is in ons. Een hoger doel Eerder heb ik vooral de contrasten en tegenstellingen benadrukt, door goed te kijken waar de bomen symbool voor staan. Ze staan symbool 21
Page 20
voor al de tegenstellingen waar wij mensen, in deze wereld mee te maken hebben. En dat geldt zowel voor niet-gelovige mensen, alsook voor gelovige mensen. Ik wil graag nog enkele aspecten met je bekijken, omdat ik geloof dat deze bomen ons veel inzicht geven als het gaat om het plan van God met heel Zijn Schepping. Iedereen, niemand uitgezonderd, krijgt vanaf zijn geboorte te maken met ‘kennis van goed en kwaad’. Daarin is gelijk al een rijke les verborgen. De les dat ‘kennis van goed en kwaad’ ons mensen niets oplevert dan alleen maar strijd, lijden, ziekte en dood. Er is voortdurend strijd en onenigheid over de vraag: Wat is nu ‘goed’ en wat is nu ‘kwaad’. En iedereen beleeft dat en vult dit in op zijn eigen wijze. De eerste mens kreeg kennis van goed en kwaad zodra hij van de vrucht van de boom gegeten had en moest vervolgens de gevolgen dragen van deze opgedane kennis. Want God had gezegd: ‘Zodra je van die boom eet, zal je sterveling worden en uiteindelijk doodgaan (letterlijk: stervende sterven).’ Als nakomelingen van de eerste mens (Adam) hebben we allemaal, zij het indirect, van deze vrucht gegeten en zijn daardoor allemaal sterveling. Wat dat betreft is het ‘de boom van de dood’; wat uiteindelijk zal leiden tot het einde van de mens en van deze wereld. Maar dat betekent gelukkig niet het definitieve einde van de mens. De dood is een vijand, maar zal uiteindelijk als “laatste vijand” opgeheven worden. 1Kor.15:26 Daarmee is de dood niet een genadeloos einde van ons menselijk bestaan, maar eerder het genademiddel van God; opdat wij niet eindeloos door zouden leven met de gevolgen van de strijd tussen goed en kwaad. Via dood en opstanding komt God tot een hoger doel met de mensheid. 22 Namelijk: Van aards naar hemels; van ziels naar geestelijk; van onvolmaaktheid naar volmaaktheid; van dood naar onvergankelijk leven. Via ‘de kennis’ die de dood bracht, naar ‘de kennis’ die uiteindelijk aan allen het leven schenkt. Gods onthulling en openbaring Eigenlijk is alles, echt alles, in onze wereld gebaseerd op de basisprincipes van de kennis van goed en kwaad waar wij allemaal vanaf onze geboorte mee te maken krijgen. In de wereld lopen vriendschap en vijandschap, liefde en haat, waarheid en leugen, goed en kwaad, licht en duisternis, dwars door elkaar heen. Buiten Christus om, is er geen enkele mogelijkheid om de onontwarbare knoop van wat goed is en wat kwaad, van wat waarheid is en wat leugen, van wat licht is en wat duisternis, te ontwarren. Buiten Gods onthulling en openbaring vanuit Zijn Woord om, is het voor een mens onmogelijk iets te ontdekken van de onzichtbare wereld, van waaruit alles zijn oorsprong heeft. Gelovigen kunnen nú al te weten komen wat het leven inhoudt van het hogere en ideale plan wat God voor ogen staat met heel Zijn schepping. Gelovigen leren nú al om niet langer te leven naar de normen en waarden van deze wereld, of om mee te gaan in het goed en kwaad van de menselijke maatstaven. In Christus leven zij nu al in en uit genade. De mens werd een sterveling In het paradijs, de Hof van Eden, stonden twee bijzondere bomen. Laten we nog eens nader bekijken wat er nou precies gebeurde. 23
Page 22
Genesis 2:8-9: “De HEER God legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste Hij de mens die Hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom (letterlijk: de boom van het leven) en de boom van de kennis van goed en kwaad.” Genesis 2:16-17: “Hij legde hem het volgende verbod (NBG: gebod) op (letterlijk: God instrueerde de mens): ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’” Nu is er één ding heel opvallend. In Genesis 2:25 lees je: “Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.” Maar zodra de mens van de boom van kennis van goed en kwaad gegeten heeft, komt er schaamte. Genesis 3:6: “De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan.” En na van de vrucht gegeten te hebben (vers 7): “Toen gingen hun de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.” De opgedane kennis heeft schaamte en vrees tot gevolg en, uiteindelijk, de dood. “Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij (de mens) antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’” Gen.3:8-10 24 Adam en Eva verborgen zich voor Hem toen ze geroepen werden. Daarna werden zij weggestuurd uit de Hof van Eden en werden zij niet meer in leven gehouden door de boom van het leven. De mens werd een sterveling. “Nu wil Ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. Daarom stuurde Hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen.” Gen.3:22b-23 Het plan van God Het algemene beeld onder bijna alle gelovigen is, dat het ‘fout’ is gegaan in het paradijs, de Hof van Eden. De mens is ongehoorzaam geworden door toch te eten van de verboden vrucht, met de dood als straf. Al het kwaad, alle zonden, al het lijden, alle tekortkomingen, ziekte en dood, hebben dan te maken met de overtreding van de eerste mens. ‘Het is totaal uit de hand gelopen ...’, geloven de meesten dan ook. En niemand minder dan de mens zelf is daar schuldig aan. Dan stuurt God Zijn Zoon om de wereld te redden. Al de zonde van de mensheid wordt op Hem geladen. Hij sterft aan het kruis en God wekt Hem op uit de dood. In Christus schenkt God nu vergeving, omdat ‘Hij de straf voor de mens gedragen heeft’. Hij is nu de Redder van de verloren mensheid. Maar alleen als je dit offer aanvaardt en gelooft, word je gered. Iedereen die dit niet gelooft, gaat onherroepelijk verloren. In de meest barmhartige vorm wordt diegene definitief vernietigd in de poel van vuur. In de meest barbaarse vorm straft God de verloren mens voor eeuwig en altijd in een pijniging in de hel, waar nooit meer een einde aan zal komen. Maar is dat nu écht het ‘volmaakte’ plan van God …? Probeert de Schepper van hemel en aarde werkelijk alleen maar ‘te 25
Page 24
redden wat er nog te redden valt’? Is er nu echt sprake van een paradijs dat verloren ging door de zonde van de mens en dat God uiteindelijk zal herstellen, ten koste van het grootste gedeelte van de mensheid die Hem nooit heeft erkend? De vraag is zelfs: Is dat Gods doel? Het herstellen van een verloren gegaan paradijs? Zou God nu werkelijk ‘verrast zijn geworden’ door het eten van het eerste mensenpaar van de verboden vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad? Nam Hij het risico voor lief, dat daarmee het grootste deel van Zijn Schepping ‘voor eeuwig en altijd’ verloren zou gaan? Of is alles wat er gebeurde met het eerste mensenpaar, onderdeel van een veel groter verlossingsplan, dat Hij uitvoert in tijdperken? Zou het kunnen zijn dat de mens kennis moest krijgen van de boom van kennis van goed en kwaad en dat onze grote God en Schepper daar een bedoeling mee had? Er gaat toch immers niets buiten God om ...? “Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al ”, zoals Romeinen 11:36 zegt. Het absolute hoogtepunt Denk eens mee over de volgende nuchtere feiten: Hoe zou de onervaren eerste mens, deze eerste overtreding hebben kunnen voorkomen?! Zoals al eerder vastgesteld konden de eerste mensen nog niet weten wat “kennis van goed en kwaad”, “sterveling worden” en “doodgaan” inhield. Zoals gezegd: ze waren nog totaal onwetend en kenden de consequenties niet. De boom was bovendien zeer begeerlijk. En hij stond ook nog eens op een opvallende plaats in het midden van de hof. Maar zelfs, ondanks al deze begeerlijke verleidingen, was het heel goed mogelijk dat zij waarschijnlijk niet van de boom zouden eten. 26 En dan gebeurt het volgende: God geeft de slang – de tegenstander, de duivel – alle ruimte om de mensen uiteindelijk zover te krijgen dat zij alsnóg van de boom zouden eten. En nogmaals ten overvloede: zij hadden geen ervaring op dit gebied, want de KENNIS van goed en kwaad verkregen zij pas, nádat zij van de boom gegeten hadden. Dat geeft wel aan dat het in die zin niet om een bewuste overtreding ging. Alles wijst erop dat het de bedoeling was dat de mens van die vrucht zou eten … zij konden namelijk nog niet begrijpen waar God over sprak. En pas toen zij van de boom gegeten hadden, bemerkten zij hun overtreding; bemerkten zij dat zij naakt waren, was er vrees voor God en wilden zij zich verbergen. En hoe ging die verleiding in zijn werk? “‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, en dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’” Gen.3:4-5 De slang verzweeg uiteraard bewust dat zij er dood aan zouden gaan; tenslotte is hij de grote leugenaar, Joh.8:44 een mensen-moordenaar. Maar was het nou onzin van de slang, te beweren dat zij “als God” zouden zijn in de kennis van goed en kwaad? Want in Genesis 3:22 zegt God Zelf: “Nu is de mens aan Ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad.” Dat is opvallend. Na gegeten te hebben is de mens als één van Ons, zegt God, in de kennis van goed en kwaad. Maar natuurlijk is er nog een groot verschil, want alleen God, de Schepper van hemel en aarde, kent het onderscheid tussen wat goed is en wat kwaad. En vooral: Hij kent de consequenties van wat het kwaad uiteindelijk zal aanrichten in de geschiedenis van de mens. God is de Enige Die kan omgaan met goed en kwaad. Wij mensen hebben er wel kennis van gekregen na het eten van de boom 27
Page 26
van goed en kwaad, maar kunnen er absoluut niet mee omgaan. God is de Schepper van beiden: van goed én van kwaad. Jes.45:7 “Ik ben de Here, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep (Schepper van kwaad); Ik, de Heer, doe dit alles.” Hij gebruikt beiden in Zijn plan, gedurende de tijdperken (de eonen4), om uiteindelijk te komen tot het absolute hoogtepunt van Zijn voornemen: dat Hij zal worden alles in allen. Het alles overtreffende nieuwe Alles lijkt erop te wijzen, dat het al in Gods bedoeling lag dat de mens kennis zou krijgen van goed en kwaad. Maar met welk doel? Niet om een eind te maken aan de mens, maar om de mens uiteindelijk op een oneindig hoger niveau te tillen, namelijk van aards naar hemels. Niet door de dood, door de kennis van goed en kwaad; maar door het leven, door de opstanding uit de doden. Niet via het oude leven, maar via het nieuwe door Christus geschonken leven. Let op de volgorde van wat Paulus aanhaalt in 1Kor 15:42, en denk daarbij ook aan de twee bomen: Er wordt gezaaid in oneer (Adam, de mens, kennis van goed en kwaad) en opgewekt in heerlijkheid (Christus, de Verlosser, het Leven) Er wordt gezaaid in zwakheid (Adam, de mens), en opgewekt in kracht. (Christus, de Verlosser) Er wordt een ziels lichaam gezaaid, (Adam) en een geestelijk lichaam opgewekt. (Christus) 28 Is er een ziels lichaam (waar wij als mensen uit bestaan: een lichaam dat door de ziel geregeerd wordt), dan bestaat er ook een geestelijk lichaam (een lichaam dat door de geest bestuurd wordt). Alzo, de eerste mens, (Adam), werd een levende ziel; De laatste Adam (Christus) een levendmakende geest. Maar het geestelijke komt niet eerst, maar het zielse, en daarna het geestelijke. 1Kor.15:46 Let op wat in vers 46 staat: Eerst het zielse, dáárna het geestelijke. Adam was niet geestelijk, maar ziels, stof, uit de aarde. God had hem een tijdelijke behuizing gegeven ... want hij zal ook weer tot stof vergaan. En de mens was door Hem al voorbereid op wat er stond te gebeuren wanneer hij zou sterven: “… stof ben je, tot stof keer je terug.” Gen.3:19b “Zoals de stoffelijke is (de aardse mens uit het stof van de aardbodem), zo zijn ook de stoffelijke mensen (al de nakomelingen van Adam), en zoals de Hemelse is (Christus), zo zijn ook de hemelse mensen. En zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen.” 1Kor.15:48-49 [HSV] Het was alles Gods plan, ... dat weten we, omdat alle voorzorgsmaatregelen al waren getroffen: God zou Zijn zoon zenden om uiteindelijk Zijn hele schepping het leven te geven. Het beeld van de Hemelse Het doel van God is niet de zielse, stoffelijke, aardse mens, maar de geestelijke hemelse mens! Er is geen sprake van een herstel van het aardse paradijs, waar de zielse mens eerst al in leefde en stierf, om daar vervolgens weer in teruggeplaatst te worden. Nee, dat hoort allemaal bij het tijdelijke, het oude dat verloren moest gaan, om plaats te maken voor het alles overtreffende nieuwe. 29
Page 28
Zonder deze kennismaking met goed en kwaad, zou de mens geen enkel besef hebben gehad van Wie God werkelijk is. Een vlak en een grijs leven, zonder besef van hoogte- en dieptepunten, van verloren zijn en gered worden. Geen diep besef van ongelooflijke genade of van onvoorwaardelijke liefde, of van overvloeiende dankbaarheid. Pas wanneer God Alles in allen zal zijn, zullen allen met de kennis van God toegerust zijn in het kennen – net als God zelf – van goed en kwaad. Dan zal deze kennis niet meer ‘ons ten kwade’ zijn, maar alleen nog ‘ons ten goede’. Niet: ‘uit de hand gelopen ...’ Niet: ‘proberen te redden wat er nog te redden valt ...’ Geen ‘herstel van een aards paradijs’ dat sowieso geen enkele overlevingskans maakte … maar: “Zie, Ik maak alles nieuw!” Want alles is uit Hem, door Hem en tot (in) Hem. Het geestelijke, het onsterfelijke en onvergankelijke bereiken we via de weg van de vergankelijkheid. Via ‘kennis van goed en kwaad’, vanuit de dood naar het leven. In de weg van de tegenstellingen leren wij het ware leven en de waarachtige waardering voor al Gods werken kennen. Leren we goed en kwaad te verstaan op een manier die alleen aan God Zelf voorbehouden is en die Hij ons, gelovigen, nu al onthult. Nogmaals: er gaat niets fout. Alle voorzorgsmaatregelen waren al getroffen, vóór het eerste mensenpaar van de boom gegeten had. Lees bijvoorbeeld wat God al had voorbereid, vóór de mens zijn eerste overtreding begaat, in 1 Petrus 1:18-21. Vrijgekocht, met het kostbare bloed van Christus, als dat van een lam zonder smet of gebrek. Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging van de wereld, vóór het eerste mensenpaar kennis kreeg van goed en kwaad, en daarmee sterveling werd. 30 Christus, tevoren gekend, maar in het laatste van de tijden, is Hij openbaar gemaakt omwille van u. En ook de roeping van de gemeente, als lichaam van Christus Ef.1:23; 1Kor.12:11-12, 27-28, vond daar al plaats. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld ... Ef.1:4 Over een plan gesproken ...! Hij heeft ons, de gelovigen, in Hem uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld. Beseft u dat ...?? De boom van het leven Het Leven dat alleen God kan schenken verkrijgen we niet door goed te doen. Wie kent nu eigenlijk het daadwerkelijke verschil tussen wat goed is en wat kwaad? Want, zoals eerder aangehaald, dat onderscheid verschilt zelfs vaak per individu. En elke maatschappij, land en cultuur maakt zijn eigen keuzes. Ook elke religieuze of kerkelijke groepering of stroming. Enkele simpele voorbeelden: Regen is voor de ene mens een vloek (bijvoorbeeld in de vakantie); maar voor de ander een zegen (bijvoorbeeld voor de landbouw). Het is moord wanneer ik zomaar ergens een weiland in loop en met een mes een koe de keel doorsnijd – maar het is een weldaad wanneer een slager een koe de keel doorsnijdt en het vlees voor consumptie gebruikt. Het is een leugen wanneer ik mensen iets op de mouw speld om er zelf rijker van te worden – maar wanneer ik een onderduiker tijdens de oorlog daarmee zijn leven red, is het een weldaad. 31
Page 30
De hele mensheid maakt gebruik van het onderscheid tussen goed en kwaad. Maar wat voor de een goed is, kan voor de ander kwaad zijn. Het kappen van bomen in de regenwouden is een groot kwaad – maar voor degenen die daarvan moeten leven is het noodzaak, en dus voor henzelf een goede zaak, hoe dubieus ook ... Binnen gezinnen voeden we onze kinderen op om hen te leren wat goed is en wat kwaad ... Maar ook de opvoeding waarin kinderen te maken krijgen met goed en kwaad, kan per gezin enorm verschillen. Als je kerkelijk bent opgevoed, krijg je soms een heel pakket aan regels mee met wat goed voor je is en wat kwaad. Bijvoorbeeld: Op zondag mag je niet werken, want dat is een groot kwaad. Maar anderen zien daar helemaal geen kwaad in. Je mag geen t.v. in huis hebben, want daarmee haal je de duivel in huis. Het kaartspel is verboden, want dat is een spel van de duivel. Een lijst met muziek waar je absoluut niet naar moet luisteren, en boeken die je niet mag lezen, omdat er een kwade invloed van uitgaat ... En iedere kerkelijke gemeente stelt zijn eigen normen vast van wat zij goed achten en wat zij als kwaad zien. Door al die verschillende interpretaties over wat goed is en wat kwaad, komen we vaak lijnrecht tegenover elkaar te staan. Ik heb laatst een documentaire gezien die aantoonde waarom mensen zo tegenover elkaar kunnen komen te staan. Iedereen kiest partij voor dat wat hijzelf voor ‘waar’ houdt ... de ander is dan automatisch de tegenstander, de vijand, de leugenverspreider. Het was beangstigend om te zien hoe mensen elkaar voor rotte vis uit kunnen maken, omdat zijzelf geloven dat zij het goede aan hun kant hebben staan. Maar het kan ook anders: Het was verbazingwekkend om te zien dat twee partijen die elkaar niet konden uitstaan, de handen in elkaar sloegen, toen zij op een gegeven 32 moment een gemeenschappelijk doel bleken te hebben. Een onrecht wat zij beiden als onrecht zagen ... en beide partijen stonden ineens zij aan zij om dit onrecht gezamenlijk te bestrijden. Plotseling geen vijanden meer, maar vrienden. Zolang we uitgaan van de normen en waarden die voortkomen uit de kennis van goed en kwaad, benadrukken we doorgaans niet wat we als mensen gemeenschappelijk hebben, maar waarin we van elkaar verschillen – en zo komen we iedere keer weer tegenover elkaar te staan. Neem nu het onrecht: Partijen bestrijden meestal het onrecht wat ze bij de ander aantreffen! Die ander strijdt op zijn beurt weer terug vanwege het onrecht dat hen wordt aangedaan. In feite begaan beiden hetzelfde onrecht door de ander te bestrijden, alleen elk vanuit zijn eigen opvattingen en standpunten. Kennis van goed en kwaad leert ons feitelijk dat wij allemaal zondaars, en doelmissers, en sterveling zijn. En zo bestrijden we elkaar al net zo lang als de mensheid bestaat. Iedereen redeneert vanuit de kennis die hij tijdens zijn leven heeft opgedaan van wat goed is en wat als kwaad beschouwd moet worden. Elk oordeel en iedere veroordeling en strijd die gevoerd wordt, is vanuit de eigen overtuiging van wat zij geloven wat goed is en wat kwaad. En eigenlijk hebben kerken, evangelische kringen, en vele geloofsrichtingen daaraan stevig bijgedragen. Zeker zolang zij niet ten volle uitgingen van Christus als enige bron van het leven, maar de (boom van) kennis van goed en kwaad als uitgangspunt hadden. Niet het verschil tussen goed en kwaad zouden onze gedachten moeten beheersen en ons leven moeten bepalen, maar de Christus van het Leven. God beoordeelt ons niet op onze daden, goed of kwaad, om vervolgens daarop afgewezen te worden. Nee, Gods oordeel is gebaseerd op het 33
Page 32
werk van Christus ... en er is geen enkele veroordeling voor hen die in Christus zijn, zij leven niet meer naar het vlees (onder de kennis van goed en kwaad), maar naar de Geest ... onder Gods leiding. Rom.8:1-8 Uiteindelijk zal de hele Schepping tot dit inzicht komen, wanneer zij tot erkentenis van de waarheid zullen zijn gekomen. 1 Tim.2:4 Het échte goede – wat van God Zelf komt – leren we alleen kennen via het nieuwe leven dat Christus ons heeft gebracht. In deze erkenning laten we alles achter ons wat met de basisprincipes en de grondregels van deze wereld te maken heeft, in zijn vermeende kennis van goed en kwaad. Alléén in Christus vindt een mens het nieuwe leven: het volkomen, onvergankelijke leven, de volmaaktheid, Gods heerlijkheid, volkomen vreugde, dankbaarheid en vrede. Dat wil uiteraard niet zeggen dat wij onze kinderen niet alles proberen mee te geven over het grote verschil tussen wat goed is en wat kwaad. Ook zij staan in deze wereld en moeten leren om onderscheid te maken. Maar ook zij zullen daarin niet het leven zelf vinden. Daarom zal een gelovige als het goed is, zijn kinderen vooral willen leren wat het betekent om hét leven te leren kennen; om Christus te leren kennen. Want daarmee leren zij het Goede van God Zelf kennen. Leven naar de geest Wie kennismaakt met Christus, maakt kennis met een nieuwe mensheid, waarin ‘het oude’ volkomen heeft afgedaan. Bij de nieuwe mens in Christus, is de dood en het kwaad al overwonnen en speelt de zonde geen enkele rol meer. De wereld kan tot op zekere hoogte leren wat ‘het goede’ is, maar dat verbleekt wanneer je het legt naast het grote doel wat God met Zijn Schepping voor ogen heeft. Als je dat rijke Plan eenmaal gaat begrijpen, heb je steeds minder behoefte om nog deel te nemen aan de 34 voortdurende strijd tussen de mix van goed en kwaad die de wereld uit elkaar scheurt. Een strijd die mensen tegen elkaar op zet. Ook binnen kerken en christelijke gemeentes, die vanuit ditzelfde principe te werk gaan. De ervaring die wij opdoen met goed en kwaad is gelukkig maar tijdelijk. Het hoort nog bij het onvolmaakte, bij dat wat nog moet verdwijnen. Maar het is wel noodzaak, als opstap naar het volmaakte. God oordeelt de gelovigen, om gered te worden, niet naar hun werken van goed en kwaad. Zijn oordeel is gebaseerd op het werk van Christus en er is geen enkele veroordeling voor hen die in Christus zijn. Rom.8:1 Zij zijn “tezamen met Christus gestorven en opgestaan”. Daardoor leven zij niet meer “naar het vlees” (naar de oude mens, naar wat het gevolg is van de boom van goed en kwaad), maar zij leven “naar de geest”, onder Gods leiding. “Want waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door onze aardse natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de zonde heeft Hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft Hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, opdat alles wat de wet eist in ons tot vervulling wordt gebracht. Wij leven immers niet volgens aardse maatstaven (letterlijk: wandelen niet naar het vlees), maar volgens die van de Geest (maar naar de Geest).” Rom.8:2-4 ‘Wettische visie’ op wat goed is en wat kwaad Maar ook een gelovige kan dus onder de invloed staan van de grondregels en basisprincipes van deze wereld, onder invloed van de ethiek en de strijd tussen goed en kwaad. En deze invloed heeft consequenties voor zijn denken en zijn gedrag. Daar wil ik graag nog wat dieper op ingaan. 35
Page 34
De boom van kennis van goed en kwaad staat voor de ethiek van deze wereld. Ethiek (Grieks: èthos = norm), heeft alles te maken met normen en waarden, gebruiken en gewoonten, met keuzes tussen wat goed en wat kwaad is. Sinds het eten van de boom van kennis van goed en kwaad, moet de mens morele keuzes en afwegingen maken hoe hij zijn leven zal inrichten. Dat geldt voor de mens zelf, als individu, maar ook voor het gezin, of de leefgemeenschap, of het land en de maatschappij waarin hij leeft. Maar kijk om je heen in deze wereld en je ziet op alle terreinen dat de mensen niet steeds dichter naar elkaar toegroeien, maar steeds verder van elkaar af komen te staan. Alleen ‘gelijkgestemde mensen’ kunnen het nog redelijk tot goed met elkaar vinden. Zij beschouwen hun zienswijze, hun filosofie en hun kennis, doorgaans als ‘de enige juiste’ en komen daarmee tegenover de anderen te staan die deze zienswijze niet hebben, of zelfs afkeuren. De ethiek van de boom van kennis van goed en kwaad maakt wél onderscheid tussen goed en kwaad, maar iedereen heeft daar zijn eigen visie op, ook binnen de kerken en de christelijke gemeentes. Er is niet één algemeen geldende norm, waar elk mens zich in kan vinden, welke precies omschrijft wat ‘het goede’ is – en dat geldt ook voor het kwaad. Dat komt omdat wij zondaars zijn, doelmissers. De zonde uit zich in het kwade vaak net zo zeer als in het goede. Want het goede is vaak ‘wat ik zelf goed acht’, maar voor een ander hoeft dat niet hetzelfde te betekenen. Dat geldt net zo goed voor de godsdienstige ethiek. Godsdiensten staan vaak lijnrecht tegenover elkaar in wat de één als goed beschouwt en de ander als absoluut fout. Denk bijvoorbeeld aan een begrip als ‘alverzoening’. 36 En velen zien in de islam een bedreiging: een absoluut foute en gevaarlijke religie. Maar vraag het een aanhanger van de islam zelf, en hij zal de islam verdedigen als ‘de enige ware en juiste godsdienst’. Zelfs extremisten zien het kwaad niet in zichzelf, maar vooral in de ander. Zal het dan ooit met de wereld, met de mensheid, goed komen? Een ideale wereld, een wereld waarin iedereen in vrede, en onder uitstekende omstandigheden, met elkaar kan leven? Onder de kennis die wij als mensheid opdoen vanuit de boom van kennis van goed en kwaad: absoluut niet! We komen alleen maar steeds verder van elkaar te staan. Iedereen vanuit zijn eigen ethiek. Maar ook christelijke ethiek – vaak ‘wetticisme’ genoemd – zet mensen niet naast elkaar, maar tegenover elkaar. Simpelweg omdat zij van dezelfde basis uitgaat: het onderscheid maken tussen goed en kwaad, met het eigen ‘goed’ als uitgangspunt. Weliswaar met kennis vanuit Gods Woord, maar bij wetticisme zie je exact dezelfde resultaten als wat je in de wereld tegenkomt in het oordelen van de ander en, nog vaker, veroordelen wanneer het niet overeenstemt met ‘de eigen wettische visie’ op wat goed is en wat kwaad. Als we niet oppassen, doen we daar allemaal aan mee. Wanneer ik kijk naar mijn eigen leven, oordeel en veroordeel ik soms net zozeer andere mensen. Ik vind dat heel erg, maar je ontkomt er niet altijd aan. Zeker niet wanneer je zelf er van overtuigd bent dat je het bij het rechte eind hebt, en de visie van de ander op dit gebied veroordeelt. De gevolgen van ‘wettisch denken’ ‘Zoals ík het zie is het goed ... en als de ánder daarin niet kan meekomen, zit hij fout.’ 37
Page 36
Het is een foutief denken in het leven van een gelovige, als overblijfsel van het beoordelen van de ander vanuit de kennis van de boom van goed en kwaad. Als je niet oppast heb je overal wel een oordeel over, en veroordeel je van alles en iedereen zodra het naar jouw mening ‘niet juist is’ wat de ander doet, of zegt, of gelooft. Je hebt een oordeel over bijvoorbeeld grote wereldleiders; over de zwarte-pieten-discussie; over de corona-maatregelen van de regering, enzovoorts. ‘Natuurlijk is het goed om je te laten vaccineren’ – en je veroordeelt iemand die daar heel laconiek mee omgaat. ‘Het is onzin om je te laten vaccineren’ – en je veroordeelt iedereen die zich daar zo druk om maakt. Maar ook in de zwarte-pieten-discussie zie je hoeveel stof dat doet opwaaien en hoe erg we daarin tegenover elkaar kunnen komen te staan. Wat zijn de gevolgen van ‘wettisch denken’? Liegen is niet goed, dat zal elke gelovige erkennen … maar wát als je daarmee een onderduiker in de oorlog het leven redt? Komen we dan in gewetensnood omdat ‘wij niet mogen liegen’? Mijn vader was buschauffeur en moest vaak op zondag diensten draaien. Daar had hij soms moeite mee, omdat je volgens de uitleg van de kerk op zondag niet mocht werken. Al deze kwesties hebben als uitgangspunt de ethiek, de normen en waarden van wat goed is en wat kwaad. Vastgelegd in soms keiharde regels. Maar ook in een wettische geloofsbelijdenis, met de bedoeling dat wij ons daaraan moeten houden, omdat ‘God dit van ons zou vragen’. Maar het is en blijft de strijd tussen wat goed is en kwaad. De boom die wij als gelovigen niet meer als uitgangspunt zouden moeten nemen … 38 Het is voor heel veel gelovigen, helaas, de basis en het vastomlijnde uitgangspunt om uit te maken wat goed is en wat kwaad is. En hoe je je aan de regels, of wetten – vastgelegd in wat wél en wat níet mag – moet houden, om God ‘op de enige en juiste manier te dienen’. Men gaat daarbij uit van Gods wet, als leefregel voor gelovigen. Maar wanneer Gods wet gelegd wordt op de natuurlijke mens (op zijn vlees), is het onmogelijk voor hem om te leven naar wat God wil: het goede, het welgevallige en wat volkomen is. Rom.7:14,15; Rom.12:2 Dit is alléén mogelijk vanuit de ‘nieuwe, uit God geboren’ mens, geleid door Gods Geest. Je houden aan Gods wet om van daaruit rechtvaardig proberen te leven, noem je ‘wetticisme’. Vanuit het wetticisme probeer je als gelovigen, net als niet-gelovigen, de ander lief te hebben ‘omdat het moet’, want het is de opdracht vanuit de Bijbel om lief te hebben. De vraag is, kunnen we sowieso daadwerkelijk liefhebben, zoals God liefheeft? Laat staan als we uitgaan van een gebod om je naaste lief te hebben? Of neem gehoorzaamheid. Natuurlijk lukt mij dat niet, om vanuit een gebod, altijd te gehoorzamen, nederig te zijn, de ander uitnemender te achten … Je probeert de hele dag om ‘Gods wil te doen’ en om zo trouw mogelijk al Zijn geboden en verboden na te leven. En je ziet er nauwlettend op toe of ánderen zich daar ook nauwgezet aan houden, of ze ‘de regels’ niet overtreden. Want, mocht daar sprake van zijn, dan zul je de ander daar tóch, in liefde uiteraard, op moeten wijzen. Je probeert, en probeert … maar het kwaad en die akelige duivel en dat zwakke vlees is altijd aanwezig. Het goede gaat voortdurend gepaard met het kwade en we nemen vaak beslissingen vanuit onzuivere motieven. De ene keer voel je je ‘meer dan overwinnaar’ en de andere keer ‘een hopeloze verliezer’. 39
Page 38
En dat is nou precies wat de boom van kennis van goed en kwaad in mensen uitwerkt. Besef: Je gaat om God te behagen van de verkeerde boom uit! Want als je eerlijk bent, bak je er helemaal niks van en je voelt je voortdurend schuldig. Ja, binnen een groep gelijkgezinden kun je jezelf nog vergelijken met anderen en je afzetten tegen mensen die er nóg minder van bakken dan jij. Maar feitelijk ga je gebukt onder je dagelijkse tekortkomingen en zonden. Om nog maar niet te spreken van je strijd tegen het kwaad, de duivel en je begeerten. Je gaat uit van geboden en verboden die op de natuurlijke mens gelegd worden. De oude natuurlijke mens (het leven vanuit het ‘vlees’, zoals Gods Woord dat noemt) is absoluut niet in staat om te leven naar wetten die op de ‘oude’ mens gelegd worden. De wet van God is niet bedoeld om van ons een beter mens te maken, maar om ons te laten ontdekken dat we vanuit ons vlees zondaars (doelmissers) zijn. “Daarom geldt geen mens voor Hem als rechtvaardig door de wet na te leven, want juist de wet leert ons de zonde kennen.” Rom.3:20 “Moeten we nu vaststellen dat de wet hetzelfde is als de zonde? Absoluut niet, ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde …” Rom.7:7 Genade echter! In jouw vleselijke pogingen ‘het kwade te overwinnen’ en ‘het goede te doen’, verschil je in níets van een niet-gelovige in deze wereld, die vanuit zijn vleselijke pogingen hetzelfde nastreeft. Ook zijn uitgangspunt is de wetten, normen en waarden van de boom die ons kennis moet geven van goed en kwaad. 40 Al deze ‘pogingen’ – zowel van de niet-gelovige mens in deze wereld, als van de gelovige mens die van dezelfde principes uitgaat – zijn gedoemd te mislukken. Dat komt omdat we niet het leven, in Christus Jezus aan ons gegeven, als uitgangspunt nemen, maar de regels ‘om zélf zover te komen’. In Romeinen 7 spreekt Paulus over dit dilemma. Het hoofdstuk is een studie waard, maar ik zal proberen het kort samen te vatten: De wet leert ons wat goed en fout is. Maar de wet is niet in staat ons te bevrijden of ons te rechtvaardigen. Zodat wij uiteindelijk niet het leven vinden, maar “voor de dood vrucht dragen”. De wet hield ons gevangen, zegt Paulus; ze kan ons niet bevrijden van de zonde en van de dood. Maar nu zijn wij van de wet ontslagen en “dienen in nieuwheid van geest” en niet “in oudheid van letter”. Is de wet dan zonde? Volstrekt niet, de wet zelf is heilig, rechtvaardig en goed. Het ligt niet aan de wet, maar aan onszelf dat zij ons niet kan verlossen en rechtvaardigen. De wet, als Gods wil, is geestelijk, maar wij mensen zijn vlees, verkocht onder de zonde. Door de wet word ik me bewust van zondige begeerten. Zij wijst mij op wat ik ben: een doelmisser. De wet leidt niet tot leven, maar tot de dood. Zij maakt mij bewust dat ik een zondaar ben, maar biedt geen oplossing. “Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? God zij gedankt, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer.” Rom.7:24-25 Wie of wat zal ons bergen uit het lichaam van de dood (wat de boom van kennis van goed en kwaad ons heeft gebracht)? 41
Page 40
Genade, door Jezus Christus onze Heer ... (het Leven). God zij dank door Jezus Christus onze Heer! Buiten de bron van het leven om is er geen verlossing. In Christus rekent God niet meer met de zonde. In Christus rekent God niet meer met de dood. In Christus rekent God niet meer met ons falen. In Christus hoef je niet langer meer gebukt te gaan onder je dagelijkse zonden, omdat ze voor God niet meer bestaan. Prachtig, zoals het er staat in de volgende teksten: “Maar God bewijst ons zijn liefde, doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.” Rom.5:8 “Werden we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met Hem verzoend door de dood van zijn Zoon, des te zekerder is het dat wij, nu we met Hem zijn verzoend, gered zullen worden door diens leven.” Rom.5:10 “Betekent dit nu dat we moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen? Dat in geen geval. Hoe zouden wij, die dood zijn voor de zonde, nog in zonde kunnen leven?” Rom.6:1-2 Al horen we zijn kettingen vaak nog rammelen en kunnen we het af en toe niet laten ons daardoor te laten intimideren … in Christus hoeven we niet meer te strijden tegen de duivel, omdat de tegenstander al verslagen is! Dat wil niet zeggen dat gelovigen geen aanvallen meer kunnen verwachten. In Ef.6 geeft de apostel Paulus een uitgebreide beschrijving hoe we kunnen blijven staan, en de aanvallen kunnen weerstaan door de hele wapenrusting van God aan te doen. 42 De eenheid bewaren De ethiek – voor ons als gelovigen: het wetticisme – drijft ons alleen maar steeds verder uit elkaar. En denk niet dat ons dat niet kan overkomen … we hebben allemaal al snel onze mening klaar over wat goed is en wat slecht voor ons is. Het wetticisme ligt ten grondslag aan de boom van kennis van goed en kwaad, en heeft dezelfde uitwerking als de principes waar de nietgelovige wereld van uitgaat. Ik denk bijvoorbeeld aan het programma ‘Het Lagerhuis’, vroeger op televisie. Een goed voorbeeld van meningen over allerlei onderwerpen, waarin ieder zijn eigen zegje mocht doen en mensen doorgaans lijnrecht tegenover elkaar stonden. Wat voor de één goed is, is voor de ander kwaad; en wat voor de één kwaad is, is voor de ander goed. Het enige dat ons in dat geval ‘verenigt’, is de mening van mensen of groepen die overeenkomt met onze eigen mening. En zelfs dát kan vaak nog frictie geven, zeker als het gaat om details. Is de ethiek een middel om als gelovigen tot eenheid te komen? Absoluut niet. Het drijft ons alleen maar steeds verder uit elkaar. Ons leven en onze eenheid is Christus ... niets meer en niets minder. Wij zouden slechts één ding doen: “Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft …” Ef.4:3 Letterlijk: “… je beijverend de eenheid van de geest te bewaren in de band van de vrede …” [NCV] Dat mag ons uitgangspunt zijn; met elkaar, met mede-gelovigen, met andersdenkenden. We zouden de eenheid niet zoeken, of forceren, maar bewaren. Ervan uitgaan dat we in Christus al één zijn. 43
Page 42
Iedere gelovige, ook de eigengereide en eigenwijze gelovige, leeft uit genade en genade alléén. Onder Gods genade is niemand minder en niemand meer. Er is “één God en Vader van allen, Die boven allen, door allen en in allen is”. Ef.4:6 Uiteindelijk zal elke knie – ook die van alle wereldleiders – zich buigen. En elke tong zal (letterlijk) “van harte belijden” dat alleen Jezus Heer is, tot eer van God de Vader. Fil.2:10-11 Als we ons dát bewust zijn, zullen we dan nog blijven oordelen en veroordelen? Onze plaats, onze positie is in Christus, gesymboliseerd in de boom van het leven. Dat is onze vrede, onze vreugde en daar ligt onze dankbaarheid. Dáár ligt onze eenheid als gelovigen (in Christus). Daar is geen oordeel of veroordeling, alles in allen is Christus. 44 Bijlage: Goed en kwaad tegenover Gods mildheid Goed en kwaad heeft uiteraard niet alleen met de wereld te maken die zonder God leeft, maar ook met ons, als gelovigen die Christus Jezus hebben leren kennen. Maar wat de gelovigen betreft: Er is wel een groot onderscheid tussen ‘goed doen’ vanuit het vlees (de oude mens met de werken van het vlees, zoals we kunnen lezen in Gal.5), en het ‘goed doen’ door de werking van Gods Geest in ons leven. “Laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.” Rom.12:21 Al dit soort aanwijzingen en vermaningen worden niet ‘wettisch’ door de apostel op de gelovigen gelegd, maar hebben als basis het onderwijs over wie wij, als gelovigen, zijn in Christus. Het overwinnen van het kwade door5 het goede is dan ook niet vanuit de ‘oude’ mens die wij waren in Adam (de eerste mens), maar vanuit de ‘nieuwe’ mens die wij zijn geworden in Christus. Het is een vrucht van de Geest. Gal.5:22 Luc.12 spreekt duidelijk over het ‘goed doen’ vanuit het vlees: - Liefhebben wie jou liefhebben - Goeddoen wie jou goeddoen - Lenen om terug te ontvangen Dat is het liefhebben vanuit de grondbeginselen van deze wereld; de boom van kennis van goed en kwaad. Daar tegenover staan de werken die God in de gelovigen wil uitwerken: Je vijand liefhebben; vurige kolen op iemands hoofd stapelen; in het geheel niet oordelen; de ander uitnemender achten dan jezelf; geen kwaad met kwaad vergelden; niet eigenwijs zijn; het kwaad niet toerekenen, enzovoort. 45
Page 44
“Wij, de sterken, moeten de zwakken in hun kwetsbaarheid bijstaan en niet ons eigen belang vooropzetten.” Rom.15:1 Dit zijn allemaal ‘goede werken’ die ‘de ander’ op het oog hebben; zoals God geen onderscheid maakt tussen de ene mens en de ander. In Rom.7 (al eerder geciteerd) redeneert Paulus niet vanuit Gods Geest in zijn leven, die hem het goede laat doen; maar vanuit zijn ‘oude mens’, vanuit zijn ‘vlees’, waarin het ‘goede’ niet aanwezig is Rom.7:18, dat God niet kan behagen. De wil is dan wel aanwezig, en tóch doe je het kwade. Waardoor? Door de inwonende zonde. Rom.7:17,20 Hij leefde in een lichaam dat aan de dood onderhevig is. Wat kan een mens die daaronder gebukt gaat dan nog redden? Genade! Genade door Jezus Christus onze Heer! Rom.7:24 “Er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet één, er is geen mens verstandig, er is geen mens die God zoekt. Allen zijn afgedwaald, allen ontaard. Er is geen mens die het goede doet, zelfs niet één.” Rom.3:10-12 Maar er zijn toch zeker ook ongelovige mensen die goed doen? Natuurlijk! Alleen zijn er meerdere Griekse woorden voor ‘goed’ in de Bijbel: Twee woorden (agathos en kalos) die je kunt vertalen met ‘goed’, en zelfs met ‘uitstekend’. Maar het Griekse woord dat in deze laatste tekst gebruikt wordt voor het goede is een ander Grieks woord (krestotes), dat eigenlijk vertaald zou kunnen worden met ‘goedertierenheid’, ‘vriendelijkheid’, ‘mildheid’. Deze uitdrukking wordt alleen voor God gebruikt (!) en voor hen die in Christus zijn. Vergelijk Rom.2:4, 3:12, 11:22, 2 Kor.6:6, Gal.5:22, Ef.2:7, Kol.3:12, Tit.3:4 Het gaat in vers 12 dan ook niet over een gelovige in Christus, maar over de ‘natuurlijke’ mens. Hij kent niet de ‘mildheid of goedertierenheid’ van God, en dus ook niet voor zijn naaste. 46 Maar uiteraard speelt het goede, uitstekende een rol in ons leven als gelovigen in Christus. Het wordt vaak gezet als tegenhanger van het kwade. Rom.12:2 Door ons nieuw en getransformeerde denken, kunnen we in de praktijk van ons leven de wil van God voor ons leven toetsen in het goede, het welgevallige en volmaakte (dit laatste heeft met onze groei naar volwassenheid te maken). Rom.16:19 Laten we niet alleen maar wijs zijn om het goede te doen, maar ook onbesmet blijven van het kwaad. Mat.7:17 Aan de vruchten ken je de boom! Aan de vruchten kun je het onderscheid zien tussen wat uit de wereld is, en wat uit God is. Iedere goede boom levert uitstekende vruchten; iedere rotte boom levert slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, noch een rotte boom uitstekende vruchten leveren. Ef.2:10 Wij zijn geschapen in Christus Jezus voor goede werken, die God tevoren gereed gemaakt heeft, opdat wij daarin wandelen. Ef.4:28 Laat wie steelt niet meer stelen, maar laat hij zich veeleer inspannen om met zijn handen het goede te verrichten, om te delen met wie dat nodig heeft … Geen bedorven woorden, maar een goed woord, voor de nodige opbouw, opdat het genade geeft aan wie het horen … laat al het kwade van jullie worden weggenomen! Ef.6:8 … Wetend dat ieder, wanneer hij het goede doet, dit zal terugontvangen van de Heer. 47
Page 46
1 Thes.5:15 Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergeldt aan iemand, maar jaag altijd het goede na, zowel voor elkaar, als voor allen. 2 Tim.3:17 Opdat de mens van God toegerust is, tot ieder goed werk volkomen toegerust. 1 Pet.3:11 … Laat hij dan kwaad mijden en goed doen … 3 Joh.1:11 … Volg het kwade niet na, maar het goede. Wie goed doet is uit God, wie kwaad doet heeft God niet gezien! Bronvermelding Brummen van, E. (2020). De bomen van dood en leven 1. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2020/08/02/zondagsdienst-2-8-2020/ Brummen van, E. (2020). De bomen van dood en leven 2. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2020/11/08/zondagsdienst-8-11-2020/ Haan de, Hein (z.d.). Boom vol normen en waarden. Voormalige website: http://www.overvloeiendegenade.nl 48 Noten 1 “… volgens het evangelie der heerlijkheid van de gelukkige God, dat mij is toevertrouwd.” 1Tim.1:11 [TELOS-vertaling] 2 “De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt.” Op.12:9b 3 Het ‘boze tijdperk’, Galaten 1:4, wordt in vertalingen meestal weergegeven met “de tegenwoordige boze, of slechte wereld”. 4 Eon (tijdperk), Grieks: aiōn. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘eon’ een periode van tijd. Bij ‘eonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 5 Letterlijk staat hier het woordje “in”; “… overwin het kwade in het goede.” Zoals aangegeven op pagina 18: “het kwaad in deze wereld wordt niet overwonnen of tenietgedaan door het goede in de mens”. Het gebeurt vanuit de positie van de nieuwe mens die wij in Christus zijn geworden. 49
Er zal eens vrede heersen in de hele schepping. Van doelmissen of falen, gebreken of tekortkomingen zal er niet langer sprake zijn. Vruchteloosheid en vergankelijkheid zullen door heerlijkheid, kracht en onvergankelijkheid worden vervangen.

"Verzoening" in de Bijbel


Page 0
Page 4
INHOUD Deel 1: Woorden en hun betekenis7 “Verzoening” in het NT ................................................... 9 Katallassoo, apokatallassoo en katallagè ...................... 17 Kopher en kapporeth ......................................................25 Kaphar ............................................................................ 33 Kaphar en hilaskomai .................................................... 39 Lutron en luoo ............................................................... 47 Apolutroosis .................................................................... 53 (Ex)agorazoo .................................................................. 61 Samenvatting en conclusie ........................................... 67 Deel 2: Wat gebeurde er aan het kruis?69 Ultiem bewijs van Gods liefde ....................................... 71 Dieptepunt van menselijke vijandschap ...................... 79 Deel 3: Plaatsvervanging?87 Lijden – van de Messias en van ons .............................. 89 Offers vervangen de offeraar niet ................................. 99 Deel 4: Christus en God113 Christus als Hogepriester .............................................. 115 Christus als Gods Beeld ................................................ 129 Deel 5: Gods gerechtigheid135 Gerechtigheid tonen .................................................... 137 Rechtvaardiging ten leven ........................................... 163 Levendmaking .............................................................. 185 Deel 6: De reikwijdte van Gods heilsplan199 Gods werk is volmaakt ................................................. 201 Deel 7: Om verder te lezen213 Boeken en artikelen ..................................................... 215 5 “De enige God is de God van het leven, altijd overwinnaar. De dood doet zijn werk met zijn toestemming en is niet meer dan voorlopig. Tenslotte zal Elohiem, God van het leven, de dood verzwelgen en voor eeuwig overwinnen. Dat besef van de uiteindelijke overwinning van het leven op de dood, zo vreemd aan onze huidige overtuigingen, drukt het wezenlijke karakter uit van het bijbels monotheïsme” (André Chouraqui, in: De Mens van de Bijbel, Hilversum 1980, p.162). 6
Page 8
“Maar de gehuwden beveel ik – niet ik, maar de Heere – dat een vrouw niet zal scheiden van haar man, en als zij toch gaat scheiden, moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen – en dat een man zijn vrouw niet zal verlaten” (1 Korinthe 7:10-11) “Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden. En dit alles is uit God, die ons met zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. God was het namelijk die in Christus de wereld met zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:17-20) Apokatallassoo komt drie maal voor (steeds met God als de handelende Persoon) en is altijd met “verzoenen” weergegeven: “Maar nu, in Christus Jezus, bent u, die voorheen veraf was, door het bloed van Christus dichtbij gekomen. Want Hij is onze vrede, die beiden [Jood en heiden] één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in zijn vlees te niet gedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft” (Efeze 2:13-16) “Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou, en dat Hij door Hem alle dingen met zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door het bloed van zijn kruis, ja door hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in de hemelen zijn” (Kolossenzen 1:19-20) 10 “En Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend, in het lichaam van zijn vlees, door de dood, om u heilig en smetteloos en onberispelijk voor zich te plaatsen, als u tenminste in het geloof blijft, gefundeerd en vast, en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat u gehoord hebt” (Kolossenzen 1:2123) Het zelfstandig naamwoord katallagè komt vier maal voor en is altijd vertaald met “verzoening”: “Wij roemen ook in God, door onze Heere Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben” (Romeinen 5:11) “Want als hun verwerping [= de verwerping van Christus door Israël] verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?” (Romeinen 11:15) “…en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft…” (2 Korinthe 5:18) “en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd” (2 Korinthe 5:19) Groep 2 De tweede groep is afgeleid van de stam “hilasmos”. Deze groep bevat één werkwoord (hilaskomai) en twee zelfstandige naamwoorden (hilasmos en hilasterion). Het werkwoord wordt in het NT tweemaal gebruikt, maar is slechts éénmaal met “verzoenen” weergegeven, en wel in de volgende tekst: “Daarom moest Hij [de Messias] in alles aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om de zonden van het volk te verzoenen” (Hebreeën 2:17) 11
Page 10
Hilaskomai wordt ook gebruikt in de bekende gelijkenis van de Farizeëer en de tollenaar. De berouwvolle tollenaar bad: “O God, wees mij, de zondaar, genadig” (Lukas 18:13) Indien de vertalers consequent waren geweest, hadden ze moeten schrijven: “wees verzoend met mij” (beter nog: “wees beschuttend voor mij”, of “wees bedekkend voor mij”, zoals we verderop nog zullen zien). Hilasmos komt eveneens twee maal voor en is in beide gevallen vertaald als “verzoening”: “En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld” (1 Johannes 2:2) “Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen, maar dat Hij ons liefhad en zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden” (1 Johannes 4:10) Het woord hilasterion is in de herziene Statenvertaling éénmaal weergegeven als “middel tot verzoening”, bij een andere gelegenheid als “verzoendeksel”. “Hem [d.i. Christus Jezus] heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in zijn bloed” (Romeinen 3:25) “En boven op deze ark waren de cherubs van Gods heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden” (Hebreeën 9:5) Groep 3 Een laatste woord dat de Statenvertalers hebben weergegeven als “verzoening” is de term apolutrosis. 12 “En daarom is Hij [de Messias] de Middelaar van het nieuwe verbond, opdat, nu de dood heeft plaatsgevonden tot verzoening van de overtredingen die er onder het eerste verbond waren, de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis ontvangen” (Hebreeën 9:15) Het is merkwaardig dat de Statenbijbel in dit vers over “verzoening” spreekt, want op alle andere plaatsen in het NT waar apolutrosis voorkomt heeft men het vertaald met “verlossing”. “Wanneer nu deze dingen beginnen te geschieden, kijk dan omhoog en hef uw hoofd op, omdat uw verlossing nabij is” (Lukas 21:28) “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:23-24) “En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam2” (Romeinen 8:23) “Maar uit Hem bent u in Christus Jezus, die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing” (1 Korinthe 1:30) “In Hem hebben wij de verlossing, door zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van zijn genade” (Efeze 1:7) “In Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest van de belofte, die het onderpand is van onze 2 “Verlossing van ons lichaam” betekent niet dat wij van ons lichaam worden verlost (waardoor we onlichamelijk zouden worden), maar dat ons lichaam wordt bevrijd uit de slavernij aan de vergankelijkheid. 13
Page 12
erfenis, tot de verlossing die ons ten deel viel, tot lof van zijn heerlijkheid” (Efeze 1:13-14) “En bedroef de Heilige Geest van God niet, door wie u verzegeld bent tot de dag van de verlossing” (Efeze 4:30) “In Hem hebben wij de verlossing, door zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden” (Kolossenzen 1:14) “Vrouwen hebben hun doden teruggekregen door opstanding uit de dood. Maar anderen zijn gefolterd en namen de aangeboden verlossing niet aan, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden” (Hebreeën 11:35) Het woord lutrosis (zonder het voorzetsel “apo”) vinden we nog in de volgende teksten: “Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht” (Lukas 1:68) “En zij [de profetes Anna] sprak over Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten” (Lukas 2:38) “Hij [d.i. de Messias] is niet door bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen bloed voor eens en altijd binnengegaan in het heiligdom en heeft daardoor een eeuwige verlossing teweeggebracht” (Hebreeën 9:12) Hiermee zijn alle teksten uit het Nieuwe Testament opgesomd waar (volgens de Statenvertalers) over verzoening wordt gesproken. In de volgende hoofdstukken zullen we de bijbelse gegevens onderzoeken. Daarbij willen we nagaan wat de grondbetekenis van de drie woordgroepen is die de vertalers met “verzoening” hebben weergegeven. 14 Waarom gebruikt de Bijbel drie verschillende werkwoorden (katallassoo, apokatallassoo, hilaskomai), terwijl de vertalers voortdurend over “verzoenen” spreken? En waarom staan er in de Bijbel minstens drie verschillende zelfstandige naamwoorden (katallagè, hilasmos, apolutrosis) die allen met “verzoening” zijn vertaald? 15
Page 14
Katallassoo, apokatallassoo en katallagè Wat de grondbetekenis van katallassoo is, maakt de Bijbel zelf duidelijk. Bij de eerste gelegenheid dat dit werkwoord in het Nieuwe Testament voorkomt, lezen we: “...als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon...” (Romeinen 5:10) En bij een latere gelegenheid: “Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend...” (Kolossenzen 1:21) Op het getuigenis van twee of drie zal een zaak vaststaan. Daarom voegen we aan deze lijst nog toe: “...en als zij toch gaat scheiden, moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen...” (1 Korinthe 7:11) Vijanden in vrienden De stam allassoo betekent “veranderen”, of “anders maken”. Uit de genoemde voorbeelden blijkt dat het gaat om het veranderen van een vijand in een vriend, of een vreemde in een vertrouweling. Mensen die elkaar wantrouwen en die vijandig tegenover elkaar staan kunnen zich verzoenen. Een vrouw die van haar echtgenoot is gescheiden heeft ruzie met haar man. Wanneer ze zich met hem verzoent wordt de ruzie bijgelegd. In de brief aan de Efeziërs geeft Paulus een heldere definitie van verzoening. Hij zegt dat er onder moet worden verstaan: “de vijandschap te niet doen” (Efeze 2:15). En hij laat zien dat het resultaat van verzoening vrede is. Door middel van verzoening 17 “maakt God vrede” (Efeze 2:15-16). Vervreemding gaat altijd gepaard met verwijdering, daarom worden personen die “vroeger veraf waren” door verzoening “nabij gebracht” (Efeze 2:13). De afstand die er eens bestond wordt opgeheven. Afkeer leidt tot geweldpleging tegenover de gehate partij. Vandaar dat Paulus in verband met vervreemding schrijft over “uw slechte daden” (Kolossenzen 1:21). Door verzoening komt er aan zulk gedrag een einde. Er ontstaat vriendschap. De internet-encyclopedie Wikipedia definieert verzoening als “herstel van de vriendschap in een relatie, nadat er een breuk is opgetreden”. Dat is precies wat het Griekse woord katallagè betekent. Verzoening is opheffing van de vijandschap of de vervreemding tussen partijen, zodat er vrede ontstaat. Katallagè en katallassoo zijn door de Statenvertalers dus terecht als “verzoening” en “verzoenen” weergegeven. Nog onvoltooid In een andere brief laat Paulus zien, dat het bij verzoening gaat om een proces dat op dit moment nog niet is voltooid (2 Korinthe 5:17-20). Wanneer de apostel schrijft “God was het namelijk die in Christus de wereld met zichzelf verzoende” dan lijkt het alsof verzoening al heeft plaatsgevonden. In zekere zin is dat ook zo. Maar uit het tekstverband blijkt dat verzoening betrekking heeft op twee soorten mensen: (1) “ons” [dat zijn de gelovigen, de groep waarbij Paulus zichzelf insluit], en (2) de doelgroep van de “bediening der verzoening”, buitenstaanders tegen wie het “woord der verzoening” wordt gesproken. Van de eerste groep zegt de apostel, dat “God die met zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus”, waardoor voor hen “het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden”, dat God hun “de bediening der verzoening heeft gegeven” en het “woord der 18
Page 16
verzoening in hen heeft gelegd”, zodat zij “gezanten van Christus” zijn geworden en tegen de rest van de mensheid kunnen zeggen “Laat u met God verzoenen”. De tweede groep wordt uitgenodigd om zich met God te laten verzoenen. Aangezien katallassoo betrekking heeft op het “herstel van de vriendschap in een relatie” houdt de petitie van de “gezanten van de Messias” in: “Verander van gedachten over God. Hij is al uw vertrouwen waard. Hij smeekt u om vriendschap met Hem te sluiten. Wantrouw Hem niet langer. Geef uw verzet tegen Hem op”. Zolang er nog mensen zijn die deze boodschap niet hebben gehoord, of die dit aanbod afwijzen, is de verzoening van de wereld nog niet voltooid. Wij met God In menselijke relaties is er meestal sprake van wederzijdse vijandschap. Om verzoening tot stand te brengen moet er bij elke partij in het conflict iets veranderen. Maar bij de relatie tussen God en mensen is er volgens de Bijbel alleen aan de menselijke kant maar sprake van vijandigheid. Om verzoening tot stand te brengen moet er bij de mensen iets veranderen. De Bijbel brengt dit tot uitdrukking in de manier waarop er over verzoening wordt gesproken. Op vele plaatsen lezen we dat God mensen met zich verzoent. Het omgekeerde, dat Christus “God met de wereld”, of “God met zondaren” zou hebben verzoend, lezen we in de Bijbel nergens. Hoewel het in godsdienstige verhandelingen dikwijls naar voren wordt gebracht is het een onbijbelse gedachte. 19 In het Nieuwe Testament staat: “als wij... met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon” (Romeinen 5:10) “...omdat wij verzoend zijn” (Romeinen 5:10) “God die ons met zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus” (2 Korinthe 5: 18) “God was het namelijk die in Christus de wereld met zichzelf verzoende” (2 Korinthe 5:19) “Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:20) “opdat Hij die beiden [Jood en heiden] in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis” (Efeze 2:16) “En hij heeft u... nu ook verzoend” (Kolossenzen 1:21) Er staat altijd: “wij met God”, “wij verzoend”, “ons met zichzelf”, “de wereld met zichzelf”, “u met God”, “die beiden met God”, “u verzoend”. Nóóit is het “God met ons”, “God verzoend”, “God met de wereld”, “God met u”, “God met die beiden”. Wie de Schrift wil naspreken, moet aan deze waarheid vasthouden. Het obstakel dat vrede en vriendschap in de weg staat en dat moet worden opgeruimd, ligt voor honderd procent aan onze kant. Wij zijn vijanden van God, maar God is niet ónze vijand. Het initiatief tot verzoening gaat van Hém uit. Hij “smeekt ons” door zijn gezanten. De petitie die Hij door zijn ambassadeurs laat bezorgen is gebaseerd op het kruis van Golgotha waar Hij zijn “gerechtigheid heeft geopenbaard”. Daarover later meer. 20
Page 18
Mensen (niet hun schuld) In de berijming van 1773 is Psalm 79 als volgt weergegeven: “Gedenk niet meer aan ’t kwaad, dat wij bedreven, verzoen de zware schuld, die ons met schrik vervult, bewijs ons eens genade” Het werkwoord “verzoenen” wordt in deze psalmberijming op een onbijbelse manier gebruikt. In de Schrift heeft het werkwoord katallassoo namelijk altijd betrekking op vijanden: op mensen of op engelen. Vijanden moeten worden verzoend. Schulden, misstappen, of overtredingen moeten worden bedekt. Dat zijn verschillende dingen. De Bijbel gebruikt er ook verschillende woorden voor, zoals we nog zullen zien. Wie meent dat het grootste probleem in de wereld overtreding en schuld is, heeft van verzoening nog niets begrepen. Waaróm komen mensen tegen God in opstand? Waaróm overtreden ze zijn geboden? Waaróm bedrijven ze kwaad? Volgens de Bijbel omdat ze God wantrouwen, twijfelen aan zijn motieven, en vijandig tegenover Hem staan. Met kwijtschelding van schuld zijn onze problemen niet opgelost. Met opheffing van onze tekortkomingen evenmin. Onze grondhouding moet veranderen. Van vijanden moeten wij “gelovigen” worden: schepselen die hun Maker vertrouwen. In plaats van vreemden die “veraf zijn” moeten we “nabijen” worden, intimi van de Schepper die zijn gedachten kennen en deze respecteren. De eerste overtreding die in de Bijbel wordt beschreven was al gebaseerd op wantrouwen. God had tegen de mens gezegd: “Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven” (Genesis 2:1617) 21 Na korte tijd overtrad Eva, gevolgd door haar man, dit gebod. Ze ging twijfelen aan Gods karakter. Wat waren zijn motieven om het eten van die boom te verbieden? Volgens de slang wilde Hij verhinderen dat zij goddelijk werd. Zijn verbod was erop gericht om haar geestelijke ontwikkeling te blokkeren. Hij misgunde haar de vrucht uit de hof (Genesis 3:1-5). Zo zaaide de slang wantrouwen jegens God in het mensenhart, en dat doet hij vandaag nóg. Verzoening – in bijbelse zin – is erop gericht om de wórtel van het kwaad weg te nemen. Zodat het hart van de mens verandert. En hij Gods vriend wordt. Besluit We vatten samen: 1. De bijbelse werkwoorden voor verzoenen, (apo)(kat)allassoo, zijn afgeleid van een stam die “veranderen” of “anders maken” betekent. Gezien de context gaat het om het veranderen van vijanden in vrienden. 2. Gelovigen zijn al met God verzoend. De Schepper heeft het woord van de verzoening in hen gelegd, zodat ze buitenstaanders “smeken” om zich op hun beurt met Hem te laten verzoenen. 3. Volgens de Bijbel heeft verzoening betrekking op een verandering van de houding en gezindheid van mensen tegenover God – niet op een verandering van de gezindheid van God ten opzichte van de mensen. 4. Bijbelse verzoening heeft altijd betrekking op vijanden, dus op personen – nooit op schuld, misstappen of overtredingen. 22
Page 20
5. Verzoening pakt niet de overtredingen aan maar de óórsprong van alle overtredingen – het diepgewortelde wantrouwen van schepselen tegenover hun Schepper. 23 Kopher en kapporeth De grondbetekenis van het woord hilaskomai is minder eenduidig, althans zolang we alleen het Nieuwe Testament in ons onderzoek betrekken. De woorden hilasmos, hilaskomai en hilasterion komen echter niet alleen voor in het Nieuwe Testament, maar ook in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, de zogenaamde Septuagint. Het zijn vertalingen van de Hebreeuwse begrippen kippoer (of kopher), kaphar en kapporeth. Breeuwen De eerste passage in de Bijbel waarin deze termen voorkomen werpt een verrassend licht op hun betekenis. We lezen in het boek Genesis hoe God tegen Noach zei: “Maak u een ark van goferhout, met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en buiten met pek bestrijken” (Genesis 6:14) In de oorspronkelijke tekst is het woord “bestrijken” een verbuiging van kaphar en het woord “pek” (kopher) is afgeleid van dezelfde stam als kippoer. Hoe is het mogelijk dat de Bijbel in verband met de bouw van een schip dezelfde woorden gebruikt als wanneer hij spreekt over “verzoening” van de zonden? Het antwoord is eenvoudig. Een houten scheepsromp is niet waterdicht, al heeft de bouwer ook nóg zo zijn best gedaan. Om van die romp een betrouwbaar vaartuig te maken, moet hij worden gebreeuwd. Breeuwen is een techniek waarbij de kieren tussen de planken worden dichtgemaakt met behulp van 25
Page 22
uitgeplozen touw (meestal hennep) en pek of teer, gewonnen uit bomen. De afdichting berust op de eigenschap van plantaardige vezels dat ze zwellen wanneer ze vocht opnemen. God gaf Noach opdracht om de romp van de ark zorgvuldig af te dichten. Het pek moest niet alleen aan de buitenkant, maar ook aan de binnenkant van het schip worden aangebracht. Zo zou de ark een veilig vervoermiddel worden, dat acht mensen en een groot aantal dieren voor de verdrinkingsdood kon behoeden. Zonder beschermende peklaag zou het schip water maken en uiteindelijk zinken. Zonder pek zou de ark falen. Om in bijbelse termen te spreken: de boot zou “zondigen” (het Griekse woord hamartia betekent immers “doelmissing”). Maar pek kon de zonde van het bouwsel bedekken, dat wil zeggen: de romp waterdicht maken, en nadat de dubbele peklaag was aangebracht zou de ark aan haar doel beantwoorden en veilig op haar bestemming aankomen. Indien Genesis 6:14 “concordant” was vertaald, zou er in het Nederlands hebben gestaan: “met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en buiten met een beschutting bedekken”. De grondbetekenis van kaphar is “bedekken”. Vandaar dat het woord kapporeth (NT hilasterion) met “verzoendeksel” wordt vertaald. Zoengeld Het zelfstandig naamwoord kopher vinden we behalve in Genesis 6:14 (waar het met “pek” is vertaald) nog in de volgende teksten. De vertalers hebben het daar met “zoengeld” of “losgeld” weergegeven: 26 “Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs voor zijn leven geven” (Exodus 21:30). In de agrarische samenleving kon het gebeuren dat een rund een voorbijganger op de horens nam – waardoor die voorbijganger invalide werd en mogelijk zelfs werd gedood. De eigenaar van het rund was aansprakelijk voor de schade die het dier had aangericht. De oudsten van de stad konden hem verplichten om aan het slachtoffer of diens familie een flinke som geld te betalen. Zo kon hij strikte vergelding (in het geval van overlijden van de voorbijganger zijn eigen doodstraf!) voorkomen. Het bedrag compenseerde (in zekere zin) het verlies dat de familie door het ongeluk had geleden. Het “bedekte” de nalatigheid van de eigenaar van het rund, en redde daardoor zijn leven. “Wanneer gij het getal der Israëlieten bij de telling opneemt, dan zullen zij, ieder voor zijn leven, aan de HERE een zoengeld geven, wanneer men hen telt, opdat er onder hen geen plaag zij bij de telling” (Exodus 30:12) Bij bepaalde gelegenheden werden er volkstellingen gehouden om de Israëlieten te kunnen inroosteren voor openbare taken. Maar de uitkomst van zulke tellingen kon worden misbruikt, bij voorbeeld om de grootte van het leger vast te stellen dat Israël op de been kon brengen. Een volkstelling kon tot gevolg hebben dat de leiders van het volk op eigen kracht gingen vertrouwen in plaats van op God. Daardoor was het houden van een volkstelling in feite iets zondigs. Door het geven van een hoofdelijke bijdrage aan de tabernakel of de tempel, konden de Israëlieten tot uitdrukking brengen dat ze volkomen van God afhankelijk waren en dit nog steeds beseften. Zo werd het kwaad “bedekt” en werd voorkomen dat de HERE het land met een besmettelijke ziekte moest treffen, om zijn volk wakker te schudden. 27
Page 24
“En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden. Gij zult evenmin losgeld aannemen voor iemand die naar zijn vrijstad gevlucht is...” (Numeri 35:31-32) In tegenstelling tot de eigenaar van een stotig rund kon de pleger van een moord met voorbedachten rade zijn misdrijf niet “bedekken” door een grote som geld te betalen. Om een “zoenmiddel”, “losgeld” of “losprijs” aan te duiden komt het woord kopher verder nog voor in Job 33:24 en 36:18, Psalm 49:8, Spreuken 6:35, 13:8, 21:18 en Jesaja 43:3. De grondbetekenis is steeds “bedekking” (van menselijke nalatigheid) zodat het leven van de betrokkenen wordt gespaard. Een dak boven het hoofd “...van de versterkte steden af tot de dorpen toe...” (1 Samuël 6:18) De Hebreeuwse tekst zegt in feite: “van de stad der ommuring af tot de bedekking van het dorp toe”. Een stad bood haar inwoners de veiligheid van muren en poorten. Een gehucht bood alleen maar een dak boven het hoofd, een beschutting tegen de regen. In 1 Samuël 6:18 wijst het woord kopher op die beschutting. Steekpenning “Wie heb ik verongelijkt? Uit wiens hand heb ik een geschenk aangenomen en heb daarom mijn ogen toegedaan?” (1 Samuël 12:3) 28 De richter Samuël bewees zijn onschuld en de strikte rechtvaardigheid van zijn optreden door erop te wijzen dat hij nooit een steekpenning had aangenomen. Door aan een (onrechtvaardige) rechter een geschenk te geven, wordt de overtreding “bedekt” en knijpt de “edelachtbare” een oogje toe. In dezelfde betekenis treffen we kopher aan in Amos 5:12. Daar verwijt de HEERE de latere rechters van Israël dat zij wél steekpenningen hadden aangenomen. Ook hier is de grondbetekenis van kopher bedekking. Hennabloemen “Mijn geliefde is mij een tros van hennabloemen in Engedi’s wijngaarden” (Hooglied 1:14) De hennastruik (Lawsonia inermis) is een plant uit de kattestaartfamilie, waaruit sinds onheuglijke tijden een rode kleurstof wordt gewonnen voor het verven van voorwerpen, nagels, handpalmen en haar. De oorspronkelijke kleur van het object wordt “bedekt” door de roodbruine kleur van de hennaplant. Wie grijs is geworden kan het verlies aan pigment met henna compenseren. De hennabloem is de “bloem van het bedekken”. Ook in Hooglied 4:13 wordt hij zo genoemd. Verzoendeksel Hiermee zijn alle bijbelteksten vermeld waar het zelfstandig naamwoord kopher voorkomt. De Bijbel gebruikt ook de term kapporeth. De eerste tekst waar dit woord voorkomt is tekenend voor het verdere gebruik: “In de ark zult gij de getuigenis leggen die Ik u geven zal. Ook zult gij een verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang en anderhalve el breed. En gij zult twee cherubs van 29
Page 26
goud maken, van gedreven werk zult gij ze maken, aan de beide einden van het verzoendeksel. Maak één cherub aan het ene einde en één cherub aan het andere einde; uit één stuk met het verzoendeksel zult gij de cherubs op zijn beide einden maken. De cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de aangezichten der cherubs gericht zijn. Gij zult het verzoendeksel bovenop de ark leggen en in de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal. En Ik zal dáár met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal” (Exodus 25:16-22) In de Hebreeuwse Bijbel heeft kapporeth altijd betrekking op het verzoendeksel van de ark des verbonds. Over dat deksel wordt gesproken in de boeken Exodus (26:34, 30:6, 31:7, 35:12, 37:6-9, 39:35, 40:20), Leviticus (16:2, 16:13-15), Numeri (7:89) en Kronieken (1 Kronieken 28:11). In het Nieuwe Testament komt hilasterion, het Griekse equivalent van kapporeth, op twee plaatsen voor. De Hebreeënbrief knoopt aan bij de wet van Mozes: “...achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het heilige der heiligen, met een gouden reukofferaltaar en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een gouden kruik met het manna, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds; daarboven waren de cherubs der heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden” (Hebreeën 9:3-5) De andere passage vinden we in de brief aan de Romeinen. Paulus schrijft, dat Christus Jezus door God is gesteld als hilasterion (3:25). In de vertaling van het NBG is dat met “zoenmiddel” weergegeven. Het zou consequenter zijn geweest 30 indien de vertalers hadden geschreven dat de Messias door God als “verzoendeksel” is gesteld. Over de betekenis van dat verzoendeksel wordt gesproken in het bijbelboek Leviticus: “Dan moet Aäron de jonge stier als het zondoffer dat voor hemzelf bestemd is, aanbieden, en voor zichzelf en zijn gezin verzoening doen, en de jonge stier als het zondoffer dat voor hemzelf bestemd is, slachten.... Hij moet dan een deel van het bloed van de jonge stier nemen, en met zijn vinger op het verzoendeksel sprenkelen, aan de kant naar het oosten toe. En vóór het verzoendeksel moet hij zeven keer met zijn vinger van dat bloed sprenkelen. Daarna moet hij de bok slachten die als zondoffer voor het volk bestemd is, en zijn bloed binnen het voorhangsel brengen. Hij moet... dat op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel sprenkelen. Zo moet hij over het heiligdom verzoening doen vanwege de onreinheden van de Israëlieten en vanwege hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Zo moet hij ook doen met de tent van ontmoeting, die bij hen staat, te midden van hun onreinheden.... Zo moet hij verzoening doen voor zichzelf, voor zijn gezin en voor heel de gemeente van Israël. Daarna moet hij naar buiten gaan, naar het altaar, dat voor het aangezicht van de HEERE is, en er verzoening over doen. Hij moet dan een deel van het bloed van de jonge stier en een deel van het bloed van de bok nemen en het rondom op de horens van het altaar strijken. Dan moet hij met zijn vinger zeven keer een deel van het bloed daarop sprenkelen. Zo reinigt en heiligt hij het van de onreinheden van de Israëlieten” (Leviticus 16:11-19) De jaarlijkse ceremonie waarbij bloed eerst óp het verzoendeksel werd gesprenkeld, daarna vóór het verzoendeksel, tenslotte op de tent en op het brandofferaltaar had een diepe betekenis, die we nog nader zullen onderzoeken. 31
Page 28
Hier merken we alleen op, dat het bloed op symbolische wijze de onvolmaaktheden van Israëls eredienst “bedekte” en het heiligdom “reinigde en heiligde”, zodat het mogelijk bleef om door middel van die eredienst tot God te naderen. God baande van boven het verzoendeksel (waar Hij regelmatig verscheen en op bijzondere wijze tegenwoordig was, zie Exodus 25:22, 30:6; Leviticus 16:2; Numeri 7:89) zélf een toegangsweg tot Hem. 32 Kaphar In het vorige hoofdstuk gaven we een overzicht van alle teksten waarin de zelfstandige naamwoorden kopher, kapporeth en hilasterion voorkomen. We vervolgen nu met een onderzoek naar het voorkomen van het werkwoord kaphar (in nieuwtestamentisch Grieks: hilaskomai). Zoals we al hebben opgemerkt komt dit woord voor het eerst voor in de geschiedenis van Noach, waar de schrijver zegt: “Maak u een ark van goferhout, met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en buiten met pek bestrijken” (Genesis 6:14) “Bestrijken” betekent in dit verband “bedekken” met een beschuttende laag die ondoorlaatbaar is voor water. Omdat kaphar niet altijd is weergegeven als “bedekken” is het verband tussen het “bedekken van de zonde” en de geschiedenis van Noach in de vertalingen niet zichtbaar. Verzoening doen (of: verzoenen) In de meeste bijbelteksten is kaphar vertaald als: “verzoening doen” of kortweg: “verzoenen”. Maar wat gebeurt er indien er “verzoening wordt gedaan”? In het zeven-en-twintigste hoofdstuk van zijn boek geeft de profeet Jesaja een heldere omschrijving: “Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en hierin zal de volle vrucht van de verwijdering van zijn zonde bestaan, dat hij alle altaarstenen tot verbrijzelde kalkstenen maakt, en dat geen gewijde palen en wierookaltaren overeind blijven staan” (Jesaja 27:9) 33
Page 30
Uit het Hebreeuwse parallellisme in deze tekst blijkt dat “verzoend (Hebr. bedekt) worden van de ongerechtigheid” hetzelfde is als “verwijdering van de zonde”. In de situatie die de profeet beschrijft hield verwijdering van de zonde in dat het nageslacht van Jakob niet langer de neiging bezat om afgoden te dienen. De logische consequentie (ofwel: “de volle vrucht”) van die veranderde gezindheid was dat men alle “altaarstenen” ten behoeve van de afgodendienst verbrijzelde en de “gewijde palen” (fallussymbolen) en “wierookaltaren” voor vruchtbaarheidsriten opruimde. Zo zou de zonde (van ontrouw aan het verbond met JHWH) worden weggedaan en de ongerechtigheid van het land worden “bedekt”. Het verband met de geschiedenis van Noach is duidelijk. Zoals de lekkage van de ark werd opgeheven door de romp van het schip met “pek” te bedekken, zo zou de ongerechtigheid van het land worden “bedekt” door de voorwerpen van de afgodendienst te verwijderen en te vernietigen. Ongerechtigheid doen wijken Uit de manier waarop Jesaja tot het profetenambt werd geroepen blijkt ook wat “bedekken” van de zonde betekent. Toen de profeet een visioen kreeg van de heerlijkheid des Heren, riep hij uit: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is – en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien” (Jesaja 6:5) Jesaja werd er zich pijnlijk van bewust dat hij niet “recht” van God kon spreken en dat hij in zijn spreken dikwijls had gefaald. Waarna er het volgende gebeurde: 34 “Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend” (Jesaja 6:6-7) Uit de woorden van de seraf blijkt dat zonde is “verzoend” (Hebr. bedekt) wanneer de “ongerechtigheid is geweken”. Op symbolische manier werd dit uitgebeeld doordat de seraf Jesaja’s mond aanraakte met een gloeiende kool. Het “vuil” op zijn lippen werd door het vuur van het altaar weggebrand. Van de “ongerechtigheid” van de profeet was daarna niets meer te zien, die was totaal opgeheven. Zijn mond was helemaal “schoon”. Reinigen In het boek Leviticus geeft Mozes een definitie van kaphar: “Dan zal hij [Aäron, de hogepriester] naar buiten gaan naar het altaar, dat voor het aangezicht des HEREN staat, en daarover verzoening doen; hij zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok nemen en dat rondom aan de horens van het altaar strijken. Dan zal hij daarop met zijn vinger zevenmaal van het bloed sprenkelen en het reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten...” (Leviticus 16:18-19) In deze beschrijving van het ritueel van de Grote Verzoendag komt het werkwoord kaphar meerdere malen voor. Mozes omschrijft “verzoening doen” (Hebr. bedekken) als “reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten”. Dat wil zeggen: onreinheid verwijderen en het gereinigde afzonderen (schoon houden). Zodat de onreinheid is “bedekt”. Doordat in de tabernakel alles “schoon” is geworden. 35
Page 32
De profeet Ezechiël gebruikt kaphar in dezelfde betekenis. In zijn beschrijving van de nieuwe tempel zegt hij: “... en gij zult van zijn bloed iets nemen en het strijken aan de vier horens en aan de vier hoeken van de omloop en aan de opstaande rand rondom; zo zult gij het ontzondigen en er verzoening over doen... Zeven dagen zal men over het altaar verzoening doen en het reinigen en wijden” (Ezechiël 43:20,26) “Verzoening doen” is blijkbaar hetzelfde als “ontzondigen”, of “reinigen en wijden”. Nog enkele voorbeelden Op het getuigenis van drie staat een zaak vast, maar voor de volledigheid noemen we nog enkele teksten: “Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend, door de vreze des HEREN wijkt men van het kwaad” (Spreuken 16:6) Verzoenen (Hebr. bedekken) van de ongerechtigheid is in deze spreuk een parallel van “wijken van het kwaad”. Wie liefde en trouw in praktijk begint te brengen, bedrijft niet langer misdaden tegen zijn medemensen. Er is van zijn vroegere optreden niets meer te zien. Ontzag voor de HERE zal ervoor zorgen dat dit ook zo blijft. De profeet Jesaja kondigde de ondergang van Babel aan en merkte daarbij op: “...u overkomt een onheil, dat gij niet weet te bezweren; u overvalt een verderf, dat gij niet vermoogt te verzoenen...” (Jesaja 47:11) De profeet voorzegde dat het Babylonische rijk en zijn hoofdstad door verval zouden worden aangetast. De overheid zou niet in staat zijn om dit verval te “bedekken”, dat wil zeggen, 36 de schade te repareren. Het “verderf” zou steeds verder om zich heengrijpen, totdat Babel totaal was verwoest. “Wereldse” voorbeelden Uit bovenstaande tekst en uit de geschiedenis van Noach blijkt dat het werkwoord kaphar in de Hebreeuwse Bijbel niet altijd betrekking heeft op de eredienst, maar ook een seculiere betekenis kan hebben. Wanneer men de woede van een machtig persoon heeft opgewekt, dan kan men zijn loyaliteit bewijzen, en zijn misstap “bedekken” door de machthebber een geschenk te sturen. Toen Jakob het bericht kreeg dat zijn broer Ezau met een leger van vierhonderd man op hem af kwam, dacht hij: “Laat ik hem verzoenen met het geschenk dat voor mij uitgaat, en daarna wil ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mij goedgunstig zijn” (Genesis 32:20) De Spreukendichter gebruikte het werkwoord kaphar in dezelfde zin toen hij schreef: “De grimmigheid van de koning is een voorbode van de dood, maar een wijs man verzoent die” (Spreuken 16:14) Indien men in een oosterse samenleving de woede van de koning opwekte dan verkeerde men in levensgevaar. Want de vorst was een alleenheerser die over leven en dood van zijn onderdanen kon beschikken. Een wijs mens zou onmiddellijk besluiten om de grimmigheid van de koning te “bedekken”, door die weg te nemen. Zodat zijn leven werd gered. 37
Page 34
Besluit We vatten samen: 1. Kaphar (in Nederlandse bijbels weergegeven als “verzoening doen”) is in het bijbels spraakgebruik een parallel van “zonde verwijderen”, “ongerechtigheid doen wijken”, “wijken van het kwaad”, “reinigen van onreinheid”, “ontzondigen”. 2. Kaphar heeft betrekking op het wegnemen van de zonden zélf (niet alleen van de schuld die de mens door te falen op zich heeft geladen). 3. De ware bedekking door Christus heft – in tegenstelling tot de schaduwachtige bedekking van de wet – de wortel van het zondeprobleem op. Schuld kan worden kwijtgescholden, maar indien de zonde niet wordt weggenomen, zal de zondaar bij de eerste de beste gelegenheid in dezelfde fout vervallen, en nieuwe schuld op zich laden. De zondaar is pas echt geholpen wanneer zijn ongerechtigheid is geweken. Bedekking van de zonde door de Messias biedt een échte oplossing. 38 Kaphar en hilaskomai We pakken de draad weer op in de Hebreeuwse Bijbel. Hét klassieke voorbeeld van gebruik van het werkwoord kaphar vinden we in Leviticus: “Want op deze dag [d.i. de tiende dag van de zevende maand, de Grote Verzoendag] wordt voor u verzoening gedaan [Hebr. “bedekking gedaan”] om u te reinigen; van al uw zonden wordt u voor het aangezicht van de HEERE gereinigd” (Leviticus 16:30) Uit deze tekst blijkt, dat kaphar betrekking heeft op reiniging van zonden. De brief aan de Hebreeën geeft echter het volgende commentaar: “Want de wet, die slechts een schaduw heeft van de toekomstige goederen [= “goede dingen”] en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen. Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij, die de dienst verrichten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens en voor altijd gereinigd waren. Maar nu wordt men door deze offers elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren of bokken de zonden wegneemt. Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en spijsoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt. Brandoffers en offers voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen zei Ik: zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om uw wil te doen, o God [zie Psalm 40:79]. Daarvoor had Hij gezegd: Slachtoffer en spijsoffer en brandoffers en offers voor de zonde hebt U niet gewild en hebben U niet behaagd, hoewel zij overeenkomstig de wet worden 39
Page 36
gebracht. Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg, om het tweede daarvoor in de plaats te zetten” (Hebreeën 10:1-9) Volgens de Hebreeënschrijver gaat het bij “bedekking” ten diepste om het “reinigen” en “tot volmaaktheid brengen” van de Israëlieten, dus het opheffen van hun tekortkomingen. Zodat de betrokkenen “zich niet meer van zonden bewust zijn”. Want hun zonden zijn “weggenomen”. De offers die de Israëlieten brachten waren echter niet effectief. Ze waren niet in staat om de zonden werkelijk weg te nemen. Ze waren een “schaduw” of een “afbeelding” van het goede dat zou komen, niet het goede zelf. Daarom moesten ze ook voortdurend worden herhaald. Ze herinnerden Israël telkens opnieuw aan haar zonden, want “wet doet zonde kennen” (Rom.3:20). Het definitieve offer zou worden gebracht door de Messias. Van Hem heeft David geprofeteerd in de veertigste Psalm. God zou de onvolmaakte reiniging eens opheffen om er een volmaakte “bedekking” voor in de plaats te stellen. De Messias is de door God aangekondigde volmaakte bedekking. Want Johannes merkt in zijn eerste brief op: “Hij [Jezus Christus, de Rechtvaardige] is een verzoening [Gr. hilasmos, bedekking] voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld” (1 Johannes 2:2) “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening (Gr. hilasmos, bedekking) voor onze zonden” (1 Johannes 4:10) 40 Kippoerim Eén zelfstandig naamwoord dat van het werkwoord kaphar is afgeleid hebben we in het voorafgaande nog niet genoemd: het woord kippoer. In de Hebreeuwse Bijbel vinden we daarvan alleen het meervoud (kippoerim). We vinden dit woord in de volgende teksten: “... een stier als zondoffer ter verzoening...” (Exodus 29:36) “... het bloed van het zondoffer der verzoening...” (Exodus 30:10) “... het geld [letterlijk: het zilver] der verzoening van de Israëlieten...” (Exodus 30:16) “Maar op de tiende van de zevende maand is de Verzoendag... Op die dag zult gij generlei arbeid verrichten, want het is de Verzoendag” (Leviticus 23:27,28) “Op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land” (Leviticus 25:9) “... de ram der verzoening...” (Numeri 5:8) “... het zondoffer der verzoening...” (Numeri 29:11) In feite staat er steeds: “zondoffer ter bedekkingen”, “zondoffer der bedekkingen”, “zilver der bedekkingen”, “dag der bedekkingen”, en “ram der bedekkingen”. Het meervoud geeft aan, dat het éne offer, de éne heffing, de éne dag, of de éne ram vele tekortkomingen bedekt. Kaphar op andere plaatsen Het werkwood kaphar wordt in de Bijbel bijzonder vaak gebruikt. In het voorafgaande konden we slechts enkele 41
Page 38
passages kort bespreken. Voor de volledigheid geven we hieronder een lijst van alle teksten waarin kaphar voorkomt. Genesis 6:14 (voor het “bedekken” van de ark – zodat die waterdicht werd) Exodus 16:14 (voor het manna dat als “rijm” op de aarde lag, een “bedekking” van de grond) – zo ook in Job 38:29 (“rijp des hemels”) Exodus 21:30 (voor het “zoengeld” dat de eigenaar van een rund werd opgelegd nadat het dier iemand had verwond of gedood, letterlijk het “bedekken” van zijn misstap van nalatigheid) Exodus 29:33,36; Deuteronomium 32:43; Daniël 9:24 (“verzoenen” in religieuze zin) Exodus 30:10, Leviticus 1:4, 4:20,26,31,35; 5:6,10,13,18; 6:7,30; 8:15,34; 9:7, 10:17, 12:7,8; 14:18,19,20,21,29,31,53; 15:15,30; 16:6,10,11,16,17,18,20,27, 32,33,34; 17:11; 19:22; 23:28, Numeri 6:11, 8:12,19; 15:25,28; 16:46; 28:22,30; 29:5, 31:50; 35:33; Deuteronomium 21:8; 1 Kronieken 6:49; 2 Kronieken 29:24; Nehemia 10:33; Psalm 79:9; Ezechiël 16:63, 43:20, 45:15,17 (“verzoening doen” in religieuze zin) Exodus 30:12,15,16 (voor het “zoengeld”, letterlijk het “bedekken” dat van elke volwassen Israëliet werd geëist bij een volkstelling) Numeri 35:31,32 (voor het “losgeld”, letterlijk het “bedekken” dat de rechters van Israël van een doodslager niet mochten aannemen) Jozua 18:24 (beschutting, in de plaatsnaam “Kefar-Haämmoni”) 1 Samuël 6:18 (voor de “beschutting” die een dorpje bood) 1 Samuël 12:3, Amos 5:12 (voor het “bedekken” door middel van een steekpenning, dat een eerlijke rechter afwijst) 42 Job 33:24, 36:18; Psalm 49:8; Spreuken 6:35, 13:8, 21:18; Jesaja 43:3 (voor het “losgeld”, letterlijk “het bedekken”, dat het leven van een mens kon redden wanneer hij de toorn van een machthebber had opgewekt) Hooglied 1:14, 4:13 (voor “henna”, de struik van het “bedekken”) Jesaja 28:18 (voor het “uitgewist worden”, letterlijk “bedekt worden”, van Israëls verbond met de dood) Jesaja 47:11 (voor het “bedekken”, het tijdig repareren, van bederf) Samenvatting Nadat we alle Schriftplaatsen hebben geraadpleegd waar het werkwoord kaphar, de zelfstandige naamwoorden kopher, kapporeth, kippoerim, het werkwoord hilaskomai en de zelfstandige naamwoorden hilasmos en hilasterion voorkomen, kunnen we de balans opmaken. 1. De grondbetekenis van deze woorden is altijd: “bedekken”, “bedekking”, of “deksel”. Hoewel er in bijbelvertalingen over “verzoening” en “verzoenen” wordt gesproken hebben de Hebreeuwse en Griekse woorden kaphar en hilaskomai niets te maken met opheffing van vijandschap of herstel van de vriendschap in een relatie. In bijbelvertalingen zouden de woorden uit de hilaskomai groep moeten worden weergegeven als “bedekken”, zodat duidelijk wordt dat het hier over iets anders gaat dan in teksten waar het werkwoord katalassoo wordt gebruikt. Wanneer de bijbelschrijvers over verzoening spreken, gebruiken ze de werkwoorden katallassoo en apokatallassoo, of het zelfstandig naamwoord katallagè. 43
Page 40
2. Wanneer kaphar of hilaskomai een godsdienstige betekenis hebben, zijn het de zonden die worden weggenomen. Tekortkomingen worden opgeheven en onreinheden weggedaan, zodat mensen of voorwerpen worden “volmaakt”. Ze worden “gereinigd” doordat hun gebreken worden “bedekt”. 3. “Bedekking” mag niet worden opgevat als een goed werk van de mens, dat deze verricht om de toorn van God te sussen of om God gunstig te stemmen. De gedachte van zoenmiddelen die de toorn van de goden moeten afwenden is gangbaar in het heidendom. In Engelse bijbelvertalingen wordt hilasmos dikwijls weergegeven met “propitiation”: een middel om een toornige tegenpartij te sussen, of een hooggeplaatst iemand gunstig te stemmen. Kapporeth (of hilasterion) wordt dan vertaald als “propitiatory shelter”. Zo wordt het onderwijs van de Schrift met een heidens sausje overgoten. Volgens de Bijbel is “bedekking” een genadegave van God: “Hij [de HERE] gaf u het zondoffer om de ongerechtigheid der vergadering weg te nemen...” (Leviticus 10:17) “Ik [de HERE] heb het [bloed] u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen” (Leviticus 17:11, letterlijk staat hier: als bedekking over uw zielen) “In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen.... brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd” (Psalm 40:7) Mensen kunnen hun medemensen soms “sussen” door tijdig met een geschenk of een steekpenning over de brug te komen. Maar ze zijn niet in staat om hun zonde te bedekken. Voor hun rechtvaardiging zijn ze op Gods genadegave en ontferming aangewezen. “Bedekking” voorziet niet in een behoefte van Gód maar van de mens. 44 Het gebrek, het falen en de misstappen liggen voor honderd procent aan de menselijke kant. In de Bijbel gaat het niet over God die iets van de mens eist, maar over de almachtige Schepper die vanuit zijn liefde en barmhartigheid de tekortkomingen van de mens bedekt. 45
Page 42
Lutron en luoo De laatste groep woorden die door de Statenvertalers met “verzoening” in verband wordt gebracht hebben we nog niet onderzocht. Deze groep bestaat uit het werkwoord luoo en de zelfstandige naamwoorden lutron en apolutroosis. In feite zouden we over deze groep maar weinig hoeven te zeggen. Want het woord apolutroosis is door de Statenvertalers maar op één plaats met “verzoening” weergegeven (Hebreeën 9:15). Op alle andere plaatsen heeft men het weergegeven als “verlossing” (zie boven, pagina 4 en 5). En die laatste weergave is juist. Toch zijn de woorden uit de luoo groep interessant genoeg om die in beschouwing te nemen. Luoo betekent “lossen”, dat wil zeggen: “vrijkopen”, bevrijden door middel van het betalen van een prijs. Lutron betekent “losprijs”, en apolutroosis betekent “verlossing”, de in-vrijheid-stelling die het gevolg is van betaling. Er is verband tussen deze woordgroep en het werk van de Messias. Lutron Het woord lutron vinden we in de evangeliën van Mattheüs en Markus: “Doch Jezus riep hen [zijn discipelen] tot zich en zeide: ‘Gij weet, dat de regeerders der volken heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht over hen. Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn, gelijk de zoon des mensen niet gekomen is om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn 47 leven te geven als losprijs voor velen’” (Mattheüs 20:25-28, vergelijk Markus 10:42-45) Uit deze tekst kunnen we afleiden, dat Jezus voor “velen” een losprijs heeft betaald, en dat die prijs bestond uit het geven van zijn leven. Luoo Het werkwoord luoo komt 48 keer voor. In vertalingen is het niet altijd op dezelfde wijze weergegeven. “Wie dan één van de kleinste dezer geboden [uit de wet of de profeten] ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen...” (Mattheüs 5:19) Voor “ontbinden” staat in deze tekst het werkwoord luoo, dus “lossen” of “losmaken”. In de volgende tekst heeft luoo dezelfde betekenis: “Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen” (Mattheüs 16:19) “Binden” betekent in dit verband: bindend opleggen, en “ontbinden” (letterlijk: losmaken) niet langer opleggen, voortaan als facultatief beschouwen. Wat hier aan Petrus wordt beloofd, bracht de apostel in Handelingen 15:1-21 in praktijk. Ook in de volgende tekst gaat het om het al dan niet gebondenzijn aan bepaalde voorschriften en geboden: “Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemel” (Mattheüs 18:18) 48
Page 44
Luoo werd niet alleen in godsdienstige zin gebruikt, maar ook als aanduiding van alledaagse handelingen: het “losmaken” van een os of een ezel die ergens was vastgebonden (Mattheüs 21:2, Markus 11:2,4,5, Lukas 13:15, 19:30,31,33), het “losmaken” van de riem van een sandaal (Markus 1:7, Lukas 3:16, Johannes 1:27, Handelingen 7:33, 13:25), het “losmaken” van iemands handen die vastgebonden waren (Johannes 11:44, Handelingen 22:30), het “loslaten” van een gevangene (Handelingen 24:26, Openbaring 9:14,15; 20:3,7), of het “loslaten” van het achterschip toen de scheepsromp door de kracht van een storm in tweeën brak (Handelingen 27:41). Het werkwoord kon betrekking hebben op het “losmaken” van de tong. De evangelieschrijver Markus beschrijft de genezing van een doofstomme man als volgt: “Terstond werd de band zijner tong los en hij sprak goed” (Markus 7:35) Jezus gebruikte hetzelfde woord voor het “losmaken” van de rug van een vrouw die achttien jaar verkromd was geweest: “Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?” (Lukas 13:16) Over zijn eigen lichaam zei Hij tegen de Joodse leiders: “Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen” (Johannes 2:19) Feitelijk staat er: “Maak deze tempel los”. Indien de Farizeeën zich zouden bevrijden van die ergerlijke tempel van God in hun midden, door Jezus uit de weg te ruimen, dan zou de Messias hem binnen drie dagen doen herrijzen door uit de doden op te staan. In de Efezebrief gebruikt Paulus het werkwoord luoo voor het “losmaken” (= het buiten werking stellen) van een tussenmuur die scheiding maakt (Efeze 2:14). 49 In de volgende teksten heeft het werkwoord luoo opnieuw betrekking op het “ontbinden” van geboden: “Hierom trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en zich dus met God gelijkstelde” (Johannes 5:18) Voor het schenden van de sabbat staat in het Grieks letterlijk: “de sabbat losmaakte”. “Als een mens op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet van Mozes niet verbroken worde, zijt gij dan op Mij vertoornd, omdat Ik op sabbat een gehele mens gezond gemaakt heb?” (Johannes 7:23) “De wet breken” is in de Griekse tekst “de wet losmaken”. Ook in de volgende tekst is dat het geval: “Als Hij hén goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon?” (Johannes 10:35-36) Petrus gebruikte het werkwoord luoo toen hij een beschrijving gaf van de opstanding van Christus: “God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden” (Handelingen 2:24) Om Jezus te kunnen opwekken maakte God de banden van de dood los. Luoo werd ook gebruikt voor het “uitgaan” van de synagoge: “En na het uitgaan van de synagoge volgden velen van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas...” (Handelingen 13:43) 50
Page 46
Lukas schrijft dat de groep mensen die op sabbat voor de eredienst bijeen was gekomen, zich had “losgemaakt” doordat ieder zijns weegs was gegaan. Het woord synagoge betekent “samenkomst”. Aan dat samenzijn kwam na enige tijd een einde doordat de vergadering werd “ontbonden”. Paulus gebruikte het woord luoo in verband met echtscheiding: “Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen” (1 Korinthe 7:27) In de Griekse tekst staat: “Bent u aan een vrouw verbonden? Zoek geen losmaking. Bent u van een vrouw losgemaakt? Zoek geen vrouw”. Petrus gebruikte luoo voor het “vergaan van de elementen door vuur” op de komende dag des Heren (2 Petrus 3:10,11,12). De nu bestaande verbanden zullen door vuur “losgemaakt” worden waarna de nieuwe wereld zal verschijnen. Johannes gebruikte luoo om het werk van Christus te beschrijven: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” (1 Johannes 3:8) De duivel heeft de mensheid misleid en hen tot slaven van de zonde en de vergankelijkheid gemaakt. Maar Christus zal die knellende banden eens losmaken. “Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?... Ween niet, zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen” (Openbaring 5:2,5) In deze profetische voorzegging staat, dat de leeuw uit Juda de zegels van de boekrol mag “losmaken”. 51 Samenvatting Onze voorlopige conclusie luidt, dat luoo losmaken betekent. Wanneer luoo (“lossen”) en lutron (“losprijs”) op Christus worden betrokken, gaat het om bevrijding van de mensheid uit de greep van de vergankelijkheid, de zonde en de dood. Om die bevrijding tot stand te brengen moest de Messias een hoge prijs betalen: de prijs van zijn eigen leven. 52
Page 48
Apolutroosis Behalve het werkwoord luoo en het zelfstandig naamwoord lutron vinden we in het Nieuwe Testament nog het zelfstandig naamwoord apolutroosis. Het gaat daarbij om de “verlossing” of “in-vrijheid-stelling” die het gevolg is van het betalen van een losprijs. Bevrijding In de brief aan de Hebreeën spreekt de schrijver over mensen “die zich hebben laten folteren en van geen bevrijding [Gr. apolutrosis] wilden weten, opdat zij aan een betere opstanding deel mochten hebben” (Hebreeën 11:35). Mogelijk doelt hij hiermee op martelaren uit de Joodse geschiedenis die tijdens de regering van de Syrische koning Antiochus weigerden om op heidense manier te gaan leven. Indien ze als teken van loyaliteit een stukje varkensvlees hadden genuttigd, zou dat de “losprijs” zijn geweest voor hun leven. De bejaarde Eleazar en een moeder met zeven zonen weigerden dit echter. Zij werden op gruwelijke wijze gefolterd en verminkt maar bleven standvastig in hun trouw aan Gods verbond. Volgens het (apokriefe) tweede boek der Makkabeeën was de heldenmoed van de martelaren een gevolg van het feit dat zij wisten dat God hen in de toekomst zou opwekken. De tweede zoon zei tegen de vorst: “U beneemt ons nu wel het tegenwoordige leven, maar de Koning van de wereld zal ons na onze dood tot een nieuw, eeuwig leven opwekken” (2 Makkabeeën 7:9, NBV) 53 De vierde zoon zei: “De dood door mensenhanden wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft: dat hij ons weer zal opwekken” (2 Makkabeeën 7:14, NBV) En de moeder riep haar zonen toe: “De Schepper van de wereld, die aan de oorsprong staat van het ontstaan van de mens en die van alles het ontstaan heeft uitgedacht, zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven” (2 Makkabeeën 7:23, NBV) “’Opstanding tot eeuwig leven” aan het begin van de toekomstige eeuw was beter dan het aanvaarden van rijkdom en eer uit handen van de Syrische machthebber, na op diens bevel Gods geboden te hebben overtreden. (2 Makkabeeën 7:24). Verlossing Jezus gebruikte het woord apolutroosis in een toespraak die Hij op de Olijfberg heeft gehouden. Nadat Hij had gesproken over “tekenen aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding” zei Hij tegen zijn discipelen: “Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt” (Lukas 21:28) Wanneer het einde nadert van de “tijden der heidenen” (Lukas 21:24) en de aan Israël beloofde bevrijding voor de deur staat, zullen er zich angstaanjagende natuurverschijnselen voordoen. Alle uitverkorenen van dat volk zullen worden “verzameld uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere” (Mattheüs 24:31) en “worden gesteld voor het 54
Page 50
aangezicht van de Zoon des mensen” (Lukas 21:36). De Messias duidt het definitieve herstel van Israël aan als een “verlossing”, een bevrijding waarvoor een losprijs is betaald. Hoewel het voor de hand ligt om te denken aan de prijs van zijn eigen leven (Mattheüs 20:25-28) moeten we gezien het tekstverband denken aan de woorden van Jesaja: “Want Ik, de HERE, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopië en Seba als losgeld in uw plaats. Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u in de plaats en natiën in ruil voor uw leven. Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen” (Jesaja 43:3-5). Om Israël uit haar verstrooiing te kunnen bevrijden zullen de volken – die Gods volk in ballingschap hebben gevoerd en zich tegen zijn oogappel hebben gekeerd – eens worden geoordeeld en door plagen worden getroffen. Voor de vrijheid van Israël zullen de naties een prijs moeten betalen. Greep van de zonde In zijn brieven geeft Paulus een definitie van de apolutroosis die Christus heeft bewerkt. De apostel schrijft: “En in Hem [d.i. Jezus Christus, Gods geliefde Zoon] hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade...” (Efeze 1:7) “Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden” (Kolossenzen 1:13-14) 55 Paulus omschrijft “verlossing” door Christus als “de vergeving van de overtredingen” (Gr. paraptoomatoon, misstappen, Efeze 1:7) of “de vergeving van de zonden” (Gr. hamartioon, doelmissingen, Kolossenzen 1:14). Wanneer wij het woord “vergeving” horen, denken we dat God ons onze misstappen niet langer toerekent en ons verleden door de vingers ziet. Maar dat is niet de betekenis van het woord aphesis in bovenstaande teksten. “Vergeving der zonden” is méér dan kwijtschelding van schuld of het niet-aanrekenen van overtredingen. Het is bevrijding uit de macht van de zonden, vrijlating uit de greep van het kwaad. Paulus omschrijft “vergeving der zonden” als redding uit de “macht der duisternis”. Zodat wij niet langer verblind en slaven van een kwade macht zijn, maar in dienst zijn gekomen van de gerechtigheid (vgl. Romeinen 6:17-18). Aphesis is afgeleid van het werkwoord aphiemi, dat “laten gaan” of “wegzenden” betekent. Wat het woord betekent blijkt uit de volgende bijbelteksten: “De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het evangelie te verkondigen; om te genezen die gebroken van hart zijn, om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken” (Lukas 4:18-19) Zó heeft Jezus zijn roeping verstaan (Lukas 4:21). Hij toonde het door een verlamde te genezen: “... opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde om zonden te vergeven (zei Hij tegen de verlamde): Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. En hij stond onmiddellijk voor hun ogen op...” (Lukas 5:24-25) 56
Page 52
Aphesis betekent “vrijlating” van gevangenen en “wegzending” van verslagenen in vrijheid. De apolutroosis, of aphesis die Christus tot stand brengt houdt in dat wij niet langer gevangenen zijn. Door een verlamde man in één ogenblik te genezen liet Jezus zien dat “vergeving van zonden” een synoniem is van bevrijding uit de macht van de zonde. Lossing Wanneer een Israëliet ernstig verarmd was en niet meer in staat om in zijn eigen onderhoud te voorzien, kon hij zich als “bijwoner” of “dagloner” aan een volksgenoot of een niet-Joodse ingezetene van het land verkopen. Hij werd dan landarbeider en kreeg kost en inwoning voor zijn inspanningen (Leviticus 25:3940). Normaliter zou hij vrijkomen in het jubeljaar. Dat kon in het ergste geval betekenen dat hij nog negenenveertig jaar een lijfeigene bleef. Maar hij bezat het “recht van lossing”. Eén van zijn bloedverwanten mocht hem loskopen: zijn oom of neef, of het dichtstbijzijnde familielid. De hoogte van de prijs werd vastgesteld aan de hand van het aantal jaren dat er nog zou verstrijken tot aan het jubeljaar (Leviticus 25:47-55). Het bijbels spreken over “verlossing” is aan deze juridische praktijk ontleend. De mensheid heeft zich (in de hof van Eden) verkocht aan een vreemde overheerser (de dood met al haar gevolgen: vergankelijkheid, vruchteloosheid, doelmissing) en is daardoor in de macht van die vreemde gekomen. Maar een “naaste bloedverwant”, de “Zoon des mensen”, de “mens Christus Jezus” is ons te hulp gekomen en heeft voor ons de losprijs betaald. “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen...” (1 Timotheüs 2:5-6) 57 Voor “losprijs” staat hier het unieke woord antilutron. Het is een combinatie van het voorzetsel anti en het gewone woord voor losprijs (lutron). Volgens Paulus heeft de mens Christus Jezus zich gegeven tot een losprijs voor allen. De prijs die Hij in zijn eentje heeft betaald is voldoende om allen vrij te kopen. In de brief aan de Romeinen geeft de apostel het volgende commentaar: “Want allen hebben gezondigd en derven [d.i. missen] de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:2324) Hier omschrijft Paulus “verlossing” als het terugkopen van iets dat de mens heeft verspeeld. Vanwege de ongehoorzaamheid van de eerste mens zijn alle mensen stervelingen geworden die de “heerlijkheid van God missen”. Ze zijn onderworpen aan lijden, ziekte, zwakheid, vergankelijkheid, aftakeling, vruchteloosheid en doelmissing. Het eigenlijke doel van hun bestaan bereiken ze niet. Maar zo zal het niet blijven. “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. En niet alleen zij, maar ook wij zelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam” (Romeinen 8:18-23) 58
Page 54
Dankzij de “loskoping” in Christus Jezus zullen alle stervelingen eens de heerlijkheid ontvangen die ze zo pijnlijk missen en waar hun hart naar hunkert. Eerst zullen de “zonen” of “kinderen Gods” worden bevrijd van de “dienstbaarheid” (= de slavernij) aan de vergankelijkheid, doordat zij een onvergankelijk lichaam ontvangen. Later zal ook de rest van de schepping in die verlossing mogen delen en worden “bevrijd tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God”, uit Gods genade. Gelovigen hebben Gods Geest ontvangen, als “eersteling” van de toekomstige “oogst” aan heerlijkheid (Romeinen 8:23), als “aanbetaling” die garandeert dat de beloofde som eens zal worden uitbetaald (Efeze 1:14) en als “zegel” dat hen voor de dag van de verlossing merkt (Efeze 4:30). Verlossing door Christus omvat: bevrijding uit de slavernij van de vergankelijkheid en bevrijding tot de heerlijkheid van God. 59 (Ex)agorazoo Slaven die door betaling van een prijs zijn “verlost” zijn volgens de bijbelschrijvers “gekocht” en “betaald”. De koper heeft hen “verworven”. We vinden de beeldspraak van “kopen” of “vrijkopen” in acht teksten: “Vlucht weg van de hoererij. Elke zonde die een mens doet, blijft buiten het lichaam, maar wie hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u is en die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent? U bent immers duur gekocht (Gr. agorazo). Verheerlijkt daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn” (1 Korinthe 6:18-20) “Bent u als slaaf geroepen, dan moet u zich daarover niet bekommeren. Kunt u echter ook vrij worden, maak dan liever van die gelegenheid gebruik. Wie namelijk als slaaf geroepen is in de Heere, is een vrijgelatene van de Heere. Evenzo is hij die als vrije geroepen is, een slaaf van Christus. U bent duur gekocht (Gr. agorazo); word dus geen slaven van mensen” (1 Korinthe 7:21-23) “Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daarmee verloochenen zij zelfs de Heere, die hen gekocht (Gr. agorazo) heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf” (2 Pet.2:1) “U [d.i. het Lam] bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht (Gr. agorazo) met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie, en U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen regeren over de aarde” (Openb.5:9-10) 61
Page 56
“En ik hoorde het geluid van citerspelers die op hun citers spelen. En zij zongen als een nieuw lied vóór de troon, vóór de vier dieren en de ouderlingen. En niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht (Gr. agorazo) waren” (Openb.14:2-3) “Dezen zijn het die het Lam volgen waar het ook naartoe gaat. Dezen zijn gekocht (Gr. agorazo) uit de mensen, als eerstelingen voor God en het Lam” (Openb.14:4) “Christus heeft ons vrijgekocht (Gr. exagorazo) van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt, opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof” (Galaten 3:13-14) “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen (Gr. exagorazo), opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen” (Gal.4:4-5) De gedachtengang in deze teksten is de volgende: 1. Koper was Christus (Gal.3:13), “de Heere” (2 Pet.2:1), “het Lam” (Openb. 5:9). Wie Hij heeft gekocht, werden zijn slaven (1 Kor.7:22). God heeft, door Jezus Christus, allen gekocht, zodat alle mensen zijn eigendom zijn geworden. Maar een heer kan verschillende groepen slaven hebben, voor verschillende functies. De 144.000 zijn Israëlieten (volgens Openb.7) en vormen de “heilige rest” van Israël waarover door de profeet Zefanja is gesproken (Zef.3:13, vgl. Openb.14:5). 2. De prijs die Hij betaalde was zijn dood aan het kruis. Hij werd gehangen aan een hout (Gal.3:13). Hij betaalde met zijn eigen bloed (Openb.5:9). Hij werd “geslacht” (Openb.5:9). 62 3. Christus was de vertegenwoordiger van een Ander. Hij kocht mensen “voor God” (Openb.5:9). Wie gekocht is, is niet “van zichzelf”, maar van Hem (1 Korinthe 6:20). God is zijn (of haar) rechtmatige Eigenaar (1 Korinthe 7:23). 4. Aangezien de Schepper kocht en via zijn Zoon betaalde werd de prijs niet aan Hem betaald. Gods Zoon betaalde de prijs aan wie (of wat) gevangen hield. Volgens de Bijbel werden wij vrijgekocht van “de vloek” (Gal.3:13), uit de macht van de dood (de sterfelijkheid of de vergankelijkheid) en uit de slavernij aan de zonde. Dood en zonde worden genoemd in de volgende teksten: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem, die de macht over [Gr: van] de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor de dood hun hele leven door aan slavernij onderworpen waren” (Hebreeën 2:14-15, Telos) “Hem die geen zonde gekend heeft [de Messias] heeft Hij [God] voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem” (2 Korinthe 5:21) De Messias werd mens en stierf om de mensheid uit de greep van de dood en de zonde te kunnen bevrijden. 5. Wie God heeft gekocht (Gr. agorazo), is zijn eigendom (1 Kor.6:20) geworden en kan worden aangeduid als een “slaaf van Christus” (1 Kor.7:22). Maar wie God toebehoort is ook “vrijgekocht” (Gr. exagorazo). Wie in zijn dienst staat zucht niet onder een nieuw juk maar wordt verzorgd door de beste Heer die er bestaat. Een Heer die ons niet behandelt als slaven maar als zijn kinderen en erfgenamen, en ons opneemt in zijn eigen huis. Zo iemand is pas werkelijk “vrij”. Paulus hield de oudsten van Efeze voor dat God hen had vekregen: 63
Page 58
“Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed 3” (Hand.20:28) “In Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft 4, tot lof zijner heerlijkheid” (Efe.1:13-14) In deze teksten wordt het werkwoord peripoieomai of het zelfstandig naamwoord peripoiesis gebruikt. Daarmee wordt aangegeven, dat God onze Heer is omdat Hij ons door middel van aankoop heeft verworven. Wie Gods eigendom is geworden heeft zijn ware bestemming bereikt en is werkelijk vrij geworden. “Christus heeft ons vrijgekocht (exagorazoo) van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden” (Gal.3:13) “... Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen (exagorazoo), opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen” (Gal.4:4-5) “Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt (eleutheroo) heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten” (Gal.5:1) “Want u bent tot vrijheid (eleutheria) geroepen, broeders, alleen niet tot die vrijheid die aanleiding geeft aan het vlees; maar dient elkaar door de liefde” (Gal.5:13) 3 Of: het bloed van zijn Eigene. 4 In het Grieks staat slechts: “tot verlossing van het verworvene” (d.w.z. wat God heeft verworven). De woorden “Hij” en “volk” ontbreken in de grondtekst. 64 “En als u Hem als Vader aanroept Die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandel dan in de vreze des Heeren, gedurende de tijd van uw vreemdelingschap, in de wetenschap dat u niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, vrijgekocht (lutroo) bent van uw zinloze levenswandel, die u door de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam” (1 Pet.1:17-19) Uit het werkwoord “vrijgekocht” blijkt, dat God door zijn Messias een losprijs heeft betaald: de prijs van de diepste vernedering, de dood aan het kruis. Hij betaalde die prijs om ons te verlossen van een “zinloze levenswandel” (het voortdurende falen om zijn geboden volmaakt te houden), “de vloek van de wet”, en “vrees voor de dood”. Om ons zijn Geest te kunnen schenken, zodat we zijn kinderen en erfgenamen werden en in zijn gezin werden opgenomen. 65
Page 60
Samenvatting en conclusie In bijbelvertalingen zijn meerdere Griekse en Hebreeuwse woorden met “verzoenen” weergegeven. Omdat die woorden verschillende betekenissen hebben, is er verwarring ontstaan. De grondbetekenis van een eerste woordgroep is “verandering van vijanden in vrienden”, opheffing van wantrouwen, vijandschap en vervreemding van mensen ten opzichte van God en tussen mensen onderling. De woorden uit deze groep komen alleen voor in het Nieuwe Testament en binnen het Nieuwe Testament alleen in de brieven van Paulus. De grondbetekenis van de tweede woordgroep is “bedekken”. Bedekt worden de ongerechtigheden en zonden van mensen of in de eredienst gebruikte voorwerpen door middel van “reiniging”, dat wil zeggen: opheffing van hun gebreken, tekortkomingen en falen. De woorden uit deze groep worden zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gebruikt. Een derde en laatste woordgroep houdt verband met “kopen” en het betalen van een “prijs”. God betaalde via zijn Zoon Jezus Christus een hoge prijs om mensen te kopen, waardoor ze zijn eigendom werden. Hij kocht hen vrij uit de harde slavernij van de zonde, de vruchteloosheid en de vergankelijkheid. In hun onderlinge samenhang openen deze woorden een geweldig toekomstperspectief. Er zal eens vrede heersen in de hele schepping. Van doelmissen of falen, gebreken of tekortkomingen zal er niet langer sprake zijn. Vruchteloosheid en vergankelijkheid zullen door heerlijkheid, kracht en onvergankelijkheid worden vervangen. Omdat hij dít toekomstperspectief bezat schreef Paulus dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is vergeleken te worden met de 67 toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden (Rom.8:18-39). 68
Page 62
Deel 2: Wat gebeurde er aan het kruis? 69 Ultiem bewijs van Gods liefde Volgens de Bijbel is er een rechtstreeks verband tussen verzoening (Gr. katallagè) en het sterven van Christus aan het kruis. We lezen in de Schrift het volgende: “...als wij [d.z. de gelovigen], toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon...” (Romeinen 5:10) “...opdat Hij die beiden [d.z. Jood en heiden] in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft” (Efeze 2:16) “Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou, en dat Hij door Hem alle dingen met zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door het bloed van zijn kruis...” (Kolossenzen 1:19-20) “...en Hij heeft u, die voorheen vervreemd was en vijandig gezind, zoals bleek uit uw slechte daden, nu ook verzoend, in het lichaam van zijn vlees, door de dood...” (Kolossenzen 1:21-22) Gelovigen zijn volgens de apostel met God verzoend door de dood van zijn Zoon (Rom.5:10). Door het kruis doodt God de vijandschap (zowel de vijandschap die de mensheid koestert jegens Hem, als de vijandschap die Jood en heiden voor elkaar koesteren, Efe.2:16). Hij verzoent alles met zich door vrede te maken door het bloed van zijn kruis (Kol.1:20). De Messias heeft gelovigen met God verzoend “in het lichaam van zijn vlees” (in zijn sterfelijk en vergankelijk lichaam) “door de dood” (Kol.1:2122). Wat Paulus in deze brieven schreef roept bij eenentwintigsteeeuwse lezers vragen op. Wat is het verband tussen de gewelddadige dood die Christus stierf, het “bloed” dat vloeide 71
Page 64
aan het kruis, en onze verzoening? Hoe kan dat bloed “vrede maken”? Hoe “werkt” het kruis? Om op zulke vragen antwoord te krijgen is het noodzakelijk om andere Schriftplaatsen te raadplegen. Menselijke vijandschap Tijdens de kruisiging (en het schijnproces dat daaraan vooraf ging) bleek dat de mens, óók de godsdienstige mens, niet de rechtvaardige en goede persoon is waarvoor hij zich houdt. In de rechtszalen van Jeruzalem en op de heuvel Golgotha werd de vijandschap van de mensheid tegenover God op schokkende wijze zichtbaar. En openbaarde zich het menselijk falen. Welopgevoede en verfijnde mensen bleken tot elke ruwheid in staat. Zelfs de allerstrengste godsdienstige leiders begonnen te lasteren en te honen (Mattheüs 27:39-43, Markus 15:29-32, Lukas 23:35). Hooggeplaatsten mishandelden een weerloze gevangene (Mattheüs 26:67, Markus 14:65). Alom gerespecteerde theologen bleken spotters te zijn die de waarheid van God verachtten (Mattheüs 26:68, 27:3-4; Lukas 22:63-65). Ze gedroegen zich als onbehouwen soldaten (Mattheüs 27:27-32, Markus 15:16-20, Lukas 23:36). De handhavers van waarheid en recht pleegden afschuwelijk onrecht – Pilatus, Herodes, de hogepriester, de schriftgeleerden en de oudsten (Mattheüs 26:59-60, 27:17-18,26; Markus 15:15; Lukas 23:2, 23:11,14-15,25; Johannes 18:38, vgl. 19:16). Petrus, de rotsman, werd aan het wankelen gebracht door een eenvoudig dienstmeisje en wilde niets meer met zijn Heer te maken hebben (Mattheüs 26:69-75, Markus 14:66-72, Lukas 22:54-62, Johannes 18:15-27). Alle discipelen die plechtig hadden beloofd dat ze hun rabbi nóóit in de steek zouden laten sloegen in een oogwenk op de vlucht (Mattheüs 26:56, Markus 14:50). 72 Het kruis laat zien dat zelfs een volmaakte wet de mens niet goed kan maken (Galaten 2:16, 2:21, 3:11). Waar mensen door eigen inspanningen vroom of goed menen te kunnen worden dwalen ze het verst van God af. IJveraars voor de wet zijn de felste vijanden van het kruis (Filippenzen 3:18). Geen wonder dat de boodschap van het kruis voor (godsdienstige) Joden een aanstoot en voor (hoogopgeleide) Grieken een dwaasheid is (1 Korinthe 1:23). Het kruis brengt aan het licht dat onderwijs en cultuur het innerlijk van de mens niet kunnen verbeteren. Zodra de omstandigheden ongunstig worden, blijkt beschaving slechts een dun vernisje te zijn dat een hart vol dierlijke instincten bedekt. Duizend jaar eerder had David al geprofeteerd wat er met de Messias zou gebeuren. Hij beschreef de ervaringen van Christus aan het kruis, hoe God Hem zou overgeven in de handen van zijn vijanden en Hem zou verlaten: “Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht door het volk. Allen die mij zien, bespotten mij, zij trekken de lip op, zij schudden het hoofd en zeggen: Hij heeft zijn zaak aan de HEERE toevertrouwd – laat Die hem bevrijden, laat Die hem redden, als Hij hem genegen is!” (Psalm 22:7-9) Hoewel kruisiging als executiemiddel in zijn tijd nog niet bestond, beschreef de psalmist de lichamelijke gevolgen van een kruisiging tot in de kleinste details (doorboring van de handen en de voeten, bloedverlies, uitdroging, brandende dorst, ontwrichting van alle beenderen). Hij voorzegde hoe de 73
Page 66
soldaten de gewaden van de Gekruisigde zouden verdobbelen (Mattheüs 27, Markus 15, Lukas 23, Johannes 19). En hij duidde de moordenaars aan als heidenen (want “honden” is in de Bijbel beeldspraak voor “heidenen”, zie Mattheüs 15:26-27, Markus 7:27-28). “Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld, zij hebben hun muil tegen mij opengesperd als een verscheurende en brullende leeuw. Als water ben ik uitgestort ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood. Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij. Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad” (Psalm 22:13-19) Psalm 22 schildert de kruisiging als het dieptepunt van menselijke vijandschap. Smaad, spot, hoon, venijn, woede, wreedheid, onverschilligheid en leedvermaak zouden zich op de heuvel Golgotha in volle hevigheid openbaren. 74 Bewijs van Gods liefde In Romeinen 5, Efeze 2 en Kolossenzen 1 gebruikt Paulus de Griekse woorden katallassoo en katallagè (“verzoenen” en “verzoening”). Daarbij gaat het om een handeling van God. Hij heft het wantrouwen en de vijandschap op die er aan de kant van de mens bestaan (zie pag. 6 tot 10). Volgens de Bijbel bewees God door het kruis zijn liefde. Door het kruis heeft de Schepper laten zien dat Hij niet de vijand is waarvoor de mens Hem houdt: “Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven – maar misschien heeft iemand nog de moed voor een goede te sterven – God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is” (Romeinen 5:7-8) De Messias, die het Beeld van God is, de zichtbare uitdrukking van Gods karakter, was bereid om te sterven – niet voor zijn vrienden maar voor zijn vijanden. Niet voor goede mensen maar voor slechte. Niet voor trouwe volgelingen, maar voor opstandige rebellen die lijnrecht tegen Gods wil ingingen, voor goddelozen (Romeinen 5:6). Voor de smaders en de spotters, de sadisten en de onverschilligen, voor zijn eigen moordenaars, die wreedheid op wreedheid stapelden, en die vol leedvermaak naar het hoopje ellende aan het kruis keken. Ook Johannes merkt op dat God door het kruis zijn liefde bewees: “Hierin is de liefde, niet dat wij Gód hebben liefgehad, maar dat Hij óns heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden” (1 Johannes 4:10, Telos) “Want zo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft...” (Johannes 3:16) 75
Page 68
In een andere brief beschrijft Paulus de “werking” van het kruis als volgt: “Want de liefde van Christus dringt ons, die tot dit oordeel gekomen zijn: als één voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven.... En dit alles is uit God, die ons met zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. God was het namelijk die in Christus de wereld met zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd” (2 Korinthe 5:14-15,18-19) De apostel zegt, dat de liefde van Christus zich openbaarde in zijn bereidheid om voor allen te sterven. Aan het kruis bleek dat God liefde is. Toen de wereld haar ernstigste misdaad beging, toen zij haar eigen Overste op grond van valse beschuldigingen “veroordeelde” en Hem “buitenwierp” door Hem aan het hout te nagelen (Johannes 12:31), toen rekende God zijn vijanden deze overtredingen niet toe (2 Korinthe 5:19). Sterker nog, van deze gerechtelijke moord maakte Hij een bron van leven en van deze ergste zonde van alle maakte Hij het middel om de wereld van zonde te bevrijden: “Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem” (2 Korinthe 5:21) Het eindresultaat Het eindresultaat van Gods handelen wordt in Psalm 22 als volgt beschreven: “Alle einden der aarde zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren; 76 alle geslachten van de heidenvolken zullen zich voor uw aangezicht neerbuigen. Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken. Alle groten der aarde zullen eten en zich neerbuigen; allen die in het stof neerdalen en hun ziel niet in het leven kunnen behouden, zullen voor zijn aangezicht neerbukken. Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de HERE toegeschreven worden tot in generaties; Zij zullen komen en zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan” (Psalm 22:28-32) In deze Psalm beluisteren we wat Paulus later als volgt zou verwoorden: “En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij [d.i. Christus Jezus] zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader” (Filippenzen 2:8-11) “Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou, en dat Hij door Hem alle dingen met zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door het bloed van zijn kruis, ja door Hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in de hemelen zijn” (Kolossenzen 1:19-20) 77
Page 70
Conclusie Het kruis is niet de plaats waar God het kwaad van de wereld heeft bestraft. Volgens de Bijbel is het juist de plaats waar God de wereld haar overtredingen niet toerekende (2 Korinthe 5:19). God liet door het kruis zien hoe vijandig de wereld is, terwijl Hij die vijandschap beantwoordde met liefde. Hij zal het kwade overwinnen door het goede, door vurige kolen op het hoofd van de kwaaddoeners te stapelen (Romeinen 12:20-21, vgl. Mattheüs 27:54, Markus 15:39, Lukas 23:47-48). Via het kruis en de daarop volgende opstanding van Christus toonde de HERE zijn gerechtigheid (Psalm 22:32): zijn liefde en trouw en zijn voornemen om de mensheid uit de slavernij van de vergankelijkheid te bevrijden. 78 Dieptepunt van menselijke vijandschap Volgens de christelijke theologie werd aan het kruis Gods toorn over de zonde openbaar en werd de gramschap van de Schepper gestild door een onschuldige Plaatsvervanger. De Bijbel spreekt in verband met het kruis echter nooit over Gods toorn, maar altijd over de toorn van mensen, vooral de godsdienstige leiders van Israël. In de zogenaamde “aankondigingen van het lijden” sprak de Heere Jezus over de haat van zijn vijanden. En in het boek Handelingen is vastgelegd wat de apostelen over het kruis zeiden. De eerste lijdensaankondiging Nadat Hij aan zijn discipelen had gevraagd: “Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?” en Petrus had verklaard: “Gij zijt de Christus”, verbood Jezus hen nadrukkelijk om met iemand hierover te spreken (Markus 8:29-30): “En Hij begon hun te onderwijzen dat de Zoon des mensen veel moest lijden en verworpen worden door de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden en gedood worden en na drie dagen opstaan” (Markus 8:31). Mattheüs heeft dezelfde gebeurtenis als volgt weergegeven: “Van toen aan begon Jezus zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt” (Mattheüs 16:21) 79
Page 72
Lukas schrijft: “Hij zei: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden, en Hij moet gedood worden en op de derde dag opgewekt worden” (Lukas 9:22). Jezus zei niet, dat Hij moest zuchten onder de toorn van God. Hij voorzag lijden dat zou worden verzoorzaakt “door de oudsten, de overpriesters en de schriftgeleerden”. De leiders van Israël zouden Hem verwerpen en Hem doen lijden. “Van hun kant” was het lijden afkomstig. De tweede lijdensaankondiging Na het verblijf op de berg, waar Petrus, Jakobus en Johannes de toekomstige heerlijkheid hadden gezien, de verschijning van het koninkrijk Gods met kracht (Markus 9:1-29), sprak Jezus opnieuw over de gewelddadige dood die Hem te wachten stond. Hij zei tegen hen: “De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van mensen en zij zullen Hem doden, en nadat Hij gedood is, zal Hij op de derde dag opstaan” (Markus 9:31) Mattheüs heeft deze waarschuwing als volgt weergegeven: “De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden” (Mattheüs 17:22-23) Lukas schrijft: “Laat deze woorden tot uw oren doordringen, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen” (Lukas 9:44) 80 “Deze woorden” slaat terug op het voorafgaande waar Christus tegen zijn volksgenoten had gezegd: “O ongelovig en ontaard geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen?” (Lukas 9:41) Mensen zouden de Messias ter dood brengen. Zij zouden hun woede op Hem koelen – niet God. De derde lijdensaankondiging Toen het reisgezelschap Jeruzalem was genaderd, nam Jezus zijn discipelen apart en kondigde voor de derde keer aan wat er met Hem zou gaan gebeuren. Hij zei: “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en de schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem aan de heidenen overleveren. En zij zullen Hem bespotten en Hem geselen en Hem bespuwen en Hem doden, en op de derde dag zal Hij weer opstaan” (Markus 10:33-34) Mattheüs schrijft: “Zie, wij gaan naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; en zij zullen Hem aan de heidenen overleveren om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden” (Mattheüs 20:18-19) Bij Lukas lezen we: “Zie, wij gaan naar Jeruzalem en alles wat geschreven is door de profeten zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. Want Hij zal aan de heidenen worden overgeleverd en bespot worden en smadelijk behandeld en bespuwd worden, en zij zullen Hem 81
Page 74
doden, nadat zij Hem gegeseld hebben, en op de derde dag zal Hij weer opstaan” (Lukas 18:31-33) De voorzeggingen van Christus werden steeds specifieker. De leiders van Israël zouden Hem ter dood veroordelen. Maar heidenen, dus niet-Joden, zouden hem mishandelen en het vonnis voltrekken, door middel van kruisiging. Opnieuw horen we dat mensen de Messias zouden doden. Heel de mensheid zou erbij betrokken zijn, niet alleen Joden maar ook heidenen. De Pinksterdag Toen Jezus was opgestaan uit de doden, ten hemel was gevaren en de Geest op zijn wachtende leerlingen had uitgestort, hield Petrus een vlammende toespraak. Daarbij merkte hij op: “Israëlitische mannen, luister naar deze woorden: Jezus, de Nazarener, een man die u van Godswege aangewezen is door krachten, wonderen en tekenen, die God in uw midden door Hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet, deze Jezus, die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is, hebt u gevangen genomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood. God heeft Hem echter doen opstaan...” (Handelingen 2:22-24) Petrus herhaalde wat zijn Meester had voorzegd. “Israëlitische mannen” namen Jezus gevangen en doodden Hem, maar zij lieten het vuile werk doen “door de handen van onrechtvaardigen”, Romeinen aan wie de wet van Mozes niet was gegeven. Ondanks de vele krachten, wonderen en tekenen die Hij in opdracht van God had gedaan verwierpen, bespotten en bespuwden zij de Man uit Nazareth. Het kruis was een uiting van menselijke vijandschap en haat, van de toorn van Israëls leiders – niet van de toorn van God. Mensen nagelden Jezus aan 82 het kruis. God echter wekte Hem op. Mensen brachten Hem ter dood, God maakte Hem levend. De apostel vervolgt: “Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan, die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort, wat u nu ziet en hoort... Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot Here en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, die u gekruisigd hebt” (Handelingen 2:32,33,36) De beschuldiging van Petrus was glashelder: Jullie hebben Jezus gekruisigd, maar God heeft Hem opgewekt, verhoogd, en Hem het koningschap gegeven. Door zijn opstanding uit de doden is Hij de Messias geworden. De zuilengang van Salomo Na de genezing van een verlamde bij de Schone Poort van de tempel hield Petrus opnieuw een toespraak, om aan het volk uit te leggen wat er had plaatsgevonden. Daarbij zei hij: “De God van Abraham, Izak en Jakob, de God van onze vaderen, heeft zijn kind Jezus verheerlijkt, die u hebt overgeleverd. U hebt Hem verloochend vóór Pilatus, toen die oordeelde dat men Hem zou loslaten. U echter hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en gevraagd dat u een moordenaar geschonken zou worden, maar de Vorst van het leven hebt u gedood, die God uit de doden opgewekt heeft, waarvan wij getuigen zijn. En zijn naam heeft deze man, die u ziet en kent, sterk gemaakt door het geloof in zijn naam. En het geloof dat er is door Hem, heeft hem in aanwezigheid van u allen deze volkomen gezondheid gegeven” (Handelingen 3:13-16) 83
Page 76
Weer is het: u hebt Jezus overgeleverd en verloochend, u hebt hem verworpen en gedood. Maar God heeft hem opgewekt uit de doden. Toen Petrus vanwege de genezing en de daarop volgende toespraak voor de Joodse raad werd gebracht, herhaalde hij wat hij tegen het volk had gezegd: “Leiders van het volk en oudsten van Israël! Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is, laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de naam van Jezus Christus, de Nazarener, die u gekruisigd hebt maar die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat” (Handelingen 4:8-10) Opnieuw lezen we: u hebt Jezus gekruisigd, maar God heeft hem uit de doden opgewekt. Later in het boek Handelingen Hetzelfde geluid klinkt in de rest van het boek Handelingen. Tegen de Joodse raad zei Petrus: “De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, die u omgebracht hebt door hem aan een hout te hangen; deze Jezus heeft God door zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker; om Israël bekering te geven en vergeving van zonden” (Handelingen 5:30-31) In het huis van de Romein Cornelius sprak de apostel: “En wij zijn getuigen van alles wat Hij [d.i. Jezus] gedaan heeft, zowel in het Joodse land als in Jeruzalem. Zij hebben Hem gedood door Hem aan een hout te hangen. Deze heeft God opgewekt op de derde dag en Hij heeft gegeven dat Hij zou verschijnen, niet 84 aan heel het volk, maar aan de getuigen die door God tevoren verkozen waren, aan ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was” (Handelingen 10:39-41) Paulus sprak op dezelfde manier over het kruis als Petrus: “...Want de inwoners van Jeruzalem en hun leiders, die Hem niet kenden, hebben door Hem te veroordelen de uitspraken van de profeten vervuld, die iedere sabbat voorgelezen worden. En hoewel zij geen reden voor zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten doden. En toen zij alles volbracht hadden wat er over Hem geschreven was, namen zij Hem van het hout af en legden Hem in het graf. Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt...” (Handelingen 13:27-30) Volgens Paulus waren het Pilatus en de oudsten van Israël die Jezus aan het kruis nagelden en Hem ter dood brachten. Maar God wekte Hem na drie dagen op uit de doden. Bijbels spreken over het kruis Uit bovenstaande citaten blijkt, hoe de Bijbel spreekt over het kruis. Het kruis was géén wraakoefening van God, géén plek waar een toornige Schepper genoegdoening eiste. Volgens de Schrift waren het mensen, die Jezus haatten, Hem op grond van valse beschuldigingen ter dood veroordeelden en Hem lieten kruisigen. Het kruis was een uiting van menselijke vijandschap jegens God. De Schepper hield zich verborgen en rekende de mensheid haar overtredingen niet toe (2 Korinthe 5:19). Van toorn of wraak van zijn kant was er geen sprake. Gods hand openbaarde zich pas drie dagen later. Hij wekte zijn Zoon op uit de doden, en stelde Hem tot “Heer en tot Christus” 85
Page 80
Lijden – van de Messias en van ons Wie vraagt: “Waarom moest Christus lijden en sterven? Hoe kon dit ooit met Gods wil in overeenstemming zijn en Gods bedoelingen volbrengen?”, krijgt meestal het volgende antwoord: “Christus stierf om zondaars te redden. Het was nodig dat Hij in hun plaats de straf op de zonde droeg. Gods rechtvaardigheid eiste dat de zonde werd bestraft, terwijl zijn liefde Hem aanspoorde om overtreders genade te verlenen. Door het lijden van Christus werd zowel voldaan aan Gods rechtvaardigheid als aan zijn liefde. Aan zijn rechtvaardigheid omdat het vonnis over de zonde werd voltrokken. Aan zijn liefde omdat de hemelse Rechter een onschuldige Plaatsvervanger verschafte die de straf kon dragen en zondaren kon verlossen van het verderf”. Bezwaren Sommige christenen beschouwen dit antwoord als de hoeksteen van hun geloof. Maar het is niet wat de Bijbel leert. De gedachtengang is in allerlei opzichten zelfs met Gods woord in strijd: 1. “Plaatsvervanger” behoort niet tot “de gezonde woorden” die de apostelen ons hebben nagelaten en aan welk voorbeeld wij ons dienen te houden (2 Timotheüs 1:13). Het is een mensenwoord, géén term die door Gods Geest is geïnspireerd (2 Timotheüs 3:16). Het woord “plaatsvervanging” komt in de Schrift niet voor. 89 2. Wanneer een aardse rechter in plaats van een misdadiger een onschuldige straft, dan wordt dit beschouwd als een wandaad. God denkt er ook zo over. Want Hij heeft tegen het volk Israël gezegd: “Gij zult het recht van de arme onder u in zijn rechtsgeding niet buigen... De onschuldige en de rechtvaardige moogt gij niet doden...” (Exodus 23:6-7) Omdat God een volmaakt rechtvaardige Rechter is, zal Hij de rechtvaardige nóóit doden. De bewering dat Hij zijn onschuldige Zoon de doodstraf heeft opgelegd, is met Exodus 23:7 in strijd. 3. Wanneer een aardse rechtbank in het geval van een ernstig misdrijf afziet van strafvervolging, omdat de rechters zijn omgekocht, dan wordt dit beschouwd als een schandaal. De HEERE is het daarmee eens. Want Hij heeft in zijn woord gezegd: “Ik verklaar de schuldige niet rechtvaardig” (Exodus 23:7, vgl. 34:6-7) Hoewel de HEERE nadrukkelijk verklaart dat Hij de schuldige onder geen beding rechtvaardig zal verklaren, beweren vele christenen dat Hij dit in het geval van schuldige gelovigen wél doet omdat zijn Zoon voor hun zonden heeft betaald. 4. In de Bijbel heeft God verklaard dat het plaatsvervangend dragen van een straf onmogelijk is: “De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de ongerechtigheid van de vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon dragen. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en de goddeloosheid van de goddeloze zal alleen rusten op hemzelf” (Ezechiël 18:20) 90
Page 82
Als de HEERE zegt, dat “de gerechtigheid van de rechtvaardige alleen zal rusten op hemzelf”, hoe kunnen christenen dan beweren dat Christus onrechtvaardigen bekleedt met zijn gerechtigheid? De profeet Jesaja heeft over de Messias gezegd: “Door zijn kennis zal mijn knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken” (Jesaja 53:11) Rechtvaardig maken door kennis, door middel van onderwijs dat de Knecht zijn leerlingen zou geven, is iets heel anders dan rechtvaardig maken door de straf voor andermans zonde te dragen. Weliswaar vervolgt Jesaja zijn betoog door te zeggen: “en hun ongerechtigheden zal Hij dragen” (Jesaja 53:11), maar deze woorden van de profeet hebben betrekking op het feit, dat de Messias door Joden en heidenen tot een afschuwelijk lijden en sterven werd veroordeeld terwijl zij heel goed wisten dat Hij onschuldig was. 5. Plaatsvervanging houdt in dat iemand in plaats van een ander een bepaald lot op zich neemt zodat die ander dat lot bespaard blijft. Een jongere broer kon vroeger in plaats van een oudere in het leger gaan en diens dienstplicht vervullen. De oudere broer kon in zo’n geval thuis blijven en het familiebedrijf in stand houden. In zijn woord heeft God gezegd: “De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezech. 18:20) Wanneer Christus plaatsvervangend voor ons zou zijn gestorven, zou dat betekenen dat wij dankzij Hem niet meer behoeven te sterven. Maar ook ná Golgotha moeten alle mensen nog steeds sterven. We zien dat dagelijks om ons heen gebeuren. Hoe is dat mogelijk, als de Messias plaatsvervangend voor ons gestorven is? 6. Voorstanders van de leer van plaatsvervanging beweren dat de Messias niet het loon van de zonde: de dood, maar de “eeuwige straf” heeft gedragen. Met die bewering wordt het 91 probleem echter vergroot. Want onze Heer is nooit in de “poel des vuurs” geworpen 6. En Hij is niet dood gebleven, maar na drie dagen met een onvergankelijk lichaam uit de doden opgestaan. Een “eeuwige straf” (in de zin van een “eindeloze straf”) kan Hij niet op Zich hebben genomen. 7. Zulke voorstanders beweren ook, dat het sterven van de Messias oneindige waarde had, aangezien Hij geen gewoon mens was maar “God de Zoon”. Die bewering is echter met de Bijbel in strijd. Want God heeft volgens de Schrift onsterfelijkheid (1 Timotheüs 6:15), Hij kan niet sterven. En in de Bijbel wordt Christus “de Zoon van God” en “mens” genoemd, maar nóóit aangeduid als “God de Zoon”. Deze bewering voert ons op een dwaalspoor. Lijden Jezus heeft zijn discipelen niet voorgehouden dat zijn lijden plaatsvervangende betekenis had. Integendeel, Hij riep hen op om dezelfde weg te gaan als Hij: “Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven zal verliezen om Mij, die zal het vinden” (Mattheüs 16:2425, Markus 8:34-35, Lukas 9:23-24) “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat in de wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven. Als 6 De zinsnede “nedergedaald ter helle”, die voorkomt in de Apostolische Geloofsbelijdenis, is een foutieve weergave van het Griekse origineel. In de oorspronkelijke versie van deze belijdenis staat: “nedergedaald in de hades”. De hades is het ongeziene, de sfeer waarin de gestorvenen zich bevinden. 92
Page 84
iemand Mij dient, laat Hij mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn” (Johannes 12:24-26) Bij een andere gelegenheid zei Hij: “De discipel staat niet boven de meester en de slaaf niet boven zijn heer. Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester en dat de slaaf wordt zoals zijn heer. Als ze de heer van het huis Beëlzebul genoemd hebben, hoeveel te meer zijn huisgenoten!” (Mattheüs 10:24-25, vgl. Lukas 6:40, Johannes 13:16) “Een slaaf is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20) Ook Paulus sprak over navolging van de Messias in het lijden: “En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden” (Romeinen 8:17) “Weest navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben” (1 Korinthe 11:1) “Ook bent u navolgers geworden van ons en van de Heere, toen u het woord aannam temidden van veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest” (1 Thessalonicenzen 1:6) “...opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van zijn opstanding en de gemeenschap met zijn lijden, doordat ik aan zijn dood gelijkvormig word, om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden” (Filippenzen 3:10-11) Petrus hield zijn lezers voor dat ze op lijden moesten rekenen: “Geliefden, laat de hitte van de verdrukking onder u, die tot uw beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwam. Maar verblijd u naar de mate waarin u gemeenschap 93 hebt aan het lijden van Christus, opdat u zich ook in de openbaring van zijn heerlijkheid mag verblijden en verheugen” (1 Petrus 4:12-13) In verband met het lijden van Christus benadrukt de Bijbel dus niet de plaatsvervanging maar de navolging. Een Leidsman (geen Plaatsvervanger) Aangezien de Bijbel over navolging spreekt, wordt de Messias in Gods Woord niet onze Plaatsvervanger genoemd, maar onze Leidsman (Gr. archegos) of Voorloper (Gr. prodromos) – de Aanvoerder die ons voorgaat op de weg. “... de Leidsman 7 ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden...” (Handelingen 3:15) De genezing van de kreupele man bij de Schone Poort van de tempel was een “teken”. Zoals die bedelaar vanaf zijn geboorte kreupel was geweest en in één ogenblik gezond werd, zo zal Israël door de Messias, Jezus, in één ogenblik volkomen “heel” worden wanneer men zijn vertrouwen vestigt op Hem. “De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman 8 en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken” (Handelingen 5:30-31) 7 De Statenvertalers hebben archegos met “vorst” weergegeven. In het Hebreeuws is een vorst namelijk iemand die aan het “hoofd” van zijn volk gaat en “voorop loopt” (bijvoorbeeld in de strijd). 8 In het Grieks staat hier weer het woord archegos. 94
Page 86
De Messias werd niet verhoogd voor zichzelf alleen: het is Gods bedoeling om via Hem heel Israël terug te brengen en uit de greep van de zonde te bevrijden. “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman 9 hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken” (Hebreeën 2:10) “Haar [deze hoop] hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als Voorloper 10 is binnengegaan, naar de ordening van Melchizedek hogepriester geworden in eeuwigheid” (Hebreeën 6:19-20) De Voorloper is niet “in onze plaats” binnengegaan – om te voorkómen dat wij er zouden binnentreden, maar “voor ons”: om voor ons de weg te banen en de deur open te houden! “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw” (Hebreeën 10:19-23) “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die 9 In de grondtekst staat opnieuw het woord archegos. Hier hebben ook de Statenvertalers het met “Leidsman” weergegeven. 10 Gr. prodromos, d.w.z. iemand die vooruit rent. 95 ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” (Hebreeën 12:1-3) De Leidsman of Voorloper roept ons op om Hem te volgen op zijn weg. Ook wij moeten ons kruis op ons nemen. De Messias leed niet om ons lijden te besparen, maar om de aard van ons lijden te veranderen. Zodat het een middel in Gods hand wordt om ons tot Hém te brengen. “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” (Hebreeën 4:15). Lijden heeft een functie Volgens de Schrift heeft het lijden een functie. God gebruikt het om zijn schepselen te vervolmaken. Zelfs zijn eigen Zoon werd daartoe aan lijden onderworpen. “Want het paste Hem... om veel kinderen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman van hun zaligheid door lijden te heiligen” (Hebreeën 2:10) “Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden, en toen Hij volmaakt was geworden, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwige zaligheid geworden” (Hebreeën 5:8-9) 96
Page 88
Volgens Paulus lijden gelovigen met Christus, “opdat zij ook met Hem verheerlijkt worden” (Romeinen 8:17). Het lijden is een middel in Gods hand om zijn kinderen tot heerlijkheid te leiden. De leerlingen van de Messias “moeten door vele verdrukkingen ingaan in het koninkrijk van God” (Handelingen 14:22). “Want de HEERE bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er, dat niet door zijn vader bestraft wordt? Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kinderen” (Hebreeën 12:6-8) “Elke bestraffing schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hebreeën 12:11) “Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen” (Jakobus 1:12) Elke gelovige, tot welke groep of roeping die ook behoort, zal worden verzocht en is gelukkig te prijzen wanneer die in verzoeking volhardt. Beproeving is een test die aantoont dat het geloof echt is en door God is gegeven. Jakobus is er zeker van dat, waar geloof zal standhouden, dit zal uitlopen op de erekrans van het leven. Ook op dit punt is de leer van de plaatsvervanging in strijd met de Schrift. Indien de gerechtigheid van een Plaatsvervanger ons werd “toegerekend” maar wij niet zélf zondeloos en heilig werden, dan werden wij nooit écht behouden! Het zou een ramp zijn indien wij niet zelf werden getuchtigd maar de tuchtiging werd gedragen door een plaatsvervanger. Want zonder 97 tuchtiging groeit er geen gerechtigheid, en het lijden is in Gods plan noodzakelijk om zijn koninkrijk te kunnen ingaan. “Welzalig de man die U bestraft, HEERE, en die U onderwijst uit Uw wet” (Psalm 94:12) Christus leed niet om ons het lijden te besparen, maar om ons in staat te stellen om te lijden tot eer van God en erdoor te worden gereinigd en gevormd. Hij leed niet in onze plaats maar Hij ging ons in het lijden vóór. 98
Page 90
Offers vervangen de offeraar niet De zond- en schuldoffers die in de wet van Mozes zijn voorgeschreven worden door velen beschouwd als aanschouwelijk onderwijs betreffende plaatsvervanging. Men redeneert als volgt: “Op zonde staat de doodstraf (Ezech.18:20). Bij een offer neemt een dier de plaats in van de zondaar. Door handoplegging draagt de offeraar zijn zonde over op het dier (Lev.16:21). Het dier wordt vervolgens in zijn plaats ter dood gebracht. Het bloed wordt op het altaar uitgestort als bewijs dat er slachting heeft plaatsgevonden. Het lichaam van het offerdier wordt verbrand alsof het iets onreins is. God aanvaardt de dood van het offerdier als vergelding voor de zonde. Zo wordt zijn toorn gestild”. Hoewel deze opvatting wijdverbreid is, doet ze geen recht aan het onderwijs van de Bijbel aangaande de offers. Alleen offeren is onvoldoende Uit de Hebreeuwse Schriften blijkt dat God een offer niet per definitie accepteert (ook al is het volgens de voorschriften van de wet gebracht). De Eeuwige is niet tevreden met een gerechtigheid die de zondaar wordt “toegerekend”. Hij verlangt naar “waarheid in het binnenste”, naar verandering van het hart van de offeraar. Indien die verandering ontbreekt dan is een offer voor Hem onaanvaardbaar, zelfs al is het volkomen rein en gaaf. In héél de Tenach wordt dit aan Israël onderwezen: “Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem? Zie, 99 gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen” (1 Samuël 15:22) “Het offer der goddelozen is de HERE een gruwel, maar aan het gebed der oprechten heeft Hij welgevallen” (Spreuken 15:8) “Gerechtigheid en recht doen is de HERE welgevalliger dan offers” (Spreuken 21:3) “Het offer der goddelozen is een gruwel, hoeveel te meer, als hij het met boze bedoeling brengt” (Spreuken 21:27) “Behoed uw voet, als gij naar Gods huis gaat; immers, naderen om te horen is beter dan het offeren der dwazen, want die weten niet, dat zij kwaad doen” (Prediker 4:17) “Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? zegt de HERE; oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen. Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht te verschijnen – wie heeft dat van u verlangd mijn voorhoven plat te treden? Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen – gruwelijk reukwerk is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten – Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen” (Jesaja 1:11-14) “Bid niet voor dit volk ten goede; al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep, en al brengen zij brandoffer en spijsoffer, Ik heb in hen geen behagen” (Jeremia 14:11-12) “Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers” (Hosea 6:6) “Ik haat, Ik veracht uw feesten, en kan uw samenkomsten niet luchten. Ja, als gij Mij brandoffers brengt, en uw spijsoffers, heb Ik daaraan geen welgevallen, en uw vredeoffer van mestkalveren 100
Page 92
wil Ik niet aanzien. Doe van Mij weg het getier van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil Ik niet horen. Maar laat het recht als water golven, en gerechtigheid als een immer vloeiende beek” (Amos 5:21-24) “Waarmede zal ik de HERE tegemoet treden en mij buigen voor God in den hoge? Zal ik Hem tegemoet treden met brandofferen, met éénjarige kalveren? Zal de HERE welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn schoot voor de zonde mijner ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:6-8) Koning David vatte Gods mening over offers als volgt samen: “Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; Aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. De offeranden Gods zijn een verbroken geest; Een verbroken en verbrijzeld hart veracht gij niet” (Psalm 51:18-19) Meer dan alle offers Ook de Griekse Schriften leren dat God in een offer op zichzelf geen behagen heeft. Over de geboden van de wet merkte Christus op: “Het eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één, en gij zult de Here, uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet” (Markus 12:30-31). 101 Een schriftgeleerde trok hieruit de volgende “verstandige” conclusie: “Inderdaad, Meester, naar waarheid hebt gij gezegd, dat Hij één is en dat er geen ander is dan Hij. En Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers” (Markus 12:32-33) Het ging God niet om offers, maar om de gezindheid van de offeraar. Toen de Farizeeën tegen Jezus’ discipelen zeiden: “Waarom eet uw meester met de tollenaars en zondaars?” gaf Hij hun het volgende antwoord: “Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mattheüs 9:12-13) Toen de Farizeeën Hem berispten omdat zijn discipelen aren hadden geplukt op de sabbat, zei Hij: “Indien gij geweten hadt, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, dan zoudt gij geen onschuldigen hebben veroordeeld” (Mattheüs 12:7) Volgens de profeet Hosea (6:6) en volgens de Messias was het niet Gods bedoeling om offers aangeboden te krijgen maar om de Israëlieten door middel van de offerdienst op te voeden tot barmhartigheid. De schrijver van de Hebreeënbrief sloot zich bij dit onderwijs van Christus aan: “Laten wij dan door Hem [d.i. de Messias] Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam 102
Page 94
belijden. En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen” (Hebreeën 13:15-16) God verlangt ernaar dat we de Messias eren vanwege zijn trouw en zijn bereidheid om voor zijn volk te lijden (Hebreeën 13:12). En Hij verlangt ernaar en bewerkt dat we barmhartige mensen worden, die elkaar helpen (‘weldadigheid”) en elkaar financieel en materieel ondersteunen (“mededeelzaamheid”). In zúlke offers heeft Hij behagen – dat was het doel van de door Hem ingestelde eredienst. Ook Paulus sprak over deze dingen: “Ik vermaan u dan [Gr. parakaleoo, “ik spoor u aan”], broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst” (Romeinen 12:1) Indien gelovigen zich aan God ter beschikking stellen, niet alleen “vanwege” maar ook “ten bate van” zijn barmhartigheden – dat wil zeggen: zich door Hem laten gebruiken om anderen barmhartigheid te bewijzen, dan is dat het soort offer dat God in mensen bewerkt. De christenen in Filippi hadden aan deze oproep gehoor gegeven. Ze hadden via Epafroditus een fors bedrag aan Paulus gestuurd om hem tijdens zijn gevangenschap te ondersteunen. De apostel reageerde met een dankwoord: “Nu is alles voldaan en ik ben rijkelijk voorzien; alles is aangezuiverd, nu ik van Epafroditus het door u gezondene ontvangen heb, een welriekend, een aangenaam, Gode welgevallig offer. Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus” (Filippenzen 4:18-19) 103 Jezus heeft ons geleerd dat offeren voor God alleen aanvaardbaar is indien de offeraars zélf tot Hem naderen en daardoor ánders worden. Hij hield zijn hoorders voor: “Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder, en kom en offer daarna uw gave” (Mattheüs 5:23-24) Van Israëlieten die niet naar verzoening met hun volksgenoten streefden kon God geen offers aanvaarden. Geen vervanging van de offeraar Uit het feit dat offers die naar de wet werden gebracht voor God alleen maar aanvaardbaar waren indien zij gepaard gingen met een verandering van de gezindheid van de offeraar blijkt dat het offerdier de offeraar niet vervangt. Maar ook in andere opzichten is de theorie van plaatsvervanging in strijd met de Schrift. We noemen drie punten: 1. Geen enkel offer was bij machte om een zonde te bedekken waarop de doodstraf stond! (wat Johannes aanduidt als “zonde tot de dood”, 1 Johannes 5:16). Ook het zondoffer bedekte slechts de onopzettelijke zonden (niet zonden die waren bedreven “met opgeheven hand”, Leviticus 4:1, 13, 22, 27). 2. Zondoffers waren gericht op het bedekken van de zonde, dus opheffing van de gebreken van mensen of van in de eredienst gebruikte voorwerpen, niet op het stillen van de toorn van God. 3. Zondoffers onderscheidden zich niet van andere offers door de slachting (ook bij brand- en vredeoffers werd er immers een dier geslacht), maar door wat er na de slachting gebeurde. Het offerdier werd normaliter geslacht door de Israëliet die een zondoffer kwam brengen: 104
Page 96
“Vervolgens zal hij het rund voor het aangezicht des HEREN slachten”… “Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht des HEREN”… “Hij zal… zijn offergave… slachten bij de ingang van de tent der samenkomst”… “Hij [de Israëliet] zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen en het zondoffer slachten…” (Leviticus 1:5, 1:11, 3:2, 4:29). Toch staat er in Leviticus 6:26: “De priester die het als zondoffer offert, zal het eten” (Leviticus 6:26) De priester offerde het rund, hoewel hij het dier niet had geslacht! Blijkbaar is “offeren” iets anders dan slachten. Het offeren is een handeling die op het slachten volgt. Die handeling wordt beschreven in de volgende passage: “En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed nemen en het strijken aan de horens van het brandofferaltaar… De priester… zal het [vet] op het altaar in rook doen opgaan, tot een liefelijke reuk voor de HERE. Zo zal de priester over hem verzoening [Hebr. “bedekking”] doen” (Leviticus 4:30-31) “Offeren” was niet het slachten van een dier. De altaarhandelingen die de priester verrichte waren het offeren. Offeren was het “strijken van het bloed” en het “in rook doen opgaan van het vet”. Slachting was noodzakelijk om een offer te kunnen brengen. Maar de slachting was niet het offer. Om te kunnen offeren moest men beschikken over een altaar. Zonder altaar kon men het vet niet laten “opgaan” en het bloed niet strijken aan de horens. Die horens waren het hoogste punt van het altaar en symboliseerden het naderen tot God, dat ook werd uitgebeeld door het “opgaan” van de rook. De Hebreeuwse term voor een offer is korban (afgeleid van het werkwoord hikrib, dat “naderen” betekent, zie Markus 7:11). Het doel van een offer is, de mens (terug) te brengen bij God. 105 Misvattingen Christelijke opvattingen over “verzoening” en “vergeving van zonden” worden beheerst door de misvatting dat de slachting het offer zou vormen. In de brief aan de Hebreeën staat: “Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving” (Hebreeën 9:22) Bijna iedereen leest deze tekst alsof er stond: “Zonder plaatsvervangend sterven is vergeving van zonden onmogelijk”. Maar dat staat er niet. Wie Hebreeën 9:22 wil citeren, moet het vers in zijn geheel citeren. De volledige tekst luidt: “En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving”. In de oorspronkelijke tekst staat voor “bloedstorting” het Griekse woord haimatekchusia. Letterlijk betekent dat: “bloeduitgieting”. De Hebreeën- schrijver bedoelt daarmee niet: de slachting van een onschuldig offerdier, maar: het gieten (of sprenkelen) van offerbloed op personen of voorwerpen die reiniging nodig hebben. De schrijver legt uit wat hij ermee bedoelt: “Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk, zeggende: Dit is het bloed van het verbond, dat God u heeft voorgeschreven. En ook de tabernakel en al het gereedschap voor de eredienst besprengde hij evenzo met bloed. En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving” 11 (Hebreeën 9:19-22) 11 Grieks: aphesis, d.w.z. bevrijding van zonde. 106
Page 98
“Bloedstorting” is het “besprengen” van personen of voorwerpen met bloed, zodat die “gereinigd” worden en van zonde worden “bevrijd”. Het is een verzamelnaam voor de handelingen die de priester met het bloed verrichtte. Geen aanduiding van de slachting van het offerdier. Handoplegging geen zonde-overdracht Het is niet juist om de handoplegging die bij een zondoffer plaatsvond (Leviticus 5:29) op te vatten als een overdracht van zonde aan het onschuldige offerdier. Indien die ceremonie werkelijk het overdragen van de zonde uitbeeldde, dan zou het lichaam van het offerdier als iets onreins en vervloekts zijn beschouwd. Maar dat was niet zo. Het was juist “iets allerheiligst!” (Leviticus 6:25) Wat ermee in aanraking kwam werd heilig! (Leviticus 6:27) Omdat het iets allerheiligst was mocht het alleen maar door priesters worden gegeten, op een heilige plaats (Leviticus 6:26) Voor de gedachte dat handoplegging het overdragen van de zonde uitbeeldde, voert men één tekst aan: “…En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen” (Leviticus 16:21) Maar deze bok was niet de bok van het zondoffer die werd geslacht! Het was de bok die in de woestijn werd vrijgelaten (Leviticus 16:22). Bij dieren die werden geofferd was de handoplegging een vorm van vereenzelviging: “En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij, om hem te verzoenen [Hebr. bedekken]” (Leviticus 1:4, SV) 107 De band tussen offerdier en offeraar was zo sterk dat die twee in feite één waren. In beeld legde de offeraar zijn eigen leven af, en gaf dit over aan God. Uit de symboliek van het brandoffer blijkt dat God hartelijke toewijding van zijn schepselen nastreeft en “alles in allen” wil worden (1 Korinthe 15:28). Alles in hen, niet in een plaatsvervanger! Zodat ze Hem volmaakt zijn toegewijd. Een merkwaardige geschiedenis Wat God door middel van verzoening zal bewerkstelligen blijkt uit een merkwaardige geschiedenis die Mozes heeft opgetekend: “Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab. Die nodigden het volk uit bij de offers van hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer. Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël. De HEERE zei tegen Mozes: Neem alle hoofden van het volk en laat hen voor de HEERE in de volle zon ophangen, zodat de brandende toorn van de HEERE van Israël afgekeerd wordt. Toen zei Mozes tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben. En zie, een man uit de Israëlieten kwam en bracht een Midianitische vrouw bij zijn broeders, voor de ogen van Mozes en voor de ogen van heel de gemeenschap van de Israëlieten, terwijl zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij op uit het midden van de gemeenschap, nam een speer in zijn hand, ging achter de Israëlitische man aan het slaapvertrek in, en doorstak hen beiden, zowel de Israëlitische man als de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag over de Israëlieten tot stilstand gebracht. Het aantal van hen, die aan de plaag stierven, was vier-entwintigduizend. Toen sprak de HEERE tot Mozes: Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft mijn 108
Page 100
grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in mijn na-ijver vernietigd heb. Zeg daarom: Zie, Ik geef hem mijn verbond van vrede: hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan” (Numeri 25:1-13). Uit Numeri 31:16 weten we, dat de uitnodiging om aan de afgodendienst van Moab deel te nemen een list was, bedoeld om Israël te verzwakken. Koning Balak was bevreesd voor het Joodse volk en had de ziener Bileam ingehuurd om de Israëlieten te vervloeken. Doordat God de tong van de profeet bestuurde had Bileam hen echter alleen maar kunnen zegenen. Toch had hij bij zijn afscheid Balak nog een sluwe raad gegeven: “Israëls kracht is gebaseerd op de band met haar God. Indien u erin slaagt om die band te verbreken zal de kracht verdwenen zijn. Nodig de Israëlieten uit voor uw offerfeesten. Indien zij zich daar aan Baäl-Peor verbinden worden ze hun eigen God ontrouw. Dan hebt u uw doel bereikt” (Numeri 31:16, vgl. Openbaring 2:14). Ogenschijnlijk had Balak succes. Israël ging “hoererij bedrijven” (zowel letterlijk, in de vorm van tempelprostitutie, als figuurlijk – door afgoden te gaan dienen). Er brak een dodelijke ziekte uit, “de plaag” (Numeri 25:9, 31:16) en “er vielen er op één dag drieen-twintigduizend” (1 Korinthe 10:8). Mozes gaf opdracht dat alle familiehoofden opgehangen moesten worden. Zij hadden hun verwanten moeten beletten om op Moabs uitnodiging in te gaan. Bovendien moesten de rechters ieder ter dood brengen die zich aan Baäl-Peor had verbonden. Zulke mensen hadden trouwbreuk gepleegd waardoor Gods toorn was ontbrand en de plaag was ontstaan. 109 Maar dit bevel werd niet uitgevoerd. Want er gebeurde iets onverwachts. Een Israëliet (Zimri) kwam met een Midianitische vrouw (Kozbi) het kamp in om met haar gewijde prostitutie te plegen. Pinehas, de kleinzoon van Aäron, doorstak hen beiden met een speer in het slaapvertrek. Toen hield de plaag op (vs.8) en werd “Gods grimmigheid afgewend” (vs.11). Pinehas redde de levens van vele Israëlieten. Door zijn daad ontstond er vrede. Hoewel door deze daad “verzoening” (Hebr. “bedekking”) tot stand werd gebracht, had de dood van Zimri en Kozbi, evenmin als de dood van de Israëlieten die omkwamen ten gevolge van de plaag, enige verzoenende betekenis. Indien het bevel van Mozes was uitgevoerd, zou “de brandende toorn van de HEERE afgekeerd zijn” – maar niet omdat alle schuldigen dan zouden zijn gestraft. Hij zou zijn afgewend omdat God dan zijn doel met Israël had bereikt. Wat God verlangde te zien, wordt verteld in vers 28: “Pinehas... heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver voor Mij heeft ingezet”. De Almachtige streefde niet naar vergelding, of de dood van alle schuldigen, maar naar Israëlieten die Hem met trouw en ijver dienden. Dat doel bereikte Hij hier en zal Hij ook in de toekomst bereiken. Conclusie 1. Indien men met het woord “plaatsvervanging” tot uitdrukking wil brengen dat een onschuldige de schuldigen vervangt, in hun plaats de straf draagt, en dat zijn onschuld de schuldigen wordt toegerekend, dan is de gedachte van plaatsvervanging in strijd met de wet en de profeten. 110
Page 104
Christus als Hogepriester Wie over het onderwerp "verzoening" wil schrijven, behoort onderscheid te maken tussen bijbelwoorden die zijn afgeleid van het Griekse werkwoord katallassoo en andere bijbelwoorden die verband houden met het werkwoord hilaskomai. De eerste woordgroep heeft betrekking op het veranderen van vijanden in vrienden, de tweede op het opheffen van tekortkomingen. Bij gelovigen heeft verzoening (katallagè) al plaatsgevonden. Zij waren eens vijanden maar hebben door het kruis Gods liefde leren kennen. Paulus schrijft dat wij: “toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon” (Romeinen 5:10) Door Christus werden wij met onze Maker verzoend. Vanwege een veranderd inzicht (Gr. metanoia, bezinning of verandering van denken) staan wij niet langer vijandig tegenover Hem, maar mogen Hem vertrouwen. Ongelovige buitenstaanders mogen we uitnodigen om zich te “laten verzoenen” (2 Korinthe 5:20), beter gezegd: om “verzoend te zijn”, dat wil zeggen: hun vijandige houding te laten varen en zich toe te vertrouwen aan Hem die al hun vertrouwen waard is. Het werk van Christus In tegenstelling tot verzoening is bedekking van de zonden (hilasmos), ook in het leven van gelovigen, een nog onvoltooid proces. In de brief aan de Hebreeën staat12: 12 De bijbelcitaten in dit en het volgende hoofdstuk zijn ontleend aan de Telos [herziene Voorhoeve] vertaling. 115 “Daarom moest Hij [d.i. de Messias] in alles aan zijn broeders gelijk worden [= als sterfelijk mens geboren worden], opdat Hij een barmhartig en trouw hogepriester zou zijn in de dingen die God betreffen, om voor de zonden van het volk verzoening te doen. Want waarin Hijzelf geleden heeft toen Hij verzocht werd, kan Hij hun die verzocht worden te hulp komen” (Hebreeën 2:1718). De schrijver trekt een parallel tussen “voor de zonden van het volk verzoening doen” [Gr. de zonden van het volk bedekken] en “hun die verzocht worden te hulp komen”. Dat de Messias als hemelse hogepriester voor de zonden van het volk verzoening doet betekent dat Hij de “kinderen” van dat volk, zijn “broeders”, te hulp komt indien zij verzocht worden 13. De schrijver van de brief aan de Hebreeën brengt dit thema een aantal malen ter sprake. In het vierde hoofdstuk staat: “Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd” (Hebreeën 4:15-16) En in het zevende hoofdstuk lezen we: “Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een onveranderlijk priesterschap. Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden” (Hebreeën 7:25) 13 Zie John McLeod Campbell, The Nature of Atonement (reprinted from the original 1856 edition by Wipf and Stock Publishers, Eugene, OR 1999) 116
Page 106
Tenslotte lezen we in de brief nog: “… Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons” (Hebreeën 9:24) Het werk van de hemelse hogepriester wordt ook genoemd in de brief aan de Romeinen en de eerste brief van Johannes: “Christus is het die gestorven is, ja nog meer, die opgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons bidt 14. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?” (Romeinen 8:34-35) “Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt. En als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige; en Hij is het zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze zonden alleen, maar ook voor de hele wereld” (1 Johannes 2:1-2) Werkwoorden De bijbelschrijvers gebruiken verschillende woorden om het werk van de opgestane Messias aan te duiden. 1. “Te hulp komen” (letterlijk: “helpen”, boetheoo, Heb.2:17). Hiervan is het zelfstandig naamwoord “hulp” (boetheia, Heb.4:15) afgeleid. 2. “Tussenbeide treden” (entugchano, Heb.7:25). Hetzelfde Griekse woord is in Rom.8:34 met “bidden” vertaald. 3. “Verschijnen” (emphanizo, Heb.9:24). Het gaat om een verschijnen bij God, in de hemel. 14 Toen Hij nog op aarde was, bad de Heere Jezus al voor Zijn discipel Petrus, dat zijn “geloof niet zou ophouden” (Luk. 22:32). 117 4. “Voorspraak” (parakletos, 1 Joh.2:2). Deze titel van de Messias is afgeleid van het werkwoord parakaleoo, dat in het NT dikwijls is vertaald met “aansporen” of “vermanen”. In kerkelijke gezangen wordt Christus afgeschilderd als staande voor de Vader, terwijl Hij zijn wonden toont en voor de zondaar pleit. Men meent dat onze “Voorspraak” een pleidooi houdt opdat de hemelse Rechter ons zal vergeven. Door zijn vasthoudendheid wordt de gramschap van God over ons falen gesust. De reformator Calvijn schreef over het woord “verzoening” (of “zoenoffer”), dat voorkomt in 1 Johannes 2:2: “Zou iemand voor ons genade verkrijgen, hij moet voorzien zijn met een offerande. Want als God verbolgen is, zo wordt daar vereist een prijs om Hem tevreden te stellen” 15 Calvijn sloot zich aan bij een opvatting die in de zestiende eeuw gangbaar was. Maar deze opvatting is op minstens drie punten met de Bijbel in strijd. 1. De Bijbel leert nergens dat God werd verzoend, maar merkt altijd op dat de mens wordt verzoend (zie hoofdstuk 1). De gedachte dat Gods verbolgenheid moest worden gestild door middel van een prijs is dus onschriftuurlijk. 2. Volgens de Bijbel is Christus onze “Voorspraak” omdat Hij “ons te hulp komt” indien wij verzocht worden. De Bijbel spreekt in dit verband niet over de toorn van God maar over onze menselijke zwakte en hulpbehoevendheid. 3. Johannes noemt Jezus Christus, de Rechtvaardige, onze “Voorspraak bij de Vader” (1 Joh.2:1). De toevoeging “bij de Vader” geeft aan, dat we niet moeten denken aan “een Advocaat bij de Rechter”. Moet een kind soms van de diensten van een 15 Johannes Calvijn, Uitlegging op de Algemene Zendbrieven. Goudriaan: De Groot, 1973, pag.151. 118
Page 108
advocaat gebruik maken om zijn zaak bij zijn vader te bepleiten? Jezus heeft ons het karakter van de Vader anders doen kennen: “Hebt uw vijanden lief en bidt voor hen die u vervolgen, opdat u zonen wordt van uw Vader die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En als u alleen uw broeders groet, wat doet u méér? Doen ook de volken niet hetzelfde? Weest u dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is” (Mattheüs 5:44-48) Gods volmaaktheid houdt in dat Hij zijn vijanden liefheeft, in plaats van hun vijandschap met gelijke munt te betalen. Hij slaat het wel en wee van zijn kinderen voortdurend gade en is te allen tijde bereid om in hun behoeften te voorzien (Mattheüs 6:25-34, Lukas 12:22-34). Van onwilligheid om zich te ontfermen is er bij Hem geen sprake. Te hulp komen Het hogepriesterlijk werk van de Messias wordt in de brief aan de Hebreeën nauwkeurig omschreven. Hij komt “hun die verzocht worden te hulp” (Heb.2:18b). Hij kan dat op volmaakte wijze doen omdat Hij ervaring heeft met verzoekingen (Heb.2:18a), en in alle opzichten verzocht is als wij, maar zonder te zondigen (Heb.4:15). Er staat niet, dat Christus hen die zondigen te hulp komt (door zulke zondaars te behoeden voor de straf) maar dat Hij hen die verzocht worden te hulp komt. De Messias weet hoe een mens met verzoeking moet omgaan. Hij is een expert op dit terrein, want Hij werd tijdens zijn aardse bestaan op alle mogelijke manieren verzocht en Hij faalde nooit. Wanneer de Bijbel in dit verband opmerkt dat Hij “hen die verzocht worden te hulp 119 komt”, dan moet dit betekenen dat Hij zijn broeders helpt om stand te houden, om niet te bezwijken onder de verzoekingen maar om op te staan indien ze hebben gestruikeld en om staande te blijven. Deze interpretatie van Hebreeën 2:18 en 4:15 stemt overeen met de brieven van Petrus en Johannes. Johannes schrijft: “Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt. En als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak (Gr. parakletos, een aanspoorder) bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige…” (1 Joh.2:1) Petrus noemt de Messias “de Herder en Opziener van uw zielen” (1 Pet.2:25). Zoals een oudste de schapen hoedt en op het rechte pad houdt, zo doet Christus dat als “overste Herder” vanuit de hemel (1 Pet.5:1-7). Tussenbeide treden Het werkwoord entugchano, dat in Heb.7:25 met “tussenbeide treden” is vertaald, betekent: iemand benaderen met de bedoeling om bij die persoon een dringend verzoek in te dienen. Uit de Bijbel blijkt dat het zowel om een positief als een negatief appèl kan gaan. Het werkwoord komt in het NT vijf maal voor: 1. De Joden “wendden zich” (Gr. entugchano) tot stadhouder Festus met het verzoek om Paulus ter dood te brengen (Handelingen 25:24). 2. Gelovigen weten niet “wat moet zijn” en kunnen daarom niet doelgericht bidden, maar de Geest bidt “in overeenstemming met God” voor heiligen (Romeinen 8:26,27). Voor het bidden van de gelovigen staat in deze tekst proseuchomai, voor het “pleiten”, of “tussenbeide treden”, van de Geest het werkwoord entugchano. 120
Page 110
3. De uit de doden opgewekte Christus is aan Gods rechterhand, waar Hij “ook voor ons bidt” (Romeinen 8:34). Hier wordt hetzelfde woord gebruikt als voor het “pleiten” van de Geest in vs.27. 4. De profeet Elia richtte zich bij de Horeb tot God met de volgende woorden: “Heer, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren omvergeworpen en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn leven” (Romeinen 11:2-3). Dit spreken van Elia duidt Paulus in Rom.11:2 aan met het werkwoord entugchano. In sommige bijbelvertalingen is dit met “aanklagen” weergegeven, maar in werkelijkheid hield Elia juist een vurig pleidooi: “Heer, het gaat helemaal mis met uw volk! Grijp in, doe er iets aan!” 5. Ten slotte staat er in Hebreeën 7:25, dat de hemelse Hogepriester “volledig kan behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden”. Ook hier gebruikt de bijbelschrijver voor “tussenbeide treden” het werkwoord entugchano. Volgens de Bijbel heeft dit “tussenbeide treden” of “pleiten” van Christus niet de betekenis die er door Calvijn aan werd gehecht. De opvatting dat onze Voorspraak in de hemel om vergeving smeekt en als een advocaat het vonnis van veroordeling van ons afwendt is onjuist. Uit het tekstverband blijkt wat de Bijbel onder dit pleiten verstaat: 1. Gelovigen weten niet “wat moet zijn” (grondtekst van Rom.8:26), maar de Geest pleit “in overeenstemming met God” voor hen, dus in overeenstemming met Gods bedoelingen (Rom.8:27). 121 2. Gelovigen zijn in verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar of zwaard “méér dan overwinnaars” vanwege Christus die aan Gods rechterhand voor hen pleit (Rom.8:34-39). 3. Omdat Christus sedert Zijn opstanding een onvergankelijk en altoosdurend leven bezit kan Hij te allen tijde voor Zijn broeders tussenbeide treden en hen “volledig behouden” (Heb.7:25). Het pleiten van Christus heeft volgens de Bijbel geen negatief doel (veroordeling voorkomen) maar een positieve betekenis. De opgestane Heere vraagt of gelovigen aan Gods bedoelingen mogen gaan beantwoorden. Hij rust niet totdat ze volledig gered zijn. Omdat Hij voor hen bidt zijn ze in zelfs in de moeilijkste omstandigheden “meer dan overwinnaars” en komt het helemaal goed met hen. Verschijnen In Hebreeën 9:24 staat dat Christus niet zoals de aardse hogepriester het met handen gemaakte heiligdom (de tempel in Jeruzalem) is binnengegaan, maar de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor God te verschijnen. Het werkwoord emphanizo, dat in Heb.9:24 met “verschijnen” is vertaald, komt in het NT tien maal voor. Het kan betrekking hebben op het verschijnen van uit de doden opgestane mensen aan hun volksgenoten (Mattheüs 27:53), op het “zich openbaren” van de opgestane Christus aan zijn discipelen (Johannes 14:21 en 22), en op het “tonen” dat men een hemels vaderland zoekt doordat men zichzelf “een vreemdeling en een bijwoner” noemt (Hebreeën 11:14). In de meeste gevallen heeft emphanizo betrekking op het “verschijnen” in de troonzaal van een 122
Page 112
machthebber, om bij hem een verzoek in te dienen 16. Er is een verband tussen het “tussenbeide treden” van Christus dat de Hebreeënschrijver noemt (7:25), en zijn “verschijnen in de hemel” waarover de schrijver later spreekt (9:24). Uit het tekstverband blijkt dat dit “verschijnen” niet wordt herhaald (alsof Christus telkens opnieuw naar God zou moeten gaan wanneer zijn discipelen struikelen!) maar dat het eensvoor-altijd heeft plaatsgevonden, bij de hemelvaart. Immers, de schrijver vervolgt: “… ook niet, opdat Hij zichzelf dikwijls offerde, zoals de hogepriester elk jaar ingaat in het heiligdom met vreemd bloed; anders had Hij van de grondlegging der wereld af dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij éénmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van zichzelf” (Hebreeën 9:25-26) Toen Christus in de hemel verscheen, is Hij gaan zitten aan Gods rechterhand. Juist daarom kan Hij voortdurend voor zijn broeders tussenbeide treden (Hebreeën 7:25). Voorspraak In zijn eerste brief houdt Johannes zijn lezers voor: ”…als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, 16 Boden van het Sanhedrin “verschenen” voor de Romeinse overste in Jeruzalem met het verzoek om Paulus te laten transporteren, zodat zij onderweg een hinderlaag konden leggen om hem te doden (Handelingen 23:15). De overste verzocht de neef van Paulus die dit plan aan hem had overgebracht, om aan niemand te vertellen dat hij voor hem was “verschenen” (Handelingen 23:22). De hogepriester Ananias “verscheen” vijf dagen later met enige oudsten en een advocaat, Tertullus, voor stadhouder Felix om Paulus aan te klagen (Handelingen 24:1). Later “verschenen” de overpriesters en andere hooggeplaatste personen uit Jeruzalem voor de nieuwe stadhouder Festus met het verzoek om Paulus te laten transporteren, zodat zij hem vanuit een hinderlaag konden doden (Handelingen 25:2, 25:15). 123 de Rechtvaardige” (1 Johannes 2:1). De vertaling van het Griekse woord parakletos met “voorspraak” is omstreden. Zoals we al opmerkten, is een “voorspraak bij de Vader” iets anders dan een “advocaat bij de Rechter”. Het werkwoord parakaleo, waarvan het zelfstandig naamwoord parakletos is afgeleid, wordt in de meeste bijbelteksten weergegeven met “aansporen”, “aanmoedigen”, “vertroosten” of “vermanen”. Christus spoort niet de Vader aan om ons vergeving te schenken, maar Hij spoort ons aan om zelfs indien we hebben gezondigd met vrijmoedigheid tot God te naderen, vanuit de wetenschap dat Hij het “zoenoffer” is voor al onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar voor die van de hele wereld. Omdat wij een hemelse Hogepriester hebben, roept de Hebreeënschrijver ons op om “met vrijmoedigheid te naderen tot de troon van de genade” (Hebreeën 4:16). Wij “hebben vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg die Hij ons heeft ingewijd door het voorhangsel heen, dat is zijn vlees” (Hebreeën 10:19-20). Het hogepriesterlijk werk van Christus is er op gericht om ons tot God te brengen. “Naderen” (Gr. proserchomai) is in de brief aan de Hebreeën een zeven maal terugkerend sleutelwoord: “Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen…” (4:16) “Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen…” (7:25) “… daar de wet een schaduw heeft… kan zij… hen die naderen nooit volmaken” (10:1) “Laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof…” (10:22) “Wie tot God nadert, moet geloven dat Hij is en dat Hij een beloner is van hen die Hem zoeken” (11:6) 124
Page 114
“Want u bent niet genaderd tot de tastbare berg, maar… u bent genaderd tot... de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…” (12:18, 22) Bovendien vinden we in de brief nog het werkwoord eggizo. Het nieuwe verbond heeft een “betere hoop” dan het oude waardoor wij (dichter) tot God “komen” (7:19). Na opstanding en hemelvaart In preken komt het hogepriesterlijk ambt van Christus dikwijls ter sprake, waarbij men veronderstelt dat Hij dit ambt op aarde al bekleedde. Johannes 17 staat bekend als “het hogepriesterlijk gebed” – hoewel de evangelist het niet zó aanduidt. Volgens de Bijbel was de Here Jezus zolang Hij op aarde leefde nog geen hogepriester. De schrijver van de Hebreeënbrief merkt hierover op: “Want het is overduidelijk dat onze Heer uit Juda gesproten is, ten aanzien van welke stam Mozes nergens van priesters heeft gesproken” (Hebreeën 7:14) Omdat Jezus de “zoon van David” was en van Juda afstamde kon Hij wel koning maar geen priester zijn. Priester werd Hij pas ná zijn opstanding uit de doden. Hij is priester geworden: “niet... naar de wet van een vleselijk gebod, maar naar de kracht van een onvergankelijk leven” (Hebreeën 7:16) Bij zijn opstanding heeft God Hem tot het hogepriesterschap geroepen, door tegen Hem te zeggen: “U bent priester tot in eeuwigheid naar de orde van Melchizedek” (Hebreeën 5:6, vgl. 6:20, 7:17 en Psalm 110:4) 125 Uit de toevoeging “tot in eeuwigheid” blijkt dat het om een blijvend priesterschap gaat, dat alleen kan worden bekleed door iemand die de dood definitief achter zich heeft gelaten. Jezus ontving dit priesterschap toen Hij “het einddoel had bereikt”: uit de doden was opgestaan en ten hemel was gevaren. “… volmaakt geworden is Hij voor allen die Hem gehoorzamen een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden, door God begroet als hogepriester naar de orde van Melchizedek” (Hebreeën 5:8-10) Hij verricht zijn hogepriesterlijk ambt in de hemel: “Want zo’n hogepriester paste ons ook: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden” (Hebreeën 7:26) De Messias verricht zijn dienst “in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Heer opgericht heeft, en niet een mens” (Hebreeën 8:2) Hij… “is door de grotere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt, (dat is, niet van deze schepping), ook niet door het bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen bloed, eens voor altijd ingegaan in het heiligdom…” (Hebreeën 9:11-12) Hij… “is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; ook niet opdat Hij Zichzelf dikwijls offerde… anders had Hij van de grondlegging der wereld af dikwijls moeten lijden, maar nu is Hij éénmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf” (Hebreeën 9:24-26) 126
Page 116
Samenvatting 1. De Here Jezus was geen hogepriester zolang Hij nog op aarde leefde. In de aardse tempel was Hij onbevoegd om dienst te verrichten. Als priester naar de ordening van Melchizedek verricht Hij zijn dienst in de hemelse tabernakel. 2. Omdat Hij sedert zijn opstanding een onvergankelijk leven bezit, is Hij “priester tot in eeuwigheid” en kan Hij volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden. 3. Bij zijn hemelvaart is Hij de ware tempel binnengegaan en ten bate van ons voor God verschenen. Vanuit zijn zitplaats aan Gods rechterhand kan Hij voortdurend voor ons pleiten. 4. Als hogepriester pleit Christus niet bij God om ons voor straf of veroordeling te behoeden. 5. Hij moedigt ons aan om op te staan indien wij hebben gestruikeld, en helpt ons om in de verzoeking stand te houden. Hij “komt ons te hulp indien wij verzocht worden”. 6. Hij “treedt voor ons tussenbeide” om ons aan Gods bedoelingen te doen beantwoorden. De uitkomst van dat pleidooi staat vast (vgl. Rom.8:24-39 “meer dan overwinnaars”, Heb.7:25, “volkomen behouden”). 7. Als hemelse “Parakleet” moedigt Hij ons aan om met vrijmoedigheid naar God te gaan. Het doel van zijn arbeid is, om ons “bij God te brengen” (zie Johannes 17:21-24). 127 Christus als Gods Beeld In beschouwingen over het onderwerp “verzoening” wordt er dikwijls van uitgegaan dat de Messias verzoening heeft bewerkt aan het kruis. Men veronderstelt dat Hij op Golgotha de toorn van de Schepper over de menselijke zonde heeft gestild. De Bijbel denkt bij verzoening echter aan opheffing van de vijandschap van de méns (zie hoofdstuk 2). De Schrift laat zien dat Jezus zich gedurende zijn hele leven heeft beijverd om mensen met hun Maker te verzoenen - niet alleen op Golgotha. Hij eerde God door in zijn doen en laten een volmaakt beeld van Hem te schetsen. Hij liet met woord en daad zien wat de juiste houding van een mens is ten opzichte van zijn Schepper: een houding van kinderlijk ontzag en vertrouwen, en een besef van totale afhankelijkheid. In de evangeliën wordt over dit onderwerp gezegd: “In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik prijs U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. Ja Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor u. Alles is Mij overgegeven door mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren” (Mattheüs 11:25-27, Lukas 10:21-22) “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft [Hem] verklaard” (Johannes 1:18) Jezus’ kerntaak was om God aan bepaalde mensen te openbaren. Niet aan alle mensen, maar aan mensen die eenvoudig waren als kinderen, de burgers van het rijk uit de hemelen. Toen Hij werd 129
Page 118
gedoopt in de Jordaan daalde Gods Geest op Hem neer en klonk er een stem uit de hemelen die zei: “Deze is mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mattheüs 3:17). Die gebeurtenis markeerde het begin van zijn openbare optreden. Kenmerkend voor dat optreden was het feit dat Hij God dikwijls aanduidde als Vader. Niet slechts als zijn eigen Vader, maar óók als de Vader van de toehoorders. God is de Enig Goede Aan het begin van de Bergrede vinden we de opdracht: “Laat zo uw licht schijnen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is, verheerlijken” (Mattheüs 5:16). Volgens Jezus was God voor elke toehoorder: “uw Vader die in de hemelen is”, en de oorsprong van alle “goede (Gr. mooie) werken”. Hij onderwees de menigten, dat God “licht” is en in geen enkel opzicht duister: “En dit is de boodschap die wij van Hem [d.i. Christus] gehoord hebben en u verkondigen: dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is” (1 Johannes 1:5). Wie nog vijandig en van God vervreemd zijn schilderen Hem af als Iemand die de mensen het goede onthoudt, die er een behagen in schept om hen te kwellen en te straffen (mocht Hij werkelijk bestaan). Maar Jezus predikte dat de Ene licht is en dat er in Hem in het geheel geen duisternis is. Hij is de Bron van al het goede en schone, van waarheid en trouw. Hij zorgt voor ons als een Vader en is daarom al ons vertrouwen waard. Al het 130 werkelijk goede dat er in de wereld is of wordt gedaan, is rechtstreeks van Hem afkomstig (Efe.2:10, Jak.1:17). De apostel Paulus knoopte bij deze gedachte aan en hield zijn lezers voor: “Wandelt als kinderen van het licht (want de vrucht van het licht bestaat in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid)” (Efeze 5:8-9). God overwint het kwade door het goede In dezelfde rede hield Jezus zijn leerlingen voor: “U hebt gehoord dat gezegd is: U zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor hen die u vervolgen, opdat u zonen wordt van uw Vader die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En als u alleen uw broeders groet, wat doet u méér? Doen ook de volken niet hetzelfde? Weest u dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is” (Mattheüs 5:43-48). De Messias liet zien dat God oneindig veel grootmoediger is dan mensen. Zijn volmaaktheid blijkt uit het feit dat Hij zijn vijanden liefheeft, vurige kolen op hun hoofd stapelt en het kwade overwint door het goede (vgl. Romeinen 12:19-21). Echo’s van Jezus’ woorden vinden we in de brieven van de apostelen Paulus en Petrus. “Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet” (Romeinen 12:14). 131
Page 120
“Vergeldt niemand kwaad met kwaad, behartigt wat goed is voor alle mensen” (Romeinen 12:17). “Worden wij gescholden, wij zegenen; vervolgd, wij verdragen; gelasterd, wij bidden” (1 Korinthe 4:12-13). “Ziet toe dat niet iemand een ander kwaad met kwaad vergeldt, maar jaagt altijd naar het goede voor elkaar en voor allen” (1 Thessalonicenzen 5:15). “Vergeldt niet kwaad met kwaad, of schelden met schelden, maar zegent integendeel, omdat u ertoe geroepen bent zegen te erven” (1 Petrus 3:9). Jezus heeft deze opdracht op volmaakte wijze in praktijk gebracht. Zelfs aan het kruis, in een situatie van de diepste vernedering en de ergste pijn, zegende Hij zijn vijanden nog en bad voor hen: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23:34) God geeft volstrekt belangeloos Omdat God volstrekt belangeloos geeft en bij ons een oprecht vertrouwen wil opwekken koestert Hij een diepe afkeer van schijnheiligheid. “Past er voor op dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen, om door hen te worden gezien; anders hebt u geen loon bij uw Vader die in de hemelen is... Maar u, als u weldadigheid bewijst, laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw weldadigheid in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen kijkt, zal het u vergelden... U, wanneer u bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader die in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen kijkt, zal 132 het u vergelden... Als u vast, zalf uw hoofd en was uw gezicht, om u niet aan de mensen te vertonen wanneer u vast, maar aan uw Vader die in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen kijkt, zal het u vergelden” (Mattheüs 6:1,3-4,6,17-18). Het vaderschap van God houdt in dat Hij voor zijn kinderen zorgt, van elk detail van hun situatie op de hoogte is en altijd bereid is om in hun werkelijke behoeften te voorzien. “Als u bidt, gebruikt dan geen omhaal van woorden zoals de volken, want zij menen dat zij door hun veelheid van woorden zullen worden verhoord. Wordt hun dan niet gelijk, want uw Vader weet wat u nodig hebt voordat u het Hem vraagt. Bidt u dan zó: Onze Vader, die in de hemelen zijt... Kijkt naar de vogels van de hemel, dat zij niet zaaien, niet maaien en niet in schuren verzamelen, en uw hemelse Vader voedt ze. Gaat u ze niet ver te boven?... Weest dan niet bezorgd, door te zeggen: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen zoeken de volken; want uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen nodig hebt. Zoekt echter eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden” (Mattheüs 6:7-9,26,31-33, Lukas 12:29-31). Wij mogen God met vertrouwen benaderen en al onze noden en behoeften vrijmoedig aan Hem bekendmaken, want Jezus heeft gezegd: “Als dan u die boos bent, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen, die er Hem om bidden!” (Mattheüs 7:11, Lukas 11:13) Wij zijn slecht maar God is goed. Daarom zal Hij het goede (volgens Lukas: zijn Geest) nooit onthouden aan mensen die Hem erom vragen. 133
Page 124
Gerechtigheid tonen In de brief aan de Romeinen schrijft Paulus, dat God de Messias heeft voorgesteld als zoenmiddel “om zijn rechtvaardigheid te tonen”, dus deze zichtbaar te maken: “Hem [d.i. Christus Jezus] heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is” (Romeinen 3:25-26) 17 Voor rechtvaardigheid gebruikt de apostel het Griekse woord dikaiosunè, dat zowel “gerechtigheid” als “rechtvaardigheid” kan betekenen en in de vertaling van het NBG op beide manieren is weergegeven. De calvinistische opvatting Belangrijk is, wat “rechtvaardigheid tonen” in dit verband betekent. Dr. Herman Ridderbos beantwoordde deze vraag als volgt: “Bij ‘gerechtigheid’ hebben we te denken aan Gods rechtvaardigheid, gelijk die in zijn gericht, oordelend, straffend en eisend zich openbaart. In Christus’ zoendood is deze gerechtigheid aan het licht getreden, in die zin, dat in het bedekken der zonde door Christus’ bloed getuigenis werd 17 De bijbelcitaten in dit en de beide volgende hoofdstukken zijn ontleend aan de vertaling van het NBG (1951), tenzij anders is aangegeven. 137 gegeven aan de goddelijke rechtvaardigheid. De zonde kon niet onverzoend en onbedekt blijven voor Gods oog. Zij is met Gods gerechtigheid niet bestaanbaar” 18 Dr. Seakle Greijdanus schreef, dat God zijn gerechtigheid heeft getoond “om de schaduw op zijn strafvorderende gerechtigheid, gevallen door het nalaten der volle strafoefening in den voorgaanden tijd, te verdrijven” 19 Een bekende weergave van deze opvatting vinden we in het oude avondmaalsformulier. We lezen daarin dat: “de toorn Gods tegen de zonde zó groot is, dat Hij die [eer dat Hij die ongestraft liet blijven] aan zijnen lieven Zoon Jezus Christus, met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft” 20 In de calvinistische theologie wordt het begrip dikaiosunè opgevat als rechtvaardigheid die zich uit in het bestraffen van het kwaad. De uitleg van Romeinen 3:25 in het avondmaalsformulier komt neer op het volgende: “Duizenden jaren lang heeft God de zonden van de mensheid niet bestraft. Maar omdat Hij rechtvaardig is, kan Hij het kwaad niet door de vingers zien. Op Golgotha heeft Hij zijn rechtvaardigheid getoond, door in plaats van het schuldige voorgeslacht zijn onschuldige Zoon te straffen”. 18 Herman Ridderbos, Aan de Romeinen [Commentaar op het Nieuwe Testament] Kampen: J.H.Kok, 1959, pag. 85. 19 Seakle Greijdanus, De Brief van de Apostel Paulus aan de gemeente te Rome, Amsterdam: Van Bottenburg, 1933, deel I, pag.200 20 Liturgie der Gereformeerde Kerken in Nederland, Formulier om het heilig Avondmaal te houden. 138
Page 126
Was dit wat Paulus bedoelde, toen hij schreef dat God de Messias heeft voorgesteld als zoenmiddel om zijn rechtvaardigheid te tonen? Het tekstverband Uitdrukkingen die verband houden met het ten toon spreiden van gerechtigheid komen in de Romeinenbrief op meerdere plaatsen voor. Zo lezen we bijvoorbeeld: “Want gerechtigheid Gods wordt daarin [= in het evangelie 21] geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven” (1:17) “Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan zeggen?” (3:5) “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus voor allen, die geloven” (3:21-22) Paulus had al drie maal over de gerechtigheid van God gesproken, voor hij in Romeinen 3:25 het “zoenmiddel” ter sprake bracht. In Romeinen 1:17 had hij opgemerkt dat Gods gerechtigheid in het evangelie wordt “onthuld” [Gr. apokaluptoo]. In Romeinen 3:5 had hij Gods gerechtigheid naast de menselijke onrechtvaardigheid geplaatst [Gr. sunistheemi]. In Romeinen 3:21-22 had de apostel verklaard dat “nu”, in de 21 De Griekse uitdrukking “en autoo” slaat terug op het evangelie. Maar omdat het evangelie dat Paulus predikte het goede nieuws is aangaande Gods Zoon (Romeinen 1:9) slaat “en autoo” ook terug op Christus. In zijn opstanding is gebleken dat de rechtvaardige uit geloof zal leven (Romeinen 1:3-4). Zijn geloofsvertrouwen - dat zelfs door de kruisdood niet aan het wankelen werd gebracht - is een toonbeeld van de gerechtigheid Gods. 139 persoon van de Messias, Gods gerechtigheid is “verschenen” (Gr. phaneroo). Het gaat om gerechtigheid die door het geloof van Jezus Christus 22 zichtbaar is geworden. Gerechtigheid “onthullen” (1:17), gerechtigheid “doen verschijnen” (3:21) en gerechtigheid “tonen” (3:25) zijn verwante uitdrukkingen. “Gerechtigheid tonen” kan niet betekenen: “laten zien dat je het kwaad niet onbestraft laat”, want Paulus zou dan in Romeinen 1 hebben geschreven: “Ik schaam me niet voor het goede nieuws, want daarin wordt onthuld dat God het kwaad niet onbestraft laat.” Als Paulus dat werkelijk aan de mensen had verteld, dan was zijn boodschap voor de hoorders beslist géén “goed nieuws” geweest! Indien de opvatting van Ridderbos, Greijdanus en het avondmaalsformulier betreffende gerechtigheid juist was, dan zou de apostel in Romeinen 3 hebben geschreven: “Nu is buiten de wet om zichtbaar geworden dat God het kwaad niet onbestraft laat, God heeft dat laten zien in het geloof van Jezus, de Messias” Zulke parafrases van 1:17 en 3:21 tasten het evangelie aan en heffen dit in feite helemaal op. De calvinistische uitleg van Romeinen 3:25 is daarom onjuist. Goed nieuws Blijkbaar heeft Paulus met “gerechtigheid Gods” iets anders bedoeld dan bestraffing van het kwaad (of het eisen van rechtvaardige vergelding). De apostel hechtte aan het woord dikaiosunè dezelfde betekenis als de psalmdichters en de 22 In de oorspronkelijke Griekse tekst van Romeinen 3:22 staat dia pisteoos Iesou Christou, “door [het] geloof van Jezus Christus”. In de Statenvertaling is de grondtekst correct weergegeven, maar niet in de vertaling van het NBG. 140
Page 128
profeten die vóór hem over dit onderwerp hadden gesproken. In Psalm 98 horen we, wat er gebeurt wanneer God zijn gerechtigheid (Hebr. tsedaka) toont: “De HERE heeft zijn heil bekendgemaakt, zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der volken; Hij heeft gedacht aan zijn goedertierenheid En aan zijn trouw jegens het huis Israëls; Alle einden der aarde hebben aanschouwd het heil van onze God” (Psalm 98:2-3) “Gerechtigheid openbaren” is in deze psalm een parallel van “heil bekendmaken”. Wanneer God zijn gerechtigheid openbaart, dan laat Hij zien dat Hij Israël (ondanks haar afdwalingen en overtredingen) trouw is gebleven. Precies dezelfde parallel vinden we in Romeinen 1. Paulus schrijft daar: “…ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Romeinen 1:16-17) Wanneer God zijn gerechtigheid openbaart dan maakt Hij zijn heil bekend (Psalm 98:2). Indien Gods gerechtigheid wordt geopenbaard, dan wil dat zeggen dat Hij mensen redt door hen, uit het geloof van zijn Zoon, zelf te doen geloven en hun het ware leven te schenken. In het evangelie heeft God onthuld, dat “de rechtvaardige uit geloof zal leven” (1:17). Paulus verwijst naar “wat geschreven staat”, in het bijbelboek Habakuk (Habakuk 2:4). Het is opmerkelijk, dat Habakuks uitspraak in de Griekse Schriften niet letterlijk wordt geciteerd. Habakuk schreef: “De 141 rechtvaardige zal door zijn geloof [= zijn eigen geloof] leven”. In het Nieuwe Testament staat echter: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Romeinen 1:17, Galaten 3:11, Hebreeën 10:38). Blijkbaar heeft de profetie een dubbele betekenis. Eén rechtvaardige (= de Messias) zou “door zijn (eigen) geloof” leven. Anderen zouden leven “uit geloof”, het geloof van die Ene, of geloof dat hun door God werd geschonken. “De rechtvaardige” uit Habakuk 2:4 is de Messias. Hij wordt in de bijbel “de Rechtvaardige” genoemd 23. Het evangelie beschrijft hoe de Heere werd geboren uit het geslacht van David “naar het vlees”, zoals was aangekondigd in de Schriften, en hoe Hij werd verklaard Gods Zoon te zijn “in kracht”: doordat Hij “naar de geest der heiligheid” opstond uit de doden (Romeinen 1:2-4). Zó heeft God geopenbaard, dat “de rechtvaardige uit geloof zal leven”: de Messias bleef zijn hemelse Vader vertrouwen, zelfs toen deze hem opdroeg om zich te laten kruisigen, en is daarom met een onvergankelijk lichaam uit de doden opgewekt. Door de Messias als een sterfelijk mens geboren te laten worden en Hem uit de doden op te wekken, bewees God dat Hij zich houdt aan de beloften die Hij had gegeven door zijn profeten, in de heilige Schriften (Romeinen 1:2). Ondanks de ontrouw van de mensheid en van zijn volk Israël heeft Hij wat Hij had beloofd in vervulling doen gaan. Ondanks de woekering van het kwaad is Hij blijven geloven in zijn schepping, en blijven werken aan de vervolmaking van zijn schepselen. Aan het voorbeeld van de Messias heeft God laten zien wie Hij als rechtvaardigen beschouwt: mensen die Hem op zijn woord geloven, zelfs al zijn ál hun ervaringen met dat woord in strijd 24. 23 Handelingen 3:14 en 7:52; 1 Petrus 3:18; 1 Johannes 2:1 24 Vergelijk Mattheüs 27:46, Romeinen 4:16-22. 142
Page 130
De Schepper houdt vast aan wat Hij heeft bepaald. De mens, die Hem in de hof van Eden ging wantrouwen, moet en zál Hem weer gaan vertrouwen en aan zijn bestemming gaan beantwoorden. Dáárom heeft God zijn Zoon gestuurd, dáárom heeft die Zoon zich in de handen van zijn vijanden overgegeven en dáárom is Hij uit de doden opgewekt. Het evangelie laat zien, dat de Schepper zijn oorspronkelijke bedoeling trouw blijft. In het evangelie wordt “rechtvaardigheid Gods geopenbaard uit geloof tot geloof”. Het geloof van de Messias is het toonbeeld van gerechtigheid. Daarom is de openbaring uit geloof. Zoals Jezus met God wandelde, als een kind dat zijn Vader onder alle omstandigheden bleef vertrouwen, zo behoren alle mensen tegenover God te staan. Het is Gods bedoeling dat anderen die dit toonbeeld zien, Hem op hun beurt gaan vertrouwen. Daarom is de openbaring tot geloof. Voor alle andere mensen is “geloven” niets anders dan kijken: “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft 25, in Hem eeuwig leven hebbe” (Johannes 3:14-15) We mogen kijken naar Jezus, een sterfelijk mens als wij maar een rechtvaardige, en mogen opmerken dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. Uit de geschiedenis van Jezus mogen wij concluderen dat God “wat Hij beloofd heeft, ook machtig is te doen” (Romeinen 4:21). Als we tot dat inzicht komen en onze Maker gaan vertrouwen, dan beschouwt God ons als rechtvaardigen (Romeinen 4:23-25). Hij rekent ons dat vertrouwen toe als gerechtigheid (Romeinen 4:3,22-23). Hij zal ons uit de doden opwekken net zoals Hij Jezus heeft opgewekt (Romeinen 8:11). 25 Dus, die naar Hem opkijkt en van Hem redding verwacht, zoals de Israëlieten die door een gifslang waren gebeten opkeken naar de koperen slang. 143 “Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden” (Romeinen 10:9-10, Telos). Gerechtigheid in de Psalmen Gods gerechtigheid is volgens velen zijn handhaving van een volmaakt rechtsevenwicht. Omdat Hij rechtvaardig oordeelt, kunnen misdadigers hun “gerechte straf” niet ontlopen. De psalmdichters en de profeten spreken op een volstrekt andere manier over “gerechtigheid”. In Psalm 51 blijkt dit wel héél duidelijk. Koning David had overspel gepleegd met Batseba, de vrouw van een legerofficier, en bij haar een kind verwekt. Om het misdrijf in de doofpot te kunnen stoppen had hij haar man laten sneuvelen. De koning had een dubbele misdaad begaan. Volgens de wet van Mozes verdiende hij de doodstraf. David erkende zijn schuld en had berouw over zijn zonde. Hij bad: “Red mij van bloedschuld o God, God mijns heils, laat mijn tong over Uw gerechtigheid jubelen” (Psalm 51:16) “Gerechtigheid” betekent hier niet, dat de Schepper elke misdadiger zijn verdiende loon geeft. Het betekent dat Hij diens overtreding “uitdelgt” (Psalm 51:3), hem “wast” van ongerechtigheid en “reinigt” van zonde (Psalm 51:4,9), zodat hij wordt herschapen en vernieuwd (Psalm 51:12) en opnieuw vreugde mag kennen (Psalm 51:10,14). Gerechtigheid is de eigenschap die God ertoe drijft om te redden wie reddeloos verloren is, om te helpen wie geen helper heeft, 144
Page 132
om bij te staan wie heeft gefaald, om “de goddeloze te rechtvaardigen” (Romeinen 4:5). Gods gerechtigheid staat in rechtstreeks verband met zijn “goedertierenheid”, zijn barmhartigheid en onverdiende goedheid (Psalm 51:3). Vanwege die gerechtigheid is er redding! Een ander voorbeeld vinden we in Psalm 31. De dichter van dit lied bevindt zich in een benarde situatie vanwege de dreiging van machtige vijanden. Hij schrijft: “Voor allen die mij benauwen, ben ik tot een smaad geworden, voor mijn buren allermeest, en voor mijn bekenden tot een schrik... Vergeten ben ik, uit het hart, als een dode; ik ben geworden als gebroken vaatwerk” (Psalm 31:12,13). In zijn omgeving is er niemand die hem helpt, hij staat volstrekt alleen en is de dood nabij. In die situatie smeekt hij: “Doe mij ontkomen door Uw gerechtigheid” (Psalm 31:2). Gerechtigheid is hier: “bevrijding van de hulpeloze, van de bedreigde, van de vereenzaamde” 26. Een derde voorbeeld ontlenen we aan het boek Jesaja. De schrijver merkt op dat de volken afgoden vereren en beschaamd zullen staan omdat die hen niet kunnen helpen (Jesaja 45:16,20). Maar Israël zal worden verlost (Jesaja 45:17). De HERE zegt over zichzelf: “Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet” (Jesaja 45:21) 26 Klaas D. Goverts, Gerechtigheid [serie: Woord voor Woord] Kracht van Omhoog, 49e jaargang, nummer 6, juni 1985 145 God is “rechtvaardig” in tegenstelling tot de afgoden. Dat betekent, dat je op Hem niet tevergeefs vertrouwt. Hij “verlost”, dát is zijn gerechtigheid. Daarom mag Jesaja de volken uitnodigen: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jesaja 45:22) Bij niemand anders kan de mensheid hulp krijgen, en uiteindelijk zal men dat ook inzien: “Alleen bij de HERE, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte, tot Hem zal men komen, maar beschaamd zullen staan allen die tegen Hem in woede ontstoken zijn” (Jesaja 45:24) In de Hebreeuwse tekst van vers 24 staat het woord “gerechtigheid” in het meervoud. De mensen zullen God zoeken vanwege zijn rechtvaardige daden, de redding die alleen Hij kan schenken. Gods gerechtigheid blijkt uit de manier waarop Hij met zijn schepselen omgaat. Hij laat de wereld niet aan haar lot over. In de Hebreeuwse Bijbel is gerechtigheid een parallel van: 1. redding (Psalm 31:2-3, 71:2) 2. goedertierenheid (Psalm 33:5, 36:6-8, 36:11, 40:11, 89:15, 103:17) 3. trouw (Psalm 40:11, 96:13, 143:1) 4. heil (Psalm 40:11, 71:15, 98:2; Jesaja 46:13, 51:5) 5. verlossing (Jesaja 45:21) 146
Page 134
Paulus gebruikt het woord “gerechtigheid” in dezelfde zin. Wanneer de apostel schrijft: “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden…” (Romeinen 3:21) Dan betekent dit, volgens zijn eigen woorden: “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:23-24) Rechtvaardigen Wat bedoelt Paulus in dit verband met “rechtvaardigen”? Het gangbare protestantse commentaar luidt als volgt: “Rechtvaardigen betekent ‘rechtvaardig verklaren’. Het is een juridische term (zie Deut. 25:1). Rechtvaardigen betekent niet ‘rechtvaardig maken’. Zie Lukas 7:29: de mensen “maakten” God niet rechtvaardig, zij verklaarden Hem rechtvaardig. Het tegenovergestelde van rechtvaardiging is veroordeling (Deut. 25:1; Romeinen 5:16-19)” 27. Dat mensen God niet rechtvaardig kunnen maken, is een waarheid als een koe. Wij hebben niet de macht om wie dan ook rechtvaardig te maken, en in het geval van God is zo’n daad ook volstrekt overbodig. Wanneer wij God rechtvaardigen, wil dat zeggen dat we erkennen dat Hij in zijn recht staat, of altijd de waarheid heeft gesproken (vgl. Romeinen 3:4). Dat de rechtvaardiging van de mens in Romeinen 5 het tegenovergestelde zou zijn van diens veroordeling en niet 27 Ontleend aan het document Rechtvaardiging, geschreven door Marc Verhoeven, te vinden op het adres verhoevenmarc.be. 147 “rechtvaardig maken” maar alleen “rechtvaardig verklaren” zou betekenen, is een menselijke redenering die de Romeinenbrief van zijn kracht berooft. Want volgens Paulus overtreft de genade van de rechtvaardiging de vloek van de veroordeling in elk opzicht vér (Romeinen 5:16-17). De genade is “méér dan overvloedig” (Romeinen 5:20). Vanwege de rechtvaardiging ontvangt men onvergankelijk leven en mag in dat leven als koning heersen, na vanwege de veroordeling aanvankelijk voor korte tijd aan de dood onderworpen te zijn geweest (Romeinen 5:17,21) 28. Het lijden van de tegenwoordige tijd weegt in geen enkel opzicht op tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden (Romeinen 8:18). In Romeinen 3:24 heeft “rechtvaardigen” een diepere betekenis dan “vrijspreken” of “rechtvaardig verklaren”. Wanneer een rechter een crimineel ontslaat van rechtsvervolging, dan wordt de betrokkene daar geen ander mens van. Maar wanneer God iemand rechtvaardigt, dan vindt er een geweldige verandering plaats. In Romeinen 3:23-24 staat “om niet gerechtvaardigd worden uit zijn genade” tegenover “zondigen en de heerlijkheid Gods derven”, die heerlijkheid missen of daaraan tekort komen. Van nature “zondigt de mens”, hij mist zijn doel. De heerlijkheid waartoe God hem heeft bestemd ontbreekt. Hij begeeft zich op verkeerde wegen. Zelfs indien hij met inspanning van al zijn krachten het goede nastreeft, dan nog slaagt hij er niet in om dit volledig te bereiken. Maar wanneer God de mens rechtvaardigt, geheel gratis, dan gaat hij aan zijn doel beantwoorden, dan wordt hij zoals de Schepper hem of haar heeft bedoeld, dan begint Gods heerlijkheid in zijn of haar leven te stralen. 28 Ik ben mij ervan bewust dat “rechtvaardiging” en “veroordeling” in de traditionele theologie op andere wijze tegenover elkaar worden gesteld, maar dit is de tegenstelling die Paulus aanbrengt in het vijfde hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen! 148
Page 136
Verlossing in Christus Jezus Dat “rechtvaardigen” meer is dan “vrijspreken” of “rechtvaardig verklaren” blijkt ook uit de toevoeging van Paulus, dat “allen… om niet worden gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus”. Het Griekse woord lutroosis betekent: vrijkoping door betaling van een losgeld. In Romeinen 3:24 gebruikt de apostel een versterkte vorm van dit woord, apolutroosis, totale vrijkoping, volledige betaling. Volgens het Nieuwe Testament heeft de Messias ons “vrijgekocht” van: “de vloek der wet” (Galaten 3:13) “alle ongerechtigheid” (Titus 2:14) “onze ijdele wandel”29 (1 Petrus 1:18-19) “Verlossing door het bloed van Christus” is een synoniem van “vergeving der zonden” (Efeze 1:7, Kolossenzen 1:14). Het Griekse woord aphesis, dat met “vergeving” is vertaald, betekent “wegzending”, in de zin van “vrijlating”. Vergeving is méér dan “kwijtschelding van schuld”. Het gaat om bevrijding uit de macht van de zonde. De zonde houdt ons als slaven in haar greep. Haar macht blijkt uit de hardnekkigheid van bepaalde overtredingen en tekortkomingen in ons leven. Maar Christus heeft ons van die zonden losgekocht, zodat wij die niet langer als slaven hoeven te dienen. Hij zal ons er uiteindelijk volkomen van bevrijden (vgl. Johannes 8:31-36). 29 Dus onze vruchteloze pogingen om onszelf te verbeteren, of in overeenstemming met Gods wet te leven. 149 Voorgesteld als zoenmiddel Over de Messias schrijft Paulus dat God Hem heeft “voorgesteld als zoenmiddel door het geloof in zijn bloed” (Romeinen 3:25). Het Griekse werkwoord protithemai, dat door het NBG met “voorgesteld” is vertaald, komt nog op twee andere plaatsen voor. Op die plaatsen is het met “zich voornemen” vertaald: “Ik wil niet dat u onbekend is, broeders, dat ik mij dikwijls voorgenomen heb tot u te komen…” (Romeinen 1:13) “naar zijn welbehagen, dat Hij [God] zich had voorgenomen in zichzelf aangaande de bedeling van de volheid der tijden…” (Efeze 1:9) Gezien het vervolg van Paulus’ betoog ligt het voor de hand om protithemai ook in Romeinen 3:25 met “zich voornemen” te vertalen. God heeft vóór de grondlegging der wereld al besloten dat de Messias als “zoenmiddel” zou fungeren. Hij was voordat Hij begon te scheppen al van plan om de schepping door zijn Zoon te vervolmaken. Hij “plande” of “beoogde” de Messias als hilasterion. In de Septuagint, de beroemde Griekse vertaling van het Oude Testament die door Joodse geleerden uit Alexandrië is gemaakt, is het woord hilasterion een aanduiding van het “verzoendeksel” van de ark die zich bevond in de tabernakel. Ook in de brief aan de Hebreeën heeft hilasterion die betekenis (Hebreeën 9:5). Romeinen 3:25 is op dit spraakgebruik geen uitzondering. Israëls hogepriester moest éénmaal per jaar het bloed van de zondoffers 30 sprenkelen. Eerst óp het verzoendeksel, “aan de voorzijde”, en daarna vóór het verzoendeksel, zevenmaal (Leviticus 16:14-15). Mozes tekent daarbij aan: 30 Een stier voor zichzelf en een geitenbok voor het volk. 150
Page 138
“Zó zal hij verzoening [Hebr. bedekking] doen over het heiligdom om de onreinheden der Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden; aldus zal hij doen met de tent der samenkomst, die bij hen verblijf houdt te midden van hun onreinheden. Geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, wanneer hij daar binnengaat om in het heiligdom verzoening [Hebr. bedekking] te doen, totdat hij naar buiten komt en verzoening [Hebr. bedekking] gedaan heeft voor zichzelf, voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls” (Leviticus 16:16-17). Het hilasterion in de tabernakel was een “ding”: het deksel van de ark. Wanneer Paulus schrijft, dat God Christus Jezus tot hilasterion heeft gesteld, dan moet dit dus beeldspraak zijn. De gekruisigde en opgestane Heer is immers geen ding maar een levend Mens. Paulus gebruikt de stijlvorm die bekend staat als “naamswisseling” of metonymia, waarbij men in plaats van de werking de oorzaak, of in plaats van de oorzaak de werking noemt. Ook in het Nederlands gebruiken we die stijlvorm dikwijls. We kunnen bijvoorbeeld spreken over iemands “grijze haren”, wanneer we zijn ouderdom bedoelen. Of we kunnen zeggen dat iemand “een liefhebber is van de fles”, terwijl die persoon in werkelijkheid een liefhebber is van alcohol. Wanneer Paulus opmerkt, dat God de Messias tot hilasterion heeft gesteld, dan wil dat zeggen dat de Messias de volmaakte vervulling is van Israëls jaarlijks terugkerende ritueel op de Grote Verzoendag. Zoals het bloed dat de hogepriester op het verzoendeksel sprenkelde “bedekking” bracht, de zonden wegnam, de tekortkomingen van heel Israël ophief, zo zal het bloed van de Messias het herstel van de hele schepping te weeg brengen. In het vervolg van zijn betoog zet de apostel uiteen dat het messiaanse hilasterion helende kracht heeft voor alle generaties uit het verleden en ook voor alle toekomstige generaties. 151 Door het geloof in zijn bloed Wat betekenen de woorden “door het geloof in zijn bloed”, die Paulus laat volgen op de mededeling dat God de Messias tot “zoenmiddel” heeft gesteld? Volgens velen vormen ze een ongepaste wending in het betoog. Terwijl in het eerste deel van de zin God de handelende persoon was (Hij heeft gesteld...), zou de apostel nu plotseling het geloof van de mens ter sprake brengen. Volgens Dr. Herman Ridderbos drukken deze woorden uit dat “het geloof de weg en het middel is, waardoor men deel ontvangt aan de door God bestelde verzoening” 31. Ridderbos sluit zich daarmee aan bij de opvatting van de meeste commentatoren, maar de mening van de meerderheid is niet per definitie juist. Mijns inziens is er van een wending in het betoog geen sprake, omdat vers 25 niet spreekt over het geloof van de mens maar over het geloof van God 32. In de brief aan de Romeinen had de apostel al eerder over “geloof” gesproken. In bijbelvertalingen is het Griekse woord pistis soms weergegeven als “trouw” en bij andere gelegenheden als “geloof”. Daardoor is de lijn van Paulus’ betoog moeilijk te volgen. Indien we pistis consequent als “geloof” vertalen dan schreef de apostel het volgende: “Wat dan? Als sommigen 33 ongelovig zijn geweest, zal hun ongeloof het geloof van God te niet doen? Volstrekt niet! Maar 31 A.w., pag.84-85. 32 Tot mijn verbazing wordt deze opvatting in bijbelcommentaren zelden of nooit genoemd. Ik heb hem wél aangetroffen bij: George R Hawtin, The Restitution of All Things, Eagle, ID: Treasures of Truth, z.j. en bij Wolfgang Einert, Der Römerbrief, Berlin: SDL Verlag und Druck, 2003. 33 Dat zijn de menselijke partners in het verbond van God met Israël. 152
Page 140
God zij waarachtig en ieder mens leugenachtig...” (Romeinen 3:34, Telos) Heel het betoog van Paulus is gebaseerd op de constatering dat God trouw is en de mens ontrouw. Bij de mensen is er ongeloof, bij God geloof (vers 3). Mensen zijn leugenaars, alleen God spreekt de waarheid (vers 4 en 7). Bij ons is er ongerechtigheid, bij God gerechtigheid (vers 5). Over de mensheid had de apostel, aan de hand van citaten uit de Psalmen, bijzonder krasse uitspraken gedaan. “Er is niemand die verstandig is, niemand die God zoekt... De vreze Gods staat hun niet voor ogen” (vers 11-18). De conclusie van Romeinen 3:1-20 luidt: “Bij mensen ontbreekt het echte geloof. Bij hen is er geen sprake van trouw, maar alleen van ontrouw”. In vers 22 brengt Paulus dan de éne mens ter sprake in wie Gods gerechtigheid is geopenbaard omdat Hij wél geloofde, Jezus Christus. De apostel spreekt in dit vers niet over ons geloof in Jezus Christus, maar over het geloof van Jezus Christus. Net zoals “geloof van Abraham” (Romeinen 4:16) betekent: het geloof dat Abraham bezat, zo betekent “geloof van Christus” (Romeinen 3:22) ook: het geloof dat Christus bezat. Wanneer de apostel vervolgens opmerkt: “tot allen en over allen die geloven”, dan ontkracht hij daarmee niet wat hij in het voorafgaande had gezegd. Het is niet zó dat bepaalde mensen zich in positieve zin van de rest onderscheiden omdat ze “van nature” op God vertrouwen of bij het horen van de evangelieboodschap “spontaan” voor Christus kiezen. Het blijft: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, bij God trouw en bij het schepsel ontrouw. 153 Dat er desondanks mensen zijn die God op zijn woord geloven en op zijn Zoon Jezus Christus vertrouwen, is geen keuze die hun als verdienste kan worden aangerekend. Het toont aan dat God bezig is om goddelozen 34 helemaal gratis, totaal voor niets, te rechtvaardigen (vers 23). Zulke eerstelingen 35 zijn de voorbode van de volle oogst. Aan hen kun je zien waarheen God met allen op weg is. “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Romeinen 3:23-24) In het voorafgaande gedeelte van hoofdstuk 3 (vers 1 tot 24) heeft het zelfstandig naamwoord “geloof” steeds betrekking op God (vs.3) of op de mens Jezus Christus (vs.22) maar nooit op andere mensen. Het ligt daarom voor de hand om, wanneer de apostel het woord “geloof” voor de derde keer gebruikt, in vers 25, ook aan het geloof van God te denken – te meer daar God in dit vers de handelende persoon is. “Hem heeft God gesteld als zoenmiddel door het geloof in zijn bloed” betekent: “Hem heeft God gesteld als zoenmiddel vanwege het vertrouwen dat Hij heeft in zijn bloed”. De Schepper kon de zonden die vóór het kruis werden gepleegd verdragen, omdat Hij erop vertrouwde dat het bloed van Christus die zonden zou wegnemen. 34 Vgl. Romeinen 4:5. Laten we in onze oren knopen dat we goddelozen zijn! 35 Vgl. Romeinen 8:23, Romeinen 11:16, en Jakobus 1:18. 154
Page 142
De betekenis van het bloed Het is boeiend om te lezen, hoe het hilasterion functioneerde, m.a.w. hoe de hogepriester het bloed van de zondoffers moest gebruiken. In Leviticus 16 lezen we daarover: “Dan zal hij een deel van het bloed van de stier nemen en dat met zijn vinger sprenkelen op het verzoendeksel, aan de voorzijde; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal dat bloed met zijn vinger sprenkelen” (vs.14) “Dan zal hij de bok van het zondoffer, voor het volk bestemd, slachten... en met dat bloed doen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan heeft, hij zal het op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel sprenkelen” (vs.15) “Hij zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok nemen en dat rondom aan de horens van het altaar strijken. Dan zal hij daarop met zijn vinger zevenmaal van het bloed sprenkelen en het reinigen en heiligen van de onreinheden der Israëlieten” (vs.18-19) Drie zaken in deze beschrijving zijn opmerkelijk: a. De volgorde waarin het sprenkelen plaatsvond: eerst op het verzoendeksel, aan de voorkant, daarna vóór het verzoendeksel, daarna aan de horens van het altaar en tenslotte op het altaar. b. De frequentie waarmee het sprenkelen plaatsvond: zevenmaal voor het verzoendeksel en zevenmaal op het altaar. c. De reden die voor het aanbrengen van het bloed wordt aangegeven: om tabernakel en altaar te reinigen van de onreinheden der Israëlieten. 155 Boven het verzoendeksel van de ark, tussen de cherubim die dat deksel overschaduwden, was God op een bijzondere manier aanwezig (Exodus 25:22, 30:6). Vanaf die plaats sprak Hij tot Mozes met een hoorbare stem (Numeri 7:89). De voorzijde van het verzoendeksel was naar het voorhangsel toegekeerd en daarmee ook naar het volk dat zich in de voorhof van de tabernakel bevond. Uit de volgorde waarin het sprenkelen moest plaatsvinden (eerst op de voorkant van het verzoendeksel, daarna voor het verzoendeksel, vervolgens aan de hoornen van het altaar, tenslotte op het altaar) bleek, dat God het initiatief nam en dat het herstel uitging van Hem. Niet de mens bracht een offer en maakte zich daarmee aanvaardbaar in Gods oog, maar God verschafte het middel om de zonde weg te nemen. Hij gaf het bloed op het altaar om “verzoening te doen” voor de levens van de Israëlieten, dus hun tekortkomingen te bedekken (Leviticus 17:11). Ook de frequentie waarmee het sprenkelen plaatsvond is van grote betekenis. De zevenvoudige sprenkeling wijst op een volledige verwijdering van alle tekortkomingen. Nadat Naäman de Syriër zich zevenmaal had gewassen in het water van de Jordaan was hij volkomen genezen van zijn melaatsheid. Zijn lichaam “werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen” (2 Koningen 5:10,14). Zo is het stellig ook met de “onreinheden der Israëlieten en hun overtredingen in al hun zonden”. Door het ware hilasterion dat op Gods tijd is verschenen zullen al die zonden en onreinheden worden weggedaan (vgl. Romeinen 11:26-27). Alles wat de mens God kan aanbieden of voor Hem kan doen is gebrekkig en onvolmaakt. Zelfs de eredienst van Israël, de enige “godsdienst” op aarde die werkelijk door God is ingesteld, was verre van perfect. Maar door het tegenbeeld van het bloed van de zondoffers, het volmaakte leven van de Messias, zullen alle 156
Page 144
tekortkomingen van Gods schepselen eens voorgoed worden opgeheven (Romeinen 5:18-19, 1 Korinthe 15:22). Gerechtigheid en barmhartigheid zijn geen tegenpolen “Om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden” (Romeinen 3:25) is een onnauwkeurige weergave van de grondtekst 36. Deze vertaling wekt de indruk dat Gods rechtvaardigheid in het gedrang kwam, zolang Hij de zonden van de mensheid bleef verdragen, maar in de eerste eeuw van onze jaartelling zou de Schepper eens-voor-altijd hebben aangetoond dat Hij rechtvaardig is – door de Messias te laten kruisigen. Greijdanus schreef, dat er een “schaduw op Gods strafvorderende gerechtigheid was gevallen” vanwege het “nalaten der volle strafoefening in de voorgaande tijd”. In preken die op zulke bijbelvertalingen zijn gebaseerd wordt gezegd: “God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig”37. Volgens zulke toespraken zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid tegenstrijdige karaktereigenschappen van God die allebei gehandhaafd moesten worden. Vanwege zijn barmhartigheid wenst de Schepper Zich over zondaars te ontfermen, maar zijn rechtvaardigheid verhindert Hem dat. Hij kan het kwaad niet onbestraft laten. 36 In de oorspronkelijke tekst staat letterlijk: “tot betoning van de gerechtigheid van Hem door het voorbijgaan aan de voorafgaande zonden”. Er is in de grondtekst geen sprake van een contrast, en er is in het Grieks geen enkel woord dat overeenkomt met het woordje ‘daar” in de vertaling van het N.B.G. 37 Antwoord 11 van de Heidelbergse Catechismus luidt: “God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zoo eischt zijne gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde”. 157 Volgens de calvinistische traditie toont God zijn rechtvaardigheid wanneer Hij bepaalde overtreders straft en zijn barmhartigheid wanneer Hij andere overtreders redt 38. Maar volgens de Schrift is er “geen aanzien des persoons bij God” (Romeinen 2:9-11). In tegenstelling tot een aardse rechter is Hij volmaakt onpartijdig. Hij legt bij de beoordeling van de ene mens geen andere maatstaven aan dan bij de beoordeling van een ander. Ook kunnen zijn eigenschappen niet worden gescheiden, of tegenover elkaar worden gesteld. De HEERE is Eén (Deut.6:4). In zijn karakter bestaat er volmaakte harmonie. Er is geen tegenstelling tussen zijn barmhartigheid en zijn rechtvaardigheid. Indien God straft dan is Hij niet onbarmhartig, en als Hij Zich over iemand ontfermt dan betekent dat niet dat Hij die persoon totaal ongestraft laat. De Spreukendichter zegt immers: “Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt” (Hebreeën 12:5-6, vgl. Spreuken 3:11-12 en Exodus 34:6-7) Zondaren worden niet gered ondanks het feit dat God rechtvaardig is. Gods gerechtigheid is juist de grondslag van hun redding. Verlossing die God teweeg brengt is een openbaring 38 “Naar welks besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen die niet zijn verkoren, naar zijn rechtvaardig oordeel, in hunne boosheid en hardigheid laat” (Dordtse Leerregels, hoofdstuk I, VI). Zo staat het ook in de Nederlandse Geloofs Belijdenis: “Barmhartig, doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in zijn eeuwige en onveranderlijke raad, uit enkel goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onze Here, zonder enige aanmerking van hun werken. Rechtvaardig, doordien Hij anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelf in geworpen hebben” (art.16). 158
Page 146
van zijn gerechtigheid (vgl. Psalm 31:2, 40:11, 51:16, 71:2 en 15, 98:2; Jesaja 45:21, 46:13, 51:5). In de oude Statenvertaling is het slot van vs.25 wél nauwkeurig weergegeven: “tot een betoning van zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods”. Het voorbijgaan aan de zonden was een toonbeeld van Gods gerechtigheid - net zoals het voorbijgaan aan de huizen van de Israëlieten bij het eerste Pesach een toonbeeld was van zijn vermogen om te verlossen. Romeinen 3:25 is gebaseerd op de Hebreeuwse Schriften. God toonde zijn gerechtigheid, dus zijn bereidheid om te redden, door de Messias te stellen tot een hilasterion en een volmaakte remedie te bieden voor de zonden uit het verleden. Juist door voorbij te gaan aan de voorafgaande zonden toonde Hij zijn gerechtigheid 39. Rechtvaardig en rechtvaardigend Ook in Romeinen 3:26 blijkt, dat bijbelvertalers zijn beïnvloed door de calvinistische traditie. Ze schrijven bij voorbeeld: “om zijn rechtvaardigheid te tonen in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt die uit het geloof in Jezus is” (NBG) “om uiteindelijk – in deze tijd – te laten zien hoe rechtvaardig Hij is. Ook als blijkt dat Hij ieder mens, die door geloof bij Jezus hoort, in eer herstelt” (Het Boek) De vertalers meenden dat het onrechtvaardig zou zijn wanneer God bepaalde mensen “om niet” zou rechtvaardigen. Maar Hij heeft “genoegdoening” voor hun overtredingen verkregen en zijn 39 Aldus de grondtekst. 159 “rechtvaardigheid getoond door zijn eigen Zoon te straffen”, daarom kan Hij hen nu “gratis” rechtvaardigen. Het woordje “ook” in hun vertalingen spreekt boekdelen. Ook indien God “om niet” rechtvaardigt – wat ogenschijnlijk een aantasting van het rechtsevenwicht is – dan is Hij tóch rechtvaardig omdat Christus “voor de schuld heeft betaald”. Dit denkbeeld ontleenden de vertalers aan de calvinistische traditie. De Statenvertalers en de opstellers van de Voorhoeve-vertaling (H.C. Voorhoeve, G.P. Bronkhorst en dr. N.A.J. Voorhoeve) hebben Paulus’ woorden nauwkeuriger weergegeven: “tot een betoning van zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd – opdat Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van Jezus is” (SV, zo ook Telos). In de oorspronkelijke tekst is er geen tegenstelling tussen Gods rechtvaardigheid en zijn rechtvaardiging van de gelovige. Die tegenstelling is er door sommige vertalers ingelegd. Het Griekse woordje kai, dat door de Statenvertalers terecht met “en” is vertaald, heeft dikwijls de betekenis van “namelijk”. Het slot van vers 26 kan daarom ook als volgt worden weergegeven: “opdat Hij rechtvaardig zou zijn, namelijk rechtvaardigend wie uit het geloof van Jezus is” De gedachte van “genoegdoening” ontbreekt in dit vers totaal. Volgens vers 26 eist Gods gerechtigheid niet, zij gééft. Dat God “rechtvaardig” is, een Hebreeuwse “Rechtvaardige”, een tzaddiek, betekent dat Hij falende en te kort schietende schepselen wil helpen en bereid is om hen te rechtvaardigen “om niet”. Het slot van vers 26 is geen contrast met het begin, maar geeft van dat begin juist een verklaring. In de tegenwoordige tijd laat God zien dat Hij rechtvaardig is. Hoe? Door wie “uit het geloof van Jezus is” te rechtvaardigen. 160
Page 148
De uitdrukking “die uit het geloof van Jezus is” (Romeinen 3:26) heeft een parallel in Romeinen 4:16. In dat vers spreekt de apostel over “nageslacht dat uit het geloof van Abraham is” (aldus de grondtekst). Blijkbaar heeft de uitdrukking “uit het geloof van iemand zijn” een dubbele betekenis: 1. De personen die in de uitdrukking worden genoemd (Jezus, of Abraham) staan als toonbeelden van geloof aan het begin. Zij zijn de “stamvaders” van het geloof van een hele groep. Abraham is volgens de Schrift “de vader van alle gelovigen”, niet alleen van besnedenen, de gelovigen uit Israël, maar ook van onbesnedenen, de gelovigen uit de volken (Romeinen 4:9-12). Het evangelie vertelt over het geloof van Jezus, die gehoorzaam was tot aan de kruisdood maar als Eersteling mocht opstaan uit de doden, zodat Hij een toonbeeld werd van de gerechtigheid van God. Die openbaring van Gods gerechtigheid is “uit geloof tot geloof” (Romeinen 1:17). Ze vond plaats met de bedoeling dat anderen op hun beurt God zouden gaan vertrouwen. 2. In personen die “uit het geloof van een bepaalde stamvader zijn” wordt het geloof van die stamvader zichtbaar. Zij houden vast aan de beloften van God, ook al lijkt het onmogelijk dat die nog ooit in vervulling zullen gaan. Zij geloven dat de Schepper bij machte is om het niet-zijnde tot aanzijn te roepen 40, ook al lijkt de hele werkelijkheid in andere richting te wijzen. Indien wij God zó op zijn woord geloven, eenvoudig als kinderen, dan zijn we rechtvaardigen en worden door Hem “om niet” gerechtvaardigd. 40 Dus de doden te doen opstaan. Want de doden zijn niet. Vandaar dat Paulus in Romeinen 4:17 opmerkt, dat Abraham ervan overtuigd was, dat God “de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept”. Omdat Abraham dat geloofde, twijfelde hij niet aan de belofte dat hij een zoon zou krijgen ook al waren hij en zijn vrouw Sara daarvoor al veel te oud. 161 Samenvatting 1. De kerkelijke traditie denkt bij het horen van het woord “geloof” aan iets dat de mens moet opbrengen, iets waarin christenen zich van niet-christenen onderscheiden. Maar in de Romeinenbrief gaat het bij “geloof” in de eerste plaats om het geloof van God (Romeinen 3:3-4) en van zijn Zoon, Jezus Christus (Romeinen 3:22,26). Mensen zijn van nature óngelovig (Romeinen 3:3-5, 3:9-18). Godsdienstige mensen even goed als mensen die niets van godsdienst moeten hebben. Joden zowel als Grieken. 2. Calvinisten denken bij het horen van de uitdrukking “gerechtigheid tonen” aan bestraffing van het kwaad aan een onschuldige plaatsvervanger, ten einde het rechtsevenwicht te kunnen handhaven. Maar in de Hebreeuwse Schriften heeft deze uitdrukking de betekenis van “hulp verschaffen”, “redding bieden”, of “heil openbaren”. Wie zijn gerechtigheid toont “zet het verkeerde recht” – niet omdat het verkeerde dat verdient maar omdat Hij zelf een Rechtvaardige, een tzaddiek is. 3. Omdat men van onjuiste uitgangspunten uitging, heeft men van Romeinen 3:25-26 een interpretatie gegeven die met de overige Schriften in strijd is. Volgens Gods eigen zeggen is het onrechtvaardig om in plaats van de schuldigen een onschuldige te straffen (Exodus 23:7). Maar het strekt iemand tot eer en het getuigt van rechtvaardigheid, wanneer men na een provocatie niet uit is op vergelding, maar bereid is om “vurige kolen” op het hoofd van de boosdoeners te stapelen. Zodat de betrokkenen tot ander inzicht komen en zich anders gaan gedragen (Spr.25:21-22). 162
Page 150
Rechtvaardiging ten leven “Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen tot zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen tot rechtvaardigen worden”. (Rom.5:18-19) De tekst boven dit hoofdstuk is opzettelijk inspringend afgedrukt. Zo wordt in één oogopslag duidelijk, dat Paulus’ betoog uit een aantal parallelle zinnen bestaat. ”Eén daad van overtreding” is hetzelfde als ”de ongehoorzaamheid van één mens”. ”Eén daad van gerechtigheid” is een parallel van ”de 163 gehoorzaamheid van één”. ”Tot veroordeling gekomen” is hetzelfde als ”zondaren geworden”. En ”tot rechtvaardiging ten leven komen” betekent: ”rechtvaardigen worden”. ”Alle mensen” uit vers 18 is een parallel van de ”zeer velen” uit vers 19. In de oorspronkelijke Griekse tekst staat DE velen (hoi polloi). Aangezien vers 18 en vers 19 parallel lopen bedoelt Paulus met ”de velen” de hele mensheid, ofwel ”alle mensen”. Dat blijkt ook wanneer we in Romeinen 5 vers 12 met vers 15 vergelijken. In vers 12 staat, dat ”de dood tot alle mensen is doorgegaan” en in vers 15 dat ”de velen zijn gestorven”. Paulus plaatst Adam tegenover Christus, de stamvader van de mensheid tegenover het hoofd van de nieuwe mensheid. De ”éne daad van overtreding” werd begaan door Adam, toen deze zich, tegen Gods gebod in, vergreep aan de vrucht van de boom der kennis (Gen.2:17, 3:6). Adams overtreding had buitengewoon ernstige gevolgen. Door hem ”kwam de zonde de wereld binnen en via de zonde de dood” (Rom.5:12). Door de overtreding van die ene werden al zijn nakomelingen zondaren en ging de dood als koning heersen (vers 12,17,19, vgl. Gen.3:1719). Geen enkel mens heeft zich aan de gevolgen van Adams val kunnen onttrekken. Al Adams afstammelingen waren zondaren en ze zijn allemaal gestorven. De ”éne daad van gerechtigheid” werd verricht door de Here Jezus. In vers 15 legt Paulus uit, dat Jezus Christus gehoorzaam is geweest en hij herhaalt die conclusie in vers 17 en vers 21. Uit vers 6, 8 en 10 blijkt dat de daad van gerechtigheid bestond uit zijn zelfopoffering aan het kruis. God ”bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. De Messias is ”te zijner tijd voor goddelozen gestorven”. Hij ”is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises” (Fil.2:8). Jezus’ daad van gerechtigheid was een genadegave (vs.15), een volstrekt onverdiend geschenk. Omdat Adam tegen God was opgestaan, had de Schepper zich 164
Page 152
met recht van hem en zijn nageslacht kunnen afwenden. Maar dat deed Hij niet, want Hij heeft de mensheid lief. Hij bewees zijn liefde door zijn Zoon te zenden en die voor zondaren te laten sterven (vs.8). De gehoorzaamheid van die éne zal geweldige gevolgen hebben. Paulus somt ze in Romeinen 5 op: rechtvaardiging (vs.16,18), de gave van de gerechtigheid (vs.17), leven (vs.17,18) en koninklijke heerschappij (vs.17). Dankzij de gehoorzaamheid van Christus veranderen goddeloze zondaars (vs.6,19) in rechtvaardigen (vs.19) en ontvangen vrede met God (vs.1). Het is opmerkelijk, dat Paulus in dit Schriftgedeelte geen onderscheid maakt tussen de reikwijdte van de gevolgen van Adams val en de reikwijdte van de gevolgen van Christus’ gehoorzaamheid. De gevolgen van beide daden, de ene daad van overtreding en de ene daad van gerechtigheid, strekken zich uit tot ”alle mensen” (vs.18). Zoals door Adams val alle mensen zondaren werden en aan de dood werden onderworpen, zo zullen door Christus’ gehoorzaamheid uiteindelijk alle mensen rechtvaardigen worden en het leven binnengaan. Zo’n conclusie past natuurlijk niet binnen de gangbare theologische kaders. Want al vijftienhonderd jaar lang hebben theologen uit het feit, dat sommige mensen in de ”poel des vuurs” terechtkomen (Openb.20:15), geconcludeerd dat niet alle mensen uiteindelijk rechtvaardigen worden en het ware leven ontvangen. Uitleggers zagen zich genoodzaakt om wat Paulus schrijft met de leer van de ”eindeloze hellestraf” in overeenstemming te brengen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen we laten zien hoe ze dit hebben gedaan. 165 Calvijns commentaar De bekende reformator, Johannes Calvijn, besefte dat we de reikwijdte van de verlossing niet mogen inperken. Toen hij zijn commentaar op de brief aan de Romeinen schreef, werd hij getroffen door de volgende tekst: ”Maar het is met de genadegave niet zo als met de overtreding; want, indien door de overtreding van die ene zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade Gods en de gave bestaande in de genade van de ene mens, Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig geworden” (Rom.5:15). Uit Calvijns commentaar blijkt, dat hij met deze tekst heeft geworsteld. De reformator concludeerde, dat de genade die Christus heeft verworven een groter deel van de mensheid ten deel zal vallen dan de veroordeling die een gevolg is van Adams misstap. Hij schreef: “Als Adams val zo veel vermogen heeft tot veler mensen verderf, zo is de genade Gods veelmeer krachtig tot veler goed en zaligheid; want het is zeker, dat Christus veel krachtiger is om zalig te maken, dan Adam om te verderven”41 Calvijn had oog voor het feit, dat met de kracht van de verlossing de eer van de Verlosser is gemoeid. Toch concludeerde Calvijn uit vs.18 niet, dat alle mensen uiteindelijk behouden zullen worden. Hij gaf daarvoor de volgende reden aan: “Om de ellendige erfenis der zonde te hebben, is het genoeg mens te zijn, want zij is in het vlees en bloed, maar om de rechtvaardigheid van Christus te genieten, zo is het nodig geloof 41 Uitlegging op den Zendbrief van Paulus aan de Romeinen, Goudriaan 1979, pag.116. 166
Page 154
te hebben, want door het geloof verkrijgt men de gemeenschap daarvan” 42. Met andere woorden: de Bijbel stelt een bewust geloof tot voorwaarde om in de door Christus bewerkte verzoening te kunnen delen. Volgens Calvijn bedoelde Paulus met ”alle mensen” (vs.18): allen, die het genoemde lot ten deel zal vallen. Door Adam komt het voor allen die verloren gaan tot veroordeling, door Christus voor alle verlosten tot rechtvaardiging ten leven. ”Gestorven zijn” (vs.15) heeft volgens Calvijn betrekking op de geestelijke dood – het gemis aan contact van de natuurlijke mens met God – en niet op diens overlijden. We zouden Calvijns commentaar als volgt kunnen parafraseren: ”Om in Gods oordeel vrijgesproken te kunnen worden, moet een mens in de Zoon van God geloven (zie b.v. Joh.3:15-18, Rom.1:16-17, 3:21-26 en 5:1). De ervaring leert dat niet iedereen tot geloof komt. Dus wordt ook niet ieder mens gerechtvaardigd. Door Adam komt het voor allen die verloren gaan tot veroordeling, door Christus voor allen die behouden worden tot rechtvaardiging ten leven. Christus is echter veel krachtiger om zalig te maken dan Adam was om te verderven. Er zullen dus meer mensen door Christus behouden worden dan er door Adam verloren zullen gaan. En de rijkdom die de verlosten zullen ontvangen is groter dan de rijkdom die Adam kwijtraakte door zijn val”. De zwakheid van Calvijns betoog blijkt, wanneer hij opmerkt: ”Om de ellendige erfenis der zonde te hebben, is het genoeg mens te zijn... maar om de rechtvaardiging van Christus te genieten, zo is het nodig geloof te hebben”. De natuurlijke afstamming van Adam is genoeg, aldus Calvijn, om een zondaar te zijn, maar om een rechtvaardige te worden moet je niet alleen 42 A.w., pag.118. 167 van Adam afstammen, maar ook in Christus gaan geloven. Alle mensen stammen van Adam af, maar niet alle mensen komen tot geloof. Uiteindelijk komt het er in Calvijns visie toch op neer, dat de gevolgen van Adams val zich tot een groter aantal mensen uitstrekken dan de gevolgen van Christus’ gehoorzaamheid. Omdat hij die schijn wil vermijden, zegt hij dat “alle mensen” in vs.18 betekent: “allen, die het genoemde lot ten deel valt”. In vs.18a zou het betekenen ”allen die verloren gaan” en in vs.18b ”allen die behouden worden”. Om de eer van Christus te redden beweert hij, dat de tweede groep groter is dan de eerste en dat de rijkdom die de tweede groep ontvangt het verlies dat de eersten hebben geleden verre overtreft. Door het woord “alle mensen” in beperkte zin op te vatten, sloot Calvijn zich aan bij een menselijke overlevering die het woord van God krachteloos maakt (vgl. Mar.7:13). Want als de natuurlijke afstamming van Adam, die alle mensen bezitten, voldoende is om een zondaar te zijn, dan betekent ”alle mensen” in vs.18a de hele mensheid. En als in de praktijk slechts een deel van de mensheid gerechtvaardigd wordt, dan betekent ”alle mensen” in vs.18b een select gezelschap, dus niet allen. Paulus zou de uitdrukking “alle mensen” binnen één zin dan in verschillende betekenissen gebruiken. In vs.18a zou het “iedereen” betekenen, en in vs.18b “allen uit een beperkte groep”, dus “niet iedereen”. Een ongelovige, die zo’n Schriftuitleg hoort, trekt de conclusie: “Met het woord van God kun je blijkbaar alle kanten op. Geef mijn portie maar aan Fikkie”. Volgens Calvijn zou Paulus in Rom.5:18 hebben gezegd: ”Derhalve, gelijk het... voor alle veroordeelden tot veroordeling komt, zo komt het ook... voor alle verlosten tot rechtvaardiging ten leven”. Dat het voor alle veroordeelden tot veroordeling komt, en voor alle verlosten tot rechtvaardiging, is een ”open deur”. Het is vanzelfsprekend. Zo’n uitspraak is 168
Page 156
nietszeggend. Van de apostolische prediking blijft bij deze opvatting niets over. Het latere calvinisme Bij een anonieme volgeling van Calvijn heb ik een andere uitleg van Rom.5:18 aangetroffen. Deze persoon schrijft: “In Romeinen 5 hebben de verzen 1-11 uitsluitend betrekking op de uitverkorenen”. Paulus schrijft daar: “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God”. Hij richt zich tot mensen die geloven, in de genade staan, op de heerlijkheid Gods hopen en roemen in de verdrukkingen. Mensen die eens zondaren waren maar door het bloed van Christus gerechtvaardigd zijn. Verlosten die met God zijn verzoend. De schrijver vervolgt: “Ik concludeer dat de hoorders tot wie Paulus zich in de verzen 1-11 richt, gelovigen zijn. Laten we nu eens naar het laatste vers van het hoofdstuk kijken”. In dat vers staat, dat ”de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here”. De schrijver besluit: “Paulus spreekt nog steeds tot mensen, die Jezus als Here hebben. De genade heerst alleen maar in de uitverkorenen”. Volgens hem hebben de uitdrukkingen “alle mensen” en ”de velen” in Rom.5 betrekking op de uitverkorenen en niet op de hele mensheid. Hij zegt: “Het komt mij voor dat de termen ‘velen’ en ‘allen’ in dit bijbelgedeelte consequent op één en dezelfde groep mensen 169 betrekking hebben: uitverkoren mannen en vrouwen vóór en nà hun bekering”43. Met andere woorden: door Adam kwam het voor alle uitverkorenen tot veroordeling, maar door Christus komt het ook voor alle uitverkorenen tot rechtvaardiging ten leven. Over het lot van de ongelovigen zou Paulus in Romeinen 5 niet spreken. De apostel spreekt weliswaar over ”alle mensen” maar in de Bijbel wordt de term ”allen” dikwijls in beperkte zin gebruikt. In Mat.4:24 staat, dat men ”allen, die ernstig ongesteld waren, tot Jezus bracht”. Maar dat betrof de zieken uit Syrië. De zieken uit Amerika waren er niet bij. In Joh.3:26 staat, dat ”allen” naar Jezus toegingen en zich door zijn discipelen lieten dopen. Maar bij die allen waren de Farizeeën niet inbegrepen. In Joh.10:8 zegt Jezus: ”Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord”. Het woord ”allen” heeft hier betrekking op mensen die zich voor de Messias hebben uitgegeven. De oudtestamentische profeten, inclusief Johannes de Doper, deden dat niet en waren dus ook geen ”dieven en rovers”. De schrijver merkt op: “Daarom mogen we niet concluderen, dat het woord ‘allen’ in Romeinen 5:18 betrekking heeft op elk individu dat ooit heeft geleefd, want niet iedereen zal behouden worden. Het is zonneklaar dat niet allen gerechtvaardigd worden ten leven. Het hele hoofdstuk gaat uitsluitend over de uitverkorenen” 44. Dit betoog is een klassiek voorbeeld van een cirkelredenering. Omdat de schrijver een calvinist is, is het volgens hem ”zonneklaar dat niet allen gerechtvaardigd worden ten 43 Anonieme brochure getiteld Romans 5 and Paul’s Use of ‘All’. Sacramento, CA, z.j. 44 A.w., Sacramento, CA, z.j. 170
Page 158
leven”. Hoewel de apostel in vs.18 opmerkt, dat ”het door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven komt” en er in het Grieks ook echt ”alle mensen” staat, meent de schrijver dat dit natuurlijk niet de bedoeling kan zijn. Paulus heeft nu wel gezegd ”alle mensen”, maar dat was een beetje onvoorzichtig van hem. Hij had eigenlijk moeten schrijven: ”alle uitverkorenen”. Dan zou hij geen misverstand hebben gewekt. Aldus de schrijver. Ook dit betoog doet de bijbeltekst geweld aan. De parallel tussen Adam en Christus, die Paulus in Rom.5 trekt, loopt mank wanneer ”alle mensen” alle uitverkorenen zou betekenen. Want Adam was niet alleen de stamvader van de uitverkorenen. En niet alleen de uitverkorenen werden maar door hem tot zondaars gesteld. Alle afstammelingen van Adam, zowel Gods uitverkorenen als de rest van de mensheid, zijn vanaf hun geboorte zondaren. Door Adam kwam de zonde de wereld binnen (vs.12), niet de kerk! Zonde en dood troffen gelovigen net zo goed als ongelovigen (vs.12). Als Paulus in verband met Adams val spreekt over ”alle mensen”, dan bedoelt hij ”al Adams afstammelingen”, dus elk menselijk individu dat sinds de zondeval op aarde heeft geleefd. Aangezien de apostel in vers 12 spreekt over de gevolgen van Adams val voor de wereld, is de bewering dat hij in dit hele hoofdstuk alleen maar spreekt over de uitverkorenen een aperte leugen. Evangelisch commentaar Evangelischen benaderen Rom.5 anders dan calvinisten. Een predikant die zijn opleiding heeft genoten aan de Vrije Evangelisch-Theologische Academie in Basel merkt over Rom.5:18 het volgende op: 171 “Hier... is van de mogelijkheid en niet van de concretisering van de redding van alle mensen sprake... Men mag [het volgende] namelijk niet over het hoofd zien... Adamiet ben ik automatisch sinds mijn geboorte: sinds Adams eerste ongehoorzaamheid heerst de zonde en daarmee de dood over alle mensen (vs.12 en 17). Daarentegen ben ik niet automatisch een christen en ik word het ook niet automatisch door de gerechtigheid van Jezus... Tot het christen-worden behoort het aannemen van de gerechtigheid, zoals vs.17 ons duidelijk maakt... Dat [vers] werkt als een beperkende verklaring en toont aan, wie van die ‘allen’ nu in de praktijk de genade van Jezus ervaart” 45. We zouden de visie van deze schrijver als volgt kunnen samenvatten: Wanneer Paulus in vs.12, 17 en 18a de gevolgen van Adams val beschrijft, dán mogen we de uitdrukking ‘alle mensen’ letterlijk nemen. Alle mensen zijn vanaf hun geboorte zondig en sterfelijk. Maar als de apostel in vs. 15, 17 en 18b de gevolgen van Christus’ kruisdood beschrijft, dan mogen we de uitdrukking ‘alle mensen’ niet letterlijk nemen. De gerechtigheid die Christus heeft verworven wordt wel aan alle mensen áángeboden. Voor iedereen is er een deur geopend waardoor hij of zij behouden kan worden. Maar niet alle mensen maken van die mogelijkheid gebruik. Sommigen zijn zo verstandig om naar het evangelie te luisteren. De redding wordt voor hen ”geconcretiseerd”. Maar er zijn ook mensen, die de gerechtigheid van Christus niet aannemen. Ze slaan Gods aanbod van genade af. Zij worden niet gered. Het heil wordt slechts werkelijkheid voor de gelovigen. Hoewel de meeste christenen het waarschijnlijk met deze predikant eens zijn, doet ook deze redenering de bijbeltekst geweld aan. Want Paulus maakt geen onderscheid tussen mensen van goede wil en onwilligen, die het aanbod van genade 45 A.Symank, Worden alle mensen gered? ‘s Gravenhage 1989, pag.9-10. 172
Page 160
afslaan. De apostel kent maar één soort mensen: vijanden, goddelozen, Adamskinderen die dood zijn in zonden en misdaden. Dat sommige van die goddelozen behouden worden, is alleen maar aan Gods onverdiende goedheid te danken. Niet aan de goede wil van de persoon in kwestie. Als het dáárop zou aankomen, dan zou geen mens worden gered. Volgens Paulus is niemand van nature bereid om naar God te luisteren of aan het evangelie gehoor te geven. Joden en Grieken [= heidenen] zijn ”allen onder de zonde” (Rom.3:9). ”Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die God ernstig zoekt; allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één” (Rom.3:11-12). Het Nederlands bijbelgenootschap heeft in vs.11 ten onrechte het woord ”ernstig” ingevoegd. Volgens de grondtekst zoekt niemand God, niet ernstig en ook niet spelenderwijs. Sommige mensen worden volgelingen van Jezus, niet omdat zij God zoeken maar omdat de Vader hen trekt (Joh.6:44). Het initiatief gaat nooit van de menselijke partij uit. Zeker, geloof in de Messias is vereist om te kunnen ontsnappen aan de komende toorn (Rom.5:9, 1 Thess.1:10, 5:9). Maar dat geloof is niet uit onszelf; het is Gods gave (Efe.2:8-10). Ons behoud is niet het gevolg van een menselijke keuze of prestatie (Rom.3:28, 2 Tim.1:9, Tit.3:5). Daarom kan ook niemand roemen (1 Kor.1:2631, Efe.2:9). Het onderscheid tussen willige en onwillige mensen bestaat volgens de Bijbel niet. Er zijn gelovigen en ongelovigen, verlosten en verlorenen. Maar niemand ging uit zichzelf naar God op zoek. De opvatting, dat vers 17 een beperkende verklaring zou zijn, is onjuist. In Rom.5:12-21 toont Paulus immers aan, dat de genadegave in Christus overvloediger is dan de veroordeling in Adam. Wie er van uitgaat dat Adam voor alle mensen 173 veroordeling heeft gebracht, maar Christus alleen voor de gelovigen redding, kan niet verklaren waarom Paulus schrijft dat ”de genade van God veel meer overvloedig is geweest” (vs.15). Bovendien zou Paulus dan, zoals we al eerder opmerkten, de uitdrukking ”alle mensen” binnen één zin in verschillende betekenissen gebruiken. In vs.18a zou het ”de hele mensheid” betekenen, maar in vs.18b ”alle gelovigen”, dus een beperkte groep. De apostel zegt niet, dat door de ene daad van gerechtigheid alle mensen behouden kunnen worden, maar dat het ”voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven komt” en dat ”de velen rechtvaardigen worden”. Paulus spreekt niet over een mogelijkheid, maar over een werkelijkheid - al zien we die werkelijkheid nog niet. We mogen niet aan zijn woorden tornen. Want de eer van onze Verlosser is daarmee gemoeid. De schrijver van het evangelische commentaar merkt op: “Weliswaar ziet het er zo uit, alsof Paulus hier... de redding van allen... zou onderwijzen. In werkelijkheid spreekt hij op zulke plaatsen als in vers 18 ‘ongedekt’“ 46. In feite zegt de schrijver: “Paulus drukt zich in vers 18 een beetje slordig uit. Elders noemt hij de beperkende voorwaarden van geloof en gehoorzaamheid. Eigenlijk had hij dat in vers 18 ook moeten doen. Maar ja, hij ging ervan uit dat zijn lezers die beperkende voorwaarden nog wel in hun hoofd zouden hebben”. Door zich zo uit te drukken verheft de schrijver zich boven een apostel van Christus die werd geïnspireerd door Gods Geest. Paulus’ brieven behoren tot de heilige Schriften. Er mag niets aan worden toegevoegd of van worden afgedaan. Van Schriftkritiek horen Gods kinderen zich te onthouden. De opvatting, dat Paulus ”ongedekt” schreef, moet met klem worden afgewezen. 46 A.w., pag.10. 174
Page 162
Een evangelische variant Een hoogleraar die afkomstig is uit de Vergadering van Gelovigen schreef over Romeinen 5: “In vs.18 gaat het om het aanbod van genade; we lezen daar over ‘alle mensen’, en Paulus gebruikt het voorzetsel ‘tot’: ‘het [strekt] door één gerechtigheid tot alle mensen tot [de] rechtvaardiging van [het] leven’ (Telosvert.), d.w.z. alle mensen kunnen van de door Christus bewerkte gerechtigheid profiteren; de gevolgen van zijn werk strekken zich uit tot alle mensen. In vs.19 daarentegen gaat het niet om het aanbod, maar om de feitelijke aanvaarding van de genade; het gaat er om hen die daadwerkelijk ‘tot rechtvaardigen gesteld worden’. Maar hier is dan ook geen sprake van ‘alle mensen’ maar van ‘de velen’. Zeker, deze uitdrukking zou ook alle mensen kunnen omvatten - in vs.19a is dit inderdaad duidelijk het geval! - maar dit hoeft niet, integendeel, daarvoor is het verschil dat Paulus hier tussen ‘alle mensen’ en ‘de velen’ maakt, te treffend. In vs.18 bedoelt hij tweemaal de héle mensheid; maar in vs.19 plaatst hij als het ware twee families tegenover elkaar: ‘de velen’ die ressorteren onder de eerste Adam en ‘de velen’ die ressorteren onder de laatste Adam.” 47. We zouden de gedachtengang van deze schrijver als volgt kunnen samenvatten: Als Paulus het in Rom.5 heeft over ”alle mensen”, dan bedoelt hij de hele mensheid. Maar als hij spreekt over ”de velen”, dan duidt hij daarmee de groep mensen aan die met een bepaalde stamvader is verbonden. De ”familie” van Christus is kleiner dan de ”familie” van Adam. Christus’ offer was groot genoeg om voor de zonde van alle mensen te betalen en dat offer wordt aan iedereen aangeboden. Maar in de praktijk 47 Ouweneel, W.J. Alverzoening: besproken en weerlegd. Vaassen 1995, pag.3334. 175 aanvaarden alleen de gelovigen het, en alleen zij worden behouden. Tot zover dit commentaar. Paulus spreekt inderdaad over ”de velen”, om het contrast aan te geven met ”de ene” die voor hen veroordeling dan wel rechtvaardiging heeft bewerkt. De bewering van de hoogleraar, dat de ”familie” van Christus kleiner zou zijn dan die van Adam, is echter onschriftuurlijk. Tijdens de huidige boze eeuw is het aantal mensen dat Christus volgt wel geringer dan het aantal nakomelingen van Adam. Maar dat zal niet altijd zo blijven. In de ”bedeling van de volheid der tijden” zal ”al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd worden samengebracht, in Christus” (Efe.1:10). Uiteindelijk zal de familie van Christus even groot zijn als die van Adam. Het denkbeeld van de twee ”families” heeft de hoogleraar ontleend aan de kerkvader Augustinus. Maar dat denkbeeld is met de Schrift in strijd. Want volgens Paulus is de genadegave door Jezus Christus overvloediger dan de veroordeling die Adams overtreding teweegbracht (Rom.5:15) en de reikwijdte van de verlossing is onbeperkt (zie b.v. Rom.8:19-22, Efe.1:10 en Kol.1:15-23). We doen de Heiland oneer aan als we beweren dat Hij slechts een deel van de mensheid zal redden. In de Romeinenbrief wisselen de uitdrukkingen ”alle mensen” en ”de velen” elkaar af. Over Adam schrijft Paulus: ”Zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan... Indien door de overtreding van die ene de velen gestorven zijn... gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is... gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens de velen zondaren geworden zijn” (vs.12,15,18,19). Waar het Adam betreft, zal niemand bestrijden, dat met ”alle mensen” en met ”de velen” de hele mensheid is bedoeld. Maar als Paulus vervolgens over Christus opmerkt: ”Veel meer is de genade Gods en de gave, bestaande in de genade van de ene 176
Page 164
mens, Jezus Christus, voor de velen overvloedig geworden... zó komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven... zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één de velen rechtvaardigen worden” (vs.15,18,19), dán zegt de schrijver in navolging van Augustinus: velen is niet hetzelfde als allen. De ene daad van gerechtigheid strekt in theorie wel tot ”allen”, maar in de praktijk worden slechts ”velen” rechtvaardigen. Dit argument deugt niet. In de oorspronkelijke Griekse tekst van Rom.5:18 ontbreekt het werkwoord ”strekken”. Er staat: ”zó ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven”. Wie het woord “strekken” eigenmachtig invult, doet Gods woord geweld aan. Want Paulus zou dan hebben gezegd: ”Zoals het door één overtreding tot alle mensen tot veroordeling strekt, zo ook strekt het door één gerechtigheid tot alle mensen tot de rechtvaardiging ten leven”. Adams overtreding ”strekte” voor zijn nakomelingen echter niet slechts tot veroordeling – die misstap bracht wérkelijk veroordeling over hen! De dood heeft over alle mensen geheerst (vgl.vs12,14,15,17). Niemand kan zich aan zijn macht onttrekken. Zo zal ook geen enkel mens zich blijvend aan de door Christus bewerkte verlossing kunnen onttrekken. De dood zal eens te niet worden gedaan (1 Kor.15:26, 2 Tim.1:10, Openb.21:4). Jezus is niet slechts in theorie de “Heiland der wereld” (Joh.1:29, 3:17, 4:42), maar in werkelijkheid. Indien God een offer heeft gebracht dat voor allen tot rechtvaardiging strekt maar in de praktijk slechts aan een kleine minderheid ten goede komt, dan heeft de Almachtige overbodig werk gedaan. En indien God een aanbod van genade doet dat door de meeste mensen met succes wordt afgeslagen, dan is de wil van het schepsel blijkbaar sterker dan de wil van de Schepper. Gelukkig is God beslist de sterkste en gelukkig geeft 177 zijn wil tenslotte de doorslag, want als dat niet zo was zou er geen enkel mens worden behouden (Mat.19:26). De hooggeleerde schrijver merkt op, dat de ”alverzoeningsleer vs.18 en vs.19 in feite precies hetzelfde laat zeggen”. Maar dat is niet juist. Vers 18 heeft betrekking op de mensheid als geheel. Zoals die vanwege één overtreding aan zonde en dood is onderworpen, zo is zij vanwege één daad van gerechtigheid ook uit de greep van deze machten bevrijd. Vers 19 heeft betrekking op het lot van elk mens afzonderlijk. Zoals ieder mens vanwege Adams val als zondaar ter wereld kwam, zo zal ieder mens vanwege Christus’ offer ook eens een rechtvaardige worden. Vers 18 betreft het volbrachte werk van Christus, vers 19 een proces dat nog lang niet is voltooid. De uitleg van een Baptist In een negentiende-eeuws tijdschrift heb ik een ingenieuze verklaring van Rom.5:18 aangetroffen. De schrijfster merkt op, dat door Adams val de positie van de mens in twee opzichten is aangetast. In de geestelijke wereld verloor hij de vrede met God en de mogelijkheid om contact met zijn Schepper te hebben. In de stoffelijke wereld werd hij in plaats van koning slaaf. Hij werd onderworpen aan aftakeling, ziekte, rampspoed, moeite en dood. Volgens de schrijfster heeft de ”rechtvaardiging ten leven” uit Rom.5:18 betrekking op het natuurlijke leven van Adams nakomelingen en niet op hun geestelijk leven. Ze merkt op: “Vanwege de zondeval zijn Adams kinderen dood in zonden en misdaden. Ze bezitten geen geestelijk leven dat gerechtvaardigd 178
Page 166
zou kunnen worden. Maar ze hebben nog wel een stoffelijk bestaan, waarvoor rechtvaardiging nodig is” 48. “Rechtvaardiging ten leven” is in haar ogen ongeveer hetzelfde als de ”algemene genade” uit de gereformeerde dogmatiek. Indien Gods genade de gevallen mens niet te hulp zou zijn gekomen, aldus de schrijfster, dan zou de mensheid spoedig aan onderlinge gewelddadigheid of aan natuurrampen ten onder zijn gegaan. Elke weldaad die God gedurende de geschiedenis de mensheid heeft bewezen, was gefundeerd op het offer van Jezus. Als God de zonde altijd onmiddellijk had bestraft, was geen mens in leven gebleven. Maar God heeft de mens nog een kortstondig stoffelijk bestaan gegund. Door één daad van ongehoorzaamheid bracht Adam veroordeling over de mensheid, en door één daad van gerechtigheid verwierf Christus voor alle mensen een genade, die veel overvloediger is. Want vanwege Christus’ offer ziet God ontelbare overtredingen door de vingers (vs.16). Dat Gods genadegave tot alle mensen is gekomen (vs.18-19) heeft volgens de schrijfster betrekking op de “rechtvaardiging van een reeds bestaand leven”, niet op het geschenk van een nieuw leven. Eeuwig leven is een bijzondere genade van God die alleen de uitverkorenen ten deel valt. Dat leven werd nooit door de zonde aangetast en had dus ook geen rechtvaardiging nodig. In Rom.5 gaat het om de rechtvaardiging van ons stoffelijk bestaan. Dankzij Gods onverdiende goedheid kunnen alle mensen nog tijdelijke zegeningen genieten. Zoals het genot van een levenspartner, van nageslacht, van voedsel, kleding en onderdak, van rechtvaardige wetten in de samenleving, en van enig besef van God. Ondanks onze overtredingen schenkt God 48 Phillips, R.A. My views on Rom.v.18. Letter published in The Gospel Messenger (Devoted to the Primitive Baptist Cause), July issue, 1886, Butler, GA, USA. 179 ons dit alles nog steeds. Het zijn genadegaven op grond van het offer van Christus” 49. De algemene genade die God aan alle mensen bewijst is volgens de schrijfster noodzakelijk om de Gemeente te kunnen vormen. God laat de wereld voortbestaan om de Gemeente zonder vlek of rimpel aan zijn Zoon te kunnen aanbieden. Leden van het lichaam van Christus werden vóór de grondlegging der wereld al hiertoe bestemd. Volgens de schrijfster is Jezus de Heiland van alle mensen, want Hij geeft hun aardse zegeningen. Maar Hij is vooral de Heiland van de gelovigen, omdat Hij hun eeuwig leven geeft (1 Tim.4:10). Aan het kruis heeft Jezus de wereld gekocht, maar de Gemeente verlost. Aldus haar betoog. In dit tijdschriftartikel worden de uitdrukkingen ”alle mensen” en ”de velen” betrokken op de hele mensheid. Maar zou de apostel met ”rechtvaardiging ten leven” werkelijk slechts het geschenk van een vergankelijk bestaan hebben bedoeld? Paulus schreef aan Timotheüs, dat christenen voor alle mensen moeten bidden, dus ook voor koningen en hooggeplaatsten. Hij liet daarop volgen: ”Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd” (1 Tim.2:3-6). ”Alle mensen” betekent in dit vers echt: “iedereen”, want de heidense overheid is erbij inbegrepen. Het omvat mensen die nog niet tot erkentenis der waarheid zijn gekomen! Voor die 49 Ibid. Vanwege het breedsprakige negentiende-eeuwse taalgebruik van de schrijfster is haar argumentatie hier in eigentijds Nederlands weergegeven. 180
Page 168
allen heeft Christus Jezus zich gegeven tot een losprijs. God wil niet dat ze ondanks hun ongeloof nog een tijdje in leven blijven, maar dat ze worden behouden en Hem als hun Schepper en Verlosser gaan erkennen. Volgens Jakobus zijn de huidige gelovigen slechts de ”eerstelingen van Gods schepselen” (Jak.1:18). En volgens Paulus ”wacht de schepping met reikhalzend verlangen op het openbaar worden van de zonen Gods” (Rom.8:19), want wanneer die “zonen” eenmaal verheerlijkt zijn, zal ook ”de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid bevrijd worden” en in ”de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods” komen te staan (Rom.8:21). De apostel heeft met ”de schepping” niet alléén het oog op de flora en de fauna. Want planten en dieren kunnen niet nadenken over de toekomst en niet met reikhalzend verlangen naar een betere wereld uitzien. Mensen kunnen dat wel, en ongelovigen doen dat net zo goed als gelovigen. Volgens Markus 16:15 moet het evangelie worden verkondigd aan “alle schepselen”. En volgens Kolossenzen 1:23 is het evangelie verkondigd aan “de hele schepping die onder de hemel is”. Met “de schepping zelf” (Rom.8:21) doelt Paulus dus op de rest van de mensheid, op mensen die geen “zonen van God” zijn en die niet tot zijn gemeente behoren. Gemeenteleden worden bij de komst van Christus verheerlijkt en met Hem geopenbaard (Kol.3:4), opdat God ”in de toekomende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade zou tonen” (Efe.2:7). De verheerlijkte gemeente zal in de tijdperken die op het huidige boze wereldtijdperk volgen een toonbeeld zijn van de rijkdom van Gods genade. Gods heil zal niet tot de huidige gelovigen beperkt blijven, want uiteindelijk zullen allen onder het hoofd, Christus, worden samengevat (Efe.1:11). De huidige inzameling van de eerstelingen zal in de toekomst worden gevolgd door de inzameling van de hele oogst. 181 Als Paulus met ”rechtvaardiging ten leven” (vs.18) een tijdelijke voortzetting van ons stoffelijk bestaan had bedoeld, zou Romeinen 5 het volgende sprookje vertellen: “Aan het hof van een oosters vorst pleegde een ambtenaar een ernstig misdrijf. Zó ernstig was dat misdrijf, dat de doodstraf erop stond. De betrokkene had onmiddellijk terechtgesteld moeten worden. Maar er trad een middelaar tussenbeide. De zoon van de koning betaalde een borgsom. Omdat dit een hoog bedrag was, werd de misdadiger voorlopig in vrijheid gesteld, al mocht hij zich niet meer aan het hof vertonen. Pas tien jaar later werd hij buiten het paleis onthoofd”. Denkt u, dat Paulus in Romeinen 5 zoiets bedoelde? Zou de apostel dan hebben kunnen schrijven, dat de genadegave ”véél overvloediger” was dan de veroordeling? (vs.15). Ik meen van niet. Samenvatting 1. “Alle mensen” tot wie zonde en dood is doorgegaan (Rom.5:12) zijn dezelfde ”allen” voor wie het door de overtreding van Adam tot veroordeling is gekomen (Rom.5:18) en ook dezelfde ”allen” voor wie het door de ene daad van gerechtigheid tot rechtvaardiging ten leven komt (Rom.5:18). 2. Paulus gebruikt de uitdrukkingen ”de velen” en ”alle mensen” als synoniemen (vergelijk bijvoorbeeld de verzen 12 en 15, of 18 en 19). De oorspronkelijke Griekse tekst van het NT zegt niet: ”zeer velen”, maar: ”de velen”. Met ”de velen” worden de vele nakomelingen van de ene stamvader bedoeld. ”Zeer velen” zou ondanks het feit dat het een groot aantal betreft, een kleinere groep kunnen zijn dan ”alle mensen”. Maar in Romeinen 5 is “velen” geen beperking ten opzichte van “allen”. 182
Page 170
3. De apostel spreekt niet alleen over de uitverkorenen. Hij zegt dat zonde en dood door één mens ”de wereld” zijn binnengekomen (vs.12,13) en dat ”alle mensen” vanwege Adams val aan die vijandige machten werden onderworpen (vs.12,14,17,21). Ook vóórdat God een wet had gegeven en er tegen die wet werd gezondigd, waren alle mensen al stervelingen en heerste de dood al over het mensdom. Maar door Christus zullen ”alle mensen tot rechtvaardigen worden gesteld” (vs.19). Dat kan gezien het tekstverband alleen maar betekenen dat zij uit de greep van zonde en dood zullen worden bevrijd en zullen worden zoals God hen heeft bedoeld. 4. Paulus zegt niet, dat alle mensen ”in Adam gezondigd hebben” of op dezelfde manier hebben gezondigd als de eerste mens. De apostel maakt onderscheid tussen Adam en diens nakomelingen. De afstammelingen hebben niet gezondigd door te overtreden als hun stamvader (vs.14). Adam was een beeld van de Komende (vs.14). Adam kwam niet als zondaar ter wereld, in tegenstelling tot al zijn nakomelingen. Door zijn overtreding bepaalde Adam het lot van de hele mensheid. 5. Ook de Messias was in tegenstelling tot alle andere mensen geen zondaar. Met één daad van gerechtigheid – zijn gehoorzaamheid tot de dood aan het kruis – besliste ook Hij over het uiteindelijke lot van de hele mensheid. Dankzij Hem zullen alle mensen het ware leven ontvangen en gerechtvaardigd worden. 6. De vraag, wanneer alle mensen tot rechtvaardigen worden gesteld, wordt in Romeinen 5 niet beantwoord. Wie een antwoord op die vraag wil krijgen, moet nagaan wat de Bijbel over opstanding leert. 183 7. Aangezien sommige mensen in het “eeuwige vuur” (Mat.5:29-30, 13:40-42, 49-50; 18:8-9, 25:41) of de “poel des vuurs” (Openb.20:14-15, 21:8) terecht zullen komen, een toestand die de Bijbel aanduidt als de “tweede dood” (Openb.20:14, 21:8), kan die toestand niet hun eindbestemming zijn. Christus Jezus doet als laatste vijand de dood te niet (1 Korinthe 15:26, 2 Tim.1:10). Dat ontzaglijke einddoel zal pas worden bereikt wanneer er twee toekomstige “eeuwen” (Gr. aioonen, wereldtijdperken), zijn verlopen: de “eeuw” van de duizendjarige binding van de satan en de “eeuw” van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (vgl. Openb.21:4). Als de dood (in al zijn verschijningsvormen, zowel de eerste als de tweede) uiteindelijk te niet is gedaan, zijn allen tot rechtvaardigen gesteld. 184
Page 172
Levendmaking “Want, dewijl de dood er is door één mens, is ook de opstanding der doden door één mens. Want, evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (1 Kor.15:21-22). Over de parallel tussen Adam en Christus spreekt Paulus niet alleen in zijn brief aan de Romeinen, maar ook in zijn eerste brief aan de Korinthiërs. In de Romeinenbrief laat hij zien dat de hele mensheid ten gevolge van de misstap van haar stamvader zondig en sterfelijk geworden is, maar dat het door Christus voor diezelfde mensheid zal komen tot rechtvaardiging ten leven. In de Korinthebrief plaatst hij de dood, die via Adam tot alle mensen is gekomen, tegenover de levendmaking in en door Christus. 185 De tekst boven dit hoofdstuk is opnieuw inspringend afgedrukt. Zo zien we in één oogopslag, dat “dood” staat tegenover “opstanding der doden”, “sterven” tegenover “levend gemaakt worden” en dat “één mens, Adam” staat tegenover “één mens, Christus”. Net als in Romeinen 5 maakt Paulus geen enkel onderscheid tussen de reikwijdte van de gevolgen van Adams val, en de reikwijdte van de gevolgen van Christus’ gehoorzaamheid. Vanwege Adams val zijn alle mensen stervelingen geworden. Vanwege Christus’ gehoorzaamheid zullen diezelfde “allen” eens worden levend gemaakt. Kerkleraars hebben gedurende de afgelopen vijftienhonderd jaar beweerd, dat alleen de gelovigen maar worden levend gemaakt; de rest van de mensheid wordt volgens hen aan de “Godverlatenheid” prijsgegeven. Maar Paulus lijkt in 1 Kor.15:22 iets anders te zeggen: volgens hem verlost Christus uiteindelijk álle mensen uit de banden van de dood. In kerkelijke kring heeft men altijd moeite gehad met de ruimhartigheid van de apostel en geprobeerd om zijn woorden in engere zin te interpreteren. Een Duitse visie Een Duits predikant heeft over 1 Kor.15:22 het volgende opgemerkt: “In de eerste plaats rijst de vraag, of hier eigenlijk wel sprake is van alle mensen en niet veeleer slechts van alle christenen. Reeds in het daaraan voorafgaande deel wendt Paulus zich tot de gelovigen, en dat geldt des te meer voor het vervolg. Niet dat hij de algemene opstanding der doden zou loochenen; maar hier is hij kennelijk slechts bezig met het onderwerp: ‘...die in Christus zijn ontslapen’ (1 Kor.15:18). Reeds in de verzen 12 tot en met 34 wordt het allengs duidelijk, dat opwekking meer 186
Page 174
betekent dan slechts een levend maken van het lichaam; het gaat niet om een verrijzenis voor het oordeel, maar om de opstanding voor een leven in eeuwige heerlijkheid. Dat komt nog duidelijker aan het licht in de uiteenzetting over het opstandingslichaam (vs.35-37): Paulus relateert dat aan begrippen zoals: onverderfelijkheid, heerlijkheid, kracht, hemels, geestelijk, onsterfelijk. Dat ook de goddelozen opstaan en wat zij voor een lichaam zullen krijgen, daarover spreekt hij helemaal niet. Het is daarom het allereenvoudigst, om het woord allen in vers 22 eveneens uitsluitend te laten slaan op de christenen” 50 De schrijver merkt terecht op, dat “levend maken” méér inhoudt dan herstel van de gestorvenen in hun oude staat. Het betekent: opwekking tot het échte leven, dat onverderfelijk (vs.42,52-54), heerlijk (vs.43), krachtig (vs.43), hemels (vs.48-49) 51, geestelijk (vs.44) 52 en onsterfelijk (vs.53-54) is. Dit ware leven wordt volgens hem alleen aan gelovigen geschonken. Ongelovigen zullen verrijzen bij de “opstanding ten oordeel” (Joh.5:29). Daarbij is er geen sprake van heerlijkheid, maar van eeuwig afgrijzen (Dan.12:2). Dus bedoelt Paulus volgens deze predikant in vs.22 met “allen”: alle christenen. In Adam sterven alle gelovigen, zo zullen in Christus ook alle gelovigen levend gemaakt worden. Over het lot van ongelovigen laat Paulus zich volgens hem niet uit. Uit vers 18 blijkt, dat de apostel zich beperkt tot hen, die in Christus zijn ontslapen. Tot zover deze visie. 50 A.Symank, Worden alle mensen gered?, ‘s Gravenhage 1989, pag.14 51 Qua oorsprong, vgl. vs.40 met vs.47. 52 Dat wil zeggen: door de Geest van Christus beheerst (vs.45-46). 187 Uit de verzen die aan vs.21-22 voorafgaan (vs.19-20) blijkt echter dat Paulus niet spreekt over de gelovigen alleen. In vers 19 schrijft de apostel immers: “Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen”. De apostel maakt onderscheid tussen “wij” [de gelovigen] en “alle mensen” [de mensheid]. Indien ons geloof alleen maar betekenis zou hebben voor “dit leven”, dan waren christenen de “beklagenswaardigste van alle mensen”. Want geloof in Christus brengt vervolging en verdrukking met zich mee. In dit leven hebben christenen het niet makkelijker, maar moeilijker dan ongelovigen. Indien het vertrouwen in Christus alleen maar ons huidige bestaan betrof, dan waren we van alle mensen het meest beklagenswaardig. “Alle mensen” in vers 19 heeft duidelijk betrekking op de hele mensheid. De bewering van de predikant dat met het woord “allen” in vers 22 “alle christenen” bedoeld zijn is dus niet juist. In vers 18 spreekt Paulus over mensen die “in Christus zijn ontslapen”. Maar in vers 20 verklaart hij, dat “Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn”. Hier staat niet: als eersteling van wie in Hem ontslapen zijn. De parallel tussen Adam en Christus, die de apostel trekt, gaat mank wanneer “allen” in vs.20-22 “alle gelovigen” zou betekenen. Want de dood kwam via Adam tot “alle mensen”, gelovigen en ongelovigen. Wanneer het leven door Christus alleen gelovigen ten deel zou vallen, zouden de gevolgen van Adams val zich verder uitstrekken dan de gevolgen van Christus’ gehoorzaamheid. Dat is niet wat Paulus in vs.22 schreef. Zo’n opvatting tast de eer en goede naam van de Messias aan, want die maakt: “Adam krachtiger om te verderven dan Christus om te behouden”. Volgens de Bijbel is de reddende kracht van Christus juist véél groter dan de verwoestende kracht van Adam 188
Page 176
(Rom.5:15-17). Paulus spreekt in 1 Korinthe 15:20 dus over “de ontslapenen” in het algemeen. Dat met het woord “allen” in vs.22 de hele mensheid is bedoeld, blijkt ook wanneer we de verzen 21 en 22 vergelijken. In vers 21 zegt Paulus, dat zoals de dood er is door “één mens”, zo is ook de opstanding der doden er door “één mens”. Via Adam kwam de dood tot al zijn nakomelingen. Via Christus komt het leven tot diezelfde “allen”. In vers 22 betekent “allen”: allen die vanwege Adams val zijn gestorven, dus het hele mensdom. Wanneer de apostel het persoonlijk voornaamwoord “wij” gebruikt bedoelt hij de gelovigen (zie vs.19). Maar wanneer hij het heeft over “allen” of “alle mensen” (vs.19-22), bedoelt hij de hele mensheid. Nederland tegenover Duitsland In de “Bode van het heil in Christus”, het langst bestaande bijbelstudie-blad in Nederland (opgericht in 1858) werd 1 Kor.15:22 op een tegenovergestelde manier uitgelegd. Volgens de schrijver van een artikelenserie in dit blad betekent “levend maken”: uit het graf verrijzen. De apostel spreekt immers over de opstanding der doden (vgl. vs.12-16). Die opstanding leidt voor sommige doden tot eeuwige heerlijkheid, maar bij anderen tot eeuwig afgrijzen (Dan.12:2). De Messias maakte onderscheid tussen een “opstanding ten leven” (= tot eeuwige heerlijkheid) en een “opstanding ten oordeel” (Joh.5:29). In het laatste bijbelboek heeft “levend worden” volgens de schrijver ook de betekenis van “verrijzen”. In Openbaring 20 wordt gesproken over de “eerste opstanding” waaraan alleen gelovigen deel hebben (vs.4-6). Over de rest van de mensheid wordt gezegd: 189 “De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren” (Openb.20:5). In het boek Openbaring betekent “levend worden” blijkbaar: uit de dood opstaan. Want de “overige doden” worden pas duizend jaar na de eerste opstanding levend (vgl. Openb.20:13). En van hen wordt gezegd: “Wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs” (Openb.20:15). In Openbaring 20:5 betekent de uitdrukking “levend worden” dus: opgewekt worden, uit het graf verrijzen. Maar velen die na de duizend jaren “levend worden” komen uiteindelijk in de poel des vuurs terecht. De schrijver van de artikelenserie besluit: “Levendmaking… kan betrekking hebben op de levendmaking van het fysieke lichaam bij de opstanding… (dit is de betekenis in 1 Kor.15:22 en Openb.20:5), èn levendmaking kan in verband staan met het nieuwe leven van de wedergeboorte (vgl. Efe.2:5, Kol.2:13). Er is niets in 1 Kor.15, ook de uitdrukking ‘in Christus’ niet, dat ons noopt aan wedergeborenen te denken – integendeel!” 53. We zouden de visie van deze auteur als volgt kunnen samenvatten: In 1 Kor.15:22 spreekt Paulus over de opstanding van gelovigen én ongelovigen. De “wij” passages van zijn brief (vs.49-58) hebben betrekking op de toekomst van de gelovigen. Maar in vs.22 spreekt hij over opstanding in het algemeen. Aangezien “in Christus allen levend gemaakt worden”, zullen 53 W.J.Ouweneel, Alverzoening: besproken en weerlegd. Vaassen 1995, pag.35 [eerder verschenen als een serie artikelen in de Bode van het heil in Christus]. Dezelfde redenering is al in de kanttekeningen bij de Statenvertaling te vinden. 190
Page 178
alle doden eens uit hun graven verrijzen. Maar die “levendmaking” zal in vele gevallen leiden tot het oordeel van de vuurpoel. Tot zover de visie van de “Bode”. Kan de uitdrukking “levend maken” in de Bijbel werkelijk twee betekenissen hebben? Kan het zowel “eeuwig wel” als “eeuwig wee” betekenen? Is “eeuwig afgrijzen” een vorm van leven? In het laatste bijbelboek wordt er over “leven” en “dood” méér gezegd dan er in de artikelenserie staat. In Openb.20:4 merkt Johannes over gelovige martelaren op: “Zij werden levend en regeerden met Christus, duizend jaren”. Daarna zegt hij: “De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren” (Openb.20:5). Maar het opstaan van die doden uit “de zee, de dood en de hades” (Openb.20:13) was niet het moment waarop zij “levend werden”. Johannes zag immers “doden” voor de grote witte troon staan (vs.12). Ze “stonden” (want ze waren verrezen uit hun graven) maar ze waren nog niet levend gemaakt (want Johannes duidt hen aan als “doden”). Bovendien werd er op dat moment een boek geopend (Openb.20:12). En wie niet in dat “boek van het leven” was vermeld, werd in de poel des vuurs geworpen (Openb.20:15). Die poel is volgens het laatste bijbelboek “de tweede dood” (20:6, 20:14; 21:8). Bij de grote witte troon worden alléén levend gemaakt, wie in het boek des levens zijn vermeld. Voor doden wier namen in dat boek ontbreken neemt de tweede dood de functie van zee en hades over (20:6, 21:8). Zij gaan van een doodstoestand die aan het oordeel voorafging over in een doodstoestand die op het oordeel volgt, van een eerste in een tweede dood. Maar dat betekent niet dat deze mensen, over wie de tweede dood macht heeft, nooit levend gemaakt zullen worden. Want God zal “alle dingen nieuw” maken (21:5). Uiteindelijk zal de dood niet meer 191 zijn (21:4). Als “laatste vijand” zal hij te niet worden gedaan (1 Korinthe 15:26, 2 Timotheüs 1:10). Voor dat doel heeft de Schepper “de rivier van het water des levens” op de nieuwe aarde geplaatst. Door het water van die rivier worden de doden tot leven gewekt. Ze komen niet op het wereldtoneel terug als de zondaren die zij eens waren (21:8, 22:15) maar als vernieuwde schepselen (21:6, 22:1,17; vgl. Ezech.47:1-12). Door de bladeren van het geboomte des levens zullen de volken, die voortdurend tegen God hebben gerebelleerd (Openb.11:2, 11:9-10, 11:18, 14:8, 18:3, 18:23, 20:8-9), van hun afkerigheid en opstandigheid worden genezen (22:2). Ten slotte zal er geen enkele vervloeking meer zijn (22:3). Uit Openb.20-22 kan niet geconcludeerd worden dat “levend maken” hetzelfde is als “opstaan”. In het Nieuwe Testament is “levend worden” of “levend maken” een aanduiding van het ontvangen of schenken van het ware leven (zie Openb.20:4, Joh.5:29, Joh.20:31, Efe.2:5 en Kol.2:13). In 1 Kor.15:22 moet de uitdrukking dezelfde betekenis hebben. Met “allen” bedoelde Paulus: de hele mensheid, en met zijn uitspraak dat “in Christus allen levend gemaakt zullen worden”: dat elk mens eens uit de greep van de dood zal worden bevrijd. Youth for Christ Een christen die namens Youth for Christ op Sri Lanka werkzaam is, heeft over 1 Kor.15:22 het volgende geschreven: “Hier geldt ook dat, als we de parallel tot in het absolute doorvoeren, we tot de conclusie moeten komen dat ieder mens tenslotte een ‘gelukzalige opstanding’ zal kennen. Maar ook hier laat de context zien dat zo’n verklaring onmogelijk juist kan zijn. Meer dan eens in dit hoofdstuk zegt Paulus, dat de grote prijs die betaald moet worden voor het volgen van Jezus de moeite 192
Page 180
waard is, omdat zij die in Christus zijn met Hem zullen opstaan, in tegenstelling tot de ongelovigen (zie de verzen 19, 31-32 en 58). Tot viermaal toe zegt Paulus in de verzen rond vers 22 dat degenen die zullen opstaan, degenen zijn die in of van Christus zijn (vs.18,19,20,23). Dan ligt de conclusie voor de hand dat Paulus met ‘zo zullen ook in Christus allen levendgemaakt worden’ bedoelt dat degenen die tot Christus’ nakomelingen behoren - degenen die ‘in Christus’ zijn, degenen zijn die opgewekt zullen worden. Het tweede ‘allen’ in deze tekst wijst dus op allen die in Christus zijn, en daarmee op hen die geloven” 54. De schrijver voegt er (m.b.t. Rom.5:18 en 1 Kor.15:22) nog aan toe: “[Paulus] zegt hier dat, zoals het gehele menselijke ras onder het oordeel gekomen is door de zonde van Adam, net zo zal het gehele ras van hen die in Christus zijn tot verlossing gebracht worden door de ‘daad van gerechtigheid’ van Christus” 55. Tot zover de visie van deze zendeling. Is wat hij beweert, de waarheid? Laten we “de Schriften onderzoeken of deze dingen zo zijn” (Hand.17:11). In vers 18 merkt de apostel op, dat indien Christus niet is opgewekt, “dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren”. De schrijver uit Sri Lanka trekt uit deze bijbeltekst de conclusie: “Wie niet in Christus zijn ontslapen, wie dus in ongeloof zijn gestorven, zijn per definitie verloren. Als Jezus niet was opgewekt, zouden zelfs de gestorven gelovigen nog verloren zijn”. Hij schrijft: “Zij die in Christus zijn zullen met Hem opstaan, in tegenstelling tot de ongelovigen”. 54 A.Fernando, Belangrijke vragen over de hel. Apeldoorn 1998, p.57-58. 55 Ibid., pag.57. 193 Maar in 1 Korinthe 15:17-19 wordt er helemaal niets gezegd over ongelovigen! Paulus spreekt in deze tekst over gemeenteleden die nog leven en andere gemeenteleden die al gestorven zijn. Als Christus niet was opgewekt, dan waren de levende gemeenteleden “nog in hun zonden” (vs.17) en de beklagenswaardigste van alle mensen (vs.19). Dan waren ook zij die in Christus zijn ontslapen verloren (vs.18). Wat Paulus hier schrijft komt op het volgende neer: Gelovigen zijn mensen die hun vertrouwen op Christus hebben gesteld en die verwachten dat de Messias hen eens van de zonde en de vergankelijkheid zal bevrijden. In dat geloof zijn sommige gemeenteleden gestorven. Als Jezus niet zou zijn opgewekt, zouden christenen die zijn ontslapen niets meer te verwachten hebben. Aangezien geloof in Christus verdrukking en vervolging met zich meebrengt, zouden gelovigen dan de beklagenswaardigste zijn van alle mensen (vs.19). In dit leven zouden ze vanwege hun geloof alleen maar narigheid oogsten en met de dood zou alles uit zijn. Maar God zij dank, zo is het niet. De Messias zal zijn volgelingen tijdens de eerstvolgende rangorde van de opstanding levend maken (vers 23). De verdrukking van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegen de heerlijkheid die zich eerst in de gelovigen, en later in de rest van de schepping zal openbaren (Rom.8:18). In 1 Kor.15:17-19 wordt het toekomstig lot van ongelovigen niet vermeld. Paulus stelt hier vast, dat christenen van alle mensen het meest beklagenswaardig zouden wezen, indien er geen opstanding der doden was. In vers 20 staat niet: “Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van wie in Hem zijn”. Er staat: “als eersteling van hen, die ontslapen zijn”. Dat wil zeggen: van alle gestorvenen. De apostel laat er op volgen, dat zoals de dood er is door een mens, zo is ook de opstanding der doden door een mens (vs.21). De dood komt tot alle mensen, zowel gelovigen als ongelovigen. Hetzelfde geldt voor de opstanding. 194
Page 182
In vers 23 onderscheidt de apostel drie rangorden in de levendmaking. Hij zegt niet: “Christus als eersteling, daarna die van Christus zijn. Punt”. Maar hij spreekt over: (i) Christus als eersteling, (ii) daarna die van Christus zijn, (iii) daarna het einde. Uit het tekstverband blijkt dat hij hiermee bedoelt: het einde van de levendmaking (vs.22), de laatste rangorde van de opstanding (vs.23). Gelovigen behoren tot de tweede rangorde, ongelovigen tot de derde. Schriftverdraaiing De schrijver uit Sri Lanka beweert, dat “het gehele ras van hen die in Christus zijn tot verlossing gebracht zal worden”. Maar zó staat het niet in de Bijbel. De zin van Paulus luidt niet: “Evenals allen-in-Adam sterven, zo zullen ook allen-in-Christus levend gemaakt worden”. Er staat: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden”. Als Paulus in 1 Korinthe 15:22 over “allen-in-Christus” had gesproken, dan zou hij inderdaad twee “rassen” of “families” tegenover elkaar hebben gesteld: allen die in Adam zijn tegenover allen die in Christus zijn. Maar de apostel plaatste: “in Adam allen” tegenover: “in Christus allen”. Adam veroorzaakte de dood van allen. Zo zal Christus ook de levendmaking van allen teweegbrengen. Paulus merkt in vers 31 en 32 op, dat als er geen opstanding der doden zou zijn, hij beter met zijn prediking kon stoppen en kon proberen om iets van zijn leven te gaan maken. Want dan viel er niets te verkondigen. Dan zou met de dood alles uit zijn. Dan kon je in de korte tijd die je nog restte maar beter zoveel mogelijk plezier maken. Voor een hersenschim ga je je leven toch niet op het spel zetten? 195 De schrijver uit Sri Lanka laat de apostel iets heel anders zeggen. Volgens hem merkte Paulus in vs.31-32 op: “Ik span me in tot het uiterste en heb in Efeze met de wilde dieren gevochten om te mogen opstaan. De prijs die ik moet betalen is ontzettend hoog maar toch de moeite waard. Wie nú weigert om zo’n prijs te betalen wordt straks ook niet levendgemaakt”. Als dát de boodschap van het evangelie zou zijn dan was het geen blijde boodschap! Moeten wij een hoge prijs betalen voor ons behoud? Dan kunnen we op ons eigen werk roemen! En dan is Jezus voor niets gestorven (vgl. Gal.2:21). In werkelijkheid is ons behoud niet uit onszelf, maar “Gods gave”: een onverdiend geschenk (Efe.2:8). Daarom kan ook niemand roemen (Rom.3:27, 1 Kor.1:29, Efe.2:9). Zelfs Paulus, die vele malen was gegeseld en gestenigd, aan levensgevaar had blootgestaan en de last van alle heidengemeenten op zijn schouders voelde drukken, kon alleen maar roemen in de Here (1 Kor.1:31, 2 Kor.10:17). Laten we ervoor waken dat we in iets anders roemen dan in het kruis van Christus (Gal.6:14). Laten we niet hoog opgeven van de prijs die wij moesten betalen, maar van de prijs die de Verlosser heeft betaald. Alleen dan zijn we getrouwe navolgers van Paulus. In 1 Korinthe 15:58 schrijft de apostel: “Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here”. “Daarom” slaat terug op het voorafgaande: “God zij dank, die ons de overwinning geeft” (vs.57). Niet wij behalen die, maar Hij gééft hem! “Werk des Heren” is niet het werk dat wij voor God verrichten, maar het werk dat Hij in en door ons verricht. Wie tijdens dit leven in Gods dienst heeft gestaan, zal met Christus in onvergankelijkheid mogen regeren (vgl. vers 50). 196
Page 184
Aan wie in het hier en nu getrouw is geweest, zal na de opstanding een grotere verantwoordelijkheid worden toevertrouwd. Christus en de zijnen zullen over de schepping heersen. Het bestuur dat zij zullen uitoefenen zal er toe leiden dat God uiteindelijk “alles is in allen” (1 Kor.15:28, vgl. Rom.8:1921) en de dood als laatste vijand te niet wordt gedaan (1 Kor.15:26). Besluit 1. In 1 Korinthe 15:22 spreekt Paulus zowel over de gelovigen als over de ongelovigen, want hij heeft het over allen die door Adam aan de dood zijn onderworpen. 2. In 1 Korinthe 15:22 spreekt Paulus niet over een opstanding tot eeuwig afgrijzen, want eeuwig afgrijzen is geen leven. “Levend maken” heeft in het NT betrekking op het schenken van onvergankelijk leven. 3. In 1 Korinthe 15:22 spreekt Paulus niet over twee menselijke “families”: zij die in Adam en zij die in Christus zijn. De tekst luidt niet: “Evenals allen in Adam sterven, zo zullen allen in Christus levend gemaakt worden”, maar hij luidt: “Evenals in Adam allen sterven, zo zullen in Christus allen levend gemaakt worden”. Daarop behoren wij: “Amen” te zeggen! 4. 1 Korinthe 15:22 is in overeenstemming met de bijbelse waarheid dat de dood door Christus te niet wordt gedaan (2 Tim.1:10) en de werken van de duivel worden verbroken (1 Joh.3:8). 5. En deze tekst is in overeenstemming met de waarheid dat Christus de “Redder van de wereld” is (Joh.4:42, 1 Joh.4:14), en de genadegave door Hem veel overvloediger dan de veroordeling die een gevolg was van Adams val (Rom.5:15). 197 Deel 6: De reikwijdte van Gods heilsplan 199
Page 186
Gods werk is volmaakt Israëls profeten voorzegden dat God uiteindelijk de hele mensheid met zich zal verzoenen, dat wil zeggen: al zijn vijanden zal veranderen in vrienden. Juist zijn felste tegenstanders (Egypte en Assur) zouden eens van gedachten veranderen en de Schepper gaan dienen: “En de HERE zal zich aan Egypte doen kennen, en Egypte zal te dien dage de HERE kennen; en zij zullen dienen met slachtoffer en spijsoffer en de HERE geloften doen en betalen. Zo zal de HERE Egypte geducht slaan en genezen, en zij zullen zich tot de HERE bekeren, en Hij zal zich door hen laten verbidden en hen genezen. Te dien dage zal er een heerbaan wezen van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. Te dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, omdat de HERE der heerscharen het gezegd heeft met de woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël” (Jesaja 19:21-25)56 Allen die tegen God opstonden zullen zich eens voor hun gedrag schamen en zich vrijwillig voor Hem neerbuigen, vanuit de erkenning dat alleen de HERE maar betrouwbaar is en dat er alleen bij Hem maar kracht en redding is te vinden: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. Want Ik heb gezworen bij Mij zelf, waarheid is uit mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren. Alleen bij de HERE, zal men van Mij 56 In dit hoofdstuk zijn citaten uit het Oude Testament ontleend aan de vertaling van het NBG. Citaten uit het Nieuwe Testament zijn afkomstig uit de Telos vertaling. 201 zeggen, is gerechtigheid en sterkte, tot Hem zal men komen; maar beschaamd zullen staan allen die tegen Hem in woede ontstoken zijn; in de HERE wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal het zich beroemen” (Jesaja 45:22-25) De apostel Paulus heeft deze profetie van Jesaja aangehaald en Jesaja’s woorden op de gekruisigde en opgestane Messias betrokken: “Laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, die in [de] gestalte van God zijnde het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar zichzelf ontledigd heeft, [de] gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk wordend. En uiterlijk als een mens bevonden heeft Hij zichzelf vernederd, gehoorzaam wordend tot [de] dood, ja [tot de] kruisdood. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God [de] Vader” (Filippenzen 2:5-11) In Jesaja 45 en Filippenzen 2 gaat het niet om een huldebetoon dat onder dwang tot stand komt (zoals een aardse dictator dit kan afdwingen) maar om een huldebetoon dat oprecht gemeend is. Niet de lippen, maar de tongen zullen eens belijden dat Jezus Christus Heer is. Die belijdenis komt van binnenuit, want Paulus gebruikt het Griekse werkwoord ex-homologeoo. En dit buigen en belijden is tot eer van God in zijn hoedanigheid als Vader. Het gaat niet om lippendienst, maar om een hartelijk dienen van God, door schepselen die Hem kennen en erkennen als hun Vader. Aangezien God het gebed van de Gekruisigde heeft gehoord (Psalm 22:25), zullen alle volken zich eens voor de Opgestane neerbuigen en zich tot de HERE bekeren: 202
Page 188
“Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de HERE bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor uw aangezicht. Want het koninkrijk is des HEREN, Hij is heerser over de volken. Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof nederdalen, en wie zijn ziel niet in leven kan houden. Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de HERE verteld worden aan het komende geslacht; zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft” (Psalm 22:28-32) Hetzelfde blijde toekomstperspectief klinkt in andere Psalmen: “Alle volken, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zich voor U nederbuigen, o HERE, en uw naam eren; want Gij zijt groot en doet wonderen, Gij, o God, alleen” (Psalm 86:9-10) “Genadig en barmhartig is de HERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. De HERE is voor allen goed, en zijn barmhartigheid is over al zijn werken. Al uw werken zullen U loven, HERE, uw gunstgenoten zullen U prijzen... De HERE schraagt allen die vallen, Hij richt alle gebogenen op. Aller ogen wachten op U, en Gij geeft hun te zijner tijd hun spijze; Gij doet uw hand open, en verzadigt met welbehagen al wat leeft... Mijn mond zal van de lof des HEREN spreken, en al wat leeft, zal zijn heilige naam prijzen voor altoos en immer” (Psalm 145:8-10,14-16,21) Volgens de apostel Paulus zal God door Christus de wereld met zich verzoenen. Niet alleen de gemeente of de uitverkorenen, maar de hele wereld! “Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot dit oordeel zijn gekomen, dat Eén voor allen gestorven is; dus zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt... Daarom, als iemand in Christus is, is hij 203 een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is <alles> nieuw geworden. En alles is uit God, die ons met zichzelf heeft verzoend door Christus en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend was, terwijl Hij hun overtredingen hun niet toerekende en in ons het woord van de verzoening legde. Wij zijn dan gezanten voor Christus, terwijl God als [het ware] door ons maant. Wij bidden voor Christus: Laat u met God verzoenen. Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons [tot] zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem” (2 Korinthe 5:14-21) De verzoening zal volgens de apostel zowel de aarde als de hemelen omvatten en elk met rede begiftigd schepsel dat van God is vervreemd en tegen Hem is opgestaan in een vriend veranderen: “Want het behaagde de hele Volheid in Hem [d.i. de Zoon] te wonen en door Hem alle dingen57 tot zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn kruis, <door Hem>, hetzij de dingen58 op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen” (Kolossenzen 1:20) Paulus sluit zich aan bij de toekomstverwachting van de psalmdichters en de profeten. Dat deed ook zijn collega-apostel, 57 De oorspronkelijke Griekse tekst zegt ta panta, “de alle” (waarbij alle een meervoudsvorm is). Omdat “de alle” geen goed Nederlands is, hebben de vertalers ta panta weergegeven als: “alle dingen”, maar dit wekt de indruk dat verzoening betrekking heeft op voorwerpen terwijl die in werkelijkheid betrekking heeft op vijanden. 58 “Dingen” staat niet in de oorspronkelijke tekst, er staat “hetzij die op de aarde, hetzij die in de hemelen”. Gezien het tekstverband (vs.16) gaat het om “tronen, heerschappijen, overheden en machten” in de onzichtbare en de zichtbare wereld met hun bijbehorende onderdanen. 204
Page 190
Petrus, die kort voor zijn dood aan messiasbelijdende Joden schreef: “[De] Heer… wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9) De reikwijdte van de verzoening Wat in de bovengenoemde teksten uit de profeten, de psalmen en de nieuwtestmantische brieven wordt gezegd, zou je als volgt kunnen samenvatten: 1. Zelfs Gods ergste vijanden zullen eens met Hem worden verzoend (Jesaja 19:21-25). 2. De verzoening zal tot “alle einden der aarde” reiken en “elke knie” en “elke tong” van elke sterveling omvatten (Jesaja 45:2225, Psalm 22:28-32, 86:9-10). 3. De verzoening betreft zelfs elke knie en elke tong van hen die “in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn”. Dus ook de knieën en de tongen van de gestorvenen en van de hemelwezens! (Filippenzen 2:5-11). 4. De verzoening heeft betrekking op de hele kosmos; ze wordt door de gekruisigde en opgestane Messias tot stand gebracht (2 Korinthe 5:14-21, Kolossenzen 1:20). 5. Het grote einddoel van God is een schepping waarin “al wat leeft zijn heilige naam prijst, voor altoos en immer” (Psalm 145:21). 205 De reikwijdte van de bedekking Volgens de Bijbel zal God niet alleen alle vijanden met zich verzoenen, maar door het bloed van zijn Zoon ook al hun zonden bedekken, dus de tekortkomingen van al zijn schepselen opheffen en al hun zonden wegnemen. Johannes getuigt van Jezus Christus, de Rechtvaardige: “Hij is [het] zoenoffer59 voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar ook voor de hele wereld” (1 Johannes 2:2) Johannes vat het goede nieuws dat hij met zijn collega-apostelen mocht verkondigen als volgt samen: “En wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon heeft gezonden als Heiland van de wereld” (1 Johannes 4:14) Hier staat niet: als een Redder voor de wereld, maar: als Redder van de wereld. Christus is niet een arts die de wereld kan genezen, of een apotheker die genezing voor de wereld mogelijk maakt, maar de arts die volmaakte genezing tot stand brengt! De laatste profeet uit het tijdperk van “de wet en de profeten”, Johannes de Doper, heeft op Jezus gewezen en van Hem gezegd: “Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1:29) Met “de zonde van de wereld” wordt vooral bedoeld: het ongeloof (Johannes 16:8-11). De Doper zei niet, dat het Lam van God de zonde van de wereld zou wegnemen voor zover die wereld bereid was om in Hem te geloven. Johannes verspreidde een korte en krachtige boodschap: het Lam van God neemt de 59 Grieks hilasmos, “bedekking”. 206
Page 192
zonde van de wereld weg. Ook de zonde van het ongeloof. Zelfs ons ongeloof! Om die reden merkte de apostel Paulus over de Messias op: “Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Hem heeft God gesteld tot een genadetroon60 door <het> geloof in zijn bloed, tot betoning van zijn gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, opdat Hij rechtvaardig is en hem rechtvaardigt die op grond van geloof in Jezus is” (Romeinen 3:23-26) Het bloed van Jezus zal alle menselijke zonden volmaakt bedekken. Zijn bloed is de werkelijkheid waarnaar het sprenkelen van het offerbloed op het verzoendeksel van de ark vooruitwees. Volgens de schrijver van de Hebreeënbrief is de Messias “éénmaal in [de] voleinding van de eeuwen geopenbaard om <de> zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf” (Hebreeën 9:26) De Messias schaft de zonde af, Hij stelt haar buiten werking! Vandaar dat Johannes in zijn brief opmerkt: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken” (1 Johannes 3:10) De duivel heeft het eerste mensenpaar doen zondigen en de hele mensheid aan de slavernij van de zonde en de vergankelijkheid onderworpen. Maar de Messias zal de werken van de duivel verbreken. Van de schade die de oude slang heeft aangericht zal er uiteindelijk niets meer te zien zijn. 60 Gr. hilasterion, verzoendeksel, deksel ter bedekking. 207 In zijn brief aan de Romeinen sluit Paulus zich bij dit toekomstperspectief aan: “Daarom, zoals door één mens [Adam] de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan… zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene [Christus] de velen tot rechtvaardigen gesteld worden” (Romeinen 5:12,19). Over de bedekking van zonden spreekt de Bijbel dus even positief als over de verzoening van vijanden: 1. Christus is het “zoenoffer” (letterlijk: de bedekking) of het “verzoendeksel” voor de hele wereld (1 Johannes 2:2, Romeinen 3:25). 2. Hij is de Redder van (niet: voor!) de wereld (1 Johannes 4:14). Hij neemt de zonde van de kosmos weg (Johannes 1:29). Hij schaft de zonde af (Hebreeën 9:26). Hij verbreekt de werken van de duivel (1 Johannes 3:10). 3. Allen die gezondigd hebben worden om niet gerechtvaardigd door Gods genade (Romeinen 3:23). Zoals door de zonde van één stamvader zijn vele nakomelingen tot zondaars werden gesteld, zo zullen diezelfde velen door de gehoorzaamheid van de laatste Adam tot rechtvaardigen gesteld worden (Romeinen 5:19). Wanneer alle vijanden door God worden veranderd in vrienden, dan zullen ook al hun overtredingen en tekortkomingen door Hem worden “bedekt” – zodat ze nooit meer falen of van zijn wegen afdwalen. 208
Page 194
De reikwijdte van de verlossing Op de vraag wie Jezus door zijn sterven op de heuvel Golgotha heeft gekocht geeft de Bijbel het volgende antwoord: “Er is één God en één Middelaar tussen God en mensen, [de] mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1 Timotheüs 2:5-6) Over de bedoeling van de Schepper schreef de apostel: “God… wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van [de] waarheid komen” (1 Timotheüs 2:4) In zijn tweede brief aan de gemeente van Korinthe had hij al opgemerkt: “De liefde van Christus dringt ons, daar wij tot dit oordeel zijn gekomen, dat Eén voor allen gestorven is; dus zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt” (2 Korinthe 5:14-15) Aan de gemeente van Rome schreef hij over de reikwijdte van de verlossing: “Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is” (Rom.3:23-24) Iets dergelijks lezen we ook in de brief aan de Hebreeën: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij [d.i. de Messias] op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over [Gr. van] de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor [de] dood hun hele leven door aan slavernij onderworpen waren” (Hebreeën 2:14-15) 209 Aan gelovigen die ze dikwijls niet eens persoonlijk kenden schreven de apostelen dus onbevangen: “U bent voor een prijs gekocht; verheerlijkt dan God in uw lichaam!” (1 korinthe 6:20) “U bent voor een prijs gekocht; wordt geen slaven van mensen” (1 Korinthe 7:23) “U weet dat u niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost bent van uw onvruchtbare, door de vaderen overgeleverde wandel, maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, [het bloed] van Christus” (1 Petrus 1:18-19) Voordat Jezus werd overgeleverd en gekruisigd, zei Hij met het oog op zijn kruisiging en opstanding tegen zijn discipelen: “Nu is [het] oordeel van deze wereld; nu zal de overste van deze wereld worden buitengeworpen. En als Ik van de aarde ben verhoogd, zal Ik allen tot Mijzelf trekken” (Johannes 12:31-32) De Heere grondde deze verwachting op Psalm 22:28-32. De evangelieschrijver tekent erbij aan: “Dit nu zei Hij om aan te duiden wat voor een dood Hij zou sterven” (Johannes 12:33) Een dood waarmee Hij niet alleen voor allen de losprijs heeft betaald, maar waardoor Hij diezelfde allen ook eens daadwerkelijk zal verlossen en tot zich trekken. 210
Page 198
Boeken en artikelen Tijdens het schrijven van dit boek vond ik de volgende boeken en artikelen verhelderend: Abbott, Louis: An Analytical Study of Words. Dallas, TX: Lighthouse Library International (no date) Adams, Arthur P: The Purposes of God and the True Basis of Redemption (a compilation of articles published in the magazine The Spirit of the Word). Windber, PA: Bible Student’s Press, 2010. Adams, Arthur P: The Spirit of the Word (Volume 1) Beverly, MA, 1885. Relevante artikelen: “All Things Are of God”, “We are God’s Workmanship”, “Probation”, “Judgment”, “The Purpose of Evil”, “The Atonement”, “Terminology of the Atonement”, “Why Did Christ Die”, and “The Atonement as Typified in the Law”. Allin, Thomas: Christ Triumphant, or Universalism Asserted as the Hope of the Gospel on the Authority of Reason, the Fathers, and Holy Scripture. Canyon Country, CA: Concordant Publishing Concern, z.j. [reprint of the 9th edition, published in 1890] Andrews, Lewis Feuilleteau Wilson: The “Two Opinions”, or Salvation and Damnation, being an Inquiry into the Truth of Certain Theological Tenets Prevalent in the Year 1837. Macon, GA: published by the author. Anonymus: Der Schöpfung Zweck und Ziel. Konkordanter Verlag, Pforzheim [Konkordante Schriftenreihe] 215 Baader, F.H. und Pasedag, W.J: Versöhnung. Salem: Morgenland Verlag, 1982 [2e Auflage] Ballou, Hosea: A Treatise on Atonement; in which the Finite Nature of Sin is Argued, its Cause and Consequences as Such; the Necessity and Nature of Atonement, and its Glorious Consequences, in the Final Reconciliation of All Men to Holiness and Happiness. Boston: A.Tompkins, 1854 [6th edition] Ballou, Hosea: Ancient History of Universalism, from the Time of the Apostles to the Fifth General Council, with an Appendix Tracing the Doctrine to the Reformation. Boston: Universalist Publishing House, 1885. Barth, Karl: Der Römerbrief. Zürich: Evangelischer Verlag A.G.Zollikon, 1954 [9ter Abdruck der neuen Bearbeitung] Beauchemin, Gerry: Hope Beyond Hell. The Righteous Purpose of God’s Judgment. Olmisto, TX: Malista Press, 2010 [2nd edition] Beecher, Edward: History of Opinions on the Scriptural Doctrine of Retribution. New York: D.Appleton & Co., 1878 Bonda, Jan: De vrouw en haar zaad. Genesis 3 en 4 en daaromheen [Verklaring van een bijbelgedeelte]. Kampen: J.H.Kok, z.j. Bonda, Jan: Het heil van de velen. Over de vraag ‘Hoe is God?’ en de leer van de eeuwige straf. [Vuurpijlserie, no.24] Utrecht: Stichting ‘Vuur’, 1989. Bonda, Jan: Het ene doel van God. Een antwoord op de leer van de eeuwige straf. Baarn: Ten Have, 1994 [2e druk] 216
Page 200
Bonhoeffer, Dietrich (1972) Navolging. Baarn: Ten Have, 1972 [5e druk] Bouwman, Harm: Het begrip gerechtigheid in het Oude Testament. [Proefschrift, Universiteit van Amsterdam] Kampen: J.H.Bos, 1899 Brouwer, A.M: Verzoening. Een bijbels-theologische studie. Neerbosch: Neerbosch’ Boekhandel en Uitgeverij, 1947. Brown, Thomas: A History of the Origin and Progress of the Doctrine of Universal Salvation. Albany: G.Wood, 1826 Brütsch, Charles: De goede tijding van het wereldeinde. ’s Gravenhage: Boekencentrum, 1962. Chauncy, Charles: Divine Glory brought to View in the Final Salvation of All Men. T. and J.Fleet, Boston 1783 Chauncy, Charles: The Benevolence of the Deity, fairly and impartially considered in three parts. Powars & Willis, Boston 1784 Clayton, E.H: The New Birth Contrasted with the New Creation. Document op theheraldofgodsgrace.org Cope, Bob: Outer Darkness and Wiping and Gnashing of Teeth. Document op de Grace Universal homepage. Cox, Samuel: Salvator Mundi, or, Is Christ the Saviour of All Men? London: Kegan Paul, Trench, Trübner & Co., 1899 217 Dallmus, C.F: Unforced Acclamation. Santa Clarita, CA: Concordant Publishing Concern (no date) Dawson, Samuel G: Jesus’ Teaching on Hell. Amarillo, TX: Gospel Themes Press (no date) Dean, Paul: A Course of Lectures in Defense of the Final Restoration. Edwin M.Stone, Boston 1832 Dick, Willy: Lehrt die Schrift die Allaussöhnung? Pforzheim, Konkordanter Verlag [Konkordante Schriftenreihe] Dodd, C.H: Hilaskesthai, Its Cognates, Derivatives, and Synonyms, in the Septuagint. Journal of Theological Studies 32:352-360,1931 Downing, Curt: A Defense of Universal Reconciliation. Document op theheraldofgodsgrace.org Eberle, Reinhard: Der glückselige Gott, und seine Entfaltung im 1. Timotheusbrief. Document op r-eberle.de Eberle, Reinhard: Gott macht lebendig – Ordnungen der Lebendigmachungen. Document op r-eberle.de Edersheim, Elise Williamina: The Rites and Worship of the Jews. London: Religious Tract Society, 1890 Erskine, Thomas: An Essay on Faith [2nd edition] Edinburgh: Waugh and Innes, 1822 Erskine, Thomas: The Unconditional Freeness of the Gospel, in Three Essays. [2nd edition] Edinburgh: Waugh and Innes, 1822 218
Page 202
Erskine, Thomas: The Brazen Serpent, or Life Coming through Death [3d edition, 2d edition 1831]. Edinburgh: David Douglas, 1879 Erskine, Thomas: The Spiritual Order and Other Papers. Edinburgh: Edmonston and Douglas, 1871 Estlin, John Prior: Discourses on Universal Restitution, delivered to the Society of Protestant Dissenters in Lewis Mead, Bristol. London: Longman, Hurst, Rees, Orme and Brown, 1813 Farrar, Frederic William: Eternal Hope. Five Sermons Preached in Westminster Abbey, November and December, 1877. New York: E.P.Dutton & Company, 1894 Farrar, Frederic William: Mercy and Judgment. A Few Last Words on Christian Eschatology, with Reference to Dr.Pusey’s “What Is of Faith?”. New York: E.P.Dutton & Company, 1881 Gayford, S.C: Sacrifice and Priesthood: Jewish and Christian. London: Methuen, 1953 [2nd edition] Gelesnoff, Vladimir: The “Atonement”. Unsearchable Riches, Volume 7, p.51-59, 1916 Haring, H.W. den: Wat leert de Heilige Schrift over de hel? Buitenpost: Comité Bijbelse Gegevens, z.j. Haring, H.W. den: Leeringen der Ouden. Damwoude: Comité Bijbelse Gegevens, z.j. Hart, David Bentley: That All Shall Be Saved. Heaven, Hell and Universal Salvation. New Haven and London: Yale University Press, 2019. 219 Hensen, Johan A: Verzoening. Lelystad: Stichting Lachai-Roï, 1999. Hurley, Loyal: The Outcome of Infinite Grace. Santa Clarita, CA: Concordant Publishing Concern, z.j. Jukes, Andrew: The Law of the Offerings in Leviticus I-VII, Considered as the Appointed Figure of the Various Aspects of the Offering of the Body of Jesus Christ. London: James Nisbet & Co., 1848. Jukes, Andrew: The Second Death and the Restitution of All Things. [reprint from the original 1867 edition] Canyon Country, CA: Concordant Publishing Concern, 1976 Keizer, A: De grote toekomst van Israël, de kerk en de volken. Waarom de dogmatiek moest vastlopen. Kampen: J.H.Kok, 1992. Keizer, A: De komende reformatie van de eindtijd. Wat de kerken niet zien. Sliedrecht: Merweboek, 1996. Keizer, Heleen M: Life Time Entirety. A Study of Aioon in Greek Literature and Philosophy, the Septuagint and Philo [Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1999] Knoch, Adolph Ernst: The Christ of God III. His Atoning Death. Unsearchable Riches, Volume 1, p.169-180, 1910 Knoch, Adolph Ernst: “The Ransom Price”. Unsearchable Riches, Volume 19, p.135-152, 1928 Knoch, Adolph Ernst: All in All. The Goal of the Universe. Canyon Country, CA: Concordant Publishing Concern, 1978 220
Page 204
Kohnstamm, Philip: Schepper en schepping. Een stelsel van personalistische wijsbegeerte op Bijbelschen grondslag. Deel III: De Heilige. Proeve van een christelijke geloofsleer voor dezen tijd. Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon, 1931 Loudy, Adlai: God’s Eonian Purpose. Santa Clarita, CA: Concordant Publishing Concern, 1991 [1st edition 1929] Lukkien, A. en Oosterhuis, A: Alverzoening toegelicht en verdedigd. Arnhem: Arnhemse Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij, z.j. Luther, Ralf: Neutestamentliches Wörterbuch. Eine Einführung in Sprache und Sinn des urchristlichen Schrifttums. [Die urchristliche Botschaft, 24e Abteilung]. Berlin: Im FurcheVerlag, 1941 [12e Auflage, 1e Auflage 1932] MacDonald, George: Epea Aptera. Unspoken Sermons, Third Series. London: Longmans, Green and Co., 1889 [in het bijzonder de hoofdstukken “Justice”, p.109-162, en “Righteousness”, p.209-228] Manussen, A: Beknopte samenvatting van de grondslagen der Schriftuurlijke waarheid aangaande de universele redding van de ganse schepping. Rotterdam: Comité tot verbreiding van de waarheid der Schriften, z.j. McLeod Campbell, John: The Nature of the Atonement. Eugene, OR: Wipf and Stock Publishers, z.j. [original edition 1856, MacMillan, Cambridge, UK] Michaelis, Wilhelm: Versöhnung des Alls. Die frohe Botschaft von der Gnade Gottes. Bern: Siloah, 1950 221 Piet, André (2013) Honderdéén bommen en granaten onder het traditioneel-christelijke bolwerk. Waarom het evangelie een écht Goed Bericht is. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt. Punt, Neal: Unconditional Good News. Towards an Understanding of Biblical Universalism. Grand Rapids, William B.Eerdmans Publishing Co., 1980 Ruiter, Ton de: Jezus in ons. Een andere kijk op verzoening. Kampen: Kok, 2009. Ströter, Ernst Ferdinand: Het evangelie Gods. ’s Gravenhage: Daamen, 1921 Talbott, Thomas: The Inescapable Love of God. Salem, OR: Universal Publishers, 1999 Thomson, Alexander: Hoe komt men toch aan eeuwigheid? Rotterdam: E-H Depot Nederland, 1986 Wiersinga, Herman: De verzoening in de theologische diskussie. Kampen: J.H.Kok, 1971 Worcester, Noah: The Atoning Sacrifice. A Display of Love, Not Wrath. Cambridge, MA: Hilliard and Brown, 1829 Yamaguchi, Miho: George MacDonald’s Challenging Theology of the Atonement, Suffering, and Death. Tucson, AZ: Wheatmark, 2007 222
Page 206
Hebreeën 10:25 geldt gewoonlijk als 'de stok achter de deur' om kerkdiensten vooral toch bij te wonen. Maar is dat terecht? Waar gaat het in dit vers over en wat stond er voor de Hebreeën op het spel? De antwoorden zullen je verbazen …!

Stok achter de kerkdeur


Page 0
Page 6
“… niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen, maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen.” Hebreeën 10:25 9 1. Staat dat er ook écht? Wat er staat geschreven in Hebreeën 10 vers 25 is u mogelijk bekend. De populaire lezing van dat bijbelvers luidt – ik zal daar later wat correcties op aanbrengen – dat er in dat vers staat: ‘we moeten de onderlinge bijeenkomsten niet verzuimen’. Vanuit persoonlijke ervaring herinner ik me heel wat keren dat in toespraken daarop werd gewezen. In de praktijk werkt dat vers altijd zo. Met dat doeleinde werd het ook ingezet, namelijk: dat mensen dan toch maar naar de kerkdienst moesten gaan. Of eventueel, als u in de evangelische wereld groot geworden bent of daar vertoefd hebt, om vooral die samenkomsten toch maar niet te verzuimen. In de tijd dat ik een tiener was, werd dat ook als argument aangezet. Het werd opgevoerd dat ‘we niet alleen in de ochtend naar de samenkomst zouden gaan, maar ook de kerkdienst in de middag niet zouden verzuimen’, want als de kerk die belegt …? Het diende daadwerkelijk als ‘stok achter de deur’ om ál die bijeenkomsten, die de kerk dan belegt, te bezoeken en die niet te verzuimen. De aardigheid, of de onaardigheid van dit verhaal, is dat altijd dit vers wordt aangehaald, maar de omgeving van het bijbelvers krijgt zelden aandacht en dat wat er pal op volgt wordt nooit, hiermee in combinatie, gelezen. Als je gewoon verder leest in vers 26 tot en met 28, dan blijkt namelijk meteen dat er zoiets wat, met een duur woord, 11
Page 8
‘cognitieve dissonantie’ heet ontstaat. Je snapt ineens helemaal niet meer wat het daaropvolgende te maken heeft met het ‘niet meer bezoeken van bijeenkomsten’; de link verdwijnt compleet! Dat betekent dat de volgende vraag alleen maar des te meer gerechtvaardigd is: Wordt dit vers terecht, om die reden, altijd opgevoerd? Is het inderdaad een stok achter de kerkdeur? Dus de vraag is: staat dat er ook écht? Het eerste wat we moeten doen, in het algemeen als we een brief lezen, is weten waar het over gaat. Niet alleen maar wat erin staat, maar ook wat de hele setting van de brief is. En dan heb ik het vooral over een drietal vragen in dit verband en die ga ik eerst behandelen. Gewoon: wat zegt de Bijbel daar zelf over? • Aan wie is de brief geschreven? • Wanneer is de brief geschreven? • En met het oog waarop is de brief geschreven? Dat is heel erg belangrijk. En dan sla ik voor het gemak even de vraag over wie de brief geschreven heeft; de schrijver is anoniem en daarover is genoeg te melden, maar dat laat ik nu even voor wat het is. 12 2. Aan wie is de Hebreeën-brief geschreven? Het antwoord daarop zou niet zo problematisch hoeven te zijn. Al was het maar omdat de brief een naam heeft en dat is “de Hebreeën-brief ”. Als je de oorspronkelijke manuscripten hebt, waar de bijbeltekst op gebaseerd is (de grondtekst), dan staat daarin gewoon bovenaan: “de Hebreeën”. Waarbij ik moet aantekenen dat ‘Hebreeën’ een aanduiding is van mensen die Hebreeuws spreken. Het zijn nakomelingen van Heber, maar in de praktijk zijn dat Hebreeuws-sprekenden, Handelingen 6:1,9. Je leest bijvoorbeeld in Handelingen 6, dat daar in Jeruzalem een controverse ontstond rond de Hebreeuws-sprekenden, de Hebreeën, en de Grieks-sprekenden, de Hellenisten. En dan zijn inderdaad de Hebreeën ‘de Hebreeuws-sprekenden’. In feite zijn ‘Hebreeën’ dus vooral de inwoners van het land, die de Hebreeuwse taal spraken. Dat zijn de Hebreeën, zodat het niet alleen maar betrekking heeft op welke mensen dat zijn, maar ook zelfs waar ze wonen, namelijk in het land Israël. Dat is één ding: het is de Hebreeën-brief. Dus aan wie is de brief geschreven? Aan Hebreeën, dat wil zeggen: Hebreeuws-sprekenden en dan weet je dat het gaat over Joden. En dan gaat het meer specifiek over de Joden in het land waarvan de hoofdstad Jeruzalem is. Trouwens, het is weliswaar een ‘brief ’ zonder echte aanhef, maar als je dan even het opschrift weglaat en je begint in hoofdstuk 1 13
Page 10
vers 1 te lezen, dan wordt er wel direct vermeld (meer letterlijke vertaling): “De God, die lang geleden, in veel delen, en op veel manieren, tot de vaderen spreekt in de profeten …”. En dan weet je het eigenlijk ook al meteen, want hoe was het ook alweer …? Van wie zijn ‘de vaderen’? Paulus zegt in Romeinen 9 vers 5: “Hunner” – en dan heeft hij het over de Israëlieten – “zijn de vaderen, hunner zijn de beloften, hunner is de eredienst, hunner is de wetgeving”. Kortom, als in Hebreeën hoofdstuk 1:1 ‘de vaderen’ worden genoemd, dan gaat het heel uitdrukkelijk over het volk van wie de vaderen zijn, tot wie God ooit door de profeten heeft gesproken. Dus het opschrift is meteen ook de aanhef van de brief. En dan is er nog iets wat heel opvallend is: de schrijver veronderstelt dat zijn lezers heel erg bekend zijn met de Hebreeuwse Bijbel. Want de Hebreeën-brief is één grote toelichting op de eredienst en alle gebruiken, zelfs heel kleine details, van wat wij dan ‘het Oude Testament’ noemen. Daar wordt voortdurend naar gerefereerd. Het handelt over figuren als Mozes en Levi en Melchizedek en de dingen die er gedaan werden in het heiligdom. De schrijver veronderstelt dat het hen allemaal bekend is en wie zijn daarvan op de hoogte? De eersten die daarvoor in aanmerking komen, zijn degenen aan 14 wie de Hebreeuwse Bijbel is gegeven; namelijk aan Hebreeën. Dus dan kom je via die route ook weer uit op het feit dat het inderdaad de Hebreeën-brief is. Er zijn nog veel meer aanwijzingen. Als toegift: de lezers van deze brief vormden ‘het huis van Israël’ en ‘het huis van Juda’. Zo wordt het in Hebreeën 8 vers 8 ook genoemd: “Neem waar: er komen dagen, zegt de Heer, dat Ik met het huis van Israël, en met het huis van Juda, een nieuw verbond zal afsluiten …” Jeremia 31 wordt dan aangehaald, inzake het oude en het nieuwe verbond. Met hetzelfde volk waarmee God ooit het oude verbond sloot, zal Hij ook het nieuwe verbond sluiten. Dat zijn de geadresseerden: de Hebreeën dus. In Hebreeën 10 vers 30 wordt dat genoemd: “Zijn volk”. Het volk Israël. Het is duidelijk: de Hebreeën-brief is gericht aan Israël. 15
Page 12
3. Wanneer is de Hebreeën-brief geschreven? U zegt wellicht: ‘Ergens in de eerste eeuw, moet dat geweest zijn.’ Ja, dat is waar, maar iets preciezer nog …? Dan is het antwoord: ‘Het is geschreven aan de tweede generatie.’ De eerste generatie was vanaf de tijd dat Jezus stierf, opstond en ten hemel ging, omstreeks het jaar 30. En na verloop van 30 of 40 jaar was er een nieuwe generatie gelovigen. Ik zal later ook verduidelijken, dat de Hebreeën-brief ergens in de jaren 60 van de eerste eeuw geschreven is en geadresseerd. Er zijn heel wat aanwijzingen voor, dat het een nieuwe generatie gelovigen betreft. In de eerste plaats lees je in Hebreeën 2 vers 3, dat de schrijver – als hij zijn woord richt aan wie het woord was overgeleverd – zegt: “… waarover aanvankelijk gesproken is door de Heer en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben …” [TELOS] Het werd hen overgeleverd; typisch ‘de tweede lichting’, de volgende generatie. De hele formulering suggereert dat, want dan wordt er ook bij gezegd: “… terwijl God bovendien meegetuigde (verleden tijd!) zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van [de] Heilige Geest naar zijn wil.” De vorige generatie had het allemaal live meegemaakt. 17 Nog een aanwijzing: Als je Hebreeën 5 vers 12 leest, dan wijst de schrijver erop, dat zij nog steeds ‘aan de melk’ zitten, terwijl ze naar de tijd gerekend, leraren hadden moeten zijn. Dat wijst erop dat daar dus al een hele tijd aan voorafgegaan was. En er is nóg een boeiende aanwijzing en dat is dat in deze brief voortdurend gerefereerd wordt naar de 40 jaren die Israël heeft vertoefd in de woestijn. Dat is karakteristiek in deze brief. Voortdurend wordt er gewezen op de jaren tussen Israëls verlossing en 40 jaren later, toen ze arriveerden in het land. Wat de schrijver zegt is feitelijk dit: “jullie leven in dezelfde setting”. Dit is heel opmerkelijk: want als de Heer stierf, opstond en ten hemel voer omstreeks het jaar 30 en je rekent 40 jaar verder, dan kom je dus uit bij het jaar 70. Dat is boeiend, want in het jaar 70 werd een hele periode afgesloten. Dat was namelijk het jaar dat Jeruzalem verwoest werd. De tempel gaat helemaal in vlammen op en dat is het einde van de toenmalige Joodse staat. Dus: wanneer is de Hebreeën-brief geschreven? In de tweede generatie, vlak voorafgaand aan het einde van dat geslacht, van die 40 jaren. En vandaar: ergens in de jaren 60 van de eerste eeuw. 18
Page 14
4. Met het oog waarop is de Hebreeën-brief geschreven? Dat is onder hele heftige omstandigheden geweest, want de lezers van deze brief – dat blijkt iedere keer – stonden onder grote druk. Ik zal het enigszins compact houden, maar ik wil u als het ware ‘meenemen door deze brief ’. Om te tonen hoe heftig de tijd was waarin de Hebreeën vertoefden, maar vooral ook hoe groot de druk was waaronder ze stonden. Want er werd grote druk op hen uitgeoefend “om de zoon van God met voeten te treden en het bloed van het verbond onrein te achten”, zo staat het letterlijk in Hebreeën 10:29 (dat gedeelte zal ik verderop in deze uitgave behandelen). Of zoals Hebreeën 6:6 zegt: “om de zoon van God opnieuw te kruisigen”, wat tevens een heel sterke aanwijzing is. In het kort: Omstreeks het jaar 30 heeft het volk haar Messias overgeleverd om gekruisigd te worden. Vervolgens is Hij opgewekt uit de doden en de boodschap van de opgewekte Messias heeft geklonken onder het volk. Dit getuigenis is bevestigd met vele krachten, tekenen en wonderen, enzovoort. En opnieuw heeft het volk toen dat getuigenis aangaande de Messias verworpen. Het Sanhedrin, de Joodse raad of de regering in Jeruzalem, heeft Stefanus gestenigd en daarmee officieel dat wat ze eerder hadden gedaan – namelijk: de Zoon van God kruisigen – als het ware 19 ‘opnieuw gedaan’ door het getuigenis aangaande de opgestane Messias eveneens te verwerpen. Desalniettemin lees je in het boek Handelingen, dat daar een enorm grote getuigenis was ontstaan in het Joodse land. Handelingen 21 geeft aan dat er tienduizenden Jezus-als-Messiasbelijdende Joden waren in het land. Ook het volgende staat er nog bij (dat zegt Jakobus, die min of meer als de leider van dat gezelschap diende): “ze waren allemaal ijveraars van de wet”. Ze hielden de sabbatten en de besnijdenissen en de gebruiken; dat was voor hen volkomen vanzelfsprekend. Nu, die tienduizenden belijders kwamen onder grote druk te staan, want er was een enorme tweespalt in het jodendom in die dagen. Namelijk: is Jezus de Messias: ja of nee? En de overgrote meerderheid verwierp hem. Maar nu kwamen de belijders ook werkelijk onder druk te staan. Er zijn heel veel passages in het Nieuwe Testament die daarover gaan. Maar ook in de ongewijde geschiedenis worden hieromtrent verklaringen gegeven; vooral van Flavius Josephus, een RomeinsJoodse geschiedschrijver en hagiograaf van priesterlijke en koninklijke afkomst, die een uitgebreide beschrijving gaf over hetgeen er gebeurde in de jaren 60 van de eerste eeuw. Vlak voorafgaand aan de verwoesting van Jeruzalem heeft een enorme Joodse opstand plaatsgevonden. En het volk, diegenen die de Messias beleden, werden onder druk gezet. 20
Page 16
Zij moesten dat getuigenis verwerpen en ze moesten dan symbolisch ook ‘de Zoon van God vertreden’ daar in de tempel en daarmee afstand doen van de boodschap. Een enorme druk werd daar op de Jezus-als-Messias-belijdende Joden uitgeoefend en de schrijver wijst erop dat “God Zijn volk gaat oordelen”. Er wordt gezegd in Hebreeën 10, dat dit “zou gaan plaatsvinden in korte, korte tijd”. Het zou niet lang meer duren, nee, het oordeel was zéér aanstaande. Hetgeen bevestigt wat ik eerder aangaf: dat in het jaar 70 daadwerkelijk de Joodse natie ten einde kwam. De stad werd verwoest, de tempel ging in vlammen op en de hele eredienst is verdwenen. En enkele jaren daarvoor is de Hebreeën-brief geschreven. Wat daarbij eveneens heel opmerkelijk is, is dat “het naderende oordeel”, waarover de schrijver meerdere malen schreef, iedere keer wordt omschreven in termen van vuur (10:27) en een verschrikkelijke verbranding (6:8). Als je denkt dat de Hebreeën-brief ‘het Nieuwe Testament, gericht aan de kerk’ is, dan zal die verbranding geheid in de uitleg betrokken worden als zijnde ‘de hel’, waarin mensen dan terechtkomen. Daarop worden de verbranding en het vuur dan betrokken, terwijl het heel concreet over een volk gaat en over een stad die daadwerkelijk in vlammen is opgegaan. Dan gaat het niet over een ‘hel’ en is het óók niet gericht aan de kerk. 21 Het is geschreven aan Israël, aan de Hebreeën, die binnen enkele jaren zouden gaan meemaken dat de stad en de tempel in vlammen zouden opgaan. Wat daarbij eveneens opmerkelijk is: aan het einde van de brief wordt de gelovigen op het hart gebonden dat zij “de legerplaats zouden verlaten”. “Gaat dan uit”, staat er. Dan wordt er ook gezegd dat de Heer Jezus “buiten de legerplaats heeft geleden”, dat wil zeggen: buiten Jeruzalem – buiten de tempel, buiten de stadsmuren. En dan wordt er gezegd: “gaat dan uit tot Hem, buiten de legerplaats” (13:13). Dat wil zeggen: “verlaat Jeruzalem”. “Want”, staat er, “we hebben hier (in Jeruzalem) geen blijvende stad” (13:14). Ook dat kun je natuurlijk vergeestelijken, door te zeggen dat ‘we hier geen blijvende stad hebben’ en dat ‘we pelgrims zijn’. Dat is allemaal waar, maar nu, in die hele concrete setting, begrijp je dat nog veel beter: dan wordt het létterlijk. Namelijk, die stad, Jeruzalem – de centrale plaats van de Hebreeën – en de tempel, zouden binnen afzienbare tijd in vlammen opgaan. Dus worden de gelovigen van het volk erop gewezen om wakker te zijn en om de stad te verlaten. Dat had de Heer Jezus trouwens in de evangeliën al gezegd. En, inderdaad, een hele grote groep heeft de stad ook verlaten, dat is allemaal bekend en dit staat tevens in de ongewijde geschiedenis. Ze zijn naar Pella [Jordanië] gegaan, even buiten het Joodse land. En daar hebben ze een veilig onderkomen gevonden toen de Romeinen de stad inderdaad in brand hebben gestoken. 22
Page 18
Er heeft een gigantische slachting in Jeruzalem plaatsgevonden. In het jaar 70 zijn tussen de 600.000 en 1.000.000 Joden vermoord. Het was een verschrikkelijke periode! Dat wat nog resteerde, is als slaaf verkocht en, met name, in Egypte terechtgekomen. De aanvoer van Joodse slaven was toen zelfs zo groot, dat een slaaf niets meer waard was. Flavius Josephus beschrijft dat de prijzen van slaven “zo hard kelderden vanwege het enorme ‘aanbod’”. Wat maar wil zeggen: in het jaar 70 vond een afschuwelijk debacle plaats met de hele Joodse natie. Dat was dus ook het einde van een geslacht van 40 jaar. En precies in die 40 jaren vindt ook wat beschreven wordt in het boek Handelingen plaats. Ik denk dat de brief aan de Hebreeën ook vanuit Rome is geschreven, want de schrijver geeft aan (letterlijk): “Weet, dat onze broeder Timoteüs vrijgelaten is; als hij sneller komt, kan hij met mij mee, om jullie te zien. Groet allen, die jullie leidinggeven, en al de heiligen. De broeders uit Italië groeten jullie.” Dat werpt veel licht op de briefschrijver. Al deze dingen zijn veel meer dan boeiend, want ze zijn van belang om deze brief überhaupt te begrijpen. Als je de setting niet snapt, dan ga je het vergeestelijken en daar ga je absoluut de fout mee in. En er zijn zoveel mensen die hevig verontrust worden door woorden in de Hebreeën-brief, want “het is onmogelijk iemand weder opnieuw tot bekering te brengen, die opnieuw de Zoon van 23 God gekruisigd heeft”, Hebreeën 6:4-6. En wat dan overblijft is “een verschrikkelijke verbranding”. Zij passen dit op zichzelf toe: ‘Ben ik zo iemand?’ ‘Komt het nog wel goed?’ ‘En kom ik dan in de hel en ben ik afgevallen ...?’ Maar het zijn de uitleggingen die van deze tekst gegeven zijn; mensen worden daar enorm door verontrust. En dat komt allemaal omdat men deze woorden op zichzelf toepast. Het lijkt heel ‘geestelijk’ om te zeggen: ‘Dat is het woord van God en dat mag ik op mezelf toepassen’, maar daarmee misken je wat er écht staat. Dat líjkt inderdaad geestelijk, maar het ís niet geestelijk. Je moet gewoon nemen wat er staat. En weet je wat geestelijk is? Dat is geïnteresseerd zijn in: wat stáát er nou? De feiten doen ertoe. Goed, samenvattend: dit is nog maar de inleiding, maar het is wel van groot belang. • De geadresseerden in de brief zijn: Hebreeën; • De Hebreeën-brief is ergens rond de jaren 60 van de eerste eeuw geschreven; • Ze worden voorbereid op, en gewaarschuwd voor, de totale verbranding van Jeruzalem in 70 anno Domini. Dat dus even ‘kortweg’ ter inleiding wat de Hebreeën-brief eigenlijk behelst. Aan wie het geschreven is en wanneer en waarom dat alles is opgetekend. 24
Page 20
5. Aanscherping van liefde Nu kunnen we, enigszins ‘gewapend’, de brief gaan behandelen. En dan skippen we de eerste 9 hoofdstukken en gaan we naar halverwege in het 10e hoofdstuk. Heel veel waardevols ontgaat ons dan natuurlijk, maar goed. Hebreeën 10 24 En laten we op elkaar acht geven tot aanscherping van liefde en voortreffelijke werken … Overigens, dit is een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling1 van het origineel. De woorden die in dit vers staan, kun je één op één toepassen op jezelf – daar heb ik trouwens geen enkel probleem mee, want dit zijn woorden die je ook wel elders aantreft. Maar vergeet nu even niet de setting … “… laten we op elkaar acht geven …” Waarom? Wel, we horen bij elkaar, we vormen een gemeenschap. Want dat is het idee ook in de Hebreeën-brief: wat hen samenbond was het geloof in de gestorven, of, wat meer is, de opgewekte en de verborgen Messias. Even tussen twee haakjes, deze brief gaat vooral in op het feit dat dé Hogepriester verborgen is in het heiligdom, Hebreeën 8:1. Het is tevens een grote toelichting op Jom Kipoer, de Grote Verzoendag. 25 Dan had de hogepriester eerst het offer gebracht en vervolgens ging hij het heiligdom in. Eén keer per jaar ging hij helemaal in het binnenste heiligdom en uiteindelijk kwam hij dan uit het heiligdom en verscheen hij aan het volk. Wat de schrijver van de Hebreeën-brief zegt is, dat dit een plaatje is van de tegenwoordige tijd, want het Offer is gebracht en waar is De Hogepriester nu? Verborgen … dus niet te zien. Hij is, zoals dat in de typen en beelden al was aangekondigd, in Het Heiligdom, achter voorhangsel. Hij heeft een nieuwe, levende weg ingeleid (Hebreeën 10). En nou zegt de schrijver: “… wij horen bij elkaar, laten we op elkaar acht geven, tot aanscherping van liefde”, om de gemeenschap, die we onderling vormen, te beleven. “… en voortreffelijke werken”, dat wil zeggen: daarin ook daadwerkelijk elke dag leven, handelen en op oriënteren. 26
Page 22
6. Niet verlatend onze bijeen-brenging En dán komt het: Hebreeën 10 … en voortreffelijke werken, 25 niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen … U ziet, dit wijkt wat af van de NBG- of Statenvertaling, want de zin loopt door en die vertalingen zetten een punt achter het woord ‘werken’ (:24). De NBG-vertaling heeft het in vers 25 over ‘onze eigen bijeenkomst’. De Statenvertaling gebruikt hier de woorden: ‘onze onderlinge bijeenkomst’. Maar wat staat hier? Hier staat een Grieks woord – weliswaar gericht aan Hebreeën, maar wij hebben de brief in het Grieks – en dat is het woord: ‘episunagōgēn’. Dit woord komt maar twee keer voor in het Nieuwe Testament en dat is hier, in Hebreeën 10, en in 2 Thessaloniki 2:2. ‘Episunagōgēn’ is gebaseerd op twee woorden: • epi, dat is een voorzetsel en betekent ‘op’, ‘boven’ of ‘opper’. Er zijn heel wat Nederlandse woorden die beginnen met het ‘epi’, zoals het epicentrum. • sunagōgēn, dat betekent ‘vergadering’ of ‘bijeen-brenging’ [letterlijk: op-samen-voering of op-samen-leidend]. 27 Dit woord komt in het Nieuwe Testament een stuk of 100 keer voor en heeft betrekking op de synagoge, maar het is niet hetzelfde woord. “… niet verlatend onze episunagōgēn …”, wordt gezegd tegen de Hebreeën. Als je het woord gewoon heel letterlijk neemt, dan gaat het hier om hun ‘ópper-bijeenkomst’. Het is niet zomaar het gewone woord voor ‘gemeente’, dat ‘ekklesia’ is, of ‘synagoge’, wat betrekking heeft op Israël. Het is iets wat de synagoge te boven gaat, het gaat boven de synagoge uit. Nu moet u zich voorstellen … dit is zo elementair: deze Hebreeën bezochten nog steeds gewoon de tempel. Zij hadden hun rituelen, hoorden bij dat Hebreeuwse volk, gingen naar de synagoge, maar ze hadden ook onderlinge bijeenkomsten als gelovigen in de Messias. Dat was niet ‘de synagoge’, maar dat wat boven de synagoge uitging, dat wat nog belangrijker was: niet zomaar ‘een bijeenkomst’, nee, een opper-bijeenkomst. Dat is het woord wat hier gebruikt wordt. Het ging hier niet over een samenkomst, want deze ‘vergadering’ ging boven de synagoge uit. “… niet verlatend onze bijeen-brenging …” Bij de NBG-vertaling krijg je het idee dat ‘mensen hun eigen bijeenkomsten niet moeten verzuimen’. Maar dat is niet wat er staat. Ten eerste: het is geen meervoud – bijeenkomsten – het is enkelvoud, ook in de NBG-vertaling. 28
Page 24
Ten tweede: er staat letterlijk niet ‘verzuimend’, maar er staat: verlatend. Verlaten, overgelaten, in de steek laten. Dit is hetzelfde woord wat de Heer Jezus zei, toen Hij stierf, Matteüs 27:46. En je komt het woord ook tegen in bijvoorbeeld 2 Timoteüs 4:10: “Want Demas heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten.” Het ging dus niet over: bijeenkomsten zo ‘te hooi en te gras’ eens bezoeken en daarmee regelmatig verzuimen. ‘Verlaten’ betekent niet dat men er zo nog af en toe naartoe ging. Het ging over de “opper-bijeenkomst” in de steek laten, de rug toekeren, verlaten … en dat is een heel andere gedachte. Die gelovigen kwamen als Messias-belijdende Joden bij elkaar. En daar waren sommigen – later trouwens velen, maar in dit stadium nog sommigen – die deze bijeenkomst verlieten. In de zin van: in de steek laten, de rug toekeren. Het ging niet om mensen die niet zo vaak meer in de samenkomst kwamen en die eens eventjes teruggefloten moesten worden om weer wat regelmatiger ‘bij de les’ te zijn. Nee, dat is niet waar het over gaat. Ze verlieten hun opper-bijeenkomst. Ze lieten die in de steek en keerden “de bijeen-brenging” de rug toe. Er waren veel Joodse ijveraars van de wet, die voortaan dreigden – het is een ‘gewoonte’ waar het hier over gaat – het ‘bijeen zijn’ van de Jezus-als-Messias belijders de rug toe te keren. Dat is het verlaten van de opper-bijeenkomst. 29 7. Naarmate jullie de dag zien naderen Eerder beschreef ik al dat er veel Joodse ijveraars van de wet waren, die dreigden het bijeen zijn van de Jezus-als-Messias belijders de rug toe te keren. En nu komt er een belangrijke vraag: hoezo dan? Waarom zouden zij de bijeen-brenging van die belijders – deze episunagōgēn – de rug toekeren? Daar gaat vers 26 een antwoord op geven, maar eerst nog even doorlezen in vers 25: Hebreeën 10 25 … maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen. Aan de ene kant wordt aangegeven wat ze niet zouden doen: “niet verlatend onze opper-bijeenkomst”, naar de gewoonte van sommigen. Maar wat dan wél? Wel: elkaar aanmoedigend … dat is het woord. Oproepen, aanmoedigen, aansporen. De Statenvertaling zegt: vermanen. Maar bij vermanen – tenminste, in modern Nederlands – denken we dan aan een opgestoken vinger. Ik heb begrepen dat vroeger de doopsgezinde kerken, hun eigen bijeenkomst ‘de vermaning’ noemden: “Een Jood gaat naar de synagoge, een Moslim gaat naar de moskee en een doopsgezinde gaat naar de vermaning toe.” 31
Page 26
Maar het woord dat hier gebruikt wordt is, dat zij elkaar zouden aanmoedigen, “en”, zegt de schrijver er dan bij, “dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen”. Welke dag? De dag waar hij het in deze brief al zo vaak over had gehad, namelijk dat oordeel wat er zou gaan plaatsvinden; de geprofeteerde verwoesting over Jeruzalem. Dat zou gaan gebeuren en die dag was destijds zéér aanstaande! En natuurlijk kunnen wij nu zeggen – omdat we nu bijna 2000 jaar later leven – : ‘Ja, maar wacht even … want wij weten dat de termijn van de terugkeer van de Heer ook aan het aflopen is en het duurt niet lang meer. In die zin nadert de dag voor ons ook, dus nu is het ook voor ons des te belangrijker – aangezien we die dag zien naderen – dat we elkaar een hart onder de riem steken en vooral wakker blijven en de Schriften onderzoeken.’ Ik heb geen bezwaar tegen die uitleg, want ik denk dat dat zeer ter zake is. Maar toepassing is wat anders dan uitleg. ‘Toepassing’ wil zeggen dat wij dat woord ook op onszelf kunnen toepassen. Natuurlijk, heel de Schrift is ons gegeven ter lering en ter bemoediging van ons, absoluut, maar deze Hebreeën-brief gaat over een heel specifieke dag die zou komen. En als zij díe dag zouden zien naderen, dan zouden zij des te meer elkaar aanmoedigen en dus dat, wat in het voorgaande stond, betrachten: 32 “… laten we op elkaar acht geven tot aanscherping van liefde en voortreffelijke werken, niet verlatend onze bijeen-brenging, naar de gewoonte van sommigen, maar elkaar aanmoedigend en dat zoveel te meer naarmate jullie de dag zien naderen.” En naarmate de tijd naderde en naarmate de dag vorderde, werd de urgentie om dit ter harte te nemen alleen maar sterker. 33
Page 28
8. Geen offer voor de zonden over Het volgende vers in Hebreeën 10, wordt meestal niet in combinatie met het voorafgaande vers voorgelezen, omdat men dit veelal niet kan plaatsen. Men kan dit niet plaatsen met die ‘stok achter de deur’ – zoals Hebreeën 10:25 veelal wordt toegepast. Hebreeën 10 26 Want als we willens zondigen nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over … We moeten opletten, want vers 26 sluit direct aan op vers 25. Sterker nog, het is een uitleg en een toelichting op het voorgaande vers, omdat het vers begint met ‘want’. Dus er wordt iets toegelicht dat in het voorgaande vers stond, namelijk: dat zij hun opper-bijeenkomst niet zouden verlaten. Maar als mensen nu ‘weleens verstek laten gaan met het bezoeken van hun bijeenkomsten’, zoals men dat dan inleest [en voor een ánder invult], is dat dan hetzelfde als “willens zondigen”? En is het daarmee zo dat er dan “geen offer voor de zonden meer overblijft”? De logica ontgaat je! Het feit dat je wel eens ‘spijbelt’ en ‘niet van de partij’ bent, betekent dat dat je ‘willens zondigt’ en dat dan ‘het offer niet meer voor jou’ is? Ziet u hoe krom het is? Maar ook hoe fataal het kan zijn, wanneer je woorden zomaar uit hun context haalt en zomaar – terwijl het specifiek aan een volk 35 gericht is in een bepaalde situatie – lukraak op iedereen van toepassing brengt? Dat klopt van geen kanten! Hier gaat het niet zomaar over ‘spijbelen’ en ‘bijeenkomsten niet bezoeken’. Nee, het gaat hier over het verlaten van, het de rug toekeren van dat gezelschap, dat Jezus als de Messias erkent. En dat is inderdaad wíllens zondigen. Want we praten hier over een groep die, wel bewust van de waarheid dat Jezus de Messias is, bezwíjkt onder de druk om de Zoon van God te verloochenen en die geen deel meer wilden uitmaken van díe bijeen-brenging. Ze wisten wel dat Jezus de Zoon van God is, maar er stond zoveel druk op hen om zich daarvan af te keren – van dat gezelschap en daarmee ook van de boodschap –, dat ze onder die druk bezweken. De schrijver van de Hebreeën-brief geeft aan: “dat is willens zondigen”. Want je wéét dat wat je verlaat, de waarheid is. Dat Jezus de Messias is, stond niet ter discussie, zij wísten dat. Alleen, ze dreigden te bezwijken nu, vanuit de kant van hun volksgenoten en ook van regeringswege. De druk werd opgevoerd om dat gezelschap te verlaten. Er kwam trouwens heel veel smaad bij kijken. Lees het vervolg maar eens in hetzelfde hoofdstuk, Hebreeën 10. Dan staat er dat ze de roof van hun bezittingen moesten tolereren. Dus het was niet alleen maar dat er kwaad over hen werd gesproken, of dat het wat ruzie of onenigheid in families betrof … 36
Page 30
Nee, het was echt verdrukking die ze ondergingen, waarbij hun bezittingen niet meer veilig waren. Dus hun vrijheid stond echt op het spel. En hoe gemakkelijk zou je dan, onder druk, kunnen bezwijken en zeggen: ‘Dan ga ik dat hele gezelschap maar de rug toekeren en dan ga ik de Zoon van God inderdaad maar met voeten treden’, wat gevraagd werd van hen. En dát is dan “willens zondigen”. Men wist dat wat men miskende de waarheid was. De schrijver zegt er dan ook bij: “Want als we willens zondigen, nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over …”. In het algemeen is de misvatting bij deze bijbeltekst: ‘Je spijbelt en dat betekent dat jij het geloof niet serieus neemt. Maar dan blijft er voor jou geen offer meer over. En die losprijs die betaald werd voor allen, dat is niet voor jou.’ Maar dat is gewoon een leugen. Waarom? Omdat men de tekst helemaal uit zijn context haalt. Waarover gesproken wordt in dit tekstgedeelte, is namelijk létterlijk: • Als zij – de Joden in de jaren 60 van de eerste eeuw, in Jeruzalem (vlak voorafgaand aan de verwoesting van de tempel) – bezweken onder de druk en Jezus als Messias zouden loochenen … dan wezen zij het ene grote Offer af (10:10). 37 • En dan vervolgens zou de offerdienst – die daar in Jeruzalem plaatsvond – binnen enkele jaren sowieso verdwijnen, omdat de hele tempel verwoest zou worden en in vlammen op zou gaan. Kortom, de hele offerdienst zou verdwijnen (8:13). Als zij het gezelschap zouden verlaten en Jezus als Messias zouden afwijzen, dan “bleef er geen offer voor de zonden meer over”, want hét Offer dat ze hadden, hebben ze miskend. En de offerdienst, waar ze naar terugkeerden – het jodendom en de eredienst en offers die daar in Jeruzalem gebracht werden – raakten ze, op afzienbare termijn, eveneens kwijt. Nogmaals, dán blijft er dus helemaal geen offer meer over: het Offer niet, en de offerdienst zélf raken ze ook kwijt. Dat is de setting. Ziet u? 38
Page 32
9. Oordeel en felheid van vuur Natuurlijk is de losprijs betaald voor allen, dus ook voor de ongelovige Hebreeën. Maar het is wel zo, dat in die jaren 60 van de eerste eeuw, als zij inderdaad onder druk dat gezelschap van Jezus-als-Messias belijdende Joden de rug toekeerden – en terugkeerden in het jodendom, terwijl ze de waarheid kenden – , er geen offer voor de zonden meer over was. Men had hen ook niets meer te vertellen. Het was immers onmogelijk om hen nog tot bekering te brengen, want aan de waarheid hadden zij geen boodschap meer, omdat ze díe juist verworpen hadden. En vervolgens zegt dan de schrijver van de Hebreeën-brief: Hebreeën 10 26 Want als we willens zondigen nadat we besef ontvingen van de waarheid, blijft er geen offer voor de zonden over, 27 maar een vreselijke opwachting van oordeel en felheid van vuur dat de tegenstanders op het punt staat te verteren. Mensen denken bij dit tekstgedeelte veelal aan ‘de hel’, maar daar heeft het niets mee van doen. Dit is enkele jaren later létterlijk vervuld in de val van Jeruzalem in 70 A.D. Maar u weet inmiddels net zo goed als ik, hoe dat wordt toegepast: het gaat zogezegd over ‘de hel’. De boodschap om er érnst mee te maken; om vooral toch maar de kerkdienst bij te wonen, dan wel de evangelische bijeenkomst. 39 Dit kun je heel erg hard en zwaar aanzetten door te zeggen: ‘Want als je dat niet doet …? Als je daar geen ernst mee maakt …? Dan blijft dít (de hel) over!’ Maar wat in dit tekstgedeelte is aangekondigd, is létterlijk vervuld in het jaar 70: een opwachting van oordeel en de tegenstanders stonden op het punt verteerd te worden. Legendarisch is dit zelfs; het is één van de hoofdmomenten in de Romeinse geschiedenis. Ook in de ongewijde geschiedenis is het jaar 70 één van de grootste ‘mijlpalen’ van de eerste eeuw geweest; de verwoesting van Jeruzalem. 40
Page 34
10. Ik zal het vergelden Dit is wat er gebeurde tijdens die verwoesting: De Romeinen hebben de stad drie en een half jaar lang omsingeld. Het was dezelfde tijd als de geschiedenis van Massada, want toen is een hele groep van vrijheidsstrijders richting de Dode Zee gegaan. Zij hebben zich daar verscholen en uiteindelijk zijn ze daar ook omgekomen. De hele stad is uiteindelijk helemaal in vlammen opgegaan en er is geen steen op de andere gebleven. En van de hele tempel: geen steen. Dat is het lot geworden van Jeruzalem. De hele stad is daadwerkelijk in vlammen opgegaan en Titus, de grote veldheer, heeft de gouden kandelaar – met alle attributen die in de tempel waren (dat vertegenwoordigde een gigantische rijkdom, natuurlijk) – naar Rome gebracht. Dus dat jaar 70 was markant en is daadwerkelijk ook vervuld. Hebreeën 10 is zó concreet, je hoeft er niets aan te vergeestelijken. Het heeft niets met een ‘hel’ te maken. Het is daadwerkelijk verbranding en de omkering van de stad en er is een einde gekomen aan het oude verbond. En dan staat er nog bij, in vers 30: Hebreeën 10 30 Want wij weten Wie zegt: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden. En wederom: de Heer zal Zijn volk oordelen. 41 Dit is geciteerd uit Deuteronomium 32: 35 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen. 36 Want JAHWEH zal recht doen aan Zijn volk en Zich ontfermen over Zijn knechten … Dat is een afschuwelijke gebeurtenis geweest, maar dit was lang van tevoren al aangekondigd. Het jodendom bevestigt overigens dat vanaf het jaar 30 (mogelijk ook het jaar dat de Heer stierf, opstond en ten hemel voer) dagelijks spontaan (!) de deuren van de tempel allemaal opengingen. En het licht ging spontaan (!) iedere keer uit. Men wist niet wat er aan de hand was, maar dat waren allemaal voortekenen van de uiteindelijke verwoesting. Dus wat in de Hebreeën-brief naar voren wordt gebracht, heeft allemaal plaatsgevonden; zo markant, zo duidelijk, zo concreet. Maar op het moment dat je dát niet begrijpt, ga je zulke woorden volstrekt misplaatst toepassen met alle dramatische gevolgen van dien. 42
Page 36
11. Conclusie Het belang en de waarden van het bijeenkomen van gelovigen is boven elke twijfel verheven. De waarde van bijeenkomsten kun je eigenlijk niet overwaarderen, dat staat niet ter discussie. Wat wél ter discussie staat, is dat die ‘stok achter de kerkdeur’ waarvan men zegt: ‘Je moet wel komen, want dat staat in Hebreeën 10:25 …’ – er niets mee te maken heeft. De hele context gaat over iets totaal anders. Het één-op-één beroep op Hebreeën 10:25 is volstrekt misplaatst, want het vers spreekt niet over ‘regelmatig verzuimen van bijeenkomsten’, maar van: het de rug toekeren van het gezelschap van Jezus-als-Messias-belijders. En de samenhang staat helemaal in verband met het naderende debacle in het jaar 70 A.D. Dat wilde ik graag eens met u behandelen, want ik vond het hoog tijd om hetgeen altijd zo misplaatst wordt toegepast, aan de kaak te stellen. En het is aan u vervolgens, om dat te controleren; om te checken “of deze dingen alzo zijn”, Handelingen 17:11. Ik ben zo enorm blij dat ik een Boodschap mag kennen, waarbij de Schrift onderverdeeld is, onderscheiden kan worden. Er staat opgetekend dat Augustinus ooit een keer zei: “Onderscheid de tijden en de Schrift is in harmonie met zichzelf.” 43 Het is belangrijk de dingen op zijn plaats te laten: • dat wat aan Israël geschreven is, op Israël betrekken; • en dat wat aan ons geschreven is (door de apostel van de natiën, Paulus) op de natiën betrekken. Als dat duidelijk is, dan gaat de Schrift ineens zó spreken. Dan wordt het enorm concreet, helder! Maar ook een Blijde Boodschap, want dan hoef je zulke woorden – zoals de woorden die in de Hebreeën-brief staan over “de felheid van een vuur”, et cetera – niet misplaatst op jezelf toe te passen. Het gaat niet over een ‘hel’, die de Bijbel sowieso al niet kent2. God is een Redder van alle mensen, 1 Timoteüs 4:10. Houd dat vast en laat het je nooit ontnemen! 44
Page 38
Noten 1 Voor degenen die dat niet kennen: ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel, waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als PDF kan worden gedownload, voor bijvoorbeeld een tablet of een smartphone. Het is een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 2 Het woord ‘hel’ is volkomen ten onrechte in bijbelvertalingen binnengeslopen. In de NBG-vertaling is het de weergave van Gehenna en dat betreft een geografische plaatsnaam. Het is de Griekse naam voor het dal van Hinnom. Dit dal, dat ten zuiden van Jeruzalem ligt, gold ooit als de vuilverbranding van de stad. In het toekomende Messiaanse Rijk zullen in dit dal de lijken liggen van geëxecuteerde rebellen van de Koning (zie Jesaja 66:24, Marcus 9:48 en Matteüs 5:22). In dit dal zal vuur branden dat niet wordt gedoofd, evenmin als de verterende worm (made) zal ophouden. Voor de passerende pelgrims zal dit (met opzet) een lugubere aanblik zijn. Toch zal uiteindelijk dit lijkendal JAHWEH eens heilig zijn, profeteert Jeremia (31:40)! Er zal niet meer vernield of verwoest worden. De gebruikelijke gedachte van ‘de hel’ als onderaards oord van pijniging voor onsterfelijke zielen is volstrekt onschriftuurlijk. Gehenna is geen onderaards oord, maar een plaatsnaam op aarde. En er worden geen zielen gepijnigd, maar lijken verbrand. Een totaal andere voorstelling dus. Bron: Piet, A. (z.d.). Wat is de hel? GoedBericht, https://goedbericht.nl/qa/27-wat-is-de-hel/ 45 goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets misgaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl Bron: Piet, A. (2021). Hebreeën 10:25 – stok achter de kerkdeur? GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/hebreeen-1025stok-achter-de-kerkdeur/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 46
Page 40
Nergens in de Bijbel wordt zo fundamenteel en veelzijdig de waarheid van het Evangelie uiteengezet als juist in deze brief. Alle grote Bijbelse thema’s komen aan de orde. God laat immers niet varen de werken van zijn handen. Hij zal alles wat de profeten hebben voorzegd, op zijn tijd en wijze alsnog vervullen. Weergaloos en onnavolgbaar!

De alleen wijze GOD


Page 0
Page 4
INHOUD ROMEINEN 1 Romeinen 1:1 – Saul, Saul… 25 Romeinen 1:1 – van Saulus naar Paulus 26 Romeinen 1:1 – slaaf van Christus Jezus 27 Romeinen 1:2 – tevoren beloofd 28 Romeinen 1:3 – aangaande zijn Zoon 29 Romeinen 1:3 – uit het zaad van David 30 Romeinen 1:4 – Jezus’ afkomst 31 Romeinen 1:4 – Zoon van God in kracht 32 Romeinen 1:4 – vanuit opstanding van doden 33 Romeinen 1:5 – genade en apostelschap 34 Romeinen 1:5 – gehoorzaamheid van geloof 35 Romeinen 1:6 – geroepen heiligen 36 Romeinen 1:7 – genade en vrede 37 Romeinen 1:8 – jullie geloof verkondigd 38 Romeinen 1:9,10 – een weg gebaand 39 Romeinen 1:11,12 – genade-effect en bevestigd 40 Romeinen 1:13 – zoveel te doen! 41 Romeinen 1:14 – een schuldenaar van iedereen 42 Romeinen 1:15 – evangeliseren in Rome 43 Romeinen 1:16 – beschaamt mij niet 44 Romeinen 1:16 – voor een ieder die gelooft 45 Romeinen 1:16 – eerst de Jood 46 Romeinen 1:17 – rechtvaardigheid van God onthuld 47 Romeinen 1:17 – vanuit geloof, tot in geloof 48 Romeinen 1:17 – de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven! 49 Romeinen 1:18 – want toorn van GOD… 50 Romeinen 1:18 – de waarheid… 51 Romeinen 1:18 – de waarheid… ten onder houden 52 5 Romeinen 1:19 – het gekende van GOD 53 Romeinen 1:20 – met verstand doorzien 54 Romeinen 1:21 – God als GOD 55 Romeinen 1:21 – intelligent hart? 56 Romeinen 1:21 – als GOD verheerlijken of danken 57 Romeinen 1:21 – het hart verduisterd 58 Romeinen 1:22,23 – bewerende wijs te zijn 59 Romeinen 1:24 – de wereld losgelaten 60 Romeinen 1:24 – onreinheid van het onteren 61 Romeinen 1:24 – het onteren van hun lichamen 62 Romeinen 1:25 – het schepsel naast de Schepper 63 Romeinen 1:26 – hartstochten van oneer 64 Romeinen 1:26 – oneer, waarde-loos 65 Romeinen 1:26 – GOD levert hen over… 66 Romeinen 1:26 – het natuurlijk gebruik 67 Romeinen 1:27 – typerend! 68 Romeinen 1:27 – foute gevoelens bestaan niet 69 Romeinen 1:27 – natuurlijk en uiteraard 70 Romeinen 1:27 – de vergelding van de dwaling 71 Romeinen 1:28 – verwerpelijk 72 Romeinen 1:29 – dag en nacht 73 Romeinen 1:30 – “verwerpelijk denken” in de praktijk 74 Romeinen 1:31 – ontluistering 75 Romeinen 1:32 – de dood waardig 76 ROMEINEN 2 Romeinen 2:1,2 – demasqué 79 Romeinen 2:3 – waarom de wereld orthodoxie haat 80 Romeinen 2:4 – de rijkdom van zijn geschiktheid 81 Romeinen 2:4 – wat leidt tot bezinning? 82 Romeinen 2:5 – hardheid en een onbezonnen hart 83 Romeinen 2:5 – alles wordt recht gezet 84 6
Page 6
Romeinen 2:6 – die aan een ieder betaalt 85 Romeinen 2:7 – Godvereerders 86 Romeinen 2:7 – aeonisch leven (1) 87 Romeinen 2:7 – aeonisch leven (2) 88 Romeinen 2:8 – ongezeglijk voor de waarheid 89 Romeinen 2:9 – over elke ziel 90 Romeinen 2:9 – verdrukking en benauwdheid 91 Romeinen 2:9 – eerst de Jood en ook de Griek 92 Romeinen 2:10 – voor een ieder die het goede werkt 93 Romeinen 2:11 – geen aanzien des persoons 94 Romeinen 2:12 – rechtvaardig en betrouwbaar! 95 Romeinen 2:13 – niet de hoorders maar de daders 96 Romeinen 2:14 – van nature de wet doen 97 Romeinen 2:15 – in harten geschreven 98 Romeinen 2:15,16 – het geweten getuigt 99 Romeinen 2:16 – het oordeel als Goed Bericht! 100 Romeinen 2:16 – Gods oordeel “naar mijn Evangelie” 101 Romeinen 2:17 – Jood genoemd worden 102 Romeinen 2:18 – onderscheiden waar het op aankomt 103 Romeinen 2:19,20 – vertrouwen in jezelf? 104 Romeinen 2:19,20 – pretentie of Godsvertrouwen? 105 Romeinen 2:19,20 – gij zult… last of lust? 106 Romeinen 2:21 – vroom diefstal 107 Romeinen 2:22 – echtbreuk en tempelroof 108 Romeinen 2:23,24 – misplaatste roem 109 Romeinen 2:24 – het kwalijke van huichelarij 110 Romeinen 2:25,26 – besnijdenis & voorhuid 111 Romeinen 2:27,28 – de ware besnijdenis 112 Romeinen 2:29 – de ware Jood 113 7 ROMEINEN 3 Romeinen 3:1 – het voorrecht van de Jood 117 Romeinen 3:2 – aan hen de woorden Gods toevertrouwd 118 Romeinen 3:3 – het geloof van GOD 119 Romeinen 3:4 – GOD waarachtig, elk mens leugenachtig 120 Romeinen 3:4 – altijd volkomen recht! 121 Romeinen 3:5 – onbegrip over Paulus’ onderwijs 122 Romeinen 3:5,6 – GOD is vaardig in rechtdoen 123 Romeinen 3:7 – contrast dient tot GODS heerlijkheid 124 Romeinen 3:7 – hoezo “als zondaar geoordeeld”? 125 Romeinen 3:8 – het goede dat voortkomt uit het kwade 126 Romeinen 3:8 – nog eens: goed en kwaad 127 Romeinen 3:9 – allen onder de zonde 128 Romeinen 3:10,11 – niemand… zelfs niet één 129 Romeinen 3:12 – onbruikbaar en ongeschikt 130 Romeinen 3:13,14 – een geopend graf 131 Romeinen 3:13,14 – mensenwoord versus GODS woord 132 Romeinen 3:15-17 – uit hetzelfde hout gesneden 133 Romeinen 3:18 – de vreze GODS 134 Romeinen 3:19 – allen onder de rechtspraak van GOD 135 Romeinen 3:20 – uit werken van wet niemand gerechtvaardigd 136 Romeinen 3:21 – nu echter…! 137 Romeinen 3:21 – rechtvaardigheid van GOD 138 Romeinen 3:21 – Gods rechtvaardigheid in het OT 139 Romeinen 3:22 – door geloof van Jezus Christus 140 Romeinen 3:22 – tot in allen die geloven 141 Romeinen 3:23,24 – alle mensen! 142 Romeinen 3:23,24 – om niet gerechtvaardigd 143 Romeinen 3:23,24 – in de genade van Hem 144 Romeinen 3:23,24 – door de verlossing in Christus Jezus 145 Romeinen 3:24,25 – voorgesteld als beschutplaats 146 Romeinen 3:25 – door het geloof in zijn bloed 147 8
Page 8
Romeinen 3:25,26 – tot aantoning van zijn rechtvaardigheid 148 Romeinen 3:26 – uit geloof van Jezus 149 Romeinen 3:27 – alle roem is uitgesloten! 150 Romeinen 3:28 – gerechtvaardigd in geloof 151 Romeinen 3:28,29 – alleen de GOD van Israël? 152 Romeinen 3:30 – vanuit en door geloof 153 Romeinen 3:31 – de wet buiten werking gesteld? 154 ROMEINEN 4 Romeinen 4:1,2 – de roem van Abraham 157 Romeinen 4:3 – hoe God geloof rekent 158 Romeinen 4:4,5 – God rechtvaardigt de goddeloze 159 Romeinen 4:6-8 – ultiem geluk 160 Romeinen 4:9,10 – gerechtvaardigd als besnedene? 161 Romeinen 4:11 – de besnijdenis als zegel en teken 162 Romeinen 4:11 – GODS eed & de besnijdenis 163 Romeinen 4:11,12 – vader van alle gelovigen 164 Romeinen 4:13 – niet door wet 165 Romeinen 4:14 – beloofd is beloofd 166 Romeinen 4:15 – geen wet, geen overtreding 167 Romeinen 4:16 – geloof, genade en belofte 168 Romeinen 4:16,17 – vader van ons allen 169 Romeinen 4:17 – de GOD die de doden levend maakt 170 Romeinen 4:18 – naast hoop, op hoop 171 Romeinen 4:19 – leven uit de dood 172 Romeinen 4:20,21 – bekrachtigd in geloof 173 Romeinen 4:20,21 – heerlijkheid gevend aan GOD 174 Romeinen 4:21,22 – daarom! 175 Romeinen 4:23,24 – ook vanwege ons 176 Romeinen 4:24 – Hem die Jezus, onze Heer opwekte 177 Romeinen 4:24,25 – overgeleverd maar ook opgewekt 178 9 ROMEINEN 5 Romeinen 5:1 – vrede naar God toe! 181 Romeinen 5:1,2 – staan in genade en roemen in hoop! 182 Romeinen 5:2-4 – roemen, ook in de verdrukkingen 183 Romeinen 5:2-5 – beproefde hoop 184 Romeinen 5:5 – hoop die niet beschaamd maakt 185 Romeinen 5:5 – Gods liefde uitgegoten in onze harten 186 Romeinen 5:5,6 – GODS bewezen liefde 187 Romeinen 5:7,8 – menselijke & Goddelijke liefde 188 Romeinen 5:8 – toen wij nog zondaren waren 189 Romeinen 5:8,9 – gerechtvaardigd in zijn bloed 190 Romeinen 5:9 – gered van de dag van toorn 191 Romeinen 5:9 – gered worden van de toorn 192 Romeinen 5:10 – verzoend worden… 193 Romeinen 5:10 – God verzoent vijanden met Zich 194 Romeinen 5:10 – verzoend & gered worden 195 Romeinen 5:11 – verzoening ontvingen 196 Romeinen 5:11,12 – vanwege dit 197 Romeinen 5:12 – zoals door één mens 198 Romeinen 5:12 – hoe de zonde de wereld binnenkwam 199 Romeinen 5:12 – de dood ging door tot alle mensen 200 Romeinen 5:13 – zonde & overtreding 201 Romeinen 5:14 – de overtreding van Adam 202 Romeinen 5:14 – Adam, een type van de aanstaande 203 Romeinen 5:15 – veel meer is de genade van God 204 Romeinen 5:16 – vele misstappen en toch rechtvaardiging 205 Romeinen 5:17 – in Leven koning zijn! 206 Romeinen 5:18 – alle mensen! 207 Romeinen 5:19 – de gehoorzaamheid van één 208 Romeinen 5:19 – alle mensen = de velen 209 Romeinen 5:19 – gesteld en neergezet 210 Romeinen 5:20 – waarom de wet? 211 10
Page 10
Romeinen 5:20 – uitermate overvloedig! 212 Romeinen 5:20,21 – de genade is koning 213 ROMEINEN 6 Romeinen 6:1 – blijven in de zonde opdat de genade zou toenemen? 217 Romeinen 6:1,2 – in zonde leven?!? 218 Romeinen 6:2,3 – in zijn dood 219 Romeinen 6:3 – in Christus gedoopt 220 Romeinen 6:4 – begraven door de doop 221 Romeinen 6:4 – in nieuwheid van leven wandelen 222 Romeinen 6:5 – samen één plant geworden 223 Romeinen 6:6 – onze oude mens medegekruisigd 224 Romeinen 6:6,7 – geen slaaf meer 225 Romeinen 6:6,7 – gerechtvaardigd van de zonde 226 Romeinen 6:8,9 – niet meer sterft… 227 Romeinen 6:9,10 – eens voor altijd 228 Romeinen 6:11 – opstandingsleven nu! 229 Romeinen 6:12 – vrijheid in een sterfelijk lichaam 230 Romeinen 6:13 – presenteer jezelf aan God 231 Romeinen 6:13 – wapens van rechtvaardigheid voor God 232 Romeinen 6:14 – niet onder wet maar onder genade 233 Romeinen 6:15 – niks mis met zondigen? 234 Romeinen 6:16 – een gelukkige slaaf! 235 Romeinen 6:17 – Paulus’ type van onderwijs 236 Romeinen 6:18 – vrijgemaakt van de zonde 237 Romeinen 6:19 – verslaafd en verslaafd is twee 238 Romeinen 6:20,21 – twee smaken 239 Romeinen 6:22 – vrucht tot heiliging 240 Romeinen 6:23 – karig rantsoen vs. genade van GOD 241 11 ROMEINEN 7 Romeinen 7:1 – hoelang is de wet heer? 245 Romeinen 7:2 – de wet van de man 246 Romeinen 7:3 – vrij van de wet 247 Romeinen 7:4 – vruchtdragend voor GOD 248 Romeinen 7:5 – geprikkeld door de wet 249 Romeinen 7:6 – letter & geest, oud & nieuw 250 Romeinen 7:7 – is de wet zonde? 251 Romeinen 7:7 – je zult niet begeren…? 252 Romeinen 7:8 – zonder wet is de zonde dood 253 Romeinen 7:9,10 – het gebod ten leven… hoe? 254 Romeinen 7:11 – de misleidende lezing van de wet 255 Romeinen 7:12 – de wet: heilig, rechtvaardig en goed! 256 Romeinen 7:13 – zonde bij uitstek 257 Romeinen 7:14 – het “ik van vlees” 258 Romeinen 7:15 – wat ik niet wil, dat doe ik 259 Romeinen 7:16-18 – in mijn vlees geen goed 260 Romeinen 7:18 – niet in mij 261 Romeinen 7:19,20 – het lek boven 262 Romeinen 7:21-23 – drie keer ‘wet’ 263 Romeinen 7:21-23 – strijdend ten onder 264 Romeinen 7:24-25 – ik ellendig mens - God zij dank! 265 Romeinen 7:24-26 – Gode zij dank! 266 ROMEINEN 8 Romeinen 8:1 – geen veroordeling! 269 Romeinen 8:2 – de wet van de geest van het leven 270 Romeinen 8:3 – voor de wet onmogelijk, maar… 271 Romeinen 8:4 – wandelen naar vlees of geest? 272 Romeinen 8:4 – wandelen 273 Romeinen 8:5,6 – leven en vrede 274 Romeinen 8:7,8 – het failliet van religie 275 12
Page 12
Romeinen 8:9 – de geest van Christus 276 Romeinen 8:10 – geest is leven 277 Romeinen 8:11 – Hem die Jezus uit de doden opwekte 278 Romeinen 8:12 – niets verschuldigd aan het vlees 279 Romeinen 8:13 – sterven of leven? 280 Romeinen 8:14,15 – zonen van God 281 Romeinen 8:15 – Abba, Vader! 282 Romeinen 8:16,17 – kinderen van God 283 Romeinen 8:17 – lotbezitters van God 284 Romeinen 8:17 – samen uit, samen thuis 285 Romeinen 8:18 – het gewicht van lijden 286 Romeinen 8:18-19 – de onthulling van de zonen van God 287 Romeinen 8:20 – aan de ijdelheid onderworpen 288 Romeinen 8:21 – bruggenhoofd 289 Romeinen 8:22 – de schepping als vrouw in verwachting 290 Romeinen 8:23 – wachtend op de zoonstelling 291 Romeinen 8:24 – hoop wordt niet gezien 292 Romeinen 8:25 – hopen, wachten en verduren 293 Romeinen 8:26 – wij weten niet wat we zullen bidden 294 Romeinen 8:26 – onze onuitgesproken zucht & de geest die pleit! 295 Romeinen 8:27 – nog eens: het pleiten van de geest 296 Romeinen 8:28 – alle dingen werken mee ten goede! 297 Romeinen 8:28 – geroepenen naar zijn voornemen 298 Romeinen 8:28,29 – voorbestemd tot… 299 Romeinen 8:30 – de gouden keten (1) 300 Romeinen 8:30 – de gouden keten (2) 301 Romeinen 8:31 – wat zullen we van deze dingen zeggen? 302 Romeinen 8:32 – die zijn eigen Zoon niet spaarde 303 Romeinen 8:32 – samen met hem, alles schenken 304 Romeinen 8:33 – wie zal uitverkorenen van God aanklagen? 305 Romeinen 8:34 – wat meer is, de opgewekte 306 Romeinen 8:34 – die ook ten behoeve van ons pleit 307 13 Romeinen 8:35 – wat kan ons scheiden van de liefde van Christus? 308 Romeinen 8:36 – een uitgelezen citaat! 309 Romeinen 8:37 – hyper-overwinnaars 310 Romeinen 8:38,39 – de liefde Gods 311 Romeinen 8:39 – de liefde van God in Christus Jezus 312 ROMEINEN 9 Romeinen 9:1 – een intermezzo 315 Romeinen 9:1,2 – ononderbroken hartzeer 316 Romeinen 9:3 – ik wenste… 317 Romeinen 9:4 – Israël is mijn eerstgeboren zoon 318 Romeinen 9:4 – de heerlijkheid en de verbonden 319 Romeinen 9:4 – wetgeving, eredienst en beloften 320 Romeinen 9:5 – de vaderen & de Christus 321 Romeinen 9:6 – het woord van God vervallen? 322 Romeinen 9:7,8 – in Izaak zal uw zaad genoemd worden 323 Romeinen 9:9 – een zoon voor Sara 324 Romeinen 9:10,11 – één zwangerschap – twee kinderen 325 Romeinen 9:11,12 – nine eleven 326 Romeinen 9:11,12 – Gods uitverkiezend voornemen 327 Romeinen 9:11,12 – de onderste boven 328 Romeinen 9:13 – Ezau op de tweede plaats 329 Romeinen 9:14,15 – discrimineert God? 330 Romeinen 9:15,16 – niet wie wil of wie rent 331 Romeinen 9:17 – geen regiefout 332 Romeinen 9:17 – ook ongeloof deel van Gods plan 333 Romeinen 9:18 – God verhardt ook wie Hij wil 334 Romeinen 9:19 – wat verwijt Hij dan nog? 335 Romeinen 9:20 – betweterig boetseersel 336 Romeinen 9:21 – klei in de hand van de Pottenbakker 337 Romeinen 9:22 – voorwerpen van toorn toebereid 338 14
Page 14
Romeinen 9:22-24 – voorwerpen van ontferming 339 Romeinen 9:25 – Lo-ammi wordt Ammi 340 Romeinen 9:26 – Israël onder de natiën 341 Romeinen 9:27,28 – slechts een rest gered 342 Romeinen 9:29 – een minderheid 343 Romeinen 9:30 – rechtvaardigheid vanuit geloof 344 Romeinen 9:31,32 – geloof of werken? 345 Romeinen 9:32,33 – de eerste steen gelegd 346 ROMEINEN 10 Romeinen 10:1,2 – ijver van God 349 Romeinen 10:2 – zonder besef 350 Romeinen 10:3 – fatale onwetendheid 351 Romeinen 10:4 – Christus, het doeleinde van de wet 352 Romeinen 10:5,6 – twee soorten rechtvaardigheid 353 Romeinen 10:6 – een veelzeggend citaat 354 Romeinen 10:6,7 – niet moeilijk of ver weg 355 Romeinen 10:8 – in uw mond en hart 356 Romeinen 10:9 – de opgewekte Heer 357 Romeinen 10:9 – God wekte Christus op 358 Romeinen 10:10 – geloven en belijden 359 Romeinen 10:11 – wie op hem zijn geloof vestigt… 360 Romeinen 10:11,12 – Heer van allen 361 Romeinen 10:12 – rijk voor allen die hem aanroepen 362 Romeinen 10:13 – ieder die de naam van de Heer aanroept 363 Romeinen 10:14,15 – hoe mooi zijn de voeten… 364 Romeinen 10:16 – bijna niemand gelooft het 365 Romeinen 10:17 – geloof is uit het horen 366 Romeinen 10:18 – het Evangelie in de sterren! 367 Romeinen 10:19 – jaloers op wat geen natie is 368 Romeinen 10:19 – toornig op een onverstandige natie 369 Romeinen 10:20 – gevonden door wie Mij niet zochten 370 15 Romeinen 10:21 – een ongezeglijk en tegensprekend volk 371 ROMEINEN 11 Romeinen 11:1 – verstoot God zijn volk? 375 Romeinen 11:2 – zoals Elia 376 Romeinen 11:3,4 – zevenduizend mannen 377 Romeinen 11:5 – naar de uitverkiezing van genade 378 Romeinen 11:6 – genade alleen 379 Romeinen 11:7 – uitverkiezing & verharding 380 Romeinen 11:8 – God kiest uit en Hij verhardt 381 Romeinen 11:8 – een geest van verdoving 382 Romeinen 11:9,10 – hun tafel tot een strik 383 Romeinen 11:9,10 – verduisterde ogen 384 Romeinen 11:11 – gestruikeld 385 Romeinen 11:12 – hoeveel temeer hun volheid! 386 Romeinen 11:13,14 – apostel van de natiën 387 Romeinen 11:15 – de verzoening van de wereld 388 Romeinen 11:15 – de aanneming 389 Romeinen 11:15 – leven uit de doden 390 Romeinen 11:16 – een goed begin… 391 Romeinen 11:17 – de vettigheid van de olijfboom 392 Romeinen 11:17,18 – bluf niet tegen de takken 393 Romeinen 11:19,20 – wees niet hoogmoedig 394 Romeinen 11:21,22 – blijven bij Gods geschiktheid 395 Romeinen 11:22 – als God kapt 396 Romeinen 11:23 – de omschakeling 397 Romeinen 11:24 – terug naar de natuur 398 Romeinen 11:25 – een geheim… 399 Romeinen 11:25 – totdat 400 Romeinen 11:25 – de volheid van de natiën & Efraïm 401 Romeinen 11:25,26 – geheel Israël gered 402 Romeinen 11:26 – geheel Israël gered (2) 403 16
Page 16
Romeinen 11:26 – vanuit Sion 404 Romeinen 11:26 – Jakob wordt Israël 405 Romeinen 11:27 – een nieuw verbond 406 Romeinen 11:28 – vijanden & geliefden 407 Romeinen 11:29 – onberouwelijk! 408 Romeinen 11: 30,31 – Israëls ‘nee’ heeft niet het laatste woord 409 Romeinen 11:32 – allen opgesloten 410 Romeinen 11:33 – o, diepte! 411 Romeinen 11:33 – onnaspeurlijk! 412 Romeinen 11:34 – de mens op z’n plek gezet 413 Romeinen 11:35 – niets verschuldigd 414 Romeinen 11:36 – ta panta, het al 415 Romeinen 11:36 – aan Hem de heerlijkheid! 416 ROMEINEN 12 Romeinen 12:1 – een nieuw hoofdstuk 419 Romeinen 12:1 – onze logische eredienst 420 Romeinen 12:1 – een levend, heilig offer 421 Romeinen 12:2 – niet gelijkvormig aan deze aeon 422 Romeinen 12:2 – metamorfose 423 Romeinen 12:2 – de wil van God beproeven 424 Romeinen 12:3 – aan ieder een maat 425 Romeinen 12:4,5 – één lichaam! 426 Romeinen 12:6 – wat is charisma? 427 Romeinen 12:6 – profetie 428 Romeinen 12:7,8 – zeven genade-effecten 429 Romeinen 12:9 – ongeveinsde liefde 430 Romeinen 12:9 – van min naar plus! 431 Romeinen 12:10 – philadelfia en waardering 432 Romeinen 12:11 – bruisend 433 Romeinen 12:12 – hoop doet leven! 434 Romeinen 12:12 – in het gebed volhoudend 435 17 Romeinen 12:13 – doen delen & gastvrijheid 436 Romeinen 12:14 – bewezen inclusief! 437 Romeinen 12:15 – medeleven 438 Romeinen 12:16 – gezind, zinnende en eigenzinnig 439 Romeinen 12:17 – het goede voor ogen van alle mensen 440 Romeinen 12:18 – vrede met alle mensen 441 Romeinen 12:19 – Mij komt de wraak toe 442 Romeinen 12:20 – vurige kolen op het hoofd stapelen 443 Romeinen 12:21 – overwin in het goede het kwade 444 ROMEINEN 13 Romeinen 13:1 – onderschikking aan de autoriteiten 447 Romeinen 13:1 – verordend onder God 448 Romeinen 13:2 – geen revolutie 449 Romeinen 13:3 – onderschikking versus revolutie 450 Romeinen 13:4 – de overheid, Gods dienaar 451 Romeinen 13:4 – de overheid als rechter 452 Romeinen 13:5 – twee doorslaggevende redenen 453 Romeinen 13:6 – liturgen van God 454 Romeinen 13:6 – afgeweken bedienaars van God 455 Romeinen 13:7 – vergeld aan allen het verschuldigde 456 Romeinen 13:8 – niemand schuldig dan elkaar lief te hebben 457 Romeinen 13:9,10 – je zál je naaste liefhebben! 458 Romeinen 13:11 – bewust van de tijd 459 Romeinen 13:12 – wake up! 460 Romeinen 13:13 – duistere praktijken 461 Romeinen 13:14 – het licht overwint! 462 ROMEINEN 14 Romeinen 14:1 – de zwakke in het geloof 465 Romeinen 14:2 – vegetarisch? 466 Romeinen 14:3 – God geeft ruimte 467 18
Page 18
Romeinen 14:4 – de basis van onderlinge rust 468 Romeinen 14:5 – ieder in zijn eigen denken 469 Romeinen 14:6 – in de ruimte gesteld 470 Romeinen 14:7,8 – voor hem, want van hem 471 Romeinen 14:9 – Heer van allen, doden en levenden 472 Romeinen 14:10 – voor het podium van God 473 Romeinen 14:11 – elke knie en elke tong 474 Romeinen 14:12 – rekenschap aan God 475 Romeinen 14:13 – ergernis of valstrik? 476 Romeinen 14:14 – niets in zichzelf ongewijd 477 Romeinen 14:15 – bedroefd maken? 478 Romeinen 14:15 – verloren gaan 479 Romeinen 14:16 – koketteren met het goede 480 Romeinen 14:17 – het koningschap van God 481 Romeinen 14:17 – rechtvaardigheid, vrede en vreugde 482 Romeinen 14:17,18 – welgevallig en welbeproefd 483 Romeinen 14:19,20 – de onderlinge opbouw 484 Romeinen 14:21 – redenen om af te zien 485 Romeinen 14:22 – gelukkig wie toetst 486 Romeinen 14:23 – het nadeel van de twijfel 487 ROMEINEN 15 Romeinen 15:1 – de zwakten van de niet-capabelen 491 Romeinen 15:2,3 – pleasen of niet? 492 Romeinen 15:3 – de smaad van Christus 493 Romeinen 15:4 – de aanmoediging van de Schriften 494 Romeinen 15:5 – hetzelfde gezind 495 Romeinen 15:6 – met één mond 496 Romeinen 15:6 – een mond vol 497 Romeinen 15:7 – zoals ook Christus 498 Romeinen 15:8 – Christus, dienaar van de besnijdenis 499 Romeinen 15:9 – onder de natiën 500 19 Romeinen 15:10,11 – weest vrolijk natiën! 501 Romeinen 15:12 – de wortel van Isaï 502 Romeinen 15:13 – de God van de hoop 503 Romeinen 15:13 – overvloedig in de hoop 504 Romeinen 15:14,15 – boordevol en vervuld 505 Romeinen 15:15,16 – de offergave van de natiën 506 Romeinen 15:17,18 – niet door mij bewerkt 507 Romeinen 15:18,19 – tekenen en wonderen 508 Romeinen 15:20 – niet bouwen op andermans fundament 509 Romeinen 15:20,21 – niet gezocht, wel gevonden 510 Romeinen 15:22,23 – verhinderingen 511 Romeinen 15:24,25 – altijd weer verder… 512 Romeinen 15:26,27 – de armen in Jeruzalem 513 Romeinen 15:28,29 – volheid van zegen! 514 Romeinen 15:30,31 – strijden in de gebeden 515 Romeinen 15:31 – de weerspannigen in Judea 516 Romeinen 15:31,32 – samen-opwaarts-pauzeren 517 Romeinen 15:33 – de God van de vrede 518 ROMEINEN 16 Romeinen 16:1,2 – Febe 521 Romeinen 16:1,2 – Febe, een voorvrouw van velen 522 Romeinen 16:3 – Prisca en Aquila 523 Romeinen 16:3,4 – Prisca en Aquila – waaghalzen 524 Romeinen 16:5 – de ekklesia bij hen aan huis 525 Romeinen 16:5,6 – groet! 526 Romeinen 16:7 – gemarkeerd onder de apostelen 527 Romeinen 16:8-11 – connecties in Rome 528 Romeinen 16:11,12 – in de Heer 529 Romeinen 16:13 – Rufus en Paulus’ moeder 530 Romeinen 16:14,15 – in Rome, maar niet rooms 531 Romeinen 16:16 – een heilige kus 532 20
Page 22
Romeinen 1:1 – Saul, Saul… Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… De Romeinen-brief is de eerste brief van Paulus in ons ‘Nieuwe Testament’. Ook in de oudste complete manuscripten die bewaard zijn gebleven, is dat het geval. Het is tevens de langste brief met daarin zonder twijfel ook de meest fundamentele uiteenzetting van “het Goede Bericht van God”. Het vormt de basis van al het verdere onderwijs van de apostel. Dat zullen we als vanzelf ontdekken in de loop van de bespreking. Zoals altijd in zijn brieven begint Paulus met zichzelf voor te stellen. Allereerst zijn naam, die we vanuit het boek Handelingen al kenden. Eerst heette hij Saulus, genoemd naar Israëls eerste koning uit de stam van Benjamin. En tevens de latere vijand en beruchte vervolger van David, de man die was gezalfd om de definitieve dynastie te vestigen. Liep Saulus van Tarsus, de Benjaminiet, als vijand van de Zoon van David niet geheel in diens voetsporen? Totdat… hij werd geroepen: “Saul, Saul, wat vervolg je Mij…?” En dat veranderde alles. Saulus werd overweldigd door de genade GODS, zoals hij later zou schrijven. Hij heeft zijn bediening niet zelf gezocht – van Godswege werd hij daartoe geroepen! 25 Romeinen 1:1 – van Saulus naar Paulus Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… In het boek Handelingen noemt Lucas Paulus in eerste instantie consequent Saulus. Ook na zijn roeping op de weg naar Damascus, blijft dat zijn naam. De naamsverandering treedt pas op, op het moment dat Saulus voor het eerst bij een niet-Jood komt, bij de landvoogd Sergius Paulus. Deze man was geïnteresseerd in het woord van God, maar ene Elymas, een Joodse magiër, probeerde hem daarvan afkerig te maken. Het is vanaf deze gelegenheid dat Saulus ‘Paulus’ wordt genoemd (Hand.13:9) en dezelfde naam krijgt als de ‘heiden’ die hij bezocht. Dus niet Saulus, maar de landvoogd is de eerste man in de Bijbel die de naam Paulus draagt. De ontmoeting met hem markeert de naamsverandering. En dan nog iets: opgevat als Grieks woord is Paulos afgeleid van het werkwoord pau-o dat stoppen of ophouden betekent. Denk aan ons woord ‘pauze’. En dat is ook precies wat Paulus met Elymas doet: hij doet hem ophouden (pausé; Hand.13:10) door hem tijdelijk blind te maken. Is dat niet typerend voor Paulus’ bediening? Het Joodse volk is nu tijdelijk verblind opdat de rijkdom van het Evangelie naar de natiën zou gaan! 26
Page 24
Romeinen 1:1 – slaaf van Christus Jezus Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God… Het eerste wat Paulus zegt over zijn status is dat hij “slaaf van Christus Jezus” is. Geen “‘dienstknecht’ zoals veel vertalingen zeggen. Dat is iets anders. Want een dienstknecht is iemand die is ingehuurd voor een bepaald dienstverband. Maar een slaaf is een lijfeigene, iemand die 24/7 het eigendom is van een ander, van zijn heer. In onze ‘moderne’ beleving heeft het begrip ‘slaaf’ een louter negatieve lading. Maar voor Paulus was het een eretitel een slaaf van Christus Jezus te zijn! Wie slaaf is, is zelf volstrekt ondergeschikt. Het gaat om je heer voor wiens rekening je bent, die voor je zorgt, maar die ook bepaalt wat je te doen staat. Zo was het voor Paulus. Christus Jezus had hem vanuit de hemel geroepen en ‘gearresteerd’ op de weg naar Damascus. Paulus werd gemaakt tot ‘apostel’, wat betekent dat hij met volmacht werd afgevaardigd, hoogstpersoonlijk door Christus Jezus zelf. Alle andere ‘apostelen’ waren eerder geroepen en afgevaardigd dan hij. Paulus is de laatste in dit gezelschap. De dertiende apostel. Hij werd afgezonderd voor een unieke bediening: om het Goede Bericht van God onder de natiën te herauten (:5)! 27 Romeinen 1:2 – tevoren beloofd Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen, afgevaardigd, afgezonderd voor het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon… Het Goede Bericht van God onder de natiën herauten, deed Paulus niet op eigen initiatief. Hij had bepaald ook niet zelf hiervoor gekozen. Hij kon niet anders: hij was hiertoe als lijfeigene geroepen, afgevaardigd en afgezonderd. Het Goede Bericht waartoe Paulus was afgezonderd, was onmiskenbaar “van God”. Immers, niemand weet wat de toekomst gaat brengen; alles wat we daarover zeggen, zijn prognoses en hooguit waarschijnlijkheden. Mensen doen voorspellingen, maar God voorzegt. Door middel van profetie, voorzegging, bewijst God de waarheid van de Schriften. Het Evangelie herauten beoogt geen gevoelige snaren te raken, alsof het zou gaan om emoties. Nee, het levert bewijs dat de boodschap “van GOD” is. Honderden en zelfs duizenden jaren tevoren was door profeten, zowel mondeling als in geschrift, gewezen op de Messias die ooit zou komen. Wie hij zou zijn, zijn stamboom, zijn geboorteplaats, zijn optreden, wanneer hij zou optreden, over zijn ontvangst door het volk, zijn sterven en wat meer is, zijn opstanding. Enzovoort. Het Goede Bericht is de mededeling dat God zijn belofte heeft vervuld! Check het zelf! 28
Page 26
Romeinen 1:3 – aangaande zijn Zoon …het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon… Eerder merkten we al op dat het Goede Bericht, goed is, omdat het verhaalt van God, die zijn belofte heeft vervuld. Dan hebben we het over de belofte die door vele profeten herhaald is en tot in detail aangekondigd in de heilige geschriften. Het gaat over gedocumenteerde aankondigingen, maar ook over de gedocumenteerde vervulling daarvan. Maar wat is nu de inhoud van wat God “tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften”? Daarover is heel veel te zeggen en Paulus zal in de navolgende verzen een tipje van de sluier daarvan oplichten. Maar het kan ook superkort worden samengevat: de vervulling van de belofte gaat over… Gods Zoon. Het Evangelie is geen boodschap van moraal, zoals velen menen. Het is geen filosofie of levensbeschouwing, opgebouwd vanuit een aantal concepten en ideeën. Dat alles is in het beste geval slechts een afgeleide van het Evangelie. Het Evangelie zelf gaat niet over iets, maar over Iemand. Een Persoon die niemand minder is dan Gods Zoon. Niet God zelf, maar Iemand die door God is verwekt. Op unieke wijze. De eniggeboren Zoon! 29 Romeinen 1:3 – uit het zaad van David …het Goede Bericht van God, dat Hij tevoren beloofde door zijn profeten, in heilige geschriften, aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees… Het eerste kenmerk van de beloofde Messias is, dat hij zou voortkomen “uit het zaad van David”. Die lijn zien we door de tijd heen steeds meer toespitsen. Het eerste mensenpaar kreeg reeds de belofte mee van “het zaad der vrouw” dat ooit dodelijk getroffen zou worden, maar juist zó de “kop van de slang” zou vermorzelen. Tweeduizend jaar later wordt duidelijk dat de Messias zou voortkomen via de lijn van Abraham, Izaäk en Jakob. Vervolgens wordt voorzegd dat het de stam van Juda was waaraan de scepter zou toekomen. Nog weer duizend jaar later komt uit de stam van Juda het koningshuis van David voort. Het is deze dynastie waaraan God zijn belofte verbindt. De Messias zou een nakomeling en erfgenaam van David zijn. Weliswaar zou de dynastie van David ten einde komen, genoemd: “de afgehouwen tronk van Isaï”, maar een jonge scheut, in het Hebreeuws netser > Nazareth, zou alsnog nieuwe hoop brengen. Hij zou “de vervallen hut van David” tegen alle verwachtingen in herstellen. Slechts één Iemand beantwoordt aan deze profielschets: Jesjoea Hamashiach! 30
Page 28
Romeinen 1:4 – Jezus’ afkomst …aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees, die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. De tegenstelling hier ligt tussen “naar vlees” en “naar geest”. Volgens de lijn van genealogie komt Gods Zoon voort uit “het zaad van David”. Inderdaad was Jozef afkomstig uit het huis van David, maar hij is niet de biologische vader van Jezus. Het is omdat Maria haar stamboom kon terugvoeren tot David, dat Jezus naar het vlees inderdaad “uit het zaad van David” was. Het is niet voor niets, dat we in het ‘Nieuwe Testament’ twee geslachtsregisters aantreffen die beiden terugvoeren naar David. De één volgt de lijn van Jozef en de ander die van Maria. Dat is buitengewoon belangwekkend, want het houdt in dat Jezus Christus, zowel wettig als biologisch, “de Zoon van David” is! Maar Jezus Christus is niet alleen “Zoon van David”, hij is ook “Zoon van GOD”. Het eerste is hij op grond van zijn geslachtsregister, de bloedlijn – naar het vlees. Het tweede echter is hij “naar geest van heiligheid”, oftewel “naar heilige geest”. Zonder tussenkomst van een man werd hij verwekt. Onmogelijk… maar waar! 31 Romeinen 1:4 – Zoon van God in kracht …aangaande zijn Zoon, die ontsproot vanuit zaad van David naar het vlees, die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. Naar het vlees gerekend is Jezus Christus nazaat van David. Maar tegelijkertijd is hij ook de Zoon van GOD. De reden daarvoor is tweeërlei. In de eerste plaats is Jezus Christus Zoon van GOD, omdat hij verwekt is door God zelf. Zonder dat de maagd Maria omgang had met een man overschaduwde de kracht van de Allerhoogste haar, zodat zij zwanger werd vanuit heilige geest (Luc.1:35). Geen mens is ooit zo verwekt. Daarom is Jezus Christus ook “de eniggeboren Zoon van GOD”. De tweede reden waarom Jezus Christus de Zoon Gods is, is dat hij ook door zijn GOD en Vader verwekt is uit de doden! Daarvan spreekt Psalm 2:7 profetisch: “JAHWEH sprak tot mij: Mijn Zoon ben je, vandaag heb ik je verwekt.” Dit woord is volgens Paulus (Hand.13:33) vervuld op de dag dat GOD zijn Zoon opwekte uit de doden. Dus sinds zijn geboorte uit Maria is hij de Zoon van God. Maar door opstanding van doden is hij Zoon van God in kracht! 32
Page 30
Romeinen 1:4 – vanuit opstanding van doden …die bepaald werd Zoon van God te zijn in kracht, naar geest van heiligheid, vanuit opstanding van doden, Jezus Christus, onze Heer. We zagen dat Jezus Christus vanwege zijn moeder Maria, een nazaat van David is. En omdat zij als máágd zwanger werd, is hij ook “Zoon van GOD”. En daarbij hij is ook “Zoon van GOD in kracht” en wel “vanuit opstanding van doden“. Maar het zou zomaar kunnen dat we deze mededeling slordig lezen. Bijvoorbeeld door het op te vatten zoals de NBG51 vertaling luidt: “door zijn opstanding uit de doden”. Maar zo staat het niet in de grondtekst. “Jezus Christus, onze Heer” werd “Zoon van God in kracht…. vanuit opstanding van doden“. Het gaat dus niet alleen om zijn opstanding, maar om “opstanding van doden“, dat is meervoud. Dat wil zeggen: Jezus Christus deed doden opstaan. En dat maakt dat hij Zoon van God is in kracht! In de geschiedenis van Lazarus lezen we dat Jezus zegt: “deze ziekte is niet tot de dood maar (…) opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt zal worden” (Joh.11:4). En wat doet Jezus? Hij wekt de dode Lazarus en doet hem opstaan! Zo bewees de Zoon “de opstanding en het Leven” te zijn (Joh.11:25)! 33 Romeinen 1:5 – genade en apostelschap …Jezus Christus, onze Heer, door wie wij ontvangen hebben, genade en apostelschap tot gehoorzaamheid van geloof, ten behoeve van zijn naam onder al de natiën… Paulus heeft door “Jezus Christus onze Heer”, “genade en apostelschap” ontvangen. Op een wijze zoals geen van zijn collegaapostelen dat had ontvangen. Paulus had geen opleiding van Jezus Christus op aarde genoten. Hij was sowieso geen leerling, maar een vijand van Jezus Christus en een “buitensporig vervolger” van hem. Paulus is ook niet geroepen en afgevaardigd in het land maar in het buitenland, onder de natiën. Al deze kenmerken onderscheiden hem van de overige apostelen en typeren zijn apostelschap. Paulus’ apostelschap is hemels, heidens (> natiën) en het getuigt van alles overtreffende genade. Genade wil zeggen: onverdiende gunst en vreugde om niet. Paulus werd geroepen buiten het land Israël, want daar zou ook zijn arbeidsterrein liggen. Om “onder al de natiën” de naam van “Jezus Christus, onze Heer” te herauten. Jezus is de naam die zegt: JAHWEH is Redder. Christus wil zeggen: Gezalfde, de beloofde Messias. En Heer oftewel Kurios betekent: Eigenaar en Bezitter. Jezus Christus is de “Heer van allen” (10:12), van elk mensenkind. Zie daar de boodschap! En een gelovige zegt daarop amen! 34
Page 32
Romeinen 1:5 – gehoorzaamheid van geloof …door wie wij ontvangen hebben, genade en apostelschap tot gehoorzaamheid van geloof, ten behoeve van zijn naam onder al de natiën… Heel Paulus’ arbeid blijkt gericht op het bewerken van “gehoorzaamheid van geloof” onder de natiën. Hij vangt zijn brief aan met dit statement en hij sluit de brief er ook mee af (16:26). En in de tussenliggende hoofdstukken licht hij toe wat dit betekent. Waarbij één ding volstrekt helder wordt: geloof en werken staan lijnrecht tegenover elkaar (4:5). Een opdracht wordt gegeven opdat het zou worden gewerkt. Een belofte of mededeling daarentegen wordt gedaan opdat dit zou worden geloofd. ‘Gehoorzaamheid van werken‘ betekent: God geeft een gebod of bevel en de mens wordt geacht dit op te volgen. “Gehoorzaamheid van geloof” betekent: God deelt een Goed Bericht mee en de mens zou daar gehoor aan geven en ‘Amen!’ op zeggen. “Het Evangelie van GOD” dat Paulus onder de natiën zou herauten vraagt niets van de mens. Het legt de mens ook geen gebod op. Het is de blijde mededeling dat GOD zijn belofte vervuld heeft door in zijn Zoon het Leven te geven. En dat alle mensen, “ieder in zijn eigen rangorde”, rechtvaardiging en Leven zullen ontvangen (5:18). Puur om niet! 35 Romeinen 1:6 – geroepen heiligen …onder al de natiën, onder wie ook jullie zijn, geroepenen van Jezus Christus, aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen… Deze brief is gericht aan gelovigen in Rome. Ook al had een aantal van hen een Joodse achtergrond, ze bevonden zich onder de natiën en als zodanig schrijft Paulus hen aan (11:13,30). Het is één van de thema’s die later in hoofdstuk 9 t/m 11 uitgebreid aan de orde zal komen. Hoe GOD in de tegenwoordige tijd een volk uit de natiën verzamelt, terwijl Israël tijdelijk in ongeloof terzijde staat. De ekklesia in Rome was niet door Paulus’ persoonlijke arbeid ontstaan, hoewel hij velen van hen kende, zoals zijn medearbeiders Prisca en Aquila (16:3). Paulus noemt de geadresseerden “geroepen heiligen” en “geroepenen van Jezus Christus”. Hijzelf was “geroepen” (1:1), maar voor zijn lezers geldt hetzelfde. Later schrijft hij dat zij “geroepenen zijn naar GODS voornemen” (8:28). Omdat GOD hen tevoren had bestemd en vandaar ook roept en rechtvaardigt en verheerlijkt (8:30). Alle mensen worden gerechtvaardigd (5:18) en heel de schepping zal worden verlost (8:21). Maar degenen die vandaag worden geroepen zijn tevoren bestemd tot “gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon” (8:29). Zij zullen in zijn heerlijkheid delen wanneer hij straks openbaar wordt (8:19). 36
Page 34
Romeinen 1:7 – genade en vrede …aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen: genade is met jullie en vrede van God, onze Vader en van de Heer Jezus Christus. Dit is een universele groet in al Paulus’ brieven. Genade en vrede van GOD. In die volgorde. Het begint met genade, gunst, ‘vreugde om niet’ van Godswege. Is het ook niet veelzeggend dat Paulus deze groet vooraf laat gaan door het gegeven dat zijn lezers “geliefden van GOD” zijn. Ze zijn niet ‘aardig’ bevonden of ‘aantrekkelijk’ of ‘goed presterend’. Dan zou hun geliefd-zijn gebaseerd zijn op eigenschappen van henzelf. Maar dat is niet de liefde, agapé van GOD. GODS liefde is gebaseerd op het feit dat Hij onze Vader is: we komen uit Hem voort. Hij is onze Schepper, we zijn werk van zijn handen. Dat laat Hij nooit varen! GODS liefde is de bron van genade die heel de mensheid ten deel valt. Zoals Paulus later schrijft (3:23,24): ” … allen zondigden en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in zijn genade… in Christus Jezus”. Genade en vrede van GOD is geen wens of verlangen, maar de mededeling van een feit. Een aanzegging, een Goed Bericht! 37 Romeinen 1:8 – jullie geloof verkondigd Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus omtrent jullie allen, omdat jullie geloof wordt verkondigd in heel de wereld. Paulus schreef de brief aan de gelovigen te Rome gedurende de drie maanden in Griekenland waarvan sprake is in Handelingen 20:3. Het decreet dat enkele jaren daarvoor door keizer Claudius was uitgevaardigd, was inmiddels opgeheven. Claudius had alle Joden bevolen om Rome te verlaten (Hand.18:2). Volgens een Romeinse biograaf van keizer Claudius, had de keizer dit bevel gegeven vanwege onrust in de grote Joodse gemeenschap rond ene “Chrestus” (lees: Christus). Dat zou inderdaad heel goed kunnen verklaren waarom in de hele wereld werd gesproken van het geloof van de Romeinse Joden die Jezus-als-Messias beleden. Later lezen we dat, als Paulus in Rome is gearriveerd, de Joodse leiders daar heel goed wisten dat de sekte waartoe Paulus behoorde, overal tegenspraak ondervond (Hand.28:22). Hoe dat ook zij: voor Paulus is de allereerste reden om zijn GOD te danken door Jezus Christus, het feit dat in heel de wereld werd gesproken van het geloof van zijn lezers. Er staat dus niet dat zijzelf van hun geloof spraken, hoewel dat ongetwijfeld het geval was, maar dat anderen van hun geloof spraken. Dat is de beste ‘reclame’! 38
Page 36
Romeinen 1:9,10 – een weg gebaand Want God is mijn getuige, die ik dien in mijn geest in het goede bericht van zijn Zoon, hoe ik jullie onophoudelijk vermeld, wanneer ik altijd bij mijn gebeden smeek, of mij eindelijk eens in de wil van God een weg gebaand zal worden om naar jullie toe te komen. Wat in vers 1 “het Goede Bericht van GOD” heette, heet hier “het Goede Bericht van zijn Zoon”. Die laatste naam hangt samen met de eerste. Want wat GOD als Goed Bericht te melden heeft, gaat over zijn Zoon (:3). Niet alleen voor de buitenwereld, maar ook in de geest diende Paulus die GOD. “Onophoudelijk” betekent niet: een gebed zonder eind. Het betekent dat Paulus iedere keer weer zijn lezers noemde in zijn gebeden. Met daarbij de smeekbede dat hij hen eindelijk eens zou mogen bezoeken. Paulus had die wens al veel langer (vergelijk Hand.19:21). En hij wist: wanneer GOD dat wil, zal daar een weg voor worden gebaand. Met die wetenschap kun je heel relaxed leven! GOD wilde Paulus inderdaad in Rome hebben, zoals hem later werd duidelijk gemaakt (Hand.23:11). Maar nu kon hij nog niet bevroeden daar als gevangene te arriveren (Hand.28:16). Hoe cliché ook: GODS wegen zijn wonderlijk! 39 Romeinen 1:11,12 – genade-effect en bevestigd Want ik verlang ernaar jullie waar te nemen, opdat ik jullie zou meegeven enig genade-effect, om jullie standvastig te maken, dat is: onder jullie samen bemoedigd te worden door elkaars geloof, zowel van jullie als van mij. Paulus hoopt van harte gauw de gelovigen te Rome in levende lijve te ontmoeten. De redenen die hij hier noemt zijn drieërlei. In de eerste plaats wil hij hen “enig genade-effect” meegeven. In het Grieks is hier sprake van ‘charisma’, waarvan het eerste deel ‘charis‘ wijst op gunst of genade en de uitgang -ma duidt op een gevolg of effect daarvan. Waar het op neerkomt is dat Paulus in Rome heel graag wilde spreken van wat genade uitwerkt. Later in hoofdstuk 5 komt hij daarop terug, waar hij betoogt dat de genade in Christus zoveel groter is dan het falen van Adam (5:15,16). Het tweede wat Paulus in Rome graag zou willen doen is de gelovigen daar “standvastig maken”. Dat geeft aan dat ze weliswaar stonden in het Evangelie, maar Paulus’ onderwijs is er op gericht hen des te solider daarin te doen staan. Hen bevestigen, zodat ze vaster komen te staan. En daarin is ook het derde begrepen: bemoedigd worden in elkaars geloof! 40
Page 38
Romeinen 1:13 – zoveel te doen! Maar ik wil niet dat jullie onwetend zijn broeders, dat ik mij vele malen voornam naar jullie toe te komen - en ik werd tot nu toe verhinderd - opdat ik ook onder jullie enige vrucht zou hebben, zoals ook onder de overige natiën. Paulus zou kunnen zeggen: ik wil dat jullie weten. Maar hij zegt het anders: ik wil niet, dat jullie niet zouden weten. Deze vorm van dubbele ontkenning gebruikt hij vaker als hij iets belangrijks wil overbrengen (11:25; 1Thes.4:13). Hij heeft een hekel aan onwetendheid van zijn lezers; daarom stelt hij ze op de hoogte. Later komt Paulus er in zijn brief op terug dat hij al vaak is gehinderd om naar Rome te komen (15:22). Het was niet alleen zijn verlangen gedurende vele jaren (15:23), hij had ook vaak het voornemen opgevat. De verhinderingen hadden te maken met prioriteiten: Paulus ging eerst naar die plaatsen waar nog niet eerder het Evangelie was vernomen (15:20,21). Dus niet zijn verlangen bepaalde wat hij deed. Paulus liet zich leiden door principes die hij vanuit de Schrift had geleerd. Eenmaal in Rome gearriveerd zou hij vertellen wat hij overal onder de natiën als heraut bekend maakte: een vitale boodschap die ook daar zeker vrucht zou dragen! 41 Romeinen 1:14 – een schuldenaar van iedereen Voor Grieken en Barbaren, voor wijzen en dwazen ben ik een schuldenaar. Vandaar dat ik bereidwillig ben ook aan jullie die in Rome zijn, te evangeliseren. Paulus’ apostelschap en bediening om onder alle natiën “het Evangelie van GOD” te herauten, noemt hij “genade” (:5). Het is een uitnemend privilege en voorrecht. Want wat is er mooier om de hele wereld bekend te maken met de mededeling dat “de levende GOD de Redder is van alle mensen, speciaal van gelovigen”?! Tegelijkertijd beschouwt Paulus deze bekendmaking ook als een schuld die hij heeft aan alle mensen. Iedereen moet het weten. Sterker nog: elk mens heeft het recht om dat van hem te eisen. Dat is wat het woord ‘schuldenaar’ betekent. Het woord ‘schuldenaar’ heeft bij ons een negatieve klank. Want wie schuld heeft, heeft gewoonlijk tekort. Stel ik ben iemand honderd euro schuldig en ik betaal tenslotte mijn schuld, dan is de ander honderd euro rijker en ikzelf ben honderd euro armer geworden. Wie schuld inlost raakt vermogen kwijt. Maar hoe anders is het een schuldenaar van het Evangelie te zijn! Wanneer ik een ander het Goede Bericht doorgeef, ben ik niet armer geworden, maar is de ander rijker gemaakt! Het Goede Bericht delen betekent: het vermenigvuldigen! 42
Page 40
Romeinen 1:15 – evangeliseren in Rome Voor Grieken en Barbaren, voor wijzen en dwazen ben ik een schuldenaar. Vandaar dat ik bereidwillig ben ook aan jullie die in Rome zijn, te evangeliseren. De meeste vertalingen spreken hier over Paulus’ bereidheid om zijn lezers in Rome het Evangelie te brengen of te verkondigen. In het Grieks is het één woord: evangeliseren. De uitgang van het woord - iseren komt trouwens ook uit het Grieks (-izo). Wij kennen deze uitgang in talloze werkwoorden, zoals kristalliseren (= in kristal veranderen), dramatiseren (= in drama veranderen), magnetiseren (= magnetisch veranderen), enzovoort. De uitgang zegt iets over de uitwerking en de verandering die het werkwoord teweegbrengt. ‘Iemand evangeliseren’ wil niet slechts zeggen: het Evangelie vertellen, maar de ander blootstellen aan de kracht van het Evangelie. Dat is ook wat vers 16 naar voren brengt: het Evangelie is een kracht GODS…! Het verandert mensen! Het gangbare idee is dat men evangeliseert onder niet-gelovigen. Maar hier spreekt Paulus zijn bereidwilligheid uit om onder de gelovigen (:6) in Rome ‘te evangeliseren’. Het is niet waar, dat wie het Evangelie eenmaal kent en gelooft, het niet meer zou hoeven horen. Want het Evangelie is een schatkamer waarin we altijd weer nieuwe dingen blijven ontdekken! 43 Romeinen 1:16 – beschaamt mij niet Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft… In onze taal gebruiken we werkwoorden actief of passief. Ik schaam mij, dat is actief. Ik word beschaamd, dat is passief. Maar het Grieks waarin Paulus schreef, kent nog een derde vorm: de zogenaamde medialis. Dat is een werkwoordsvorm dat het midden houdt tussen actief en passief. Het is die vorm die Paulus gebruikt in Romeinen 1:16. Dat betekent dat zowel de vertaling “het Goede Bericht beschaamt mij niet” alsook de vertaling “ik schaam mij het Goede Bericht niet”, beiden tekort doen aan het origineel. Want zowel de passieve als de actieve kant liggen besloten in de Griekse werkwoordsvorm. Is dat geen geweldige gedachte? Het Evangelie beschaamt mij niet. Want het is de waarheid en het staat garant voor wat het belooft. Ik kan er volledig van op aan! Ieder die het gelooft zal Gods reddend vermogen daarin ondervinden. Maar juist omdat het mij niet beschaamt, schaam ik mij ook niet voor het Evangelie. In die volgorde. Het is geen bravoure van ‘ik schaam mij niet…’, maar juist de wetenschap dat het Evangelie mij niet beschaamt! Dat geeft mij vrijmoedigheid! 44
Page 42
Romeinen 1:16 – voor een ieder die gelooft Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. Paulus heraut het Evangelie zo vrijmoedig en onbeschaamd, omdat het hem niet beschaamt. Het is een boodschap waarmee hij voor de dag kan komen, omdat het precies is, wat het claimt te zijn. Het is een bericht, een mededeling, een feit dat wáár is, ongeacht of de ontvanger het gelooft of niet. En bovendien is het een onmiskenbaar Goed Bericht, eveneens ongeacht of men het gelooft of niet. Want het vertelt: GOD redt! Onvoorwaardelijk en ‘om niet’. Zó klinkt in het Evangelie “GODS kracht tot redding” door. Het is immers het Evangelie van GODS Zoon (:9) wiens Naam JEZUS is, dat betekent: JAHWEH redt! Het eerste feit is dat GOD een ieder redt. Het tweede feit is hoe GOD vandaag redt, namelijk “een ieder die gelooft“. Dit thema zal later nog uitvoerig aan de orde komen. Geloven wil zeggen: van harte vertrouwen dat GOD zijn woord waar maakt. Geloven is geen prestatie. Want dan zou het werken zijn (4:5). Geloof is juist de erkenning dat een mens niets kan en ook niets hoeft te doen! 45 Romeinen 1:16 – eerst de Jood Want het Goede Bericht beschaamt mij niet, want het is Gods kracht tot redding, voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. Eerder overwogen we al dat deze brief is geschreven gedurende de drie maanden die genoemd worden in Handelingen 20:3. Tot aan het slot van Handelingen, gold een voorrang voor de Jood. In eerste instantie peinsden “de twaalf” er niet eens over om naar de natiën te gaan. Dat was geen ongehoorzaamheid, integendeel. Eerst zou Israël gelovig worden, dan zou de Messias terugkeren (Hand.3:1921) en via die weg zouden alle volkeren deel krijgen aan het Koninkrijk. Dat was het perspectief. Zo zou de volgorde zijn. Israël bekeerde zich echter niet op de boodschap van de twaalf. En toen werd Paulus geroepen, een dertiende apostel en hij werd naar de natiën gezonden. Vanwege Israëls ongeloof (!) kwam de boodschap van het Evangelie nu bij de heidenwereld terecht (11:11,15). Maar nog steeds met de opzet om Israël zó jaloers te maken (10:19; 11:11). Als een laatste ‘wake-up call’. Heel de Handelingen-periode staat in het teken van Israëls bekering. Daarom bezocht Paulus altijd eerst de synagoge. Paulus’ bediening zou bewijzen aan Israël dat de redding naar de natiën was gezonden (Hand.28:28). 46
Page 44
Romeinen 1:17 – rechtvaardigheid van God onthuld Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. Het Evangelie beschaamt Paulus niet en daarom schaamt hij zich ook niet voor het Evangelie. De eerste reden is (:16) dat het Evangelie GODS kracht demonstreert om te redden. De tweede reden vinden we hier in dit vers. Het Evangelie onthult de rechtvaardigheid van GOD. Het is via dit gegeven dat in de kerkgeschiedenis een zeer kwalijke filosofie is binnengeslopen. Men heeft geredeneerd: Gods rechtvaardigheid houdt in dat God de schuld van de mensheid niet zomaar kan vergeven, maar moet straffen. En de onthulling van Gods rechtvaardigheid zou dan zijn, dat Hij zijn onschuldige Zoon plaatsvervangend heeft laten lijden en sterven, zodat Hij ons nu kan vergeven. Deze redenering vormt tot op vandaag één van de basisideeën van de klassieke theologie. Maar het is on-Bijbelse filosofie. GODS rechtvaardigheid heeft niets met vergelding en plaatsvervangende straf te maken. GODS rechtvaardigheid betekent: GOD doet recht aan wat Hij tevoren beloofd heeft (:2). Het heeft niet te maken met onze schuld, maar met zijn schuld. Immers, belofte maakt schuld en daarom heeft GOD zijn Woord waargemaakt en zijn belofte heerlijk vervuld! 47 Romeinen 1:17 – vanuit geloof, tot in geloof Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. In het Evangelie wordt GODS rechtvaardigheid onthuld, doordat Hij zijn belofte heeft vervuld. Hij heeft recht gedaan aan zijn Woord! Er is niemand die zozeer gelooft in het Woord van GOD als juist GOD zelf. We vinden het misschien vreemd om het zo te formuleren, maar toch is dat precies zoals Paulus dit benoemt in Romeinen 3:3, waar hij schrijft over “het geloof van GOD”. GOD gelooft in zijn Woord, want Hij weet dat het waar is en ook waar gemaakt wordt. Daar staat Hijzelf garant voor. Over de onthulling van de rechtvaardigheid van GOD zegt Paulus dat dit is “vanuit geloof, tot in geloof”. “Vanuit geloof” betekent: geloof is de bron van waaruit de rechtvaardigheid van GOD voortkomt. Dat bevestigt precies waarmee we begonnen: GOD gelooft in zijn belofte en vanuit dat geloof wordt zijn rechtvaardigheid onthuld. Maar het is niet alleen “vanuit geloof”, maar ook “tot in geloof”. Het eerste gaat over GODS geloof, het tweede over het geloof van de mens. GOD is de bron en bewerker van de rechtvaardigheid en het vindt ingang bij de mens die gelooft. 48
Page 46
Romeinen 1:17 – de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven! Want rechtvaardigheid van God wordt daarin onthuld, vanuit geloof tot in geloof, zoals staat geschreven “de rechtvaardige vanuit geloof, zal leven”. Rechtvaardigheid en geloof zijn twee begrippen die hand in hand gaan met elkaar. Sterker nog: beide begrippen zijn synoniem. Een gelovige is een rechtvaardige en een rechtvaardige is een gelovige. Dat komt omdat in de Schrift geloof gerekend wordt tot rechtvaardigheid. Voor het eerst lezen we dat in Genesis 15 vers 6 in verband met Abram die GOD geloofde op diens onvoorwaardelijke belofte. Daarom was Abram voor GOD een rechtvaardige (4:3). Niet omdat Abram iets deed, maar juist omdat hij vertrouwde op GOD die zou het doen! Dat telt bij GOD! Het principe van ‘een gelovige = een rechtvaardige’ is overigens niet alleen op de mens van toepassing, maar ook en vooral op GOD zelf. GOD is rechtvaardig omdat Hijzelf gelooft in wat Hij belooft. Want daarom vervult Hij zijn belofte (:2). Paulus sluit vers 17 af met een citaat uit Habakuk 2:4. Want ook deze profeet sprak reeds van “de rechtvaardige vanuit geloof”. Die zal leven. Want waar anders zou Leven te vinden zijn, dan bij de levende GOD die dit belooft? Wie op Hem vertrouwt, komt nooit bedrogen uit! 49 Romeinen 1:18 – want toorn van GOD… Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Paulus argumenteert in deze verzen heel nauwkeurig wat blijkt uit het telkens herhaalde “want”. Paulus wil graag in Rome evangeliseren (:15). Hoezo? Want ik schaam mij het Evangelie niet (:16). Hoezo niet? Want het Evangelie is een kracht Gods tot redding (:16). Hoezo? Want in het Evangelie wordt rechtvaardigheid van GOD onthuld voor degene die gelooft (:16,17). Hoezo voor wie gelooft? Want toorn van GOD wordt vanaf de hemel onthuld over alle onrechtvaardigheid van mensen. GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid en daarmee ongeloof dus tot onrechtvaardigheid. De onthulling van rechtvaardigheid van GOD is “tot in geloof”, terwijl de onthulling van GODS toorn “alle onrechtvaardigheid” betreft. Het is van groot belang om scherp te lezen en ook op te merken wat er niet staat. Paulus spreekt niet van een toekomende toorn van GOD. Het staat in de tegenwoordige tijd: “wordt… onthuld”. Het gaat ook niet over onthulling van GODS toorn over mensen, maar “over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”. En die onthulling voltrekt zich niet op aarde maar “vanaf de hemel”: GOD trekt zich terug en laat mensen begaan… 50
Page 48
Romeinen 1:18 – de waarheid… Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Paulus spreekt hier niet over de toekomstige “dag van toorn” (2:5), maar over de toorn van GOD in de tegenwoordige tijd. Die toorn gaat niet over: ‘alle mensen’, maar over: “alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”. In de navolgende verzen (:24,26,28) zullen we zien dat die toorn niet blijkt in het feit dat GOD ingrijpt, maar juist daarin dat Hij mensen in hun “oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid” overgeeft. Hij laat hen begaan en doet er niets aan of tegen. In wat blijkt nu die “oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen”? Daarover hoeven we niet te gissen, want het staat er pal achter. Wat deze mensen doen is “de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden“. Dat is het eerste, concreet kwalijke wat gezegd wordt van deze mensen. Maar beter is het wellicht te zeggen, dat alle andere kwalijke eigenschappen die in dit hoofdstuk nog genoemd zullen worden, voortkomen uit deze houding ten opzichte van de waarheid. Wie de feiten kent en weet wat waar is, staat maar één ding te doen en dat is: de waarheid accepteren en erkennen. Meer is niet nodig. 51 Romeinen 1:18 – de waarheid… ten onder houden Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden… Wat Paulus vanaf dit vers doet is een wereld beschrijven, die weliswaar religieus is, maar God “niet als GOD” (:21) erkent. Tegen beter weten in. “De waarheid” waarvan Paulus hier spreekt is dat wat van GOD bekend is (:19). De erkenning en “het ontzag van JAHWEH is het beginsel van wijsheid”. Wie daar dus niet van start gaat, kan bergen informatie verzamelen, een hoog IQ en academische onderscheidingen bezitten, het zegt he-le-maal niets. Het is dwaasheid. De waarheid, dat wil zeggen de feiten, dat wat evident is en niet ontkend kan worden, heeft altijd de onweerstaanbare neiging ‘boven water te komen’. Zoals het moeite kost om een basketbal onder water te houden, zo moet men moeite doen om de waarheid te onderdrukken. Want een feit ligt er gewoon. Een leugen daarentegen moet bedacht worden. En om een leugen in stand te houden, dienen weer nieuwe leugens bedacht te worden. Dat is een creatief proces. Het vereist veel denkkracht en slimheid om een bolwerk van kennis op te bouwen, dat de schijn heeft van waarheid. Ziedaar deze wereld… 52
Page 50
Romeinen 1:19 – het gekende van GOD Want toorn van God wordt vanaf de hemel onthuld over (…) mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden, omdat namelijk het gekende van God te midden van hen openbaar is, want God maakt het aan hen openbaar. De toorn van GOD die vanaf de hemel onthuld wordt, blijkt in de tegenwoordige tijd in zijn afkeer. Letterlijk. Hij keert zich af, of zoals dat elders dikwijls geformuleerd wordt: Hij verbergt zijn aangezicht. Waar mensen de waarheid ten onder houden, daar dooft het licht. De waarheid waar Paulus het over heeft is: “het gekende van GOD”. In het volgende vers zal dat nader verklaard worden. De natiën waren niet zoals Israël, in het bezit van “de Schriften” en veel van GOD was hen daarom onbekend (Ps.147:20). En zolang ze niet het Evangelie van de opgewekte Christus vernemen, kunnen ze dat evenmin kennen. “Het gekende van GOD” is wat de mensheid van Hem kan weten vanuit de schepping. Hijzelf is weliswaar onzichtbaar, maar dat Hij er moet zijn, zou niemand mogen ontgaan. Elk mens, begiftigd met het vermogen om logisch te denken, weet dat achter een intelligent ontwerp, een intelligente ontwerper schuilgaat. Geen horloge zonder horlogemaker. Geen schepping zonder Schepper. 53 Romeinen 1:20 – met verstand doorzien Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden vanaf de schepping der wereld, zijn onwaarneembaar vermogen en goddelijkheid, wordt in de creaties met verstand doorzien, zodat ze geen verontschuldiging hebben. Vanaf vers 18 betoogt Paulus dat GOD zijn toorn onthult, over alle oneerbiedigheid en onrechtvaardigheid van de mensheid. Let op, dit staat in de tegenwoordige tijd! Dat doet Hij niet door in te grijpen, maar juist door zich af te keren. Daar waar de mens de waarheid aangaande GOD verduistert, wordt het, logischerwijs, donker. Het is waar dat “vanaf de schepping der wereld” GOD in zijn “vermogen en goddelijkheid” onwaarneembaar is. Immers, “niemand heeft ooit GOD gezien…”, zo zegt de Schrift bij herhaling. Niettemin en ondanks het feit dat GOD per definitie niet via de zintuigen waarneembaar is, is er geen enkele reden te twijfelen aan zijn bestaan. Hij wordt namelijk “in de creaties met het verstand doorzien”. Elke creatie getuigt van de Creator. Zo dwaas als het is te menen dat een vliegtuig of een computer of een artistiek kunstwerk vanzelf, of nog erger: door een explosie ontstaat, zó dwaas is het idee dat de schepping kan bestaan zonder Schepper. Elk werk van zijn handen, tot in detail, getuigt van de waarheid: Hij is er! 54
Page 52
Romeinen 1:21 – God als GOD Immers hoewel zij de God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als GOD, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Paulus betoogt hier dat ieder mens met verstand weet dat God er is. Wie design ziet, kan er niet onderuit dat er een Designer moet zijn. De schepping veronderstelt een Schepper. Paulus schrijft hier niet dat de wereld geen god kent. Zelfs niet dat ze Hem niet verheerlijken of danken. Nee, Paulus schrijft dat men God niet “ALS GOD” verheerlijkt en dankt. Dat is de clou. Wellicht godsdienstig, maar niet “God als GOD” verheerlijken of danken. Om dat te begrijpen, moeten we eerst weten wat het woord ‘God’ betekent. Het Griekse woord voor ‘God’ is ’Theos’. Dat is afgeleid van een werkwoord dat ‘stellen’ of ‘plaatsen’ betekent. ‘Theos’ is de PLAATSER. God als GOD verheerlijken en danken wil zeggen: Hem erkennen als de Ene die alles een plaats toewijst. Niet een deel, ook niet veel, maar alles. Dáár begint wijsheid. Zonder die erkenning zijn alle redeneringen gedoemd op niets uit te lopen. Het uitgangspunt deugt niet. “Alle dingen zijn uit Hem, door Hem en tot Hem. Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen!” 55 Romeinen 1:21 – intelligent hart? Immers hoewel zij de God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als GOD, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Dat God GOD is betekent, zoals we zagen, dat Hij de Plaatser is. Hij wijst alles en iedereen de juiste plaats en de juiste tijd. Zouden er meerdere goden zijn, dus polytheïsme, dan kan God nooit GOD zijn. Want wat de ene god beslist, zou de andere god kunnen dwarsbomen. Als er daarentegen één GOD is, dan is Hij absoluut. Alles valt dan onder zijn domein. Niets uitgezonderd. Ook ruimte en tijd zijn een creatie van Hem. Hij is daarvan niet afhankelijk. Hij is de Beschikker omdat Hij de Ontwerper en Schepper is van het al. Zonder dit uitgangspunt zijn redeneringen gedoemd dood te lopen. Je kunt geroemd worden als intellectueel, maar als je God geen GOD laat zijn, ben je onintelligent. Dan maak je een valse start. Als God GOD is, dan is Hij dus almachtig en alwetend. Dat is logica, theo-logica. Dan gaat er nooit iets mis bij Hem. Wat Hij wil bewerken, wordt niet beperkt door zijn vermogen. Die erkenning maakt ons denkvermogen efficiënt. En het verlicht ons hart met een eindeloos uitzicht! 56
Page 54
Romeinen 1:21 – als GOD verheerlijken of danken Immers hoewel zij God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als God, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. In dit vers wordt compact en met precisie aangegeven waar de wereld de mist in gaat. Ook al is men religieus, men verheerlijkt of dankt God niet als GOD, als de Almachtige en Alwetende die alles en iedereen een plaats toewijst. Buiten Hem om kan niets plaatsvinden. De wetenschap dat er Iemand is die alles onder controle heeft en nooit iets te vergeefs laat plaatsvinden, geeft aan alles in mijn bestaan een wonderbare glans. Want het geeft GOD de eer die Hem toekomt en het maakt mij bewust dat ik Hem in alles kan danken. Want nooit gaat er iets mis bij Hem. Dat er veel plaatsvindt wat ik niet snap, hoeft mij niet te hinderen. Want Hij is GOD, Hij weet het! Hoe armetierig steken menselijke therapieën hier niet bij af. Die willen ons leren om dingen waar we mee zitten, ‘een plekje te geven’. Vergeet het gerust. Wij hoeven dingen geen plekje te geven. GOD geeft alles een plaats. Erken slechts dat Hij vermag, wat mensen niet kunnen… en ook niet hoeven! 57 Romeinen 1:21 – het hart verduisterd Immers hoewel zij God kennen, verheerlijken of danken zij Hem niet als God, maar in hun redeneringen werden zij verijdeld en hun onintelligent hart wordt verduisterd. Paulus beschrijft wat er gebeurt als de mens God niet als GOD verheerlijkt of dankt. De eerste consequentie is dat redeneringen worden verijdeld, dat wil zeggen: redeneringen lopen dood en conclusies zijn ongeldig. Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel en dat gaat ook op voor redeneringen. Wanneer het uitgangspunt niet deugt, kan de rest van de redenering nog zo knap zijn, de conclusie zal niet deugen. De tweede consequentie is dat ”hun onintelligent hart wordt verduisterd”. Het hart is onintelligent, wat uiteraard geen uitspraak doet over het IQ. Dat kan nog zo hoog zijn, maar niet uitgaan van de basale waarheid dat God GOD is en dat is, excusez moi, dom. Maar dat niet alleen, het verduistert bovendien het hart. Zonder zicht op God die GOD is, wordt het donker van binnen. Want de grootste vragen blijven onbeantwoord, oftewel duister. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan en waar leidt alles toe? Hoe anders wordt alles voor wie God wel als GOD kent. Dan wordt het denken effectief, intelligent en het hart stralend verlicht! 58
Page 56
Romeinen 1:22,23 – bewerende wijs te zijn Bewerende wijs te zijn, worden ze dwaas gemaakt, en zij veranderen de heerlijkheid van de onvergankelijke God in een gelijkende afbeelding van een vergankelijk mens en van vogels, van viervoeters en van kruipende dieren. Waar GOD wordt weggeredeneerd, is het onvermijdelijk dat de rol van “de onvergankelijke GOD” terecht komt bij een vergankelijk schepsel. Als er geen plaats meer is voor de Schepper, ontstaat een vacature die dan noodzakelijk door een schepsel wordt waargenomen. In de klassieke oudheid werden goddelijke eigenschappen toegekend aan bepaalde creaties, hetzij een mens, een dier of een afbeelding daarvan. Of aan hemellichamen zoals zon, maan en sterren(stelsels). Wanneer de Schepper niet aan het begin van het leven staat, dan kan het niet anders dan dat de schepping zelf alles heeft voortgebracht. Ook in het zogenoemde ‘wetenschappelijke wereldbeeld’ zien we dat. Het ontstaan van de wereld zouden we te ‘danken’ hebben (?) aan een oerknal, de zon, oceanen, tijd en toeval. Dat zijn de ‘onpersoonlijke goden’ van ‘de moderne mens’. Een wereldbeeld dat daarmee nóg triester is dan dat van de religies uit de oudheid, waar men tenminste nog enige zin en doel beleed. En zelfs dat zijn we kwijtgeraakt, terwijl we beweren wijzer te zijn dan ooit… 59 Romeinen 1:24 – de wereld losgelaten Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten… Vanaf vers 18 betoogt Paulus dat toorn van GOD vanaf de hemel wordt onthuld en ook waarom dat zo is. Tot dusver echter heeft Paulus nog niet aangegeven hoe GOD dat doet en waaruit dit blijkt. In bovenstaand vers vinden we voor het eerst beschreven wat GOD doet met de mensheid die “de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt”. Hij heeft “hen overgeleverd in…”. Dit wordt herhaald in vers 26 en 28. GODS toorn in de tegenwoordige tijd blijkt niet daaruit dat Hij ingrijpt. Zo zal dat wel gaan in de toekomstige “dag van toorn” (2:5). Maar nu blijkt GODS toorn juist in het feit dat Hij niet ingrijpt. GOD laat de wereld begaan. Hij levert hen over. Lees goed wat er staat: Hij levert de wereld over in (niet: aan!) de begeerten van hun harten. De wereld wordt niet overgedragen aan iets anders, maar losgelaten in de weg die ze reeds ging. Zonder dat GOD hen daarin hindert. Populair gezegd: zoek het dan maar uit, ik hou je niet tegen. Is dit niet precies de wereld waarin we leven? GOD houdt zich (tijdelijk!) afzijdig, terwijl de wereld ongestoord haar goddeloze gang kan gaan. 60
Page 58
Romeinen 1:24 – onreinheid van het onteren Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten, tot in onreinheid van het onteren van hun lichamen onder elkaar. Waar “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD” (:23) wordt vervangen, betekent dat per definitie ontering. Want de waardigheid en de glorie van het schepsel is juist dat zij heenwijst naar haar Schepper. Waar die sprake verdwijnt, wordt alles in de schepping plat en platvloers. Het Griekse woord voor “onreinheid” heeft in haar woordopbouw die gedachte ook in zich (a-kat-arsia > on-neerwaarts-gehevenheid). De seksualiteit is een oer-drift waardoor heel de levende natuur wordt kenmerkt. Dat is uiteraard bedacht en gecreëerd door de Schepper zelf. Door wie anders? Maar dat is niet enkel ’technisch’ of ‘functioneel’, maar vooral zijn vrije expressie. Het drukt uit hoe de man, als beelddrager van de Schepper (1Kor.11:7), vanuit de vrouw, die het beeld is van de schepping (8:22), nieuw leven verwekt. We zien daarin liefde, eenwording, opstanding, nieuw leven, hoop en verwachting gedemonstreerd. Heel de seksualiteit is een uitbeelding van de weg die GOD met de schepping gaat om een nieuwe schepping voort te brengen. Zonder die verheven verwijzing naar de Schepper is seks niet meer dan plat vermaak. En dus zonder “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD”. 61 Romeinen 1:24 – het onteren van hun lichamen Daarom heeft God hen overgeleverd in de begeerten van hun harten, tot in onreinheid van het onteren van hun lichamen onder elkaar. Wanneer de glorie van de Schepper-GOD wordt weggeredeneerd, wordt zelfs het meest verhevene (seksualiteit) gereduceerd tot plat vermaak. Omdat het donker is geworden in het hart van de mens, ontbreekt zicht op de dingen. En waar geen visie is, blijven slechts begeerten over. Zoals in de dierenwereld. Een mens echter wordt geacht meer te zijn; hem is denkvermogen gegeven, zodat hij GOD zou verheerlijken. In de laatste eeuwen verdween GOD langzamerhand uit het denken van de westerse mens. Dit werd officieel ingezet tijdens wat ‘de Verlichting’ genoemd wordt, maar de naam is juist illustratief voor de verduistering die intrad… Zonder zicht op de Schepper worden gevoelens en begeerten sturend in het bestaan. ‘Je moet doen wat je voelt‘, wordt dan het levensmotto. En: je bent wie je voelt dat je bent. Seksuele identiteit wordt dan niet meer gedefinieerd naar zoals GOD je geboren deed worden (mannelijk of vrouwelijk), maar naar hoe je je voelt. Wie zo verwerpelijk denkt (:28) heeft geen kompas en kan niet anders dan het lichaam onteren. Wat een contrast met degene die GOD wel mag kennen! 62
Page 60
Romeinen 1:25 – het schepsel naast de Schepper Zij vervangen de waarheid van God in de leugen en worden eerbiedig vereerd en dienen het schepsel naast de Schepper, die is gezegend tot in de aeonen. Amen! De wereld die God “niet als GOD” verheerlijkt en dankt (:21), verandert onvermijdelijk “de heerlijkheid van de onvergankelijke GOD” in een vergankelijk schepsel (:23). Dan krijgt het schepsel een plaats op het niveau van (= naast) de Schepper. Daarmee wordt de waarheid van GOD vervangen in de leugen. Waar de wereld in dit type denken blijk van geeft is des-oriëntatie. Letterlijk betekent die term: niet weten waar de oriënt is, het Oosten, dat wil zeggen: waar het licht opgaat. Hoe kan het ook anders? Het is “duister geworden in hun onintelligent hart” (:21) en men heeft geen weet vanwaar het Licht komt (namelijk vanuit het Oosten > rechts!). Deze des-oriëntatie typeert een wereld die in het donker rondtast. Niet gericht op GOD de Schepper en wat Hij te melden heeft, maar gericht op zichzelf. Dat is gericht-zijn op ‘de verkeerde kant’… Hoe fout die keuze van de wereld is, onderstreept Paulus door als onderbreking, in te zoomen op de glorie van Schepper, “die gezegend is tot in de aeonen”. Want de ode aan Hem zal alle wereldtijdperken voortduren. Amen! 63 Romeinen 1:26 – hartstochten van oneer Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Het “daarom” waar dit vers mee begint, mag ons niet ontgaan. Want het betekent dat het “vervangen van het natuurlijk gebruik” waarvan hier sprake is, het gevolg is van het vervangen van de waarheid in de leugen, oftewel het schepsel vereren op het niveau van de Schepper (:25). Waar de wereld het verschil tussen Schepper-schepping verduistert (:21), daar verdwijnt automatisch het zicht op het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk. De hartstochten blijven en de seksuele drift wordt niet minder. Maar de eer verdwijnt. De seks wordt plat vermaak, zonder verwijzing naar de Schepper en het voortbrengen van nieuw leven. Vandaar “hartstochten van oneer“. Hartstochten en seksuele (aan)drift zijn een natuurlijk gegeven. Bedacht door de Schepper zelf. Vanuit biologisch oogpunt is seksualiteit ontworpen voor de voortplanting. Aangezien we als schepselen vergankelijk en sterfelijk zijn, leven we via voortplanting voort in de volgende generatie. Voortplanting is daarmee een uitbeelding van de overwinning op de dood! De man brengt door opstanding (erectie) nieuw leven voort dat vervolgens voldragen wordt in de vrouw. Ziedaar het lot van de schepping: in blijde verwachting (8:22)! 64
Page 62
Romeinen 1:26 – oneer, waarde-loos Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Fase 1: God als GOD en Schepper wordt weggeredeneerd. Fase 2: hartstochten verliezen hun eer. “Oneer” (Grieks: atima) betekent letterlijk: zonder waarde of prijs. Regelmatig horen en lezen we over gebrek aan ‘normen en waarden’. Niet erg verbazingwekkend in een wereld die gedesoriënteerd is en geen weet (meer) heeft van haar Schepper. Normen zijn vaste gegevens, een richtsnoer. Ze vormen een standaard waarvan men kan uitgaan, onafhankelijk van gevoelens, subjectieve bevindingen en de waan van de dag. Een norm geeft vastheid te midden van verwarring, zoals een anker vastheid geeft aan een schip in de woelige baren van de zee. Uiteraard moet een anker uitgeworpen worden, buiten het schip. Vaste normen en waarden vindt de schepping daarom per definitie niet in zichzelf. Houvast en echte waarde vindt het schepsel alleen in de Schepper. Hij heeft immers de schepping lief, staat garant voor haar en verwekt in haar nieuw leven. Blijde verwachting! Door “onvergankelijk zaad”, dat is “het levend en blijvend woord van GOD” (1Petr.1:23). Zonder die verheven verwijzing naar boven is seksualiteit slechts plat en laag-bij-de-grond. Oneer en zonder waarde. 65 Romeinen 1:26 – GOD levert hen over… Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. Waar de wereld de Schepper vervangt door het schepsel (:25), resulteert dit in het vervangen van “het natuurlijk gebruik” van vrouw en man. Het is de onvermijdelijke volgende fase in de ontwikkeling van “verwerpelijk denken”. Denk eraan dat GOD hier niets tegen doet. Evenals in vers 24 wordt gezegd dat GOD hen daarin (niet: daaraan!) overgeeft. Waar de wereld de afslag van het rechte pad neemt, laat GOD hen daarin begaan. Wil men per se het bord ‘doodlopend’ negeren, dan moet men er proefondervindelijk achter komen. De waarheid komt, hoe dan ook, tóch aan het licht. Wie niet horen wil, moet maar voelen. De gelovigen te Rome worden niet opgeroepen om deze kwalijke ontwikkelingen te stoppen. Zo dat al mogelijk zou zijn. Paulus werpt licht op deze zaken, zodat zijn lezers zouden verstaan wat er gaande is. Maar de morele afkeuring is geen politiek statement. Onze wereld vandaag lijkt veel op die welke Paulus hier beschrijft. We zien het, we merken het op… en mogen het loslaten. Zoals ook GOD dat doet. Op zijn tijd zet Hij alles recht. 66
Page 64
Romeinen 1:26 – het natuurlijk gebruik Daarom levert God hen over tot in hartstochten van oneer. Want hun vrouwen vervangen het natuurlijke gebruik tot wat naast de natuur is. In deze verzen betoogt Paulus dat er een directe koppeling is tussen de verhouding Schepper-schepping en mannelijk-vrouwelijk. Waar het zicht op de Schepper verdwijnt, verdwijnt eveneens het zicht op de man (en het mannelijke). De logica daarachter is heel eenvoudig: de man draagt het beeld van GOD, als Schepper (1Kor.11:7). Zoals de vrouw op haar beurt een type is van de schepping (8:22). Het eerste dat Paulus noemt ter illustratie van “hartstochten van oneer”, zijn vrouwen die “het natuurlijk gebruik” vervangen. Daarbij doelt hij op vrouwen die de geslachtsgemeenschap met de man inwisselen tot “wat naast de natuur is”. Gewoonlijk wordt dit opgevat als vrouwen die een lesbische relatie aangaan. Dat is twijfelachtig, want als “het natuurlijk gebruik” verwijst naar geslachtsgemeenschap. Dan is dat op vrouwen onderling moeilijk van toepassing. Meer voor de hand ligt dat Paulus hier (evenals in Lev.18:23) doelt op bestialiteit: vrouwen die gemeenschap hebben met een dier. Inderdaad, dat is ‘bij de beesten af’. “Het natuurlijk gebruik” is zoals GOD het bedoeld heeft. Waarom? Slechts via die weg komt nieuw leven tot stand! 67 Romeinen 1:27 – typerend! Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Deze verzen zijn zwaar omstreden. Wat Paulus hier optekende, staat zó haaks op de huidige tijdgeest. ‘Homofoob’, roept men. Maar we moeten ons niet door dergelijke etiketten laten intimideren of hinderen om de tekst open-minded tot ons te laten spreken. Het feit dat de praktijken die hier worden beschreven, vandaag juist worden aangemoedigd (:32), bevestigt dat de wereld waarin we leven, inderdaad van GOD los is. Vers 26 benoemde dat de vrouwen de gemeenschap met de man vervangen. Ongetwijfeld noemt Paulus dit als eerste omdat het zo illustratief is voor wat hij beschrijft. Immers de wereld (= vrouwelijk) wil geen gemeenschap met de Schepper-GOD (= mannelijk). De wereld zelf onderkent zulke associaties uiteraard niet. Weet zij veel, zij wandelt in de duisternis en heeft daarom geen idee van de ’typologie’ van haar eigen wanstaltig gedrag. Zich uitleven in willekeurige seksuele relaties viert men juist als ‘veelkleurige diversiteit’. Vrouwen en “evenzo ook de mannen”. Jazeker, die volgen hier gewoon – wat ook illustratief is. Maar hoe anders is het wanneer mannen beseffen mannelijk te zijn! 68
Page 66
Romeinen 1:27 – foute gevoelens bestaan niet Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Het is van groot belang om er op te wijzen dat in dit vers, evenals in het voorgaande, sprake is van praktijken. “Mannen in mannen schandelijkheid bedrijvend“. Paulus spreekt geen afkeuring uit over homofiele gevoelens of neigingen. Hier, maar ook elders in de Schrift, wordt geen woord van veroordeling uitgesproken over homofilie. Dat geldt trouwens voor welk gevoel dan ook. Gevoelens en begeerten kunnen ongewenst zijn, maar nooit fout. De vraag is altijd: wat doe je met gevoelens? Net als bijvoorbeeld met drift, of aandrang tot drinken, eten, seks, et cetera. Zulke gevoelens zijn niemand kwalijk te nemen, hoe storend het voor hem of haar ook ervaren wordt. Gevoelens leren beheersen en aansturen en ons verstand leidend laten zijn, is wat de mens tot mens maakt. Dit vermogen onderscheidt ons van het gedierte van het veld dat verstandeloos is en niet kan reflecteren op het eigen gedrag. Laat je niet wijsmaken dat je een bepaald gevoel niet zou mogen hebben. Je door gevoelens laten leiden, dát is misleidend! 69 Romeinen 1:27 – natuurlijk en uiteraard Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. In deze verzen is verscheidene keren sprake van het woord ‘natuur’ en ‘natuurlijk’. Het Griekse woord (phusis, vergelijk fysica) daarvoor, is ontleend aan een werkwoord phuo dat ‘ontspruiten’ betekent. Het verwijst naar afkomst en geboorte. Dat geldt trouwens ook voor ons woord ‘natuur’, dat komt van het Latijnse natalis (> nataal) dat ‘geboorte’ betekent. Iets ‘van nature’ is aangeboren. Het staat tegenover wat kunstmatig is en gevormd wordt door menselijk ingrijpen of beïnvloeding. ‘Natuur’ komt ook overeen met ‘aard’ of ‘geaardheid’. Zoals GOD alle dieren schiep “naar hun aard” (Gen.1). Dat spreekt eveneens van wat aangeboren is. GOD schiep de mens “mannelijk en vrouwelijk” (Gen.1:27). Zó wordt een mens geboren, dat is zijn of haar seksuele geaardheid of natuur. Of een mens dat zo ook voelt staat daar volstrekt los van. Het is een objectief gegeven. Vanaf de geboorte bekend. Het mannelijke is zowel anatomisch als biologisch aangelegd op het vrouwelijke. En vice versa. Zó heeft de Schepper het gemaakt, zó mag ik Hem verheerlijken en danken! 70
Page 68
Romeinen 1:27 – de vergelding van de dwaling Evenzo ook de mannen, loslatend het natuurlijke gebruik van de vrouw, werden ontbrand in hun hunkering naar elkaar, mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend, en de noodzakelijke vergelding van hun dwaling in zichzelf terugkrijgen. Paulus beschrijft in dit vers in nogal expliciete bewoordingen wat wij ‘homoseksualiteit’ noemen. “Mannen in mannen de schandelijkheid bedrijvend”. Let op dat voor Paulus homoseksualiteit niet de dwaling zelf is, maar “de noodzakelijke (letterlijk: bindende) vergelding van hun dwaling”. De dwaling waarvan eerder sprake was, is dat men de Schepper niet langer (h)erkent in zijn schepping. Met als gevolg dat men ook de sprake die van de schepping uitgaat, niet meer opmerkt. Bijvoorbeeld hoe het uitspansel (sterrenbeelden!) het Evangelie vertelt (Psalm 19). In Romeinen 1 betoogt Paulus dat waar men de Schepper en de schepping niet onderscheidt, de onvermijdelijke consequentie is, dat men het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk niet meer zal zien. Wanneer het licht uitgaat, wordt het donker. 1+1=2. Het is deze duisternis die men als noodzakelijke vergelding van dwaling in zichzelf ontvangt. Dus homoseksualiteit wordt niet vergolden, het is een vergelding. Rondtasten in de duisternis is de vergelding van de dwaling. Hoe geweldig is het dan als in die duisternis tóch het licht doorbreekt…! 71 Romeinen 1:28 – verwerpelijk En zoals zij het verwerpelijk achten God in erkenning te hebben, heeft Hij hen overgeleverd in verwerpelijk denken om te doen wat niet behoort… Uitvoerig heeft Paulus inmiddels de dwaling van de mensheid aangetoond dat zij GOD niet (h)erkent in zijn schepping. Men wil het niet weten, men keurt het af, hoezeer de logica ook tot dit besef dwingt. Men houdt deze waarheid in onrechtvaardigheid ten onder, zodat men leugen prefereert boven waarheid. Maar het is een fatale dwaling, want het leidt tot “verwerpelijk denken”. Let op Paulus’ woordspeling: de wereld acht het verwerpelijk GOD te erkennen en dat leidt tot verwerpelijk denken. Voor de derde keer (na vers 24 en 26) lezen we dat GOD de mensheid heeft overgeleverd (niet aan, maar) in verwerpelijk denken. Dat wil zeggen: men heeft de verkeerde afslag genomen in het denken en GOD houdt dat niet tegen. Het is dus geen actieve straf, maar een passieve loslating (’ga je gang dan maar’). “Verwerpelijk denken” betekent: redeneringen lopen dood en het wordt duister in het onverstandig hart (:21). Dit leidt tot ontspoord handelen: dingen doen die niet betamen. Maar positief is het ook waar: erkenning van GOD is een kompas voor het handelen. 72
Page 70
Romeinen 1:29 – dag en nacht …heeft Hij hen overgeleverd in verwerpelijk denken om dingen te doen die niet behoren: vervuld met elke onrechtvaardigheid, boosaardigheid, hebzucht, slechtheid, barstensvol van afgunst, moord, ruzie, bedrog, kwaadwillendheid… GOD laat de mensheid begaan die het verwerpelijk acht Hem te erkennen. Van dergelijk “verwerpelijk denken” vernamen we al dat het zich uit in intellectuele verdwazing (:21), ontering van het lichaam (:24,25), bestialiteit en homoseksualiteit (:26,27). Maar daar blijft het niet bij. Heel het gedrag van de mens raakt ‘van GOD los’. Vanaf vers 29 tot en met 31 somt Paulus een lange waslijst op van gedragingen die daarvan allemaal het gevolg zijn. Aan de catalogus lijkt geen einde te komen. Allereerst (in vers 29) noemt Paulus een viertal dingen waarvan de mens vervuld is en daarna nog eens een vijftal zaken waarvan hij “barstensvol” is. Van “vervuld” naar “barstensvol”. Van kwaad tot erger. De lijst die Paulus daarbij opsomt begint met “onrechtvaardigheid”. Dat is ongeloof. Immers: geloof = rechtvaardigheid. Boosaardigheid, hebzucht (letterlijk meer willen hebben) en slechtheid zijn als de wagons die achter de trein van ongeloof hangen. Omgekeerd leidt vertrouwen op GOD tot liefde voor zijn schepselen en motiveert dus om hen wel te doen. Het maakt een mens ook tevreden. Het is een verschil van nacht en dag! 73 Romeinen 1:30 – “verwerpelijk denken” in de praktijk …fluisteraars, lasteraars, haters van God, beledigers, verwatenen, arroganten, uitvinders van kwade dingen, voor ouders ongezeglijken… Na een opsomming van negen keer “vervuld” en “barstensvol” (:29), volgt in vers 30 en 31 een lijst van twaalf ‘soorten’ van mensen. Waarbij de laatste vier (in vers 31) in het Grieks woorden betreft, die elk beginnen met a- (wat ‘zonder’ betekent). In totaal somt Paulus dus eenentwintig (= drie keer zeven) misdragingen op die een uitdrukking zijn van “verwerpelijk denken” (:28). De catalogus van misdragingen betreft een brede range van eigenschappen in allerlei relaties. “Fluisteraars” (of ‘oorblazers’) zijn mensen die in het geniep (= zachtjes) kwade dingen over anderen spreken. “Verwatenen” is vanuit het Grieks opgebouwd uit ‘over’ (hyper) en ‘verschijnen’. Het betekent: jezelf mooier en beter doen overkomen. Social media zoals Facebook en Instagram lenen zich daar uitstekend voor… Het woord “arroganten” ligt hier dichtbij: je denkt beter te zijn dan anderen. Dingen kunnen uitvinden is natuurlijk een prachtige eigenschap en de mens verliest dit creatieve vermogen niet wanneer hij los van GOD geraakt. Maar hij wendt het aan om kwalijke dingen te bedenken. En waar Vader-GOD ontbreekt, valt ook de basis weg voor gezond ontzag voor ouders. Populair samengevat: zonder GOD gaat alles naar de Filistijnen… 74
Page 72
Romeinen 1:31 – ontluistering …onintelligenten, onberekenbaren, zonder natuurlijke genegenheid, zonder ontferming… In het Nederlands is het niet te zien, maar in het Grieks staan hier slechts vier woorden die elk beginnen met a-. Zoals wij dat nog herkennen in woorden als atheïst, agnost of asociaal. Het voorzetsel a- betekent ‘zonder’ en komt overeen met woorden die bij ons beginnen met ‘on-‘, zoals on-intelligent en on-berekenbaar. Met deze vier woorden sluit Paulus de reeks af van eenentwintig misdragingen en verwerpelijke houdingen. Pauls sprak reeds eerder over “onintelligent” (:21), toen hij het had over de wereld die GOD niet in zijn schepping herkent. Dan wordt “het duister in het onintelligent (onverstandig) hart”. Maar de eigenschap die volgt, is mogelijk nog erger. Mensen zonder houvast en zonder besef van GOD op wie je kunt bouwen, worden zelf ook onberekenbaar. “Zonder natuurlijke genegenheid” duidt op het ontbreken van affectie voor wat natuurlijk is. Voorbeelden daarvan kwamen al voorbij in vers 26 en 27, waar Paulus schreef over bestialiteit en homoseksualiteit. In plaats van eerbied voor de Schepper die “mannelijk en vrouwelijk” (= natuurlijk) schiep, promoot men zogenaamde ‘genderdiversiteit’. “Zonder ontferming” noemt Paulus als laatste voorbeeld van “verwerpelijk denken”. Telkens is de link helder: waar het zicht op GOD verdwijnt, daar ontluistert de mens. 75 Romeinen 1:32 – de dood waardig …die de rechtsuiting van God beseffen, namelijk dat zij die zulke dingen praktiseren, de dood waardig zijn. Zij doen niet alleen deze dingen zelf, maar schenken ook bijval aan wie ze praktiseren. Hier zijn we aan het einde van Paulus’ beschrijving van de mens die van GOD los is geraakt. De mensheid wordt geacht te weten van de Schepper, omdat Hij zich laat (her)kennen in zijn schepping. De mens weet dat diep in zijn hart (“het geweten”; 2:15). Hij beseft ook hoezeer zijn praktijken daarmee in strijd zijn. In het licht van GOD kan dit alles niet bestaan. Had Paulus immers niet vastgesteld dat al deze praktijken juist het gevolg zijn van een wandel in de duisternis (:21)? Daar komt bij dat men niet alleen deze dingen zelf doet, maar ze ook nog eens promoot bij anderen. Zulke praktijken zijn de “dood waardig”. Dat zal blijken in de toekomstige “dag van toorn” over de dan levende volkeren. Maar ook ruim duizend jaar later bij GODS rechtvaardig oordeel over de doden bij “de grote witte troon” (2:5; Openb.20:11). Een rechtvaardig doodsvonnis zal worden uitgesproken en uitgevoerd. In het proces van rechtzetting speelt de dood een wezenlijke rol. Gelukkig heeft de dood bij GOD nooit het laatste woord! 76
Page 76
Romeinen 2:3 – waarom de wereld orthodoxie haat Maar reken je er op o mens, die hen oordeelt die zulke dingen praktiseren en ze zelf doet, dat je het oordeel van God zult ontsnappen? Bovenstaande retorische vraag maakt Paulus eerdere statement nog duidelijker. Hoe hypocriet is het een oordeel uit te spreken over anderen, terwijl je dezelfde dingen praktiseert? Het enige verschil is dat de ‘moralist’ in het verborgene zijn ding doet, terwijl de rest het openlijk praktiseert. Maar juist dit verschil maakt het oordeel van de ‘moralist’ (lees: degene die oordeelt) des te kwalijker. Het is de ogenschijnlijke beschaafde maar vooral ook religieuze mens, die zich schuldig maakt aan deze schijnheiligheid. En de ‘goddeloze wereld’ weet dit ook en haat juist daarom de orthodoxie. De onwaarachtigheid is stuitend: de ‘fijnen’, de ‘vromen’, de ‘heiligen’, zij die het zo goed weten voor anderen, maar zelf niet naar de standaards leven die ze zeggen hoog te houden. Denk ook aan de striemende woorden die Jezus vaak uitsprak richting de godsdienstige leiders in zijn dagen. Openlijke zondaren en hoeren zouden hen voorgaan in het Koninkrijk, aldus Jezus. Voor menselijke rechters kun je vaak nog goed wegkomen met verborgen kwade praktijken. Bij GOD niet – Hij weet alles en oordeelt naar waarheid. 80 Romeinen 2:4 – de rijkdom van zijn geschiktheid Of veracht jij de rijkdom van zijn geschiktheid, verdraagzaamheid en geduld, niet wetend, dat het geschikte van God jou tot bezinning leidt? Laten we goed de draad proberen vast te houden van wat Paulus hier betoogt. In hoofdstuk 1 schreef hij over de wereld die van GOD los is en dit in haar praktijken demonstreert. Vanaf hoofdstuk 2:1 betrekt Paulus ook de ‘moralist’: degene die zich een oordeel over die losgeslagen wereld aanmatigt, maar ondertussen schijnheilig dezelfde dingen doet. Deze leugenachtigheid maakt hen feitelijk nog decadenter dan de wereld die deze dingen openlijk doet. Bovenstaand vers geeft een tweede reden waarom juist ook de oordelende mens, niet aan GODS oordeel zal ontsnappen. Dat is, omdat men de schijn opvoert GOD te vertegenwoordigen, maar feitelijk geen idee heeft van wie Hij werkelijk is. Men veracht de rijkdom van zijn geschiktheid (> goedertierenheid), verdraagzaamheid en geduld. Men verheft zich in misplaatste hoogmoed boven anderen, maar men heeft totaal geen oog voor GODS goedertierenheid en voor alles waarin dat blijkt. Dit is eveneens kenmerkend voor orthodoxe godsdienstigheid. Men schildert God graag af als hard en streng, zonder te beseffen dat Hij ook in zijn strengheid, altijd liefde is. Want Hij brengt al zijn creaties uiteindelijk thuis! 81
Page 78
Romeinen 2:4 – wat leidt tot bezinning? Of veracht jij de rijkdom van zijn geschiktheid (vriendelijkheid), verdraagzaamheid en geduld, niet wetend, dat het geschikte (vriendelijke) van God jou tot bezinning leidt? Predikers genoeg die dreigen met ‘hel en verdoemenis’ en menen dat op die wijze mensen tot ‘bekering’ komen. Maar wat is dat voor ‘bekering’? Niet van harte maar angst-gedreven! Niet gebaseerd op GOD vertrouwen (= geloof) maar op wantrouwen. Toen Jezus ooit eens overdag aan Petrus vroeg naar diep water te gaan om zijn netten uit te zetten (Luc.5:4), had Petrus daartegen bezwaar gemaakt. Toch deed hij het en wat bleek? De netten zaten overvol met vis! Vrienden in een andere boot moesten helpen maar zelfs beide boten samen konden de overvloed aan vis niet bergen. Toen Petrus dat zag, viel hij voor Jezus neer en zei: “Ga uit van mij, want ik ben een zondig man Heer”. Petrus had geen donderpreek of woorden van veroordeling gehoord. Nee, het was de vriendelijkheid van de Heer die Petrus tot bezinning bracht. Ware Bijbelse bezinning (Grieks: metanoia) is het resultaat van GODS rijke vriendelijkheid. Zulke prediking leidt tot oprechte bezinning. Het is GODS Goede Bericht dat harten raakt en mensen tot bezinning leidt en op de knieën brengt. 82 Romeinen 2:5 – hardheid en een onbezonnen hart Maar in overeenstemming met jouw hardheid en onbezonnen hart, spaar je voor jezelf toorn op in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel. Zoals we zagen spreekt Paulus hier degene aan, die de goddeloze praktijken van de wereld oordeelt, maar ondertussen deze zelf ook doet. Zij het bedekt. Maar dat laatste pleit niet vóór, maar juist des te meer tegen haar (:1-3). Want uit deze hypocriete veroordeling spreekt verachting van GODS geschiktheid (lees: goedertierenheid). Later blijkt dat Paulus zich expliciet tot de Joden richt (:17), maar nu spreekt hij nog in algemene termen over de mens (:1) die huichelachtig zich een oordeel aanmatigt en GODS goedheid veracht. Het is de (orthodox) godsdienstige mens die hier geadresseerd wordt. Hij wordt gekenmerkt door “hardheid” en een “onbezonnen hart”. Het “onbezonnen hart” is een hart dat niet geraakt is door de boodschap van GODS goedheid en daarom ook zo “hard” is. De wereld weet het: orthodoxe godsdienstigheid staat bekend om schijnheiligheid én om een hardvochtig, genadeloos oordeel (‘hel en verdoemenis’) over allen buiten haar kring. Maar Paulus stelt, zonder daar doekjes om te winden, dat niets zozeer GODS toorn oproept, als juist degenen die Hem claimen te kennen, maar Hem voor anderen (!) zonder goedertierenheid voorstellen. 83
Page 80
Romeinen 2:5 – alles wordt recht gezet Maar in overeenstemming met jouw hardheid en onbezonnen hart, spaar je voor jezelf toorn op in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel. De religieuze mens meent bij God in een goed blaadje te staan vanwege zijn (voor het oog!) keurig leventje en kijkt daarbij neer op openlijke goddelozen. De godsdienstige mens denkt bij God een exclusief privilege te hebben. Maar GOD prikt dwars door deze hooghartige huichelarij heen. Sterker nog: door deze houding spaart men alleen maar meer toorn op. GOD keert de rollen om: “de eersten worden de laatsten”. GOD gaat te zijner tijd afrekenen met alle hardheid en onbezonnenheid. Paulus verwijst hier naar twee gelegenheden waar deze afrekening zich zal voltrekken. In de eerste plaats in de “dag van toorn”, dat is de periode aan het einde van deze aeon. Die dag zal aanvangen bij “het zesde zegel” (Openb.6:17), bij de verschijning van Christus na Israëls grote verdrukking (vergelijk Mat.24:29). Deze dag betreft de dan levenden. De “onthulling van GODS rechtvaardig oordeel” zal ruim duizend jaar later zijn en verwijst naar “de grote witte troon” waar de doden zullen opstaan om te worden geoordeeld (Openb.20:11). Let wel “rechtvaardig”! GOD gaat alles recht zetten én terecht brengen! 84 Romeinen 2:6 – die aan een ieder betaalt …in de dag van toorn en onthulling van Gods rechtvaardig oordeel, die aan een ieder betaalt naar zijn werken, hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… Het begrip ‘rechtvaardigheid’ is een sleutelwoord in deze brief. Het wordt gewoonlijk juridisch opgevat in termen van strafrecht. Dat klinkt Romeins, maar het is niet het onderwijs van de Romeinenbrief. GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid (4:3). Willen we een definitie voor wat GOD onder rechtvaardigheid verstaat, dan is dit het. GOD is rechtvaardig omdat Hij gelooft in zijn belofte: Hij is betrouwbaar en komt zijn woord na. Wanneer Paulus in bovenstaande verzen spreekt van “GODS rechtvaardig oordeel”, dan verwijst ook dat naar GODS geloof en dus naar zijn betrouwbaarheid. Het idee van “GODS rechtvaardig oordeel” is niet dat Hij wraakzuchtig ‘betaald zet’, maar juist dat Hij eerlijk uitbetaalt. Merk bij het lezen van deze verzen op, dat Paulus in de eerste plaats spreekt van het betalen aan degenen die “met verduren het goede werken”. Omdat GOD betrouwbaar is (en dus rechtvaardig), ziet Hij het goede niet over het hoofd, maar integendeel: Hij honoreert dat! “GODS rechtvaardig oordeel” biedt hoop, want Hij doet én zet recht! 85
Page 82
Romeinen 2:7 – Godvereerders …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… GODS oordeel is rechtvaardig (:5). Dat houdt in dat Hij hen die Hem zoeken, een deel zal geven in de toekomende aeon. Zoals GOD een afkeer heeft van alle goddeloosheid van mensen die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden (1:18), zo waardeert Hij het daarentegen wanneer mensen Hem zoeken. “… met verduren het goede werken” en “heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken” betekent: de waarheid, die men in de wereld onderdrukt, zoeken en GOD vereren. In hoofdstuk 1:23 lazen we reeds dat Paulus heerlijkheid en onvergankelijkheid, eigenschappen van GOD noemt. Paulus heeft het in dit vers niet over mensen die het Evangelie geloven. Nee, hij schrijft over mensen die wandelen bij het licht van wat elk mens geacht wordt te weten, namelijk dat God GOD is. En die Hem verheerlijken en danken (1:21). That’s all. Meer wordt van een mens niet verwacht. In het boek ‘Handelingen’ komen we regelmatig zulke mensen tegen en zij worden “Godvereerders” genoemd. Ze worden onderscheiden van de Joden en hadden het Evangelie nog niet vernomen, maar… ze erkennen GOD en wandelen bij die wetenschap. Voor zulke mensen is de toekomende aeon (eeuw) weggelegd. 86 Romeinen 2:7 – aeonisch leven (1) …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… Er zijn weinig termen in de Schrift die zó zijn misverstaan, als ‘eeuw-ig leven’. Vooral door wat men onder ‘eeuw-ig’ verstaat. Steevast denkt men daarbij aan ‘eeuwigheid’, maar dat is niet wat ‘aeon’ betekent. Ga maar na, de Schrift spreekt van “vóór de aeonen” (1Kor.2:7) en van “vóór aeonische tijden” (16:25) en ook van “de voleinding van de aeonen” (Hebr.9:26). Kort en goed: aeonen in de Schrift, hebben zowel een begin als een einde. Zo is het “aeonische leven” het leven van “de toekomende aeon” (Luc.18:30). Deze toekomende aeon verwijst naar de tijd dat Christus zal heersen in “de duizend jaren” (Openb.20). Een heerschappij die hij zal voortzetten in de aeon die daarop volgt (Openb.21/22). Om uiteindelijk, wanneer de dood zal zijn teniet gedaan, het Koninkrijk over te dragen aan GOD de Vader, die dan “alles in allen” zal worden (1Kor.15:22-28). Vanaf dan is niemand meer dood en elk mensenkind zal zijn levend gemaakt (1Kor.15:22). Bij Christus’ wederkomst breekt geen ‘eindeloze eeuwigheid’ aan, maar “komende aeonen” (Ef.2:7). Wereldtijdperken die elkaar in heerlijkheid zullen overtreffen, totdat het ultieme zal zijn bereikt. Wat een fascinerende toekomst! 87
Page 84
Romeinen 2:7 – aeonisch leven (2) …hen die inderdaad met verduren het goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, aeonisch leven… We zagen dat bij de wederkomst van Christus geen ‘eindeloze eeuwigheid’ aanvangt, maar een tweetal aeonen waarin Christus zal heersen. Totdat de dood zal zijn teniet gedaan, waarna Christus het Koninkrijk zal overdragen aan GOD de Vader. Als de Schrift spreekt van “aeonisch leven” (of eeuw-ig leven), dan verwijst ze naar deze glorieuze aeonen van Christus’ heerschappij. Aan de heerlijkheid van die wereldtijdperken zullen lang niet alle mensen deel hebben. Slechts zij die GOD, oftewel “heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid” zoeken, zullen deel hebben aan die aeonen. Paulus doelt hier op mensen die de waarheid niet in onrechtvaardigheid ten onder houden (1:18). “Godvereerders”, zoals ze in ‘Handelingen’ heten. De eis aan Noachs nakomelingen is niet of ze de wet van Mozes houden. Die wet is immers nooit aan hen gegeven. Voorwaarde is ook niet dat ze Jezus Christus erkennen want velen van hen hebben nog nooit van hem gehoord. Of misschien zijn naam wel gehoord, maar nog nooit het ware Evangelie vernomen. En toch… ze verheerlijken en danken God als GOD (1:21). Dáár gaat het om. Ook zij zullen daarom straks de toekomende aeonen gaan meemaken! 88 Romeinen 2:8 – ongezeglijk voor de waarheid …maar hen die op eigenbelang uit zijn en ongezeglijk zijn voor de waarheid (terwijl zij zich door de onrechtvaardigheid laten gezeggen): toorn en woede. Het contrast dat Paulus in deze verzen schildert, is heel zwart-wit. Paulus refereert in dit vers aan dezelfde mensen, die hij in hoofdstuk 1:18 reeds noemde en hij gebruikt ook dezelfde terminologie en tegenstellingen. In genoemd vers beschreef hij de mensheid die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt. Hier is het: zij die ongezeglijk zijn voor de waarheid en zich daarentegen door de onrechtvaardigheid laten gezeggen. We lazen in hoofdstuk 1:18 ook dat GODS toorn hierover wordt onthuld, doordat Hij zo’n wereld overgeeft in een verwerpelijk denken (1:26) en ook hier is sprake van “toorn en woede”. Dat zijn termen die duidelijk intense afkeer uitdrukken. Het is geen afkeer van vergissingen of onverstandige keuzen, maar afkeer van een houding waarin de waarheid het moet ontgelden vanwege prevalerend eigenbelang. Meestal is dat aanzien, geld of macht. Is dat geen treffend plaatje van de tegenwoordige aeon? We zien het overal gebeuren: aantoonbare feiten worden ten onder gehouden. En zij die toch hun mond opendoen worden geridiculiseerd, monddood gemaakt en buitengesloten. Inderdaad: het is de leugen die regeert. Maar niet getreurd: de waarheid zegeviert uiteindelijk altijd! 89
Page 86
Romeinen 2:9 – over elke ziel Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… De waarheid die in deze verzen uiteen wordt gezet, is dat GOD oordeelt en dat Hij dit ook rechtvaardig doet (2:5). In de christelijke religie is deze waarheid door de leer van een eindeloze verdoemenis, tot een afschuwelijke karikatuur gemaakt. Want in deze doctrine zijn redelijkheid en proporties compleet verdwenen. Een eindeloze hel is geen gericht, want er wordt niets rechtgezet of gecorrigeerd. Een eindeloze hel kent ook geen hoop of uitzicht. Deze leer maakt blind voor het Evangelie, want iemand die gelooft in een hel kán niet tegelijkertijd ook geloven dat GOD alle mensen redt. Maar GOD redt niet zomaar alle mensen. Daaraan gaat een proces vooraf waarin Hij alle dingen eerst rechtzet. Om Redder te worden van alle mensen, is het onontkoombaar om eerst aan alle dingen recht te doen. Eerder zagen we al dat dit individuele gericht zal plaatsvinden bij de “grote witte troon” (Openb.20). Alles zal daar aan het licht komen. Anders dan bij een menselijke rechtbank zal niets verdonkeremaand kunnen worden. Alles wordt meegewogen. Het proces is eerlijk en rechtvaardig. Jazeker, het is “een witte troon”! 90 Romeinen 2:9 – verdrukking en benauwdheid Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… GOD oordeelt rechtvaardig. Zijn gerichten vergelden, dat wil zeggen dat Hij betaalt wat een ieder toekomt. En waar het recht geschonden is, daar herstelt Hij dat. Dat is ook de primaire betekenis van het begrip ‘wraak’: rechtsherstel. Terugbrengen in de rechte verhouding. Het Hebreeuwse woord voor wraak is naqam en daarin zit het woord voor ‘opstaan’ (qam). Wat neergeworpen is doet GOD opstaan. GODS oordelen zijn echter zoveel meer dan alleen vergelding. Ze corrigeren en voeden ook op. Juist het feit dat GODS oordeel zo’n veelomvattend doel heeft, maakt het proces zo heftig. “Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt…”. ‘Verdrukking’ komt van buitenaf, ‘benauwdheid’ van binnenuit. Beide ervaringen verwijzen naar het ‘ontdekt worden’, naar “de boeken” die opengaan en naar alle werken die aan het licht zullen komen (Openb.20:12). Wie meende dat zijn kwade praktijken niet opgemerkt zouden worden of dat hij vrijuit zou kunnen gaan, zal dan pijnlijk het tegendeel gewaarworden. Pas wanneer de ‘misdadiger’ zich pijnlijk bewust wordt van hetgeen de ander is aangedaan, kan rechtsherstel plaatsvinden. Dat is wat GOD gaat uitwerken bij de “grote witte troon”. Rechtvaardig, effectief en alomvattend! 91
Page 88
Romeinen 2:9 – eerst de Jood en ook de Griek Verdrukking en benauwdheid [komt] over elke ziel die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek… GODS gerichten zijn altijd gericht op het heil van zijn creaturen. Ook wanneer Hij “verdrukking en benauwdheid” inzet. Het is zoals met de pijnlijke ingrepen die een dokter soms moet doen: ze hebben altijd het welzijn van zijn patiënten op het oog. Ogenschijnlijk lijkt de pijn daarmee in strijd, maar op termijn is het het beste. De oordelen van GOD gaan “over elke ziel die het kwade bewerkt”. Dat is dus zonder onderscheid. En toch voegt Paulus er aan toe: “eerst de Jood en ook de Griek”. Dat een waarheid universeel is en allen aangaat, is niet in strijd met het gegeven van voorrang. Eerder schreef de apostel (1:16) dat het Evangelie een kracht GODS is tot redding, “eerst de Jood en ook de Griek”. Historisch is dat eveneens de volgorde. Eerst kwam het Evangelie terecht bij de Jood en pas daarna bij de Griek. Echter, de voorrang van de Jood is niet alleen een voorrecht, maar tegelijk een last. Want als geen ander volk ondervonden zij de hele geschiedenis door, als eerste “verdrukking en benauwdheid”. GOD is rechtvaardig en kent geen klassenjustitie. 92 Romeinen 2:10 – voor een ieder die het goede werkt …maar heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. Voor het verstaan van wat Paulus in deze verzen naar voren brengt, is het van het grootste belang te begrijpen dat hij hier spreekt van de mensheid in het algemeen. Ongeacht of men veel kennis heeft van GODS openbaring, zoals de Jood, of juist weinig kennis, zoals de Griek. De mate van bezit van kennis is geen verdienste. En bovendien: die “het goede werkt” is ook niet de netste, de fatsoenlijkste of degene die het meest zijn best doet. En al helemaal niet degene die Gods gunst wil verdienen (= religie). Integendeel zelfs! Want zo’n instelling verraadt slechts, dat men “God niet als GOD verheerlijkt en dankt” (1:21). Wie God erkent als GOD, vertrouwt Hem dat Hij alle dingen wel maakt. Dat is het ABC van Godsvertrouwen. Voor hen is “heerlijkheid en eer en vrede” weggelegd in de toekomende aeonen (:7). Met de overigen komt het ook goed, maar pas nadat zij gericht zijn (:9). Het gericht dient om de mens te leren wie GOD is en om alles recht te zetten. Dat kan pijnlijk zijn, maar het is noodzakelijk om een ieder te brengen waar GOD hem wil hebben. 93
Page 90
Romeinen 2:11 – geen aanzien des persoons …heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek, want er is geen aanzien des persoons bij God. Is het niet vreemd dat Paulus zijn statement “eerst de Jood en ook de Griek” motiveert met “want er is geen aanzien des persoons bij God”? Ja, maar Paulus’ betoog loopt ook anders. Het “want” slaat niet op: “eerst de Jood”, maar op: “ook de Griek”. Zou “heerlijkheid en eer en vrede” exclusief voor de Jood zijn, dan zou dat aanzien des persoons betekenen. Maar zo is het niet, want “… heerlijkheid en eer en vrede” geldt óók de Griek. De Jood gaat voorop, omdat hij dient ten voorbeeld. Dat de Jood eerst is, is omdat GOD hen als instrument heeft uitgekozen om de overigen te bereiken. Zou God de één tevoren uitkiezen om de ander voor altoos te verdoemen, zoals de traditionele theologie leert, dan zou dat puur ‘aanzien des persoons’ bij God betekenen. Echter, het doel van uitverkiezing is nooit exclusief, maar altijd inclusief. GOD koos Abram uit, niet omdat de rest Hem niet interesseerde. Integendeel, Hij koos Abram uit om alle geslachten van de aardbodem te zegenen. Zonder aanzien des persoons! 94 Romeinen 2:12 – rechtvaardig en betrouwbaar! Want zovelen zonder wet zondigden, zullen ook zonder wet verloren gaan en zovelen zondigden in wet(sfeer), zullen ook door wet geoordeeld worden… Het “want” waar dit vers mee begint, slaat terug op de voorgaande zin: er is geen aanzien des persoons bij GOD. Dat betekent dat de Griek die “zonder wet” was, ook niet op grond van de wet zal worden geoordeeld. Anders dan de Jood, die immers in de sfeer van de wet is opgegroeid. De Jood zal de toekomende aeonen niet beërven, omdat hij Jood is; evenmin als de Griek dit niet zal ontgaan, omdat hij geen Jood is. In dit vers staat dus niet, dat allen zonder wet, ook zonder wet verloren zullen gaan. Dat is niet de strekking van dit gedeelte. Paulus had juist betoogd dat ieder (ongeacht wie) die “eer en onvergankelijkheid zoeken” (:7) oftewel “het goede werkt” (:10), “heerlijkheid en eer en vrede” ontvangt. “Verloren gaan”, dat wil zeggen: omkomen en het “aeonische leven” niet ontvangen (:7), treft hen die “God niet als GOD verheerlijken en danken” (1:21). Dát betekent hier “zonder wet zondigen”. GODS gericht is zonder aanzien des persoons. Elk mens zal worden beoordeeld bij het licht dat hij bezat. GODS standaarden zijn rechtvaardig en volkomen betrouwbaar! 95
Page 92
Romeinen 2:13 – niet de hoorders maar de daders …en zovelen zondigden in wet(sfeer), zullen ook door wet geoordeeld worden, want niet de hoorders van wet zijn rechtvaardig bij God maar de daders van wet zullen worden gerechtvaardigd. De strekking van wat Paulus in deze passage naar voren brengt is dat er bij God geen aanzien des persoons is. Een Jood wordt dus niet gerechtvaardigd op grond van het feit dat hij een Jood is. Dus het loutere feit dat iemand als Jood geboren is en altijd in de synagoge de klanken van de wet heeft gehoord, maakt hem daarom nog niet rechtvaardig. Want alleen ‘horen’ zegt niets. Men zou die wet ook ‘doen’. Is dit in strijd met wat Paulus later betoogt, namelijk dat “uit werken van wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden” (3:20)? Nee, zeker niet! Want voor Paulus is een dader van de wet niet iemand die de instructies van de wet werkt, maar iemand die de boodschap van de wet gelooft. Voor wie het “gij zult” geen opdracht maar een belofte is! Men doet de wet niet met handen en voeten, maar met “hart en mond”. Zo schrijft Paulus in hoofdstuk 10:8 “het woord van geloof dat wij (= Mozes en Paulus) herauten”. 96 Romeinen 2:14 – van nature de wet doen Want wanneer natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen van de wet doen, dan zijn dezen, die geen wet hebben, zichzelf een wet. De wet van Mozes kwam pas na 2500 jaar menselijke geschiedenis. Gegeven aan slechts één volk. Het is dus niet gegeven als handvest voor de natiën. Want in dat geval zou de wet niet aan Mozes, maar aan Adam of Noach zijn gegeven. Maar ook zonder de stenen tafelen, heeft elk mens wetenschap van normen in zich. Van nature. Dat begint al met de wetenschap dat er één GOD is. Ieder mens weet dat (1:20). En het geldt ook voor de bekende morele principes die staan opgetekend in “de tien woorden”, zoals niet stelen, niet echtbreken, geen vals getuigenis spreken, enzovoort. Dat zijn feitelijk natuurwetten die als het ware in het DNA van de mens staan geschreven. Elk mens heeft instinctief weet van deze dingen en voelt de logica daarvan intuïtief aan. De orthodoxe theologie spreekt steevast over ‘de zondige menselijke natuur’. Maar de Bijbel doet dat nooit. De zonde van de mens is niet dat hij zijn natuur volgt, maar juist dat hij daarvan afwijkt. Want GOD heeft de mens zó goed ‘geprogrammeerd’! 97
Page 94
Romeinen 2:15 – in harten geschreven Want wanneer natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen van de wet doen, dan zijn dezen, die geen wet hebben, zichzelf een wet. Zij betonen dat het werk van de wet in hun harten geschreven is. Paulus spreekt hier over mensen uit de natiën die niet de wet van Mozes als norm bezitten en toch de dingen van de wet doen. Voor hen is de wet geen document dat van buitenaf tot hen kwam, zoals ooit tot Israël bij de Sinaï. Nee, die wet zit in hun genen, hun natuur. “Van nature doen zij de dingen van de wet”. Bij “wet” moeten we dan niet denken aan de eisen van GOD. Dat is de typisch religieuze uitleg die meent dat GOD de mens belast en aan het werk zet. Paulus zal later in deze brief met die uitleg finaal afrekenen. Nee, onder “wet” hebben we hier te denken aan wat de mens van nature van GOD weet. Dat Hij werkelijk GOD is en dus alles wel maakt. Zulk weten is geen last, maar een bron van dankbaarheid en eerbied (1:21). Vandaar dat deze wet in harten wordt geschreven en van daaruit ook, haar uitwerking heeft. 98 Romeinen 2:15,16 – het geweten getuigt Zij betonen dat het werk van de wet in hun harten geschreven is. Hun geweten getuigt mee en de overwegingen beschuldigden elkaar of verdedigen ook, ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen… zonder geschreven openbaring, van nature de wet doen. In het tweede deel dit vers schrijft hij (zo blijkt uit vers 16) over de dag dat GOD alles in het menselijk hart, in zijn geweten en alle overwegingen, zal beoordelen. Wat Paulus schrijft over de mens die “van nature” doet wat de wet zegt, wordt in vers 15 nader verklaard met het woord “geweten”. Het woord voor ‘geweten’ betekent letterlijk ‘mede-weten’. We herkennen dat nog in het oud-Nederlandse consciëntie en het Engelse en Franse conscience. Het duidt op wetenschap die je deelt met een ander. Het geweten is de ‘ingebouwde’ kennis van de mens die afkomstig is van GOD. Dat ‘geweten’ kan zwak (1Kor.8:12), besmet (Tit.1:15) of zelfs dichtgeschroeid zijn (1Tim.4:2). Maar van oorsprong is het de Goddelijke wetenschap die diep in elk mens huist. Daardoor heeft de mens weet van GOD, van goed en kwaad, van waarheid en leugen. Dit onderscheidt de mens van het dier. 99
Page 96
Romeinen 2:16 – het oordeel als Goed Bericht! Hun geweten getuigt mee en de overwegingen beschuldigden elkaar of verdedigen ook, ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen, naar mijn Evangelie, door Christus Jezus. Er komt een dag waarin GOD de verborgenheden van de mens zal beoordelen. Het is de dag die in Openbaring 20 wordt beschreven als het gericht van de “grote witte troon”. Alle doden die geen deel hadden aan de eerste opstanding, die plaatsvindt vóór “de duizend jaren”, zullen dan worden beoordeeld. In tegenstelling tot wat een menselijke rechter vermag te doen, zal dan alles aan het licht komen. Niets uitgezonderd. Deze dag is niet slechts een Goddelijke rechtszitting: het is een rechtzetting! De waarheid dat GOD alles zal beoordelen wordt in de traditionele theologie als een inktzwart perspectief voorgehouden, waarmee mensen bang worden gemaakt. En inderdaad, de rechtzetting zal een voor velen uiterst pijnlijk proces zijn. Al was het maar omdat de waarheid, die men angstvallig ten onder hield, dan aan het licht zal komen. Maar vergis je niet: het oordeel vindt plaats bij een witte troon. Dat GOD alles gaat rechtzetten is een Goed Bericht! Vandaar dat Paulus zegt: “naar mijn Evangelie, door Christus Jezus”. Want Hij zet alles recht en brengt allen terecht! 100 Romeinen 2:16 – Gods oordeel “naar mijn Evangelie” …ten dage wanneer God de verborgenheden van de mens zal oordelen, naar mijn Evangelie, door Christus Jezus. Volgens Paulus’ Evangelie zal GOD de verborgenheden van de mens oordelen “door Christus Jezus”. Deze waarheid treffen we aan op vele plaatsen. GOD heeft het hele oordeel overgegeven aan de Zoon, lezen we in Johannes 5:22. En Petrus verklaarde dat GOD Jezus Christus aangesteld heeft tot Rechter van levenden en doden (Hand.10:42). En op de Areopagus betoogde Paulus dat GOD de wereld zal oordelen in rechtvaardigheid, door een Man die Hij heeft aangewezen, door hem uit de doden te doen opstaan (Hand.17:31). Maar de woorden “naar mijn Evangelie” kan men ook betrekken op het voorgaande van de zin: GOD zal de verborgenheden van de mens oordelen “in overeenstemming met mijn Evangelie”. Ook dat geeft een goede zin! In het Goede Bericht dat Paulus uitbazuinde, klinkt dat GOD alle mensen gaat redden, verzoenen, rechtvaardigen en levend maken. Is het toekomstig oordeel daarmee in strijd? Nee integendeel! Want hoe zou de mens tot zijn bestemming kunnen komen, als niet eerst alles zal worden rechtgezet? Dat is waar het gericht toe dient. Het oordeel heeft een ultiem positief doel. Daarom is het in overeenstemming met wat Paulus “mijn Evangelie” noemt! 101
Page 98
Romeinen 2:17 – Jood genoemd worden Zie, je wordt Jood genoemd en steunt op de wet en je beroemt je in God… Voor het eerst wordt hier in Paulus’ betoog de Jood expliciet aangesproken. Weliswaar zou in het voorgaande de Jood zich ook al vaak hebben kunnen herkennen. Maar vanaf vers 1 van dit hoofdstuk werd niet zozeer de Jood, maar de mens met “o mens” aangesproken. De mens, die zich hypocriet een oordeel aanmatigt over de ander (:3). Wie veroordeelt wat hijzelf doet, maakt zichzelf, meer dan wie ook, een voorwerp van GODS oordeel. Want wie dat doet bewijst de goedertierenheid van GOD te verachten en daarmee GOD te miskennen (:4). Rechtvaardig-zijn staat volkomen los van afkomst (Jood of Griek) en van veel of weinig kennis van GOD. Het gaat om geloof en om God als GOD te verheerlijken en te danken (1:21). Vanaf dit vers richt Paulus zich dus specifiek tot degene die ‘Jood’ genoemd wordt. Later in dit hoofdstuk, in vers 28, gaat Paulus dat relativeren, omdat niet iedereen die ‘Jood’ genoemd wordt, ook daadwerkelijk een ‘Jood’ is, aangezien die naam ‘lover van God’ betekent. En ook steunen op de wet, met het idee daarmee een streepje vóór te hebben bij God en je daarin te beroemen, bewijst slechts dat je steunt op eigen gerechtigheid. En daarmee GOD dus niet echt kent. 102 Romeinen 2:18 – onderscheiden waar het op aankomt Zie, je wordt Jood genoemd en steunt op de wet en je beroemt je in God, en je kent de wil en toetst de dingen die verschillen, terwijl je wordt onderricht vanuit de wet. Vanaf vers 17 tot en met vers 20, somt Paulus twaalf privileges op die een Jood kan claimen. De eerste zes aanspraken, genoemd in bovenstaande verzen, hebben te maken met wat de Jood zelf aan voorrechten geniet, terwijl de laatste zes aanspraken, genoemd in vers 19 en 20, verband houden met wat de Jood voor anderen mag betekenen. Pas vanaf vers 21 maakt Paulus duidelijk dat de genoemde privileges zich tegen de Jood keren, zodra hij zich daardoor ‘beter’ waant dan de ander. Dat is een fataal misverstand! De door Paulus opgesomde voorrechten zijn enorm. De wil kennen, namelijk die van GOD, is nogal een pretentie. En bovendien daardoor ook in staat zijn te toetsen of te beproeven wat wel en niet van belang is. Hoe zou men zulke verschillen onderkennen, anders dan via onderwijs daarin? Om in het natuurlijke leven dingen van elkaar te onderscheiden, hebben we licht nodig. Wie een donkere kamer binnenkomt stoot zijn voet of struikelt zomaar over allerlei dingen. Totdat het licht aangaat: vanaf dan gaan we onderscheiden waar het op aankomt! 103
Page 100
Romeinen 2:19,20 – vertrouwen in jezelf? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. In de opsomming van de twaalf voorrechten in de verzen 17 tot en met 20, klinkt al subtiel het verwijt door, wat in het navolgende expliciet gemaakt wordt. Een voorrecht genieten is één ding, maar je daarop laten voorstaan en menen ‘beter te zijn dan anderen’, bederft alles. Dat is het verwijt dat hier de Jood treft: eigen gerechtigheid. In vers 17 klonk al het zich ‘Jood’ laten noemen en zich beroemen. En dan hier in vers 19 ook nog eens “vertrouwen in jezelf”. Nederigheid en besef van afhankelijkheid en alles van GOD verwachten, zijn hier verdwenen. De vrome schijn maakt dat alleen maar des te erger. In deze schijn tekent zich dezelfde hoogmoed af, als wanneer christenen neerkijken op niet christenen, in de veronderstelling dat zij dan toch maar ‘geloven’ of ‘voor Jezus hebben gekozen’. Dat is geen geloof, maar pure hoogmoed. Want geloof is een gave GODS. Het is genade en niet uit de mens (Ef.2:8,9). Opdat niemand zou roemen in zichzelf! 104 Romeinen 2:19,20 – pretentie of Godsvertrouwen? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. Waar de Jood op het standpunt staat een gids, een licht, een opvoeder en een leraar te zijn, is de verwachting hooggespannen. Zeker wanneer daarbij ook nog eens alle anderen als “blinden”, “in duisternis rondtastenden”, “onverstandigen” en “onmondigen” worden aangemerkt. Met dit Joodse zelfbewustzijn is op zichzelf genomen trouwens niets mis. Israël is immers uitverkoren om de weg te wijzen, een licht te zijn voor de natiën. En om onverstandigen en onmondigen op te voeden en te onderwijzen. Maar de grote vraag is: is dit besef van eigen identiteit en roeping gebaseerd op werken of op geloof? Wanneer het stoelt op ‘werken’, dan is dat een opdracht die de Jood zelf moet vervullen en een pretentie die hijzelf moet waarmaken. Een ‘mission impossible’, gedoemd te mislukken. Wanneer het daarentegen gebaseerd is op geloof, dan is het helemaal geen opdracht. Want als GOD het belooft dan moet Hij het ook doen! Maar dan ontvangt Hij daarvoor ook alle eer! 105
Page 102
Romeinen 2:19,20 – gij zult… last of lust? Bovendien heb je vertrouwen in jezelf een gids te zijn van blinden, een licht voor degenen die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leraar van onmondigen, hebbende het model van de kennis en van de waarheid in de wet. Wat Israël geacht wordt te zijn voor de natiën, blijkt een groot debacle en een zware teleurstelling. Paulus zal in de komende verzen de Jood daarop wijzen. Want GODS naam wordt om hun hypocrisie gelasterd onder de natiën (:24). Waarom? Men meet met twee maten. Men heeft een te hoge pet op van zichzelf en kijkt ten onrechte neer op anderen. Dat is waar religie altijd toe leidt: eigen roem. Zolang Israël de wet beschouwt als een verzameling opdrachten, verwacht men het van ‘(eigen) werken’. Dat is samengevat de tragiek van het oude verbond. Gebukt gaan onder lasten die men niet kan vervullen. “Gij zult” en “gij zult niet…” verstaan als: ‘je moet‘ en ‘je mag niet‘. Met teleurstelling als resultaat. Alles verandert wanneer deze bedekking wordt weggenomen en Israël de Torah gaat ont-dekken. Dan wordt “gij zult” een belofte: jullie zullen een licht voor alle natiën zijn (Jes.60:1-3)! GOD belooft het en Hij vervult het! Hij alleen. 106 Romeinen 2:21 – vroom diefstal Die dan een ander onderwijst, onderwijs je jezelf niet? Die predikt niet te stelen, steelt zelf! Het is op dit punt dat de moralist, waarvan het jodendom een exponent is, door de mand valt. Het is in één woord samen te vatten: hypocrisie. Van anderen iets eisen, terwijl je jezelf eraan onttrekt. En dan ook nog eens de schone schijn ophouden van het tegendeel. Het oordeel dat daarover in Romeinen 2 klinkt, is zoveel scherper dan het oordeel dat in Romeinen 1 klonk over de natiën die in de duisternis wandelen. De reden voor dit hardere oordeel is simpel: de natiën zonder GOD claimen niet Hem te (er)kennen, terwijl de religieuze moralist, met name de Jood, dat wel claimt. Voor hem wordt daarom de lat hoger gelegd. Wie een ander voorhoudt niet te stelen maar zelf diefstal pleegt, maakt zichzelf ongeloofwaardig. Maar het is nog erger: het brengt de inhoud van het Woord en daarmee GOD zelf in diskrediet. Stelen betekent: iets wat de ander toekomt ontvreemden. Dat kan materieel maar ook geestelijk. Wie bijvoorbeeld de beloften die GOD aan Israël heeft gegeven, van hen afneemt en zichzelf (lees: ‘de kerk’) toe-eigent, die pleegt diefstal. Het is fraude, hoe vroom ook gebracht. 107
Page 104
Romeinen 2:22 – echtbreuk en tempelroof Die zegt geen echtbreuk te plegen, pleegt zelf echtbreuk! Die gruwt van afgoden, pleegt zelf tempelroof! Aan de opsomming van hypocriete gedragingen, voegt Paulus nog twee voorbeelden toe. Wie op grond van de wet anderen zegt geen echtbreuk te plegen, maar dat zelf wél doet, huichelt. Nergens zien we meer hypocrisie dan op het terrein van de seksuele moraal. Hoog van de toren blazen over wat de ander niet mag doen, maar zelf ‘de kat in het donker knijpen’. Ook het christendom heeft met deze dubbele moraal alom een bedenkelijke reputatie opgebouwd. Van het jodendom is bekend dat ze gruwt van afgoden. Terecht, want de waarheid dat er één GOD is, kan onmogelijk overgewaardeerd worden. Maar welke waarde heeft dit wanneer men tegelijkertijd de tempel berooft? Om deze ’tempelroof’ te begrijpen moeten we naar de profeet Maleachi, die, namens GOD, de Joden in het land aanschrijft (Mal.3:8): “Toch beroven jullie Mij. En dan zeggen jullie: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing“. Met de ’tempelroof’ doelt Paulus op het voor eigen gewin onthouden al wat de ene GOD toebehoort. Alsof een mens armer zou worden door GOD te geven wat aan Hem toekomt. Het tegendeel is waar! 108 Romeinen 2:23,24 – misplaatste roem Die zich in de wet beroemt, onteert God door de overtreding van de wet. Want de naam van God wordt om jullie gelasterd onder de natiën, zoals staat geschreven. Nog steeds borduurt Paulus voort op het onderwerp van huichelarij. Het is met de mond belijden (dat wil zeggen: op de wet beroemen), maar in de praktijk loochenen (dat wil zeggen: “GOD onteren”). Het is dubbelhartig, een januskop en met twee maten meten. Niets roept (en terecht!) zoveel minachting op als deze houding. Zoals de profeten in ‘het Oude Testament’ zo dikwijls in striemende taal aan Israël voorhouden, dat om hen de naam van GOD wordt gelasterd onder de natiën. Van Jezus lezen we in de evangeliën, dat hij een vriend was van hoeren en tollenaren. Er was slechts één categorie mensen waar hij voortdurend mee in de clinch lag en dat was de godsdienstige elite. Lees Mattheüs 23 waar hij een vlammende tirade houdt tegen hun zogenaamde ‘Schriftgetrouwheid’, die in werkelijkheid slechts traditiegetrouw was. Schijnheiligen, die lasten leggen op de schouders van mensen, maar ze zelf niet met hun vinger beroerden (Mat.23:4). Hoe anders is het woord GODS dat uit Jezus’ mond klonk en later ook via Paulus aan de natiën werd gezonden. Geen zware last, maar rust en verademing! 109
Page 106
Romeinen 2:24 – het kwalijke van huichelarij Want de naam van God wordt om jullie gelasterd onder de natiën, zoals staat geschreven. Het is huichelarij wat Paulus in deze verzen aan de kaak stelt. Om de ernst van dit kwaad van hypocrisie goed te begrijpen, moeten we letten op wat het uitwerkt. Dat laat dit vers zien. Huichelarij is het motief bij uitstek waarom de naam van GOD onder de natiën wordt gelasterd. Het opmerkelijke is, dat ondanks dat de natiën GOD niet erkennen, ze niettemin huichelarij steeds onmiddellijk herkennen. Ze wandelt in de duisternis, maar ze ruikt huichelarij van ver! Huichelarij zegt veel over de persoon in kwestie. Maar het kwalijkste van huichelarij is dat het GOD fout voorstelt, zodat Hij daarom gelasterd wordt. Dat zien we ook alom in het christendom. Men zegt dat er één GOD is, maar tegelijkertijd dat deze uit drie personen zou bestaan. Eenvoud wordt complex. Men zegt dat GOD liefdevol en almachtig is, maar tegelijkertijd predikt men een eindeloze hellestraf. Zelfs een blinde wereld voelt op haar klompen aan dat dit niet klopt en dat ‘de kerk’ met dubbele tong spreekt. Terecht wendt de wereld zich daarvan af. Van zo’n ‘evangelie’ (dat geen Evangelie is!), heeft ze schoon genoeg! 110 Romeinen 2:25,26 – besnijdenis & voorhuid Want besnijdenis heeft wel nut in het geval je de wet praktiseert. Maar indien je een overtreder van de wet bent, dan is jouw besnijdenis ‘voorhuid’ geworden. Indien dan de voorhuid de rechtsuitingen van de wet onderhoudt, zou zijn ‘voorhuid’ dan niet tot besnijdenis gerekend worden? De logica van het betoog in deze verzen behoeft nauwelijks toelichting. Het idee is dat ‘besneden-zijn’ geen enkele betekenis heeft, als men ook niet van harte luistert naar de Torah. In dat geval is de besnijdenis een herinnering aan een fysieke ingreep, verwijzend naar Joodse afkomst. Niet meer dan dat. Een ‘uiterlijk’ symbool, zonder dat het wezenlijk iets zegt. Maar omgekeerd, wanneer een onbesnedene, uitgedrukt met “de voorhuid”, er getuigenis van geeft dat het werk van de wet in zijn hart geschreven staat (:15) en hij van nature de dingen van de wet doet (:14), dan beantwoordt juist hij, aan wat ‘de besnijdenis’ zou zijn. De besnijdenis kan een embleem en bekroning zijn van de voorrechten die GOD aan het Joodse volk gegeven heeft (3:1). Maar het kan ook een ‘vlag op een modderschuit’ zijn. Oftewel: is het uiterlijk de expressie van wat er innerlijk leeft of moet het dienen om de kwalijke binnenkant te maskeren? 111
Page 108
Romeinen 2:27,28 – de ware besnijdenis En de van nature ‘voorhuid’ die de wet volbrengt, zal u oordelen die door ‘letter’ en besnijdenis een overtreder van de wet bent. Want niet hij is een Jood die dat in de verschijning is, noch dat is besnijdenis wat in de verschijning in het vlees is. Het is de Jood die in deze passage wordt aangesproken. Het religieuze jodendom maakt altijd een strikte tweedeling van de mensheid. Enerzijds zij zelf, ‘de besnijdenis’, en anderzijds alle overigen, ‘de onbesnedenen’. Vaak en ook hier, aangeduid als “de voorhuid”. Dat is een technische term, evenals ‘de letter’, dat wil zeggen ‘de wet’ (7:6; 2Kor.3:7). In de aanduiding “voorhuid” klinkt vaak ook een oordeel van minachting door (Ef.2:11). Ten onrechte, want iemand die niet tot het Joodse volk behoort, maar van nature doet wat de wet gebiedt (:14,15), staat dichter bij GOD dan de besnedene die vanuit de wet wordt onderwezen, maar daar ondertussen maling aan heeft. Wordt niet elke Jood geacht te weten, dat de ware besnijdenis niet die van het vlees, maar die van het hart is? Niet alleen de profeten (Jer.4:4), maar ook Mozes sprak daar reeds van (Deut.10:16). De voorhuid (bedekking) van het hart zou worden weggenomen. En dat zal gebeuren: het is voorzegd (Deut.30:6)! 112 Romeinen 2:29 – de ware Jood Maar hij is een Jood die het in verborgene is, namelijk de besnijdenis van hart, in geest, niet in ‘letter’. Van wie de lof niet vanuit mensen, maar vanuit God komt. Een ware Jood is niet degene die naar het vlees is besneden, maar die besneden is van hart. Dat is niet uiterlijk, maar innerlijk. Niet naar “de letter” (= de wetgeving over het besnijdenisritueel) maar geestelijk. Dit vers is dikwijls gebruikt om te verdedigen dat de term ‘Jood’ op alle gelovigen van toepassing zou zijn. Men redeneert dan dat iedereen die besneden is van hart, geestelijk gezien een Jood zou zijn. Maar dat is niet de strekking van wat hier wordt betoogd. Paulus rekt de betekenis van het woord ‘Jood’ niet op door het van toepassing te brengen op alle gelovigen, inclusief die uit de natiën. Integendeel. Paulus maakt het woord ‘Jood’ niet ruimer, maar juist beperkter. De ware Jood is slechts die Jood die ook (!) besneden is van hart. Het woord ‘Jood’ is afgeleid van Juda en houdt verband met het werkwoord ‘loven’ (Gen.29:35). Daarop zinspeelt Paulus in de laatste zin. De ware Jood is besneden van hart en ontvangt om die reden lof van GOD. 113
Page 112
Romeinen 3:2 – aan hen de woorden Gods toevertrouwd Wat dan is het voorrecht van de Jood of wat is het nut van de besnijdenis? Veel, in elk opzicht. Want eerst, inderdaad, werden aan hen de woorden van God toevertrouwd. Van alle voorrechten die aan de Jood (= de besnijdenis) zijn gegeven, staat op nummer één het feit, dat aan hen de woorden GODS zijn toevertrouwd. Uitverkoren om die woorden te ontvangen en door te geven. Het land van Israël heet “de navel der aarde” (Ezech.38:12) en de gedachte daarachter is dat het land het centrum der wereld is en een kruispunt van drie continenten. Maar bovenal komen via dit land en volk, als via een navelstreng, de woorden GODS tot de volkeren. De verzamelde Schriften als de geboekstaafde woorden GODS, zijn onder beheer van het Joodse volk tot stand gekomen. Dat geldt voor de Hebreeuwse Bijbel, maar tevens voor het ‘Nieuwe Testament’. Inclusief de boodschap die voor vandaag bestemd is voor de natiën. Ook die brieven zijn geschreven door een Jood, Paulus (Hand.21:39). Een prachtig plaatje van dit fenomeen zien we in de oase Elim (Ex.15:27). Daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Twaalf bronnen (een type van Israël) voorzien de zeventig palmbomen (het getal van de volken) van levend water! 118 Romeinen 3:3 – het geloof van GOD Want wat indien sommigen niet geloven? Het ongeloof van hen zal toch niet het geloof van God buiten werking stellen? Volstrekt niet! Oké, Paulus stelde vast dat aan de Jood de woorden Gods zijn toevertrouwd. Waarna een volgende vraag zich opdringt: wat betekent dat voorrecht als men niet gelooft? Later in deze brief (hoofdstuk 9 t/m 11) komt deze kwestie uitvoerig aan de orde: Israëls ongeloof in de tegenwoordige tijd. In bovenstaand vers drukt Paulus zich nog eufemistisch uit door te spreken van “sommigen die niet geloven”. Want het gaat hem om het principe: doet het ongeloof van de mens (wie dan ook) het geloof van GOD teniet? Wat weegt zwaarder: het ongeloof van de mens of het geloof van GOD? De meeste vertalingen spreken hier niet van het geloof van GOD, maar van de trouw van GOD. Begrijpelijk, maar er staat in het Grieks toch echt het gewone woord voor geloof (pistis). Waar Paulus op wijst is dat niemand meer geloof hecht aan de woorden GODS (:2) dan GOD zelf! En inderdaad: aan die woorden blijft Hij trouw. ‘Ben ik ontrouw, Hij blijft immer Dezelfde’. Niet het ongeloof van de mens, maar het geloof van GOD is beslissend en heeft het laatste woord! 119
Page 114
Romeinen 3:4 – GOD waarachtig, elk mens leugenachtig … Het ongeloof van hen zal toch niet het geloof van God buiten werking stellen? Volstrekt niet! Maar laat het worden: God is waarachtig, elk mens echter leugenachtig. Een groter contrast tussen GOD en welk mens dan ook, is nauwelijks denkbaar. “Elk mens leugenachtig”. Let op: elk mens. Alle mensen, dus ook jij en ik. Dit geldt niet slechts voor het type ‘notoire leugenaar’ die niet anders doet dan de boel oplichten. Of de politicus in aanzien die, ter wille van de aankomende verkiezingen, de feiten naar z’n hand zet. Het geldt eveneens voor alle keurige, fatsoenlijke mensen die, wanneer het hen zo uitkomt, niet eerlijk zijn. Of liegen wanneer ze onder druk komen te staan. Wie blijft dan nog overeind? Maar zelfs de meest integere mens verklaart soms dingen die toch niet waar blijken te zijn. Er is niemand die enkel waarheid spreekt. Slechts GOD is waarachtig. Van zijn woorden kunnen we, volstrekt en in de absolute zin, altijd op aan. Wanneer Hij iets zegt, gebeurt het. Zijn woord is ook altijd daad. Hij zegt: “er zij licht” en er is licht. Wat een grandioos voorrecht om als armzalige mensen te kunnen bouwen op GODS onwankelbaar en rotsvast Woord! 120 Romeinen 3:4 – altijd volkomen recht! Maar laat het worden: God is waarachtig, elk mens echter leugenachtig. Gelijk het is geschreven “zodat ook U gerechtvaardigd zal worden in uw woorden en U zal overwinnen wanneer U geoordeeld wordt”. Slechts Eén is waarachtig, in de absolute zin des woords. GOD. Op wat Hij zegt kan een mens blindvaren. Geen mensenwoord kan daarbij in de schaduw staan. Paulus onderbouwt dit met een veelzeggend citaat uit Psalm 51:6, geschreven door nota bene de Godsman David, naar aanleiding van het bezoek van de profeet Nathan, die Davids hypocriete opstelling ontmaskerde (“jij bent die man!”). GOD “zal worden gerechtvaardigd in zijn woorden”. Dat betekent: Zijn woorden zullen recht blijken te zijn en iedereen zal niet anders kunnen dan dit erkennen. Dan worden GODS woorden “gerechtvaardigd”, dat wil zeggen: zijn woorden worden rechtvaardig verklaard. De weergave “U zal overwinnen wanneer U geoordeeld wordt”, luidt in andere vertalingen: “U zal overwinnen wanneer U oordeelt“. Maar wat is het nu: passief of actief? Het antwoord luidt dat hier in het Grieks een ons onbekende werkwoordsvorm wordt gebruikt: de middenvorm (medialis). Dat is actief en passief, beiden. GOD oordeelt, maar Hij wordt ook beoordeeld: zijn oordelen worden door mensen bekritiseerd. Maar altijd overwint GOD. Zijn woord blijkt altijd recht! 121
Page 116
Romeinen 3:5 – onbegrip over Paulus’ onderwijs Indien echter onze onrechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan uitspreken? Toch niet, dat God, die boosheid opbrengt, onrechtvaardig is? (Ik spreek naar de mens.) Zoals de donkere nacht het licht van sterren zichtbaar maakt, zo doet de onrechtvaardigheid van mensen, GODS rechtvaardigheid des te meer schitteren. Het “staaft” Zijn rechtvaardigheid, een werkwoord dat elders wordt weergegeven met: aanprijzen, aanbevelen en bevestigen. Onze onrechtvaardigheid staaft GODS rechtvaardigheid. Boze tongen die dit onderwijs niet verstaan, hebben hieruit geconcludeerd dat GOD dus feitelijk onrechtvaardig zou zijn, wanneer Hij oordeelt (“boosheid opbrengt”). Zij menen dat GOD blij zou moeten zijn met de onrechtvaardigheid van de mens, omdat het zijn heerlijkheid alleen maar meer doet uitkomen… Paulus excuseert zich voor deze redenering (“ik spreek naar de mens”). Toch benoemt hij het, omdat het niet alleen maar theoretisch mogelijk is zoiets te bedenken, maar omdat zulke redeneringen daadwerkelijk tegen hem werden ingebracht (:8). Paulus werd aangevallen, omdat in zijn onderwijs de onrechtvaardigheid uiteindelijk tot GODS verheerlijking blijkt te zijn. Critici stelden dat dit GODS toorn en oordeel onbegrijpelijk en zelfs onredelijk (“onrechtvaardig”) zou maken. Herken je deze kritiek? Van harte gefeliciteerd, want je bent in goed gezelschap! Paulus had hier ook al mee te dealen. 122 Romeinen 3:5,6 – GOD is vaardig in rechtdoen Indien echter onze onrechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan uitspreken? Toch niet, dat God, die boosheid opbrengt, onrechtvaardig is? (Ik spreek naar de mens.) Volstrekt niet! Hoe anders zou God de wereld oordelen? De redenering is hier: wanneer door de onrechtvaardigheid van de mens, GODS rechtvaardigheid alleen maar meer schittert, waarom zou GOD dan nog boos worden? Is dat dan niet onbillijk? De reactie die Paulus geeft, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. “Volstrekt niet!”, schrijft hij. En hij antwoordt met een wedervraag: “Hoe zou God anders de wereld oordelen?” De onrechtvaardigheid van de mens, bevestigt GODS rechtvaardigheid. Maar dat GOD daarom blij, in plaats van boos zou moeten zijn met de onrechtvaardigheid, klopt niet. Want juist door uiting te geven aan zijn boosheid, zet Hij dingen recht. GODS boosheid is geen grillige emotie, maar een uitdrukking van rechtvaardigheid. Want Hij doet recht en zet recht en brengt terecht. Rechtvaardigheid is dus (met recht!) een vaardigheid. Het Griekse woord voor ‘oordelen’ is krino. Hiervan zijn woorden zoals ‘kritiek’ en ‘kritiseren’ afgeleid. Bedenk dat GODS kritiek (oordeel) altijd de bedoeling heeft van terechtwijzing. Boosheid is een míddel, geen doel. GOD brengt door middel van oordeel en boosheid alles terecht! 123
Page 118
Romeinen 3:7 – contrast dient tot GODS heerlijkheid Maar indien in mijn leugen de waarheid van God overvloedig wordt tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? De vraag die hier klinkt (zij het in andere woorden) is een herhaling van de vraag in vers 5. Daar ging het om onrechtvaardigheid en rechtvaardigheid en hier om de tegenstelling tussen leugen en waarheid. Maar het overeenkomende idee is dat beiden, zowel onrechtvaardigheid als leugen, de heerlijkheid van GOD des te meer zichtbaar maken. Contrast dient altijd om dingen zichtbaar te maken. Dat doet een schilder met donker en licht en een muzikant met mineur en majeur. Iedereen die creatief bezig is, werkt met contrasten. Voor de grote Schepper-GOD is dit niet anders. Een mens leert door middel van tegenstellingen. GOD plaatste daarom in de hof van Eden een “boom van kennis van goed en kwaad”. Dat wil zeggen: kennis van goed blijkt niet los verkrijgbaar te zijn. Hebben we niet allemaal ervaring daarmee? Zouden we gezondheid naar waarde kunnen schatten zonder weet te hebben van ziekte? Leren we dingen niet waarderen juist door gemis? Hoe zouden we genade kunnen kennen zonder zonde? Alle uitnemende kwaliteiten van GOD treden juist aan het licht door wat een mens zo jammerlijk ontbeert! 124 Romeinen 3:7 – hoezo “als zondaar geoordeeld”? Maar indien in mijn leugen de waarheid van God overvloedig wordt tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? De vraag dringt zich op hoe GOD een mens als zondaar kan oordelen, als dat wat een mens doet tot GODS heerlijkheid is? Betekent het woord ‘zondaar’ niet ‘doelmisser’? Maar in welk opzicht mist de mens doel, wanneer zijn daden (zoals hier de leugen) uiteindelijk tot GODS heerlijkheid blijken te zijn? Zou hij in plaats van geoordeeld te worden als zondaar, juist niet een compliment verdienen? De redenering die hierin klinkt is even begrijpelijk als onjuist. Wanneer ik lieg, dan ben ik een zondaar. Een mens wordt namelijk geacht de waarheid te spreken. Doe ik dat niet, dan word ik als zondaar geoordeeld. Ik ben een doelmisser, wanneer ik niet doe wat ik behoor te doen. Punt. Dat GOD mijn ‘doelmissen’ vervolgens inzet, waardoor het des te meer zijn glorie laat uitkomen, is GODS verdienste. Het maakt mij niet minder zondaar, het maakt Hem juist meer GOD! Hij bereikt door alles heen, hoe dan ook, zijn doel. GOD kan met een kromme stok (lees: een zondaar), een rechte slag slaan. Dat is zijn heerlijkheid, niet de onze. 125
Page 120
Romeinen 3:8 – het goede dat voortkomt uit het kwade Het is toch niet, zoals wij worden gelasterd en zoals sommigen beweren dat wij zeggen, dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit voort zou komen. Het oordeel over zulken is terecht. Dit is een heel boeiend vers! Het geeft ons namelijk een inkijkje in de strijd waar Paulus mee te maken had. Hier lezen we niet slechts van de laster over hem, maar ook wat men hem in de mond legde. Zo’n drogredenering noemt men een stroman: doen alsof iemand iets beweert en dit dan vervolgens bestrijden. Zoals in dit geval: sommigen stelden, dat Paulus zou beweren dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit zou voortkomen. Hoe kwamen sommige van Paulus’ tegenstanders ertoe te zeggen dat hij dit zou beweren? Want ongeacht of het nu boze opzet van hen was dan wel een ernstig misverstand, in beide gevallen kwam Paulus’ onderwijs wel zo op zijn tegenstanders over. Wat Paulus inderdaad leerde is dat GOD uit het kwade het goede voortbrengt. Maar niet dat de mens dit zou moeten doen. Dat was een leugen en een aantijging. Nee, GOD maakt van iedere min een plus. Hij maakt het kruis tot het kostbaarst goed! 126 Romeinen 3:8 – nog eens: goed en kwaad Het is toch niet, zoals wij worden gelasterd en zoals sommigen beweren dat wij zeggen, dat wij het kwade zouden doen, opdat het goede er uit voort zou komen. Het oordeel over zulken is terecht. Het was een buitengewoon kwalijk misverstand wat over Paulus rondzong. En feitelijk nog erger: men legde hem woorden in de mond. Dit onbegrip kon ontstaan doordat men het verschil tussen de ene GOD en de mens verdoezelde. Paulus leerde inderdaad met nadruk, dat GOD het kwaad plaats laat vinden om daar het goede uit voort te brengen. Sterker nog: zonder het kwaad zou het grootste goed (van grenzeloze liefde, genade en opstandingsleven) nooit gekend zijn. Maar omdat Paulus’ tegenstanders dit geweldige onderwijs niet begrepen, maakten zij ervan: laten wij mensen het kwade doen opdat het goede daaruit voort zou komen. Dat is een verschil van hemel en aarde! GOD schept het kwade om het goede er uit voort te doen komen. Denk maar aan wat de broers destijds Jozef hebben aangedaan (Gen.45:7) en waarvoor ze niet te verontschuldigen waren. Maar dwars door hun schuld keerde GOD het kwade ten goede. Nee, dat is geen excuus voor de broers… maar het geeft GOD alle eer! 127
Page 122
Romeinen 3:9 – allen onder de zonde Wat dan? Hebben wij iets voor? Volstrekt niet. Wij beschuldigden tevoren immers Joden zowel als Grieken, allen onder de zonde te zijn. De “wij” waarvan hier sprake is, zijn de Joden. Maar had Paulus dan zojuist niet geschreven dat de Joden wél degelijk bevoorrecht zijn, vooral omdat aan hen de woorden GODS zijn toevertrouwd (3:1,2)? Inderdaad, dat klopt. Maar het is juist die bevoorrechte positie, die hun schuld groter maakt dan die van de niet-Joden. In Romeinen 1 had Paulus uiteengezet dat de wereld in z’n algemeenheid, hoewel men weet heeft van GOD, Hem niet als GOD verheerlijkt en dankt, waardoor het duister is geworden in hun onverstandig hart (1:21). Met alle morele gevolgen van dien. In Romeinen 2 richt Paulus zich vervolgens meer speciaal tot de Jood, die zich een oordeel aanmatigt over de goddeloze wereld, maar daarbij zelf geen idee heeft van de goedertierenheid van GOD. Men beroemt zich op de woorden GODS, maar juist die vormen één grote aanklacht tegen hun opstelling. De conclusie uit dit alles moet zijn, dat Joden evenals Grieken, zonder enige partijdigheid allemaal onder de zonde zijn. Linksom of rechtsom, heel de mensheid is daarin besloten. Doelmissers zijn we. Stuk voor stuk. Geheel afhankelijk van GODS genade. 128 Romeinen 3:10,11 – niemand… zelfs niet één Zoals het geschreven staat, dat niemand rechtvaardig is, zelfs niet één. Er is niemand die begrip heeft. Er is niemand die de God zoekt. Nu volgt een passage waarin Paulus door tal van aanhalingen uit de Hebreeuwse Bijbel, zijn punt maakt. Hij citeert vooral uit de Psalmen, maar ook uit Spreuken, Genesis en Jesaja. Het langste (vrije) citaat is uit Psalm 14:1-3 en daar begint hij mee (:10 t/m 12). De typering die van de mens gegeven wordt is niet best. Waarbij aangetekend moet worden dat dit maar niet generaliserend is. Zo van: dit is het algemene beeld, behoudens uitzonderingen. Nee, benadrukt wordt dat er geen mens van uitgezonderd is, “zelfs niet één”. Maar zijn er dan geen mensen die rechtvaardige dingen doen? Of die inzicht hebben in de wezenlijke dingen? Kent de Bijbel dan geen voorbeelden van mensen die GOD zoeken (Hebr.11:6)? Het antwoord is: voor zover deze kwaliteiten te vinden zijn bij een mens, is dat omdat GOD zijn licht doet schijnen in het hart. Van zichzelf is de mens zwak en komt hij te kort van GODS heerlijkheid (:23). Als een mens GOD zoekt, dan is dat omdat GOD hem trekt. Alle roem is daarom uitgesloten. Het is GOD en GOD alleen! 129
Page 124
Romeinen 3:12 – onbruikbaar en ongeschikt Allen weken af en werden tegelijk onbruikbaar. Er is niemand die geschiktheid betracht, zelfs niet één. Paulus vervolgt zijn citaat uit Psalm 14 (:3), dat wil zeggen: uit de Griekse vertaling daarvan (LXX). Wat hier “onbruikbaar” heet, is in het Hebreeuws een woord dat ‘ontaard’ of ‘bederfelijk’ betekent. Heel de mensheid is aan bederf onderhevig. Niet per se ‘verdorven’. Een appel op een schaal is bederfelijk, maar het hangt van allerlei omstandigheden af (zoals soort, temperatuur, omgeving), in welke mate dit bederf daadwerkelijk toeslaat. Niet alle mensen zijn (gelukkig) ‘verdorven’ of ‘rot’, maar als stervelingen zijn we allemaal wel onderworpen aan het bederf. Niemand uitgezonderd. In de vertalingen komt het niet tot uitdrukking, maar het woord voor ‘geschiktheid’ (NBG en SV: goed) en ‘onbruikbaar’ (onnut) hebben eenzelfde grondwoord: ‘bruikbaar’ (Grieks: chrestos). Iets wat bruikbaar is, is nuttig of geschikt. En vandaaruit kan het ook de toepassing hebben van ‘aangenaam’: wijn die geschikt is om te drinken, is aangenaam (Luc.5:39). Wanneer het woord gebezigd wordt in verband met GOD (zoals in 2:4 en 11:22) wordt het vertaald met ‘goedertierenheid’. Ook dan in de betekenis van: geschikt en aangenaam. “In Adam” hebben we allemaal een afwijking (“allen weken af”): we zijn bederfelijk en ongeschikt. Hoop is er slechts in “de laatste Adam”! 130 Romeinen 3:13,14 – een geopend graf Hun keel is een geopend graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid. Nadat Paulus in de voorgaande drie verzen (:10 t/m 12) uit Psalm 14 citeerde, verwijst hij in de bovenstaande verzen naar vier passages: Psalm 5:10, 10:7; 140:4 en Jeremia 5:16. Het voorgaande citaat ging over de mens in het algemeen, wie hij is en over zijn ‘binnenkant‘. In de bovenstaande verzen gaat het over wat van de mens naar buiten komt, via de mond. Daarna, in vers 15 tot en met 17, gaat het over de voeten en in vers 18 over de ogen. Onze woorden komen uit de “keel” en de “mond” en worden met de “tong” en de “lippen” gesproken. Opmerkelijk dat de ‘catalogus’ van lichaamsdelen hiermee begint. De tong mag dan een relatief klein lichaamsdeel zijn, het geeft uitdrukking aan wat in ons is en het stuurt heel het lichaam aan. Jakobus vergelijkt het met de toom in de mond van een paard en met het roer van een schip (3;3,4). Geen groter contrast dan de keel van de mens als “een geopend graf” en GODS woord dat spreekt over het geopende, en voor altijd lege graf… een verschil van dood en LEVEN! 131
Page 126
Romeinen 3:13,14 – mensenwoord versus GODS woord Hun keel is een geopend graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid. Het beeld dat hier geschetst wordt van het spreken van de mens is geschilderd in de donkerste tinten. Zoals in heel deze passage, een uiterst somber mensbeeld wordt neergezet. Nuances onderscheidt Paulus hier niet: hij toont geen kleuren- maar een zwart-wit foto. Het gaat er niet om dat de mens geen aardige, goede, wijze en opbouwende dingen zou kunnen zeggen. Godzijdank kan dat wel degelijk en gelukkig komen we zulke voorbeelden ook dagelijks tegen. Maar het gaat er om waar de mens in potentie toe in staat is. En dan geldt de waarheid dat elk mens zwak is en dat allerlei omstandigheden hem kunnen aanzetten tot bedrog om met ‘gespleten tong gif’ te verspreiden. Geen mens is daar te goed voor, tot in de hoogste regionen nemen we het waar. Sterker nog: juist macht corrumpeert en maakt dat mensen bereid zijn door leugen en bedrog de eigen positie te (be)vestigen en uit te breiden. Ook hier zien we weer de kracht van contrast: GOD versus de mens. Zoals Paulus eerder schreef: GOD waarachtig en ieder mens leugenachtig (:4). 132 Romeinen 3:15-17 – uit hetzelfde hout gesneden Scherp zijn hun voeten om bloed te vergieten. Vernieling en ellende is in hun wegen en een weg van vrede kennen zij niet. In vers 9 stelde Paulus vast dat allen, Joden zowel als Grieken, “onder de zonde” (doelmissing) zijn. Vanaf vers 10 wordt dit geïllustreerd met tal van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel. Eerst in het algemeen van wie de mens is (vanuit Psalm 14), daarna over wat de mens voorbrengt uit zijn mond en de bovenstaande verzen gaan over de voeten van de mens. Oftewel, over de wegen die hij gaat en het spoor van bloed vergieten, vernieling en ellende dat hij daarbij achterlaat, zonder een weg van vrede te kennen. Ook voor deze verzen geldt: dit is geen beschrijving van de wegen van ieder mens. Gelukkig niet! Maar het beschrijft wel waartoe elke sterveling kan komen, afhankelijk van tal van omstandigheden. Waar heeft je wieg gestaan? Ben je geboren in welvaart of gebrek? Ben je opgegroeid in vrede of te midden van agressie, misdaad en oorlog? Hoe was je opvoeding? Zouden zulke factoren geen grote invloed hebben? Laten we ons er goed van bewust zijn dat we allemaal uit hetzelfde hout zijn gesneden. Stuk voor stuk zijn we afstammelingen van Adam. 133
Page 128
Romeinen 3:18 – de vreze GODS De vreze Gods staat hun niet voor ogen. In Romeinen 3, de verzen 10 tot en met 18, wordt een uiterst somber beeld geschetst van wie de mens is en waartoe hij in staat is. Dit wordt aangevuld met tal van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel, vooral uit de boeken van de Psalmen. Zo ook bovenstaand vers, dat verwijst naar Psalm 36:2. Met dit afsluitende citaat vat Paulus in één korte zin samen waarin de zonde van de mens bestaat. Dat de voeten van de mens hem op verkeerde wegen brengen en dat zijn mond vol vloek en bitterheid is, is (hoe kwalijk ook) slechts een consequentie van de zonde. De oorzaak wordt hier blootgelegd. Dat een mens zondigt oftewel doelmist, komt door zijn gerichtheid. De richting waarin we kijken, zal ook de richting zijn waarin we sturen. Onze focus bepaalt de weg die we gaan. Het woord voor ‘vrees’ is in het Grieks fobos, waarin we direct ons woord fobie herkennen. Dat hoeft niet per se negatief te zijn. Let wel: het gaat hier niet om vrees voor oordeel, maar om vrees voor GOD. Niet voor iets, maar voor Iemand. Het duidt op diep ontzag voor Hem die alles beschikt, zonder dat een mens daar iets aan afof toe kan doen! 134 Romeinen 3:19 – allen onder de rechtspraak van GOD Wij weten nu dat zoveel als de wet zegt, zij tot hen spreekt die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt zou worden en heel de wereld onder de rechtspraak van God zou komen. De vele citaten uit de Psalmen en Jesaja (die in ruimere zin ook tot “de wet” behoren; 1Kor.14:21) dienden als bewijs dat ook Israël onder de zonde is (:9). Van hen die niet onder “de wet” zijn, was dat sowieso wel duidelijk. Maar Paulus betoogt voor hen die zich beroemen op de wet (2:17), dat de wet tot hen spreekt. Zodat de vele citaten uit de wet primair van toepassing zijn op het Joodse volk. En dat daarmee “elke mond gestopt” is. “Allen zijn onder de zonde” (:9). Niemand die hier iets tegenin kan brengen. De meeste vertalingen luiden in vers 19: opdat de hele wereld strafwaardig (of verdoemelijk) zou worden voor GOD. Maar het woord hupodikos (opgebouwd uit de elementen ‘onder-recht’), heeft niet per se die negatieve lading. Inderdaad, de mensheid heeft niets van zichzelf te verwachten. Maar wanneer heel de wereld onder de rechtspraak van GOD komt te vallen, dan is dat geen doem, maar een hoopvol, Goed Bericht! Want alleen op die grond kunnen allen “om niet gerechtvaardigd worden” (:24)! 135
Page 130
Romeinen 3:20 – uit werken van wet niemand gerechtvaardigd … daarom, dat uit werken van wet geen enkel vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want door wet is er besef van zonde. De reeks van citaten uit “de wet” vanaf vers 10 tot en met 18, was bedoeld om ook de mond van Israël te stoppen. Tot hen spreekt de wet immers. En daarmee is vastgesteld dat werken (= verdiensten) nooit een basis kunnen zijn om gerechtvaardigd te worden. Of zoals Psalm 143:2 zegt: “niemand die leeft is rechtvaardig voor Uw aangezicht”. Op basis van prestaties schiet elk mens te kort. Het bezit van “de wet” waarop de Jood zich beroemt, verandert niets aan die waarheid. Integendeel zelfs, “want door de wet is er besef van zonde”. De wet wijst de zonde aan en maakt daarom de mens alleen maar bewust van zijn tekort. Later in deze brief doet de apostel hier zelfs nog een schepje bovenop, wanneer hij betoogt dat de wet niet is gegeven opdat de zonde minder zou worden, maar juist meer (5:20; 7:5,8). Dat was GODS bedoeling dus. Opdat juist daardoor de genade overvloedig zou worden. Want pas wanneer alle rechten zijn verspeeld, gaat het licht van GODS genade stralen. Alleen wanneer de mens met enkel lege handen staat, kan GOD ze vullen! 136 Romeinen 3:21 – nu echter…! Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… Romeinen 3 vers 21 vormt de machtige omkeer in het betoog van de apostel tot dusver. Ingeluid door het “nu echter…!”. In het voorgaande heeft Paulus uitvoerig aangetoond dat allen onder de zonde zijn en dat niemand rechtvaardig is op grond van verdiensten. Het “nu echter” wijst erop dat GOD het totaal anders gaat aanpakken. Hij eist geen rechtvaardigheid van de mens. In dat geval zou er sprake zijn van rechtvaardigheid op basis van wat de wet vraagt. Nee, wat GOD openbaar maakt staat geheel “los van wet”. Het gaat ook niet om rechtvaardigheid van de mens maar om “rechtvaardigheid van GOD”. Dat betekent niet, zoals Luther vertaalde, “gerechtigheid die voor God geldig is”. Nee, wanneer “rechtvaardigheid van GOD openbaar is gemaakt”, dan betekent dit, dat GOD zelf rechtvaardig is opgetreden. Dat wil zeggen: GOD heeft recht gedaan, waaraan in de wet en de profeten getuigenis is gegeven. Oftewel: Hij heeft recht gedaan aan de beloften en voorzeggingen en dit vervuld. Dat is de blijde tijding van GODS rechtvaardigheid! Hij vervult wat Hij belooft. Onafhankelijk van elke (wan)prestatie van de mens. 137
Page 132
Romeinen 3:21 – rechtvaardigheid van GOD Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… Eén van de meest centrale begrippen tijdens de Reformatie was de “gerechtigheid van God”. Luther ontdekte, dat de rechtvaardiging van de mens nooit gebaseerd kan zijn op de verdiensten van een mens. Dat klopt. Maar wat die rechtvaardigheid (of gerechtigheid) van GOD dan wel inhoudt, dat heeft hij nooit duidelijk kunnen maken. Zo vertaalde hij de uitdrukking “de gerechtigheid van God” met “de gerechtigheid die voor God geldig is”. Om het grote contrast te verstaan van het “nu echter”, zullen we moeten inzien dat GODS rechtvaardigheid niets te maken heeft met handelen van de mens. Bedenk dat een rechtvaardigheid “die voor God geldig is”, nog steeds een rechtvaardigheid van de mens is. Luther en Calvijn meenden: wij mensen konden de wet niet houden maar Christus heeft dat plaatsvervangend voor ons gedaan en die rechtvaardigheid zou ons nu worden toegerekend. Maar die redenering is niet alleen onlogisch en onbijbels, het miskent ook de glorie van bovenstaand vers. De openbaring van GODS rechtvaardigheid betekent dat HIJ recht heeft gedaan aan zijn beloften en toezeggingen, geheel “los van wet”. 138 Romeinen 3:21 – Gods rechtvaardigheid in het OT Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt, waarvan getuigenis gegeven wordt onder de wet en de profeten… De openbaring van GODS rechtvaardigheid staat “los van wet”. Dat betekent: het heeft niets van doen met de prestaties of wetsbetrachting van een mens. GOD heeft recht gedaan – dat is wat de term betekent. Maar het feit, dat de openbaring van GODS rechtvaardigheid “los van wet” staat, betekent niet dat het onaangekondigd uit de lucht is komen vallen. Integendeel zelfs, want in “de wet en de profeten”, ons ‘Oude Testament’ dus, wordt er getuigenis van gegeven. Dat is ook logisch, want als de openbaring van GODS rechtvaardigheid betekent, dat GOD recht heeft gedaan aan zijn belofte, waar anders dan juist in het Oude Testament zouden we de belofte terugvinden? In “de wet en de profeten” belooft GOD zoveel, maar in de eerste plaats de komst van de Messias en in het bijzonder zijn opwekking uit de doden. Dat is de belofte gedaan aan de vaderen (Hand.13:32). En nu dat daadwerkelijk vervuld is, stellen we vast dat GODS rechtvaardigheid is geopenbaard! Hoe vaak zeggen de Psalmen niet dat GODS rechtvaardigheid zal worden verkondigd (Ps.22:32)?! Waarom? “Omdat Hij het gedaan heeft!” 139
Page 134
Romeinen 3:22 – door geloof van Jezus Christus … echter, rechtvaardigheid van God, door geloof van Jezus Christus, tot in allen die geloven, want er is geen onderscheid. In het voorgaande vers schreef Paulus over GODS rechtvaardigheid die geopenbaard is, los van wet. In dit vers legt hij dat nader uit: het is door geloof van Jezus Christus. Vrijwel alle moderne vertalingen geven dit weer met “door geloof in Jezus Christus” maar die weergave is zonder meer fout, want het staat in de tweede naamval. Er is een hemelsbreed verschil tussen beide uitdrukkingen. Bij geloof in Jezus Christus zou het gaan om ons geloof in hem. Terwijl het bij “geloof van Jezus Christus” gaat om het geloof dat Jezus Christus zelf had. GODS rechtvaardigheid werd openbaar gemaakt “door geloof van Jezus Christus”. Dat wil zeggen: GOD doet recht aan zijn belofte en Jezus Christus heeft zich daar volledig aan toevertrouwd. Hij ging de weg van geloof en sprak “zie, hier ben ik, in de boekrol staat van mij geschreven” (Hebr.10:7). En hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood van het kruis (Filp.2:8). En om de vreugde die voor hem lag heeft hij het kruis verduurd. Want hij wist: GOD zal mij opwekken. Zie daar: het geloof van Jezus Christus! 140 Romeinen 3:22 – tot in allen die geloven … echter, rechtvaardigheid van God, door geloof van Jezus Christus, tot in allen die geloven, want er is geen onderscheid. Het feit dat GOD zijn rechtvaardigheid openbaar gemaakt heeft, betekent dat Hij zelf garant staat voor de vervulling van zijn belofte en dat dus niets van de mens afhangt. Vandaar dat er ook staat “los van wet”. Dat maakt het tot een solide Goed Bericht voor ieder mensenkind, “want er is geen onderscheid”. Niemand kan er iets aan toe of af doen. Het Evangelie is een mededeling. De waarheid van een mededeling is geheel onafhankelijk van of het wordt geloofd of niet. Tegelijkertijd is het ook waar dat een bericht per definitie slechts doel treft voor wie het gelooft. Een mededeling doorgeven heeft slechts zin, wanneer de ontvanger het beaamt. Daarom is het veelzeggend, dat Paulus hier het voorzetsel “tot in” (Grieks: eis) gebruikt. “… tot in allen die geloven”. Dat betekent: het komt binnen bij degenen die geloven. Paulus heeft als heraut bekend gemaakt dat de levende GOD een Redder is van alle mensen. Iedereen mag het horen! Maar niet iedereen gelooft het. Orthodoxe christenen mogen het zelfs niet eens geloven. Dat is tragisch, maar gelukkig… GOD is ook hun Redder! 141
Page 136
Romeinen 3:23,24 – alle mensen! Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Wat een geweldige statement maakt Paulus hier! En hoe concreet, logisch en duidelijk blijkt hier de waarheid van het Evangelie. Allen zondigden. Elk mens is een sterveling en ‘doelmisser’. Allen hebben ook tekort van GODS heerlijkheid. Ongeacht of dat tekort groot of klein is. Het is als met de puntentelling bij een examen: tekort betekent gezakt. En zelfs ‘bijna geslaagd’ betekent… gezakt. Heel de mensheid, zonder één enkele uitzondering, valt onder de uitkomst van dit rapport. Maar nu de andere kant van de medaille. Zoals allen zondigden en allen tekort hebben van GODS heerlijkheid, zo worden allen om niet gerechtvaardigd in de genade van Hem. Zo universeel als de donkere zijde is van zonde en tekort, zo universeel is ook de rechtvaardiging om niet. “Om niet” wil zeggen: zonder enige voorwaarde of tegenprestatie. Want het is “in de genade van Hem”. Onze afkomst van Adam garandeert dat elk mens als armzalige zondaar ter wereld komt. Zó garandeert de verlossing in Christus Jezus, dat elk mens wordt gerechtvaardigd. Dát is het Evangelie! 142 Romeinen 3:23,24 – om niet gerechtvaardigd Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Twee realiteiten staan hier tegenover elkaar. Enerzijds de realiteit die ons als mensheid sinds Adam zo vertrouwd is. De realiteit van zonde en tekort. Ze is universeel en waarneembaar. Dagelijks worden we er keihard mee geconfronteerd. Anderzijds de realiteit van “de verlossing die in Christus Jezus is”. Ook die is universeel, maar… nog geheel verborgen. Het is de realiteit van de beloofde Christus, die “werd opgewekt om onze rechtvaardiging” (4:25). Zijn opwekking uit de doden als Eersteling, is de waarborg dat heel de mensheid onvergankelijk zal worden levend gemaakt (1Kor.15:22). Volmaakt en rechtvaardig. Zover is het voorlopig nog niet, maar heel de mensheid zal, “ieder in zijn eigen rangorde”, dit bereiken. “Allen… worden om niet gerechtvaardigd”. U en ik hebben er niet voor gekozen om als zondaren en stervelingen ter wereld te komen. Het is voor iedere afstammeling van Adam bij voorbaat een gegeven. Maar even onvoorwaardelijk is het gegeven dat diezelfde mensheid rechtvaardiging van leven” (Rom.5:18) zal ontvangen! Zeker, de weg er naartoe verloopt via gericht. Maar de glorieuze bestemming ligt ab-so-luut vast! 143
Page 138
Romeinen 3:23,24 – in de genade van Hem Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Alle mensen zondigden, alle mensen hebben tekort van GODS heerlijkheid en alle mensen worden om niet gerechtvaardigd. Hoe helder kan het Evangelie klinken! De geweldige kracht en scherpte van het Goede Bericht is, dat dit “het Evangelie van de genade GODS is”. Want als er ook maar één voorwaarde zou zijn, groot of klein, dan is het niet meer “om niet”. En daarmee zou “genade” geen “genade” meer zijn. Want ‘een beetje gratis’ bestaat niet. Evenmin als ‘een beetje zwanger’. Het is zwart of wit. Het “om niet” garandeert de universele uitkomst van “allen… gerechtvaardigd”. Zodra er voorwaarden gelden, worden mensen uitgesloten. Zoals de voorwaardelijke boodschap in de christenheid: Jezus Christus is jouw Verlosser, ALS jij hem erkent. Let op: dat is geen “om niet” ook al noemt men dit ‘genade’. Maar het is een reclame-truc: bijna gratis. Hoe anders luidt de boodschap zoals Paulus deze bracht: Jezus Christus IS jouw Verlosser – geloof dat! Geloof is geen voorwaarde maar het kanaal waardoor deze boodschap ons hart bereikt, binnenkomt en verovert. 144 Romeinen 3:23,24 – door de verlossing in Christus Jezus Want allen zondigden (…) en worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Leest u het goed? Rechtvaardiging van allen! Tegen welke voorwaarde? “Om niet”. Om welke reden? “In de genade van Hem”. Hoe en waardoor? “Door de verlossing die in Christus Jezus is”. “Verlossing” heeft de gedachte in zich van bevrijden door het betalen van een losprijs. Vrijkoping dus. In 1 Timotheüs 2:5 en 6 schrijft Paulus: “Want er is één GOD en één middelaar van GOD en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf geeft tot een losprijs ten behoeve van allen“. Toen Christus Jezus stierf, betaalde hij de prijs. Hij gaf zichzelf “tot in de dood, ja, de dood van het kruis”. Waarom? Om naar GODS belofte, als Eersteling te worden opgewekt in onvergankelijkheid. Het is dit Leven dat zonde en dood definitief achter zich laat. Leven dat GOD heeft voorbestemd voor elk mensenkind. Zo zeker als het is, dat we nu allen stervelingen zijn, zo zeker is het “door de verlossing die in Christus Jezus is”, dat allen zullen worden levend gemaakt (Rom.5:18; 1Kor.15:22). Levend gemaakt, zoals Christus, de Eersteling! De dood is slechts tijdelijk, maar het Leven triomfeert zonder einde! 145
Page 140
Romeinen 3:24,25 – voorgesteld als beschutplaats … en [allen] worden om niet gerechtvaardigd, in de genade van Hem, door de verlossing die in Christus Jezus is. Hem stelde God tevoren [als] beschutplaats door het geloof in zijn bloed… De verlossing of vrijkoping is in Christus Jezus. Het spreekt van de prijs die hij betaalde (in zijn sterven) om te bevrijden van zonde en dood (in zijn opstanding). Hem heeft GOD voorgesteld als ‘beschutplaats’. In het Grieks luidt dit woord ‘hilasterion’ (Hebreeuws: kapporeth), wat elders (Hebr.9:5) de aanduiding is van het gouden deksel op de ark van het verbond, de kist in het heilige der heiligen. Eén keer per jaar, op Jom Kippoer, kwam de hogepriester in deze ruimte en besprenkelde het deksel met het bloed van een geslacht geitenbokje. Door deze daad beschutte de hogepriester het gehele volk. Meestal aangeduid met ‘verzoenen’, maar dat is een heel ander begrip. Het Hebreeuwse grondwoord (kippoer, kapporeth) betekent ‘bedekken’, in de zin van beschutten of beschermen. Zoals de ark van Noach ‘beschut’ werd met pek (Gen.6:14). GOD heeft Christus voorgesteld als het gouden deksel dat besprengd was met bloed. Hij, de gestorven en wat meer is, de opgewekte Christus, biedt bescherming aan het hele volk. Omdat GOD gelooft in zijn bloed! 146 Romeinen 3:25 – door het geloof in zijn bloed Hem (= Christus Jezus) stelde God tevoren als beschutplaats door het geloof in zijn bloed… Christus Jezus, in wie de verlossing van allen is verzekerd, is door GOD tevoren gesteld als ‘beschutplaats’ (Grieks: hilasterion). Dat woord verwijst naar het gouden deksel op de ark van het verbond. Het gold als het meest heilige attribuut: éénmaal (per jaar) sprenkelde de hogepriester het bloed van een geslacht bokje op dit deksel. In dit ritueel bracht de hogepriester ‘beschutting’ voor heel het volk aan. Dit gouden deksel met bloed besprenkeld, is een type van Christus Jezus. Hij is immers momenteel in het hemels heiligdom. Hij is met bloed besprenkeld, dat wil zeggen: hij is het lam dat geslacht is. Het deksel van goud is een beeld van onvergankelijkheid en spreekt van hem die is opgestaan! Toen GOD een gouden deksel liet maken voor de ark van het verbond in het heilige der heiligen, had Hij Christus Jezus in gedachten. GOD demonstreerde toen al dat Hij geloof had in Christus’ bloed. “Door het geloof in zijn bloed” verwijst niet naar ons geloof maar naar GODS geloof, zoals daar ook in vers 3 van dit hoofdstuk sprake van was. GOD gelooft in “het lam dat geslacht is”. In hem vindt heel de mensheid beschutting! 147
Page 142
Romeinen 3:25,26 – tot aantoning van zijn rechtvaardigheid Hem stelde God tevoren als beschutplaats door het geloof in zijn bloed, tot aantoning van zijn rechtvaardigheid door het laten begaan van de zondige daden die tevoren plaatsvonden onder de verdraagzaamheid van God… GOD stelde tevoren Christus Jezus als beschutplaats. Dit verwijst naar het gouden deksel op de ark van het verbond in het heiligdom, dat eenmaal in het jaar werd besprenkeld met bloed. Dat gouden deksel is een type van Christus Jezus die stierf (> het bloed) opstond (> goud) en in de hemel is gezeten (> het heilige der heiligen). Door dit bebloede, gouden deksel de meest prominente plek in het heiligdom te geven, demonstreerde GOD tevoren, geloof te hebben in het bloed van hem, die zou sterven om te worden opgewekt. Van Christus Jezus. GOD gaf dat deksel die voorname plek, omdat het in type verwijst naar de aantoning van zijn rechtvaardigheid. Want in de opgewekte Christus zou GOD zijn belofte vervullen en daarmee recht doen aan zijn woord! Vandaar dat GOD, tot aan de vervulling van zijn belofte, de zonden al die tijd kon verdragen. GOD zag voorbij de zonden van de mensheid, omdat Hij op zijn tijd zelf recht zou doen om de mensheid rechtvaardig te verklaren. 148 Romeinen 3:26 – uit geloof van Jezus … om de aantoning van zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is en rechtvaardigt die uit geloof van Jezus is. Twee keer schrijft Paulus over “aantoning van zijn (= GODS) rechtvaardigheid”. In vers 25 met betrekking tot het verleden, waarin GOD de zondige daden van de mensheid verdroeg, met het oog op de toekomst. Inmiddels heeft de “aantoning van zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd” plaats gevonden. Zoals Paulus in vers 21 al schreef: “Nu echter, los van wet, is rechtvaardigheid van God openbaar gemaakt…”! GOD heeft zijn belofte ingelost door Christus te doen opstaan! En daarmee heeft Hij aangetoond rechtvaardig te zijn. Hij heeft recht gedaan aan zijn woord. Maar door zijn belofte te vervullen heeft GOD niet alleen bewezen zelf rechtvaardig te zijn. In de opgewekte Christus rechtvaardigt Hij ook allen “die uit geloof van Jezus” zijn. In de frase “geloof van Jezus” verwijst Paulus naar de mens Jezus hier op aarde. Hij ging zijn weg in geloof en nam het kruis op zich “om de vreugde die voor hem lag” (Hebr.12:2). Want in het Leven dat in zijn opstanding aan het licht kwam, zal elk mensenkind daadwerkelijk rechtvaardig worden verklaard (Rom.5:18)! In die GOD en die toekomst geloofde Jezus! 149
Page 144
Romeinen 3:27 – alle roem is uitgesloten! Waar blijft dan het roemen? Het is uitgesloten! Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van geloof. Na de grandioze uiteenzetting van het voorgaande, is één ding volstrekt helder geworden: geen mens kan ook maar iets bijdragen om zich te rechtvaardigen voor GOD. Ongeacht zijn afkomst of prestaties: allen zondigden en hebben tekort van GODS heerlijkheid. Het is GOD zelf die alle roem heeft uitgesloten. Zou het zo zijn dat GOD de rechtvaardiging mogelijk heeft gemaakt, maar dat de mens dit door zijn verstandige keuze “alleen nog maar” hoeft aan te nemen, dan zou de mens toch weer eigen roem hebben. Namelijk roemen in zijn of haar verstandige keuze. Maar werken of verdiensten van de mens spelen geen rol. En voor zover een wet al een rol speelt, is het de wet(matigheid) van geloof. Het is buitengewoon belangrijk om goed te begrijpen wat Paulus hiermee bedoelt. Want als geloof een prestatie van een mens zou zijn, dan wordt geloof via een achterdeurtje alsnog een ‘werk’. En dat zou het hele betoog van Paulus teniet doen. Geloof is geen prestatie, maar juist de erkenning dat GOD, zonder enige bijdrage van de mens, onvoorwaardelijk (!!) zijn belofte vervult! 150 Romeinen 3:28 – gerechtvaardigd in geloof Want wij rekenen dat een mens gerechtvaardigd wordt in geloof, los van werken van wet. Rechtvaardiging door geloof is één van de centrale waarheden in Paulus’ brieven. Het zijn niet mijn prestaties of verdiensten, waardoor GOD mij als een rechtvaardige rekent. Nee, GOD rekent geloof tot rechtvaardigheid. Geloof namelijk in wat Hij onvoorwaardelijk belooft. Zoals Abram in het volgende hoofdstuk door Paulus zal worden opgevoerd. Abram kreeg de belofte van GOD, onvoorwaardelijk, dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren van de hemel. Abram en zijn vrouw Sara waren naar de mens gesproken beiden niet in staat kinderen te krijgen. Maar Abram krijgt ook geen opdracht daartoe. GOD eist niets van hem maar Abram ontvangt simpelweg de belofte dat hij de vader van veel nageslacht zou zijn. Als GOD een onvoorwaardelijke belofte geeft, dan ligt de schuld geheel bij Hem om dat te vervullen. De openbaring van GODS rechtvaardigheid gaat niet over onze schuld maar over de schuld van GOD. Belofte maakt schuld. En als GOD inlost wat Hij belooft, dan is dat “de openbaring van zijn rechtvaardigheid”. Degene die vertrouwt op de onvoorwaardelijke belofte van GOD, wordt door GOD gerekend als een rechtvaardige. Want GOD krijgt dan alle eer! 151
Page 146
Romeinen 3:28,29 – alleen de GOD van Israël? … wij rekenen dat een mens gerechtvaardigd wordt in geloof, los van werken van wet. Of is Hij alleen de God van Joden? Niet ook van natiën? Ja, ook van natiën. Zou een mens worden gerechtvaardigd op grond van werken van wet, dan zou dit inhouden dat alleen Joden daarvoor in aanmerking zouden komen. Immers, aan hen, en niet aan de natiën, is de wet gericht (3:19). De wet van Sinaï is aan Israël gegeven. Het is waar, dat in de Bijbel GOD heel dikwijls “de GOD van Israël” wordt genoemd. Want met dit volk heeft Hij een speciale verstandhouding (Ex.19:6). Hij heeft hen uit alle natiën uitverkoren en voorrechten toegekend, zoals aan geen ander volk (Ps.147:19,20). Maar uitverkiezing in de Schrift is nooit exclusief, in de zin van: anderen buiten sluitend. Integendeel, GOD kiest uit, om anderen te zegenen. Zo koos Hij Israël uit om als kanaal van zegen te dienen voor heel de volkerenwereld (Gen.12:3). Dus ja, Hij is “de GOD van Israël”, maar niet omdat Hij geen GOD van de volkeren zou zijn. Uitverkiezing is nooit een doel op zichzelf. GODS plan is universeel. Hij heeft heel de wereld op het oog. Iedereen. Want het is zijn wereld! 152 Romeinen 3:30 – vanuit en door geloof Wanneer er namelijk één God is, die de besnijdenis zal rechtvaardigen vanuit geloof en de voorhuid door het geloof. De GOD van de Joden is uiteraard dezelfde als de GOD van de natiën, aangezien er maar één GOD is. Daarom wordt “de besnijdenis” (lees: het Joodse volk) niet anders gerechtvaardigd dan “de voorhuid” (lees: de natiën). Er is één GOD en vanuit, dan wel via geloof vindt rechtvaardiging plaats. Het accent ligt hier op de éénheid: één GOD en één universeel ‘principe’ dat de mens rechtvaardigt. Omdat het zowel bij de besnijdenis als bij de voorhuid om geloof gaat, is het niet juist om de nadruk te leggen op het verschil tussen “vanuit” en “door”. Want niet het verschillend voorzetsel maar het ene geloof dat zowel de besnijdenis als de voorhuid rechtvaardigt, is wat Paulus benadrukt. Niettemin is het veelzeggend dat de besnijdenis “vanuit geloof” wordt gerechtvaardigd. Zij bevindt zich immers bij de bron. Aan hen zijn de woorden GODS toevertrouwd (3:2). De voorhuid daarentegen, de natiën dus, bevinden zich niet bij de bron en ontvangen geloof indirect. Via-via. En vandaar “door geloof”. Maar nogmaals, bij beiden draait het om geloof. Niets van de mens maar alles van GOD verwachten! 153
Page 150
Romeinen 4:1,2 – de roem van Abraham Wat zullen we dan zeggen? Dat Abraham, onze voorvader, naar het vlees heeft gevonden? Want indien Abraham uit werken werd gerechtvaardigd heeft hij roem, maar niet naar God toe. Vanaf hier gaat Paulus het bewijs leveren voor zijn bewering dat hij de wet niet buiten werking stelt, maar juist bevestigt (3:31). En dus neemt hij zijn lezers mee naar het eerste boek uit de wet (de Torah): Genesis. Daar lezen we over “Abraham, onze voorvader”. Later in dit hoofdstuk zal Paulus betogen dat Abraham niet alleen de fysieke vader is van de besnedenen, maar geestelijk ook van alle gelovigen (:12; Gal.3:29). De vraag die Paulus voorlegt is deze: heeft Abraham naar het vlees gevonden? Met “gevonden” doelt hij, blijkens het vervolg, op rechtvaardigheid. Is Abraham “naar het vlees” gerechtvaardigd, oftewel “uit werken”? Heeft hij er zelf iets voor gedaan of heeft hij iets gepresteerd? Zo ja, dan zou hij reden hebben zich daarop te beroemen. In dat geval zou de roem naar hemzelf gaan: hij heeft de prestatie daarvoor geleverd. Maar daarmee zou tevens gezegd zijn, dat de roem niet naar GOD toe gaat. GOD ontvangt alleen alle eer wanneer Hij èn belooft èn ook volledig garant staat voor de vervulling van die belofte (:21). 157 Romeinen 4:3 – hoe God geloof rekent Want wat zegt de Schrift? Abraham echter geloofde de God en het wordt hem gerekend tot rechtvaardigheid. Telkens verwijst Paulus in zijn brieven naar Abraham die van GOD een onvoorwaardelijke belofte ontving. We lezen dit in Genesis 15 vers 6. En Abraham geloofde GOD, dat wil zeggen: hij be-aamde wat GOD beloofde. Niets werd van Abraham gevraagd, maar hij vertrouwde dat GOD zou vervullen wat Hij had beloofd. Dat vertrouwen maakte Abraham in GODS ogen tot een rechtvaardige. In de theologie heeft men van ‘rechtvaardiging’ een boekhoudkundige handeling gemaakt: God rekent alsof iemand rechtvaardig is. Als een overschrijving van rechtvaardigheid op onze rekening. Maar geloof in het Evangelie maakt iemand daadwerkelijk tot een rechtvaardige. GOD kinderlijk vertrouwen, plaatst ons in de rechte verhouding met Hem. Wie meent GODS liefde door werken te kunnen verdienen of juist kwijt te raken, wantrouwt God fundamenteel. Dat is de kern van iedere religie. Ook de leer dat God een eindeloze hel reserveert voor zijn eigen schepselen, maakt dat mensen GOD wantrouwen. Het Evangelie daarentegen vertelt dat GOD de Redder is van alle mensen! Onvoorwaardelijk! Alleen die boodschap maakt dat we GOD restloos als Vader kunnen vertrouwen. Want nooit laat Hij varen… Dat geloof rekent God tot rechtvaardigheid. 158
Page 152
Romeinen 4:4,5 – God rechtvaardigt de goddeloze Nu wordt hem die werkt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Aan degene echter die niet werkt, maar gelooft op Hem die rechtvaardigt de goddeloze, wordt het geloof van hem gerekend tot rechtvaardigheid. Abram ontving de belofte dat zijn nageslacht zou zijn als de sterren des hemels. Abram hoefde geen opdracht te vervullen. Er werd niets aan hem gevraagd. Abram hoorde louter een mededeling van wat God zou doen. En Abram beaamde dat. De schuld lag geheel bij God, die immers had beloofd. Abram wist dat hijzelf niet in staat was met zijn vrouw Sara nageslacht voort te brengen. Maar hij had er alle vertrouwen in dat God in staat is te vervullen wat Hij had beloofd. En precies dát geloof rekent God tot rechtvaardigheid. Het vertrouwen dat mijn geloof niet ter zake doet, maar dat alles afhangt van God die belooft om niet. Dát is GOD vertrouwen. Vandaar dat Paulus het zo extreem formuleert: degene die vertrouwt op Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt het vertrouwen gerekend tot rechtvaardigheid. Rechtvaardigt God dan de goddeloze? Jazeker, allemaal! Zoals Paulus schreef in Romeinen 3:23,24: “Want ALLEN hebben gezondigd en (allen) derven de heerlijkheid Gods, en (allen) worden om niet gerechtvaardigd, uit zijn genade…”! 159 Romeinen 4:6-8 – ultiem geluk Zoals ook David spreekt van het geluk van de mens, aan wie God rechtvaardigheid rekent, los van werken: “gelukkig zij van wie de wetteloosheden werden vergeven en van wie de zonden werden bedekt. Gelukkig de man wiens zonde de Heer geenszins rekent.” Rechtvaardig worden gerekend, los van werken, is een waarheid die in “de wet” (Genesis) wordt onderwezen, maar net zo goed ook in “de profeten”, waartoe David wordt gerekend (Hand.2:30). Abraham en David worden door Paulus opgevoerd als bewijzen vanuit “de wet en de profeten” (Rom.3:21). Hij citeert daarvoor letterlijk uit de Griekse vertaling (de Septuagint) van Psalm 32. Weliswaar is in Psalm 32 geen sprake van het rekenen tot rechtvaardigheid, maar wel van het niet rekenen van zonde. Waarbij die zonde wordt benoemd als “wetteloosheden”, dus zonder wet. Maar GOD rekent dat niet, Hij spreekt ervan vrij. Hij ziet de zonden niet omdat ze voor Hem bedekt zijn. Met andere woorden: los van werken en zelfs ondanks wetteloosheden, rekent GOD anders. Want evenals Abraham was David iemand die vertrouwde op zijn GOD – en dat is wat voor Hem telt. Wie GOD zó mag kennen heeft het ultieme geluk gevonden. Niet op grond van prestaties, maar enkel om GODS onvoorwaardelijke toezeggingen! 160
Page 154
Romeinen 4:9,10 – gerechtvaardigd als besnedene? Dit geluk dan, is dat voor de besnijdenis of ook voor de voorhuid? Wij zeggen immers: het geloof werd Abraham tot rechtvaardigheid gerekend. Hoe dan werd het hem gerekend? In de besnijdenis of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. David viel het geluk ten deel, dat GOD geen zonde rekent. Voor welk soort mensen is dat geluk weggelegd? Alleen voor “de besnijdenis” (lees: Israël), zoals David een besnedene was? Of “ook voor de voorhuid” (lees: de onbesnedenen)? Voor het antwoord daarop, verwijst Paulus wederom naar Genesis 15 vers 6. Er zijn weinig teksten die zo’n prominente rol spelen in Paulus’ onderwijs, als dit vers. Daarin vinden we dat Abram, minstens veertien jaren vóór zijn besnijdenis (vergelijk Gen.16:16), reeds door GOD als een rechtvaardige gerekend werd. Paulus benadrukt in dit stadium van zijn betoog, de timing van Abrams rechtvaardiging. Wanneer nota bene de aartsvader van Israël voor GOD al een rechtvaardige was, terwijl hij (naar Joodse maatstaven gerekend) nog een ‘heiden’ was, waarom zouden andere heidenen dan niet gerechtvaardigd kunnen worden? Waarom zou men eerst besneden moeten zijn, alvorens door GOD rechtvaardig verklaard te worden? Het voorbeeld van Abraham bewijst dat rechtvaardiging voor GOD onafhankelijk is van besnijdenis. 161 Romeinen 4:11 – de besnijdenis als zegel en teken En hij ontving het teken van besnijdenis als zegel van de rechtvaardigheid van het geloof dat hij had in de voorhuid, opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid. Abram ontving de onvoorwaardelijke belofte dat zijn zaad zou zijn als sterren des hemels. En Abram geloofde GOD en dat werd hem tot rechtvaardigheid gerekend. Minimaal veertien jaar later werd Abram Abraham en GOD gaf een teken van zijn onvoorwaardelijk verbond aan Abraham: de besnijdenis (Gen.17). Paulus schrijft hier dat “het teken van besnijdenis” een zegel is van de rechtvaardigheid van geloof, die Abram reeds bezat. Abraham werd geen rechtvaardige door de besnijdenis, nee, de besnijdenis bezegelde dat hij reeds een rechtvaardige was door geloof. Waarbij het primaire idee van een zegel is, dat het niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Maar het zegel van de besnijdenis is tevens een teken. Een weliswaar kleine operatieve ingreep, maar met een grote be-tekenis. Niet voor niets een teken aan het mannelijk lid. Abraham was “verstorven”, dat wil zeggen: impotent. Maar GOD beloofde leven uit de dood voort te brengen. De verstorven Abraham zou aan den lijve opstanding ervaren. Daarvan getuigt de besnijdenis! 162
Page 156
Romeinen 4:11 – GODS eed & de besnijdenis En hij ontving het teken van besnijdenis als zegel van de rechtvaardigheid van het geloof dat hij had in de voorhuid, opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid. De besnijdenis is zowel een zegel als een teken en in beide gevallen verwijst het naar het geloof van Abraham. Maar wat was er zo spectaculair aan Abrahams geloof? Wat presteerde hij dan? Niets. Hij geloofde, of letterlijk: hij be-aamde slechts wat GOD beloofde. Bij het geloof van Abraham moeten we niet naar Abraham kijken, maar naar de GOD die beloofde. De kracht van Abrahams geloof is puur gelegen in het woord van belofte dat tot hem kwam. Zonder mitsen en maren. Dus niet op voorwaarde dat hij zou geloven. Abraham geloofde een onvoorwaardelijke belofte en daarom was hij voor GOD een rechtvaardige. Dát is GOD vertrouwen. Het teken van de besnijdenis verwijst naar Wie, maar ook naar wat Abraham geloofde. Zijn zaad zou ontelbaar zijn als de sterren des hemels (Gen.15:5). GOD zwoer het en daarom moest de vrucht van de eik, als embleem van GODS eed (in het Hebreeuws hetzelfde woord!), worden blootgelegd. Het spreekt van opstandingsleven en vruchtbaarheid! 163 Romeinen 4:11,12 – vader van alle gelovigen … opdat hij vader zou zijn van allen die geloven door voorhuid, opdat het ook hen gerekend zou worden tot rechtvaardigheid en een vader van de besnijdenis, voor hen die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar ook in lijn zijn van de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham, dat hij had in de voorhuid. De naam Abraham betekent ‘vader van een menigte volken’ (Gen.17: 5). Zijn naam, en daarmee zijn identiteit, wordt gekarakteriseerd door deze voorzegging. Hij heette reeds ‘vader van een menigte volken’ toen hij nog kinderloos was. Abraham is inderdaad ook de lijfelijke aartsvader van de Ismaël-volken, van Edom (Ezau) en bovenal uiteraard van de stammen van Israël. Maar Paulus vat het woord ‘vader’ hier veel breder op dan alleen fysiek. Want Abraham is de vader van allen die geloven. ‘Vader’ hier in de zin van oorsprong, beginsel. Zoals bijvoorbeeld Jubal (Gen.4:21) de ‘vader’ is van allen die harp en fluit bespelen. Abraham is de vader, het prototype van allen die, evenals hij, door geloof rechtvaardig verklaard zijn door GOD. Ongeacht of zij uit “de voorhuid” zijn dan wel “uit de besnijdenis”. Wat voor GOD telt, is dat men treedt in de voetsporen van het geloof van Abraham. 164
Page 158
Romeinen 4:13 – niet door wet Want niet door wet is de belofte aan Abraham of zijn zaad, dat hij lotbezitter van de wereld zou zijn, maar door rechtvaardigheid van geloof. Abraham is een vader (ook in de zin van prototype) van alle gelovigen, ongeacht hun afkomst. Met de wet heeft het niets van doen. In de Galaten-brief (3:17) betoogt Paulus dat de wetgeving op Sinaï, vierhonderddertig jaar na de belofte aan Abraham plaatsvond. Abraham kende de belofte van GOD en leefde daaruit. Dat is wat geloof is: erop vertrouwen dat GOD zijn belofte gestand doet. Bij de wetgeving op Sinaï werden de rollen omgedraaid en beloofde het volk: “al wat JAHWEH gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex.19:8). Maar dat was een mission impossible. Het volk faalde vanaf de aanvang. Nog voordat de stenen tafelen het volk hadden bereikt, waren ze (letterlijk en figuurlijk) reeds gebroken! Het demonstreert het fundamentele principe dat op basis van wetsbetrachting, nooit rechtvaardigheid wordt verkregen. GOD had beloofd dat Abraham dan wel zijn zaad “lotbezitter van de wereld” zou zijn. Immers, via het zaad van Abraham zouden alle geslachten van de aardbodem worden gezegend. Heel de wereld zou hen ten deel vallen. Niet vanwege prestaties, maar omdat GOD dit heeft beloofd! 165 Romeinen 4:14 – beloofd is beloofd Want indien degenen die uit de wet zijn, lotbezitters zijn, dan is het geloof verijdeld en de belofte teniet gedaan. GOD had aan Abraham beloofd dat in hem en zijn zaad, alle geslachten van de aardbodem zouden worden gezegend. Heel de wereld zou delen in de zegen die aan hem en zijn zaad was beloofd. Dat is waar het vorige vers op doelde met “een lotbezitter van de wereld” zijn. De meeste vertalingen spreken van ‘erfgenaam’, maar ‘lotbezitter’ is een wat letterlijker weergave. Het doelt op iets wat iemand als lot ten deel valt. Dat kan een erfenis zijn, maar dat hoeft niet per se. Het is onmogelijk dat de belofte om een “lotbezitter van de wereld” te zijn, afhankelijk zou wezen van wetbetrachting. Sowieso omdat de wetgeving in Abrahams dagen nog eeuwen op zich zou laten wachten. Maar ook omdat dit de belofte teniet zou doen. Als GOD onvoorwaardelijk belooft, kan het uiteraard niet zo zijn dat de vervulling daarvan afhankelijk zou zijn van het gedrag van de mens. Beloofd is beloofd, zodat GOD zelf garant staat voor de vervulling van de belofte, zonder dat de mens daaraan iets af- of toe kan doen. We kunnen volledig vertrouwen op GODS toezeggingen! 166
Page 160
Romeinen 4:15 – geen wet, geen overtreding Want de wet werkt toorn uit. Waar echter geen wet is, is ook geen overtreding. Zou de belofte afhangen van wetsbetrachting, dan doet dat de (onvoorwaardelijkheid van de) belofte teniet. En daarmee is tevens het geloof verijdeld, aangezien geloof bij Paulus nu juist inhoudt dat alles van GOD afhangt. Dat is wat het voorgaande vers betoogde en wordt hier toegelicht met “want…”. De wet, zoals deze vier eeuwen later bij de Sinaï van kracht werd, kan onmogelijk bijdragen aan de rechtvaardigheid van de mens. Want waar de wet van kracht wordt, komt noodzakelijkerwijs ook het menselijk falen aan het licht. En omdat falen onder de wet het karakter krijgt van ‘overtreding’, leidt dit tot sancties, straf en toorn. Vóór de wet, dus de tijd vanaf Adam tot aan Mozes, een periode van 2500 jaar, was er wel zonde in de wereld (5:13). Zonde betekent ‘doelmissing’. Alle mensen zijn zondaren, al was het maar omdat ze daadwerkelijk dood gaan (5:12). Maar sinds de wetgeving, toen heel het volk Israël de gelofte deed zich aan alle voorschriften te houden (Ex.19:8), kreeg zonde de eigenschap van overtreding. Zonde werd voortaan aangerekend en bestraft. Slechts waar enkel belofte is, dus zonder voorwaarden van wet, leeft een mens, geheel vrij van overtreding! 167 Romeinen 4:16 – geloof, genade en belofte Daarom is dit alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, zodat de belofte vast zou zijn… Wat een grandioze uitspraak die Paulus hier doet! En hoe illustratief is het voor de waarheid van genade die hij naar voren brengt. De drie sleutelwoorden ‘geloof’, ‘genade’ en ‘belofte’ sluiten hier naadloos op elkaar aan. Laten we deze reeks eens van achter naar voren bezien. De belofte is vast en solide, omdat de vervulling ervan totaal onafhankelijk is van de menselijke reactie. De belofte die GOD deed aan Abraham was onvoorwaardelijk, zodat de rol van de mens in het geheel niet ter zake doet. Geen eisen, geen restricties, geen bedrieglijke ‘kleine lettertjes’ in het contract. De verplichting tot vervulling van de belofte is geheel eenzijdig. Aangezien de belofte volstrekt eenzijdig is, is ze ook met recht “naar” of “in overeenstemming met genade”. Het is “gunst om niet” en kan noch verdiend, noch ongedaan gemaakt worden. En “daarom is dit alles uit geloof”, dus niet “uit werken” (:5; 11:6). Wanneer GOD belooft om om niet te geven, dan bewijst ons willen verdienen, dat we Hem niet geloven. Aangezien GODS belofte vast is, kan ik er volledig op vertrouwen dat Hij alles vervult. Niets hangt van mij af. 168
Page 162
Romeinen 4:16,17 – vader van ons allen Daarom is dit alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, zodat de belofte vast zou zijn, voor heel het zaad. Niet alleen voor wie uit de wet is, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham is, die een vader van ons allen is. Zoals geschreven is “tot een vader van vele natiën heb ik jou geplaatst”. Abraham is, zoals zijn naam betekent, “vader van veel natiën”. Hij was de vader van Izaäk, maar ook van de zonen van zowel Hager als Ketura (Gen.25). Zonen die elk voor zich stamvaders werden van natiën. Maar niet alleen via de vleselijke lijn is Abraham vader van veel natiën. Vaderschap en zoonschap is in de Bijbel niet primair een kwestie van verwekking maar van erfgenaamschap. Een zoon is een erfgenaam (Gal.4:7), degene die het lotbezit ontvangt. Daarom is een vader ook niet noodzakelijk de verwekker maar de erflater. Zo noemt Elisa de profeet Elia bij diens vertrek “mijn vader!” (2Kon.2:12). Want Elisa ontvangt het dubbele deel van Elia (2Kon.2:9). Zo is ook Abraham de vader van alle gelovigen. Want dezelfde rechtvaardiging die Abraham als ‘erfenis’ door geloof ten deel viel, komt terecht bij allen die “uit het geloof van Abraham zijn”! 169 Romeinen 4:17 – de GOD die de doden levend maakt Zoals geschreven is “tot een vader van vele natiën, heb ik jou geplaatst”. Tegenover God die hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept. Abraham was gesteld, zoals zijn naam ook aangeeft, tot een vader van vele natiën. Hij een kinderloze, ‘verstorven’ en impotente man. Van nageslacht, laat staan een rijk nageslacht, was helemaal nog niets te zien. Maar so what? Abraham geloofde in de GOD, die hem had gewezen op de ontelbare sterren aan de hemel. Zou die GOD, die ook bij machte is de doden levend te maken, niet zijn ‘verstorven’ mannelijkheid kunnen doen opstaan? Om nieuw leven voort te brengen? En zou de GOD, die hetgeen nog niet is (lees: “vele natiën”), niet tot aanzijn kunnen roepen? “Zou voor JAHWEH iets te wonderlijk zijn?” (Gen.18:14). Het is opmerkelijk dat Paulus hier de GOD die de doden levend maakt, parallel laat lopen aan de GOD die het niet-zijnde tot aanzijn roept. Daar zit een diepe gedachte achter. Iemand die dood is, is als niet-zijnde. Zoals je niet was voor je verwekking, zo ben je ook niet meer, na het sterven. Je bent dood. Maar… GOD maakt de doden levend en roept het niet-zijnde tot aanzijn! 170
Page 164
Romeinen 4:18 – naast hoop, op hoop Naast hoop, op hoop geloofde hij dat hij vader zou worden van vele natiën, naar hetgeen gesproken was: zó zal jouw zaad zijn. Dit vers toont hoe hoop Abrahams leven heeft gestempeld. Dwars tegen alle menselijke prognoses in. GOD had Abram ooit in de nacht opgeroepen omhoog te kijken en aan de kraakheldere woestijnhemel de sterren te tellen. Een onmogelijke opgave! Waarna GOD vervolgens verklaarde: “zó zal jouw zaad zijn!” (Gen.15:5). GOD sprak en Abram be-aamde wat GOD beloofde. Dat rekende GOD hem tot rechtvaardigheid. Daar gaat het om: amenzeggen op wat GOD belooft. Abram ging ook heten naar wat GOD hem had aangezegd: Abraham: “vader van vele natiën”. Eigenaardig zoals Paulus het letterlijk formuleert: “naast hoop, op hoop geloofde hij”. De meeste vertalingen geven dat onnodig vrij weer, terwijl een woord-voor-woord weergave begrijpelijk en trefzeker is. Twee voorzetsels: naast hoop en op hoop. Naar de mens gesproken hadden Abraham en Sara geen enkele reden om te hopen op vervulling van hun kinderwens. Die hoop konden ze naast zich neerleggen. Het was enkel op basis van GODS woord, dat zij hoop op nageslacht hadden. Op die hoop geloofde Abraham! Menselijke hoop wordt terzijde gesteld. Op GODS woord kunnen we bouwen! 171 Romeinen 4:19 – leven uit de dood En niet zwak in het geloof, merkte hij op dat zijn lichaam reeds verstorven was (daar hij ongeveer honderd jaar oud was) en ook de versterving van Sara’s moederschoot… Op zijn zeventigste kreeg Abram de belofte dat zijn zaad zou zijn als de sterren des hemels. Toen hij zesentachtig jaar oud was werd Ismaël geboren uit zijn slavin Hagar (Gen.16:16). Tot aan zijn negenennegentigste heeft Abram gedacht dat Ismaël de zoon van de belofte zou zijn (Gen.17:1,18). Totdat GOD, juist in dat jaar, hem verzekerde dat de zoon van de belofte uit Sara zou worden geboren. Een nogal bizar idee, want inmiddels was Abraham impotent en zijn vrouw die tien jaar jonger was, was altijd al onvruchtbaar (Gen.11:30) en het ging haar bovendien ook al lang niet meer “naar de wijze der vrouwen” (Gen.18:11), dat wil zeggen: zij menstrueerde niet meer. Abraham heeft dat alles realistisch opgemerkt. Hij was zich bewust van zowel zijn eigen onvermogen alsook dat van zijn vrouw. Zij beiden waren in termen van voortplantingsvermogen “verstorven”. Maar GOD beloofde leven uit de dood, met als teken de besnijdenis van zijn mannelijkheid. En hoewel zelf zwak, heeft Abraham de opstandingskracht aan den lijve ondervonden. En ook Sara in haar moederschoot. 172
Page 166
Romeinen 4:20,21 – bekrachtigd in geloof …maar aan de belofte van God werd niet getwijfeld in ongeloof, maar hij werd bekrachtigd in geloof, heerlijkheid gevend aan God, en ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. Eenmaal negenennegentig jaar oud had Abraham vastgesteld, dat niet alleen zijn vrouw Sara, maar ook hijzelf, in termen van voortplantingsvermogen reeds “verstorven” was. Wat konden ze nog doen? Het antwoord is: niets! Maar waar de mens zijn plafon bereikt, begint GODS vloer. Abraham en Sara kregen geen opdracht, maar een belofte van GOD. Dat betekent dat niet zij iets moesten doen, maar dat GOD zelf garant stond voor de vervulling van zijn voorzegging. Abraham en Sara waren realistisch genoeg om hun onvermogen te onderkennen. Geen punt, want als GOD hen een kind belooft, dan doet hun eigen onvermogen totaal niet ter zake. Zou voor JAHWEH soms iets te wonderlijk zijn (Gen.18:14)? Het was juist in dit besef dat Abraham “werd bekrachtigd in geloof”. Hij wist: ik ben zwak, maar GOD is (al)machtig! Dat geloof hergaf Abraham zijn potentie: wat verstorven was onderging opstanding. Letterlijk! Niets is zó relaxed én krachtig als het besef dat GOD niets van mij, maar alles van Zichzelf verwacht! 173 Romeinen 4:20,21 – heerlijkheid gevend aan GOD …maar aan de belofte van God werd niet getwijfeld in ongeloof, maar hij werd bekrachtigd in geloof, heerlijkheid gevend aan God, en ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. De verwekking van menselijk leven in het algemeen is een groot wonder. Maar als een bijna honderdjarige, impotente man bij zijn vrouw van negentig die nooit kinderen kon krijgen, een kind verwekt, dan mag dit gerust een wonder boven wonder heten! Abraham kreeg geen opdracht, maar een belofte van GOD. Dat betekent dat GOD degene is die zou handelen. Abraham was er ten volle van verzekerd dat aangezien GOD degene is die belooft, Hij dit wil doen, Hij dit kan doen en dus ook dat Hij dit zal doen. En omdat hierin geen enkele bijdrage van de mens verwacht wordt, is alle eer aan GOD. Dat is heel kenmerkend in Paulus’ onderwijs. Wanneer we GOD alle eer willen geven, dan moeten we aan Hem ook al het werk overlaten. Abraham en Sara waren slechts werktuigen in GODS hand. Instrumenten die Hijzelf had bedacht en ingezet. En GOD gebruikt ze, zodat het honderd procent zijn prestatie is. Aan Hem dus ook alle eer! 174
Page 168
Romeinen 4:21,22 – daarom! … ten volle verzekerd dat Hij die beloofd had, ook in staat was dat te doen. Daarom ook werd het hem gerekend tot rechtvaardigheid. Paulus begon dit hoofdstuk met het bekende citaat vanuit Genesis 15 over Abrahams geloof dat GOD tot rechtvaardigheid rekende. Het hele navolgende betoog is een toelichting op dat gegeven. En de conclusie mag ondertussen wel duidelijk zijn. Abraham vertrouwde op GOD die onvoorwaardelijk zou doen hetgeen Hij had beloofd. Het zijn geen prestaties (werken) die een mens tot een rechtvaardige maken. Wat voor GOD telt is te be-amen wat Hij belooft. Let wel: Abrahams geloof was geen voorwaarde voor de vervulling van GODS belofte. In dat geval zou via een achterdeur alsnog weer een voorwaarde voor de vervulling van de belofte zijn binnengeslopen. Dan wordt ‘geloof’ een nieuw soort ‘werk’. Nee, uitgangspunt is de onvoorwaardelijkheid van de belofte. GOD zou Abrahams nageslacht maken als de sterren des hemels. Punt. Ongeacht of Abraham dit zou geloven of niet. En op zo’n belofte, dus puur om niet, zei Abraham: ‘Amen!’. DAAROM werd Abrahams geloof hem tot rechtvaardigheid gerekend. Niets hing af van hemzelf of van een ander mens. GOD zou doen wat Hij had beloofd. Dat is het Evangelie. Einde bericht! 175 Romeinen 4:23,24 – ook vanwege ons Echter niet alleen vanwege hem werd geschreven: “het wordt hem gerekend”, maar ook vanwege ons, die het gerekend zal worden, die geloof vestigen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden… De mededeling in Genesis 15:6 dat Abrahams geloof hem werd gerekend tot rechtvaardigheid, is niet slechts historisch. De melding is veel meer dan een postuum eerbetoon aan de aartsvader. Paulus zegt dat het werd geschreven “ook vanwege ons”. Want niet alleen Abrahams geloof, maar ook ons geloof rekent GOD tot rechtvaardigheid. Eerder lazen we al dat Abraham geloofde in de GOD die de doden levend maakt (:17). Sara’s schoot was “verstorven” en ook Abrahams mannelijkheid was “verstorven”. Maar Abraham vertrouwde op GODS voorzegging die uit een “verstorven” man en vrouw, nieuw leven zou verwekken. Dat was geen opdracht, maar een belofte! In essentie is Abrahams vertrouwen op GOD, niet anders dan ons vertrouwen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden. Onze Heer is immers “de zoon van Abraham” (Mat.1:1) en evenals Izaak, naar GODS belofte voortgekomen “uit doden” (verstorvenen). Abraham ondervond opstanding, waardoor Izaak werd verwekt en zo heeft GOD ook onze Heer doen opstaan en hem verwekt uit de doden! 176
Page 170
Romeinen 4:24 – Hem die Jezus, onze Heer opwekte …ons (…) die geloof vestigen op Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden… Het is opmerkelijk dat in ‘het Nieuwe Testament’ keer op keer grote nadruk gelegd wordt op het feit dat GOD Jezus opwekte uit de doden. Petrus verklaarde het op de Pinksterdag (Hand.2:24) en later naar aanleiding van de genezing van de verlamde bij de Schone Poort (Hand.3:15,26). En nog weer later in het huis van de Romeinse hoofdman Cornelius (Hand.10:40). Ook Paulus hamerde in zijn getuigenis telkens op dit feit. In Antiochië (Hand.13:30) en op de Areopagus in Athene (Hand.17:31). Dat het GOD was die Jezus uit de doden opwekte, bepaalt ons bij het feit dat Jezus werkelijk mens was en geheel afhankelijk van GOD om te worden opgewekt. Het bepaalt ons bovendien bij de waarheid dat Jezus werkelijk dood was. Na zijn sterven leefde hij niet op een andere wijze voort, nee, hij was dood. En wanneer GOD hem niet zou hebben opgewekt, dan was hij nog steeds dood geweest. Het is niet waar dat Jezus uit eigen kracht zou zijn opgestaan. GOD wekte een dode mens op. Als Eersteling, om nooit meer te sterven. Zijn opwekking staat garant voor de opwekking van alle mensen. Niemand uitgezonderd! 177 Romeinen 4:24,25 – overgeleverd maar ook opgewekt …Hem die Jezus onze Heer opwekte uit de doden; die werd overgeleverd om onze misstappen en werd opgewekt om onze rechtvaardiging. Vers 25 toont het contrast tussen het aandeel van de mens enerzijds (“overgeleverd… misstappen”) en het aandeel van GOD anderzijds (“opgewekt… rechtvaardiging”). In het boek Handelingen wordt deze tegenstelling heel dikwijls naar voren gebracht. “…de Leidsman van het leven hebben jullie gedood, maar God heeft hem opgewekt uit de doden…” (Hand.3:15; 4:10; 10:39,40). Het doet denken aan de voorzeggende woorden in Jesaja 53:5. “…om onze overtredingen werd hij verwond…”. Het waren de overtredingen van het volk die Jezus onschuldig veroordeelden, om hem ter dood over te leveren aan de Romeinen. Mensen konden Jezus doden, maar alleen GOD kon hem vervolgens opwekken ‘van tussen de doden uit’. Als Eersteling. De reden van zijn opwekking is “onze rechtvaardiging”. In de navolgende hoofdstukken gaat Paulus dit nog uitgebreid toelichten. Zoals heel de mensheid veroordeeld is om zondaar en sterveling te zijn vanwege Adam, zo vindt heel de mensheid “rechtvaardiging van leven” (5:18) in Christus. Het Leven dat hij in zijn opwekking aan het licht bracht, volmaakt en onvergankelijk, wordt het deel van alle mensen. Dat heel de mensheid rechtvaardig zal zijn, vindt zijn garantie in de opgewekte Christus! 178
Page 174
Romeinen 5:1,2 – staan in genade en roemen in hoop! Gerechtvaardigd wordend dan vanuit geloof, hebben wij vrede naar God toe, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben in het geloof, tot in deze genade, waarin wij staan en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. GOD wekte zijn Zoon uit de doden op “om onze rechtvaardiging”. Dat typeert GODS voornemen met de mensheid. Dat is ‘om niet’ en dus genade. Dat maakt ook dat we Hem volledig kunnen vertrouwen en daarom vrede hebben naar Hem toe. Hij is geen vreemde of vijandige GOD, die we het liefst op afstand zouden willen houden. Integendeel, de vrede die we naar Hem toe hebben, trekt ons ook naar Hem toe. Het woord “toegang” is in het Grieks opgebouwd uit de elementen “naartoe” en “leiding”. Door de opgewekte Heer, Jezus Christus, worden we geleid naar GOD toe. Door de opstandingskracht van Christus “staan” ook wij in een sfeer van genade en wij roemen in het uitzicht van “de heerlijkheid van GOD”. Geen angst voor de dingen die gaan komen, maar een open venster op het glorieuze einddoel van GOD. Een eindeloze toekomst in het steeds stralender wordende eeuw-ige leven. Totdat GOD zal zijn “alles in allen”! 182 Romeinen 5:2-4 – roemen, ook in de verdrukkingen …en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking verduren uitwerkt, en het verduren beproefdheid, en de beproefdheid hoop… We zijn rechtvaardig verklaard, hebben vrede naar GOD toe en toegang tot Hem in een sfeer van genade waarin wij staan. En we roemen, omdat we hoop hebben op de heerlijkheid van GOD. Dit stralende uitzicht doet ons enthousiast daarover spreken. Dat is wat roemen is. Het roemen in deze hoop is een constante en houdt niet op in verdrukkingen. Dat is de kracht van de “hoop van de heerlijkheid van GOD”. Bij verdrukkingen komen wijzelf weliswaar onder druk te staan, maar door de hoop kunnen we die druk verduren. Het Griekse woord voor ‘verduren’ (hupomeno) is opgebouwd uit de elementen ‘onder’ en ‘blijven’. Iemand die verduurt, ‘blijft er onder’. Hij of zij blijft staan. Dit doorstaan van druk bewijst de echtheid van ons roemen in de hoop. Roemen in hoop onder voorspoedige omstandigheden is mooi, maar slechts onder druk vindt de test plaats. Verdrukkingen zijn de vuurproef. Doorstaat het roemen in de hoop ook de verdrukkingen, dan wordt daarmee de hoop bevestigd! 183
Page 176
Romeinen 5:2-5 – beproefde hoop …en wij roemen in hoop van de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking verduren uitwerkt, en het verduren beproefdheid, en de beproefdheid hoop en de hoop maakt niet beschaamd… In vers 2 en 3 lezen we dat we roemen in de hoop van de heerlijkheid van GOD, ook in verdrukkingen. Daarmee bedoelt Paulus niet dat wij én in hoop en in de verdrukkingen roemen. Alsof de verdrukkingen zelf een reden zouden zijn om te verheerlijken. Het argument loopt anders. Wij roemen in de hoop ook en zelfs wanneer we in de verdrukkingen zijn. Want deze hoop heeft de impact dat we daardoor in staat zijn de verdrukkingen te verduren. Het verduren van de verdrukkingen bewijst de echtheid (= beproefdheid) van het roemen in de hoop. Zodat de ‘ketting’ van vers 2 tot en met 4 zowel met hoop begon alsook er mee eindigt. Hoop namelijk die inmiddels dan beproefd is. Het zijn de verdrukkingen die ‘het roemen in de hoop’ als aan een vuurproef onderwerpen. Blijven we ook dan nog roemen in de hoop en doorstaat dit roemen dus de verdrukkingen, dan glorieert de hoop daardoor des te meer. Hoop die niet beschaamd maakt! 184 Romeinen 5:5 – hoop die niet beschaamd maakt …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. We zijn rechtvaardig verklaard door GOD, hebben vrede en toegang tot Hem en roemen in de glorieuze hoop. Een roem die echt blijkt, doordat ze ook verdrukkingen verduurt. Waarom dat zo is, wordt in dit vers beantwoord. De hoop verduurt verdrukkingen, omdat “in onze harten” het besef is dat de hoop niet beschaamd zal worden. Uiteraard wordt hetgeen we hopen nog niet gezien, want daar is het ‘hoop’ voor (8:24). Maar ze ligt wel vast. Niet voor niets wordt ‘hoop’ altijd uitgebeeld door een anker (Hebr.6:19) dat evenmin gezien wordt, maar wel rotsvast ligt en daarom vastheid geeft. Maar hoe weten we zó zeker dat de hoop niet beschaamd maakt? Dat komt omdat we in onze harten besef hebben van de overvloedige (“uitgegoten”) liefde van de ene GOD. Het feit dat Hij heel zijn schepping en ieder creatuur liefheeft, is de garantie dat Hij alles tot een goed einde gaat brengen. Dat kan Hij en dat wil Hij en daarom zal Hij dat ook doen. Solide hoop is gebaseerd op GODS grenzeloze, onvoorwaardelijke liefde voor iedereen! 185
Page 178
Romeinen 5:5 – Gods liefde uitgegoten in onze harten …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. De hoop geeft zoveel kracht, dat het in staat stelt om verdrukkingen te verduren. Het geeft die kracht omdat het maar geen vaag ‘hopen’ is, maar een solide weten dat de hoop niet beschaamd maakt. Het is een solide weten dat volgt uit besef van GODS liefde. GOD heeft de redding van heel de wereld op het oog, en aangezien Hij werkelijk GOD is, wie of wat zou Hem dan daarin ooit kunnen tegenhouden? GODS liefde is niet karig of afgemeten, maar overvloedig en grenzeloos. Vandaar dat we lezen dat ze “is uitgegoten in onze harten”. Inderdaad, door “heilige geest die ons wordt gegeven”. In 1Korinthe 2:12 onderwijst Paulus dat we GODS geest ontvangen “opdat we zouden weten de dingen die ons door GOD genadig worden gegeven”. Waarna hij vervolgens duidelijk maakt (1Kor.2:13,14) dat die geest meekomt in “geestelijke woorden”. GODS geest komt in onze harten via de woorden die Hij tot ons spreekt. Zijn woorden zijn “geest en leven” (Joh.6:63). Via die weg giet Hij rijkelijk zijn liefde uit in onze harten. Vervullend en zelfs overvloeiend! 186 Romeinen 5:5,6 – GODS bewezen liefde …en de hoop maakt niet beschaamd omdat de liefde van de God is uitgegoten in onze harten door heilige geest, die ons wordt gegeven. Want Christus, toen wij nog zwak waren, stierf bij gelegenheid ten behoeve van goddelozen. De liefde van GOD uitgegoten in onze harten, als motief van onze zekere hoop, zou men kunnen wegzetten als een subjectieve ervaring. Als een overweldigend gevoel of extatische beleving. Maar daar denkt Paulus beslist niet aan. De liefde van GOD die is uitgegoten in onze harten, berust op een objectief feit. Op het historische gegeven dat Christus stierf, niet zomaar op een willekeurig moment, maar “bij gelegenheid”. Maar hoezo blijkt uit het feit dat Christus stierf, dan “de liefde van GOD”? Paulus schrijft: Christus stierf ten behoeve van goddelozen. Zeker, Christus stierf door goddelozen, die hem aan het kruis sloegen. Maar hij stierf ook ten behoeve van hen. Want hij stierf om aan een goddeloze mensheid, onvergankelijk Leven te geven, dat aan het licht zou komen in zijn opstanding. Terwijl de wereld dus haar goddeloosheid toonde zoals nooit eerder, bewees GOD juist toen zijn eindeloze, nooit aflatende liefde. Het sterven van Christus door goddelozen bewijst eens voor altijd GODS liefde voor goddelozen. 187
Page 180
Romeinen 5:7,8 – menselijke & Goddelijke liefde Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven – want misschien durft iemand nog voor de goede te sterven. God echter bewijst zijn liefde jegens ons, dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Wat maakt ons zo zeker van de hoop? De liefde van GOD die in onze harten is uitgestort (:5). Anders gezegd: de grandioze afloop is gebaseerd op het feit dat de ene GOD ons overvloedig liefheeft. En hoe zijn we zo zeker van GODS liefde? Doordat Christus, die door GOD ten behoeve van ons uit de doden werd opgewekt (4:25), daarmee dus voor goddelozen stierf (:6). Ziet u het verband? Christus werd opgewekt om de mensheid, die hem aan het kruis doodde, het Leven te geven. Dus stierf hij voor goddelozen. Onder mensen zou men hier en daar nog iemand kunnen vinden, die bereid is voor een (naar de mens gesproken) ‘rechtvaardige’ te sterven. Bijvoorbeeld voor iemand die goedheid bewezen heeft. Ook al is dat zeldzaam, zo af en toe komt het voor. Maar hoe anders en overtreffend is GODS liefde! Paulus zegt: toen wij nog zwakken, goddelozen en zondaren waren, stierf Christus voor ons. Ziedaar het bewijs van GODS liefde (= agapé). Onvoorwaardelijk, onverdiend en onbegrensd! 188 Romeinen 5:8 – toen wij nog zondaren waren God echter bewijst zijn liefde jegens ons, dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Je zou er zomaar overheen lezen: “toen wij nog zondaren waren”. Let op de verleden tijd. De boodschap in dit statement is: we zijn nu geen zondaren meer. Dat is de rode draad die door deze hoofdstukken loopt. Degene die gelooft wordt door GOD gerekend tot rechtvaardige. In hoofdstuk 6 zal Paulus uiteen gaan zetten, dat we één gemaakt zijn met Christus en delen in zijn positie. Toen Christus stierf, stierven wij. En toen hij werd opgewekt, werden wij opgewekt. GOD ziet ons aan “in Christus” en dus volmaakt. Zó rekent GOD. Hij rekent ons nu reeds, zoals we straks zullen zijn. Niet mijn verleden, maar zijn toekomst bepaalt mijn identiteit. Leer te rekenen, zoals GOD rekent. We zijn geen zondaren meer. Het idee dat we tot onze laatste snik moeten strijden tegen de zonde in ons, is een ontkenning van onze rechtvaardiging. Het brengt ook slechts frustratie (zie slot Romeinen 7: “ik ellendig mens!”). Wil je weten wie je bent? Kijk niet naar jezelf of in jezelf of op je verleden. Zie op de opgewekte Christus en besef: zó ziet GOD mij! 189
Page 182
Romeinen 5:8,9 – gerechtvaardigd in zijn bloed …dat toen wij nog zondaren waren, Christus ten behoeve van ons stierf. Veel meer dan zullen wij, die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. Het type redenering dat Paulus hier volgt, heet een ‘argument van klein naar groot’. Bijvoorbeeld: als 10 kilometer te hard rijden wordt beboet, dan wordt 50 kilometer te hard dat nog veel meer. Bij Paulus is het argument: Christus stierf ten behoeve van ons, toen wij nog zondaren waren. Hoeveel meer zal Christus niet voor ons betekenen, nu we gerechtvaardigd zijn en Hij leeft?! Eerder (in 4:25) lazen we dat Christus werd opgewekt om onze rechtvaardiging. Hier lezen we dat we worden “gerechtvaardigd in zijn bloed“. Is dat met elkaar in strijd? Zeker niet, want we moeten bij ‘bloed’ niet primair denken aan het bloedvergieten bij het slachten, maar aan de toepassing van het bloed daarna. Bloed krijgt in de offerdienst altijd haar betekenis, na de slachting. Wanneer het wordt uitgegoten bij het altaar (= verhoging). Of wanneer het werd gebracht in het heiligdom. Enzovoort. De toepassing van het bloed na het slachten, spreekt van hem die na zijn sterven werd opgewekt, verhoogd en inging in het hemels heiligdom. Het bloed spreekt van de opgewekte Christus! 190 Romeinen 5:9 – gered van de dag van toorn Veel meer dan zullen wij, die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. Als Christus stierf toen we nog zondaren waren, veel meer zal hij ons redden van de toorn nu we gerechtvaardigd worden. Wat bedoelt Paulus met “gered worden van de toorn”? Hij schreef reeds eerder in deze brief over “de dag van toorn” (2:5). Die dag is in de eerste plaats de periode die in het boek ‘Openbaring’ beschreven wordt. Het is de toorn die zal komen over de levenden op aarde. Maar pal voordat deze toorn zal losbarsten, wordt de ekklesia geëvacueerd en in veiligheid gebracht. “Weggerukt”, zoals dat in 1Thessalonika 4:17 en Openbaring 12:5 wordt genoemd. In 1Thessalonika 1:10 lezen we van “Jezus die ons bergt uit de komende toorn”. Na “de duizend jaren”, de periode waarin satan zal zijn gebonden om de volken niet meer te verleiden, zal er voor de doden een “dag van (…) onthulling van Gods rechtvaardig oordeel” aanbreken. Dit is het oordeel voor de “grote witte troon” (Openb.20:11). Alle resterende doden zullen dan opstaan en gericht worden. Allen die reeds eerder opstonden, horen daar dus niet bij (Openb.20:5,6). Hoe dan ook, voor “de dag van toorn” zijn gelovigen gevrijwaard! 191
Page 184
Romeinen 5:9 – gered worden van de toorn Veel meer dan zullen wij die nu gerechtvaardigd worden in zijn bloed, door hem gered worden van de toorn. “Gered worden van de toorn” heeft een toekomstige dimensie, zoals we zagen. Maar het spreekt ook van de tegenwoordige tijd. In Romeinen 1 vers 18 schreef Paulus reeds dat Gods toorn vanaf de hemel wordt onthuld over alle oneerbiedigheid van mensen, die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden. Dat blijkt niet uit bliksem en donder, of uit rampen en ziekten. Nee, in de navolgende verzen zien we dat God zijn afkeuring en verontwaardiging laat blijken, doordat Hij de wereld overlevert in hun verwerpelijk denken (1:24,26 en 28). Dat betekent: Hij laat hen begaan en laat hen los. Of zoals dat in de Hebreeuwse Bijbel genoemd wordt: God verbergt zijn aangezicht. Hij trekt zich terug. De toorn van God gaat over een wereld die de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houdt. Het spreekt voor zich dat dit dus uitdrukkelijk niet gaat over hen die de waarheid recht doen en haar geloven. Want zij worden juist apart gezet (= geheiligd) van de wereld. De wereld verkiest de duisternis en God laat hen daarin begaan. Maar als gelovigen worden we gered uit de duisternis en geplaatst in het licht! 192 Romeinen 5:10 – verzoend worden… Want als wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon… De dood van de Zoon aan het kruis is Gods middel om de mens met zich te verzoenen. Leest u dit goed? De Zoon hoefde niet te sterven, om God met de mens te verzoenen. Want God was nooit vijandig of vervreemd van de mens. Hij heeft de wereld lief! Het gangbare idee is dat God vertoornd was op de mensheid vanwege de zonden en dat Hij dit vereffende door zijn Zoon te laten sterven. De Zoon zou plaatsvervangend Gods straf hebben gedragen. Maar de Bijbelse waarheid staat daar haaks op. Inderdaad, Gods Zoon droeg de straf. Echter niet van God, maar van de wereld die hem ten onrechte veroordeelde en de doodstraf voltrok. Dat was de straf en dat waren de zonden, die hij (ver)droeg. En God gaf hem over, zonder in te grijpen. Maar drie dagen later wekte God hem op, om aan diezelfde vijandige wereld het leven te geven! Het kruis bewijst Gods liefde voor vijanden (:8). Daarom is het door de dood van zijn Zoon, dat God vijanden met zich verzoent. Zo maakt Hij vijanden tot liefhebbers van Hem. Dat is verzoening! 193
Page 186
Romeinen 5:10 – God verzoent vijanden met Zich Want indien wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, wanneer wij verzoend worden, gered worden in zijn leven. Wanneer Paulus over “wij vijanden” spreekt, dan sluit hij zichzelf daarbij in. Maar… GOD verzoende Saulus met zich. Niet: God verzoende zichzelf met Saulus. Alsof God een vijand van Saulus zou zijn. Nee, GOD had Saulus lief en daarom wilde Hij Saulus met Zich verzoenen. Let er ook op dat Saulus zich niet verzoende met God. Actief. Nee, hij werd met God verzoend. Dat is passief – het overkwam hem. De enige voorwaarde voor Saulus om verzoend te worden, was dat hij een vijand moest zijn. Het verzoenen was (en is) geheel GODS werk. Hoe kun je er voor zorgen dat een vijand een vriend wordt? Door je liefde te bewijzen (:8). Door als hij honger heeft hem eten te geven of als hij dorst heeft, drinken te geven (12:20). Tegen zulke liefde is vijandschap niet bestand. Wel, zó verzoent God vijanden met Zich. Waar de wereld vijandschap toonde door GODS Zoon aan het kruis te nagelen, daar wekte GOD zijn Zoon op, om aan diezelfde stervende wereld het Leven te geven! 194 Romeinen 5:10 – verzoend & gered worden Want indien wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God, door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, wanneer wij verzoend worden, gered worden in zijn leven. Verzoenen (Grieks: katallasso) betekent: van een vijand een liefhebber maken. Verzoenen is geen administratieve handeling, zoals bijvoorbeeld het vereffenen van een rekening. Nee, wie verzoend is, is zelf veranderd en de vijandige verhouding is omgezet in vrede. Het is de dood van de Zoon aan het kruis (Kol.1:20), die deze verandering bewerkt. Want zó bewijst God overweldigend hoeveel Hij van de wereld houdt. Liefde waar geen enkele vijandschap tegen bestand is! Maar wanneer de dood van Gods Zoon reeds zo’n impact heeft, hoeveel meer impact moet dan niet zijn (opstandings)leven hebben?! Als de dood van Gods Zoon in staat is van vijanden vrienden te maken, dan moet zijn leven, dat immers sterker is gebleken dan de dood, zeker in staat zijn degenen, die verzoend worden, te redden. In het voorgaande vers ging het om “gered worden van de toorn“. Hier ontbreekt die toevoeging; het is redding in het algemeen. Het leven van de Zoon redt. Want zijn levendmaking garandeert dat iedere sterveling zal worden gered van de dood (1Kor.15:22)! 195
Page 188
Romeinen 5:11 – verzoening ontvingen Maar dat niet alleen, wij roemen ook in God, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening in ontvangst namen. “Wij roemen in de hoop van de heerlijkheid van GOD” (:2). Zelfs in de verdrukkingen roemen wij in de hoop (:3). “Maar”, zo voegt Paulus hier aan toe, “dat niet alleen, wij roemen ook in GOD” zelf. Want het is GOD zelf, die ons van vijanden tot liefhebbers van Hem heeft gemaakt. Wij waren vijanden, zo wist Paulus maar al te goed ook uit eigen ervaring. Paulus stond immers ooit vierkant achter het ter dood brengen van Gods Zoon. Dat Paulus nu geen vijand meer is, oftewel verzoend is, dankt hij geheel aan GOD “door onze Heer, Jezus Christus”. Aan wie anders? Het moet toch duidelijk zijn dat hij de verzoening niet gezocht heeft. Er was geen grotere vijand en vervolger van de eerste christenen dan hij. In tomeloze haat vervolgde hij hen tot in de buitenlandse steden aan toe. Totdat… hij op de weg naar Damascus werd overstraald door een oogverblindend licht. Hij werd, zo schrijft hij aan Timotheüs (1Tim.1:13) “overweldigd” door de genade van onze Heer. De omkeer was niet Saulus’ eigen keuze, integendeel. Hij werd in één keer overtuigd. Onweerstaanbaar! 196 Romeinen 5:11,12 – vanwege dit …wij roemen ook in God, door onze Heer, Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening in ontvangst namen. Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam… In Romeinen 5 zet Paulus uiteen wat de positie van de mensheid als geheel is. Het gaat niet om het individu of de daden van de enkeling. Alle mensen zijn zondaren, zonder uitzondering. En vervreemd of vijandig ten opzichte van God. En dan is het GOD die zijn liefde jegens ons bewijst, doordat Christus voor ons stierf toen wij nog zondaren waren (:8). Paulus schrijft: toen wij vijanden waren, werden wij verzoend door de dood van zijn Zoon (:10). Let op: wij werden verzoend. Paulus zelf was daarin passief en GOD overtuigde hem van zijn liefde. Slechts één voorwaarde geldt om verzoend te worden: je moet een vijand zijn. En dan, “vanwege dit”, gaat Paulus een schitterende vergelijking maken. Door één mens kwam de zonde de wereld binnen en door de zonde de dood en de dood ging door tot alle mensen. Welnu, op dezelfde wijze zullen ook door één mens en door één rechtvaardige daad, alle mensen worden gerechtvaardigd (:18). Daar valt niets aan te doen. Geloof het maar! 197
Page 190
Romeinen 5:12 – zoals door één mens Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood… Heel Paulus’ betoog, vooral vanaf dit vers, is gebaseerd op historische gegevens. Gegevens die niet ter discussie worden gesteld en evenmin worden verdedigd. Het is Paulus’ uitgangspunt dat hij ontleent aan de geschiedschrijving van het boek Genesis. Het was één mens, Adam, die als stamvader van alle mensen de zonde in de wereld introduceerde. Theologen ontkennen gewoonlijk de historiciteit (dat wil zeggen: het echt-gebeurd zijn) van Adams overtreding, zoals die beschreven is in Genesis 3. Of zij trekken dat (naar goed theologisch gebruik) in twijfel. “Is het ook dat God gezegd heeft dat…?” (Gen.3:1). Maar wie die weg inslaat is bij voorbaat gediskwalificeerd om van Paulus’ betoog vanaf hier ook maar iets te verstaan. Want alles staat of valt met de geschiedenis van de eerste mens, Adam, die zondigde. Een gegeven dat voor Paulus volstrekt vanzelfsprekend was, zoals we dat ook elders opmerken (Hand.17:26; 1Kor.11:8; 1Tim.2:13). Paulus doet geen moeite het te verdedigen. Nee, hij gaat er op voorhand vanuit. De strekking van de eerste hoofdstukken van Genesis is (hoe diepgaand en rijk aan symboliek ook!) niet literair of moralistisch. Genesis gaat over geschiedenis en historische feiten. 198 Romeinen 5:12 – hoe de zonde de wereld binnenkwam Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood, en zó de dood doorging tot alle mensen, waarop allen zondigden… Paulus refereert hier overduidelijk aan de geschiedenis zoals beschreven in Genesis 3. Zeker, het was Eva die als eerste, letterlijk en figuurlijk, toehapte en misleid werd. Toch doelt Paulus met “één mens” niet op de vrouw, maar op de man, Adam (:14). Want God had tot Adam gesproken over het niet eten van “de boom van kennis van goed en kwaad”. Op een moment dat de vrouw er ook nog niet eens was (Gen.2:16,17). Adam wordt als representatief beschouwd voor de mensheid. Hij was als eerste geformeerd (1Tim.2:13) en wordt daarmee als hoofd aansprakelijk geacht voor zijn vrouw. Natuurlijk was de zonde reeds in de hof aanwezig, voordat het eerste mensenpaar van de verboden vrucht had gegeten. Daar was immers “de slang” die met zijn vragen God verdacht maakte en twijfel zaaide over diens woorden. Maar Paulus heeft het hier niet over de rol van “de slang”. Het gaat er om hoe de zonde de mensenwereld binnenkwam. En wel “door één mens”. Zoals de zonde ook “door één mens” haar exit vindt. 199
Page 192
Romeinen 5:12 – de dood ging door tot alle mensen Vanwege dit, net zoals door één mens de zonde de wereld binnenkwam en door de zonde de dood, en zó de dood doorging tot alle mensen, waarop allen zondigden… Adam at van de verboden vrucht en daarmee werd de zonde in de (mensen)wereld geïntroduceerd. “En door de zonde de dood”. Adam was aards, ziels en stoffelijk (1Kor.15:45-48), maar zolang hij toegang had tot de boom van het leven, kon hij niet sterven. Toen hij echter verwijderd werd uit de hof, was hij gedoemd uiteindelijk dood te gaan. En zó ging de dood door tot alle mensen. En tot op vandaag geldt daarom de universele waarheid: alle mensen zijn stervelingen. De dood ging door tot alle mensen, “waarop allen zondigden”. Dat is de meest letterlijke weergave van Paulus’ woorden. Het betekent dat alle mensen zondigen (dat wil zeggen: doel missen), op grond van het feit dat ze dood gaan. Paulus leert hier geen ‘erfzonde’ en al helemaal geen ‘erfschuld’. Wat geërfd wordt is de dood. “De dood ging door tot alle mensen”. Het is de sterfelijkheid die in onze genen zit en dat maakt ons zondaren en dus doelmissers. Het wachten is op “de laatste Adam”, die de dood teniet doet en daarmee ook de zonde! 200 Romeinen 5:13 – zonde & overtreding Want tot de wet was zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet in rekening gebracht als er geen wet is. Via Adam werd de zonde in de wereld geïntroduceerd (:12) en sinds die tijd zondigen mensen. Ze zijn stervelingen en doelmissers. Zondigen begon niet pas toen de wet via Mozes aan Israël werd gegeven. Gedurende de vijfentwintig honderd jaar, vanaf Adam tot aan Mozes, was de zonde reeds in de wereld. Alleen vanaf de wetgeving kreeg zonde een extra karakter. Zonde werd vanaf toen overtreding (4:15). Overtredingen worden in rekening gebracht en dan volgen sancties en straffen. Wat wij ‘het Oude Testament’ noemen verwijst naar “het oude verbond”, dat wil zeggen: het verbond van Sinaï (Jer.31:32). Maar het zou ons niet ontgaan dat in termen van tijdslengte, de periode vóór Sinaï ongeveer duizend jaar langer heeft geduurd dan de tijd vanaf Sinaï tot aan Christus. Inderdaad, het grootste gedeelte van de Hebreeuwse Bijbel gaat juist over die laatste vijftienhonderd jaar, maar tijdrekenkundig gezien is dat relatief kort. Het belang van deze overwegingen is dat het duidelijk maakt dat ‘zonde’ en ‘overtreding’ twee verschillende begrippen zijn. Alle mensen zijn zondaren. Met of zonder wet. En voor al die mensen is er in Christus hoop! 201
Page 194
Romeinen 5:14 – de overtreding van Adam Maar de dood was koning vanaf Adam tot aan Mozes, ook over degenen die niet zondigden op de wijze van de overtreding van Adam, die een type is van de aanstaande. Dat de mens ook vóór de wetgeving op Sinaï een zondaar was, blijkt uit het gegeven dat de mens toen reeds een sterveling was. De periode “vanaf Adam tot aan Mozes” duurde vijfentwintig honderd jaar en ook toen heerste de dood. Door afwezigheid van de wet was de mens weliswaar geen overtreder, maar toch wel degelijk een doelmisser. Door gemis aan vitaliteit en levenskracht is de mensheid onderworpen aan de dood. Niet alleen sinds de wetgeving op Sinaï is er sprake van “overtreding” (:13). Paulus spreekt ook over “de overtreding van Adam”. Tegen Adam was immers gezegd dat hij niet zou eten van “de boom van kennis van goed en kwaad”. Maar aangezien het gebod per definitie de hartstochten juist prikkelt (7:5), stond op voorhand al vast dat de mens ‘voor de bijl zou gaan’. Dat was niet onvoorzien of een tegenvaller of een ‘fabrieksfout’. Nee, het was een overtreding ‘by design’. Want GOD had ‘zijn kaarten’ niet gezet op Adam, maar op hem van wie Adam een type is: de laatste Adam! 202 Romeinen 5:14 – Adam, een type van de aanstaande Maar de dood was koning vanaf Adam tot aan Mozes, ook over degenen die niet zondigden op de wijze van de overtreding van Adam, die een type is van de aanstaande. Paulus was in hoofdstuk 5:12 begonnen met een vergelijking (“zoals door één mens…”), maar heeft deze tot dusver nog niet afgemaakt. Dat zal hij pas doen in vers 18. Alle voorafgaande verzen maken deel uit van Paulus’ aanloop daar naartoe. Maar de hint is inmiddels al wel duidelijk: Adam wordt vergeleken met Christus. Adam is een type van hem, die na hem zou komen. Het woord ’type’ is afgeleid van het werkwoord voor ‘slaan’: bijvoorbeeld een metaalbewerker die een vorm of mal slaat. Die vorm dient als sjabloon en laat de contouren zien van wat in die vorm gegoten zal worden. Hier wordt Adam een type genoemd omdat hij in alles verwijst naar “de aanstaande”. Ook in 1 Korinthe 15 onderwijst Paulus uitvoerig dat Adam een eerste was (15:45,56); een opstap naar. Adam was niet de definitieve versie, maar een introductie. De prelude die voorafgaat aan de climax. Bij de creatie van “de eerste mens Adam” zag GOD vooruit naar “de laatste Adam”. Adam was de ‘rups’. En die na hem zou komen, de ‘vlinder’! 203
Page 196
Romeinen 5:15 – veel meer is de genade van God Maar het is niet: zoals de misstap, zo ook het genade-effect. Want indien in de misstap van de ene, de velen stierven, veel meer is de genade van God en het geschenk in genade (in die van de ene mens, Jezus Christus) voor de velen overvloedig. Paulus is bezig met zijn aanloop naar vers 18, waarin hij de overeenkomst tussen Adam en Christus afrondt. Nu wil hij eerst duidelijk maken dat er ook grote verschillen zijn. De misstap van Adam is niet hetzelfde als het genade-effect (Grieks: charisma) in Christus. “De misstap” kan per definitie niet in de schaduw staan van “het geschenk in genade”. Want de genade van GOD is “veel meer”. Door de misstap van de ene, stierven “de velen”. Inderdaad dat zijn alle mensen, maar Paulus benadrukt hier het grote aantal. Als in de misstap van de ene, de velen stierven, dan kan het niet anders, dan dat “de genade van GOD” voor diezelfde velen overvloedig moet zijn! Tegenover veroordeeld zijn om te moeten sterven vanwege de misstap van de ene mens, staat de overvloed van “rechtvaardiging van leven” (5:18). Ook dat is vanwege “de ene mens”, namelijk Jezus Christus. Zowel Adam als Christus vertegenwoordigen de hele mensheid! 204 Romeinen 5:16 – vele misstappen en toch rechtvaardiging En het is niet zoals door één die zondigt, [zó is] het geschenk. Want inderdaad, het oordeel is vanuit één tot veroordeling. Maar het genade-effect vanuit vele misstappen tot rechtvaardigstelling. Alvorens tot de overeenkomst tussen Adam en Christus te komen in vers 18, noemt Paulus hier wederom een groot verschil tussen beiden. Hij doet dat bijna in telegramstijl en laat daarbij allerlei woorden weg, zodat we worden genoodzaakt om de zin een paar keer te lezen. Paulus contrasteert de ene die zondigde (Adam dus) met “het geschenk in genade”, namelijk van “de ene mens Jezus Christus” (:15). Vanuit één mens kwam het tot veroordeling, namelijk van “de velen”. Heel de mensheid is veroordeeld om zondaar en sterveling te zijn vanuit één mens en vanuit één daad. Maar hoeveel overtreffender is in vergelijking daarmee niet het effect van genade (charisma)?! De veroordeling van de mensheid vindt plaats tegen de achtergrond van één overtreding. Maar de rechtvaardigstelling van diezelfde mensheid heeft als achtergrond “vele misstappen”. Met andere woorden: één daad van één mens was genoeg om allen te veroordelen. Maar het is GODS alles overtreffende genade dat de “vele misstappen” van de mensheid haar rechtvaardiging onmogelijk kunnen verhinderen. GODS genade is altijd “veel meer”! 205
Page 198
Romeinen 5:17 – in Leven koning zijn! Want indien in de misstap van de ene, de dood koning is door de één, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van het geschenk van de rechtvaardigheid ontvangen, in leven koning zijn, door de ene, Jezus Christus. Paulus stapelt het één na het andere contrast op, tussen Adam en Christus. Misstap tegenover rechtvaardigheid, koningschap tegenover koningschap en dood tegenover leven. In en via de misstap van Adam werd de dood koning. Immers, alle mensen zijn aan de dood onderworpen. Maar de genade is “veel meer” en daarom heet het ook “de overvloed van de genade”. Het is niet alleen dat dood plaats moest maken voor leven, maar het verandert ook de positie van degenen die deze genade ontvangen. Eerst werd men beheerst door de dood. Maar wie “van het geschenk van de rechtvaardigheid ontvangen”, worden zelf koning in leven! Dat komt door het soort leven, waarvan hier sprake is. Het is opstandingsleven. Leven dat de dood achter zich heeft. Wie in zulk Leven (inderdaad, met een hoofdletter!) is geplaatst, wordt niet beheerst, maar is zelf koning. Want wie dat Leven heeft ontvangen, is zelf onvergankelijk en rechtvaardig geworden! Dat is niet anders dan een Godsgeschenk! 206 Romeinen 5:18 – alle mensen! Zo dan, zoals door één misstap voor alle mensen tot veroordeling [was], zo ook door één rechtsuiting voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Bovenstaand vers lijkt door haar telegramstijl op een wiskundige formule. Het bevat in de grondtekst niet één werkwoord. Twee contrasten noemt Paulus. “Misstap” tegenover “rechtsuiting” en “veroordeling” tegenover “rechtvaardiging”. Maar er zijn ook twee overeenkomsten. Het is “één misstap” en “één rechtsuiting” en in beide gevallen zijn “alle mensen” daarbij inbegrepen. Adam at van de verboden vrucht en alle mensen zijn sindsdien veroordeeld om zondaren en stervelingen te zijn. Dat is ons lot, zo zijn we geboren. Maar, zo zegt Paulus, de impact van Christus’ ene rechtsuiting, doet hiervan niet onder. Het rechtvaardigt “alle mensen”! Heel het mensdom figureert in dit vers als lijdend voorwerp. U en ik hadden part noch deel aan Adams ongehoorzaamheid. Maar het veroordeelde ons allemaal tot de dood. Welnu, op dezelfde wijze, zal Christus’ rechtvaardigheid alle mensen rechtvaardigen. Hoe en wanneer is hier niet het onderwerp, slechts het feit wordt gesteld. Paulus’ mededeling is zowel simpel als perfect. Een kind kan het begrijpen. Dit is de absolute climax in Paulus’ betoog. Wat een ultiem, Goed Bericht! Het staat als een rots. Alle mensen!!!! 207
Page 200
Romeinen 5:19 – de gehoorzaamheid van één Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. Het voorgaande vers 18, vormt de kern van deze hele passage. In vers 12 begon Paulus met een vergelijking tussen Adam en Christus, maar die maakt hij pas af in vers 18. Eén misstap zorgde ervoor dat alle mensen veroordeeld zijn om zondaar en sterveling te zijn. Op dezelfde wijze staat één daad van rechtvaardigheid ervoor garant dat alle mensen zullen worden gerechtvaardigd. Bijna niemand gelooft deze eenvoudige waarheid, maar het is precies wat Paulus schrijft. En de logica is zó onontkoombaar en simpel, dat een kind het kan begrijpen. In boven geciteerd vers verklaart Paulus zijn statement nader. De ene misdaad in vers 18 is de ongehoorzaamheid in vers 19, zoals de ene rechtsuiting (:18) “de gehoorzaamheid van de ene” is (:19). Jezus Christus wist dat in de boekrol van hem stond geschreven en werd gehoorzaam tot de dood van het kruis. Evenals ooit Abraham, geloofde hij dat GOD doden levend maakt. Christus’ gehoorzaamheid was zijn geloof: hij gaf gehoor aan wat GOD zwart op wit had beloofd. Zou deze gehoorzaamheid minder impact hebben dan Adams ongehoorzaamheid?!? 208 Romeinen 5:19 – alle mensen = de velen Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaren werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. Paulus schreef in vers 18 twee keer over “alle mensen”, en in dit vers heeft hij het twee keer over “de velen”. Dat is natuurlijk geen tegenstelling, want alle mensen zijn velen. In Paulus’ dagen telde de wereld vermoedelijk zo’n 200 miljoen mensen en vandaag bijna zo’n veertig keer zoveel! “Alle mensen” wil zeggen: iedereen, niemand uitgezonderd, terwijl “de velen” verwijst naar het grote aantal. Paulus schrijft trouwens niet, zoals sommige vertalingen weergeven, ‘zeer velen’, maar “de velen”. Dat geeft aan dat de groep is bepaald en als bekend wordt verondersteld. Welke “velen”? “De velen”, namelijk waarvan in het voorgaande vers werd gesproken. “Alle mensen” dus. Paulus maakt geen tegenstelling tussen “allen” en “velen”, maar tussen “één” en “alle mensen” of tussen “één” en “de velen”. De clou van deze hele passage is dat het lot van het mensdom (“alle mensen”, “de velen”) volstrekt bepaald wordt door twee keer één daad (respectievelijk “één misstap” en “één rechtsuiting”) en door twee keer “één mens”. De mensheid is hierin volstrekt passief en heeft niets te kiezen. 209
Page 202
Romeinen 5:19 – gesteld en neergezet Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaren werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. De mensheid, zoals Paulus dat in deze passage beschrijft, is geen verzameling losse individuen die elk hun eigen lot beslissen. Integendeel. Dat u en ik zondaar en sterveling zijn, is geen eigen keuze. Dat stond al vast voordat we geboren waren. Onze adamitische afkomst is daarin beslissend. Aangezien “alle mensen” (“de velen”) afstammen van die ene mens, die van de verboden vrucht at, zijn zij allen zondaren. Niet slechts ‘zondaren geworden‘, zoals moderne vertalingen dit graag weergeven, maar tot “zondaren gesteld“. Of nog ‘letterlijker’: neer-gezet. Het drukt uit dat “de velen” (namelijk de hele mensheid) hierin volstrekt passief is. Of we het er nu mee eens zijn of niet, doet totaal niet ter zake. Maar let op, Paulus’ vaststelling is de introductie tot het meest indrukwekkende feit van de hele wereldgeschiedenis. Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de hele mensheid tot zondaar is gesteld, zó zal ook door de gehoorzaamheid van de ene mens, diezelfde mensheid, namelijk “de velen”, tot rechtvaardigen worden gesteld. Onontkoombaar en onherroepelijk! 210 Romeinen 5:20 – waarom de wet? Maar de wet kwam er bij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig. Paulus’ statement is zo onorthodox dat nogal wat bijbelvertalingen hun best doen om de tekst hier aan te passen. Men meent dat toen God aan Israël de wet gaf, dit tot doel had dat Israël daar beter van zou worden. Maar Paulus zegt hier het tegenovergestelde. De wet werd aan Israël gegeven met de bedoeling dat Israël daardoor zou falen. Later betoogt Paulus dat de wet de zondige hartstochten juist prikkelen (Rom.7:5:8). En weet iedere opvoeder niet hoe dat werkt? Zeg tegen een kind, dat het iets niet mag doen en de onweerstaanbare neiging om het juist wel te doen is geboren. Het verbod brengt niet alleen op een idee, het maakt het idee zelfs aantrekkelijk! Niet de toename van de zonde was Gods doel op zichzelf. Maar de zonde was wel noodzakelijk om Gods genade te kunnen tonen. En om de overvloed van zijn genade te bewijzen, had God nóg meer zonde nodig. En daarom gaf Hij Israël de wet. Velen proberen nog steeds door de wet te houden, beter te worden. Tevergeefs. Alleen genade overruled de zonde! 211
Page 204
Romeinen 5:20 – uitermate overvloedig! Maar de wet kwam erbij, opdat de misstap zou toenemen. Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig… De impact van de gehoorzaamheid van de ene mens Jezus Christus, gaat zoveel verder dan het volk waaraan de wet is gegeven. Want de reikwijdte van de impact van Jezus Christus’ gehoorzaamheid, heeft dezelfde proporties als wat Adam ooit deed. En zelfs nog “veel meer” dan dat! Vanuit dat perspectief is de wet slechts een relatieve bijkomstigheid. Paulus merkt op: “de wet kwam erbij“. Pas vijfentwintig honderd jaar na Adam werd ze gegeven aan maar één volkje. In de vergelijking tussen Adam en Christus, doet de wet niet wezenlijk ter zake. Want zoals via Adam alle mensen zijn veroordeeld, zó worden via Christus alle mensen gerechtvaardigd. Ongeacht met of zonder wet. De wet figureert hier slechts als versterker van de zonde (“opdat de misstap zou toenemen”), zodat tegen de nóg zwarter gemaakte achtergrond van de zonde, de genade des te meer zou schitteren en “uitermate overvloedig” zou blijken. De wet heeft de zonde niet ingedamd, maar juist geïntensiveerd. En dat blijkt geen ‘bug’ of weeffout te zijn; het maakt deel uit van GODS voornemen om zijn genade ultiem te etaleren! 212 Romeinen 5:20,21 – de genade is koning Waar echter de zonde toeneemt, is de genade uitermate overvloedig, opdat net zoals de zonde koning is in de dood, zó ook de genade koning zou zijn door rechtvaardigheid tot in aeonisch leven, door Jezus Christus, onze Heer. Dit vers sluit een passage af waarin Adam naast én tegenover Christus werd geplaatst. En dus ook zonde tegenover genade. “De zonde is koning in de dood”, dat betekent dat de zonde haar heerschappij bewijst “in de dood”. Ze is immers onvermijdelijk en niemand ontziend. En de wet die ten tijde van Mozes “erbij kwam”, veranderde daar niets aan. Sterker nog: ze deed de zonde slechts toenemen. Het is tegen deze zwarte achtergrond van zonde en dood, dat “de genade uitermate overvloedig” schittert. Alle mensen zijn zondaren en stervelingen door één daad van één mens. De zonde heerst in de dood, maar eindigt Godzijdank ook in de dood. Precies daar waar “de genade uitermate overvloedig” aan het licht trad “door Jezus Christus, onze Heer”. Want GOD wekte hem op “om onze rechtvaardiging” (4:25). “Onze”, namelijk van “alle mensen” (:18). Zó is “de genade koning” en overruled ze zonde en dood. Als een historisch feit “tot in aeonisch leven”, waarin de dood definitief is gepasseerd! 213
Page 208
Romeinen 6:1,2 – in zonde leven?!? Wat zullen wij dan uitspreken? Zouden we blijven in de zonde, opdat de genade zou toenemen? Volstrekt niet! Hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven? Paulus heeft uiteen gezet hoezeer de genade “uitermate overvloedig” is ten opzichte van de zonde. Waar zonde toeneemt, wordt de genade alleen maar meer. Dát hebben Paulus’ ‘gesprekspartners’ in elk geval goed begrepen. Maar wat deze vervolgens hieruit afleiden, verraadt typisch de mindset van iemand die leeft onder de wet. Iemand die probeert om niet te zondigen, zal de boodschap van radicale genade altijd aangrijpen, als excuus om te blijven zondigen. Als ik mijzelf als een zondaar beschouw, dan behoort zondigen tot mijn identiteit. Een hond blaft, een kat miauwt en een zondaar zondigt. Een leven onder de wet verandert daar niets aan. Sterker nog: als mij wordt voorgehouden dat ik niet mag zondigen* suggereert dit slechts dat zondigen kennelijk aantrekkelijk is. , De reden van Paulus’ “volstrekt niet!” is, dat hij ons niet rekent als zondaren, aangezien wij “stierven aan de zonde”. Hoe dan wel, dat legt Paulus in het vervolg uit. Maar het idee is: de zonde ligt achter ons als een gepasseerd station. Hoezo dan ‘leven in zonde’?!? ______________________________________________ * Zie misverstand in NBG51 vertaling van 6:1 “Mogen wij bij de zonde blijven…?“ 218 Romeinen 6:2,3 – in zijn dood Hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven? Of weten jullie niet dat zovelen als tot in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt? Waar de zonde toeneemt, is de genade altijd nóg meer. Maar dat dit een reden zou zijn om dus in de zonde te blijven leven, is voor Paulus bizar en ongerijmd. Want, zo betoogt Paulus, wij “stierven aan de zonde”. Oftewel, de zonde ligt achter ons en we “waren zondaren”, zoals hij eerder schreef (5:8). Dat we “stierven aan de zonde”, moet Paulus toelichten. Want als wijzelf in de letterlijke zin niet zijn gestorven, wat bedoelt hij dan met “wij stierven”? Paulus vindt dat hij van zijn lezers mag verwachten dat zij op de hoogte zijn van wat hij nu gaat vertellen. “Weten jullie niet dat…?”. Deze kennis behoort tot het ABC van zijn onderwijs. En inderdaad, ook in veel andere brieven schrijft Paulus over met Christus gekruisigd, gestorven en begraven te zijn. Wijzelf stierven niet, maar wij zijn verbonden met Christus die stierf. En aangezien we worden geïdentificeerd met hem, is “zijn dood”, onze dood. Zó rekent God. Dat zien we niet, dat voelen we niet, maar dat zouden we weten. 219
Page 210
Romeinen 6:3 – in Christus gedoopt Of weten jullie niet dat zovelen als tot in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt? Paulus betoogt hoe ongerijmd het is om als gelovige in de zonde te blijven. Immers, “hoe zullen wij die stierven aan de zonde, daarin nog leven?” Daarbij gaat hij er vanuit dat zijn lezers weten, dat zovelen “in Christus worden gedoopt, tot in zijn dood worden gedoopt”. Omdat Christus stierf, worden ook wij als gestorven gerekend. Omdat we “in Christus” zijn. Dat wat hem is overkomen (= zijn dood) is ook onze positie. Voor het verstaan van Paulus’ woorden over de doop, is het van het grootste belang dit niet gelijk te stellen aan ‘in water worden gedoopt’. Daarover schrijft hij ook niet. Paulus heeft het over “in Christus worden gedoopt” en “in zijn dood worden gedoopt”. Daar komt geen druppel water aan te pas. Niet door onderdompeling in een waterbad komt men “in Christus”. In en met Christus verenigd te worden is geen ritueel, maar een geestelijke zaak. “In één geest worden wij allen tot in één lichaam gedoopt…”, lezen we in 1Kor.12:13. Het is door het be-amen van het Woord, dat we één worden met Christus! Zijn dood is onze dood. 220 Romeinen 6:4 – begraven door de doop Wij werden dan met hem begraven door de doop, tot in de dood, opdat net zoals Christus vanuit de doden werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. De doop is in deze verzen geen doop in water, maar een doop “in Christus” en “in zijn dood”. Christus zelf beschreef zijn aanstaande dood als een doop waarmee hij gedoopt zou worden (Luc.12:50). Aan het begin van zijn bediening was hij door Johannes gedoopt in de Jordaan om vervolgens uit het water op te staan. Het was de weg door de doodsjordaan. Deze doop was een beeld van zijn dood en begrafenis met het oog op zijn opstanding. Welnu, in de begrafenis die zijn ‘doop’ was, zijn wij “met hem begraven”. Zijn dood was onze dood. Zijn begrafenis was onze begrafenis. En aangezien zijn dood ook zijn doop was, zijn wij dus ook met hem gedoopt. Met andere woorden: de doop in Christus is geen ritueel dat wij ondergaan, maar het is de begrafenis waarmee Christus begraven werd! Dat was zijn ‘doop’ en dus ook onze doop. Wanneer werd ik gedoopt? Toen Christus in de hof van Arimathea in het graf werd gelegd. 221
Page 212
Romeinen 6:4 – in nieuwheid van leven wandelen Wij werden dan met hem begraven door de doop, tot in de dood, opdat net zoals Christus vanuit de doden werd opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. In Christus geloven betekent bovenal ook: geloven in Christus te zijn. Christus stierf en werd opgewekt, opdat heel de mensheid het leven zou ontvangen dat door hem aan het licht is gekomen. Hij is de Eersteling wiens lot bepalend is voor de rest, zoals Paulus betoogde in het voorgaande gedeelte over Adam en Christus. De essentie hierin is, dat Christus ons meeneemt in zijn dood en opstanding. Hij stierf voor ons, opdat wij met hem zouden sterven en opgewekt worden. Christus’ begrafenis (= zijn doop in de dood) betekent het einde van “de oude mensheid”, die vergankelijk en zondig (= doelmissend) is. Toen Christus op de derde dag “vanuit de doden werd opgewekt” stond hij op “in nieuwheid van leven”. Zonde en dood had hij eens voor altijd achter zich gelaten. Hoe dwaas is daarom de gedachte dat we in de zonde zouden blijven?! Want Christus stierf juist om ons van de zonde te verlossen. Opdat we (in de tegenwoordige tijd al!) “in nieuwheid van leven zouden wandelen!” 222 Romeinen 6:5 – samen één plant geworden Want indien wij samen één plant zijn geworden in de gelijkenis van zijn dood, dan zullen wij het ook zijn van zijn opstanding. We worden één gerekend met Christus. We zijn “samen één plant geworden in de gelijkenis van zijn dood”. “Samen één plant geworden”, dus als vergroeid met hem. “… in de gelijkenis van zijn dood”, dat wil zeggen gestorven zijn zoals hij is gestorven. Dat alles betekent dat ik, wanneer ik wil weten wie ik ben in GODS ogen, moet kijken naar Christus. Toen Christus stierf, stierf ik. Als vergroeid met hem en daarom ook delend in zijn lot. Dus toen hij opstond, werd ik met hem mede opgewekt. Zo ziet God mij nu en dat bepaalt wie ik ben. Levend voorbij de dood. Een nieuwe schepping! Wie ik ben wordt niet bepaald door wat anderen van mij vinden. Of zoals ik mijzelf beoordeel of voel. Dat is drijfzand en geeft nooit vastheid. Beslissend voor mijn identiteit is ook niet mijn verleden maar juist de toekomst. Daarom komt het slechts mijn Schepper toe om te vertellen wie ik ben. Want alleen hij kent en bepaalt mijn bestemming. Zo mag ik rekenen en wandelen. “In nieuwheid van leven”! 223
Page 214
Romeinen 6:6 – onze oude mens medegekruisigd Dit wetende, dat onze oude mens werd medegekruisigd, opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Opnieuw wijst Paulus op hetgeen zijn lezers (zouden) weten. Ze waren hierin dus onderwezen. “… onze oude mens” is de mensheid, die afstamt van Adam. Christus stierf door die mensheid (zij bracht hem aan het kruis) maar ook voor die mensheid. Dat wil zeggen: ten behoeve van hen. En hier lezen we: die mensheid stierf ook met hem. “… onze oude mens werd medegekruisigd”. Het kruis van Christus markeert het einde van de oude mens. Niet omdat de oude mens sindsdien niet meer zou bestaan, maar omdat het kruis officieel haar einde bezegelt. Zoals drie dagen later het officiële begin werd ingeluid van “de laatste Adam” en een nieuwe mensheid. Dit zijn geen ervaringen of gevoelens, maar mijlpalen en feiten. Het komt erop aan dat we dit zouden weten. Want alleen wanneer we dit weten, hoeft ons lichaam niet langer beheerst te worden door de zonde. Zeker, straks in het opstandingslichaam speelt de zonde sowieso geen rol meer. Maar waarom zouden we daarop wachten? Waarom nu al niet “wandelen in nieuwheid van leven”? Vrij, blij en onbekommerd! 224 Romeinen 6:6,7 – geen slaaf meer Dit wetende, dat onze oude mens werd medegekruisigd, opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Want wie sterft is gerechtvaardigd van de zonde. Paulus schrijft hier over de feiten van de kruisiging, de begrafenis en de opstanding van Jezus Christus. Dat zijn objectieve ijkpunten, die onafhankelijk zijn van emoties en beleving. Vandaar de nadruk die de apostel legt op “weten” (:3,6) en “rekenen” (:11). Want alleen wie weet, dat hij medegekruisigd en -begraven is met Christus en van daaruit rekent, is geen slaaf meer van de zonde. De begrippen ‘slaaf van‘ en ‘verslaafd aan‘ de zonde, spelen een grote rol in dit hoofdstuk. Paulus leert: wie stierf is logischerwijs gerechtvaardigd, dat wil zeggen: vrijgesproken van de zonde. Geen slaaf meer. Dit onderwijs is van grote praktische betekenis! Alles begint met weten geen slaaf meer te zijn. Wie zichzelf als slaaf van de zonde beschouwt en tegen verslaving gaat strijden, zal telkens weer de ervaring opdoen dat dit hopeloos is. Waarom? Omdat je denkt… dat slaaf-zijn tot je identiteit behoort. Dus kun je niet anders… denk je. Totdat de waarheid doordringt dat je geen slaaf meer bent. Die waarheid maakt vrij! 225
Page 216
Romeinen 6:6,7 – gerechtvaardigd van de zonde …opdat het lichaam van de zonde teniet gedaan zou worden en wij geen slaaf meer aan de zonde zouden zijn. Want wie sterft is gerechtvaardigd van de zonde. De gedachte achter vers 7 is niet dat wie sterft, vrijgesproken wordt van schuld. Dat zou onzinnig zijn. Sterven maakt geen einde aan iemands schuld. Inderdaad, sterven maakt een einde aan de strafvervolging. Het heeft immers geen zin om een dode een straf op te leggen. Maar bedenk, dat Paulus het in vers 7 ook niet heeft over rechtvaardiging van schuld, maar over rechtvaardiging van zonde (enkelvoud). Wie sterft wordt gerechtvaardigd, dat wil zeggen: vrijgesproken van zonde. De dood maakt een einde aan de macht van de zonde omdat de zonde nu eenmaal geen zeggenschap heeft over een gestorvene. Een dode kan niets en dus ook niet zondigen. De dood is aan de ene kant het gevolg van zonde (5:12) en tegelijkertijd ook het einde van de zonde. Feitelijk stelt de zonde zichzelf door de dood, buiten werking. Paulus stelt deze dingen vast om de positie van ons die geloven in het licht te stellen. Omdat we “met Christus” zijn gestorven, zijn we dus ook vrijgesproken van de zonde. Zo rekent GOD. Waarom zouden wij anders rekenen? 226 Romeinen 6:8,9 – niet meer sterft… Maar indien wij samen met Christus stierven, geloven wij, dat wij ook samen met hem zullen leven, daar wij weten dat Christus, opgewekt wordend vanuit de doden, niet meer sterft. De dood is geen heer meer van hem. Het “indien…” drukt geen onzekerheid uit, maar ondersteunt de argumentatie. Aangezien we samen met Christus stierven en dus met hem verbonden zijn, zullen we logischerwijs ook samen met hem leven in zijn opstanding. Paulus spreekt niet van “zullen”, omdat het opstandingsleven voor ons nog steeds alleen maar toekomstig zou zijn (:4). Met de toekomende tijd (“zullen leven”) neemt hij ons als het ware mee naar het startpunt (de dood) om vandaaruit wat komen gaat te overzien. Dat Christus, die werd opgewekt uit de doden, “niet meer sterft”, is wetenschap. Het is wat wij geacht worden te weten. Zijn opwekking uit de doden is een volstrekt unieke gebeurtenis, zoals nooit eerder heeft plaatsgevonden. De personen, die bij eerdere gelegenheden werden opgewekt uit de doden, zoals bijvoorbeeld de jongeling te Naïn, het dochtertje van Jaïrus en Lazarus zijn allemaal later alsnog gestorven. Hun opstanding was een terugkeer naar het vergankelijke leven. Christus’ opwekking is van een andere orde. Hij liet de dood als Eersteling, definitief achter zich. 227
Page 218
Romeinen 6:9,10 – eens voor altijd …daar wij weten dat Christus, opgewekt wordend vanuit de doden, niet meer sterft. De dood is geen heer meer van hem. Want wat betreft dat hij stierf aan de zonde, stierf hij eens voor altijd. Maar wat zijn leven betreft, leeft hij voor God. Als Eersteling is Christus uit de doden opgewekt. Eenmalig en definitief. Hij hoeft niet, zoals het dochtertje van Jaïrus of Lazarus, voor een tweede keer te sterven. Het is niet alleen zo dat de dood hem niet meer beheerst, hij is zelfs volledig buiten het bereik van de dood. Nu de dood voor Christus een voorgoed gepasseerd station is, behoort daarmee ook de zonde tot het verleden. De zonde heerst immers tot in de dood (5:21). Christus’ dood betekent daarom ook het doodvonnis voor de zonde. “Eens voor altijd”. En nu hij leeft (dat wil zeggen: in onvergankelijke heerlijkheid) liggen de problemen van zonde en dood, onomkeerbaar en blijvend achter hem. Dat is wat werkelijk ‘leven’ mag heten. Wat wij hier op aarde ‘leven’ noemen, is sterven in slow motion. Maar wat de Eersteling Christus aan het licht bracht, toen hij werd opgewekt uit de doden, is LEVEN met allemaal hoofdletters. In de nabijheid van en gewijd aan GOD! 228 Romeinen 6:11 – opstandingsleven nu! Zo ook jullie, reken jezelf inderdaad doden te zijn voor de zonde, levenden echter voor de God, in Christus Jezus. Leven in geloof is geen kwestie van zien of voelen, maar van rekenen. Rekenen zoals God rekent. Degene die gelooft, is “in Christus Jezus”. Eén gemaakt met hem. Zijn positie is onze positie. Hij stierf… en wij met hem. Hij werd opgewekt uit de doden… en wij met hem. De zonde ligt achter ons. Dat is niet onze ervaring, maar het ligt besloten in een historisch feit. Want we zijn “in Christus Jezus”. We rekenen onszelf als “doden voor de zonde”. Wat doet de zonde met een dode? Niets. En wat doet een dode met de zonde? Ook niets. Zeker, dit staat haaks op de leer dat we zouden strijden tegen de zonde. Want wie strijdt tegen de zonde en haar probeert te vermijden, is voortdurend bezig met… de zonde. De zonde beheerst je! Maar wie wandelt “in nieuwheid van leven” (:4) negeert de zonde. Dan wordt zonde met recht negatief, dat wil zeggen: genegeerd. Hoe dan? Door te leven voor God! Maar breekt zo’n leven dan niet pas aan bij de opstanding? Inderdaad, maar dit is ook opstandingsleven! Niet straks maar nu! 229
Page 220
Romeinen 6:12 – vrijheid in een sterfelijk lichaam Laat dan de zonde niet langer heersen in jullie sterfelijk lichaam, om aan zijn begeerten te gehoorzamen. Wij wandelen ‘de jure’ (dat wil zeggen: volgens het recht) “in nieuwheid van leven”. Levend aan de overzijde van het graf. Zo rekent God en zo mogen ook wij rekenen. Maar ‘de facto’ (= feitelijk) wandelen we nog in een “sterfelijk lichaam”. Paulus’ oproep komt er op neer dat we in dit “sterfelijk lichaam” al een voorschot nemen op de toekomst, wanneer ons lichaam zal zijn verlost (8:23). Straks kunnen we ‘de facto’ niet meer zondigen. Maar vandaag hoeven we de zonde al niet langer te laten heersen in ons “sterfelijk lichaam”. Wat betekent dat? Het antwoord lazen we in de voorgaande zin, waarop dit vers aansluit met: “laat dan…”. Het betekent: jezelf rekenen als doden voor de zonde en als levenden voor God. Wie zichzelf rekent als zondaar, wordt per definitie beheerst door de zonde. Je kunt dan niet anders dan zondigen, want zondaar-zijn behoort tot je identiteit. Zo’n mindset maakt dat je slaafs moet gehoorzamen aan de begeerten van de zonde. Allesbepalend voor de focus en de gerichtheid in ons “sterfelijk lichaam”, is hoe we onszelf rekenen. Ben ik een zondaar? Of leef ik voor GOD? 230 Romeinen 6:13 – presenteer jezelf aan God Presenteer ook jullie leden niet als wapenen van onrechtvaardigheid voor de zonde, maar presenteer jezelf aan God, als levenden uit de doden, en jullie leden als wapenen van rechtvaardigheid voor de God. Naast onszelf niet langer te laten beheersen door de zonde (:12), doet Paulus ook een oproep met het oog op onze leden. Dat zijn niet alleen onze ledematen, maar alle delen van het lichaam. Armen, benen, ogen, oren, neus, tong, geslachtsdeel, enzovoort. Alles zouden we presenteren, beschikbaar stellen “als wapenen van rechtvaardigheid voor de God”, in plaats van “als wapenen van onrechtvaardigheid voor de zonde”. Onze leden zijn wapenen oftewel werktuigen. In de Bijbel altijd gebruikt in de context van strijd. Er is ook strijd: want terwijl we de facto nog in een “sterfelijk lichaam” (:12) verblijven, rekenen we onszelf (de jure) als “levenden uit de doden”. Dat is een voortdurend conflict tussen enerzijds ervaring en gevoel en anderzijds rekenen (:11) zoals God ons ziet. Maar daarvoor hoeven we niet telkens opnieuw een keuze te maken. Stel je eens voor altijd beschikbaar. “Presenteer jezelf aan God”, is een tijdloos feit (aorist). Als je dat één keer gedaan hebt, hoef je nooit meer te kiezen. Ik leef het opstandingsleven en daarmee basta! 231
Page 222
Romeinen 6:13 – wapens van rechtvaardigheid voor God Presenteer ook jullie leden niet als wapens van onrechtvaardigheid voor de zonde, maar presenteer jezelf aan God, als levenden uit de doden, en jullie leden als wapens van rechtvaardigheid voor de God. Met “jullie leden” doelt Paulus op elk deel van ons “sterfelijk lichaam”. Maar niet slechts de fysieke lichaamsdelen, ook de daaraan gekoppelde functies. De oren staan voor gehoor, de ogen voor zien, de hersenen voor denken en intelligentie, enzovoort. Wat Paulus leert is dat wanneer we onszelf aan God beschikbaar stellen “als levenden uit de doden”, dat onze “leden” dan “wapens van rechtvaardigheid voor God” worden. Wat betekent dat? Dat onze “leden” wapens worden, suggereert strijd en conflict. Een conflict dat eigen is aan het feit dat we ons in de praktijk in een “sterfelijk lichaam” bevinden, terwijl we onszelf rekenen als mensen die zonde en dood achter zich hebben. Dat conflict hoeft ons niet te frustreren. Integendeel, dat hoort erbij. Dat onze leden “wapens van rechtvaardigheid voor God” worden, betekent dat ons lichaam en alles wat we ermee doen, gekenmerkt zal gaan worden door “rechtvaardigheid”. Dat woord kennen we inmiddels. Want was het niet geloof (= vertrouwen) in wat God gesproken heeft, dat Hij rekent tot rechtvaardigheid (4:3)? 232 Romeinen 6:14 – niet onder wet maar onder genade Immers, zonde zal jullie heer niet zijn, want jullie zijn niet onder wet maar onder genade. Slechts tot weinig bijbellezers dringt het ronduit revolutionaire door van wat Paulus hier leert. Dit statement is het (voorlopige) eind- en hoogtepunt van zijn betoog. Het beantwoordt de vraag, hoe en waarom zonde ons niet zal beheersen. De gangbare godsdienstige visie luidt: zonde zal ons niet beheersen wanneer we ons onder de wet stellen. Paulus zegt precies het tegenovergestelde. Juist wanneer we onder de wet zijn zal zonde ons beheersen. De wet maakt dat we tegen de zonde gaan strijden. Maar hoe meer we bezig zijn om de zonde niet te doen, des te meer worden we door de zonde beheerst. Want de wet bepaalt ons bij wat we niet mogen en juist dat prikkelt de zonde. Wet maakt zonde aantrekkelijk. GENADE is het Goddelijke antwoord op dit grote probleem! Genade eist niets, maar geeft alles. Genade bepaalt mij niet bij mijn onvermogen, maar bij GODS vermogen. Niet bij wat ik niet kan, maar bij wat Hij wel kan! Genade leert mij rekenen dat ik geen zondaar meer ben, maar rechtvaardig in Christus. Genade doet me opgewekt wandelen voor GOD, in nieuwheid van leven! 233
Page 224
Romeinen 6:15 – niks mis met zondigen? Wat dan? Zullen we dan zondigen, omdat wij niet onder wet, maar onder genade zijn? Volstrekt niet! In vers 14 benoemde Paulus waarom zonde geen heerschappij over ons voert. Dat is omdat wet zonde prikkelt. Wet zorgt ervoor dat we voortdurend worden bepaald bij wat we niet mogen – en dat maakt dat we beheerst worden door zonde. Men zou van de andere kant ook kunnen redeneren dat, als wij niet onder wet, maar onder genade zijn, met zondigen niets mis is. Als het niet verboden is en we staan in de vrijheid, wat is het probleem met zondigen? Dit argument lijkt sterk op de suggestie in vers 1, waar geopperd werd dat we zouden blijven in de zonde, opdat de genade zou toenemen. Inderdaad, de suggestie is dezelfde, namelijk: “blijven in de zonde”, maar het motief verschilt. In vers 1 ging het om de genade te doen toenemen. Hier in vers 15 is de reden: we zijn niet onder de wet, dus zondigen is toch niet verboden? Ook hier wijst Paulus de suggestie radicaal van de hand. Want al is zonde niet verboden, zonde is wel ‘doel missen’. Hoezo ‘niks mis met zondigen’? Zonde is per definitie ‘mis’! Genade daarentegen is ‘vreugde’! 234 Romeinen 6:16 – een gelukkige slaaf! Weten jullie niet, dat aan wie jullie jezelf presenteren als slaven tot gehoorzaamheid, jullie als slaven gehoorzamen; ofwel van zonde tot in de dood, of van gehoorzaamheid tot in rechtvaardigheid? Zoals we al zo vaak hebben gezien, doet Paulus opnieuw een beroep op wat zijn lezers geacht worden te weten. “Weten jullie niet dat…?” Een goede praktijk begint bij weten. Want alleen wanneer je dingen weet, kun je dat weten ook toepassen. Elk mens, zo stelt Paulus, is hoe dan ook een slaaf. Van huis uit, als nakomelingen van Adam zijn we slaven van zonde. Dat is geen keuzeoptie, maar een gegeven. Onontkoombaar. Reeds in de wieg waren we zondaren en daarmee stervelingen. En vandaar dus: slaven “van zonde tot de dood”. Maar nu als gelovigen zijn we eveneens slaven. Want gehoorzamen, dat wil zeggen: gehoor geven aan – of een geopend oor hebben voor het Goede Bericht, leidt tot rechtvaardigheid. Want wie gelooft in “Hem die de goddeloze rechtvaardigt”, diens geloof rekent GOD tot rechtvaardigheid (4:5). Zoals een zondaar “tot in de dood” gevoerd wordt, zo wordt de gelovige gevoerd “tot in rechtvaardigheid”. Beide uitkomsten zijn bindend en onafwendbaar. Een gelovige kan onmogelijk ontkomen aan zijn van Godswege bestemde lot. Wat een gelukkige slaaf is hij! 235
Page 226
Romeinen 6:17 – Paulus’ type van onderwijs Dank echter aan God, dat jullie slaven van de zonde waren, maar [nu] van harte gehoorzamen aan een type van onderwijs dat aan jullie werd overgeleverd. De gelovigen te Rome waren slaven van de zonde. Verleden tijd. Ook in hoofdstuk 5 vers 8 spreekt Paulus over “toen wij nog zondaren waren“. Terwijl we nu rechtvaardigen zijn. Zulke uitspraken gaan over onze identiteit in Christus. Dat is Paulus’ “type van onderwijs”: leren wie we zijn in Gods ogen. En GOD daarvoor danken. Paulus kwam niet met therapieën om mensen van hun zondige verslavingen af proberen te krijgen. Zulke therapieën en methodes benaderen een mens als slaaf. Het leert je: je zit vast aan een zondige gewoonte want je bent een slaaf. Als je meent, dat dat je identiteit is, dan kan je dus niet anders. Als je denkt, dat je een slaaf bent, dan zul je je verslaafd gedragen en ook zo voelen. Hoe bevrijdend is dan Paulus’ “type van onderwijs”! Hij onderwees de gelovigen: jullie waren slaven van de zonde. En nu ben je gerechtvaardigd, oftewel vrijgesproken. Met Christus gestorven en opgewekt, mag je leven voor GOD! Niet door wanhopig proberen, maar in hartelijk vertrouwen dat je mag zijn wie je bent. 236 Romeinen 6:18 – vrijgemaakt van de zonde Vrijgemaakt nu wordend van de zonde, werden jullie slaaf gemaakt in de rechtvaardigheid. Het grote onderwerp in dit hoofdstuk is de bevrijding van de zonde. Die bevrijding is in de eerste plaats juridisch. Dat wil zeggen: zoals GOD rekent. Hij ziet ons verbonden (“één plant geworden”, :5) met Christus die stierf en werd opgewekt. Die positie bepaalt onze bestemming en identiteit. Het leert ons wie we zijn en zoals wij onszelf mogen rekenen (:11). Wie ik ben wordt niet bepaald door mijn onvermogen, maar door GODS belofte en door Zijn vermogen. Abram kreeg van GOD de naam ‘Abraham’ (wat betekent: vader van veel volken) toen hij nog kinderloos was. Hij was dus al “vader van veel volken”, toen daar nog niets van te zien was. Maar GOD had gesproken: zo heet jij en dat ben jij. Punt uit! En Abraham leefde uit dat geloof en GOD bekrachtigde hem en gaf hem de potentie, zodat hij opstandingskracht aan den lijve ervoer. Wie gelooft is “slaaf gemaakt in de rechtvaardigheid”. Zoals we eerder zagen (:16) betekent dit: wie bevrijd wordt van de zonde wordt wetmatig een rechtvaardige. Het is onontkoombaar, bindend en het voorrecht van elke gelovige. Als GOD rechtvaardigt, wie of wat zal dan veroordelen?! 237
Page 228
Romeinen 6:19 – verslaafd en verslaafd is twee Menselijk zeg ik dit, vanwege de zwakheid van jullie vlees. Want net zoals jullie je leden presenteerden, verslaafd aan de onreinheid en aan de wetteloosheid tot de wetteloosheid, zo presenteert jullie leden nu, verslaafd aan de rechtvaardigheid tot heiliging. Paulus verontschuldigt zich voor de vergelijking die hij maakt. Het is menselijkerwijs gesproken en een concessie aan zijn lezers. Want “rechtvaardigheid tot heiliging” associëren met verslaving is slechts ten dele juist. Betekenen rechtvaardigheid en heiliging immers geen ultieme vrijheid? En toch vergelijkt Paulus het met de verslaving die zijn lezers maar al te goed kenden. Zij waren ooit verslaafd aan onreinheid en progressieve wetteloosheid (“wetteloosheid tot wetteloosheid”). Onreinheid betekent: platvloers, niet verheffend. Wetteloosheid is: zonder norm en houvast. Die dingen kenmerkten het vroegere bestaan van Paulus’ lezers. Ze konden niet anders en het woord “verslaafd” drukt dat perfect uit. Maar nu het contrast. In het verleden stelden zij hun leden (lichaamsdelen) verslaafd ter beschikking aan onreinheid en wetteloosheid. Nu zijn zij gelovig geworden en dus rechtvaardig in GODS ogen. Ze hebben GOD leren kennen en daarmee kreeg alles in hun bestaan in één keer zin en inhoud. Dat is onvermijdelijk en kan niet anders. Dat is nog eens positieve verslaving! 238 Romeinen 6:20,21 – twee smaken Want toen jullie slaven waren van de zonde, waren jullie vrij van de rechtvaardigheid. Wat voor vrucht hadden jullie toen? Dingen waarover jullie je nu schamen, want het einde daarvan is dood. Je bent een slaaf van de één óf een slaaf van de ander. “Niemand kan twee heren dienen” (Mat.6:24). Ben je een slaaf van de zonde, zoals de mens dat van huis uit is, dan ben je dus geen rechtvaardige (“vrij van de rechtvaardigheid”). Immers, “niemand is rechtvaardig, zelfs niet één”, schreef Paulus eerder (3:10). Paulus herinnert zijn lezers aan de positie en toestand dat zij slaven van de zonde waren. Wat leverde dat op? Niets, behalve dan zaken waarover ze zich nu schamen. Het woord ‘zonde’ betekent ‘doel missen’ en dus leidt zonde uiteindelijk tot niets. Zondaren zijn stervelingen en dus gaan ze dood. Het hele traject dat de mens doorloopt vanaf de geboorte is een neergaande lijn van slavernij aan zonde en afnemende vitaliteit, die ten slotte eindigt in de dood. De reden waarom Paulus de slavernij van de zonde zo in donkere tinten neerzet, is om het contrast met “de rechtvaardigheid” maximaal te laten uitkomen. Want kennis van goed is niet verkrijgbaar zonder kennis van kwaad. 239
Page 230
Romeinen 6:22 – vrucht tot heiliging Nu echter, vrijgemaakt wordend van de zonde maar tot slaaf gemaakt voor God, hebben jullie je vrucht tot heiliging en jullie einde is aeonisch leven. Tegenover het “toen jullie slaven waren van de zonde” (:18), staat het “nu echter“. Jullie werden “vrijgemaakt van de zonde”. Wie zich realiseert dat zonde “doel missen” betekent, beseft ook hoe hopeloos de positie is van degene die daarvan een slaaf is. De slaaf zelf kan daar niets aan doen; hij is geheel op een ander aangewezen om daaruit bevrijd te worden: iemand die een losprijs betaalt, zodat de slaaf vrijuit kan gaan of het eigendom wordt van een ander. Het gaat hier om een transfer van de ene heer (zonde) naar de andere (GOD). Van negatief naar positief. Terugdenken aan de vrucht van zonde brengt slechts schaamte (:21). Daarentegen slaaf van GOD zijn, betekent niet slechts je het eigendom van Hem weten, maar ook de ervaring van ware vrijheid. Het produceert een leven van “vrucht tot heiliging”. Heiliging – een eervol, aan GOD toegewijd bestaan – is een vrucht. Een vrucht die als vanzelf groeit vanuit het besef Zijn eigendom te mogen zijn. In de verwachting van het leven van de toekomende aeon, dat steeds stralender wordt! 240 Romeinen 6:23 – karig rantsoen vs. genade van GOD Want de rantsoenen van de zonde zijn dood, maar het genade-effect van God is aeonisch leven in Christus Jezus, onze Heer. Het woord dat hierboven vertaald is met “rantsoenen”, wordt meestal weergegeven met ‘loon’. Dat wordt dan uitgelegd als: God vergoedt de zonde met de dood. Maar in het Grieks is ‘loon’ een heel ander woord. En het gaat hier sowieso niet om God die door middel van de dood, afrekent met de zonde. Rantsoen is geen salaris, maar proviand; eten en drinken dat nodig is voor de veldtocht (1Kor.9:7). De zonde wordt hier voorgesteld als een meedogenloze heer (:20): het rantsoen dat hij zijn slaven verstrekt is… dood. Dat is nog minder dan karig. De mens die in slavernij is van de zonde (kortom, elke nakomeling van Adam) wordt zó afgeknepen dat hij er uiteindelijk aan dood gaat. Hoe groot is het contrast tussen dit dodelijke rantsoen van de zonde enerzijds en het genade-effect (charisma) dat GOD geeft anderzijds! De zonde levert dood op, maar wat GOD volstrekt om niet geeft, is aeonisch leven. Dat is het opstandingsleven van de komende aeon(en). Maar tegelijkertijd is dit opstandingsleven nu reeds aanwezig “in Christus Jezus, onze Heer”. De Eersteling uit de doden! 241
Page 234
Romeinen 7:2 – de wet van de man Want de gehuwde vrouw is wettig aan de levende man gebonden. In het geval echter dat de man sterft is zij ontslagen van de wet van de man. Het “want” hier, dient om uit te leggen waarom de wet heer is van de mens, zolang hij leeft. Het voorbeeld van de gehuwde vrouw moet dat duidelijk maken. Een echtgenote is wettig gebonden aan haar man zolang deze leeft. Dat is de ‘big deal’ bij de huwelijkssluiting: man en vrouw worden formeel (wettig) aan elkaar verbonden “tot de dood scheidt”. Dat dit voor velen slechts een formaliteit is geworden, doet aan de inhoud van de belofte op zichzelf niets af. De vrouw is gehuwd (letterlijk: onder-de-man) zolang de man leeft en dus pas bij zijn overlijden houdt dat op. Dan is “zij ontslagen van de wet van de man”. Het is geen willekeur dat Paulus op de vrouw wijst die aan “de wet van de man” gebonden is, zolang hij leeft. Want hij spreekt tot hen “die de wet kennen” (:1) en weten dat het oude verbond een huwelijksrelatie was (Jer.31:32). Het volk Israël was als vrouw door de wet verbonden aan de Man, de Heer zelf. Totdat de Man stierf… 246 Romeinen 7:3 – vrij van de wet Dus dan zal zij bij het leven van de man als echtbreekster betiteld worden, indien zij van een andere man wordt. Maar indien de man zou sterven is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is als zij van een andere man wordt. Om duidelijk te maken dat de wet slechts geldigheid heeft tot aan de dood, maakt Paulus in deze verzen een vergelijking met een vrouw, die wettig aan haar man is gebonden. Uiteraard, zolang deze man leeft. Want wanneer de man sterft is de vrouw van “de wet van de man” ontslagen. Paulus hint hier onmiskenbaar op de verbondsrelatie tussen de Heer en zijn volk Israël. Die verhouding wordt vaak vergeleken met die van een huwelijk. Israël is de vrouw, de Man is de Heer. En wanneer het volk andere goden achterna liep, wordt dit dan ook steevast als overspel en echtbreuk betiteld (Jer.3:1,8). Na de dood van de man echter, verandert deze situatie compleet. Vanaf dat ogenblik immers, is de vrouw “vrij van de wet”. Deze illustratie van een huwelijk kan iedereen begrijpen. Maar de Joodse lezers worden hierin ook direct aangesproken (:1). Want zij zijn deze vrouw! Maar wie is “de andere man”? 247
Page 236
Romeinen 7:4 – vruchtdragend voor GOD Zo dan, mijn broeders, ook jullie werden gedood voor de wet (door het lichaam van Christus), om van een ander te worden, van degene die uit de doden opgewekt wordt, opdat wij vrucht zouden dragen voor God. Pas hier verduidelijkt Paulus de vergelijking in de voorgaande verzen. Met het sterven van de Man doelde hij op het gedood worden van “het lichaam van Christus” aan het kruis. Christus representeert de Heer (vergelijk Zach.12:10; 14:4), met wie Israël sinds de wetgeving op Sinaï een huwelijksrelatie onderhield. En aangezien de Man stierf is het oude (huwelijks)verbond beëindigd. Maar, zo schrijft Paulus, niet alleen de Man stierf toen, “ook jullie werden gedood voor de wet“. Want waar de echtgenoot sterft, is ook aan de echtgenote (als zodanig) een einde gekomen. Voor de wet is zij geen echtgenote meer. En dus is zij vrij om van een ander te worden. En van wie wordt ze dan het eigendom? “Van degene die uit de doden opgewekt” werd! Maar is dat dan niet dezelfde als degene die stierf? Jawel, maar in een totaal nieuwe status! In deze nieuwe verhouding regeert geen zonde en geen dood meer. Het is een levende relatie van liefde, vruchtdragend voor GOD! 248 Romeinen 7:5 – geprikkeld door de wet Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet zijn, in onze leden, om vrucht te dragen voor de dood. Het “… toen wij in het vlees waren” plaatst Paulus tegenover het “nu” in vers 6. Het grote contrast tussen het bestaan vóór de dood en bestaan in het opstandingsleven. In het bijzonder heeft Paulus het hier over hen die de wet kennen (:1) en van huis uit “onder de wet” stonden (3:19). “De hartstochten van de zonden”, oftewel de zondige hartstochten “werkten… door de wet”. Later in dit hoofdstuk haast Paulus zich om op te merken, dat niet de inhoud van de wet zelf zondig is (:7), maar haar uitwerking bij degenen die onder de wet staan (:8). De wet prikkelt zondige hartstochten zodra de mens probeert deze hartstochten niet te doen. Zoals Paulus in hoofdstuk 6 vers 14 opmerkte: waar de mens onder de wet staat, voert de zonde heerschappij over hem. Niemand wordt meer beheerst door de zonde, dan degene die tracht de zonde te vermijden. Voor zover dit pogen al vruchtbaar is, dan is het “vruchtdragen voor de dood“. Want het leidt tot niets, het is contraproductief en het maakt de mens onmogelijk echt te leven. 249
Page 238
Romeinen 7:6 – letter & geest, oud & nieuw Maar nu werden wij ontslagen van de wet, waarin wij stervende werden vastgehouden, opdat we slaaf zouden zijn in nieuwheid van geest en niet in oudheid van letter. We dienen ons goed te realiseren dat het “wij, ontslagen van de wet” slaat op Paulus’ Joodse lezers (:1). Want niet de natiën, maar zij waren “onder de wet”(2:12; 3:19). Sinds de dood van de man echter, is zij “ontslagen van de wet van de man” (:2). Waarbij “de man” uiteraard verwijst naar Christus die God representeert (:4). Het oude verbond dat het karakter van een huwelijksverbond droeg, is beëindigd. Elders noemt Paulus dit verbond “de letter” (2Kor.3:6) en omschrijft dit als “een bediening van dood, gebeiteld in stenen” (2Kor.3:7). Hij noemt het ook “een bediening van veroordeling” (2Kor.3:9). Want dat is wat de wet doet: het veroordeelt degenen die geen gehoor geven aan haar eisen. Deze “oudheid van letter” staat tegenover het “nieuwe verbond, niet van letter maar van geest, want … de geest maakt levend” (2Kor.3:6). Dit is het verbond dat GOD zou sluiten met het volk van Israël in “de laatste dagen”. Een verbond dat blijvend is, omdat GOD daarin niets eist van zijn volk, maar zelf honderd procent garant staat voor de vervulling! 250 Romeinen 7:7 – is de wet zonde? Wat zullen we dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Integendeel, ik kende de zonde niet, tenzij door de wet. Want ook van begeerte zou ik niet geweten hebben indien de wet niet zei: jij zult niet begeren. Door wat Paulus tot dusver naar voren gebracht heeft over de wet, zou gemakkelijk de indruk kunnen ontstaan dat de wet zelf zondig zou zijn. Hoe zou men aan die conclusie kunnen ontkomen als de wet zonden prikkelt (:5) en doet toenemen (5:20)? Toch spreekt Paulus deze conclusie met kracht tegen. “Volstrekt niet”. De wet brengt zonde aan het licht. Vanaf hier tot aan het einde van dit hoofdstuk vervolgt Paulus zijn schrijven in de ‘ik-vorm’. Niet omdat dit exclusief zijn eigen verhaal zou vertellen, maar omdat het beschrijft wat de wet met een mens persoonlijk doet. In de eerste plaats maakt de wet de mens zonde-bewust. De wet schreef expliciet aan Israël voor wat het niet zou doen, vooral in de vorm van “gij zult niet”. Maar juist door die insteek legt ze bloot wat de mens wel graag zou willen. Nergens wordt dat duidelijker dan in het laatste gebod: “je zult niet begeren”. Wie dat als opdracht opvat, komt in hevige persoonlijke strijd… 251
Page 240
Romeinen 7:7 – je zult niet begeren…? … Want ook van begeerte zou ik niet geweten hebben indien de wet niet zei: jij zult niet begeren. Paulus spitst het betoog vanaf hier tot aan het einde van het hoofdstuk toe op het laatste gebod over het niet-begeren. Een gebod dat veel dieper indringt dan alle voorgaande geboden, aangezien dit niet slechts om gedrag gaat (diefstal, hoererij, enzovoort), maar het hart en de gezindheid raakt. Vandaar ook de ik-vorm – het treft de mens persoonlijk. Overigens citeert Paulus incompleet. Want niet begeerte op zichzelf is het onderwerp in dit voorschrift (Ex.20:17), maar het begeren van de vrouw of iets anders dat van de naaste is. Maar iemand die gebukt gaat onder de last van de wet, ervaart deze nuance niet. Want hij worstelt en alle aandacht gaat naar pogingen om niet te begeren. Maar het belangrijkste wat degene die zich “onder de wet” stelt ontgaat, is dat dit voorschrift helemaal geen opdracht en zelfs geen verzoek is. “Je zult niet begeren…” is een belofte! Het zet niet de Israëliet aan het werk, maar het wijst op GOD die vervult! Want als Hij belooft, dan zal Hij het ook doen! Waar dat licht doorbreekt, verdwijnen alle tobberijen als sneeuw voor de zon! 252 Romeinen 7:8 – zonder wet is de zonde dood Maar de zonde verkreeg door het gebod een aanleiding en bewerkt in mij elke begeerte. Want zonder wet is de zonde een dode. “Het gebod” in deze passage verwijst naar het “je zult niet begeren…” in het voorgaande vers 7. Een zondaar vat dat woord op als opdracht in plaats van als belofte. Maar daarmee bewijst hij daadwerkelijk een doelmisser (= zondaar) te zijn. Want waar GOD belooft “je zult niet begeren…” zou men Hem danken in plaats van krampachtig pogen. De ik-figuur in bovenstaand vers probeert om niet te begeren, maar ontdekt gaandeweg steeds meer met ‘begeren’ bezig te zijn! Juist het gebod activeert “elke begeerte” in hem. Maar bedenk: het zijn de wettische ogen waarmee “het gebod” wordt gelezen, dat de aanleiding en prikkeling tot de zonde is. In 1 Korinthe 15:56 schrijft Paulus: “de kracht van de zonde is de wet”. Door tegen een mens te zeggen dat hij iets niet mag, wordt hij geprikkeld het juist wel te doen. Kwam via een verbod ook niet de zonde in de wereld? Door te verbieden maak je iets altijd aantrekkelijk. Iedereen met enige opvoedkundige ervaring kan dat principe bevestigen. Godzijdank verwacht GOD niets van de mens. Hij belooft én Hij doet het! 253
Page 242
Romeinen 7:9,10 – het gebod ten leven… hoe? Ik nu leefde eens zonder wet, maar toen het gebod kwam leefde de zonde op, maar ik stierf. En het werd bevonden voor mij, dat het gebod ten leven, voor mij ten dode was. Paulus deelt hier een persoonlijke ervaring. Hij spreekt van “ik” en “mij”. Kennelijk doelt hij met “ik nu leefde eens zonder wet” op de tijd vóór zijn bar mitswah (= zoon van het gebod). Vanaf dat moment op dertienjarige leeftijd, wordt een jongen persoonlijk aansprakelijk voor de wet. Het markeert tevens het begin van de puberteit. De fase waarin de hormonen het lijf aanjagen en seksuele begeerten zich nadrukkelijk aandienen. Wie (zeker in die eerste fase!) probeert om niet te begeren, zal opmerken dat dit een gevecht tegen de bierkaai is. Dan mag “het gebod ten leven” heten, maar in de praktijk heeft men nauwelijks leven. Seksualiteit is een levensdrift bij uitstek, maar als die kracht niet mag bestaan en men dit poogt te onderdrukken, wordt het ‘killing’. “De zonde” waarover Paulus het hier heeft, is de wijze waarop het gebod wordt opgevat. Weliswaar heel vroom, maar daarmee des te meer zonde! Want het mist doel! Het gebod is alleen ten leven voor wie het belofte is! 254 Romeinen 7:11 – de misleidende lezing van de wet Want de zonde verkrijgt door het gebod een aanleiding, zij misleidt en daardoor doodt zij mij. Wat Paulus in deze verzen naar voren brengt is, dat “de zonde” in het gebod een aanleiding vindt. Ze vat de woorden “je zult niet begeren…” fout op en zet daardoor op een verkeerd spoor. Het is dus niet de tekst zelf die misleidt, maar de foute interpretatie ervan. We moeten bedenken dat onder het nieuwe verbond dat met Israël zal worden gesloten, de wet niet terzijde wordt geschoven. Zeker, Israël zal niet meer “onder de wet” gebukt gaan, maar de wet zal “in hun hart worden geschreven” (Jeremia 31:33). Men zal ontdekken (want de bedekking wordt weggenomen; 2 Korinthe 3:16) dat het “je zult…” en “je zult niet…” geen lasten zijn, maar beloften! GOD vraagt daarin niets van Israël, maar belooft daarin wat Hij zal doen. “Het oude verbond” (= de letter; Rom.7:6) faalt en is dodelijk, omdat het “gij zult” en ‘gij zult niet…” als eis aan de mens wordt onderwezen. Terwijl het beloften zijn. Bij eisen wordt de mens aan het werk gezet. Maar als GOD belooft, dan hebben we alles van Hem te verwachten. Dan heffen we het hoofd omhoog, want Hij stelt nooit teleur! 255
Page 244
Romeinen 7:12 – de wet: heilig, rechtvaardig en goed! Zodat inderdaad de wet heilig is en het gebod heilig en rechtvaardig en goed. Eerder in dit betoog (:7) opperde Paulus de vraag: “is de wet zonde?”. Het is een nogal voor de hand liggende vraag voor wie de gedachtegang van de apostel volgt. Want als de wet een prikkel is tot de zonde (:5), dan lijkt die conclusie haast onvermijdelijk. Niettemin wees Paulus deze beschuldiging radicaal van de hand (:8). En dat doet hij ook hier weer. Niet de wet zelf, maar de misleidende manier waarop ze onder het oude verbond (“van letter”; vers 6) werd en wordt begrepen is zonde. Want het “je zult niet begeren” (:7) opvatten als “je mag niet begeren”, is niet alleen ondraaglijk en belastend, maar ook nog eens contraproductief: het bewerkstelligt precies het tegenovergestelde als waartoe het oproept. Dat kan dus onmogelijk de ware betekenis zijn van het gebod. Waar de wet echter wordt verstaan als profetie: (“je zult de Heer je GOD liefhebben”, “je zult je naaste liefhebben”, enzovoort), daar blijkt ze heilig te zijn: apart, volstrekt onderscheiden en onvergelijkbaar met alles wat van de mens is. Ze is ook rechtvaardig, dat wil zeggen: recht en daarmee betrouwbaar. Want GOD doet wat Hij zegt. En dat is ultiem goed! 256 Romeinen 7:13 – zonde bij uitstek Werd dan het goede mijn dood? Volstrekt niet. Maar opdat de zonde, zonde zou blijken, bewerkt zij door het goede mijn dood. Opdat de zonde overtreffend zonde zou worden door het gebod. Het gebod is heilig, rechtvaardig en goed (:12). Maar als het gebod (zoals bijvoorbeeld: “je zult niet begeren”, genoemd in vers 7) dan de zonde in mij losmaakt en prikkelt, is dan het goede (gebod) mijn dood geworden? Paulus’ antwoordt: volstrekt niet! Het is de zonde die uitgerekend in het goede gebod een motief vindt voor de zonde. En daarmee bewijst de zonde exact te zijn wat het is: zonde. Dat kan ze door subtiele misleiding (:11). De zonde kent aan de woorden “je zult” een betekenis toe die het niet heeft. “Je zult” is geen gebiedende, maar aantonende wijs. Puur grammaticaal bezien, zegt deze formulering hoe iets in de toekomende tijd zal zijn. Tegen Hagar werd gezegd: “je zult een zoon baren” (Gen.16:11). En Abraham werd beloofd: “je zult een vader van vele volken zijn” (Gen.17:4). En “je zult in hoge ouderdom begraven worden” (Gen.15:15). Waren dat opdrachten? Natuurlijk niet! Het waren voorzeggingen. Wie van een bevrijdende belofte, een belastend commando maakt, zondigt! Het verdraait wat goed en ten leven is, tot een dodelijke prikkel. 257
Page 246
Romeinen 7:14 – het “ik van vlees” Want wij weten dat de wet geestelijk is. Maar ik ben van vlees, ik ben verkocht onder de zonde. De zonde is bij uitstek zonde, “door het gebod” (:13), zo betoogde Paulus. Want hoe anders dan door misleiding kan de wet (die immers “geestelijk is”), een motief zijn tot zonde?! We zagen al dat die misleiding gelegen is het “gij zult (niet)” opvatten als opdracht aan de mens. Want daarmee wordt “het vlees” (= de mens in zijn vergankelijke status) tot activiteit aangezet. Waar de wet als belofte wordt verstaan, wordt het oog gericht op GOD en op wat Hij vermag. Waar men daarentegen verwachting heeft van de prestaties van de mens, is teleurstelling onvermijdelijk. Ook als die mens een gelovige is. “Naar het vlees” gerekend (8:4) zijn we, zolang we in “het lichaam van deze dood” zijn (:24), “verkocht onder de zonde”. Let er op, dat Paulus vanaf dit vers tot aan het einde van dit hoofdstuk, in de tegenwoordige tijd spreekt. Het gaat dus niet om de tegenstelling vroeger versus nu. Alsof mijn “ik van vlees” nu een verbeterde versie zou zijn van de vroegere ik. GOD verwacht ook nu nog steeds niets van het “ik van vlees”. Want Hij doet het! 258 Romeinen 7:15 – wat ik niet wil, dat doe ik Want wat ik bewerk weet ik niet. Want niet wat ik wil, dat verricht ik, maar wat ik haat, dat doe ik. Het is een triest relaas over het persoonlijk onvermogen om te bewerken wat de wet aangeeft. Goede intenties (“wat ik wil”) ten spijt. Om te begrijpen waar Paulus op doelt als hij schrijft “wat ik haat, dat doe ik”, moeten we teruggaan naar vers 7. Daar refereert hij aan het gebod “je zult niet begeren”. Dat gebod gaat maar niet over uiterlijk gedrag, want aan zulke commando’s kan een mens doorgaans gemakkelijk gehoor geven. Maar bij begeerte gaat het over het innerlijk en over wat er in een mens omgaat. Daar komt bij dat dat gebod ook negatief is: “je zult niet begeren…”. Opgevat als opdracht is dat zoiets als tegen een kind zeggen: je mag niet uit deze koekjestrommel willen eten. Zelfs als het kind zich kan inhouden en niet uit de koekjestrommel eet, zal het des te meer begeren om dit wel te doen. Want het verbod suggereert dat het aantrekkelijk is. Daarom kan het gebod “je zult niet begeren” alleen maar vervuld worden in iemand die weet dat het geen opdracht is! Het is een belofte – GOD vervult het! 259
Page 248
Romeinen 7:16-18 – in mijn vlees geen goed Maar indien ik dat doe wat ik niet wil, stem ik toe dat de wet goed is. Maar dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Want het willen ligt naast me, maar het goede bewerken niet. De wet zegt: “je zult niet begeren” (:7). En ‘ik’ zeg: dat is inderdaad wat ik niet wil. Daarmee erken ik dat de wet goed is. Ik stem immers in met de norm. Maar nu komt het: juist omdat ik allerlei dingen niet meer mag begeren, bemerk ik dat ik dat wel degelijk doe. Het gebod maakt me bewust van de aantrekkelijkheid van wat niet mag. En hoe meer ik dat probeer te onderdrukken, hoe meer de begeerte opspeelt. Paulus zegt: maar dan ben ik het niet meer die dit doet (= begeert) maar “de zonde die in mij woont”. Ik wil wel het goede, maar ik kan het niet vanwege “mijn vlees”. Of zoals we elders lezen: “de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Mat.26:41). Het moet duidelijk zijn: van “ik” en “mij” en van “mijn vlees” hoeven we niet het goede te verwachten. 260 Romeinen 7:18 – niet in mij Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont. Want het willen ligt naast me, maar het goede bewerken niet. Met “mijn vlees” doelt Paulus op zijn lichaam, al of niet inclusief de beenderen (Luc.24:39). De vaststelling dat “in mijn vlees geen goed woont” betekent, dat het vlees niet in staat is “het goede te bewerken”. Positieve intenties ten spijt. Paulus spreekt hier niet (en elders evenmin) over “de zondige natuur”. Dat is een uitvinding van theologen. De Schrift kent het niet. In de Bijbel is niet de natuur zondig, maar juist het tegennatuurlijke (1:26). Bovenstaande uitspraak is evenmin een oorlogsverklaring aan het vlees. Nergens leert de Schrift dat we zouden strijden tegen het vlees. In Efeze 5:29 schrijft Paulus: “niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het”. Ons vlees is een creatie van God, ook al is het sterfelijk en zwak. En ongeschikt om leiding te geven. De impulsen van ons lichaam op zichzelf zijn nooit fout, maar ze behoeven sturing van ons verstand. Dat heet ‘zelfbeheersing’. De kracht om het goede te bewerken dienen we niet binnen, maar buiten onszelf te zoeken. Slechts boven is het te vinden! 261
Page 250
Romeinen 7:19,20 – het lek boven Want niet het goede wat ik wil doe ik, maar het kwade wat ik niet wil, dat praktiseer ik. Maar indien ik doe wat ik niet wil, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. Het lijkt een hopeloos innerlijk conflict dat Paulus beschrijft. Het is herkenbaar voor velen, vooral voor religieuze mensen. Zij verstaan dat de Goddelijke lat zoveel hoger ligt dan welke menselijke eis ook. En hoe meer het ideaal wordt nagestreefd, des te onbereikbaarder wordt ze. Hoe frustrerend is dat! Paulus kan maar één conclusie trekken: als ik doe wat ik niet wil, dan bewerk ik het kennelijk niet zelf “maar de zonde die in mij woont” (:17). Dat is geen slap excuus of zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid. Nee, Paulus legt de oorzaak bloot van zijn hopeloze strijd. Als de wet goed en ten leven is en ik heb die wet lief, hoe is het dan mogelijk, dat ze voor mij ten dode is?! Dat kan maar één ding betekenen: ik versta die wet niet goed. Ik ben misleid (:11) over wat zij zegt. En inderdaad: de wet eist niet dat ik niet mag begeren. Ze belooft mij: je zult niet begeren! 262 Romeinen 7:21-23 – drie keer ‘wet’ Dus vind ik deze wet: waar ik het goede wil doen, ligt het kwade in mij er naast. Want ik verlustig mij in de wet van God, naar de innerlijke mens, maar ik zie een andersoortige wet in mijn leden die oorlog voert tegen de wet van mijn denken en mij in krijgsgevangenschap brengt in de wet van de zonde die in mijn leden is. In deze verzen is sprake van (1) “de wet van God”, (2) de wet van mijn denken” en (3) “een andersoortige wet in mijn leden”, oftewel “de wet van de zonde die in mijn leden is”. “De wet van God” verwijst naar de wet die God via Mozes aan Israël heeft gegeven. “De wet van mijn denken” verwijst naar “de innerlijke mens”, die zich verlustigt in de wet van God. De “wet in mijn leden” is andersoortig van aard. Dat is geen normatieve wet, maar een wetmatigheid die Paulus signaleert in zijn leden. Met “mijn leden” doelt hij op alle lichaamsdelen en hun functies (oor & gehoor; oog & zicht; mond & spreken, handen & handelen, enzovoort). Paulus beschrijft hier de mens “onder de wet”. Iemand die meent dat het “gij zult” een opdracht is die de mens moet vervullen. Een onmogelijke opgave! 263
Page 252
Romeinen 7:21-23 – strijdend ten onder Dus vind ik deze wet: waar ik het goede wil doen, ligt het kwade in mij er naast. Want ik verlustig mij in de wet van God, naar de innerlijke mens, maar ik zie een andersoortige wet in mijn leden die oorlog voert tegen de wet van mijn denken en mij in krijgsgevangenschap brengt in de wet van de zonde die in mijn leden is. In deze verzen wordt de strijd beschreven van iemand “onder de wet”. Met de gedachte dat de mens de geboden moet vervullen. De idealen zijn prachtig (“ik verlustig mij in de wet van God”) maar de uitvoering is een drama. Paulus beschrijft dit conflict tussen “de innerlijke mens” en “mijn leden” als een oorlog waarin het “ik” verliest en in krijgsgevangenschap gebracht wordt. De wetmatigheid “van de zonde die in mijn leden is” wint het van “de wet van mijn denken”, dat zich verlustigt in de wet van God. Het is een conclusie die zowel eerlijk als intriest is. Het wil zeggen dat vroomheid en goede intenties niet in staat zijn de mens te brengen waar hij graag wil komen. Dit betekent het failliet van godsdienstigheid en eigen werken. Maar… waar de mens eindigt, daar begint GOD! 264 Romeinen 7:24-25 – ik ellendig mens - Gode zij dank! Ik, ellendig mens, wie zal mij uitredden uit het lichaam van deze dood? Gode zij dank echter, door Jezus Christus, onze Heer. De vergeefse pogingen die Paulus beschreef in het voorgaande, brengen hem tot de uitroep “ik, ellendig mens!”. Wanhopig maar toch een logische conclusie. De nederlaag werd groter naarmate de strijd intenser werd. Het is als iemand die tussen twee zandbanken in een mui terecht komt en al spartelende ontdekt steeds verder van het strand te geraken. De strijd heeft geen zin. Sterker nog: strijden verergert de situatie alleen maar. De erkenning van het faillissement van eigen werk is noodzakelijk. Want pas dan zal men het werk moeten staken. Vanuit een proefondervindelijk weten dat het “ik” niets vermag bij te dragen aan de vervulling van de wet. Dan moet men afzien van zichzelf en kan men niet anders dan opzien naar boven. Waarheen anders? Dit lichaam is aan dood, en daarmee ook zonde (6:6), onderworpen. Echt LEVEN is niet voorhanden aan deze kant van het graf. Het is juist in die vaststelling, dat hoop en uitzicht gloort. Want ik kan mijzelf niet redden, maar GOD zij dank is daar Jezus Christus, in wie het LEVEN nu reeds te vinden is! 265
Page 256
Romeinen 8:1 – geen veroordeling! Dus is er nu geen veroordeling voor degenen in Christus Jezus. Paulus pakt hier weer de draad op van hoofdstuk 7 vers 6, waar hij aangaf dat we, als gelovigen, zijn “ontslagen van de wet”. En tevens dat we geen slaaf meer zijn “in de oude staat van de letter”, maar “in nieuwheid van geest”. Daarmee verwijst hij naar respectievelijk het oude en het nieuwe verbond, dat God met Israël heeft gesloten dan wel zal sluiten. Waarbij het kenmerkende van het nieuwe verbond is, dat God niets eist van Israël, maar er Zelf voor garant staat dat het volk in zijn wegen zal wandelen. Want Hijzelf zal zijn wet in hun harten schrijven. Dat is ook het antwoord op de worsteling die de apostel beschreef vanaf hoofdstuk 7 vers 7. En al is het waar, dat dit nieuwe verbond alleen met Israël zal worden gesloten, de geest van dat verbond is nu al het deel van alle gelovigen (2Kor.3). “In Christus Jezus” zijn betekent: in de opgewekte en verheerlijkte Messias aan Gods rechterhand (:34). Dat is de positie van hen die “naar zijn voornemen geroepenen zijn” (:28). Welke instantie of welk mens ook tegen hen beschuldigingen aanvoert – niemand kan ongedaan maken wat Paulus hier van Godswege optekent. Want “God is het die rechtvaardigt, wie zal veroordelen?” (:33,34). 269 Romeinen 8:2 – de wet van de geest van het leven Want de wet van de geest van het leven in Christus Jezus, maakt u vrij van de wet van de zonde en van de dood. Wat een geweldig, onovertroffen antwoord op het probleem van Romeinen 7! Twee wetten of wetmatigheden staan hier tegenover elkaar. Daar is de universele wetmatigheid “van de zonde en van de dood”. Ze is onontkoombaar hier op aarde, zoals de wet van de zwaartekracht dat is. Elk mens wordt geboren als zondaar en sterveling. Maar “in Christus Jezus” creëert God een exit! Christus Jezus werd opgewekt ten derde dage. De dood voert geen heerschappij meer over hem en hij leeft voor GOD (6:9,10). Dus geheel voorbij het bereik van zonde en dood. “In Christus Jezus” heerst ook een wetmatigheid, namelijk die “van de geest van het leven”. Geest en leven zijn min of meer synonieme begrippen. “Geest is leven” lezen we even verderop (:10). Wanneer iemand de geest geeft, treedt immers de dood in. Maar “de geest van het leven in Christus Jezus” is leven voorbij de dood. Aan het onvermogen van “het vlees” is nog niets veranderd. Maar “in Christus Jezus” worden we vrijgemaakt “van de wet van de zonde en van de dood”. Ook dat is onontkoombaar: een wetmatigheid! 270
Page 258
Romeinen 8:3 – voor de wet onmogelijk, maar… Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat ze zwak was door het vlees – God, zond zijn eigen Zoon in de gelijkenis van vlees van zonde en om zonde, veroordeelde de zonde in het vlees… De mens is sinds Adam een slaaf van zonde en dood. Geboren als zondaar en sterveling. Dat moet inmiddels wel duidelijk zijn. De wet die via Mozes aan Israël werd gegeven, heeft deze wetmatigheid niet doorbroken, integendeel zelfs (5:20). De wet kan onmogelijk worden vervuld “door het vlees”. Vanuit dat perspectief is de wet dan ook ronduit zwak. Dat is in een notendop het falen van “het oude verbond”. Pas met de zending van Gods Zoon, de Messias, die door God zelf werd verwekt (zoals voorzegd; Ps.2:7), vindt een kanteling plaats. Gods Zoon op aarde leek als elk ander mens (ondanks zijn unieke verwekking) en was dus “in gelijkenis van vlees van zonde”. Hij wordt ook gezonden “om de zonde”, dat wil zeggen: om de zonde teniet te doen. Deze formulering (Grieks: peri hamartias) duidt elders op het zondoffer (Heb.13:11). Door zijn Zoon te zenden en te doen opstaan, stelde God “het vlees” als onbruikbaar terzijde. Dat is hier de veroordeling. Alleen in de opgewekte Christus is er geen veroordeling (:1). 271 Romeinen 8:4 – wandelen naar vlees of geest? …opdat de rechtsuiting van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar geest. Het is onmogelijk dat de wet vervuld wordt “door het vlees” (:3). Dat is in één zin de geschiedenis van het falende “oude verbond” wat tevens de noodzaak van een nieuw verbond aantoont, dat niet steunt op de prestaties van “het vlees”. En dat is precies wat God met het zenden van zijn Zoon op het oog had. In de dood en opstanding van Christus stelde God “het vlees” terzijde. Omdat Hij door zijn geest zelf garant staat voor de vervulling van wat in de wet staat geschreven. De uitdrukking “naar het vlees wandelen” verwijst naar de mens die meent de wet te kunnen vervullen. Maar “de rechtsuiting van de wet” wordt slechts vervuld waar de mens geen verwachtingen van zichzelf heeft en daarom ook geen pogingen daartoe doet. “Naar geest wandelen” wil zeggen: Gods geest die Christus uit de doden opwekte, werkt middels dezelfde “geest van het leven” (:2) door ons die vertrouwen op Hem. Zoals Abraham opstandingskracht ontving overeenkomstig de belofte die hem was gegeven, zo zal diezelfde kracht ook in ons zijn werk doen. Wie daarop vertrouwt wordt nooit beschaamd. 272
Page 260
Romeinen 8:4 – wandelen …opdat de rechtsuiting van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar geest. De vervulling van de wet is geen prestatie van de mens (= ”het vlees”). Ongeacht alle pogingen daartoe. Het voorgaande hoofdstuk liet ons zien hoe hopeloos zulk proberen is. ‘De wet van Paulus’ komt hier op neer: hoe meer iemand probeert en strijdt, des te negatiever het resultaat zal zijn (vrij naar 7:23). Het goede nieuws van deze tragiek is, dat het de mens noodzaakt om omhoog te kijken. Want daar en nergens anders komt de hulp vandaan. Niet als een ‘hulpstuk’ in onze armzalige pogingen, maar als een beëindiging van onze pogingen. Want alleen God(s geest) kan en zal vervullen waartoe het vlees zelf niet in staat is. Paulus spreekt van “wandelen naar geest” (Gal.5:16). Dat werkwoord is veelzeggend. Het Griekse woord (peri-pateo) is opgebouwd uit de elementen ‘rondom’ en ’treden’. Wandelen is maar niet van A naar B lopen, maar ‘rond kuieren’. Wandelen is per definitie relaxed. Het Nederlandse woord is ook verwant aan ‘wenden’. Wie wandelt ‘verandert de aandacht’ en gaat ‘om’. Als “het vlees’ frustreert – ga dan ‘om’ en wend je tot de GOD die onvoorwaardelijk geeft! 273 Romeinen 8:5,6 – leven en vrede Want zij die naar het vlees zijn, zijn de dingen van het vlees gezind, maar zij die naar de geest zijn, de dingen van de geest. Want de gezindheid van het vlees is dood, maar de gezindheid van de geest is leven en vrede. Vlees en geest vormt hier de tegenstelling. “Het vlees” verwijst naar de mens in zijn zwakke, lichamelijke manifestatie. “De geest” daarentegen verwijst naar Gods kracht die Christus uit de doden opwekte (:11). Dat is “de geest van het leven” (:2). Vlees is zichtbaar terwijl geest onzichtbaar is. Naar het vlees of naar de geest zijn betekent: in overeenstemming daarmee zijn. Het is een bijbehorende gezindheid, geneigdheid of gerichtheid. De gezindheid van het vlees is dood en die van de geest is “leven en vrede”. “Leven en vrede” horen bij elkaar, zodat bij dood kennelijk onvrede of strijd hoort. Daarover schreef Paulus in hoofdstuk 7: de strijd die woedt in “het lichaam van deze dood” (7:24; 7:10,11). De frustratie en onvrede van het eigen onvermogen. Wel willen, maar niet kunnen. “De gezindheid van de geest is leven, dat wil zeggen: “de geest van het leven in Christus Jezus” (:2). Hij die is opgewekt. Zijn vrede begint, waar onze hopeloze strijd ophoudt. Omdat Hij het doet! 274
Page 262
Romeinen 8:7,8 – het failliet van religie Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is jegens God, want het is niet onderschikt aan de wet van God, trouwens dat kan ook niet. Zij die in het vlees zijn kunnen God niet behagen. “Vlees” staat tegenover “geest”. Vlees verwijst naar het zwakke, sterfelijke lichaam, zoals geest spreekt van “de geest van het leven” (:2), zoals dit in de opgewekte Christus wordt gevonden. Twee bestaanswijzen. Het vlees eindigt in de dood, terwijl geest begint waar de dood eindigt: opstandingsleven. Met “de gezindheid van het vlees” doelt Paulus op de gezindheid die voortkomt uit – maar ook in lijn is met het vlees. Het is in conflict met (= vijandschap) wat God voor ogen staat. Zelfs als ze het zou willen, is “het vlees” niet in staat zich te onderschikken aan de wet van God. Dat was al eerder de conclusie in Romeinen 7. Het onvermogen van “het vlees” om God te behagen is een gegeven. Deze vaststelling tekent het failliet van elke religie. Iedere godsdienst is er op uit om “het vlees” te cultiveren, teneinde God daarin te behagen. Paulus zegt: onmogelijk! Menselijke pogingen daartoe, zijn op voorhand gedoemd te mislukken. Niet de mens, maar God zelf overbrugt de kloof. Hij alleen! 275 Romeinen 8:9 – de geest van Christus Maar jullie zijn niet in het vlees, maar in de geest, aangezien de geest van God in jullie woont. Indien echter iemand de geest van Christus niet heeft: deze is niet van hem. Maar indien Christus in jullie is… In zekere zin wandelt ook een gelovige nog “in het vlees” (Gal.2:20; 2Kor.10:3). Maar God ziet ons “in Christus Jezus” (:1). Dat is onze positie en zo zouden wij ook onszelf rekenen (6:11). Waar het “woord van geloof” (10:8) via de oren ons hart heeft bereikt, woont de “geest van God” in ons. In vers 9 is eerst sprake van de “geest van God”, vervolgens van de “geest van Christus” die daarna in vers 10 “Christus in jullie” wordt genoemd. Dat zijn uiteraard geen verschillende geesten; het is één geest onder verschillende namen. Het heet “geest”, omdat het onzienlijk is en verwijst naar (opstandings)leven. Het heet “geest van God”, omdat dit leven van God afkomstig is. Het heet “geest van Christus”, omdat hij de Eersteling is van dit leven. En het wordt “Christus” genoemd, omdat hij “de levendmakende geest” representeert (1Kor.15:45). Zij die de geest van Christus hebben, zijn nu reeds van hem. Want zij zijn eerstelingen. De rest zal volgen. Ieder in zijn rangorde. 276
Page 264
Romeinen 8:10 – geest is leven Maar indien Christus in jullie is, is inderdaad het lichaam een dode vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege rechtvaardigheid. De uitdrukking “indien Christus in jullie is”, komt misschien wat vreemd over. Christus is immers aan Gods rechterhand gezeten (:34) en dat is boven en uiteraard niet in ons. Dat is echter fysiek, terwijl Paulus in dit vers juist doelt op “de geest van Christus” die in ons woont. Door het Woord dat via onze oren in onze harten terecht is gekomen, woont Christus geestelijk in ons. Ons lichaam staat nog buiten de realiteit van de nieuwe schepping en is, vanwege de zonde, ten dode opgeschreven. Pas in de opstanding vindt “de verlossing van ons lichaam” (:23) plaats. Niet eerder. Het is nu nog slechts naar de geest, dat we leven kennen. De geest van Christus in ons, dat is leven, want het is de geest van de opgewekte Christus. God heeft recht gedaan aan zijn belofte door Christus op te wekken uit de doden en vandaar dus “vanwege rechtvaardigheid”. Want het openbaar worden van Gods rechtvaardigheid (3:21), betekent dat Hij vervult hetgeen de wet en de profeten betuigden (3:21). Hij maakt waar wat Hij zegt. Het Leven triomfeert! 277 Romeinen 8:11 – Hem die Jezus uit de doden opwekte Indien echter de geest van Hem die Jezus uit de doden opwekte, in jullie woont, zal Hij die Christus uit de doden opwekte, ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn geest, die in jullie woont. Tot twee keer toe in één zin wordt God hier beschreven als Degene die Jezus, oftewel Christus, uit de doden opwekte. Deze extra nadruk dient, omdat dezelfde geest waardoor God Christus uit de doden opwekte, ook in onze sterfelijke lichamen woont. En dat gegeven is een belofte voor onze lichamen! Als Jezus drie dagen dood in een graftombe verbleef en Gods geest wekte hem daaruit op, zou ditzelfde dan ook niet gebeuren met onze lichamen? Dat ons lichaam sterfelijk en eventueel zelfs gestorven is, is daarbij kennelijk geen verhindering. Want God wekte ook Jezus op uit de doden! Denk niet gering over de levendmakende potentie van Gods geest in ons. Ons lichaam is nog onverminderd sterfelijk met alle kenmerken van dien. Zwak, aftakelend en vergankelijk. Maar Gods geest, die ons lichaam straks in onvergankelijkheid levend gaat maken, woont daar nu al in. Zodat ons lichaam, hoewel slechts een “aardse tent”, niet minder dan een tempel is! Want bewoond door God zelf! 278
Page 266
Romeinen 8:12 – niets verschuldigd aan het vlees Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees te leven. Het statement dat Paulus hier maakt is een conclusie (“zo dan…”). Het mag dan waar zijn dat we schuldenaars zijn, maar dat wordt hier niet aangeroerd of ingevuld. Later lezen we (13:8), dat we niemand iets schuldig zouden zijn, dan alleen elkaar lief te hebben. Het gaat er hier enkel om, dat we niets aan het vlees verschuldigd zijn. Paulus rekent gelovigen als “niet in het vlees” (:9), omdat we “in Christus Jezus” zijn (:1) en Christus (geestelijk) in ons is (:10). Samen met Christus één gemaakt in zijn dood en opstanding, bevinden we ons aan de overzijde van het graf. Om in nieuwheid van leven te wandelen (6:4). “Het vlees” is de samenvattende term voor de mens in zijn zwakheid, onderworpen aan de slavernij van zonde en dood. Van die slavernij zijn we bevrijd en we zijn daarom aan dat bestaan ook niets verschuldigd. Het kan geen claim op ons leggen en er is ook geen enkele verplichting of wetmatigheid, die vereist dat we “naar het vlees” zouden leven. Zoals Paulus eerder vaststelde: we waren zondaren (5:8). We rekenen daar niet meer mee, integendeel, we leven vrij en onbekommerd voor God! 279 Romeinen 8:13 – sterven of leven? Want indien jullie naar het vlees leven, sterven jullie, maar indien jullie in geest de praktijken van het lichaam doden, zullen jullie leven. De uitdrukking “naar het vlees leven” in dit vers, komt overeen met “de praktijken van het lichaam”. Waar de mens doet wat de impulsen van het lichaam hem ingeven, degradeert hij tot het niveau van een dier. Met dat verschil, dat een dier niet anders kan, terwijl een mens juist geacht wordt meer te zijn. De mens onderscheidt zich van het gedierte doordat hij begiftigd is met geest. De begrippen “sterven” en “de praktijken van het lichaam doden” worden hier in overdrachtelijke zin gebruikt. Zoals wij bijvoorbeeld spreken over ‘de tijd doden’. Iemand die “naar het vlees” leeft, leeft niet echt. Leven doet slechts degene die geest-georiënteerd is. Geest betekent hier veel meer dan alleen denkvermogen. Geest verwijst naar de geest van God, die Christus uit de doden heeft opgewekt (:11). Het spreekt van Goddelijke kracht en opstandingsleven. Het is deze geest-oriëntatie die maakt dat “de praktijken van het lichaam” worden gedood. (Gal.5:19). Het idee daarbij is niet dat die praktijken worden bestreden, maar juist worden genegeerd. Geestgeoriënteerd zijn, is ‘killing’ voor “de werken van het vlees” (Gal.5:19). 280
Page 268
Romeinen 8:14,15 – zonen van God Want zovelen door Gods geest worden geleid, die zijn zonen van God. Want jullie ontvingen geen geest van slavernij om weer te vrezen, maar jullie ontvingen een geest van zoonstelling, waarin wij roepen: Abba, Vader! Zij die het Evangelie geloven, worden verzegeld met Gods geest (Ef.1:13). Alleen wanneer men die geest heeft ontvangen, kan men daardoor ook geleid worden. Deze leiding blijkt uit de gezindheid die eigen is aan die geest, namelijk “leven en vrede” (:6). Deze gezindheid is karakteristiek voor “zonen van God”. Het begrip “zoonstelling” komen we vaker tegen in Paulus’ brieven. Het idee is: kinderen worden geboren, maar zonen worden gesteld. Zoonstelling vindt plaats, wanneer het kind volwassen gerekend wordt en gesteld wordt over de dingen van zijn vader (Gal.4:1-5). In vers 23 schrijft Paulus, dat onze zoonstelling zal plaatsvinden bij “de verlossing van ons lichaam”. Dat is toekomstig. Daarna zullen we als zonen van God onthuld worden om heel de schepping te bevrijden (:19). De zonen Gods vervullen in de bevrijding van de schepping een sleutelrol. Zij delen die positie met de Zoon, die de “eerstgeborene onder vele broeders is” (:29). De zoonstelling zelf wacht tot “de verlossing van ons lichaam”. Maar de “geest van zoonstelling” is nu reeds ons deel. 281 Romeinen 8:15 – Abba, Vader! Want jullie ontvingen geen geest van slavernij om weer te vrezen, maar jullie ontvingen een geest van zoonstelling, waarin wij roepen: Abba, Vader! We zagen al dat “zoonstelling” verwijst naar de “verlossing van ons lichaam” in de toekomst. Het is in die conditie, dat we onthuld zullen worden om de schepping te bevrijden (:19). De aanduiding “zonen van God”, met Christus als “eerstgeborene” (:29), verwijst naar de toekomstige regering over “alle dingen” (:32). Want zonen zijn ‘erfgenamen’ (Gal.4:7). Ook al wacht de officiële zoonstelling nog, nu al worden we “zonen van God” genoemd. Want de “geest van zoonstelling” hebben we reeds ontvangen. Dat is een voorschot (:23). Het is dezelfde geest die onze sterfelijke lichamen straks zal levendmaken (:11). “Zonen van God” bekleden de hoogste positie van voorrang en eer. Vandaar dat “zoonstelling” tegenover “slavernij” wordt gesteld. Een slaaf gehoorzaamt. Een zoon wordt gehoorzaamd. Een slaaf bezit niets. Een zoon bezit alles. Een slaaf heeft een heer. Een zoon heeft een vader. Wij komen niet op audiëntie bij God, maar zijn bij Hem thuis en spreken Hem aan als zonen. Het is hier ook niet als kleine kinderen dat wij God “Abba, Vader” noemen, maar in een “geest van zoonstelling”. Als ‘erfgenamen’ van het heelal. 282
Page 270
Romeinen 8:16,17 – kinderen van God De geest zelf getuigt samen met onze geest, dat wij kinderen van God zijn. Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. De geest van God die we ontvingen is een “geest van zoonstelling”. De officiële zoonstelling wacht tot het moment van “de verlossing van ons lichaam” (:23). Tot die tijd zijn we “zonen van God” in spe. Maar aangezien “de geest van het leven” (:2) nu reeds ons deel is, zijn we nu al “kinderen van God”. We bezitten immers (nieuw) leven dat door God zelf is verwekt. Gods geest in ons getuigt hiervan. Uit het feit dat Gods geest getuigt, blijkt dat Gods geest ook zijn woord is. Het spreekt tot ons. En wanneer onze geest beaamt wat Gods geest (= woord) zegt, dan getuigt onze geest dus samen met Gods geest. Als we nu kinderen zijn, dan betekent dit dat we straks ook “lotbezitters” zullen zijn. Want wanneer kinderen eenmaal tot zonen zijn gesteld, valt hen het bezit van de vader ten deel (= lotbezit). Het begrip zoon is in de Schrift synoniem met lotbezitter (Gal.4:7), meestal vertaald met ‘erfgenaam’. Zoonschap gaat zoveel verder dan kindschap. Als kinderen zijn we verwekt door de Vader, maar als zonen delen we met de Vader! 283 Romeinen 8:17 – lotbezitters van God Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. Lotbezitters van God, samen-lotbezitters van Christus… Kinderen worden geboren, zonen worden gesteld. Vanaf de zoonstelling wordt het kind bevoegd en geschikt bevonden om partner te worden in de bezittingen van vader. Dat is wat een “lotbezitter” (of “lotdeelbezitter”) is. In de gangbare vertalingen worden ze “erfgenamen” genoemd, maar dat wekt ten onrechte de gedachte dat er eerst sprake zou moeten zijn van overlijden. In het Griekse grondwoord ligt het idee van lot besloten. Een ‘erfdeel’ is eigenlijk een lotdeel. Dat kan dus letterlijk via loting vergeven worden (zie Hand.13:19), maar de toepassing is breder en kan betrekking hebben op alles wat iemand ten deel valt. Dat kan een erfenis zijn, maar het begrip is ruimer. Wanneer Paulus schrijft: “lotbezitters van God”, dan is het duidelijk, dat het vertaalwoord ‘erfgenaam’ niet erg gelukkig is. Uiteraard zijn wij geen nabestaanden van God. Wat God doet is zonen stellen. Om te beginnen de Zoon, die “de eerstgeborene onder vele broeders” is (:29). Hij werd als eerste opgewekt uit de doden en als ook “de verlossing van ons lichaam” plaatsvindt, worden we allen “lotbezitters van God” en “samenlotbezitters van Christus”. Heel Gods schepping zal deze zonen ten deel vallen! 284
Page 272
Romeinen 8:17 – samen uit, samen thuis Indien nu kinderen, dan ook lotbezitters. Lotbezitters van God, samen-lotbezitters van Christus. Wanneer wij namelijk samen lijden [is dat] opdat wij ook samen verheerlijkt zouden worden. Aan de huidige kinderen van God die in de opstanding tot zonen zullen worden gesteld, zal straks heel de schepping ten deel vallen. Als lotdeel. Van die heerlijkheid is nu nog niets te zien. Integendeel zelfs. De “lotbezitters van God” en “samen-lotbezitters van Christus” bevinden zich nu nog in een schepping die gekenmerkt wordt door lijden. En zij delen bovendien in de afwijzing en miskenning van Christus. Deze situatie laat zich vergelijken met die van David, nadat hij van Godswege was gezalfd tot koning. Hij was bestemd voor de troon, maar in de praktijk zou dat nog jaren op zich laten wachten. In de tussentijd werd hij verworpen en leed hij een ondergronds bestaan in de spelonk van Adullam. Het was een paar honderd man die dit lot met hem deelde. Mensen zonder aanzien en die het op allerlei vlak moeilijk hadden, voegden zich bij hem. Maar toen David jaren later koning werd, kregen zij topposities toebedeeld in zijn koninkrijk. Zo David, zó Zoon van David. Met hem lijden, maar dan ook met hem verheerlijkt worden! 285 Romeinen 8:18 – het gewicht van lijden Want ik reken dat het lijden van de huidige tijd, niet waardig is te vergelijken met de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons. Paulus zet in deze verzen het lijden van de tegenwoordige tijd tegenover de heerlijkheid die zal komen. Daarbij denkt hij niet alleen aan het lijden als gelovigen (:17), maar ook aan het lijden van heel de vergankelijke schepping (:20). Stel u voor dat we al het lijden, de tranen, moeiten, pijn en al het verdriet van elk schepsel zouden leggen aan de ene kant van de balans. Zou de optelsom daarvan geen immens gewicht opleveren?! Maar wacht even. Aan de andere kant van de weegschaal legt Paulus de toekomstige heerlijkheid. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Is er evenwicht? Nee, verre van dat, zegt Paulus triomfantelijk. Het tegenwoordige lijden is zelfs “niet waardig” vergeleken te worden met de toekomende heerlijkheid. Het is als een pluisje tegenover een granieten rotsblok. Paulus bagatelliseert het lijden niet, maar hij relativeert het. Het lijden nu, hoe zwaar ook, is slechts tijdelijk. De heerlijkheid die daarentegen komt, is blijvend. Onvergankelijk. Dit is geen kwestie van voelen, maar van rekenen. Rekenen op Gods belofte. Dát legt gewicht in de schaal! 286
Page 274
Romeinen 8:18-19 – de onthulling van de zonen van God Want ik reken dat het lijden van de huidige tijd, niet waardig is te vergelijken met de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons. Want de reikhalzendheid van de schepping wacht op de onthulling van de zonen van God. Al het lijden van de huidige tijd, staat niet in verhouding tot de heerlijkheid die aanstaande is. Het lijden is namelijk voorbijgaand, terwijl de heerlijkheid blijvend is. De weergave in veel vertalingen, dat het lijden van nu “niet opweegt tegen” de heerlijkheid straks, is te mager. Paulus schrijft: het is zelfs niet waard om met elkaar te vergelijken. Hoe meer we doordrongen zijn van het gewicht van het lijden nu, des te krachtiger deze statement wordt! Merk op dat Paulus spreekt van de “de heerlijkheid die aanstaande is om onthuld te worden in ons”. Niet slechts “aan ons” of “over ons”. Nee, God gaat heerlijkheid onthullen “in ons” (letterlijk: tot-in ons). Waar hij op doelt, staat er pal achter. “Op de onthulling van de zonen van God”! Door de transformatie (= opstanding) van ons lichaam, worden we tot zonen gesteld (:23), die vervolgens aan de schepping onthuld zullen worden. Deze onthulling betekent niet minder dan de bevrijding van de schepping (:21)! 287 Romeinen 8:20 – aan de ijdelheid onderworpen Want de schepping werd aan de ijdelheid onderschikt, niet vrijwillig, maar om Hem [die haar daaraan] onderschikt, op hoop… De schepping is aan de ijdelheid onderworpen. In het volgende vers noemt Paulus dit “de slavernij van de vergankelijkheid”. Het is het grote thema van het boek ‘de Prediker’. “Alles is ijdelheid”. Dat is geen keuze van het schepsel zelf. Het is dus ook niet vanwege de zonde van Adam. Zeker, door die daad van ongehoorzaamheid werd het eerste mensenpaar de toegang tot het geboomte van het leven ontzegd (5:12). Maar het feit dat die boom nodig was, bevestigt slechts, dat Adam en Eva reeds sterfelijk waren. Uit de aarde genomen en dus aards (1Kor.15:47). De schepping is ‘by design’ vergankelijk. De Schepper zelf heeft haar daaraan onderworpen. Vandaar dat de aarde “woest en ledig” werd volgens Genesis 1 vers 2. Al vanaf het begin der schepping heerste de wetmatigheid van verval en aftakeling. Maar GOD kende uiteraard de afloop. Toen Hij de schepping schiep wist Hij dat het voorbijgaand zou zijn. Pas de nieuwe schepping zou blijvend zijn. Onvergankelijk. Eerst moest Adam komen, als type van “de laatste Adam”. Alles was van meet af aan gericht op hem die zonde en dood zou overwinnen! 288
Page 276
Romeinen 8:21 – bruggenhoofd …op hoop, omdat ook de schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. De schepping wacht reikhalzend, zoals we eerder lazen (:18). Niet omdat de schepping zich bewust is van de toekomst, maar omdat ze lijdt onder “de slavernij van de vergankelijkheid”. En wie lijdt onder slavernij, kijkt per definitie uit naar bevrijding daarvan. Dit onbestemde verlangen zelf biedt geen garantie. Die verschaft uitsluitend de Schepper zelf. De vergankelijkheid waaraan de schepping is onderworpen, is onontkoombaar en daarom heet het ook “slavernij”. Zo onontkoombaar als deze vergankelijkheid nu is, zo zeker is ook de bevrijding straks. Die bevrijding begint echter niet eerder dan bij “de onthulling van de zonen van God”. Dat is wanneer de Zoon van God als “eerstgeborene onder vele broeders” (:29) samen met hen zal verschijnen. Opgewekt in onvergankelijkheid. Dit perspectief is wat hier “de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God” wordt genoemd. Vrijheid staat tegenover slavernij en heerlijkheid tegenover vergankelijkheid. De vrijheid en heerlijkheid die de zonen van God als eerstelingen genieten, gaat heel de schepping ten deel vallen. De zonen van God worden ingezet als bruggenhoofd voor deze bevrijding. 289 Romeinen 8:22 – de schepping als vrouw in verwachting Want wij weten dat tot nu toe, heel de schepping tezamen zucht en tezamen barensweeën heeft. Paulus stelde vast dat de schepping aan de ijdelheid is onderschikt. Niet door eigen keuze, maar van Godswege. Met “ijdelheid” doelt Paulus op “de slavernij van de vergankelijkheid”. Deze slavernij is een gegeven, onontkoombaar. Alles vergaat en is aan bederf onderhevig. Het is een ervaringsfeit waar ieder schepsel onder gebukt gaat. “Tezamen”, schrijft Paulus. Want als schepselen delen we dit gemeenschappelijke lot. De dood en de ontluisterende weg daar naartoe, vergelijkt Paulus met een moeizame zucht. Maar niet alleen moeizaam. De zucht waarvan hier sprake is, is vooral een zucht van verwachting. De verwachting van nieuw leven. Heel de schepping zucht tezamen, maar heeft ook “tezamen barensweeën”. Dat betekent dat de schepping de rol vervult van een zwangere vrouw. Terwijl de Schepper in de Schrift consequent een Hij is en Vader, zo is de schepping een zij. Bevrucht en ‘in blijde verwachting’. Het nieuwe leven zelf is nog verborgen. Maar hoe hoopvol is het, om het zuchten van de schepping te zien in het perspectief van de verwachting. Want naarmate de pijn en het zuchten heftiger worden, des te dichterbij is ook de verlossing! 290
Page 278
Romeinen 8:23 – wachtend op de zoonstelling Maar zij niet alleen, ook wijzelf, die de eersteling van de geest hebben, wij zuchten ook in onszelf, wachtend op [de] zoonstelling: de verlossing van ons lichaam. Niet slechts heel de schepping zucht onder “de slavernij van de vergankelijkheid”, maar “ook wijzelf”. Dat Paulus dit zo formuleert geeft aan, dat hij gelovigen als een wezenlijk andere categorie beschouwt. Niet vanzelfsprekend deel uitmakend van “heel de schepping”. De reden daarvoor is dat wij “de eersteling van de geest hebben”. Dat is “de geest van het leven” (:2), oftewel de geest die Christus als Eersteling uit de doden opwekte (:11) en daarom ook “de geest van Christus” heet (:9). Dat die geest in ons woont, betekent dat we behoren tot een nieuwe schepping. Buiten het bereik van “de slavernij van de vergankelijkheid”. Niettemin zuchten ook wij in onszelf. We hebben weliswaar “de eersteling van de geest“, maar “de verlossing van ons lichaam” wacht nog. Want naar het lichaam gerekend maken we nog steeds deel uit van deze oude schepping. En daarom delen we ook in het zuchten van die schepping. Wachtend op de zoonstelling. We hebben “de geest van de zoonstelling” ontvangen (:15), maar de zoonstelling zelf vindt plaats wanneer ons lichaam verlost wordt. Dus zuchten wij in blijde verwachting! 291 Romeinen 8:24 – hoop wordt niet gezien Want in de hoop werden wij gered. Hoop echter die gezien wordt, is geen hoop. Want hoe kan men hopen hetgeen men ziet? Eigenaardige combinatie: we werden gered (= feit, verleden tijd) in de hoop (= toekomst). Waarmee gezegd is: onze redding is reeds een feit, terwijl daar nog niets zichtbaar van is. Zoiets kan uitsluitend gezegd worden wanneer “de hoop” rotsvast is. Zo zeker als een feit dat achter ons ligt. Wij associëren hoop vrijwel altijd met onzekerheid. Bijvoorbeeld: ik hoop dat het morgen zonnig weer is. Zelfs als we iets zeer waarschijnlijk achten, dan nog is het onzeker. Geen mens kan nu eenmaal iets met absolute zekerheid zeggen over de toekomst. Dat kan er slechts Eén. Namelijk Hij, “die van den beginne, de afloop verkondigt”. Hij kent de toekomst, omdat Hijzelf de Schepper daarvan is en deze vast in handen heeft. Hoop betreft per definitie dingen die we niet zien. Want zien we het wèl, ja, dan is de hoop verwisseld door aanschouwen. Het embleem bij uitstek van hoop is een anker (Heb.6:18,19). Een anker dat dienstdoet wordt niet gezien. Het schip bevindt zich wellicht in de woelige baren van de zee, maar door het anker heeft het vastheid. 292
Page 280
Romeinen 8:25 – hopen, wachten en verduren Indien we echter hopen wat we niet zien, wachten we af door verduren. We stelden al vast dat “de hoop” waarvan Paulus schreef, een absolute zekerheid is. Een zekerheid van dezelfde orde als geschiedenis. Dus alsof het geschied-is. Dat we dat niet zien, doet daar niets aan af. Sterker nog: konden we de hoop wel zien, dan zou het niet eens ‘hoop’ heten. De situatie is dus deze: GOD heeft zijn belofte gegeven en wij zeggen daar ‘amen!’ op. “Zó is het en zó zal het gebeuren!”. In de tussentijd wachten wij. De vervulling van de belofte is immers geheel voor GODS rekening. Daar kunnen wij niet aan af- of toedoen. Dat maakt de hoop die we hebben ook zo vast: het hangt niet van ons af. Wachten mag op zichzelf genomen passief zijn, maar dat betekent bepaald niet dat het makkelijk is. Want staan in de verwachting en rotsvast blijven bij wat beloofd is, betekent strijd. Strijd omdat de verwachting wordt tegengesproken, bestreden of belachelijk gemaakt. Het kan buitensluiting en vervolging betekenen. Zulke dingen verduren, het hoort er allemaal bij (2Tim.3:12). Maar we kunnen het aan. Juist omdat we een anker van hoop en een zekere verwachting hebben! 293 Romeinen 8:26 – wij weten niet wat we zullen bidden Evenzo echter komt ook de geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij zullen bidden naar hetgeen moet zijn, maar de geest zelf pleit ten behoeve van onuitgesproken verzuchtingen. Gelovigen zuchten, naar het lichaam gesproken, net zo onder de vergankelijkheid als de rest van de schepping. Maar wij hebben in die zwakheid weet van een solide hoop. En daar komt nog iets bij. Zwakheid ondervinden we ook in ons onvermogen om te bidden. We weten namelijk niet “hetgeen moet zijn”. We kunnen (en mogen ook!) al onze wensen bij God bekend maken. Maar dat is nog wat anders dan aan Hem vragen of Hij die wensen ook wil vervullen. Want komen onze verlangens overeen met Gods wil? Gods weg is altijd de beste, maar is dat in lijn met wat wij willen? Dat weten we niet. Maar gelukkig hoeven we dat ook niet te weten! Want terwijl wij niet weten wat en waarvoor we in allerlei omstandigheden zouden bidden, is er in die zwakheid de geest van God die ons te hulp komt. Dat voelen we niet, maar dat horen we! Want Hij spreekt. Het is zijn woord dat ten gunste van ons pleit! 294
Page 282
Romeinen 8:26 – onze onuitgesproken zucht & de geest die pleit! Evenzo echter komt ook de geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij zullen bidden naar hetgeen moet zijn, maar de geest zelf pleit ten behoeve van onuitgesproken verzuchtingen. In vers 22 schreef Paulus dat heel de schepping tezamen zucht als in barensweeën. In vers 23 sluit hij daar de gelovigen bij in. Zolang wij wachten op de verlossing van het lichaam, zuchten ook wij. Wij weten ook niet wat wij bidden zullen, omdat we niet weten wat “moet zijn”. We zuchten, zonder woorden. Onuitgesproken. De woorden “onuitgesproken verzuchtingen” worden gewoonlijk gekoppeld aan de geest Gods, die pleit. Die geest zou pleiten “met onuitsprekelijke verzuchtingen”. Maar dat levert geen logische zin op. Want wij in onze zwakheid zuchten. Wij weten niet wat we zullen bidden en dus zijn we zonder woorden. Gods geest daarentegen is sterk en komt onze zwakheid te hulp. Die geest is niet zonder woorden, integendeel! Ze pleit en spreekt ten behoeve van ons. Juist omdat wij geen woorden hebben is het de geest die, met Gods woord, ons kracht geeft en daarin onze hulp is. Niets pleit zozeer voor ons, als het woord dat GOD alle dingen doet medewerken ten goede (:28)! 295 Romeinen 8:27 – nog eens: het pleiten van de geest Hij nu die de harten doorzoekt, weet wat de gezindheid van de geest is, dat hij in overeenstemming met God pleit ten behoeve van heiligen. Waar wij zwak zijn en niet weten wat we bidden zullen en slechts onuitgesproken zuchten, is daar Gods geest die wel spreekt. En wat deze zegt dat pleit voor ons. Het is Gods woord, dat in onze zwakheid kracht geeft. En waar wij niet weten waarvoor te bidden, is daar Gods woord dat perfect voorziet in de behoeften van heiligen. Hier staat trouwens niet dat de geest ten behoeve van ons bidt, maar pleit. Het spreken dient namelijk niet om God te overtuigen, maar om ons te sterken in onze zwakheid. Er is er Eén die ons kent. Niet slechts van buiten, maar meer nog van binnen. Want Hij is GOD en daarom weet zijn geest volmaakt voor heiligen te pleiten. Want de geest pleit in overeenstemming met God “die de harten doorzoekt”. Dus Hij kent onze behoeften en belangen en Hij weet exact welk woord wij nodig hebben. Eerder schreef Paulus al (:6) over “de gezindheid van de geest”. Het is “leven en vrede”. Dat is wat het pleiten van Gods geest in ons uitwerkt! 296
Page 284
Romeinen 8:28 – alle dingen werken mee ten goede! Wij weten nu, dat voor degenen die de God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. “We weten niet wat we bidden zullen naar hetgeen moet zijn”. Maar in onze onuitgesproken verzuchtingen vernemen we van Gods geest, die ten behoeve van ons pleit. En daarom weten wij nu “dat voor degenen die GOD liefhebben, alle dingen meewerken ten goede”. Ziet u het verband? Wij weten dit, omdat Gods geest dit ons laat weten. Hij pleit immers! Mensen die “de GOD liefhebben” weten dat Hij de Ene is die alles beschikt, maar ook dat Hij Degene is die “vóór ons is“ (:31). Het is deze wetenschap die maakt dat we GOD liefhebben. En ons er tevens van bewust maakt dat, als die GOD vóór ons is, er niets tegen ons kan zijn! Want Hij die ons liefheeft, heeft alle dingen in zijn hand! Ogenschijnlijk kunnen tal van dingen tegen ons zijn. Paulus geeft later in dit hoofdstuk ook een opsomming daarvan. Verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, enzovoort. In onze beleving zijn dat stuk voor stuk ‘minnen’ (negatieve dingen). Paulus ontkent dat niet. Maar hij zegt: alles werkt mee ten goede. Het zijn nu ‘minnen’, maar GOD maakt er ‘plussen’ van! 297 Romeinen 8:28 – geroepenen naar zijn voornemen …voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. Paulus stelt in zijn brieven zichzelf meermalen voor als “geroepene” (1:1; 1Kor.1:1). Trefzeker, want het geeft precies aan hoe het bij hem allemaal begonnen is. Hij was op weg naar Damascus om de sekte van de Nazareners te vervolgen, maar hij werd midden op de dag vanuit de hemel geroepen: “Saul, Saul, wat vervolg je Mij?”. Die roepstem veranderde alles in zijn leven. Maar ook zijn medegelovigen noemt Paulus graag “geroepenen”. Niet iedereen die het Evangelie heeft gehoord is een geroepene. Beslist niet. In 1 Korinthe 1:23 schrijft Paulus dat de gepredikte Christus voor Joden een valstrik is en voor de natiën een dwaasheid, maar voor geroepenen (ongeacht Jood of Griek) is Christus de kracht en wijsheid Gods (1Kor.1:24). “Geroepenen” zijn dus mensen, die de roep van het gepredikte Woord hebben verstaan. Die in het hart zijn aangesproken en dus geloven. “Geroepenen” vormen een selecte, bevoorrechte groep. Ze hebben het niet aan zichzelf te danken dat ze daartoe behoren. Het is naar Gods voornemen. In Efeze 1:11 schrijft Paulus dat we tevoren bestemd zijn (predestinatie), naar Gods voornemen. GOD werkt immers “in alles naar de raad van zijn wil”. Want in Gods plan is niemand uitgesloten! 298
Page 286
Romeinen 8:28,29 – voorbestemd tot… …voor degenen, die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren kende, die bestemde Hij ook tevoren tot gelijkvormigen van het beeld van zijn Zoon, opdat Hij zou zijn, eerstgeborene onder vele broeders. We zagen al dat “geroepenen” bij Paulus degenen zijn, die de roep van het Evangelie verstaan. Dat het Evangelie bij hen weerklank vindt, is niet hun eigen verdienste. Het is naar Gods voornemen en lag in zijn plan besloten. In vers 29 wordt dat nader verklaard. Ver voordat ik er was, kende God mij al. Dat ik zijn roepstem zou verstaan, was geen verrassing voor Hem. Sterker nog: Hij heeft mij voorbestemd. Predestinatie (= voorbestemming) is een Bijbels gegeven. Maar in tegenstelling tot wat de theologie ervan heeft gemaakt, heeft voorbestemming in de Schrift nooit van doen met wel of niet gered worden. Zoiets is geen vraag in de Bijbel, want heel de schepping zal bevrijd worden (:21)! Maar er zijn rangorden. De voorbestemming van geroepenen is, dat zij gelijkvormig zullen zijn aan “het beeld van zijn Zoon”. Met de Zoon als “eerstgeborene onder vele broeders” en tezamen als “de zonen Gods” (:19). Heel Gods schepping zal hen ten deel vallen. Want zij zijn voorbestemd tot een alomvattende taak! 299 Romeinen 8:30 – de gouden keten (1) Degenen nu, die Hij tevoren bestemt, dezen roept Hij ook; en degenen die Hij roept, dezen rechtvaardigt Hij ook; degenen nu, die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook. Wat Paulus hier beschrijft is een keten van enkel gouden schakels. Goud, omdat GOD zelf de enige handelende partij is. Niets is hier van de mens bij. GOD bestemt voor, GOD roept, GOD rechtvaardigt en GOD verheerlijkt. In vertalingen komt dat nauwelijks uit de verf, maar de werkwoordsvorm, die hier telkens wordt gebezigd (= ’aorist’), is tijdloos. Daarbij gaat het dus niet om het tijdstip van de handeling (verleden, heden, toekomst), maar om het feit zelf, ongeacht wanneer. Wat niet wegneemt dat er wel uitdrukkelijk sprake is van een volgorde. Eerst is het: God bestemt bepaalde mensen voor “tot gelijkvormigen van het beeld van zijn Zoon” (:29). En degenen die Hij daartoe voorbestemt, die roept Hij ook. Mensen worden geroepen, omdat ze zijn voorbestemd. Daarin is geen enkele verdienste hunnerzijds – Hij doet dat. God roept niet iedereen om deel uit te maken van dit gezelschap “van zijn Zoon”. Dat is weggelegd voor de hoogste rangorde. Juist omdat GOD heel zijn schepping wil bevrijden, zet Hij deze “zonen Gods” in voor het bereiken van dat doel! 300
Page 288
Romeinen 8:30 – de gouden keten (2) Degenen nu, die Hij tevoren bestemt, dezen roept Hij ook; en degenen die Hij roept, dezen rechtvaardigt Hij ook; degenen nu, die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook. Wie GOD voorbestemt, die roept Hij ook. En wie Hij roept, die rechtvaardigt Hij ook. De gouden schakels in deze keten zijn onverbrekelijk, omdat het geheel GODS werk is. Het is uitgesloten dat GOD iemand roept maar niet zou rechtvaardigen. Het middel waardoor GOD rechtvaardigt is geloof (3:30). Want Hij rekent geloof tot rechtvaardigheid (4:3). Met andere woorden: degene die GOD gelooft (= amen zegt op zijn belofte) die is voor Hem een rechtvaardige. Uiteraard is GOD zelf degene die harten opent, overtuigt en geloof geeft. Toch is het in dit vers niet de kwestie hoe GOD rechtvaardigt. Hier gaat het slechts om het feit, dat het GOD is die rechtvaardigt. En dat Hij rechtvaardigt degene die Hij roept. De laatste schakel in deze keten is de verheerlijking. De eerste schakel (voorbestemming) verwijst naar het verleden. De laatste schakel is toekomstmuziek. De gangbare weergave (“heeft Hij verheerlijkt”) klopt daarom niet. Paulus gebruikt een tijdloze werkwoordsvorm. Nu is het nog lijden maar de verheerlijking volgt gegarandeerd (:17,21). Dat is wanneer we als zonen Gods aan de schepping zullen worden onthuld (:19)! 301 Romeinen 8:31 – wat zullen we van deze dingen zeggen? Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Indien God ten behoeve van ons is, wie is tegen ons? Na zoveel bergtoppen te hebben beklommen en evenzovele uitzichten te hebben gezien, pauzeert Paulus en blikt hij terug. “Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen?”. Daarmee reflecteert hij op hetgeen hij zojuist heeft beschreven. Wat volgt is geen nieuw onderwijs, maar verwondering in de vorm van retorische vragen. Dus vragen waarin het antwoord al gesuggereerd wordt. De eerste vraag is: “Indien GOD ten behoeve van ons is, wie is tegen ons?”. De Romeinen-brief begon met aanklachten van Godswege tegen de mensheid en de onontkoombare conclusie volgde: “er is niemand rechtvaardig, zelfs niet één”. Maar zó waar als het is, dat allen zondigden en tekortkomen van Gods heerlijkheid, zo wáár is het ook, dat allen om niet worden gerechtvaardigd uit Gods genade. Zo is GOD vóór ons! Maar als de ene GOD, die alles beschikt, vóór ons is, wie of wat kan er dan ooit nog tegen ons zijn? De logica in deze zin is zó dwingend en ontwapenend. Aangezien ieder schepsel en elke omstandigheid volmaakt onder GODS controle valt, kan per definitie niets tegen ons zijn! Wat een solide vertrouwen! 302
Page 290
Romeinen 8:32 – die zijn eigen Zoon niet spaarde Die zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde, hoe zal Hij ons ook niet, samen met hem, alle dingen genadig schenken? Als er één bewijs is van Gods liefde voor ons, dan is het wel dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde. Geen enkel mens staat in zo’n intieme verhouding tot God als “zijn eigen Zoon”. Door “de kracht van de Allerhoogste” werd Hij verwekt bij Maria (Luc.1:35), volstrekt uniek en met recht: de eniggeboren Zoon van God. Juist hem heeft God overgeleverd aan een vijandige wereld om door hen te worden gekruisigd. In type zien we hier Abraham die ook zijn eigen geliefde zoon, de zoon van de belofte, overgaf om te worden geslacht. En daarbij overwoog dat Izaäk uit de doden zou worden opgewekt (Hebr.11:18). Jazeker, dit vond plaats “op de derde dag” (Gen.22:4). Abraham offerde zijn enige, geliefde zoon, omdat hij weet had van opstanding. Dat God zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, demonstreert zijn liefde voor deze wereld. Juist door dit te doen, bewees Hij hoeveel Hij van de mensheid houdt. Want via deze Zoon zal aan allen het onvergankelijke Leven worden gegeven! 303 Romeinen 8:32 – samen met hem, alles schenken Die zelfs zijn eigen Zoon niet spaarde, maar hem ten behoeve van ons allen overleverde, hoe zal Hij ons ook niet, samen met hem, alle dingen genadig schenken? God spaarde zijn eigen Zoon niet, maar leverde hem ten behoeve van ons allen over. In het eerste deel zou men onder het woord “ons” nog heel de mensheid kunnen verstaan (Joh.3:16), maar in het vervolg blijkt dat Paulus specifiek doelt op de gelovigen. Degenen die tevoren bestemd zijn tot zoonstelling, geroepen en gerechtvaardigd zijn en straks verheerlijkt worden (:30). Als God zo’n liefde voor ons aan de dag legde, door zijn eigen Zoon niet te sparen, zal Hij ons dan ook niet, samen met die Zoon, alle dingen schenken? Weer zo’n vraag, waarvan het antwoord als bekend wordt verondersteld. Waren we immers niet voorbestemd om “gelijkvormig te zijn aan zijn Zoon”, die de “eerstgeborene is onder vele broeders” (:29)? Heel de schepping is bestemd om ten deel te vallen aan de Zoon. Want hij is de erfgenaam – de eerstgeborene, de lotdeelbezitter! Maar denk eraan: dit lot deelt hij met zijn “broeders” – “de zonen Gods” (:19). Zij zijn voorbestemd om “samen met hem“, “alle dingen” (’ta panta’ – het heelal) te ontvangen. Wat een onvoorstelbare gunst! 304
Page 292
Romeinen 8:33 – wie zal uitverkorenen van God aanklagen? Wie zal uitverkorenen van God aanklagen? God die rechtvaardigt? Weer zo’n vraag die door Paulus met een wedervraag wordt beantwoord. Hoewel die wedervraag in de meeste vertalingen niet als vraag wordt weergegeven. Aan de uitverkorenen van God had Paulus zojuist nog gerefereerd, toen hij schreef over hen die als geroepenen tevoren door God bestemd zijn. Waarmee gezegd is dat hun lot al vaststond, lang voordat ze geboren waren. Onze bestemming als Gods uitverkorenen, staat volkomen los van ons gedrag en de keuzes die wij maken. Want voordat we goed of kwaad konden doen, had GOD reeds zijn keuze gemaakt. Dat is GODS verkiezend voornemen en op basis daarvan roept Hij. In het volgende hoofdstuk (9:11) zal de apostel dit nader gaan toelichten. Degenen die God voorbestemt (tot zoonstelling), die roept Hij. En die Hij roept, die rechtvaardigt Hij, zo lazen we (:30). Hoe volstrekt onbetekenend zijn in dat licht alle beschuldigingen of aanklachten tegen zulke uitverkorenen. Ongeacht uit wiens mond dat komt. Als de Schepper van hemel en aarde in zijn voornemen mensen uitkiest en voorbestemt, welk creatuur zou daar dan ook maar iets tegenin kunnen brengen?! En als GOD zelf een mens rechtvaardig verklaart, wie heeft de euvele moed dit aan te vechten? 305 Romeinen 8:34 – wat meer is, de opgewekte Wie is het die veroordeelt? Christus Jezus die stierf en wat meer is, die werd opgewekt en die ook aan de rechterzijde Gods is, die ook ten behoeve van ons pleit? De vragen met bijbehorende wedervragen stapelen zich op. Wie zal uitverkoren van God aanklagen? Toch zeker niet de God die rechtvaardigt?! En dan hier de vraag: wie is degene die veroordeelt? Is dat Christus Jezus die stierf of wat meer is, die werd opgewekt? In deze wedervraag klinkt zo’n krachtige logica vanwege de bizarre suggestie. Want stierf Christus Jezus juist niet, omdat hij door de wereld werd veroordeeld? Maar wat meer is: God wekte hem vervolgens op als Eersteling, om aan de wereld die hem onschuldig veroordeelde, het Leven te geven. Leven dat hij in zijn opstanding aan het licht bracht. Zou Christus Jezus dan veroordelen?!? Is het ook niet bijzonder hoe Paulus hier de opstanding van Christus taxeert ten opzichte van diens sterven? Bij Paulus geen crucifix met een stervende Jezus in het middelpunt. Of het idee dat Jezus’ dood voldoende zou zijn. Christus’ sterven is buitengewoon belangwekkend, dat is absoluut waar. Maar “wat meer is, die werd opgewekt!” Zou Christus niet zijn gestorven, dan kon hij ook niet zijn opgewekt. 306
Page 294
Romeinen 8:34 – die ook ten behoeve van ons pleit Wie is het die veroordeelt? Christus Jezus die stierf en wat meer is, die werd opgewekt en die ook aan de rechterzijde Gods is, die ook ten behoeve van ons pleit? Zou Christus Jezus degene zijn die ons veroordeelt? Hij die nota bene voor ons stierf? En wat meer is, die ook voor ons werd opgewekt, opdat we zouden delen in zijn Leven? Maar dat niet alleen. Hij is ook degene die nu aan Gods rechterzijde is. Gesteld in een positie van de hoogste eer. Is dat niet de ultieme, Goddelijke bevestiging en waardering van de weg die hij is gegaan? Het loutere feit dat Christus Jezus, die voor ons stierf en door God werd opgewekt, nu ook aan Gods rechterzijde is, dat alleen al pleit voor ons. Velen hebben het idee dat Christus als een advocaat in de bres voor ons zou springen tegen Gods beschuldigingen. Of dat hij ten behoeve van ons zou pleiten voor strafvermindering of gratie. Niets is verder van de waarheid! De waarheid is dat God zelf ons rechtvaardig verklaart en vrijspreekt. Wij hebben geen advocaat nodig! Dat Christus Jezus aan Gods rechterzijde is, garandeert dat onze belangen op het allerhoogste niveau worden behartigd! 307 Romeinen 8:35 – wat kan ons scheiden van de liefde van Christus? Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of het zwaard? Veroordeling door Christus? Integendeel! Hij stierf voor ons en hij werd opgewekt en nu is hij aan Gods rechterzijde. Zijn aanwezigheid daar pleit voor ons. Is er iets dat ons van zijn liefde zou kunnen scheiden? Dat is onmogelijk! De zeven omstandigheden die Paulus vervolgens noemt, liggen allemaal in de sfeer van verdrukking om Christus’ wil. In een opklimmende reeks van heftigheid somt hij ze op. Te beginnen bij verdrukking en eindigend bij het zwaard. Verdrukking is druk die van buitenaf komt. Benauwdheid is heftiger, omdat die van binnen beleefd wordt. Vervolging duidt op achterna gezeten worden. Honger en naaktheid verwijzen naar gebrek aan primaire levensbehoeften: voedsel en kleding. Gevaar spreekt van levensbedreigende omstandigheden, terwijl het zwaard ook daadwerkelijk een einde maakt aan het leven. Alle genoemde omstandigheden heeft Paulus in zijn bediening aan den lijve ondervonden. Wat hij schrijft is dus bepaald geen theorie. Al deze toestanden worden hier genoemd, omdat ze beogen te scheiden van Christus. Maar hoe extreem ook, “de liefde Gods die is in Christus Jezus” (:39) doorstaat alles. Niets kan die liefde weerstaan! 308
Page 296
Romeinen 8:36 – een uitgelezen citaat! Zoals geschreven staat: Wegens U worden wij de ganse dag ter dood gebracht, wij worden gerekend als slachtschapen. Paulus sluit hier aan op het voorgaande vers, waar hij schreef over gradaties van verdrukking, eindigend met het zwaard. Dat de daar genoemde omstandigheden inderdaad verband houden met verdrukking omwille van de naam van God, blijkt ook in dit vers. Paulus citeert Psalm 44 waar eveneens sprake is van voortdurend levensgevaar en de dreiging omgebracht te worden. De verwijzing naar Psalm 44 vers 23, is zeker niet willekeurig of een citaat op de klank af. Het gaat in deze psalm over de tijd, dat de Heer zich afzijdig houdt (“waarom slaapt U JAHWEH?”; Ps.44:24). Israël is verstrooid onder de volken (Ps.44:12) en God verbergt zijn aangezicht voor hen (Ps.44:25). Het wachten is op de tijd dat JAHWEH zal opstaan tot hulp van zijn volk (Ps.44:27). Dat Paulus uitgerekend uit Psalm 44 citeert sluit naadloos aan bij het onderwijs, dat hij in deze brief geeft over de aard van onze tijd. Israël is terzijde gesteld en de Heer verbergt zijn aangezicht (> ”de verborgenheid”)! God grijpt niet in en de zijnen zijn in deze wereld geheel niet in tel. Maar desondanks: niets kan hen scheiden van de liefde van Christus! 309 Romeinen 8:37 – hyper-overwinnaars Maar in al deze dingen zijn wij meer dan overwinnaars, door hem die ons liefheeft. Met “al deze dingen” doelt Paulus op de opsomming van vers 35 (“verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar, het zwaard”). Allemaal omstandigheden die tegen ons zijn. Dat mag dan zo lijken, maar schrijft Paulus dat we in dit alles “méér dan overwinnaars” zijn. In het Grieks is dit één werkwoord: hyperoverwinnende. Hoe kan dat? Hoe kun je méér dan overwinnaar zijn? Stel u voor: een worstelaar heeft een wedstrijd gewonnen en ontvangt daarvoor een prijs van 1000 euro. Hij komt thuis en hij zegt tegen zijn vrouw: alsjeblieft, dat geld is voor jou. De worstelaar is de overwinnaar. Maar de vrouw die hij liefheeft, maakt hij méér dan overwinnaar. Zij ontvangt de prijs zonder daarvoor te hebben gestreden. Zonder strijd geen overwinning. Dus… wie de prijs van overwinning ontvangt, zonder zelf daarvoor te hebben gestreden, is “méér dan overwinnaar”. Christus Jezus is het die stierf en werd opgewekt en nu is gezeten aan GODS rechterhand. Hij is de Overwinnaar! Maar omdat hij ons liefheeft, doet hij (om niet!) ons delen in deze overwinning. Dát maakt ons méér dan overwinnaars. Niets op aarde kan die garantie ooit ongedaan maken! 310
Page 298
Romeinen 8:38,39 – de liefde Gods Want ik ben overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen noch overheden, noch tegenwoordige noch komende zaken, noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer. In vers 35 somde Paulus al een klimmende reeks van omstandigheden op (van verdrukking tot zwaard), die beogen ons te scheiden van de liefde van Christus. Maar het is onmogelijk. Want in dat alles zijn we zelfs nog méér dan overwinnaars. We delen immers op voorhand in een overwinning waarvoor hij, die ons liefheeft, zelf garant staat. In deze verzen wordt de opsomming van vers 35 nog veel verder uitgebreid. De grootste contrasten die we kennen (dood en leven, hoogte en diepte) worden inbegrepen. Maar ook de onzienlijke wereld (engelen, krachten) of wat zich boven ons bevindt (overheden) wordt er in betrokken. Ongeacht of dat nu tegenwoordige of toekomende zaken betreft. En mocht er nog iets buiten deze opsomming vallen, dan voegt Paulus er aan toe: “nog enig ander schepsel”. Met andere woorden: helemaal niets is ooit bij machte ons te scheiden “van de liefde GODS in Christus Jezus”. GODS liefde is alomvattend en onvoorwaardelijk. En daarom overwint die liefde alles! 311 Romeinen 8:39 – de liefde van God in Christus Jezus Want ik ben overtuigd dat (…) noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heer. Wat hier “de liefde van God in Christus Jezus” heet, is een nadere omschrijving van wat in vers 35 “de liefde van Christus” werd genoemd. Want is “de liefde van Christus” niet de ultieme uitdrukking van “de liefde van God”? Gods liefde (agapé) is de liefde die Hij onvoorwaardelijk heeft voor al zijn creaturen. Hij heeft hen lief, omdat zij allen zijn maaksel zijn. Door Hem bedacht en geformeerd. Nooit laat Hij dat werk varen. Gods liefde is dus tevens zijn trouw. Nooit is die liefde zó onweerlegbaar bewezen als toen Christus stierf (5:8). Het was het mensdom dat Christus aan het kruis nagelde. En wat was Gods reactie daarop? Drie dagen later wekte Hij hem op in onvergankelijkheid, om aan die wereld die zijn Zoon vermoordde, het Leven te geven! Dat is “de liefde Gods in Christus Jezus”. Het is tegen deze inktzwarte achtergrond van vijandschap en ongeloof, dat het licht van GODS onvoorwaardelijke liefde scheen als nooit tevoren! Die liefde is (bewezen!) sterker dan welke tegenstand of kracht ook. Alles overwint zij! 312
Page 302
Romeinen 9:1,2 – ononderbroken hartzeer Ik spreek waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten getuigt samen met mij in heilige geest, dat ik een grote droefheid en een ononderbroken hartzeer heb. In het eerste vers leidde Paulus zijn nieuwe onderwerp in door de heilige noodzaak ervan te benadrukken. Hij moet hierover spreken ter wille van de “waarheid in Christus”. In het tweede vers benoemt hij het emotionele motief. Paulus droeg “een grote droefheid” met zich mee. Hij noemt het (letterlijk) een “pijn in het hart”. Niet soms en zelfs niet vaak, maar “ononderbroken”. De waarheid die Paulus ter sprake gaat brengen is allerminst een academische kwestie voor hem. Zeker, hij kan er rationeel over spreken en schrijven. Erover debatteren met bewijzen en sterke overtuiging. Maar juist daarom verdriet het hem ook zozeer, dat hij tegen een muur van ongeloof aanloopt. De reden van Paulus’ droefheid komt nog uitgebreid aan de orde. Maar merk hier alvast op, dat intense vreugde kennelijk samen kan gaan met “een grote droefheid” en “een ononderbroken hartzeer”. Nog maar enkele verzen hiervoor jubelde Paulus immers (8:37-39). Dat is inderdaad dubbel, maar niettemin realiteit. En zou de vreugde vooral niet hierin gelegen zijn, dat het alle droefheid, hoe groot ook, overtreft? 316 Romeinen 9:3 – ik wenste… Want ik wenste zelf een anathema vanaf Christus te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees… De gangbare vertalingen geven deze zin weer met “ik zou wel wensen…”. Dat klopt niet, want Paulus schrijft in de verleden tijd: ik wenste… Hij doelt met deze woorden op de tijd waarin hij de Christus nog vervolgde. Toen vond hij het niet erg een vloek (> anathema) te zijn voor Christus en voor allen die bij hem behoren. Sterker nog: hij wenste dat. Als geen ander was Saulus van Tarsus een vervolger van de, in zijn ogen, vervloekte “sekte van de Nazareners”. Het heftige joodse verzet dat Paulus nu ondervond tegen zijn boodschap, bepaalde hem direct bij zijn eigen verleden. Ooit was hijzelf de exponent van dit verzet. Wanneer Paulus in het vervolg van deze hoofdstukken het ongeloof van zijn volk aan de kaak stelt, dan maakt hij met bovenstaand statement op voorhand duidelijk, dat hij zich niet boven zijn volksgenoten verheft. Hij is niet beter dan zij. Want het was genade dat de Heer zich aan hem openbaarde op de weg naar Damascus. En daarbij tevens bewees, bij machte te zijn zowel ogen te verblinden als te openen. Dat biedt perspectief! 317
Page 304
Romeinen 9:4 – Israël is mijn eerstgeboren zoon …mijn verwanten naar het vlees, die Israëlieten zijn, van wie de zoonstelling is en de heerlijkheid… Het voortdurende hartzeer, dat Paulus voelde ging over zijn broeders en “verwanten naar het vlees”. De toevoeging “naar het vlees” onderstreept subtiel de kloof tussen Paulus en zijn broeders. Want naar de geest ontbrak de broederschap. Zoals de apostel later (11:28) over hen zegt, dat zij “naar het Evangelie vijanden zijn”. Het is deze dubbelheid die de aanleiding vormt van de hoofdstukken die volgen. Het Evangelie wordt door de meerderheid van Paulus’ “verwanten naar het vlees” verworpen. Hoe kan dat? Zij zijn toch Israëlieten? En herinnert deze aanduiding niet aan de naam waaraan zoveel voorrechten zijn gekoppeld? Acht voorrechten somt de apostel op. Voorrecht nummer één is “de zoonstelling”. In het voorgaande hoofdstuk kwam dit begrip ook al enige keren voorbij (8:15,23). Kinderen worden verwekt, een zoon wordt gesteld. Zonen delen in het bezit van hun vader. Israël wordt door God “mijn eerstgeboren zoon” genoemd (Ex.4:22). Het mag dan waar zijn, dat ook gelovigen uit de natiën tot zonen worden gesteld, dat neemt niet weg dat zoonstelling primair voor Israëlieten is weggelegd. Want heel de wereld zal onder hun beheer worden gesteld. Delend in Vaders bezit. 318 Romeinen 9:4 – de heerlijkheid en de verbonden …die Israëlieten zijn, van wie de zoonstelling is en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften… In de opsomming van voorrechten, die van Godswege aan Israëlieten zijn gegeven, volgt na “de zoonstelling” als tweede “de heerlijkheid”. Deze term verwijst naar Gods heerlijkheid, die als wolk ooit zichtbaar de tabernakel vulde (Ex.40:34,35) en later ook de tempel van Salomo (2Kron.7:1). De heerlijkheid, die later via de Olijfberg (!) de stad heeft verlaten (Ezech.11:23) en pas in een toekomstig herbouwde tempel in Jeruzalem weer terug zal keren (Ezech.43:4,5). Deze heerlijkheid die door rabbijnen de sjechina (= aanwezigheid) wordt genoemd, behoort primair de Israëlieten toe. Dan volgt als derde Israëlitisch voorrecht “de verbonden”. Let op het meervoud. Te denken is in de eerste plaats aan het verbond met Abraham, waarvan de lijn via Izaäk werd voortgezet naar Jakob en diens zonen. Later sloot God een verbond met Israël bij de berg Sinaï, maar de geldigheid daarvan is beperkt. Jeremia kondigde aan, dat God in de toekomst een nieuw verbond zal sluiten met Israël ter vervanging van het oude verbond. Maar bedenk: zowel het oude als het nieuwe verbond wordt uitdrukkelijk gesloten met het volk van Israël. Deze belofte staat nog steeds! 319
Page 306
Romeinen 9:4 – wetgeving, eredienst en beloften …die Israëlieten zijn, van wie (…) de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften… Maar liefst acht zegeningen noemt Paulus om duidelijk te maken hoezeer Israëlieten bevoorrecht zijn boven de natiën. Vier ervan hebben we al bezien. Bij “de verbonden” (dat wil zeggen: het oude en het nieuwe verbond) behoren ook de wetgeving en de eredienst. Bij de wetgeving denken we uiteraard aan de wet die Israël op de berg Sinaï van God ontving. In die wetgeving wordt ook uitgebreid gesproken over de eredienst zoals deze plaatsvond in de tabernakel en later in de tempel (Heb.9:1,6). Het betreft het hele bestel van rituelen, priesterdienst, hoogtijden, offers, enzovoort. Het typerende van het oude verbond is dat de wet en de eredienst als een verzameling opdrachten werden beschouwd. “Onder de wet”, als onder een last (Hand.15:10). Onder het nieuwe verbond daarentegen, krijgen wetgeving en eredienst een totaal nieuwe betekenis. Niet omdat de wet of de eredienst komen te vervallen, maar omdat Israël zal ont-dekken (de bedekking wordt weggenomen!), dat de wet profetie is. Het “gij zult” en “gij zult niet” blijken evenzovele beloften van God te zijn, die Hijzelf zal vervullen. Wat een bevrijding! Zó schrijft God zijn wetten in hun harten. 320 Romeinen 9:5 – de vaderen & de Christus (Israëlieten… ) van wie de vaderen zijn en vanuit wie de Christus is naar het vlees, die is boven alles, God gezegend tot in de aeonen, amen! De laatstgenoemde voorrechten van Israël, verbinden het begin en het einde van “de beloften” aan elkaar. De geschiedenis begon bij de verkiezing van de aartsvaders. En eindigt het niet bij “het zaad van Abraham”, de Christus in wie de beloften hun vervulling vinden (Gal.3:19)? Uiteraard is dat “naar het vlees” gerekend (Rom.1:3). Dit verwijst naar de stamboom, die toont hoe de beloften vererfd zijn en uiteindelijk terecht zijn gekomen bij “de Messias”. Maar er is ook een andere lijn. Want “naar de geest” gerekend is de Christus door God zelf verwekt en daarom is hij ook “de Zoon van God“. Eerst verwekt door de kracht van de Allerhoogste bij Maria (Luc.1:35) en later door God verwekt uit de doden (Hand.13:32,33). De komst van de Christus vormt het absolute hoogtepunt van Israëls voorrechten. Hij is boven alles. Nu ook letterlijk. Want hij is (zoals was voorzegd) verhoogd aan Gods rechterhand (Ps.110:1). Het is via deze Christus en alle andere voorrechten die aan Israël toevielen, dat God zijn glorie door de aeonen heen zal etaleren! 321
Page 308
Romeinen 9:6 – het woord van God vervallen? Maar het is niet alsof het woord van God zou zijn vervallen. Want niet allen die vanuit Israël zijn, die zijn Israël. Gelden de acht genoemde Goddelijke voorrechten die aan Israëlieten zijn gegeven, daadwerkelijk alle Israëlieten? Hebben zij allen, hoofd voor hoofd hier deel aan? Maar in dat geval is het onverklaarbaar hoe de meerderheid van de Israëlieten in de tegenwoordige tijd Christus verwerpen. Alsof het woord van God vervallen zou zijn! Een volstrekt ondenkbare optie. Het feit dat aan Israëlieten zeer bijzondere voorrechten zijn gegeven, strijdt niet met de observatie, dat de meerderheid van de Israëlieten hieraan momenteel geen deel heeft. Het ondermijnt het woord van God niet en de geldigheid van het woord komt er niet door in het gedrang. Dat is geen dogmatische dooddoener. Paulus onderbouwt zijn stelling vanuit het woord van God. Tot Israël behoren, zo betoogt de apostel, is maar geen louter genealogisch gegeven. Dat iemand geboren is uit Israëlitische ouders is niet doorslaggevend. De kring van hen die daadwerkelijk en van Godswege tot Israël gerekend worden, is veel kleiner dan zij die nominaal (= in naam) tot dit volk behoren. God heeft het geheel op het oog, jazeker, maar Hij gaat altijd uitverkiezend (selectief) te werk. 322 Romeinen 9:7,8 – in Izaak zal uw zaad genoemd worden En ook niet allen zijn kinderen die zaad van Abraham zijn, maar “in Izaak zal uw zaad genoemd worden”. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees, die zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte rekent Hij tot zaad. Israëliet-zijn is meer dan alleen afstamming. Abraham had naast Izaak nog zeven zonen, waarvan Ismaël de bekendste en ook de oudste was (Gen.25:1-6). Zij allemaal waren vanuit biologisch standpunt bezien “zaad van Abraham”, maar slechts één uit hen werd ook zo gerekend. Want alleen Izaak was een kind van de belofte. Via Izaak zou Gods belofte aan Abraham voortgang vinden. Ook hier zien we, zoals zo vaak, hoezeer God de lijn van “het vlees” negeert en terzijde stelt. Hoeveel kinderen Abraham ook verwekt moge hebben, slechts één uit hen was drager van de belofte. Dat wil niet zeggen dat Abrahams andere kinderen voor God oninteressant zouden zijn, of geen deel hebben aan de zegeningen. Integendeel! God zou immers via het zaad van Abraham alle geslachten van de aardbodem zegenen (Gen.12:3). De zegen die God voornemens is te geven, is all-inclusive. Maar het kanaal of instrument waarvan Hij zich bedient, is specifiek en exclusief. Via Izaak en niemand anders. 323
Page 310
Romeinen 9:9 – een zoon voor Sara Want het woord van belofte is dit: omstreeks dit tijdstip zal Ik komen en zal er een zoon voor Sara zijn. Gods belofte aan Abraham was zeer specifiek. Niet Hagar of Ketura zou de moeder zijn van de beloofde zoon, maar Sara. Zij was oud, kinderloos en haar moederschoot was, zoals Paulus eerder in deze brief schreef (4:19) “verstorven”. Waarmee gezegd is dat Izaaks geboorte een uitbeelding is van leven uit (en overwinning van) de dood. Het “woord van belofte” waar Paulus hier naar verwijst, zijn de uitspraken die we terugvinden in Genesis 18:10 en 14. Sara luisterde met ingehouden lach, bij de ingang van de tent naar het gesprek dat haar man voerde. JAHWEH had gezegd, dat Hij een jaar later rond hetzelfde tijdstip zou komen en Sara een zoon zou hebben. En in Genesis 21:1 lezen we dat dit ook daadwerkelijk zo is vervuld. Precies op de afgesproken tijd. De Heer zou over een jaar terugkomen. Maar niet door, zoals eerder, op visite te komen, maar in de geboorte van Izaak. Herkennen we in deze formulering niet onmiddellijk de komst van “de Zoon van Abraham” (Mat.1:1)? God zelf komt op bezoek “in de volheid van de tijd” (Gal.4:4) in de beloofde Zoon! 324 Romeinen 9:10,11 – één zwangerschap – twee kinderen Maar dat niet alleen, ook Rebekka vanuit één [keer het] bed delend met Izaak, onze vader. Want toen de kinderen nog niet geboren waren… Paulus betoogt dat nakomelingschap geen garantie is voor het delen in de belofte. God had zijn belofte verbonden aan het zaad van Abraham, maar die lijn liep exclusief via Izaak en niet via Ismaël, of de kinderen van Ketura. Ditzelfde principe zien we ook geïllustreerd in de volgende generatie. En zelfs nog frappanter. Want Izaak en Ismaël hadden nog verschillende moeders. Maar bij Izaak speelt één vader en ook slechts één moeder een rol. En het is zelfs nóg sterker: het gaat ook maar om één zwangerschap. Het woord koité dat Paulus gebruikt, heeft als grondbetekenis ‘liggen’ of ‘bed’. In de Bijbel, maar ook in onze taal spreken we van ‘naar bed gaan met iemand’, wat een eufemisme (verhullende term) is voor ‘geslachtsgemeenschap’. Koité is dan ook verwant aan het ons bekende Latijnse woord coïtus. Hoe dat ook zij, Rebekka deelde het bed met één man en op één moment werden twee jongens verwekt: Jakob en Ezau. Ze deelden samen de moederschoot, maar God maakte puur ‘om niet’ onderscheid. Zonder enig menselijke verdienste. Want GOD kiest. 325
Page 312
Romeinen 9:11,12 – nine eleven Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept), werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… Paulus heeft het hier over Jakob en Ezau. Voordat ze geboren waren en dus ook voordat ze iets goeds of kwaads hadden gedaan, had GOD zijn keuze reeds gemaakt. De grotere en oudere Ezau zou als slaaf dienen voor de jongere en geringere Jakob. Opdat GOD via de mindere, de grotere zou zegenen. Zo werkt GOD – altijd tegendraads. Menselijke eigenroem wordt volkomen uitgesloten. Eerder schreef de apostel (8:28), dat degene die GOD vandaag liefhebben, “naar zijn voornemen geroepenen zijn”. In vers 30 van datzelfde hoofdstuk, beschrijft Paulus hoe alles daarin GODS werk is: degenen die GOD tevoren kent, die bestemt Hij ook tevoren. En die roept Hij. En die rechtvaardigt Hij. En die verheerlijkt Hij. Elke schakel in deze ketting is van zuiver goud: het is geheel GODS werk. En dus ook zijn verdienste en zijn eer. Alles verloopt naar GODS voornemen. Zijn succes is verzekerd! Geen mens kan daar iets aan toe- of afdoen. “Niet vanuit werken”. En geloof zegt daarop amen! 326 Romeinen 9:11,12 – Gods uitverkiezend voornemen Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept), werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… Voor de mens die zelf graag belangrijk wil zijn en op een voetstuk wil staan, is bovenstaande waarheid onverteerbaar. Vele uitleggers hebben zich in bochten gewrongen om onder de waarheid ervan uit te komen. Bijvoorbeeld door te beweren dat Gods uitverkiezing gebaseerd zou zijn op ‘vooruit gezien geloof’. Men redeneert dat, aangezien God van tevoren wist hoe Jacob en Ezau zouden handelen, Hij zijn keuze daarop zou hebben gebaseerd. Maar in dat geval zou Gods keuze alsnog gegrond zijn op wat de jongens deden. Hij had hun “goed of kwaad” en “werken” immers vooraf gezien?! Paulus’ statement laat niets heel van deze uitleg. GODS voornemen en zijn keuzes vormen de basis. GODS plan gaat vooraf aan alles wat de mens bedenkt, kiest en handelt. Onze werken leggen geen enkel gewicht in de schaal. Waarom niet? Luister naar Paulus’ antwoord: “opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken, maar vanuit degene die roept…”! 327
Page 314
Romeinen 9:11,12 – de onderste boven Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch goed of kwaad hadden verricht (opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken maar vanuit degene die roept, werd tot haar gesproken: de grotere zal slaaf zijn voor de mindere… De waarheid in deze verzen is dat GOD uitkiest en voorbestemt, geheel los van menselijke prestaties of wanprestaties. GODS uitverkiezing gaat vooraf aan onze geboorte. Paulus haalt in dat verband Genesis 25:23 aan, waar van Godswege tot Rebekka wordt gezegd, dat er twee volken in haar schoot zijn en dat de grotere (lees: oudere) als slaaf dienstbaar zou zijn aan de mindere (lees: jongere). Niet degene die naar natuurlijke maatstaven de oudste rechten heeft, maar juist de jongere zou het eerstgeboorterecht ten deel vallen. Zo had GOD het vooraf bepaald. Jakob had zich dus het bord ‘soep’ en al z’n slinkse streken kunnen besparen. In het boek Genesis is het vrijwel standaard, dat het eerstgeboorterecht niet naar de eerstgeborene gaat. Dat zien we al bij Jakobs grootvader Abram, maar ook bij diens zoon Izaak. En ook in de navolgende generaties herhaalt zich dat bij de zonen van Jozef: Manasse en Efraïm. GODS oog valt altijd op wat ‘men’ als “de mindere” beschouwt. 328 Romeinen 9:13 – Ezau op de tweede plaats …zoals staat geschreven: Jakob heb Ik lief, Ezau echter haat Ik. God had vóór de geboorte van de tweeling al tegen Rebekka gezegd, dat de oudere de jongere als slaaf dienstbaar zou zijn. Dat is uitverkiezing. De jongens waren nog niet ter wereld gekomen. Ze hadden dus ook nog niets gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad. Maar GOD koos op voorhand de jongere uit om gediend te worden. En daarmee was feitelijk ook de oudere uitgekozen, namelijk om zijn broer te dienen. Paulus ondersteunt zijn betoog met een citaat, dit keer uit Maleachi 1:3. In Maleachi’s dagen zijn we zo’n dertien eeuwen verder en Jakob en Edom zijn twee volken geworden. Maar de waarheid die vóór de geboorte van de jongens al was bekendgemaakt, staat dan nog steeds. Niet Ezau, maar Jakob is de eerste. We moeten daarbij bedenken dat het werkwoord ‘haten’ in de Schrift niet per se vijandelijkheid inhoudt. Het Hebreeuwse woord is afgeleid van het rangtelwoord ’tweede’ (shnie). Zo is in Deuteronomium 21 vers 15 de ‘gehate vrouw’ niets anders dan de niet-beminde vrouw. De vrouw die op de tweede plaats staat. Dat is ook de gedachte in verband met Ezau. God had geen afkeer van Ezau, maar hem een tweede plaats toebedeeld. Ieder in zijn rangorde. 329
Page 316
Romeinen 9:14,15 – discrimineert God? Wat zullen wij dan zeggen? Er is toch geen onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! Want tot Mozes zegt Hij: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ook maar zou ontfermen en Ik zal barmhartig zijn jegens wie Ik ook maar barmhartig zou zijn. Paulus heeft uiteengezet hoe GOD in zijn voornemen sommigen uit(ver)kiest voor zijn doel. Zoals bijvoorbeeld Izaak of Jakob. Van te voren stond GODS keuze vast en het staat geheel los van wat de mens doet. “Wat zullen wij dan zeggen?” Een waarschuwing voor een verkeerde conclusie. Is het niet onrechtvaardig van GOD om bij voorbaat de één te bevoorrechten en daarmee de ander achter te stellen? Wat kon Ezau er aan doen, dat hij als eerste ter wereld kwam en Jakob als tweede? Is het geen discriminatie om op basis daarvan privileges aan de één toe te kennen en aan de ander te onthouden? Het antwoord op de door Paulus zelf opgeworpen vraag moet duidelijk zijn: “volstrekt niet!”. Want GOD is GOD. De “Ik ben” zoals Hij Zich aan Mozes bekendmaakte (Ex.33:19). Hij is als Schepper van alle dingen volkomen vrijmachtig om zich te ontfermen over wie Hij en hoe en wanneer Hij maar wil! 330 Romeinen 9:15,16 – niet wie wil of wie rent Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ook maar zou ontfermen (…) Dus dan is het niet van wie wil, noch van wie rent, maar van de ontfermende God. Onderwerp is nog steeds “het uitverkiezend voornemen van God” (:11). Paulus betoogde eerder al, dat dit vast ligt vóór onze geboorte en voordat goed of kwaad is gedaan. Het speelt geen rol. Evenmin het al of niet willen van de mens. Is Paulus hiervan zelf niet het levende bewijs? Hij was van de moederschoot aan afgezonderd om onder de natiën te evangeliseren (Gal.1:15,16) en dus werd hij geroepen. Genade overweldigde hem (1Tim.1:14), zodat zijn onwil en vijandigheid als sneeuw voor de zon wegsmolten. Paulus werd een apostel “door GODS wil” (Ef.1:1) en niet omdat hij dat wilde. Ook het rennen van de mens is in deze geen factor. Rennen (hardlopen) is een sportieve term (1Kor.9:24) en staat voor menselijke inspanningen en prestaties. Later zal Paulus getuigen van de godsdienstige ijver van zijn volksgenoten (10:2). Het blijkt ijdel, omdat men geen besef heeft en slechts eigen rechtvaardigheid zoekt te doen gelden (10:3). Het willen en rennen in bovenstaand vers is een samenvatting van ieder religieus streven. Het stelt voor GOD niets voor. Slechts zijn ontferming telt! 331
Page 318
Romeinen 9:17 – geen regiefout Want de Schrift zegt tot farao: hiertoe wek Ik u op, zodat Ik in u mijn kracht zou betonen, zodat mijn naam verkondigd zou worden over heel de aarde. Tegenover Jakob staat Ezau. En tegenover Mozes, aan wie God zich bekendmaakte als de ontfermende God (:15), staat farao. Paulus citeert uit Exodus 9:16 waar God bij monde van Mozes tegen farao zegt, dat Hij voornemens was om middels farao zijn kracht te demonstreren en zo zijn naam bekend te maken over heel de aarde. Op voorhand had God Mozes al gewaarschuwd dat farao niet zou luisteren naar de oproep “laat Mijn volk gaan” (Ex.3:19). En toen eindelijk Farao bezweek onder de druk van de plagen, toen verhardde GOD zijn hart (Ex.9:12). Of zoals het Hebreeuws leest: GOD versterkte zijn hart. Farao’s ongezeglijkheid was geen regiefout. Integendeel: het was GODS bedoeling. Daarom versterkte GOD farao’s hart toen deze dreigde te bezwijken. Want om zijn kracht te betonen, had GOD een ‘zwaargewicht’ als tegenstander nodig. Farao’s krachtig ‘nee’ was essentieel voor het tentoonstellen van GODS uitreddende kracht. Door farao’s ongelovig verzet zou wereldwijd en duizenden jaren later nog worden gesproken over het wonder van Israëls uittocht. Bij GOD gaat er nooit iets mis! 332 Romeinen 9:17 – ook ongeloof deel van Gods plan Want de Schrift zegt tot farao: hiertoe wek Ik u op, zodat Ik in u mijn kracht zou betonen, zodat mijn naam verkondigd zou worden over heel de aarde. Mozes wist van tevoren dat farao niet naar Gods oproep (“laat Mijn volk gaan!”) zou luisteren. Toen farao onder grote druk eenmaal wel toegaf, verhinderde God zelf hem daarin en verhardde zijn hart. De weerstand van farao was essentieel in Gods voornemen. Om kracht te demonstreren is tegenkracht onontbeerlijk. Kwaliteiten gaan pas schitteren door contrast. Een ‘sterke man’ als farao, het hoofd van de wereldmacht in die dagen, was daarom uitermate geschikt om die contrast-rol te vervullen. Romeinen 9 laat zien, dat alles naar GODS plan verloopt. Zoals Spreuken 16:4 zegt: “JAHWEH heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja zelfs de goddeloze voor de dag van het kwaad”. Farao in Mozes’ dagen is hier een perfect voorbeeld van. GOD zelf zorgde ervoor, dat farao goddeloos bleef door diens hart te verharden. Farao en zijn leger moesten figureren in de krachtmeting en triomf van God. Inderdaad, dat betekende voor farao en de zijnen het einde. Maar… bij GOD is de dood nooit het einde. Hij ontfermt zich uiteindelijk over allen (Rom.11:32). Ook over farao. 333
Page 320
Romeinen 9:18 – God verhardt ook wie Hij wil Dus dan ontfermt Hij zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. De conclusie (“dus…”) van dit betoog is de absolute vrijmacht van GOD om zijn schepselen in te zetten voor zijn doel. GOD ontfermde zich over een Mozes en diens volk, maar een Farao verhardde Hij, toen deze eindelijk wilde toegeven aan Gods oproep om het volk te laten gaan. GOD verantwoordt zich daarover niet tegenover zijn eigen creaties en Hij hoeft dat ook niet te doen, zoals Paulus later zal betogen (:20). God verhardde trouwens niet alleen het hart van farao maar van heel diens volk. In Psalm 105:25 lezen we over de Egyptenaren: “Hij keerde hun hart om, zodat zij zijn volk haatten…”. Leest u het goed? God zelf maakte de Egyptenaren antisemitisch in hun hart. God creëerde een donkere achtergrond van verzet, zodat de Egyptenaren als ‘display’ konden fungeren van GODS overwinnende kracht. Door hun verwerping zou Gods naam over heel de aarde worden verkondigd. Hierin klinkt al duidelijk door wat Paulus later expliciet gaat betogen: het huidige joodse ‘nee’ tegen het Evangelie effent de weg naar de bekendmaking van Gods naam onder de natiën. Het door God zelf geregisseerde ongeloof is tot verheerlijking van zijn naam! 334 Romeinen 9:19 – wat verwijt Hij dan nog? Maar u zal nu tot mij zeggen: wat verwijt Hij dan nog? Want wie heeft zijn bedoeling weerstaan? Wie het relaas van de apostel tot dusver aandachtig heeft gevolgd, voelt als vanzelf de bovenstaande vraag opkomen. Alles verloopt naar GODS voornemen, zo betoogde Paulus. De weerbarstige houding van farao was niet alleen voorzegd, maar zelfs bedoeld. Om in een krachtmeting te gloriëren had God een tegenstander van formaat nodig. Vandaar dat God farao ondersteunde en zijn hart verhardde, toen die onder druk dreigde te bezwijken. De vraag die zich dan aandringt is: wat heeft God dan nog te verwijten? Farao is nota bene door God zelf ingezet om Hem tegen te staan?! Farao weerstond weliswaar Gods geopenbaarde wil (“laat Mijn volk gaan!”) maar Gods verborgen bedoeling weerstond hij zeker niet. Sterker nog: niemand heeft ooit Gods bedoeling weerstaan. Want dat is onmogelijk. GOD heeft alles gemaakt met een bedoeling, zelfs de goddeloze voor de dag van het kwaad. Alles verloopt naar “de raad (Grieks: boulema, bedoeling) van zijn wil” (Ef.1:11). Voordat we verder gaan en naar Paulus’ antwoord luisteren, zouden we eerst heel goed de vraag tot ons laten doordringen en beseffen: niemand heeft ooit Gods bedoeling weerstaan! 335
Page 322
Romeinen 9:20 – betweterig boetseersel Zeker, o mens, maar wie bent u dat u God tegenspreekt? Het geboetseerde zal toch niet tegen de boetseerder zeggen: waarom maakt u mij zó? De tegenwerping in het voorgaande vers is helder: als niemand Gods bedoeling heeft weerstaan, wat heeft Hij dan nog te verwijten? Paulus bevestigt, dat inderdaad farao in zijn weerbarstige houding slechts Gods bedoeling diende. Maar de vraagstelling zelf negeert hij. Paulus betwist het recht om God ter verantwoording te roepen. Niet wat de tegenspreker zegt, maar wie hij zich verbeeldt te zijn, wordt ter discussie gesteld. Het is bizar om als schepsel GOD ter verantwoording te roepen. Paulus maakt dit duidelijk door de vergelijking met een stuk klei, dat meent het beter te weten dan de boetseerder. Wat kan een creatie nu zeggen over de motieven van zijn creator? Als schepselen begrijpen we nog geen fractie van de schepping, laat staan dat we ook maar bij benadering de Schepper zouden begrijpen! We zouden daarom nederig erkennen, dat we niet kunnen wat Hij wel vermag. En dat we ook geen idee hebben van wat Hij weet. Menen een oordeel te kunnen vellen over de motieven van GOD is pure hoogmoed en betweterij. 336 Romeinen 9:21 – klei in de hand van de Pottenbakker Of heeft de pottenbakker van het leem niet het recht om uit hetzelfde kneedsel het ene voorwerp te maken tot eer, het andere echter zonder eer? De tegenspreker uit vers 19 betwist het recht van God om iemand een verwijt te maken aangezien Hij henzelf met opzet gemaakt heeft. Dat klinkt logisch, maar wat de tegenspreker uit het oog verliest is dat een schepsel onbekwaam en (vandaar) onbevoegd is om de Schepper ter verantwoording te roepen. Wat weet een creatie van de motieven en intenties van zijn schepper? Een creatie is onderworpen aan zijn creator; niet omgekeerd. Ongeacht of we denken aan de creatie van een schrijver, schilder of componist. Of, zoals in bovenstaand vers: de pottenbakker. Het materiaal dat de creator ter beschikking staat is van hem en wat hij ermee doet is aan hem. De pottenbakker maakt enerzijds voorwerpen tot eer, zoals bijvoorbeeld een siervaas of een wandbord. Maar uit “hetzelfde kneedsel” maakt hij ook alledaagse voorwerpen, zoals een afvalbak of toiletpot. In beide gevallen nuttige voorwerpen. Maar niet per se voorwerpen om mee te pronken. En zo is ook de mensheid: allen zijn we, met of zonder eer, als klei in de hand van de Pottenbakker… 337
Page 324
Romeinen 9:22 – voorwerpen van toorn toebereid Indien God nu zijn toorn wil betonen en zijn kracht bekend maken, in veel geduld voorwerpen van toorn heeft verdragen die toebereid waren tot ondergang (…)? De retorische vraag in deze lange zin in vers 22 en 23, volgt uit de eerdere vraag in vers 21. Heeft een pottenbakker niet het recht om uit hetzelfde materiaal eervolle voorwerpen of voorwerpen zonder eer te maken? De metafoor moet duidelijk zijn: de pottenbakker verwijst naar GOD, terwijl het leem verwijst naar de mens, die uit de aarde is genomen. Zoals een pottenbakker voorwerpen maakt voor allerlei doeleinden, zo doet GOD dat ook. Als GOD toorn en kracht, maar ook geduld wil demonstreren, hoe zou Hij dat anders doen, dan door voorwerpen voor dit doel te creëren? Doet ook een schrijver van een script niet hetzelfde door rollen toe te bedelen aan verschillende karakters die hijzelf creëert? Good and bad guys. Het probleem meestal bij bovenstaand vers is dat men hier inleest alsof God mensen voor altijd zou verdoemen (‘dubbele predestinatie’). Maar de eindbestemming is hier niet aan de orde. Daarover had Paulus al geschreven (3:23,24; 5:18) en zal hij ook nog schrijven (11:32,36). “Toorn” en “ondergang” zijn bij GOD nooit definitief (Ps.30:6). Ontferming, rechtvaardiging en leven zijn blijvend! 338 Romeinen 9:22-24 – voorwerpen van ontferming … in veel geduld voorwerpen van toorn heeft verdragen die toebereid waren tot ondergang, juist opdat Hij bekend zou maken de rijkdom van zijn heerlijkheid over voorwerpen van ontferming, die Hij tevoren had gereed gemaakt tot heerlijkheid? Ons, die Hij ook roept, niet alleen vanuit Joden maar ook vanuit natiën. Voorwerpen van toorn, die toebereid waren tot ondergang (zoals farao; vers 17), vervullen geen eervolle, maar wel een noodzakelijke functie in GODS plan. Zij dienen ter demonstratie van Gods toorn, kracht en geduld. Onmisbaar, maar geen hoofdrol. Farao en zijn leger waren figuranten in de spectaculaire verlossing van Israël uit Egypte. De Israëlieten waren uitverkoren om “voorwerpen van ontferming” te zijn. “Tevoren gereed gemaakt tot heerlijkheid”. De verwijzing naar “voorwerpen van ontferming”, door GOD tevoren bereid tot heerlijkheid, brengt Paulus weer terug bij zijn eerdere onderwerp, namelijk “ons, die Hij ook roept”. Dat zijn wij, die naar GODS voornemen geroepenen zijn en voorbestemd (8:28,29). Echter “niet alleen uit Joden, maar ook vanuit natiën”. Maar hoe kan dat nu? Waren immers niet de Israëlieten uitverkoren en voorbestemd? Waarom worden nu dan de natiën geroepen? Is dat niet in strijd met de woorden van de profeten? Die vragen zal Paulus in het navolgende beantwoorden. 339
Page 326
Romeinen 9:25 – Lo-ammi wordt Ammi Zoals Hij ook zegt in Hosea: Ik zal niet mijn-volk noemen: mijn-volk en de niet-geliefde: geliefde. De “voorwerpen van ontferming” in onze dagen, worden niet alleen geroepen uit de Joden maar ook uit de natiën (:24), zo betoogt Paulus. Ter illustratie daarvan haalt hij eerst Hosea 2:22 aan. Als we deze tekst er op naslaan dan blijkt dat daar gesproken wordt over het toekomstig herstel van Israël. Wanneer straks het volk Israël vanuit de woestijn het land zal binnentrekken (Hos.2:14,15) en tot bruid zal worden geworven (Hos.2:16-19). Dan zal tot haar worden gezegd: je bent niet langer Lo-ammi (= niet mijnvolk), maar Ammi (= mijn-volk) en niet langer Lo-Ruchama (= nietontfermde), maar Ruchama (= ontfermde). De vervulling van Hosea 2:22 is in de letterlijke zin tot op vandaag toekomstig. Paulus’ aanhaling van dit vers dient hier ook niet als uitleg van Hosea 2:22, maar als illustratie en vergelijking. Vandaar de formulering: “zoals Hij ook zegt in Hosea…”. Het principe dat Paulus illustreert aan de hand van Hosea is: wat eerst niet mijn-volk was, wordt later wel mijn-volk en zal dan ook ontferming vinden. Het feit dat vandaag uit de natiën mensen worden geroepen en “mijn-volk” worden, blijkt oude Bijbelse papieren te hebben. Niet-ontfermd of niet-geliefd is geen definitieve status… 340 Romeinen 9:26 – Israël onder de natiën En het zal zijn in de plaats waar tot hen werd gezegd: jullie zijn mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. In dit vers 26 citeert Paulus wederom uit Hosea, maar nu uit hoofdstuk 1:10,11. Daar wordt gesproken over ‘de tien stammen’ (“de zonen van Israël”) die onder de natiën talrijk zouden worden als het zand der zee. En “in de plaats”, namelijk te midden van de natiën, waar zij niet gerekend worden als mijn-volk, zouden ze “zonen van de levende God” genoemd worden. Bedenk daarbij dat ‘de tien stammen’ (!) nooit zijn teruggekeerd naar hun erfdeel. In de dagen van Kores keerde weliswaar officieel heel het volk (alle twaalf stammen; Ezra 1:3; 6;17) terug, maar kregen zij een plek in Juda. Vandaar dat sinds die tijd de mensen van het volk Israël Joden worden genoemd; men vaart onder de vlag van Juda. Het grootste deel echter van de tien stammen verloor in den vreemde hun identiteit en verdween onder de natiën. Dat betekent dat als de boodschap van het Evangelie in onze dagen bij de natiën terecht komt, het daarmee ook automatisch terecht komt bij het ‘verloren Israël’! En uitgerekend “in die plaats” worden de “zonen van de levende God” geroepen! 341
Page 328
Romeinen 9:27,28 – slechts een rest gered Jesaja nu roept over Israël: al was het getal van de zonen van Israël als het zand van de zee, het overschot zal gered worden, want de Heer zal een concluderend en beknopt woord op aarde doen. De aanhalingen uit de profeet Hosea dienden voor Paulus als illustratie, dat God niet alleen roept uit de Joden, maar ook vanuit de natiën. Bedenk daarbij dat de tien stammen van Israël (van wie Hosea sprak) voor het overgrote deel ook daadwerkelijk verloren is gegaan (lees: is geassimileerd) onder de natiën. Maar juist daar wordt Gods volk in onze dagen geroepen! Zodat ook het verloren Israël toch in aanraking komt met Gods Woord! Niet alleen Hosea maar ook Jesaja getuigt hiervan en Paulus refereert in bovenstaande verzen aan Jesaja 10:22,23 (LXX). De definitieve vervulling van die profetie ligt in de toekomst, maar op een verborgen wijze krijgt het nu al inhoud. Hoe groot Israëls getal ook moge zijn, in onze dagen wordt slechts een rest gered. God is de Redder van allen, maar slechts door geloof krijgt een mens daaraan deel. Dat is nooit anders geweest. Iedereen zal uiteindelijk tot erkenning komen, maar nu is het slechts een kleine minderheid bij wie het Woord gehoor vindt. 342 Romeinen 9:29 – een minderheid En zoals Jesaja tevoren had gesproken: Indien de Heer Sebaot voor ons geen zaad had overgelaten, als Sodom waren wij geworden en als Gomorra waren we gelijk gemaakt. De roep van het Evangelie aangaande de opgewekte Messias is bij het overgrote deel van het volk Israël niet ‘geland’. De meerderheid van de natie heeft de boodschap afgewezen en ook haar leiders (in het Sanhedrin) hebben het officieel verworpen. Het is deze situatie die volkomen overeenstemt met de profetie, zoals Paulus deze aanhaalt vanuit Jesaja 1:9. Juda’s leiders worden daar vergeleken met de bestuurders van Sodom en het volk met dat van Gomorra. Steden die tot op vandaag model staan voor de rigoureuze wijze waarop God destijds met hen heeft afgerekend door ze om te keren en te verwoesten. Maar hoe diep het volk en haar bestuur als geheel ook gezonken zijn en ongezeglijk blijken, de Heer Sebaot (= Hebreeuws voor ‘legermachten’), staat ervoor garant altijd een rest te vrijwaren. Een kleine minderheid waarmee Hij verder gaat. Zeker, uiteindelijk heeft God het totaal op het oog, maar in de tegenwoordige tijd werkt Hij per definitie met minderheden. Een kleine groep die getalsmatig nauwelijks iets voorstelt. Maar die zijn Woord geloofd en als zaad in goede aarde is gevallen. 343
Page 330
Romeinen 9:30 – rechtvaardigheid vanuit geloof Wat zullen wij dan zeggen? Dat natiën die geen rechtvaardigheid najagen, rechtvaardigheid begrepen. Rechtvaardigheid echter die vanuit geloof is. Wat zou de reactie op het voorgaande nu zijn? Paulus begint met de vaststelling, dat natiën (niet: de natiën, maar sommigen uit hen), geen rechtvaardigheid najagen. In tegenstelling tot het Joodse volk, kennen zij geen ijver om voor God rechtvaardig te zijn. En toch, ze hebben rechtvaardigheid begrepen. Dat wil zeggen: ze hebben greep, ofwel grip, daarop gekregen. Ze begrijpen wat Gods rechtvaardigheid is en dat deze rechtvaardigheid geen rechtvaardigheid is, die een mens door prestaties tot stand brengt. Nee, zij begrijpen dat Gods rechtvaardigheid betekent: God doet recht aan zijn belofte en Hij vervult wat Hij toezegt! Een rechtvaardige is voor God iemand, die vertrouwt op wat Hij belooft. Dit had Paulus al veel eerder uiteengezet in hoofdstuk 3 en 4. Vooral aan de hand van het voorbeeld van Abraham. God beloofde hem nageslacht, hoewel hij en Sara ‘verstorven’ waren. Van Abraham werd niets gevraagd; hij ontving een onvoorwaardelijke toezegging “en Abraham geloofde God en het werd hem gerekend tot rechtvaardigheid” (Gen.15:6; Rom.4:3). Voor God telt slechts “rechtvaardigheid die uit geloof is”. God belooft – zonder mitsen en maren. En wie daarop: amen! zegt, is voor Hem een rechtvaardige! 344 Romeinen 9:31,32 – geloof of werken? Israël echter, dat een wet van rechtvaardigheid najaagt, is aan de wet niet toegekomen. Waarom? Omdat het niet uitgaat van geloof, maar als vanuit werken. Paulus zet in deze passage de natiën tegenover Israël. De natiën hadden geen wet en hebben zich ook nooit druk gemaakt om via die weg rechtvaardig voor God te worden. Dit in tegenstelling tot Israël, dat haar best deed om rechtvaardig voor God te zijn. Maar, juist die ijver zette hen op een dood spoor. Hoezo? Omdat de wet niet gewerkt dient te worden, maar geloofd. Hier raken we de kern van Paulus’ onderwijs over de aard van de wet en het grote verschil tussen het oude en nieuwe verbond. “Gij zult… de Heer uw God liefhebben met heel uw hart” is geen ideaal of opdracht. Om vervolgens gefrustreerd vast te stellen, dat het veel te hoog gegrepen is. Nee, het is een belofte die God doet: jullie zullen de Heer je God liefhebben! En jullie zullen je naaste liefhebben! Enzovoort. Wanneer Israël deze woorden als beloften gaat verstaan, maakt prestatiedrang (“werken”) plaats voor dankbaarheid. Omdat God zelf zijn woorden zal vervullen. Dát is geloof. Dat geeft Hem ook de eer. En dát rekent God tot rechtvaardigheid. 345
Page 334
Romeinen 10:1,2 – ijver van God Inderdaad broeders, het behagen van mijn hart en de smeekbede naar God toe is ten behoeve van hun redding, omdat ik voor hen getuig dat zij ijver van God hebben, maar zonder overeenkomend besef. Aan het begin van het vorige hoofdstuk begon Paulus zijn betoog over Israëls redding met te verklaren hoezeer het onderwerp hem raakt. Israëls ongeloof betekende voor hem een “grote droefheid en een ononderbroken hartzeer” (9:2). En dat bevestigt hij hier (“inderdaad broeders”). Ook in zijn gebed speelde de redding van zijn Joodse volksgenoten een voorname rol. Deze grote persoonlijke betrokkenheid legt hij ook uit. Hij getuigt en pleit voor hun ijver van God. Een ijver, die voor hem zo herkenbaar was, omdat hijzelf ooit diezelfde ijver had (Hand.22:3). In Galaten 1:14 zegt hij zelfs “een extreme ijveraar van de overleveringen van de vaderen” te zijn geweest. Maar zonder verstand deugt zelfs ijver niet (vergelijk Spr.19:2). Het vuur en fanatisme van Paulus’ volksgenoten hield geen gelijke tred met verstand. Het jodendom heeft de reputatie de Schrift goed te verstaan, maar Paulus is het daar niet mee eens. Men rent wel… maar de verkeerde kant op. Om op de bestemde plaats te arriveren dient men eerst te weten waar men naar toe gaat. 349 Romeinen 10:2 – zonder besef …omdat ik voor hen getuig dat zij ijver van God hebben, maar zonder overeenkomend besef. Paulus geeft zijn Joodse volksgenoten de credits van hun “ijver van God”. Een ijver die hij als geen ander (her)kende. Hun ijver pleit voor hen; men gaat voor de volle honderd procent voor de wet, die hen van Godswege was gegeven. Het verwijt dat in dit vers klinkt, is dat Israëls besef niet overeenkomt met de ijver die zij voor de wet hebben. Het woord ‘besef’ in het Grieks is ‘epi-gnosis’, en betekent letterlijk ‘op-kennis’. ‘Epi-gnosis’ veronderstelt kennis, maar gaat daar bovenuit. Het is meer dan kennen of weten: het is besef van wat je weet. Het ijverige, Joodse volk heeft zich weliswaar op ‘lernen’ toegelegd en er woont onder hen een enorme parate kennis over wat haar geleerden over de wet hebben gezegd. Maar dat is heel wat anders dan inzicht in de wet zelf en besef van wat God ermee bedoelt. Nauwgezet opvolgen hoe bijvoorbeeld jongetjes op de achtste dag besneden behoren te worden, is wat anders dan besef waarom dat zo is. En hoe dit ritueel spreekt van Gods plan en van opstanding en nieuw leven. Want daar gaat het God om! 350
Page 336
Romeinen 10:3 – fatale onwetendheid Want onwetend omtrent de rechtvaardigheid van God, en de eigen rechtvaardigheid zoekende te doen staan, werden zij aan de rechtvaardigheid Gods niet onderschikt. Paulus heeft het in deze passage over zijn orthodoxe volksgenoten. Aan ijver voor God ontbrak het hen niet. Ze gingen naar de synagoge, ze vereerden God, ze leefden vroom, ze waren ‘bijbelgetrouw’ – maar bij dit alles waren ze “vijanden van het Evangelie” (11:28). Hoezo? Vanwaar dit onbegrip? Paulus’ antwoord is helder: men zocht de eigen rechtvaardigheid op te bouwen, omdat men meende dat dit gewicht in de schaal zou leggen. Maar GOD verwacht helemaal niets van de mens. Hij vervult zelf wat Hij heeft beloofd. GOD doet recht aan zijn belofte, dat is zijn rechtvaardigheid. Daaraan valt niets af- of toe te doen. Alles “is volbracht!” En geloof zegt daarop: amen! Jezus Christus is de Redder van de hele wereld (Joh.4:42). Dat is geen aanbod, maar een feit! Inderdaad, de wereld weet dit niet. En degenen die het haar zouden moeten vertellen, die willen het niet weten. Die zijn druk doende om zoveel mogelijk zielen proberen ’te redden voor de eeuwigheid…’. Vrome ijver is het grootste obstakel om GOD op zijn woord te geloven. 351 Romeinen 10:4 – Christus, het doeleinde van de wet Want Christus [is het] einde van wet, tot rechtvaardigheid voor een ieder die gelooft. Dit vers begint met “want”, hetgeen betekent dat het een toelichting is op het voorgaande. In vers 3 schreef Paulus over Israël, dat zich niet heeft onderschikt aan “de rechtvaardigheid van God”. Zij jaagden hun eigen rechtvaardigheid na en zijn juist daardoor niet aan de wet toegekomen (9:31). Zij meenden, dat de wet gericht was op wat zij moesten werken en vanwege die ijver (:2) zijn ze gestruikeld over “de steen des aanstoots” (9:32). Want de wet gaat niet over werken, maar over God die in Sion een steen zou leggen waarmee men niet beschaamd zou uitkomen (9:33). Gods rechtvaardigheid houdt in, dat Hij recht doet aan zijn belofte. Dus vervult Hij zijn belofte. De wet (zoals heel de Tenach) spreekt van de opgewekte Christus, waarop de vervulling van al Gods beloften is gebaseerd. Christus is het doeleinde (Grieks: telos) van de wet. Alles in de Hebreeuwse geschriften getuigt van hem. Zoals was voorzegd wekte God de Christus op uit de doden. In hem is het Leven. In hem is de redding. Er valt niets meer te werken, want al wat nodig is, is gedaan. Het is volbracht! En daar mogen we op vertrouwen! 352
Page 338
Romeinen 10:5,6 – twee soorten rechtvaardigheid Want Mozes schrijft van de rechtvaardigheid vanuit wet, dat een mens die deze dingen doet, zal daarin leven. Maar de rechtvaardigheid vanuit geloof spreekt aldus… Dat Christus het einde van de wet is (:4) verduidelijkt Paulus door twee citaten te geven uit de boeken van Mozes. Het eerste citaat komt uit Leviticus 18:5, waarin “rechtvaardigheid vanuit wet” wordt geïllustreerd. Het is het principe: wie deze dingen doet, zal leven. Maar in Romeinen 2 en 3 was reeds vastgesteld, dat niemand aan dit criterium voldoet en voldoende presteert. “Want allen zondigen en komen te kort…” (3:23). Zodat “rechtvaardigheid vanuit wet” slechts in theorie bestaat. Maar er is ook een “rechtvaardigheid vanuit geloof“. Sterker nog: dat is de rechtvaardigheid waar het God om gaat en die Hem de eer geeft. “Rechtvaardigheid vanuit geloof” mag dan tegenover “rechtvaardigheid vanuit wet” staan, het is bepaald geen uitvinding van de ‘Nieuw Testamentische’ schrijvers. Eerder had Paulus aan de hand van het voorbeeld van Abraham dit toegelicht. Maar Mozes kondigde “de rechtvaardigheid vanuit geloof” ook profetisch aan in Deuteronomium. Letterlijk betekent die naam: “tweede wet”. Nadat de eerste set stenen tafelen gebroken was, vanwege Israëls ongehoorzaamheid, gaf God een tweede stel, dat bewaard zou worden in de ark van het verbond… Hoe veelzeggend! 353 Romeinen 10:6 – een veelzeggend citaat Maar de rechtvaardigheid vanuit geloof spreekt aldus: je zou in je hart niet spreken: wie zal omhoog gaan tot in de hemel?, dat is: Christus te doen afdalen. De naam Mozes staat model voor de wet en het oude verbond. Met als leidend principe: “doe dit en je zult leven”. Niettemin spreekt ook Mozes over “rechtvaardigheid vanuit geloof”. Paulus citeert hier en in de volgende verzen vrij uit Deuteronomium 30:11-14. De context waaruit hij citeert is to-the-point en veelzeggend. Voorafgaand aan Deuteronomium 30 wordt voorzegd hoe het volk Israël vanwege ongeloof verstrooid zou worden onder de volken. Om af te sluiten met de cryptische mededeling dat de verborgen dingen niet voor hen bestemd zijn (Deut.29:29). Hoofdstuk 30 is dan de grote ommekeer. Want daar wordt voorzegd, dat het volk in het buitenland tot bekering zou komen (Deut.30:1) en dat de Heer tot hen zou wederkeren (Deut.30:3) om hen terug te verzamelen naar het land. Hun harten zouden worden ‘besneden’ (Deut.30:6), dat wil zeggen: de bedekking op hun hart zou worden weggenomen. Kortom, Deuteronomium 30 is een beschrijving van het beloofde, toekomstige herstel van Israël, met de Messias in hun midden. Hij is het doeleinde en de vervulling van de wet. Niet ver weg in de hemel, maar in levende lijve onder hen! 354
Page 340
Romeinen 10:6,7 – niet moeilijk of ver weg …je zou in je hart niet spreken: wie zal omhoog gaan tot in de hemel?, dat is: Christus te doen afdalen. Of: wie zal afdalen tot in de afgrond?, dat is: Christus vanuit de doden omhoog te doen komen. Paulus citeert hier vrij uit Deuteronomium 30:12,13. Bij monde van Mozes laat God aan Israël weten, dat wanneer het eenmaal bekeerd zal zijn, men dan ook “het boek van de Torah” zal verstaan (Deut.30:10). En dat gebod blijkt dan niet moeilijk of ver weg te zijn (Deut.30:11). Wat in Deuteronomium 30 “het gebod” heet, vat Paulus in zijn uitleg op als Christus. Dat zijn geen twee verschillende zaken, het is één. Christus is immers het doeleinde en de inhoud van de wet (Rom.10:4). En hij is niet ver weg. Christus hoeft niet uit de hemel gehaald te worden. En men hoeft evenmin in de afgrond neer te dalen. Terwijl Deuteronomium 30 de indruk geeft, dat het gaat over de overkant van de zee (= horizontaal), vat Paulus het hier op als de onderkant van de zee (= verticaal). Niet de mens hoeft Christus uit de afgrond te doen opkomen, want God heeft hem immers uit de doden opgewekt. Het woord van de wet wordt door God zelf vervuld. Moeilijker is het niet! 355 Romeinen 10:8 – in uw mond en hart Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord van geloof dat wij herauten. Paulus betoogt in deze verzen, dat ook Mozes onder het oude verbond reeds sprak van “rechtvaardigheid van geloof”. Zoals in de profetie van Deuteronomium 30, waar de terugverzameling van Israël uit de volken wordt voorzegd. Vanaf dan zal Israël ondervinden, dat het gebod niet moeilijk is en evenmin ver weg (Deut.30:11). Onder het oude verbond meende men, dat de wet zou worden gedaan met handen en voeten. Een voortdurende exercitie in het opvolgen van opdrachten. Onder het nieuwe verbond daarentegen zal men ont-dekken dat de wet een “woord van geloof” is. Geen opdrachten, maar beloften. Geen woord dat gewerkt, maar een woord dat geloofd zou worden. Een woord waarvan de vervulling door God zelf gegarandeerd wordt. Paulus predikt dit “woord van geloof”. Maar, zo zegt hij: ook Mozes verkondigde dit al. Vandaar “het woord van geloof dat wij herauten”. Als eenmaal de bedekking van het hart wordt weggenomen (= de besnijdenis van het hart), dan zal openbaar worden, dat Gods woord één en al belofte is. Hij doet het! En dat woord vervult ook harten en monden! 356
Page 342
Romeinen 10:9 – de opgewekte Heer Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden. “Het woord van geloof” waar Mozes al van sprak in Deuteronomium gaat over Jezus Christus. Het heet een woord van geloof, omdat er geen werken aan te pas komen. Want God garandeert de redding in hem, die Hij tot Heer heeft gemaakt door hem uit de doden op te wekken (Hand.2:36). Deze garantie van redding klinkt ook onmiskenbaar door in de naam ‘Jezus’, dat is: JAHWEH redt. Dat JAHWEH redt, is onvoorwaardelijk. Door Jezus is Hij Heer en Redder van allen. Er is één weg waardoor God redt: door geloof. Geloven (of vertrouwen) is be-amen met hart en mond. Het Evangelie is het Goede Bericht omtrent Jezus Christus, de opgewekte Heer. De Eersteling uit de doden. Hij is de Goddelijke waarborg, dat allen zullen worden levend gemaakt, zodat de dood wordt teniet gedaan. In hem (en in geen ander) is redding en nieuw leven. De Schrift leert, dat uiteindelijk allen, hemelsen, aardsen en onderaardsen, Jezus van harte als Heer zullen belijden. Tot eer van God de Vader (Filp.2:9-11). Dan is de redding compleet en allen omvattend! 357 Romeinen 10:9 – God wekte Christus op Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden. Dat Jezus Heer is en dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zijn twee kanten van dezelfde medaille. Want omdat God zijn Zoon als Eersteling opwekte uit de doden, is hij ook “Heer van allen” (:12). Petrus zegt tegen zijn volksgenoten op de Pinksterdag, dat God de Jezus die zij hadden gekruisigd, gemaakt heeft tot Heer en Christus (Hand.2:36). Het is het telkens weerkerend refrein in de Schrift, dat God Christus opwekte uit de doden. Het onderstreept de belangrijkste Bijbelse waarheid namelijk dat er één GOD is. Voor wie de leer van de drie-eenheid aanhangt en dus meent dat Jezus (letterlijk) God zou zijn, is dit onbegrijpelijk. Want hoe kon Jezus sterven als hij God was? En waarom had hij een ander nodig om te worden opgewekt? Dat Jezus werd opgewekt kan men onmogelijk van harte geloven. Het is altijd ‘ja maar…’. De Schrift is eenvoudig. “Er is één God en één middelaar van God en mensen, de mens Christus Jezus” (1Tim.2:5). Alleen met deze erkenning kunnen we van harte geloven, dat God Christus uit de doden opwekte! 358
Page 344
Romeinen 10:10 – geloven en belijden Want met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid en met de mond belijdt men tot redding. Hier is de volgorde van hart en mond weer (chrono)logisch. Men kan immers slechts met de mond belijden als dit eerst ook met het hart wordt geloofd. Geloven doe je niet met de mond (dat is ‘lippendienst’), maar met het hart. Geloven is vertrouwen en kan onmogelijk op commando. Geloof is in de Schrift daarom een (Gods)geschenk (Ef.2:8). Iemand vertrouwen kan alleen waar dit vertrouwen door de ander is gewonnen. Dan ben je overtuigd. Wie gelooft is voor God een rechtvaardige. Voor Hem telt niet dat een mens presteert, maar slechts vertrouwt op wie Hij is en wat Hij belooft. En waar dit geloof (in het hart) gevonden wordt, zal dit onvermijdelijk ook naar buiten komen. Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Geloven en belijden zijn daarom twee kanten van één zaak. Van binnenkant en buitenkant. Zoals hart en mond één zijn, zo geldt dit ook voor rechtvaardigheid en redding. Waar een mens door geloof wordt gerechtvaardigd wordt hij ook door belijden gered. Het zijn deze instrumenten waarmee God zich bedient om te rechtvaardigen en te redden. 359 Romeinen 10:11 – wie op hem zijn geloof vestigt… Want de Schrift zegt: ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden… Wat Paulus zojuist over geloof schreef is maar geen opvatting of bewering van hemzelf. Het is een waarheid die we in heel de Schrift tegenkomen en om dat aan te tonen, herhaalt Paulus het eerdere citaat uit Jesaja 28:16. In Romeinen 9:33 verwees hij ook al naar dat vers, maar daar vooral om aan te tonen, dat Christus de steenrots is, die door God in Sion is geplaatst. God heeft een fundament geplaatst in Sion door daar zijn Zoon als Eersteling uit de doden op te wekken. De opgewekte Christus is het fundament, omdat in hem en via hem alle mensen zullen worden gered, gerechtvaardigd en levend gemaakt. Een solider fundament bestaat niet. Al het andere is als zand en ongeschikt om op te bouwen. Werken of presteren tellen voor God niet. Er valt bij Hem niets te verdienen aangezien Hijzelf degene is die alles geeft. Alles wat we zijn en hebben is enkel dankzij hem. Alle eigen roem is daarom uitgesloten. Het komt aan op God te vertrouwen en Hem te nemen op zijn woord en alleen daarop te bouwen. Daar zal nooit iemand bedrogen mee uitkomen! 360
Page 346
Romeinen 10:11,12 – Heer van allen …ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Want dezelfde is Heer van allen, rijk voor allen die hem aanroepen. De waarheid dat wie gelooft niet beschaamd uitkomt, heeft een universele geldigheid. Ze is niet beperkt in tijd of plaats, noch beperkt tot een volk. Zeker, God heeft een onderscheiden plan met het Joodse volk, maar als het gaat om redding speelt afkomst geen enkele rol. Want wie je ook bent, een “ieder die op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden”. De reden waarom in het Evangelie, zoals Paulus dit onder de natiën verkondigde, geen onderscheid gemaakt wordt tussen Jood en Griek is, omdat één en “dezelfde Heer is van allen”. Niet slechts Heer boven of over allen, maar “van allen”. Dat betekent: elk mensenkind behoort hem toe. De boodschap is daarom: Jezus is jouw Heer (en Redder), geloof dat. De kerken hebben dat omgekeerd: als jij je bekeert, wordt Jezus jouw Heer. Zo wordt genade afhankelijk gemaakt van een menselijke keus en dat is ronduit vals. Het Evangelie is een bericht: Jezus (= JAHWEH is Redder) is Heer van allen. Dat is geen aanbod, maar een mededeling! 361 Romeinen 10:12 – rijk voor allen die hem aanroepen Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Want dezelfde is Heer van allen, rijk voor allen die hem aanroepen. In de naam en persoon van Jezus wordt uitgedrukt wie God is: Redder. Hij is Heer van allen. Elk mensenkind is zijn eigendom. Door hem bedacht, gemaakt en bovendien ook gekocht. Dat is het geweldige feit, dat ons in het Evangelie wordt medegedeeld. Het staat geheel los van de menselijke respons hierop. Dus of je het nu weet of gelooft, of niet. In het vervolg van de zin (“rijk voor allen die hem aanroepen”) is de menselijke respons uiteraard wel essentieel. Want het gaat over “allen die hem aanroepen“. Waarbij de “hem” vanzelfsprekend verwijst naar de “Heer van allen”. Ieder die op hem een beroep doet, zal ondervinden dat hij rijk is. In deze context betekent dat vooral, dat hij redt (:13). De “allen die hem aanroepen” is hier geen beperking. Want de Schrift getuigt, dat uiteindelijk alle tong, tot eer van God de Vader, Jezus als Heer zal aanroepen. Het feit, dat Jezus “Heer van allen” is, garandeert dat hij allen redt. Hoe redt hij? Door hem aan te roepen. Hoe rijk is een mens, die hem reeds in dit leven aanroept! 362
Page 348
Romeinen 10:13 – ieder die de naam van de Heer aanroept Want: ieder die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden. Dat de Heer rijk is voor allen die hem aanroepen, is uiteraard geen uitvinding van Paulus. Op vele plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel komt deze waarheid al prominent naar voren. Paulus citeert hier uit Joël 2:32, zoals ook Petrus deed op de Pinksterdag (Hand.2:21). Het woord in Joël 2 verwijst naar het moment, dat de zon en de maan zullen worden verduisterd, pal voordat de Heer zal verschijnen. Heel wat profeten spreken van deze belangrijke mijlpaal. Het gaat over de tijd dat het overgebleven volk in Jeruzalem in grote benauwdheid de naam van JAHWEH zal aanroepen. En dan zal hij zijn voeten zetten op de Olijfberg en een vluchtroute creëren richting de woestijn. Maar de grootste verrassing zal zijn dat wanneer Israël de Naam zal aanroepen… JEZUS zal verschijnen (= JAHWEH is Redder). Hij is immers het ikoon van de onzienlijke God. En men zal zien wie zij ooit hebben doorstoken. Het is deze gebeurtenis in de nabije toekomst, die ultiem duidelijk zal maken, dat er redding is in het aanroepen van de Naam. Zoals ook Psalm 50:15 zegt: “Roep Mij aan ten dage van benauwdheid en Ik zal u redden…”. 363 Romeinen 10:14,15 – hoe mooi zijn de voeten… Hoe zullen zij dan hem aanroepen, in wie zij niet geloven? En hoe zouden ze geloven van wie zij niet horen? En hoe zouden ze horen zonder heraut? En hoe zou men herauten indien men niet afgevaardigd is? Zoals geschreven staat: hoe mooi zijn de voeten van hen die goede dingen evangeliseren! Paulus beschrijft een heel logische reeks. De Heer als Redder aanroepen (1) doet men alleen als men ook in hem gelooft (2). Maar om in hem te geloven zal men eerst van hem moeten horen (3). En om van hem te horen zal er iemand moeten zijn, die hem ook bekendmaakt of heraut (4). Maar om te herauten zal men uitgezonden moeten zijn (5). Paulus onderstreept zijn uitspraak over het ‘herauten’ met een pracht citaat uit Jesaja 52:7. In dat vers gaat het over de blijde tijding van verlossing, die tot Israël onder de natiën (!) wordt gezonden over de Heer, die tot haar zal wederkeren om Koning te worden. Het Goede Bericht verneemt ze in den vreemde, omdat een heraut tot haar gezonden is. Herkennen we Paulus hierin niet? Heraut, afgevaardigde en leermeester van de natiën (1Tim.2:7). Zijn voeten brachten hem tot aan de einden der aarde. Om goede dingen te evangeliseren. Hoe mooi is dat! 364
Page 350
Romeinen 10:16 – bijna niemand gelooft het Maar niet allen geven gehoor aan het Goede Bericht. Want Jesaja zegt: Heer, wie gelooft wat hij van ons hoorde? In het voorgaande vers citeerde Paulus Jesaja 52:7, waar een heraut wordt aangekondigd die aan Israël in ballingschap (dus onder de natiën) een Goed Bericht brengt. Nu citeert Paulus opnieuw Jesaja, maar een paar verzen verderop. In Jesaja 53:1 wordt het ongeloof van Israël in haar eigen Messias dramatisch beschreven. Heel het 53-ste hoofdstuk staat in het teken van de Messias, die veracht wordt door zijn volk (Jes.53:3) en door hen als een lam ter slachting wordt geleid (Jes.53:7). Maar het is God die hem vervolgens verhoogt (Jes.52:13) en hem te Zijner tijd zal openbaren en koningen verstomd zal doen staan (Jes.52:15). Dit gedeelte in Jesaja voorzegt met grote nauwkeurigheid wie de Messias zou zijn en wat hij zou doen. Maar vooral ook hoe hij volstrekt miskend zou worden door zijn volk. Het is in deze context, dat Jesaja uitroept: “Heer, wie gelooft wat hij van ons hoorde?”. De vraag is retorisch: vrijwel niemand gelooft het! Door deze woorden van Jesaja te citeren, slaat Paulus met zijn betoog over Israëls huidig ongeloof, de spijker op de kop! Slechts bij een minderheid vindt het Goede Bericht gehoor. Zoals voorzegd. 365 Romeinen 10:17 – geloof is uit het horen Dus is het geloof uit het horen en het horen door Christus’ uitspraak. Uit de beide citaten vanuit respectievelijk Jesaja 52 en 53 moge het duidelijk zijn, dat geloof voortkomt uit de boodschap die gehoord wordt. De oren vormen het primaire orgaan waardoor de boodschap ontvangen wordt. Dat is weliswaar geen wet van Meden en Perzen en ook niet exclusief. Het komt immers ook voor, dat de boodschap ‘gelezen’ wordt en via die weg ook geloof gewekt wordt. Maar de gangbare route is die van het gesproken woord, dat via het gehoor binnenkomt. Dat is trouwens niet alleen de wijze waarop geloof gewekt wordt, maar ook hoe geloof opgebouwd wordt. “Het horen” mag in de praktijk dan breder zijn dan wat via de oren binnenkomt, het is wel per definitie verbaal. Het verwijst naar woorden, uitspraken en tekst. Ook tekst die zwart op wit staat, dient tot klinken gebracht te worden. Opmerkelijk, dat het Hebreeuwse woord voor ‘lezen’ (kara), hetzelfde is als het woord voor ‘(aan)roepen’. Het idee van lezen is dan ook altijd ‘hardop lezen’ (vergelijk Hand.8:30), zodat het woord gehoord wordt. Dat wat Christus te melden heeft, zou gehoord worden. Geloof is niet gericht op zien, maar op horen! 366
Page 352
Romeinen 10:18 – het Evangelie in de sterren! Maar ik zeg: hebben zij het niet gehoord? Sterker nog: hun klank ging uit over heel de aarde en hun uitspraken tot aan de einden van de bewoonde wereld. Als geloof uit het horen is, zoals zojuist betoogd, dan zou men de vraag kunnen opwerpen: heeft Israël het misschien niet gehoord? In “het land” dan wellicht, maar ook in de verstrooiing waar ook toen het merendeel van het volk verbleef? Wordt de boodschap ook daar vernomen? En het antwoord is: jazeker. Het argument dat Paulus hier geeft, is zowel eigenaardig als veelzeggend. Want terwijl hij spreekt over het Evangelie van Christus, citeert hij ter ondersteuning Psalm 19:2, waar David zingt over de hemelen die Gods eer vertellen. Kennelijk is dat hetzelfde… De sprake die uitgaat van de zon, de maan, maar vooral ook van de sterrenbeelden, dat is het Evangelie. Alle volken zijn vanouds vertrouwd met de sterrenbeelden. Beginnend bij de Maagd en eindigend bij de Leeuw. Het spreekt van de Messias. Alle sterrenbeelden vertellen het verhaal van “het Zaad van de vrouw”, die de kop van de slang zal vermorzelen. Deze kennis is zo oud als de mensheid zelf. Tot aan de einden van de bewoonde wereld is dat bekend! 367 Romeinen 10:19 – jaloers op wat geen natie is Maar ik zeg: kende Israël het niet? Eerst Mozes zegt: ik zal jullie jaloers maken op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie. In het voorgaande vers stelde Paulus vast, dat het Evangelie tot aan de einden der aarde (= de kustlanden) is vernomen. Zoals ook de sprake die van de hemelen uitgaat, wereldwijd is. Een andere tegenwerping: het volk dat onder de natiën is verstrooid heeft het Evangelie misschien wel gehoord, maar is niet in staat het te (her)kennen. Met een drietal citaten uit de Hebreeuwse Bijbel maakt Paulus duidelijk dat dat niet het geval is. Eerst citeert hij Mozes uit Deuteronomium 32 waar in vers 20 wordt gezegd, dat God zijn aangezicht voor het volk zou verbergen. En vers 21 vervolgt met de vermelding, dat de Heer zijn volk jaloers zou maken “op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie”. Dat klinkt verwarrend: geen natie, wel een natie. Maar wanneer we Mozes’ woorden opvatten, zoals Paulus hier doet, als verwijzing naar de tegenwoordige ekklesia, dan wordt het duidelijker. Want de ekklesia is inderdaad “geen natie” in de gangbare zin des woords, maar een verzameling van individuele gelovigen uit de natiën. Maar uitgerekend dat “onverstandige” volk blijkt te begrijpen wat de Joden ontgaat… 368
Page 354
Romeinen 10:19 – toornig op een onverstandige natie Maar ik zeg: kende Israël het niet? Eerst Mozes zegt: ik zal jullie jaloers maken op wat geen natie is, toornig op een onverstandige natie. De vraag die is opgeworpen luidt: als het onder de natiën verstrooide Israël het Evangelie inderdaad heeft gehoord (:18), is de boodschap voor haar dan misschien te hoog gegrepen? Vanuit drie Schriftplaatsen gaat Paulus deze vraag beantwoorden, te beginnen bij Mozes (Deut.32:21). Mozes heeft geprofeteerd, dat er ooit een natie zou zijn (dat eigenlijk “geen natie is”), waar Israël jaloers op zou worden gemaakt. Die jaloezie is beslist niet positief. Het idee is niet dat Israël ook graag zou wensen deel te krijgen aan wat ze van die ‘natie’ verneemt. Integendeel, ze wordt toornig op wat ze van hen hoort! Het is boze jaloezie. Israël meent de Schriften te kennen, in tegenstelling tot de natiën, die daar totaal geen verstand van hebben. Hoe irritant is het dan wanneer “een onverstandige natie” hen komt vertellen waar en over wie de Schrift werkelijk gaat. Dit is de situatie sinds Paulus’ dagen tot nu aan toe. Het is voor Israël onverteerbaar, dat een volstrekt “onverstandige natie”, haar de les leert over wat het geheim van hun Tenach is. Mozes heeft het voorzegd. 369 Romeinen 10:20 – gevonden door wie Mij niet zochten En Jesaja waagt het te zeggen: Ik werd gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik werd kenbaar aan hen die naar Mij niet vroegen. Heeft Israël misschien de boodschap niet gekend, verstaan of begrepen?, zo luidde de vraag (:19). Jawel, zo betoogt Paulus, want zelfs een “onverstandige natie” begreep het. Sterker nog: dat maakt Israël juist zo boos en jaloers op hen. Dit fenomeen was reeds door Mozes voorzegd. Maar ook Jesaja waagde het te zeggen, dat God zich juist laat vinden door degenen die naar Hem niet zochten en zich kenbaar maakt aan wie naar Hem niet vroegen (Jes.65:1). Het verstaan van het Evangelie is geen kwestie van intelligentie of opleiding aangezien zelfs een “onverstandige natie” het vermag te verstaan. Maar bepalend is evenmin of een mens God zoekt en naar Hem vraagt. Als rode draad door heel deze brief loopt de waarheid, dat menselijke prestaties en ijver (“werken”) voor God totaal geen gewicht in de schaal leggen. Alles hangt van God af, die recht doet aan wat Hij belooft. Hij ontfermt zich. Hij heeft een alomvattend plan en Hij werkt dat uit zonder enige hulp van mensenhanden. Hij zoekt… en Hij vindt. Zodat alle roem is uitgesloten. 370
Page 358
Romeinen 11:1 – verstoot God zijn volk? Ik zeg dan: God verstoot zijn volk toch niet? Volstrekt niet! Want ik ben ook een Israëliet, ik ben uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin. Als God gevonden wordt bij degenen die naar Hem niet vragen, terwijl Hij in Israël een “ongezeglijk en tegensprekend volk” treft, moeten we daaruit dan concluderen dat Hij zijn volk verstoot? De vraag stellen is haar beantwoorden. “Volstrekt niet!”. Het is immers “zijn volk”! Is het niet juist dit volk waar Hij de hele dag zijn handen naar uitspreidt (10:21)? Hoe zou Hij dat ooit kunnen verstoten? Zeker, Hij kan het tijdelijk ter zijde stellen en loslaten, maar zijn volk verstoten haar laten varen, dat is volkomen ondenkbaar. Het eerste argument dat Paulus noemt om aan te tonen, dat God zijn volk niet verstoot, is hijzelf. Zou God namelijk Israël hebben verstoten, dan zou hij – een Israëliet – niet vanuit de hemel zijn geroepen door Israëls Messias. Paulus was geen proseliet of ‘import’, maar “uit het zaad van Abraham”. Sterker nog: “van de stam Benjamin”, een favoriete naam in het huis van Israël, omdat het de zoon betreft van diens geliefde vrouw Rachel. Paulus’ roeping is in zichzelf een bewijs van Gods trouw aan Israël. 375 Romeinen 11:2 – zoals Elia God verstoot zijn volk niet dat Hij tevoren kende. Of hebben jullie niet waargenomen in Elia wat de Schrift zegt als hij bij God pleit tegen Israël… Anders dan in Romeinen 8:29, doelt Paulus hier met ’tevoren kende’ exclusief op het volk Israël. God verstoot zijn volk niet. Dat doet Hij nu niet, zoals Hij dat ook in het verleden niet deed. Ook niet wanneer de meerderheid van Israël afwijkt van God en zijn woord. Om zijn bewering te staven neemt de apostel zijn lezers mee naar een zwarte bladzijde in Israëls geschiedenis: de tijd van Elia (1Kon.19). Op de berg Karmel had God met vuur geantwoord en het offer ontstoken (1Kon.18). Maar het goddeloze koningshuis van Achab en Izebel was furieus op Elia en wilde hem ombrengen, zodat deze genoodzaakt werd buiten het land te vluchten. De parallellen tussen deze geschiedenis en Paulus’ dagen mogen ons niet ontgaan. Het grote Offer is gebracht en God zelf heeft het ontstoken. Maar evenals ten tijde van Elia willen ook in Paulus’ dagen Israëls leiders niet luisteren en vervolgen op brute wijze de getrouwen. En zoals destijds Elia, bevindt ook Paulus zich buiten het land. Getalsmatig stelt wat is overgebleven niets voor. Maar God rekent anders…! 376
Page 360
Romeinen 11:3,4 – zevenduizend mannen “Heer, uw profeten doden zij, uw altaren halen ze omver en ik werd alleen overgelaten en zij zoeken mijn ziel.” Maar wat zegt de Godsspraak tot hem? “Ik liet voor Mijzelf zevenduizend mannen over die hun knie niet buigen voor de Baäl”. In vers 3 wordt Elia geciteerd na de geschiedenis op de berg Karmel (1Kon.19:13). In plaats van dat het koninklijk huis diep onder de indruk was van het Goddelijke antwoord, dreigt Elia vermoord te worden en moet hij buiten het land het vege lijf zien te redden. Elia’s moed zonk hem helemaal in de schoenen en hij begeert te sterven (1Kon.19:4). Hij meende nog de enig overgebleven getrouwe te zijn. Ook de profeet Elia was uiteindelijk maar een mens zoals wij allen (Jak.5:17). Gaan we af op eigen bevindingen, dan zinken we zomaar weg in totale neerslachtigheid. Het was de Godsspraak die tot Elia kwam en zijn klacht in een geheel ander perspectief plaatste. Zeker, Elia behoorde tot een minderheid, een overblijfsel. Maar toch, het gezelschap was 7000x groter dan hij meende! En het geheim is: God zelf zorgde daarvoor. “Ik liet voor Mijzelf… over…”. Dat is dus geen mensenwerk. “Zevenduizend mannen” – het getal getuigt onmiskenbaar van Goddelijke perfectie! 377 Romeinen 11:5 – naar de uitverkiezing van genade Zo is dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden, naar de uitverkiezing van genade. Israëls historie kent heel wat dieptepunten en ter illustratie daarvan had Paulus zojuist Elia genoemd. Terwijl de profeet dacht de enige te zijn die als getrouwe was overgebleven, antwoordde God dat Hij voor zichzelf zevenduizend man had overgelaten. De les die Paulus daaruit trekt is, dat ook in de tegenwoordige tijd er een overblijfsel is. God zelf draagt er zorg voor, dat niet iedereen Hem verlaat. Altijd is er een rest. Deze garantie is uitdrukkelijk geen verdienste van de mens. Het is niet zo, dat het overblijfsel een groep is die beter is, of zichzelf kwalitatief onderscheidt van de overigen. God zorgt dat er een overblijfsel is en Hij kwalificeert hen. Om dat te benadrukken schrijft Paulus, dat het overblijfsel er is “naar de uitverkiezing van genade”. God kiest tevoren uit en dus is het genade. Zoals we eerder lazen (Rom.9:11): “…toen de kinderen nog niet geboren waren (…), opdat het naar uitverkiezend voornemen van God zou blijven, niet vanuit werken…”. En zoals Paulus elders van zichzelf beschrijft (Gal.1:15): vanaf de schoot van mijn moeder ben ik door God afgezonderd en in genade geroepen! 378
Page 362
Romeinen 11:6 – genade alleen Maar indien het in genade is, dan niet meer vanuit werken, anders wordt de genade geen genade meer. God zelf staat ervoor garant, dat er in elke tijd een ‘overblijfsel’ is. Een ‘rest’ die trouw is aan Hem. Dat is echter “naar de uitverkiezing van genade” (:5). Dus dat ook in de donkerste tijden er altijd een ‘kern’ is waarmee God zijn weg voortzet, is geen verdienste van het ‘overblijfsel’. Het is niet door hun eigen keuze of trouw, dat zo’n ‘overblijfsel’ bestaat. In dat geval zou het een prestatie en verdienste van henzelf zijn. Dus “vanuit werken”. Maar dan is het niet “naar de uitverkiezing van genade”. Voor Paulus is dit beginsel zwart-wit. Het is of ‘genade’ (= om niet), maar dan geen ‘werken’ (= verdiensten), of ‘werken’, maar dan geen ‘genade’. Genade houdt op genade te zijn, wanneer een mens iets als zijn verdienste kan rekenen. Zelfs al is dat slechts een minuscule bijdrage. Gratis betekent niet, dat iets weinig kost, maar dat het niets kost. Genade betekent gratis. ‘Een beetje gratis’ is net zo dwaas als ‘een beetje zwanger’. ‘Genade alleen’ loopt als rode draad door heel deze brief. Het is de essentie van het Evangelie. “Want allen (…) worden om niet gerechtvaardigd, in zijn genade…” (3:24). 379 Romeinen 11:7 – uitverkiezing & verharding Wat dan? Hetgeen Israël naar zoekt, dit verkreeg zij niet, maar het uitverkorene verkreeg het. De overigen echter werden verhard. In Romeinen 9:31 lazen we al, dat het godsdienstige Israël een wet van rechtvaardigheid najaagt, maar tevergeefs. Wat het volk echter als geheel niet verkreeg, verkreeg het uitverkoren deel wel. Deze minderheid wordt een ‘overblijfsel’ genoemd. Zij zijn de overgeblevenen, waarin God in de tegenwoordige tijd verder gaat. Groot is de nadruk die Paulus ook hier legt op het feit dat het GOD is die in alles de regie in handen heeft. Zowel waar het om geloof alsook om ongeloof gaat. In de termen die de apostel bezigt, accentueert hij dat GOD degene is die handelend optreedt, terwijl de mens daarin passief is. Wat kan een mens eraan doen om “uitverkoren” te zijn? God is immers degene die uitkiest en de uitverkorene treft dat. Datzelfde geldt voor “de overigen die werden verhard”. Ook dat is passief: de mens is daarin lijdend voorwerp. Natuurlijk is de mens niet te verontschuldigen als hij God niet erkent (1:20). Maar dat is slechts één kant van de medaille: de onderkant. De bovenkant van de medaille is dat GOD alles regiseert in zowel uitverkiezing als verharding. 380
Page 364
Romeinen 11:8 – God kiest uit en Hij verhardt Zoals het is geschreven: God heeft aan hen gegeven een geest van verdoving, ogen die niet zien en oren die niet horen, tot de dag vandaag. God kiest uit en God verhardt. Dat is een Bijbelse waarheid die altijd weer op veel weerstand stuit, omdat het de mens van zijn voetstuk stoot. Mensen kunnen het niet geloven, omdat het ieder motief tot eigenroem ontneemt. Dat het overgrote deel van het volk Israël “tot de dag vandaag” niet gelooft in haar Messias, komt omdat het volk is verhard door God zelf. En Paulus onderbouwt dit door een uitspraak van Mozes (Deut.29:4) en van Jesaja (29:10) in één aanhaling te citeren. Met andere woorden: Paulus’ bewering is in lijn met, maar ook gebaseerd op het getuigenis van “de wet en de profeten”. God laat ongeloof niet slechts toe, maar Hij is de oorzaak van Israëls huidig ongeloof! In Johannes 12:39,40 lezen we iets soortgelijks over Israëls leidslieden, die Jezus’ woorden verwierpen: “Daarom konden zij niet geloven, omdat Jesaja wederom zei: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard…”. Ons geloof is Gods prestatie. Hij opent ogen, oren en harten. En dat doet Hij bij ieder op zijn tijd. Juist deze waarheid garandeert ons een universeel goede afloop! 381 Romeinen 11:8 – een geest van verdoving Zoals het is geschreven: God heeft aan hen gegeven een geest van verdoving, ogen die niet zien en oren die niet horen, tot de dag vandaag. Aan het volk Israël is “een geest van verdoving” gegeven. Het Hebreeuwse woord dat Jesaja 29:10 gebruikt, is dezelfde term als in Genesis 2:21, waar Adam ‘geopereerd’ wordt en uit hem zijn vrouw wordt gecreëerd. Adam werd toen verdoofd, of in diepe slaap gebracht. En de “diepe slaap” waar Israël nu al tweeduizend jaar in verkeert, heet elders ‘dood’ (Hos.6:1-3). Het mag ons niet ontgaan hoe ook de context van Jesaja 29 treffend spreekt van de huidige tijd. Paulus haalt vers 10 aan, maar de verzen 11 en 12 illustreren de verdoving en blindheid van vers 10. Gods woorden zijn voor het volk als een verzegelde boekrol. Of als een boekrol die wordt gegeven aan iemand die niet kan lezen. Men bezit weliswaar de Schrift maar de inhoud ervan is ontoegankelijk. Men begrijpt het niet en men kan het ook niet begrijpen (9:30-32). God handelt gedurende tweeduizend jaar “wonderlijk en wonderbaar” met dit volk, zoals Jesaja 29:14 zegt. De wijsheid van haar wijzen en verstandigen blijkt niet toereikend. Pas wanneer God de ogen, oren en harten van het volk opent, dan zal men verstaan! Niet eerder. 382
Page 366
Romeinen 11:9,10 – hun tafel tot een strik En David zegt: laat hun tafel tot een strik worden en tot een jachtnet en tot een valstrik en tot een vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden… De volgende getuige die Paulus opvoert vanuit de Hebreeuwse Bijbel is Psalm 69. Ook David schrijft over Israëls verblinding en ongeloof. Psalm 69 wordt maar liefst zes keer in het NT aangehaald als het gaat over de verwerping van de Messias. Over hoe hij zonder reden wordt gehaat (Ps.69:5) en hoe de ijver voor Gods huis hem verteert en over de smaad die hij draagt (Ps.69:10). Maar ook dat zij hem in zijn dorst azijn te drinken geven (Ps.69:22). Het spreekt profetisch van de Zoon van David (Hand.2:30,31) in wie dit alles is vervuld. Paulus’ haalt Psalm 69 hier aan om het gevolg van Israëls verwerping te beschrijven. “Hun tafel” verwijst naar de plaats waar het volk elkaar ontmoet. “Tafel” kan ook specifiek slaan op het altaar in de tempel (Mal.1:8). Maar ook algemener voor de plek waar het voedsel wordt geserveerd. In deze context verwijzend naar het vervalste woord waarmee het volk wordt ‘gevoed’. Israëls tafel wordt tot een strik, een jachtnet, een valstrik en vergelding. Het spreekt van de fatale duisternis die over Israël kwam toen het Licht verdween. Totdat… 383 Romeinen 11:9,10 – verduisterde ogen En David zegt: laat hun tafel tot een strik worden en tot een jachtnet en tot een valstrik en tot een vergelding voor hen. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en doe hun rug voortdurend krommen. Psalm 69 (:22,23) beschrijft profetisch de situatie nadat Israël haar Messias heeft verworpen. Haar plaats van samenkomst rond het altaar (“hun tafel”) wachtte een fataal lot. Dit is vervuld in het jaar 70 AD, toen Jeruzalem en de tempel compleet verwoest werden. Tot op de dag van vandaag is het volk Israël blind voor haar Messias, omdat “hun ogen verduisterd worden”. Dit wordt treffend geïllustreerd in Elymas, de Joodse magiër (Hand.13:6), die ook verblind werd doordat op Paulus’ aanzegging, “de hand van de Heer” zich tegen hem keerde. Elymas zou “tot de bestemde tijd” niet meer zien. Het is uitgerekend bij die gelegenheid dat Saulus Paulus wordt en de naam krijgt van de eerste ‘pure heiden’ die het woord van God verneemt: de landvoogd Sergius Paulus. De geschiedenis in Handelingen 13 staat model voor de tegenwoordige tijd. De boodschap van ‘redding om niet’ gaat naar de natiën, terwijl het Joodse volk tijdelijk terzijde is gesteld in jaloerse verblinding en met een gekromde rug. Zo moest het gaan. 384
Page 368
Romeinen 11:11 – gestruikeld Ik zeg dan: zij struikelden toch niet opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar door hun misstap is de redding voor de natiën, om hen jaloers te maken. In het voorgaande maakte Paulus duidelijk, dat Israëls ongeloof niet volledig is of het hele volk zou betreffen. Want er is altijd “een overblijfsel naar de uitverkiezing van genade” (:5). Vanaf dit vers gaat Paulus uiteenzetten, dat Israëls ongeloof ook niet onbedoeld en evenmin definitief is. Het beeld dat in dit vers wordt opgeroepen, is van iemand die struikelt door een misstap. Bij een struikeling herstelt men zich van de misstap. Bij een val niet. Wat in het vervolg van dit hoofdstuk wordt uiteen gezet is dat Israëls herstel een zekere verwachting is. Het merendeel van Israël beging door verwerping van de opgewekte Messias een misstap. Maar Paulus stelt vast, dat juist daardoor de boodschap van redding tot de natiën is gekomen. Hoe vaak zien we dit niet in het boek Handelingen? Paulus ging steevast als eerste naar de synagoge, waar het Evangelie standaard werd verworpen en vervolgens wendt Paulus zich tot de natiën, waar het wel wordt ontvangen. Dit laatste altijd tot grote jaloezie van de Joden. Maar was deze gang van zaken zó ook niet voorzegd (10:19)? 385 Romeinen 11:12 – hoeveel temeer hun volheid! Indien nu hun misstap, rijkdom van de wereld is en hun vermindering rijkdom van de natiën, hoeveel temeer hun volheid! Diverse vertalingen geven “misstap’ weer met ‘val’, maar dat is onjuist. Het woord ‘val’ (zoals in “opdat zij zouden vallen“; vers 11) is een ander woord. Bij een misstap stap je er naast, neem je een verkeerde trede. Letterlijk een ‘over-treding’. De tegenwoordige verwerping van de opgewekte Messias noemt Paulus geen val, maar een misstap. Met daarin de hint van herstel. Wat voor Israël als volk een misstap was, betekende voor de wereld daarentegen rijkdom. Waarbij “de wereld” verwijst naar “de natiën”. Doordat Israël tekort kwam (“hun vermindering”), is de rijkdom van het Evangelie bij de natiën terecht gekomen. Eigenaardig! Want benadrukken de profeten niet, dat door Israëls herstel de natiën zullen delen in de rijkdom? Dat rijkdom vandaag door Israëls misstap naar de natiën gaat, was verborgen bij de profeten. Maar als Israëls tekort nu reeds rijkdom voor de natiën teweegbrengt, wat zal Israëls toekomstige volheid dan niet opleveren? Er komt immers een tijd dat “geheel Israël” (:26) gered zal worden. Want die belofte staat nog steeds en God houdt zich daar uiteraard aan. Zijn woord is immers altijd vast en zeker! 386
Page 370
Romeinen 11:13,14 – apostel van de natiën Ik spreek tot jullie, de natiën: voor zover ik inderdaad een afgevaardigde van natiën ben, verheerlijk ik mijn bediening, dat ik zo mogelijk mijn vlees en bloed jaloers zou maken en enigen uit hen redden. Vanaf dit vers richt Paulus zich direct tot de natiën. De natiën zijn vanaf hier “jullie” en Israël zijn “zij”. Hoewel Paulus zelf een Israëliet is (:1), identificeert hij zich hier met “de natiën”. Hij is één van hen. Een Romein en bekend onder de Latijns-Griekse naam Paulus. Geroepen in het buitenland met de opdracht om “het Evangelie van de voorhuid” (Gal.2:7) onder de natiën te prediken. Dat hij zich een “apostel (= afgevaardigde) van de natiën” noemt, betekent dat hij zich tot de natiën rekent en dat hij vandaaruit zich wendt tot zijn eigen “vlees en bloed”. De glorie van Paulus’ bediening is niet, dat hij als Jood zich tot de natiën richt. Nee, de heerlijkheid van zijn bediening is voor hem dat hij, als behorend tot de natiën, een boodschap van Godswege heeft voor Israël! Door lieden van een vreemde tongval spreekt God tot zijn volk. Juist deze omkering van zaken roept nijd en jaloezie op (zoals was voorzegd; 10:19,20). Maar sommigen verstaan de boodschap en worden daardoor nu reeds gered. 387 Romeinen 11:15 – de verzoening van de wereld Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Dit vers sluit inhoudelijk naadloos aan op vers 12 en is ook een nadere toelichting daarop (vandaar: “want”). Wat in vers 12 “hun misstap” heette, heet hier “hun verwerping”. Israëls verwerping van de opgewekte Messias werd de aanleiding dat de boodschap van de “verzoening van de wereld” naar de natiën ging. “De verzoening van de wereld” is de boodschap van de apostel Paulus die als enige in het Nieuwe Testament spreekt van ‘verzoening’. Aan hem werd “de bediening” en “het woord van de verzoening” toevertrouwd (2Kor.5:18-20). Het is de boodschap, dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoent. God maakt vijanden en vervreemden tot vrienden van Hem. Christus werd gedood door de wereld, maar hij stierf ook voor diezelfde wereld om hen het Leven te geven. Het is dit bewijs van Gods liefde, dat (uiteindelijk) alle vijandige harten zal doen smelten. Dit woord is geen aanbod, maar een mededeling. Terwijl door Israëls verwerping een deur dicht ging, opent God aansluitend een venster voor de natiën. Met zicht op een GOD, die de wereld met zich verzoent en daarmee bewijst, dat Hij alle vijandschap trotseert! 388
Page 372
Romeinen 11:15 – de aanneming Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Israëls “misstap” is een “struikeling”, geen val. En Israëls huidig ’tekort’ zal verkeren in “volheid”, zo meldde Paulus eerder in vers 11 en 12. Hier in vers 15 lezen we dat Israëls verwerping (van de opgewekte Messias) slechts een intermezzo is. Een onderbreking, waar in een omweg de rijkdom via de natiën alsnog bij Israël terecht komt. Gedurende deze ‘pauze’ wordt een woord van louter genade tot de natiën gezonden. Het is de boodschap van “de verzoening van de wereld”. Ja, u leest het goed: “van de wereld“. Van niemand uitgezonderd. Israël wordt tijdelijk ter zijde gesteld en de natiën krijgen vandaag voorrang. Zodat de eerste de laatste wordt en de laatste de eerste. Niet Ezau, maar Jakob. Niet Rachel, maar Lea. Niet Manasse, maar Efraïm. Een herkenbaar Bijbels fenomeen. Maar deze rolverdeling is niet definitief. De beloften aan Israël zijn uiteraard niet vervallen en eenmaal zal Israëls verwerping plaats maken voor “de aanneming”. Straks zal in de benauwdheid het volk de Naam van JAHWEH aanroepen en zal Hij ook horen. “En zij zullen Mij zien die zij doorstoken hebben… de enige Zoon” (Zach.12:10). 389 Romeinen 11:15 – leven uit de doden Want indien hun verwerping verzoening van de wereld is, wat zal de aanneming anders zijn dan leven vanuit doden? Zoals “Israëls huidige verwerping” parallel loopt met (de boodschap van) de “verzoening van de wereld”, zo loopt “de aanneming” in de toekomst parallel met “leven vanuit de doden”. “De aanneming” verwijst naar het moment, dat de verworpen Messias met verbazing aanschouwd en aangenomen zal worden. “Leven vanuit de doden” zou men letterlijk kunnen opvatten aangezien tijdens de parousia (= aanwezigheid) van de Messias ook de opstanding van de Israëls rechtvaardigen zal plaatsvinden. Maar er is meer: in de profetie is “leven vanuit de doden” bovenal een bekende metafoor voor Israëls herstel. En is dat hier ook niet het onderwerp? De bekendste profetie in dit verband is die van de dorre doodsbeenderen in Ezechiël 37. Daar lezen we hoe Israël zowel nationaal als geestelijk zal herleven en uit het graf van de volkeren zal opstaan. En wat te denken van de profetie in Hosea 6? Ook daar is sprake van Israëls bekering en herstel, die bovendien samenvallen met de terugkeer van de Heer. En ook in deze profetie wordt dit herstel beschreven in termen van herleving en opstanding. “Hij zal ons na twee dagen doen herleven…”. 390
Page 374
Romeinen 11:16 – een goed begin… Indien nu de eerstelingsvrucht heilig is, dan ook het deeg en indien de wortel heilig is, dan ook de takken. Paulus maakt hier twee vergelijkingen die parallel lopen. Het dient om te illustreren dat waar God mee begint, ook al is dit gering en onooglijk, dit een garantie is voor het goede vervolg. De eerste vergelijking met de eerstelingsvrucht en het deeg is ontleend aan Numeri 15:18-20. Daar lezen we, dat als het eerste graan geoogst wordt en aan God wordt geofferd, dit “het deeg” van het brood dat daarna gegeten wordt, heiligt. “De eerstelingsvrucht” verwijst hier (kennelijk) naar het huidige uitverkoren en gelovige deel van Israël (:7). Zij vormen de eerstelingsvrucht. “Het deeg” is “geheel Israël” dat in de toekomst zal volgen (:26). “Het deeg” is trouwens hetzelfde woord als “het kneedsel” van de Pottenbakker in Romeinen 9:21. De tweede vergelijking die Paulus maakt is die van de heilige wortel en de takken. Dit beeld wordt in de navolgende verzen (:1624) uitgewerkt. “De wortel” verwijst naar de oorsprong van Israël als volk: de aartsvaders. Te beginnen bij Abraham aan wie de beloften werden gegeven. Op dat heilige begin zijn al Gods bemoeienissen met het volk gebaseerd. Vanwege Gods eed aan de vaderen zijn zij, die uit hen voortkomen (“de takken”), eveneens heilig. 391 Romeinen 11:17 – de vettigheid van de olijfboom Indien nu enige van de takken werden weggebroken en jullie als wilde olijf te midden van hen werden geënt en mededeelgenoot werd van de wortel van de vettigheid van de olijfboom… Het beeld van de wortel en de takken uit het voorgaande vers, wordt hier door Paulus doorgetrokken. Met de weggebroken takken doelt Paulus op individuele Israëlieten, die door ongeloof afgesneden zijn van “de wortel van de vettigheid van de olijfboom”. Bij “de wortel” en “de vettigheid” denkt hij aan de belofte, die aan Abraham werd gedaan. Israëlieten hebben daar van nature deel aan – mits zij ook geloven zoals Abraham deed. Maar terwijl “natuurlijke takken” (:21) vanwege ongeloof zijn weggebroken, hebben “de natiën” (de wilde olijf) door geloof juist deel gekregen aan “de zegen van Abraham” (Gal.3:14). Zij zijn als het ware geënt op die wortel. Paulus leert hier niet, dat gelovigen uit de natiën worden ingelijfd bij Israël of als Israëlieten worden gerekend. Paulus’ onderwijs is dat we worden ingelijfd in Christus en in zijn lichaam (= lijf) een plaats krijgen. Hij is het zaad van Abraham (Gal.3:16) en allen die “in hem” zijn, delen dus in de belofte die hem geldt. Dus ook zij zijn (in hem) “zaad van Abraham” (Gal.3:29)! 392
Page 376
Romeinen 11:17,18 – bluf niet tegen de takken Indien nu enige van de takken werden weggebroken en jullie als wilde olijf te midden van hen werden geënt en mededeelgenoot werd van de wortel van de vettigheid van de olijfboom, bluf dan niet tegen de takken. Maar indien je bluft: niet jij draagt de wortel, maar de wortel jou. Gelovigen uit de natiën hebben deel gekregen aan “de wortel van de vettigheid van de olijfboom”. Terwijl zij geen Israël zijn en daarom via de natuurlijke lijn geen aanspraak kunnen maken op de belofte aan Abraham gedaan, heeft men niettemin deel gekregen aan “het zaad van Abraham” (= Christus; Gal.3:16,29). Het feit echter, dat “natuurlijke takken” (Israëlieten) vanwege ongeloof werden weggebroken, is bepaald geen reden voor gelovigen uit de natiën om te bluffen, of met dedain op de “natuurlijke takken” neer te zien. Want het feit, dat God nu de natiën ‘bezoekt’ en doet delen in “de zegen van Abraham” (= de wortel), doet niets af van de beloften, die God gereserveerd heeft voor het natuurlijke (ethnische) Israël. Op grond van de beloften aan dezelfde Abraham, waarvan in onze dagen de natiën profiteren, zal straks zijn natuurlijk nageslacht gezegend worden in het beloofde land. Die belofte staat nog steeds en zal zeker worden vervuld! 393 Romeinen 11:19,20 – wees niet hoogmoedig Jij zal dan zeggen: er worden takken weggebroken opdat ik zou worden geënt. Goed, zij worden weggebroken om het ongeloof en jij staat in het geloof. Wees toch niet hoogmoedig, maar vrees. Terwijl de meerderheid van de Israëlieten in Paulus’ boodschap terzijde wordt gesteld (“weggebroken”), hebben de natiën deel gekregen aan de belofte van Abraham (“geënt”). Dat is een vaststelling waarop niets is af te dingen. Alles valt of staat met ongeloof respectievelijk geloof. Dat is nooit anders geweest en een universele waarheid. God zegent per definitie door geloof en waar geloof ontbreekt, daar ontbreekt ook de zegen. Natuurlijk is het ook waar, dat GOD oren, ogen en harten opent. En dat geloof daarom geen prestatie van de mens is, maar van GOD, die dit geeft en inwerkt. Zoals het ook GOD is die ogen verblindt en harten verhardt (:8). Een gelovige uit de natiën heeft dus geen enkele reden hoogmoedig te zijn ten opzichte van het ongelovige Israël, maar integendeel diep ontzag (“vrees”) te hebben voor de GOD, die zowel ‘wegbreekt’ alsook ‘doet staan’. Want zodra ‘geloof’ als een prestatie (= ‘werk’) van de mens wordt gezien, valt men in exact dezelfde valstrik als waarin Israël ooit terecht kwam (9:33). Alle (eigen)roem is uitgesloten! 394
Page 378
Romeinen 11:21,22 – blijven bij Gods geschiktheid Wees toch niet hoogmoedig, maar vrees. Want indien God de natuurlijke takken niet spaarde, zal Hij ook jou niet sparen. Let dan op de geschiktheid en strengheid van God: op hen die vallen strengheid, maar op jou geschiktheid van God, indien je blijft bij de geschiktheid, anders zal ook jij weggekapt worden. Paulus spreekt hier de natiën aan (:13) en wijst hen er op, dat Israël niet werd gespaard vanwege het steunen op eigen werken in plaats van op “de geschiktheid” van God (9:32). Vaak wordt dit woord (Grieks: chrestotes) weergegeven met ‘goedertierenheid’ of ‘vriendelijkheid’ (zie ook 2:4). Deze eigenschap verwijst naar Gods liefde en dat Hij ‘om niet’ handelt. Geloof betekent vertrouwen op God in het besef, dat alles van Hem afhangt. Toen Israël niet bleef bij deze geschiktheid van God, kwam het in aanraking met Gods gestrengheid. Hoogmoed komt voor de val. Maar wanneer God Israëls hoogmoed niet spaart, zal Hij hoogmoed van de natiën evenmin tolereren. Wanneer ook zij niet blijven bij Gods geschiktheid, zullen zij net zo goed worden weggekapt. Als de boodschap van “de verzoening der wereld” (:15) onder de natiën wordt verkwanseld, rekent God ook met dit getuigenis af. Dat is de profetische waarschuwing aan de christenheid. Ook zij zal worden weggekapt. 395 Romeinen 11:22 – als God kapt Let dan op de geschiktheid en strengheid van God: op hen die vallen strengheid, maar op jou geschiktheid van God, indien je blijft bij de geschiktheid, anders zal ook jij weggekapt worden. Voor het recht verstaan van deze verzen is het van belang om te zien dat Paulus zich richt tot “de natiën” (:13). In die hoedanigheid en niet tot de individuele gelovige. Want elke gelovige persoonlijk mag zich verzegeld weten (Ef.1:13) en komt daarom nooit in aanmerking om weggekapt te worden. De waarschuwing die hier klinkt is dat de ‘move’ naar de natiën duurt, totdat ook de natiën weggekapt zullen worden. Zoals Israël als volk werd weggekapt, omdat ze niet bij “de geschiktheid van God” bleef, zo zal het ook natiën vergaan. Als ook zij hoogmoedig worden en Israël weg-theologiseren (= de vervangingstheologie), zal God daarmee korte metten maken. Wat hier nog als waarschuwing klinkt, is elders een voorzegging (2Tim.4:3). De christenheid zou verworden tot een karikatuur van wat God te melden heeft. Ziedaar de kerkgeschiedenis in een notendop. De boodschap van “de verzoening der wereld” (:15) werd verklaard tot ketterij en de prediking van “Gods geschiktheid” maakte plaats voor ‘hel en verdoemenis’. God kapt met zo’n anti-getuigenis van Hem. Tijd voor een nieuw begin… 396
Page 380
Romeinen 11:23 – de omschakeling Maar ook zij, als zij niet blijven bij het ongeloof, zullen zij geënt worden. Want God is bij machte hen weer te enten. Toen Israël in ongeloof haar Messias afwees, kwam het Evangelie bij de natiën terecht. Wanneer de natiën op hun beurt in ongeloof hoogmoedig worden, zo verzekerde Paulus eerder (:22), dan zullen zij net zo goed worden weggekapt. Want God verdraagt het niet wanneer zijn woord van genade afhankelijk wordt gemaakt van de mens. Dat is ongeloof. Zoals de ‘geënte status’ van de natiën ophoudt vanwege ongeloof, zó zal de huidige ‘weggekapte’ positie van Israël ophouden, wanneer zij alsnog gelovig worden. Wat hier nog ‘hypothetisch’ is (“als zij niet blijven bij het ongeloof”) wordt in het vervolg nadrukkelijk een voorzegging. Niet slechts een als-situatie”; het zál gebeuren (:25) waarbij Paulus ook duidelijk maakt wanneer en hoe dat zal gaan. In dit stadium van het betoog gaat het de apostel om de conditie, waaronder wordt ‘wegkapt’ dan wel ‘geënt’. Ongeloof en geloof zijn daarin beslissend. En zoals in Paulus’ dagen het Evangelie een switch maakte van Israël naar de natiën, zó zal in de toekomst de omschakeling in omgekeerde richting bewegen. De christenheid wordt ‘afgesneden’ en Israël zal alsnog haar bestemming bereiken! 397 Romeinen 11:24 – terug naar de natuur Want indien jij uit de wilde olijf, waartoe je naar je natuur behoort, werd uitgehakt en bezijden je natuur in de edele olijfboom geënt werd, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, in hun eigen olijfboom geënt worden. De huidige gang van zaken waarbij in plaats van Israël de natiën als zegenkanaal dienen, is een onnatuurlijke situatie. Paulus illustreert dit met het beeld van een olijfboom, waar de natuurlijke takken (lees: Israëlieten) zijn weggebroken, terwijl ‘wilde’ takken (lees: de natiën) zijn geënt in de stam. Dat is met recht nietnatuurlijk of vanzelfsprekend. Immers, het primaat ligt bij Israël en via hen zou het Evangelie de natiën bereiken. Maar in de tegenwoordige tijd geldt het omgekeerde. Israël wordt gepasseerd en juist de natiën ontvangen de eerste plaats. Deze verwisseling van ‘de eerste rechten’ doet sterk denken aan een bekend fenomeen in het boek Genesis. Daar gaat het eerstgeboorterecht nooit naar de eerste, maar per definitie naar de tweede. Van de natuurlijke lijn wordt afgeweken en de laatste wordt de eerste. Maar de huidige gang van zaken is ingelast, het is een omleiding en zeker niet definitief. Het natuurlijke Israël zal alsnog hersteld worden. Want vroeg of laat: God maakt zijn woord altijd waar. 398
Page 382
Romeinen 11:25 – een geheim… Want ik wil niet dat jullie onwetend zijn broeders van dit geheim (opdat jullie niet eigenzinnig zouden zijn), dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… Hier bereiken we een uiterst belangrijk moment in Paulus’ uiteenzetting over de gedeeltelijke verharding van Israël. Vanaf hoofdstuk 9 heeft hij dit onderwerp van vele kanten benaderd. In het voorafgaande zinspeelde hij al voortdurend op het tijdelijke karakter van Israëls terzijdestelling in de tegenwoordige tijd. Het feit dat God zich in plaats van Israël momenteel tot de natiën wendt, is zeker geen reden om zich boven dat volk te verheffen. Want Israël is en blijft de natuurlijke erfgenaam van de beloften aan de vaderen gegeven. De huidige omweg via de natiën verandert niets aan dat gegeven. Het geheim (of de verborgenheid) waaraan Paulus hier refereert, heeft van doen met de onderbreking van Gods weg met Israël. Dat is trouwens karakteristiek voor elk geheim dat hij in zijn brieven onthult. Paulus’ geheimen spreken van de dingen, die God vandaag doet en die voorheen verborgen waren. Het is veelal wel in ‘het Oude Testament’ terug te vinden, maar bedekt. En Paulus neemt de bedekking daarvan weg. Wat een ont-dekking! 399 Romeinen 11:25 – totdat …dit geheim (…) dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… De gedeeltelijke verharding van Israël die tot op heden voortduurt, is tijdelijk. Het heeft een “totdat”. En het geheim dat Paulus hier onthult is dat de genoemde verharding voortduurt “totdat de volheid van de natiën binnengaat”. Eerder schreef hij over Israëls huidige tekort (vanwege haar misstap), dat straks plaats zal maken voor Israëls volheid (:12). Dat houdt in dat Israël pas haar volheid bereikt (“geheel Israël gered”; vers 26) wanneer eerst “de volheid van de natiën binnengaat”. En zoals Israëls volheid betrekking heeft op het tot haar bestemming komen, zo geldt dit ook voor het binnengaan van “de volheid van de natiën”. In de tegenwoordige tijd, waarin Israël voor het overgrote deel verhard is, is God bezig met het ‘enten van de natiën op de olijfboom’. Dat wil zeggen: ze krijgen deel aan de zegen van Abraham. Maar wanneer dit ‘project’ voltooid is en deze “volheid van de natiën” binnengaat (waar en hoe, is hier niet aan de orde), vanaf dan zal ook de gedeeltelijke verharding van Israël worden beëindigd. Eerst de volheid van de natiën, daarna de volheid van Israël. Alles op Gods tijd! 400
Page 384
Romeinen 11:25 – de volheid van de natiën & Efraïm …dit geheim (…) dat een gedeeltelijke verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat… We zagen reeds dat “de volheid van de natiën” verwijst naar de completering van het huidige werk van God onder de natiën, in de tijd tussen de eerste en tweede komst van Christus. Deze onderbreking in Gods wegen is verborgen in de profetie. Maar juist daarom onder de oppervlakte daarin terug te vinden! Toen Jakob op zijn sterfbed de zonen van Jozef zou zegenen, werd de oudste, Manasse, aan zijn rechterhand geplaatst en Efraïm links. De eerstgeboortezegen zou naar de oudste gaan. Maar wat deed Jakob? Hij kruiste zijn armen en legde zijn rechterhand op Efraïm. De tweede zoon kreeg de eerstgeboortezegen. En Jakob verklaarde plechtig, dat Efraïms zaad “een volheid van natiën” (!!) zou worden (Gen.48:19). De tien stammen worden afwisselend aangeduid als “Israël” en “Efraïm”. Eerst ging Efraïm in ballingschap en later ook Juda en beiden zijn officieel teruggekeerd naar het land (Jer.3:18). Maar, let op: naar het erfdeel van Juda (Ezra 1:2). Vandaar ‘Joods’ (= Juda). Efraïm is niet teruggekeerd naar haar eigen gebied, maar grotendeels verdwenen onder de natiën. En juist daar, onder de natiën, komt de eerstgeboortezegen van Jakob terecht. Het geheim van “de volheid van de natiën”! 401 Romeinen 11:25,26 – geheel Israël gered …een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid van de natiën binnengaat, en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de uitredder zal vanuit Sion komen… Wanneer Gods tegenwoordige werk onder de natiën compleet is (en de volheid binnengaat), vanaf dan zal ook de gedeeltelijke verharding over Israël ten einde komen. De gebeurtenissen die met deze overgang verband houden worden elders uitgebreid beschreven en zijn een belangrijk thema in de Bijbelse profetie. Bij het binnengaan van “de volheid van de natiën” hebben we vermoedelijk te denken aan ‘de wegrukking’, zoals Paulus daarover spreekt in 1 Thessalonika 4. De ekklesia gaat bij die gelegenheid binnen, dat wil zeggen: ze zal haar positie in de hemel innemen (Openb.12:5,6). Op aarde vangt dan de tijd aan van Israëls grote verdrukking, die na drie en een half jaar zal eindigen in de verschijning van de Heer (samen met de zijnen) op de Olijfberg (Mat.24:30,31). Het nog overgebleven volk in het land zal hem zien, die zij ooit hebben doorstoken. Vervolgens zal in de woestijn heel het volk uit alle windstreken worden verzameld (Ezech.20:33-38). Alleen een gelovig volk Israël blijft over en zal onder leiding van haar Messias optrekken naar het land (Micha 2:12,13). Zó, op die wijze zal “geheel Israël worden gered”! 402
Page 386
Romeinen 11:26 – geheel Israël gered (2) …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat… De Romeinen-brief leert de rechtvaardiging van alle mensen (3:23,24). Zoals alle mensen door één daad van Adam zijn veroordeeld om zondaar en sterveling te zijn, zó zullen door één daad van rechtvaardigheid van Christus, alle mensen worden gerechtvaardigd (5:18). Vanuit 1 Korinthe 15 weten we dat de uitwerking daarvan in “rangorden” zal geschieden en pas geheel gerealiseerd zal zijn aan het einde van Christus’ heerschappij (1Kor.15:22-28). Dat is in “de voleinding van de aeonen”. Deze rechtvaardiging van alle individuele mensen bij de voleinding van de aeonen, is echter van een totaal andere orde dan de redding van Israël als volk. Een volk bestaat uit levende mensen; overledenen worden niet meegerekend. Wanneer de Messias zal komen voor Israël, zullen velen van het volk omkomen en slechts het gelovig “overblijfsel van Israël” zal worden gered (Rom.9:27; Jer.31:7). Zij die overgebleven zijn, dat wil zeggen de nietomgekomenen, vormen “geheel Israël”. De redding van “geheel Israël” bij de ‘wederkomst’ is dus onderscheiden van de redding van elke individuele Israëliet. “Geheel Israël” als volk wordt gered bij het begin van Christus’ heerschappij. De redding van alle Israëlieten, ja, van alle mensen, wordt voltooid aan het einde van Christus’ heerschappij. Alles op Gods tijd! 403 Romeinen 11:26 – vanuit Sion …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de Uitredder zal vanuit Sion komen. Hij zal afwenden de goddeloosheden van Jakob. Toen de Heer vanaf de Olijfberg ten hemel voer, werd meteen aan de achterblijvers te verstaan gegeven, dat degene die zij zagen vertrekken, op dezelfde wijze zou terugkeren. En vanuit Zacharia 14 weten we, dat dit zelfs ook op dezelfde locatie zal zijn. “Zijn voeten zullen op die dag staan op de Olijfberg die voor Jeruzalem ligt” (Zach.14:4). De Olijfberg zal middendoor splijten en er zal een vluchtweg voor de overlevenden worden gecreëerd naar de woestijn. En in Bozra (bij Petra), in het gebied van Edom, zal de Heer zich bij hen vervoegen en Israël wereldwijd verzamelen (Micha 2:12,13). In bovenstaand vers refereert Paulus aan Jesaja 59:20, waar we lezen dat de Verlosser (= de Uitredder) “voor Sion” zal komen. Terwijl Paulus spreekt over “vanuit Sion”. Dat is niet tegenstrijdig want eerst komt Hij “voor Sion” en vervolgens zal Hij “vanuit Sion” vertrekken naar Bozra. Veelzeggend genoeg betekent Bozra ‘schaapskooi’. Want daar wordt de kudde van Israël verzameld en zal de Herder zich nader bekendmaken. Om vervolgens vanuit Bozra op te trekken (via “The Kings Highway”!) richting het Beloofde Land” (Jes.63:1)! 404
Page 388
Romeinen 11:26 – Jakob wordt Israël …en zó zal geheel Israël gered worden, zoals geschreven staat, de uitredder zal vanuit Sion komen. Hij zal afwenden de goddeloosheden van Jakob. De Verlosser of Uitredder zal in de toekomst voor (of tot) Sion komen en vervolgens vanuit Sion naar de Bozra gaan. Paulus refereert hier (“zoals geschreven staat”) aan Jesaja 59:20, waar in het Hebreeuws sprake is van de ‘Goël’, dat is de Losser, die als bloedverwant het verloren landgoed van de familie terugkoopt (Lev.25:25). Dat is precies wat de Messias (als naaste bloedverwant) straks voor zijn volk zal doen. Hij zal zijn volk vrijkopen en hen ‘het beloofde land’ teruggeven. Niet alleen ‘het beloofde land’ wordt voor het volk teruggekocht. Ook het volk zelf wordt getransformeerd. Want de Losser zal “de goddeloosheden van Jakob” afwenden. De naam Jakob staat model voor de ‘hielenlichter’, die moest vluchten naar het buitenland, maar bij zijn terugkeer naar het land de erenaam Israël ontvangt. De bekeerde Jakob (bij de rivier de Jabbok – ook een omkering!) wordt Israël, doordat hij het aangezicht van God ziet – Pniël (Gen.32:28). Vanaf dat moment is Jakob niet meer dezelfde. Heel veelzeggend wordt er bij vermeld: “en de zon ging over hem op” (Gen.32:31). Dan is Jakobs nacht voorbij! 405 Romeinen 11:27 – een nieuw verbond En dit is Mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen. In dit vers refereert Paulus vooral aan Jesaja 59:21, zoals hij in het voorgaande vers verwees naar Jesaja 59:20. Het is geen letterlijk citaat, maar meer een verwijzing, zoals het ook verwijst naar andere profetieën, zoals naar Jesaja 27:9, waar ook wordt gesproken van het wegnemen van Jakobs zonde. Dat ‘wegnemen van de zonden’ betekent veel meer dan dat aan de zonden in het verleden niet meer wordt gedacht. Het wil zeggen, dat het volk verlost wordt van de zonden nu – het doet de zonde niet meer! Wanneer Israël haar God werkelijk leert kennen zal men Hem ook gaan dienen. Eén van de kenmerken van “het nieuwe verbond”, zoals de profeten dit aankondigen, is dat God zijn wet in het hart van zijn volk zal schrijven (Jer.31:33,34). Het zal niet langer een opgelegde wet zijn, die als een last op de schouders drukt, maar onderwijs (= Torah) dat resoneert in het hart. Men zal de woorden Gods liefhebben en niet anders willen dan daarnaar luisteren. Vóór alles is “het nieuwe verbond” onvoorwaardelijk. God eist niets, maar Hij geeft alles. Tot zeven keer toe klinkt “Ik zal”. Juist daarom zal Israël haar God van harte liefhebben! 406
Page 390
Romeinen 11:28 – vijanden & geliefden Zij zijn naar het Evangelie wel vijanden om jullie, maar naar de uitverkiezing zijn zij geliefden om de vaderen. Paulus typeert zijn volksgenoten hier met twee kernwoorden: als vijanden en als geliefden. En in beiden gevallen is dat niet hun eigen keuze, maar hun lot. De Joden zijn wat het Evangelie aangaat (generaliserend gesproken), vijanden. Ze mogen dan “ijver voor God” hebben, maar het is zonder besef (10:2). Ze staan tot op heden vijandig ten opzichte van het Evangelie, dat primair voor hen bestemd was. Maar Paulus voegt eraan toe: de vijandschap van het volk is “om jullie”, dat wil zeggen: om de natiën. Door hun misstap is de rijkdom naar de natiën gegaan (:11,12). Het moest zo gaan. Het lot van het eerstgeboorterecht zou via Efraïm bij de natiën terechtkomen. Dat de Joden “naar het Evangelie vijanden zijn”, doet niets af van de waarheid, dat ze “naar de uitverkiezing geliefden zijn”. Ook dat is hun lot. Die uitverkiezing hebben ze te danken aan “de vaderen”. Het waren Abraham, Izaäk en Jakob die God ooit uitkoos en aan hun nageslacht de vervulling van zijn beloften verzekerde. Door deze stamboom zijn de Joden nog steeds uitverkoren geliefden. Het garandeert de gouden toekomst van dit unieke volk! 407 Romeinen 11:29 – onberouwelijk! Want de genade-effecten en de roeping van God zijn onberouwelijk. Deze zin motiveert wat in het voorafgaande naar voren was gebracht. Paulus schreef over Israëls zekere toekomst, ondanks dat tot op heden een verharding over het volk ligt. Alles verloopt in overeenstemming met Gods plan. De beloften die Hij ooit gaf aan de vaderen vergeet Hij niet, maar maakt Hij waar. Als de tijd daar is, neemt Hij de bedekking die op het volk ligt weg, zodat de huidige vijandschap richting het Evangelie plaats zal maken voor verzoening! De “genade-effecten” waarvan hier sprake is (Grieks: charismata), worden gewoonlijk weergegeven als ‘genadegaven’. De woordvorm wijst op de uitwerkingen of de effecten van genade. Wanneer God genade geeft, dat wil zeggen: ‘om niet’ blij maakt, dan is de uitwerking daarvan rijkgeschakeerd en veelkleurig. Nooit komt God terug op wat Hij belooft. Want Hij is betrouwbaar en Hij doet recht aan wat Hij heeft voorzegd. Dat is wat in deze brief telkens “de rechtvaardigheid van God” wordt genoemd. Wanneer God zijn volk roept om een koninklijk priesterdom te zijn (Ex.19:5,6) en om onder de volken zijn genade te etaleren, dan is dat geen wens of droom. En zelfs geen opdracht. Het is een garantie. Onberouwelijk! 408
Page 392
Romeinen 11: 30,31 – Israëls ‘nee’ heeft niet het laatste woord Want zoals jullie eens ongezeglijk naar God waren, maar nu ontferming vinden in hun ongezeglijkheid, zó zijn ook deze nu ongezeglijk in jullie ontferming opdat ook zij nu ontferming zouden vinden. Paulus legt hier nader uit waarom het logisch is, dat Israëls huidige ongezeglijkheid geen eindpunt kan zijn. Sowieso niet omdat Gods beloften voor zijn volk nu eenmaal onberouwelijk zijn (:29) en dus gegarandeerd vervuld zullen worden. Maar het zou voor gelovigen uit de natiën met enige zelfkennis toch ook duidelijk moeten zijn dat Israëls ongezeglijkheid wel een heilrijk vervolg moet hebben. Jullie zelf waren immers ooit ongezeglijk, zo onderwijst Paulus de natiën, en toch hebben jullie ontferming gevonden. Juist vanwege Israëls ongezeglijkheid is die ontferming tot jullie gekomen! Maar hoe zou dan Israëls tegenwoordige ongezeglijkheid, hun toekomstige ontferming kunnen blokkeren?!? Het (tekstkritisch omstreden) “nu” aan het einde van vers 31, bedoelt niet te zeggen wanneer Israël ontferming zal vinden. Want Paulus betoogde immers, dat dit pas in de toekomst plaats zal vinden (:25,26). Het “nu” hebben we daarom conditioneel op te vatten: nu dit de situatie is. Als de ongezeglijkheid van de mens per definitie Gods middel is om zich te ontfermen, dan kan het ‘nee’ van Israël onmogelijk het laatste woord hebben. 409 Romeinen 11:32 – allen opgesloten Want God sluit allen op in ongezeglijkheid, opdat Hij zich over allen zou ontfermen. God ontfermde zich over de ongezeglijke natiën. Juist via een (tot op heden) ongezeglijk volk Israël. Maar ook over Israël gaat God zich ontfermen. In overeenstemming met de beloften die aan de vaderen gedaan zijn. God ontfermt zich dus over allen, zowel Israël als de natiën. De ongezeglijkheid van allen, is niet door mensen bedacht. Het is ook niet onvoorzien of een ‘bedrijfsongeval’. GOD heeft in alles volmaakt de regie in handen. De ongezeglijke mensheid dient als zwarte achtergrond voor GOD om zijn ontferming te etaleren. Let op: GOD zelf sluit allen op in ongezeglijkheid. Het werkwoord voor ‘opsluiten’ komen we in het Nieuwe Testament onder andere tegen in Lucas 5:6, waar sprake is van een menigte vissen, die in de netten zijn opgesloten. Ze kunnen geen kant uit. Zo is de mensheid. Dat elk mens een zondaar is, is niet zijn eigen keuze, maar door GOD ingezet. Onontkoombaar. Maar even onontkoombaar als de ongezeglijkheid van alle mensen, is het gegeven dat GOD zich over diezelfde allen zal ontfermen. Het eerste is geen menselijke keuze en het tweede evenmin. GOD ontfermt zich over wie Hij wil (9:16) – uiteindelijk over allen. Onafwendbaar! 410
Page 394
Romeinen 11:33 – o, diepte! O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! We zijn hier aan het einde gekomen van Paulus’ speurtocht naar Israëls huidig ongeloof. Hij had zojuist geconcludeerd, dat niet de ongezeglijkheid van de mens doorslaggevend is, maar GODS plan. Hij heeft allen onder ongezeglijkheid besloten. Niet als een doel op zich, maar “opdat Hij zich over allen zou ontfermen”. Het is alsof we Jozef horen spreken, die zich bekendmaakt aan zijn broeders, die hem hadden miskend, verkocht en doodgewaand. Toch klinkt geen spoor van verwijt in Jozefs woorden. Want het was GOD, die hem naar Egypte had gezonden om zijn broers in leven te houden (Gen.45:5-8). Alle menselijke schuld wordt overruled door GODS ontferming! Als Paulus uitkomt bij zo’n onpeilbare diepte van rijkdom, maar ook van wijsheid en kennis van GOD, dan houdt het betogen op. Dan roept hij uit: “o, diepte…!”. Het onderwijzen wordt hier lofprijzen. Wie zó op de hoogte is gesteld en mag turen in een duizelingwekkende diepte, kan alleen maar door de knieën gaan en aanbidden. Want wie anders dan alleen GOD kan zulke dingen bedenken om te komen tot zo’n onovertroffen en rijk uitzicht?! 411 Romeinen 11:33 – onnaspeurlijk! O, diepte van rijkdom en van wijsheid en van kennis van God! Hoe onnavorsbaar zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Twee zinsdelen lopen hier parallel. Gods onnavorsbare oordelen komen overeen met zijn onnaspeurlijke wegen. Het Griekse woord voor ‘oordelen’ (KRIMA) is verwant aan het woord KRISIS. Waar God oordeelt, daar brengt Hij in een crisis, dat is een beslissend keerpunt. Crisissen waarin God mensen of volken brengt zijn kenbaar, maar wat weten we van achtergronden en diepste motieven? Waarom besluit God zus en niet zo? En wat is de reden dat Hij deze en geen andere weg gaat? Vaak verbeeldt de mens zich over deze dingen een oordeel te kunnen aanmatigen. Maar het is hoogmoed. Een mens kan vorsen en speuren met al zijn (al of niet vermeende) know how en expertise, maar de conclusie staat op voorhand vast: Gods oordelen zijn onnavorsbaar en zijn wegen zijn onnaspeurlijk. Een mens mist ten enenmale de wijsheid om het geheel te overzien. Iedere veroordeling van wat God doet is per definitie een voor-oordeel. Zijn werk is immers nog (lang) niet af. Eens zal Hij iedereen volkomen verstomd doen staan over de wonderbaarlijke uitkomst van zijn oordelen en zijn wegen! 412
Page 396
Romeinen 11:34 – de mens op z’n plek gezet Want wie kende het denken van de Heer? Of wie werd zijn adviseur? De woorden die Paulus hier optekent, refereren duidelijk aan Jesaja 40:13. Zowel Jesaja als Paulus stellen deze retorische vragen, om de absolute vrijmacht en souvereiniteit van GOD te onderstrepen. Welk mensenkind heeft ook maar een flauw benul van de inhoud van de oceanen of de omvang van de hemelen (Jes.40:12)? De vragen over het hoe en wat van de schepping worden, naarmate het onderzoek vordert, altijd alleen maar meer. Terwijl de kennis groeit, wordt ook het mysterie groter. Het is tegen die achtergrond dat de vraag klinkt: “wie kende het denken van de Heer?” Als het intelligent ontwerp van elke creatie afzonderlijk al zo ver boven ieders begrip uitgaat, hoe groot moet de Schepper dan zelf niet zijn? Hoe zouden we ook maar een fractie kunnen verstaan van zijn immense denkzin? Eenmaal bewust van de volstrekte nietigheid van het menselijk denk- en kenvermogen, wordt de volgende vraag bijna komisch: “wie werd zijn adviseur?” Als we zo goed als niets begrijpen van de schepping, wie zou zich dan durven opwerpen als raadsman van de Heer? Alsof we het beter zouden weten dan Hij! Dat is niet slechts hoogmoedig, het is ronduit belachelijk! 413 Romeinen 11:35 – niets verschuldigd Of wie heeft aan Hem eerst gegeven en waarvoor Hij zal worden terugbetaald? Gods wijsheid en kennis zijn onpeilbaar diep. En zijn oordelen en wegen zijn onnaspeurlijk. Geen mens kan daar ook maar een vinger achter krijgen. En daar komt nóg iets bij: God is ook geen enkele tegenprestatie aan de mens verschuldigd. Als schepselen zijn we door Hem bedacht en uit zijn hand voortgekomen. Het initiatief in alles, ligt bij Hem. Van geen enkele gedachte of actie, denken of doen, zijn we zelf de oorsprong. Niemand heeft zichzelf gemaakt. Alles wat ik ben, ben ik door de Schepper die mij maakte. En alles wat ik heb, heb ik van Hem gekregen. Niets dat mij eigen is, heb ik van mezelf. Zoals God geen tegenprestatie verschuldigd is aan de mens, zo is Hij hem ook geen verantwoording schuldig. Een mindere kan door zijn meerdere opgeroepen worden zich te verantwoorden. Omgekeerd niet. Eerder in Romeinen 9 betoogde Paulus, dat wij mensen als klei in de hand van de Pottenbakker zijn. Zowel “vaten van eer” als “vaten zonder eer”. En aan niemand hoeft God zich daarvoor te verantwoorden (9:20,21). Want Hij is GOD. Slechts aan Zichzelf is Hij verschuldigd, (want beloofd is beloofd), alle dingen wonderbaar te voltooien! 414
Page 398
Romeinen 11:36 – ta panta, het al Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen. Aan Hem de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen! Dit bijbelvers is het eindpunt van Paulus’ betoog dat begon in hoofdstuk 9. Het is ongetwijfeld ook het hoogtepunt van zijn uiteenzetting. Een sluitstuk dat alles in één zin samenvat. Het verklaart het verleden (“vanuit Hem”), het heden (“door Hem”) en de toekomst (“tot in Hem”). Jazeker, het verklaart “alle dingen” (Grieks: ta panta), waarover Paulus in het voorgaande uitweidde. Over Israël en de natiën. Over de wijsheid en kennis van God. Over Gods oordelen en onnaspeurlijke wegen. Van alles en iedereen is HIJ de oorsprong, het medium en doeleinde. Dit is de toetssteen van alle ware filosofie en theologie. Dit is wat God met recht ‘GOD’ maakt, Theos, wat afgeleid is van een werkwoord, dat (stellen of) plaatsen betekent. GOD plaatst alle dingen. Iets vindt plaats, omdat Hij het een plaats geeft. Die waarheid is letterlijk: EENvoudig. Omdat alles uit de Ene voortkomt en door de Ene bestaat, keert alles ook weer tot de Ene terug. Het Latijnse woord voor heelal, ‘universum’, illustreert dit treffend. Vanuit de woordopbouw betekent dat (‘uni’ = één en ‘versum’ = gekeerd naar): alles keert zich naar Eén! 415 Romeinen 11:36 – aan Hem de heerlijkheid! Want vanuit Hem en door Hem en tot in Hem zijn alle dingen. Aan Hem de heerlijkheid tot in de aeonen. Amen! De drie Griekse voorzetsels maken kort en krachtig duidelijk hoe “alle dingen” zich verhouden tot de ene God. ‘Het al’ komt voort uit God – Hij is de oorsprong. ‘Het al’ bestaat ook door God – Hij is het medium, dat alles draagt en richting geeft. ‘Het al’ is ook tot in God – Hij is de eindbestemming. Zoals alles uit God voortkomt, zó komt ook alles ook weer bij God terug. Het is deze waarheid, die God als GOD verheerlijkt (1:21). Het beantwoordt niet slechts de vraag waar de schepping vandaan komt, maar ook het grote raadsel van de oorsprong van het kwaad (vergelijk Jes.45:7). Er gaat niets buiten GOD om. En vandaar dat de door God gewilde eindbestemming van elk creatuur op voorhand is verzekerd. Want wie of wat zou dit kunnen tegenhouden? Alles is immers uit, door en tot in Hem?! Voor dit universele en adembenemend perspectief staat GOD zelf garant. Met nog diverse aeonen, wereldtijdperken, te gaan staat de glorieuze uitkomst absoluut vast. Wat een toekomst! Elke knie zal bij “de voleinding der aeonen” in aanbidding neerknielen voor deze onvolprezen Schepper! 416
Page 402
Romeinen 12:1 – onze logische eredienst Ik moedig jullie dan aan broeders, door de erbarmingen van God, jullie lichamen te presenteren [als] een levend, heilig offer, welgevallig voor God: jullie logische eredienst. Een paar verzen eerder (11:32) concludeerde Paulus, dat God allen onder de weerbarstigheid heeft besloten, om zich over allen te ontfermen. Zo ver reiken de erbarmingen van God! Wanneer alles uit, door en tot GOD is (11:36), wat zou de logische conclusie dan anders zijn, dan dat we ons voor deze God geheel beschikbaar stellen? De essentie van de eredienst waarvan hier sprake is, zit ’m niet in ijver, maar in logica. Daarom is het ook noodzakelijk om te begrijpen wat Paulus duidelijk maakte. Want alleen dan mag het met recht “jullie logische eredienst” heten. Paulus roept zijn lezers op hun “lichamen te presenteren“, dat wil zeggen: beschikbaar te stellen. Zoals een Israëliet met een offerdier in de tempel kwam en dit beschikbaar stelde aan de priester. Want niet de offeraar ging over wat er met het dier moest gebeuren. Het was het woord (logos!) dat dit bepaalde. Zo is het hier ook met het offer dat “levend, heilig en welgevallig voor God” is. Het gaat niet om onze ‘kunstjes’, maar om wat Gods woord met ons doet! 420 Romeinen 12:1 – een levend, heilig offer Ik moedig jullie dan aan broeders, door de erbarmingen van God, jullie lichamen te presenteren [als] een levend, heilig offer, welgevallig voor God: jullie logische eredienst. Het is onze logische eredienst, aldus Paulus, om onze lichamen te presenteren voor God. Presenteren is beschikbaar stellen. ‘Alstublieft, hier ben ik. Laat Uw woord (Grieks: logos) z’n werk doen in mijn lichaam’. Zoals een Israëliet bijvoorbeeld een lam beschikbaar stelde aan de priester. Waarna deze het dier, volgens het voorschrift, aan God offerde. Let er op dat we bij ‘offeren’ niet denken aan de slachting van het dier. De slachting gaat aan het offer vooraf. Het eigenlijke offeren is, dat het geslachte dier op het altaar in rook opsteeg tot een liefelijke reuk voor God. Dat is belangrijk, want een offer spreekt niet van dood, maar van leven voorbij de dood. Het geslachte dier werd verhoogd en rees op naar God. In de hoofdstukken 6 tot en met 8 onderwees Paulus al, hoe we als gelovigen samen met Christus zijn gestorven en opgewekt in nieuwheid van leven. Zó ziet God ons. En zó zouden we onszelf rekenen (Grieks: logizomai; 6:11). En zó, door deze logica worden onze sterfelijke lichamen alsnog een “levend, heilig offer, welgevallig voor God”! 421
Page 404
Romeinen 12:2 – niet gelijkvormig aan deze aeon En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is… Onze eredienst is logisch, zo lazen we (:1). Het is de onweerstaanbare kracht van Gods logica, die een levensveranderend effect heeft in een mensenleven. Deze logica vernieuwt ons denken, zodat we dingen anders leren bekijken en beleven. Paulus zet de “logische eredienst” tegenover “gelijkvormig worden aan deze aeon”. Onder “gelijkvormig worden aan deze aeon” moeten we verstaan, dat men de vorm (Grieks: schema) aanneemt van het huidige, boze wereldtijdperk (Gal.1:4). Het duidt op een levensinstelling, waarbij men gevormd wordt door de ‘mal’ van deze wereld. Een gelovige die dat doet is eigenlijk vermomd: hij verschuilt zijn ware identiteit achter de opinies, gewoonten en kreten die in de wereld ‘in’ zijn. Hij onderscheidt zich niet en valt dus ook niet op. Natuurlijk is er veel overeenkomst tussen een gelovige en zijn omgeving. Ook gelovigen werken en slapen, eten en drinken, lachen en huilen, net als iedereen. Maar “gelijkvormig worden aan deze aeon” betekent denken en spreken zoals de wereld denkt en spreekt. Het alternatief is een metamorfose te ondergaan in de vernieuwing van het denken… 422 Romeinen 12:2 – metamorfose En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is… Tegenover gelijkvormigheid aan deze aeon staat “een metamorfose in de vernieuwing van het denken”. Ons denken wordt vernieuwd, doordat het kennis krijgt aangereikt waar deze aeon geen weet van heeft, noch van wil weten. Hoe zou deze kennis anders tot ons komen dan doordat God spreekt? Door zijn woord dus. Ons denken wordt vernieuwd, doordat we dingen vernemen, waarvan we eerder niet wisten. Dat is de enorme waarde van het onderzoeken van de Schrift. Zó verkrijgen we kennis van God en van wat Hij te melden heeft. “Deze vernieuwing van het denken” is zoveel meer dan alleen het verwerken van informatie. Zeker, het begint met kennis nemen van. En met denken. Maar daar blijft het niet bij. Ware kennis raakt het hart en verandert ons leven. Het maakt dankbaar en blij en het geeft hoop. We worden beter in de rol die ons is toebedeeld als echtgeno(o)t(e), vader, moeder, kind, collega, enzovoort. We ondergaan een metamorfose, zoals een rups een vlinder wordt. Dat zijn geen kunstjes, maar het levende resultaat van de vernieuwing van het denken! 423
Page 406
Romeinen 12:2 – de wil van God beproeven En wordt niet gelijkvormig aan deze aeon, maar onderga een metamorfose in de vernieuwing van het denken. Opdat jullie zouden beproeven wat de wil van God is: het goede en welgevallige en volmaakte. Het alternatief van “gelijkvormig worden aan deze aeon” is een metamorfose te ondergaan “in de vernieuwing van het denken”. Zo’n metamorfose is een totale en wezenlijke verandering van binnenuit. Het begint met anders denken maar het resultaat raakt ons hele bestaan. We worden een ander mens daardoor. Niet van de ene op de andere dag, want het is een voortdurend proces, dat gelijke tred houdt met “de vernieuwing van het denken”. Het resultaat daarvan is dat we de wil van God beproeven, die goed, welgevallig en volmaakt is. Het woord voor ‘beproeven’ duidt op: testen, toetsen, proefondervindelijk vaststellen. Het idee van Paulus’ opmerking is niet dat we in de vernieuwing van het denken, proberen uit te vinden wat de wil van God is. Nee, die wil van God ondervinden we dan. De vernieuwing van het denken en de metamorfose die we daardoor ondergaan, dat is de wil van God! Dan zullen we ondervinden hoe goed deze is. Maar ook welgevallig, dat wil zeggen: aangenaam. En volmaakt of volwassen. Zo komen we tot ons doel! 424 Romeinen 12:3 – aan ieder een maat Want door de genade die mij wordt gegeven zeg ik aan een ieder die onder jullie is: weest niet hoger gezind dan noodzakelijk is gezind te zijn, maar gezind om verstandig te zijn, zoals God een ieder een maat van geloof toebedeelt. Dit vers is een nadere toelichting op het voorgaande, zoals blijkt uit het woordje “want”. Het ondervinden van de goede, welgevallige en volmaakte wil van God (:2), betekent dat een ieder zich zou schikken naar wat God toebedeelt. Juist omdat Paulus zelf had geleerd dat de genade die hem werd gegeven precies voldoet aan wat hij nodig had, had hij recht van spreken om ook anderen deze waarheid voor te houden. “Mijn genade is u genoeg” (2Kor.12:9). God bedeelt ieder een bepaalde “maat van geloof”: precies passend bij hem of haar aan wie het wordt gegeven. Daarom is het zo belangrijk om niet meer te willen zijn dan je bent. In het Grieks is te zien hoe Paulus hier speelt met het woord voor ‘gezindheid’ (Grieks: phroneo). ‘Gezindheid’ heeft te maken met de richting waarin gedacht wordt. De ‘mindset’ zou gericht op ‘verstandig’ zijn. Maximaal benutten wat God geeft, maar ook niet meer willen dan dat. Dat is het geheim van tevredenheid. 425
Page 408
Romeinen 12:4,5 – één lichaam! Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, maar niet alle dezelfde functie hebben, zó zijn wij velen één lichaam in Christus, maar individueel leden van elkaar. De aansporing om niet meer te willen zijn dan we zijn, ondersteunt Paulus hier met een vergelijking, die hij dikwijls maakt: de vele leden in een lichaam. Met “leden” doelt hij niet enkel op de ledematen, maar op alle delen van het lichaam en hun onderscheiden functies. Hoe dwaas zou het niet zijn wanneer het oog zou proberen een oor te wezen of vice versa? Beide organen zijn nu juist zó gemaakt, dat ze optimaal functioneren wanneer ze doen waarvoor ze gemaakt zijn. En omgekeerd: ze functioneren totaal niet wanneer ze voor een ander doel worden ingezet. Wat waar en vanzelfsprekend is in ons lichaam, geldt precies zo voor de velen in Christus. Ook zij vormen “één lichaam”. Deze waarheid van het “ene lichaam” komt telkens in Paulus’ brieven terug (1Kor.10:17; 12:12,13,20; Ef.2:16; 4:4; Kol.3:15). Het is uitsluitend bij hem terug te vinden en ook exclusief via hem geopenbaard. Het drukt uit hoezeer we als gelovigen verbonden zijn met het Hoofd, dat is Christus Jezus, maar via hem ook met elkaar. Het is een onverbrekelijke eenheid “in één geest”. 426 Romeinen 12:6 – wat is charisma? Wij nu hebben onderscheiden genade-effecten naar de genade die ons wordt gegeven… Eerst een paar taalweetjes. Charis is het Griekse woord voor genade. Genade staat voor alles wat om niet, gratis is, en vreugde geeft. Het daarvan afgeleide charis-ma duidt op wat genade uitwerkt. Charisma betekent ‘genade-effect’ en het meervoud van dit woord is charismata. Paulus betoogt hier in Romeinen 12 (evenals in 1 Korinthe 12) dat gelovigen verschillende charismata hebben. Een gelovige is iemand die Gods genade, en dus vreugde, heeft leren kennen (Kol.1:6). Maar die vreugde werkt verschillend uit. Vandaar dat Paulus spreekt van “onderscheiden genade-effecten”. De effecten zijn heel divers omdat dit samenhangt met verschillen in aanleg en capaciteiten. Steek de stekker van een stofzuiger in het stopcontact en deze begint te stofzuigen. Doe hetzelfde met een strijkbout en je kunt strijken en bij een wasmachine begint de was te draaien. Het is dezelfde krachtbron, maar met totaal verschillende uitwerkingen. Zo heeft de één het charisma van onderwijzen, een ander van barmhartigheid bewijzen, weer een ander van bemoedigen of leiding geven. De werkingen zijn verschillend. Maar hoe onderscheiden deze ook zijn, genade is telkens de drijvende kracht. Dat maakt charisma ook zo aantrekkelijk. Want wie blij is, functioneert in alles optimaal! 427
Page 410
Romeinen 12:6 – profetie Wij nu hebben onderscheiden genade-effecten naar de genade die ons wordt gegeven, hetzij profetie naar de overeenkomst van het geloof… Het eerste genade-effect (charisma) dat Paulus noemt is dat van profetie. Ook in andere passages (vooral in de Korinthe-brief) krijgt deze bediening een hoge ranking. Het wordt onderscheiden van onderwijs (:7), omdat het een regelrechte Godsspraak betreft. Iemand die profeteert geeft iets door wat God hem of haar direct, zonder tussenkomst van een mens, heeft geopenbaard en doet uitspreken. Waarbij het uiteraard van het grootste belang is, dat degene die profeteert, dit doet “naar de overeenkomst van het geloof” (vergelijk ”maat van geloof”; vers 3). Men zou niet meer of minder zeggen dan wat is geopenbaard. In 1 Korinthe 13 betoogt de apostel, dat profeteren (evenals het spreken in vreemde talen) te maken heeft met de kinderlijke fase, waarin de ekklesia zich toen nog bevond. Veel van wat God de ekklesia te melden had, was nog niet geopenbaard. De geopenbaarde kennis en het profeteren was fragmentarisch (“ten dele”) en incompleet. Wanneer eenmaal “het volmaakte”, dat wil zeggen: de volwassenheid zou aanbreken, dan zouden “profetieën teniet gedaan worden” en “talen ophouden” (1Kor.13:8). Het profeteren in die dagen was tijdelijk van aard, totdat het woord van God zou zijn gecompleteerd (Kol.1:25). 428 Romeinen 12:7,8 – zeven genade-effecten …of een bediening in het dienen, of onderwijzend in de onderwijzing, of bemoedigend in de bemoediging, de mededelende in vrijgevigheid, de vooraanstaande in ijver, de zich ontfermende in blijmoedigheid. Het onderwerp in deze verzen is de diverse uitwerking van genade (charismata = genade-effecten) binnen het lichaam van Christus. Paulus noemt er zeven. Als eerste bespraken we het profeteren, zoals dat functioneerde in de begintijd. Het valt op dat bij de eerste vier genade-effecten (1. profetie, 2. dienen, 3. onderwijzing en 4. bemoediging) Paulus de activiteiten zelf benoemt. Met daarbij de nadruk, dat men zich zou beperken (“de maat”) tot de genade die God een ieder geeft (:3). Treed daar niet buiten, maar blijf daarbinnen. Vandaar: het weerkerende “in”. Bij de laatste drie genade-effecten noemt Paulus de personen (5. de mededelende, 6. de vooraanstaande en 7. de zich ontfermende). En dan legt hij het accent op hoe genade zich uitwerkt. Genade maakt, dat iemand die meedeelt (weggeeft), niet knijperig is, maar royaal en vrijgevig. Zoals wie vooropgaat en leiding geeft, niet slechts anderen delegeert, maar vooral zelf ijver toont. En hoe vaak zien we niet, dat mensen die zich over anderen ontfermen (denk bijvoorbeeld aan mantelzorg), dit zuchtende doen. Gods genade daarentegen maakt, dat we ons ontfermen in blijmoedigheid! 429
Page 412
Romeinen 12:9 – ongeveinsde liefde De liefde is ongeveinsd… Als een logisch vervolg op zeven specifieke genade-effecten (charismata), benoemt Paulus vanaf hier tot en met vers 13, twaalf algemene kenmerken waarin genade zich uit. Niet als een reeks opdrachten of in de gebiedende wijs, hoewel de gangbare vertalingen wel die indruk wekken. Maar Paulus vraagt of gebiedt niet; hij stelt vast alsof het observaties betreft. Hij schrijft niet: “de liefde zij ongeveinsd” (aanvoegende wijs), nee,” de liefde [is] ongeveinsd”. Het woord voor ongeveinsd is letterlijk vertaald: niet-hypocriet. In het Grieks duidt ‘hypokrites’ op een toneelspeler: iemand die iets veinst of voorwendt. Een toneelspeler speelt een rol voor de bühne en zolang als de voorstelling duurt. Paulus zegt dan niet: zo zou liefde niet moeten zijn. Nee, dat is geen liefde. Want liefde (agapé) is naar haar aard geen tijdelijke uiterlijke rol, maar een blijvend, innerlijk besluit. Liefde is ook niet afhankelijk van omstandigheden of van de waardering van anderen. Agapé-liefde staat los van gevoelens. Niet omdat gevoelens geen rol zouden (mogen) spelen, maar omdat agapé-liefde daarvan niet afhankelijk is. Agapé-liefde is geen gevoel, maar een daad van onvoorwaardelijk de ander ruimte geven. God wijst immers aan iedereen een plaats toe en zó geeft Hij elk creatuur ruimte. Want “God is liefde”! (1Joh.4:8,16). 430 Romeinen 12:9 – van min naar plus! De liefde is ongeveinsd, wars van het kwade en hechtend aan het goede… Al eerder merkten we op dat vanaf vers 9 een twaalftal observaties volgen. De liefde is ongeveinsd. Maar van de agapé-liefde is nog zoveel meer te zeggen. Ze is afkerig van het kwade, dat wil zeggen: ze heeft een afschuw daarvoor. Zoals Paulus in 1 Korinthe 13 schrijft: agapé-liefde “rekent het kwade niet” (1Kor.13:5). Vanwege deze intrinsieke afkeer veronderstelt ze ook geen kwaad bij de ander. Ze is niet wantrouwend en gaat niet op voorhand uit van kwalijke motieven. Liefde ontkent het kwaad niet, maar heeft wel een ingebouwde afkeer om in die termen te denken. Positief geformuleerd, hecht liefde aan het goede. Instinctmatig voelt ze zich daartoe aangetrokken. Waarbij we bij ‘goed’ (Grieks: agatos) moeten denken aan dingen, die beantwoorden aan het gestelde doel. Zo lezen we over een “goede boom”, die herkend wordt aan de “goede vruchten” (Mat.7:17). Of zaad dat in “goede aarde” valt (Luc.8:15), omdat het daar ontkiemt en vrucht draagt. Agapé-liefde is naar haar aard en per definitie positief ingesteld. Altijd zoekt ze gelegenheden om dingen ten goede te keren. God is liefde en daarom ook goed. Hij maakt van elke min een plus! 431
Page 414
Romeinen 12:10 – philadelfia en waardering …in broederliefde elkaar toegenegen, in de eer elkaar voorgaand… Paulus vervolgt de opsomming van kenmerken van agapé-liefde. Deze liefde uit zich in broederliefde of eigenlijk ‘broedergenegenheid’. Het Griekse woord hiervoor is philadelfia, dat we ook kennen als plaatsnaam (Openb.1:11). In philadelfia zit het woord philos, dat genegenheid betekent. Het verwijst hier naar de connectie die broeders en zusters met elkaar hebben. Ze horen bij elkaar als geestelijke familie en de aantrekkingskracht tot elkaar is daarom vanzelfsprekend. Zoals we dat in het natuurlijke leven ook kennen. Bloedverwantschap geeft vaak de doorslag, want (zoals het spreekwoord zegt) ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’. De toegenegenheid als broeders tot elkaar uit zich ook in onderling eerbetoon. Het woord voor ‘eer’ (Grieks: timé) heeft letterlijk de betekenis van ‘waarde’ (vergelijk Kol.2:23). Iets dat een prijs heeft. Elkaar voorgaan in de eer betekent daarom elkaar naar waarde weten te schatten en vandaar met recht: elkaar waarderen. Elkaar voorgaan in de eer is niet selectief en heeft ook niet te maken met aanzien of macht. Nee, elkaar voorgaan in de eer is iedereen (elkander!) naar waarde weten te schatten. Beseffen hoe kostbaar de ander is in Gods ogen. Niemand uitgezonderd. 432 Romeinen 12:11 – bruisend …niet traag in de ijver, vurig van geest, als slaaf de Heer dienend… Zoals 1 Korinthe 13 beschrijft waaraan agapé-liefde herkenbaar is, zo treffen we hier een opsomming van twaalf kenmerken van deze liefde. Qua ijver is zij “niet traag”. Dat is meer dan alleen een morele keuze. Het is vooral een innerlijke drive. Agapé-liefde is liefhebben zoals God liefheeft. Onvoorwaardelijk. En door dat Goddelijke motief worden we dynamisch en energiek. Volmaakt in lijn daarmee is ook het kenmerk “vurig van geest”. Let wel: “van geest“, niet van vlees. Het woord voor ‘vurig’ is afgeleid van het werkwoord voor ‘koken’. Iets dat kookt borrelt en bruist. De geest heeft te maken met het denken, dat (zoals we lazen in 12:2) vernieuwd wordt als het blootgesteld wordt aan het Woord van God. Dat Woord doet onze geest bruisen en maakt enthousiast. Dat laatste woord is trouwens veelzeggend omdat en-thous letterlijk ‘inGod’ betekent. “Als slaaf de Heer dienend” wil zeggen, dat waar wij de Heer erkennen, we daarmee automatisch onszelf als zijn eigendom beschouwen. En dat Hij dus degene is, die gaat over ons bestaan. Zijn woord is beslissend. Het betekent ook, dat we geheel voor zijn rekening zijn. Hij bepaalt en Hij betaalt. 433
Page 416
Romeinen 12:12 – hoop doet leven! …in de hoop zich verheugend, in de verdrukking verdurend… De lijst van observaties van wat agapé-liefde is en hoe ze zich uit, vertoont veel overlap met 1 Korinthe 13. Daar lezen we “alles hoopt ze”. Paulus kan dat zo schrijven, omdat agapé Gods liefde is. Ze heeft altijd hoop en verwachting. Niet vanuit blind of naïef optimisme, maar omdat bij God per definitie geen hopeloze gevallen bestaan. Wie hoop heeft, verwacht het goede voor de toekomst en juist dat geeft het bestaan vandaag zoveel vreugde. Want hoop doet leven. Paulus spreekt in Titus 2:13 over “de gelukkige hoop”, omdat de hoop zelf gelukkig is, maar ook gelukkig maakt! Een eerste vrucht van het zich verheugen in de hoop is, dat het draagkracht geeft om verdrukking te verduren. Onder druk komen te staan is onvermijdelijk en trouwens ook normaal voor de positie van een gelovige in deze wereld (Joh.16:33). Waar het op aankomt, is deze druk te verduren, dat wil zeggen: het te ondergaan en daarvoor niet te zwichten. Het woord voor ‘verduren’ (in het Grieks: hupo-meno) is samengesteld uit de woorden voor ‘onder’ en ‘blijven’. Het betekent: onder druk staan en toch niet wijken, maar blijven. De vreugde om de hoop doet zelfs roemen in de verdrukking (5:2,3)! 434 Romeinen 12:12 – in het gebed volhoudend …in de hoop zich verheugend, in de verdrukking verdurend, in het gebed volhoudend… Verdrukking verduren is passief. Dat wil zeggen: men ondergaat verdrukking, zonder daar zelf invloed op te kunnen uitoefenen. In het gebed volhouden is daarentegen actief. Gebed onderga je uiteraard niet, maar doe je. In beide gevallen, zowel bij verduren als bij volhouden, draait het om vasthoudendheid en zich niet van de wijs laten brengen door tegenkrachten buiten onszelf dan wel door gevoelens in onszelf. Er is een subtiel verschil tussen “in het gebed volhoudend” en “in de gebeden volhoudend”. Gebeden is meervoud en dan denken we aan diverse momenten of herhalingen. In de uitdrukking “in het gebed volhoudend” wordt gebed als één enkele, voortdurende houding gezien. Het idee is dan niet dat je telkens bidt, maar dat het gebed doorlopend plaatsvindt. Niet als alternatief voor andere activiteiten. Nee, gebed is een houding van voortdurende overgave aan God. Niet als daad naast andere daden, maar als een houding in alles wat we doen. In het Griekse woord voor gebed (pros-euchomai) zit het element van gerichtheid (pros). Zoals een kompas altijd het noorden zoekt, zo mogen we in alle omstandigheden het contact met, en de overgave aan, GOD zoeken. 435
Page 418
Romeinen 12:13 – doen delen & gastvrijheid …in de behoeften van de heiligen deelnemend, de gastvrijheid najagend. Bovenstaande woorden zijn de laatsten in een reeks van twaalf vaststellingen van wat liefde is en doet (:9). Gedreven worden door Gods liefde, maakt dat we deelnemen in de behoeften van de heiligen. Elders maakt Paulus de kring breder (Gal.6:10) en schrijft hij, dat we goed zouden doen aan allen, “speciaal voor de huisgenoten van het geloof”. Dat laatste is in Romeinen 12:13 het onderwerp. “De heiligen”, dat zijn zij die God vandaag apart stelt en ons daarom het meeste na staan. Onze “naasten” dus. Het Griekse woord voor ‘deelnemend’ is afgeleid van een woord voor ‘gemeenschap’ (koinoneo). Het mooiste motief om een bijdrage te leveren aan de (levens)behoeften van anderen, is dat je samen met hen een gemeenschap vormt. In dit geval: samen behoor je tot “de heiligen”; dat is wat je gemeenschappelijk hebt. En ja, leden delen (= een anagram). Het woord voor ‘gastvrijheid’ betekent letterlijk: genegenheid voor gasten. Die genegenheid komt tot uiting in het openstellen van je huis. Dit “najagend” wil zeggen: niet wachten tot de vraag klinkt, maar dit op voorhand en van harte aanbieden. Een open huis waar iedereen welkom is, is een demonstratie van genade! 436 Romeinen 12:14 – bewezen inclusief! Zegent wie jullie vervolgen, zegent en vervloekt niet… Hoewel dit in de vertalingen gewoonlijk niet tot uiting komt, hadden de voorgaande verzen de vorm van een twaalftal observaties. Dit vers daarentegen staat in de gebiedende wijs. Dat is niet per se negatief of een last. Per slot van rekening zijn zinnen als ‘ga zitten’, ‘slaap lekker’ of ‘eet smakelijk’ ook gebiedende wijs, maar doen we dat gewoonlijk met genoegen. Zo is ook de instructie in bovenstaand vers een voorrecht om vanuit te leven. Deze woorden lijken sterk op wat Jezus in de ‘Bergrede’ leerde (Mat.5:44,45). “Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen…”. En dan het motief: “… opdat jullie kinderen mogen zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden…”. Onze primaire reactie is hen die ons kwaad doen of vervolgen te vervloeken. Dat mag dan menselijk zijn, onze Vader in de hemelen is anders. Want Hij sluit niet uit, maar in. Zijn genade is allen omvattend en universeel. Als God zijn vijanden liefde bewijst en hen allen met zich verzoent (5:10,18), waarom zou onze opstelling dan anders zijn? Nooit kan genade meer bewijzen genade te zijn, dan te midden van vijanden. 437
Page 420
Romeinen 12:15 – medeleven …zich verheugend met wie zich verheugen, huilend met wie huilen… Vreugde is een bron waaruit iedereen die God als GOD (er)kent, altijd kan putten. Deze vreugde zou geen uitzondering zijn, maar regel. Paulus roept bij herhaling op (Filp.4:4) om ons altijd in de Heer te verheugen. Niet omdat dit moet, want vreugde op commando bestaat niet. Wie blij is omdat het moet, veinst en speelt toneel. Niettemin is er altijd een bron voor blijdschap. En daar wijst Paulus op. Om ons “altijd te verblijden in de Heer”, dat wil zeggen: in Hem die alles beheert en beheerst. In bovenstaand vers gaat het echter niet om dit voortdurend motief van vreugde in de Heer, maar om de mensen om ons heen, die soms blij, maar soms ook bedroefd zijn. Zoals wij allemaal wisselingen van omstandigheden en de bijbehorende emoties kennen. Dat is eigen aan dit aardse bestaan en Paulus honoreert dat. Zijn ideaal is niet een stoïcijnse houding te midden van alle wisselingen van het lot. Want het is God die doelbewust zowel vreugde als verdriet een plaats geeft in ons bestaan. In die erkenning ligt de basis van het oprechte medeleven met elkaar. Met zowel een lach als een traan. 438 Romeinen 12:16 – gezind, zinnende en eigenzinnig …hetzelfde gezind zijnde met elkaar, niet zinnende op de hoge dingen, maar zich voegend met de nederigen. Wordt niet eigenzinnig… Evenals in vers 3 speelt Paulus ook in dit vers drie keer met het woord voor ‘gezindheid’ (Grieks: phroneo): gezind, zinnende en eigenzinnig. In de eerste plaats het belang van dezelfde gezindheid te delen. Eensgezindheid. Dat gaat dieper dan slechts dezelfde opvattingen koesteren. Eensgezindheid is een houding van liefde voor de waarheid. Waar die liefde wordt gedeeld zal men elkaar vinden, aangezien er slechts één waarheid is. Dit in tegenstelling tot de leugen, die voortdurend muteert. Een ander aspect van gezindheid (mindset) is, dat men geen hogere ambities koestert dan de capaciteiten die God toebedeelt. Anders gezegd: dat men zich geleerder, rijker, bekwamer, et cetera, wil voordoen dan men is. Het goede alternatief is, dat men zich voegt bij de nederigen. Of Paulus daarbij denkt aan nederige mensen of dingen, is moeilijk te zeggen, maar het duidt hoe dan ook, op een instelling van eenvoud. Een kenmerk van het ware. Eigenzinnigheid staat haaks op dit alles. Dat is een mentaliteit waarbij het ‘ik’ op de voorgrond treedt in eigenwijsheid en egocentrisme. Dan vindt men vooral zichzelf heel belangrijk. Een groter misverstand is er niet… 439
Page 422
Romeinen 12:17 – het goede voor ogen van alle mensen …niemand kwaad met kwaad vergeldend, het goede voor ogen hebbend van alle mensen… De gedachte geen kwaad met kwaad te vergelden vinden we op vele plaatsen in de Bijbel. Zoals in Spreuken 20:22: “Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op JAHWEH…”. Een paar verzen verderop werkt Paulus dit motief ook nader uit. Slechts de overheid is gesteld om kwaad te wreken (13:3), niet het individu. En zeker ook een gelovige niet, want die wacht op zijn God aan wie de wraak toekomt (:19). De meeste vertalingen van de tweede regel schieten helaas nogal te kort. Paulus zegt niet: hebt het goede voor met alle mensen (NBG51). Dat is veel te zwak en het stelt de mens en zijn werken centraal. Alsof de suggestie zou zijn, dat wij het goede zouden voornemen voor alle mensen. Maar het gaat niet om wat wij de mensen aanbieden. GOD heeft het goede “van (!) alle mensen” gegarandeerd. Als een rode draad loopt die waarheid door de Romeinen-brief. Alle mensen worden immers om niet gerechtvaardigd (3:23,24, 4:5; 5:18). En God ontfermt zich over allen (11:32). Dit “goede van alle mensen” altijd voor ogen te hebben, is het krachtigste motief om iedereen oprecht lief te hebben en liefde te bewijzen! 440 Romeinen 12:18 – vrede met alle mensen …het goede voor ogen hebbend van alle mensen, voor zover het van jullie afhangt, vrede hebbend met alle mensen. Er is een directe en logische samenhang tussen het goede voor ogen hebben van alle mensen en vrede hebben met alle mensen. Wanneer we de geweldige toekomst in ogenschouw nemen, die God heeft weggelegd voor alle mensen, dan leren we ook anders kijken naar diezelfde mensen. Dat is onvermijdelijk. Kijken we naar mensen vanuit hun verleden? En vanuit wat zij ons hebben aangedaan? Of zien we hen zoals ze eens zullen zijn? Volmaakt, verzoend en gerechtvaardigd! Hoe wij hen zien, zal bepalend zijn voor de houding, die we naar hen toe aannemen. Wanneer God de wereld met zich verzoent en vrede maakt en wij deze boodschap als ambassadeurs mogen uitdragen, dan is er maar één houding die daarbij passend is: vrede met alle mensen. Jazeker, met alle mensen. Dus ook met degenen die ons, om welke reden dan ook, vijandig bejegenen. Zij kunnen ons miskennen, smaden, vervolgen, maar so what? Dat is hun houding. Onze houding van vrede is onafhankelijk van de respons die we krijgen. Want God maakt alle vijanden tot zijn liefhebbers. Gegarandeerd en onvoorwaardelijk. Gods liefde wint altijd! 441
Page 424
Romeinen 12:19 – Mij komt de wraak toe Wreek jezelf niet geliefden, maar geeft plaats aan de toorn, want er staat geschreven: aan Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heer. In vers 17 lazen we, dat we geen kwaad met kwaad zouden vergelden en in vers 18 dat we (voor zover het van ons afhangt) vrede zouden hebben met alle mensen. Geheel in lijn hiermee instrueert Paulus hier, dat we onszelf niet zouden wreken. Wreken wil zeggen: vergelden om rechtsherstel. Wanneer ons kwaad is aangedaan dan is het billijk om te verlangen naar rechtzetting. Dat wordt hier ook niet bestreden, integendeel. Wat Paulus hier leert is dat we onszelf niet zouden wreken, dat wil zeggen: het recht in eigen handen zouden nemen. Wij hoeven geen sancties uit te oefenen over wie ons onrecht aandoen. Onze toorn kunnen we met een gerust hart aan God overgeven, want Hij behartigt onze belangen. Wij zijn immers zijn “geliefden” en daarom staat Hij garant voor rechtsherstel (= wraak). Waar ons tekort is gedaan, zal Hij terugbetalen. Reeds bij monde van Mozes had God dit aan Israël beloofd: “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden”. Maar het is een universele waarheid. En rustgevend. Want niet wij, maar Hij zet alles recht! 442 Romeinen 12:20 – vurige kolen op het hoofd stapelen Want indien uw vijand honger heeft, geeft hem te eten en indien hij dorst heeft, geeft hem te drinken, want dit doende stapelt u gloeiende, vurige kolen op zijn hoofd. Omdat we vrede hebben met alle mensen, wreken we onszelf niet (:18,19). Die houding wordt in dit vers nader toegelicht. Opnieuw met een citaat uit de Hebreeuwse Bijbel (Spreuken 25:21,22). De situatie die hier wordt beschreven, zou, naar de mens gesproken, een prima gelegenheid zijn om zichzelf te wreken en om de vijand ‘betaald te zetten’. Maar Paulus wijst een andere weg. Wanneer onze vijand honger of dorst heeft, biedt dit een unieke kans om te laten zien hoe onvoorwaardelijk Gods liefde is. Maar dat niet alleen. Door een hongerige of dorstige vijand eten of drinken te geven, maken we het hem onmogelijk om een vijand te blijven. Dat is de betekenis van “gloeiende, vurige kolen op zijn hoofd” stapelen. Geen mens houdt dat vol. De vijand smelt… en wordt een vriend! Dat is verzoening (5:10). We zien dit schitterend geïllustreerd in de geschiedenis van Jozef. Toen zijn vijandige broers door honger gedreven bij hem kwamen, heeft hij hen overvloedig te eten gegeven. Nadat hij zich aan hen had bekendgemaakt, smolt hun vijandschap als sneeuw voor de zon! 443
Page 428
Romeinen 13:1 – onderschikking aan de autoriteiten Laat elke ziel zich onderschikken aan superieure autoriteiten. Want er is geen autoriteit dan onder God. In de dagen dat Paulus deze brief schreef, stond de beruchte keizer Nero aan het hoofd van het Romeinse rijk. Hij zou zich ontpoppen tot één van de meest gruwelijke dictators ooit in de geschiedenis. Paulus spreekt met nadruk over onderschikking aan de autoriteiten boven ons. Dat is wat anders dan gehoorzaamheid. Onderschikking betekent: autoriteiten erkennen als je meerdere. Gehoorzaamheid wil zeggen: doen wat je opgedragen wordt. Dat laatste is soms onmogelijk, omdat we vóór alles gehoor hebben te geven aan wat GOD zegt (Hand.5:29). Maar ook dan verandert dat niets aan onze houding van onderschikking. Paulus predikte geen revolutie. De overheden zijn trouwens ook geen verantwoording schuldig aan hun onderdanen. Dat is weliswaar democratisch, maar daarom nog niet Bijbels. Autoriteiten zijn verantwoording schuldig aan GOD, onder wie zij gesteld zijn. Of machthebbers hun functie waardig vervullen of niet, is niet onze zaak. We kunnen hen eventueel aanspreken op wat recht is (zoals Paulus bij gelegenheid deed; Hand.24:24) maar ze zijn en blijven te allen tijde onze meerdere. Zo’n houding bevrijdt ons van politieke agenda’s en inmenging. Het betekent ook “een stil en gerust leven” (1Tim.2:2). 447 Romeinen 13:1 – verordend onder God Laat elke ziel zich onderschikken aan superieure autoriteiten. Want er is geen autoriteit dan onder God. En die er zijn, zijn verordend onder God. Wat Paulus hier schrijft aan de gelovigen in Rome, is universeel en geldt “elke ziel”. Zoals slaven zich onderschikken aan hun meester en kinderen aan hun ouders, zó zou iedere ziel zich onderschikken aan “superieure autoriteiten”. Denken in termen van hiërarchie is vreemd aan de huidige tijdgeest, maar in de Schrift vanzelfsprekend. Gezag komt van boven. Het woord voor ‘autoriteit’ (exousia) betekent letterlijk: volmacht. God verleent gezag om op te treden. Dat ze superieuren zijn houdt in: ze oefenen de feitelijke macht uit. Ongeacht of zij deze positie rechtmatig hebben verkregen. Aan die (politieke) vraag heeft een gelovige onderdaan geen boodschap. Hij erkent simpelweg de superieuren als (van Godswege) boven hem gestelden. Paulus schrijft elders dat we een “stil en rustig leven” zouden leiden (1Tim.2:1,2). Dat houdt niet in dat de superieuren ons met rust laten. Paulus wist wel beter. Een “stil en rustig leven” betekent, dat wij de superieuren met rust laten! Wat zij doen is niet onze verantwoordelijkheid. Onderdanen zijn van die last vrijgesteld. Dus geen oproer of revolutie. Rustig en stil – want alles is onder Gods controle! 448
Page 430
Romeinen 13:2 – geen revolutie Zodat wie zich tegen de autoriteit verzet een mandaat van God heeft weerstaan. En wie dit doen zullen over zichzelf een oordeel halen. Wat Paulus schrijft in Romeinen 13 over de autoriteiten, is gericht aan gelovige onderdanen. Het is geen politiek handvest over wat de overheid zou moeten doen. De apostel stelt vast dat er superieuren boven ons staan en hij merkt daarover op dat dit van Godswege zo geordend is. Later (:4) maakt Paulus duidelijk dat, aan de overheid een zwaard is toevertrouwd om recht te verschaffen (“wreekster in toorn”). Na de zondvloed heeft God dit mandaat aan de mensheid gegeven (Gen.9:6). Niet een mens heeft dat bedacht, het is een Goddelijke instelling. De grondhouding van gelovigen ten opzichte van de superieuren boven ons, is daarom die van onderschikking. Niet dat we altijd staan te applaudisseren bij alles wat ze beslissen of doen. Ook niet dat we aan alles gehoor geven wat ze ons opdragen. Want soms kan (en mag) dat zelfs niet. Het betekent wel dat we de positie van de autoriteiten eerbiedigen en niet zullen trachten ze omver te werpen. Want wie dat doen, halen een oordeel over zich. Revolutie verslindt haar eigen kinderen. Gelovigen schikken én onderschikken zich. 449 Romeinen 13:3 – onderschikking versus revolutie Want de oversten zijn geen [reden van] vrees voor het goede werk maar voor het kwade. Welnu, wil je niet vrezen [voor] de autoriteit, doe het goede en je zult lof uit haar hebben. Het is geen specifiek overheidsbesluit, dat de aanleiding is tot het schrijven van deze passage. Paulus heeft het niet over gehoorzaamheid, maar over onderschikking aan de overheden die boven ons staan. Het gaat ook niet om verzet tegen een bepaalde overheidsmaatregel, maar over verzet tegen de overheid door hen niet als de meerdere (superieur) te erkennen. Zeker, soms kan men niet anders dan een specifiek “bevel van de koning” weerstaan (vergelijk Hebr.11:23), maar dat is heel wat anders dan de koning als zodanig niet erkennen. “Het kwade” in dit vers verwijst dan ook niet naar ongehoorzaamheid aan een maatregel, maar naar het weerstaan van de overheid als Gods ordening. Dat is revolutie: opstand van het volk, waarbij men de zittende machthebbers uit de weg probeert te ruimen. Dat is wat Paulus hier als “het kwade” aanmerkt. Wie die weg kiest, heeft reden om de harde hand van de overheid te vrezen. Wie daarentegen “rustig en stil” zich onderschikt aan de overheden, zal daarin (!) enkel lof van haar oogsten. 450
Page 432
Romeinen 13:4 – de overheid, Gods dienaar Want zij is een dienaar van God, u ten goede. Maar in het geval dat u kwaad zou doen, vrees! Want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is een dienaar van God. Zij is een wreekster in toorn voor degene die het kwade verricht. De hiërarchie moet duidelijk zijn. “Elke ziel” is ondergeschikt aan de overheid. En de overheid op haar beurt is ondergeschikt aan God. Ze is immers “dienaar van God” en dus in dienst van Degene, die haar in die positie heeft geplaatst. Ze zou daarom niet doen wat haarzelf goeddunkt, zoals dictators en despoten menen. Nee, de overheid is Gods dienaar om ten goede van haar onderdanen te handelen. Paulus leert hier trouwens evenmin democratie, omdat het achterliggende idee daarvan is dat de regering aan het volk verantwoording schuldig zou zijn. Nee, de overheid is verantwoording schuldig aan Wie haar heeft aangesteld. Bij “het kwade” in dit vers doelt Paulus, evenals in het voorgaande, op het niet-erkennen van de machthebbers. Rebellen zouden de overheid vrezen, aangezien zij niet voor niets “het zwaard” draagt. Het tegenovergestelde van rebellie is zich onderschikken, in de wetenschap, dat er Eén is die op zijn tijd aanstelt en afzet (Dan.4:17). 451 Romeinen 13:4 – de overheid als rechter … Want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is een dienaar van God. Zij is een wreekster in toorn voor degene die het kwade verricht. Vlak na de zondvloed, wordt tegen Noach en diens zonen gezegd: “Wie het bloed van de mens vergiet, diens bloed zal door de mens worden vergoten, want in Gods beeld maakte Hij de mens” (Gen.9:6). Dit is in de kiem het mandaat dat de overheid van Godswege heeft. Aan de mens wordt de bevoegdheid verleend om bloedvergieten te vergelden met bloedvergieten (= doodstraf). Deze zware sanctie onderstreept de waardigheid van de mens, die immers werd gemaakt in Gods beeld. Eerder lazen we in Romeinen 12:19, dat we onszelf (individueel en als gelovigen) niet zouden wreken, omdat aan God de wraak toekomt. Er is slechts één instantie op aarde aan wie God de bevoegdheid heeft toevertrouwd om te wreken: de overheid. Zij draagt het zwaard als dienaar van God. “Het zwaard” verwijst niet naar een leger, dat ingezet wordt tegen andere overheden. Nee, “het zwaard” is bedoeld om te wreken in toorn, zodat rechtsherstel (= wraak) kan worden afgedwongen. De overheid is fundamenteel een rechter: een instantie die middels het zwaard recht verschaft. Niet minder maar ook niet meer. 452
Page 434
Romeinen 13:5 – twee doorslaggevende redenen Daarom is het noodzakelijk ondergeschikt te zijn, niet alleen vanwege de toorn maar ook vanwege het geweten. Het voorgaande samenvattend, noemt Paulus twee doorslaggevende redenen om zich te onderschikken aan de overheid. Een pragmatisch motief en een principiële. Omdat de overheid een zwaard draagt heb je reden om bang te zijn voor haar sancties. Wil je niet in aanraking komen met haar harde hand, dan kun je je maar beter aan haar onderschikken. Een veel betere (intrinsieke) reden om zich te onderschikken aan de overheid is “vanwege het geweten“. Die term betekent vanuit het Grieks letterlijk ‘mede-weten’ (vergelijk de woorden conscientie en conscience, waarin dezelfde gedachte zit). Het geweten in de Schrift is geen gevoel, maar weten. Het is de wetenschap die God met de mens deelt en vandaar ‘mede-weten’ heet. Dat geweten kan besmet en zelfs dichtgeschroeid zijn, maar in de kern is het de ‘ingebouwde’ kennis, die God de mens heeft meegegeven. Het is het weten dat God er is, het besef van goed en kwaad, waarheid en leugen. Zo heeft de mens ook een ‘aangeboren’ besef van hiërarchie en gezagsverhoudingen. Hij weet dat anarchie de wereld tot een puinhoop maakt. Zelfs buiten de Bijbel om weet de mens deze dingen. 453 Romeinen 13:6 – liturgen van God Daarom voldoen jullie ook belastingen, want zij zijn bedienaars van God, in dit juist volhardende. Overheden staan boven ons en dat is een Goddelijke instelling. Dat is niet alleen een moreel, maar ook feitelijk gegeven. De overheid heeft het geweldmonopolie (“het zwaard”), zodat van het ontkennen van haar autoriteit een directe dreiging uitgaat. De overheid kan haar autoriteit afdwingen en haar onderdanen oppakken en berechten. Nergens zien we de feitelijke macht van de overheid zich zo universeel manifesteren als in het heffen van belastingen. Het idee in vers 6 is niet (zoals in vers 7), dat we belastingen zouden betalen. Nee, we betalen belastingen. Zelfs al zouden we anders willen, het betalen van belastingen is onontkoombaar. Paulus’ argument is: de overheden boven ons zijn van Godswege gesteld en hun autoriteit is onmiskenbaar doordat ze het betalen van belastingen daadwerkelijk en voortdurend afdwingt (“volhardende”). Het is veelzeggend dat Paulus overheidspersonen “bedienaars van God” noemt. In vers 4 heette de overheid “dienaar van God” (Grieks: diakonos). Hier is het “bedienaars van God” (Grieks: leitourgos). Ons woord ‘liturg’ is ervan afgeleid. Dat is een publiek ambt van Goddelijke origine. ‘Priesters’ heten liturgen (Hebr.8:2) en ook Paulus noemt zich zo (15:16). Ook overheden horen in dat rijtje. Het is een eretitel. 454
Page 436
Romeinen 13:6 – afgeweken bedienaars van God …want zij zijn bedienaars van God… Paulus heeft tot dusver uiteengezet hoe de overheid een instelling van God is, waaraan “het zwaard” werd toevertrouwd. Ze werd na de zondvloed ingezet (Gen.9:6) om te wreken over wie kwaad doen (:4). Zodat het oorspronkelijk idee achter een overheid is: een instantie die het recht voltrekt. Het is echter typisch ‘des mensen’ om deze van God gegeven bevoegdheid aan te wenden om veel meer macht naar zich toe te trekken. De hele wereldgeschiedenis laat zien, dat de honger naar macht een nimmer te stillen verlangen blijkt te zijn. En zo ontwikkelde zich ‘de staat’, die zo ongeveer alle aspecten van het leven regelt voor haar onderdanen. Machtsconcentratie. Met het communisme als de meest extreme uiting van dat idee: alles is van de staat. De overheid heeft in de Schrift een uiterst belangrijke en tegelijkertijd een bescheiden rol: rechtshandhaving. De overheid is niet bedoeld als ‘vadertje staat’ die (alsof ze God zelf zou zijn!) alomtegenwoordig, alziend, almachtig en iedereen opvoedend en verzorgend is. In zo’n (totalitaire) maatschappijvorm is God verdwenen, omdat ‘de staat’ pretendeert die rol te hebben overgenomen. Ook dan zijn de overheidspersonen nog steeds “bedienaars van God”, maar ze hebben geen idee meer van hun ambt. 455 Romeinen 13:7 – vergeld aan allen het verschuldigde Vergeld aan allen het verschuldigde: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, vrees aan wie vrees, eer aan wie eer [toekomt]. Dit vers is de praktische samenvatting van de voorgaande zes verzen. Paulus had betoogd, dat alle overheden van Godswege autoriteit bezitten. Ze staan onder God (:1) en zijn daarom slechts aan Hem verantwoording schuldig en niet aan het volk, waaraan zij leidinggeven. Dat is een uiterst belangrijk principe, want het betekent dat onderdanen vrijgesteld zijn van aansprakelijkheid voor wat regeringen doen. Onderdanen zijn slechts verschuldigd onderdanig (ondergeschikt) te zijn. Niet minder en niet meer. Negatief betekent deze houding, dat men zich niet verzet tegen de overheid (:2). Positief houdt het in, dat onderdanen de verschuldigde belasting en tol (zoals heffingen en accijns) afdragen. Hoe de overheid dit geld besteedt is totaal niet de verantwoordelijkheid van de belastingbetaler. Deze kan een mening daarover hebben (en wie heeft dat niet?), maar zich daarover druk maken is enkel vergeefse moeite en onnodige stress. Belasting en tol betalen is een activiteit. Vrezen en eren spreken van een houding. Beide werkwoorden duiden op ‘ontzag hebben’. Niet slechts voor de (zwaard)macht van de overheid, maar vooral voor de God die haar in die positie heeft geplaatst. Want Hij stelt aan… en Hij zet af. 456
Page 438
Romeinen 13:8 – niemand schuldig dan elkaar lief te hebben Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben. Want wie de ander liefheeft heeft de wet vervuld. Letterlijk vertaald lezen we in vers 8: wees niemand niets schuldig. In het Grieks bedoelt zo’n dubbele ontkenning de ontkenning te versterken. Ook al is schuld soms onvermijdelijk, het neemt niet weg, dat het een negatief begrip is. Schuldverhoudingen worden in de Schrift dan ook nooit verheerlijkt, maar juist ontmoedigd. Want wie in het krijt staat is per definitie niet vrij en “de man die leent is een knecht van de uitlener” (Spr.22:7). De enige schuldverhouding die we ten opzichte van de ander zouden hebben, is die van elkaar lief te hebben. Ook hier is ‘liefhebben’ de werkwoordsvorm van het Griekse woord voor ‘liefde’: agapé. Dat is geen liefde, die wordt opgeroepen door eigenschappen van de ander (aantrekkelijk, sympathiek, verdienstelijk, et cetera), maar het is een liefde ‘om niet’. Het is de liefde die God heeft voor ieder schepsel, onvoorwaardelijk. Daarom gaat Gods liefde ook uit naar zijn vijanden (5:10). Deze liefde is niet gebaseerd op gevoel, maar op weten: de ander is door God geliefd! Wie de ander zó (dus zoals God!) liefheeft, die heeft de wet vervuld. Meer is er niet. Deze liefde geeft alles inhoud. 457 Romeinen 13:9,10 – je zál je naaste liefhebben! Want [dit]: je zal geen echtbreuk plegen, je zal niet vermoorden, je zal niet stelen, je zal niet begeren en zo er enig ander gebod is, wordt samengevat in dit woord: je zal je naaste liefhebben als jezelf. De liefde doet de naaste geen kwaad, daarom is de liefde de vervulling van de wet. Paulus somt enkele geboden uit ‘de tien Woorden’ op, die allen betrekking hebben op de relatie met de naaste. Het zijn negatieve geboden (verboden dus): ze vertellen wat men de naaste niet zal aandoen. Het is het minste van wat je mag verwachten van iemand, die zijn naaste liefheeft. Uiteraard blijft hij van diens echtgenote af, vermoordt of besteelt hij hem niet en zal ook niet proberen hem iets te ontnemen. Liefhebben is echter positief en daarom zoveel meer dan dit minimale. Liefde is met recht “de vervulling van de wet”. Bedenk daarbij wat al veel eerder in de Romeinen-brief was vastgesteld. Hoewel de wet formeel alleen voor Israël is (3:19), is ze moreel vaak universeel van toepassing (2:14). Zoals ook in bovenstaande voorbeelden. Maar bovenal is de wet profetie. Het voorzegt en kondigt aan wat er zal gebeuren. Iedereen zal God liefhebben boven alles en zijn naaste liefhebben als zichzelf. Wat een belofte! 458
Page 440
Romeinen 13:11 – bewust van de tijd Ook dit: bewust van de tijd dat het reeds jullie uur is om uit de slaap te worden gewekt. Want onze redding is nu meer nabij dan toen wij gelovig werden. Heel het Nieuwe Testament ademt de verwachting van een nabije terugkeer van de Heer. In eerste instantie meende men dat dit zou plaatsvinden in de generatie van de apostelen (Joh.21:23) hoewel, de Heer dat niet expliciet had beloofd (Hand.1:6). Alles hing namelijk af van de bekering van Israël (Hand.3:19-21) en pas aan het einde van het boek Handelingen wordt definitief duidelijk, dat dit niet in die dagen zou plaatsvinden (Hand.28:26-28). Het is Petrus die tegen het einde van zijn leven (halverwege de jaren 60 eerste eeuw) aangeeft dat we bij de terugkeer van de Heer dienen te denken in termen van millennia (2Petr.3:8). Maar hij haast zich te zeggen, dat dit voor de Heer geen vertraging of uitstel inhoudt. Want voor hem zijn tweeduizend jaar als twee dagen. Paulus is zich “bewust van de tijd” en doelt daarbij ongetwijfeld op de bijzondere verwachting gedurende de Handelingen-generatie. Wij leven nu bijna tweeduizend jaar later en wij hebben opnieuw en nog veel meer reden om alert te zijn. “Onze redding is nu meer nabij dan toen…”! 459 Romeinen 13:12 – wake up! De nacht vordert en de dag is genaderd. Laten wij dan wegdoen de werken van de duisternis en laten we de wapens van het licht aantrekken. “De nacht” representeert in de Schrift de tijd waarin de Heer als “het licht der wereld” afwezig is (Joh.9:5). “De dag” daarentegen staat voor de tijd dat de Heer als “de zon der gerechtigheid” over deze wereld zal opkomen en vanaf dan aanwezig zal zijn. Met de tijd die voorbijgaat, vordert uiteraard de nacht en nadert de dag meer en meer. Dat is een waarheid die al tweeduizend jaar opgaat, maar (zoals we zagen) een verhoogde actualiteit had in de dagen van de apostelen en nu na twee millennia wederom. Toen was de actualiteit voorwaardelijk (want afhankelijk van Israëls bekering) en in onze dagen is de actualiteit absoluut. De termijn is definitief aan het verstrijken. Maar Paulus’ opmerking is meer dan alleen een vaststelling. Het is een wake-up call. Als de nacht bezig is te verstrijken, en de dag nadert, dan zouden we daarop anticiperen. Wanneer we de dag toebehoren dan is het logisch om “de werken van de duisternis” af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken. Wakker worden! 460
Page 442
Romeinen 13:13 – duistere praktijken Als bij dag zouden we achtenswaardig wandelen, niet in wild uitgelaten feesten en dronkenschappen, niet in bedden en losbandigheden, niet in ruzie en jaloezie… Bij de nacht horen duistere praktijken. Daaronder vallen alle werken die in het geniep plaatsvinden omdat ze het daglicht niet velen. Paulus noemt drie paar voorbeelden van zulke obscure gedragingen. De “wild uitgelaten feesten” worden elders vertaald met ‘brasserijen’. Het duidt op plat vermaak. In het Griekse woord komos herkennen we ons woord ‘komisch’. De combinatie hier met ‘dronkenschappen’ is veelzeggend: het is plezier uit een fles, maar heeft niets van doen met ‘vreugde’. De kater die op dronkenschap volgt, is illustratief voor zulke namaakpret. Het tweede woordpaar is “bedden en losbandigheden”. Het woord voor “bedden” (koité) is afgeleid van het werkwoord ‘liggen’ en verwant aan ons woord ‘coïtus’. De meervoudsvorm “bedden” lijkt een hint dat één bed niet genoeg is en vandaar de combinatie met “losbandigheden”. Het verwijst naar seksuele gemeenschap (“één vlees”) zonder dat er sprake is van de huwelijksband van “een man en zijn vrouw”. “Ruzie en jaloezie” zijn weer een categorie apart. Maar het behoort ook bij de nacht. Het staat in contrast met mensen van “de dag”. Want die stralen en zijn lichtdoorlatend! Achtenswaardig! 461 Romeinen 13:14 – het licht overwint! …maar trekt de Heer Jezus Christus aan en maak geen beleid van het vlees, voor begeerten. Tegenover “de werken van de duisternis” (:12), staat de wandel “als bij dag”. Wij die de dag toebehoren wapenen ons met het licht. Paulus noemt het wapens, omdat het conflicteert met een duistere wereld. Maar bedenk: waar licht verschijnt, verdwijnt duisternis (Ef.5:13). Duisternis haat het licht, omdat licht een einde maakt aan de duisternis. In vers 12 schreef Paulus over het aantrekken van “de wapens van het licht”. Hier noemt hij dat de Heer Jezus Christus aantrekken. Dat is ten diepste hetzelfde, want de opgewekte Heer Jezus Christus is immers “het Licht van het leven”. Wie hem aantrekt (vergelijk Gal.3:27) leeft in het licht. Daarin is geen plaats voor “de werken van de duisternis” of die van “het vlees”. Paulus beveelt geen strijd aan tegen het vlees (Ef.5:27). Waar het om gaat is dat “het vlees” (= het lichaam) geen leiding zou hebben. Niet begeerten op zich zijn fout, maar door begeerten geleid worden. Paulus ageert tegen het “beleid van (niet: voor!) het vlees”. “Beleid” is hier hetzelfde woord (pronoia) als in Handelingen 24:3, waar het gaat over het beleid van stadhouder Felix. Waar het licht heerst, worden het vlees en begeerten ondergeschikt. 462
Page 446
Romeinen 14:2 – vegetarisch? De één gelooft alles te eten, de zwakke eet tuingewassen. Zonder verdere toelichting zegt Paulus hier: “de zwakke eet tuingewassen”, dat wil zeggen: vegetarisch: groenten en fruit. Het motief noemt hij niet en daar kunnen we dus alleen maar naar raden. Mogelijk dat hier Joods-georiënteerde redenen een rol spelen. We lezen van Daniël en zijn vrienden die in Babel terecht waren gekomen, dat zij weigerden om van “des konings tafel” te eten en om van zijn wijn te drinken, omdat dit niet kosher was (Dan.1:8). Daarom besloten ze uitsluitend groenten en water tot zich te nemen (Dan.1:13). Een andere optie zou kunnen zijn, dat deze vegetarische gelovigen het zogenoemde ‘Genesis Dieet’ volgden. Tot aan de zondvloed, zestien eeuwen lang, at de mensheid uitsluitend vegetarisch en pas daarna wordt van Godswege ook vlees (zonder bloed) aan het menu toegevoegd (Gen.9:3). Maar wat het achterliggende motief ook moge zijn, Paulus noemt het ingenomen standpunt ‘zwak’. Over één woordje echter mogen we hier beslist niet heen lezen. De niet-zwakke gelooft alles te (kunnen of mogen) eten. Het idee is niet dat hij dat ook daadwerkelijk doet, maar hij heeft de overtuiging daarin vrij te zijn. En die vrijheid mist “de zwakke”. Dat is niet fout, maar wel beperkt en vandaar zwak. 466 Romeinen 14:3 – God geeft ruimte Laat wie eet, niet minachten degene die niet eet. En wie niet eet oordele niet die wel eet, want God heeft hem tot zich genomen. Het kan nuttig zijn om kennis te hebben van de gedachten, die ten grondslag liggen aan iemands gedrag. Maar daar ligt niet het zwaartepunt van Paulus’ argumentatie. Zoals hij in vers 1 betoogde: het gaat niet om “onderscheiding van redeneringen”. Waar het om gaat is, dat we elkaar de ruimte geven om zelfstandig te denken en te handelen. Ongeacht wat we vinden van het standpunt of gedrag van de ander. Dat blijkt in de praktijk vaak heel moeilijk te zijn. De ruimte die we een ander geven, laten we afhangen van hoe hij denkt over allerlei kwesties. Voorwaardelijk dus. In het voorbeeld van Paulus hier: je kunt het faliekant oneens zijn met iemands visie op het al of niet eten van vlees en tegelijkertijd de ander van harte de ruimte geven om zelf zijn conclusies te trekken. ‘Mening’ en ‘persoon’ van elkaar kunnen onderscheiden. Zonder minachting van – of oordeel over de ander. Laat bepaald eten of drinken gerust staan, maar neem de ander in elk geval wel tot je. Zoals God een ieder van ons (hartelijk) tot Zich neemt! 467
Page 448
Romeinen 14:4 – de basis van onderlinge rust Wie bent u dat u andermans huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt voor zijn eigen heer. Maar hij zal staande blijven, want de Heer is bij machte hem te doen staan. In het voorgaande vers klonk het argument, dat het geen pas geeft een ander te minachten of te oordelen, aangezien God ons insluit en tot zich neemt. Waarom zouden wij dan elkaar uitsluiten? In dit vers voegt Paulus aan die gedachte een ander argument toe. Als we erkennen dat we ieder persoonlijk het eigendom zijn van de Heer (Kurios), welke grond heb ik dan om de ander ter verantwoording te roepen? Ik ben toch niet de heer of eigenaar van die ander? De vraag of die ander staat of valt, is niet aan mij ter beoordeling. En zelfs als die ander valt, dan nog is dat niet mijn zaak of verantwoordelijkheid. Wanneer de ander (evenals ikzelf) het eigendom van de Heer is, waarom zou ik hem dan niet met een gerust hart overgeven aan Zijn zorg? Hij is immers als geen ander bij machte de ander te doen (op)staan. Met die wetenschap heb ik niet alleen zelf rust, maar kan ik ook de ander met rust laten! 468 Romeinen 14:5 – ieder in zijn eigen denken De één beoordeelt immers een dag naast een [andere] dag en de ander beoordeelt elke dag. Laat ieder in zijn eigen denken ten volle verzekerd zijn. Het eerste voorbeeld dat Paulus noemde in verband met ‘sterk’ en ‘zwak geloof’ had te maken met het al of niet eten van vleesproducten (:2). Hier gaat het om verschil tussen dagen. De één onderscheidt de ene dag van de andere. Voor hem zijn bepaalde dagen principieel verschillend van de overige dagen. Het eerste waar we dan aan denken is de Jood, die wekelijks de sabbat in ere houdt. Voor hem is de zevende dag terdege apart gesteld (geheiligd) van de voorgaande zes dagen. En met reden! Want is de sabbat niet het teken bij uitstek, dat God aan de Israëlieten had gegeven om te bewaren (Ex.31:13)? Tegelijkertijd zijn daar de natiën aan wie dat teken niet is gegeven. Voor hen is er geen principieel verschil tussen de ene en de andere dag en speelt het onderscheid daartussen geen rol. Ook hier mengt Paulus zich niet inhoudelijk in de discussie. Want daar gaat het hem hier niet om. Ieder zou zelfstandig denken en zó zijn eigen conclusies trekken. Niet nadenken (> denken wat de ander denkt; vergelijk napraten), maar zelf denken! 469
Page 450
Romeinen 14:6 – in de ruimte gesteld Wie de [ene] dag gezind is, is gezind voor de Heer en wie eet, eet voor de Heer, want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heer, ook God dankende. Waarde hechten aan een bepaalde dag is voor Paulus totaal geen punt. En de keuze voor een al of niet vegetarisch menu, is voor hem eveneens om het even. De Schrift biedt ruimte genoeg voor dergelijke verschillen. Problematisch wordt het wanneer ik die ruimte niet onderken en meen dat de ander hetzelfde moet kiezen als ik doe. Op de spits gedreven wordt zo’n kwestie dan onvermijdelijk een breekpunt. Mijn keuze zou voor de ander bindend zijn. Of vice versa. In de loop der eeuwen zijn al zoveel verschillen op deze wijze uitvergroot, zodat men niet langer ‘samen door één deur’ kon. Ik ben geen verantwoording schuldig aan mijn geloofsgenoten voor mijn (eventuele) voorkeur voor een dag, of van wat ik al of niet tot mij neem. En dat geldt vanzelfsprekend voor de ander net zo. Wanneer de ander God dankt voor de dingen die hij doet, wie ben ik dan om hem daarin te veroordelen (1Kor.10:30)? Geef de ander ruimte om zelf te denken en conclusies te trekken. Zo werkt liefde. 470 Romeinen 14:7,8 – voor hem, want van hem Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf. Want indien wij leven, leven we voor de Heer en indien wij sterven, wij sterven voor de Heer. Dus hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. Jezus Christus is Heer (Kurios = Eigenaar) van allen (10:12). Dat is een feit. Een gelovige is iemand die dat eigendomsrecht van de opgewekte Heer ook erkent (10:9). Ik ben niet van mezelf, maar van hem die mij rechtmatig heeft gekocht (1Kor.7:22). En dus ben ik sindsdien ook geheel voor zijn rekening. Ik hoef me geen zorgen te maken, want Hij zorgt voor mij. Alles in mijn leven is van hem en dus bepaalt Hij ook mijn gangen. Dat concept is zó vanzelfsprekend. Als ik bijvoorbeeld een auto koop dan is dat vanaf dat moment mijn auto en de zorg daarover is mijn zaak. Ik zet ‘m in de garage als ik dat wil en ik rij de routes die ik bepaal. De auto is er voor mij, omdat de auto van mij is. Alles in mijn leven, de dingen die ik denk, doe en zeg dienen maar één doel: beschikbaar te zijn voor mijn Heer. Ik leef voor hem want ik ben van hem. 471
Page 452
Romeinen 14:9 – Heer van allen, doden en levenden Want hiertoe stierf Christus en werd Hij levend, opdat Hij en van doden en van levenden Heer zou zijn. Christus stierf niet voor een selecte groep mensen, maar “voor allen” (1Tim.2:6; 2Kor.5:15). Hij stierf om drie dagen later door God te worden opgewekt (10:9) opdat Hij Heer (= Eigenaar) zou zijn van allen. Niet slechts Heer voor allen, alsof het een aanbod zou zijn dat kan worden afgewezen. Niets daarvan, Hij is “Heer van allen” (10:12; Hand.10:36). Het Evangelie is geen aanbod, maar de mededeling van een feit. Of je het nu gelooft of niet. Dat Jezus “Heer van allen” is, is zelfs zó universeel dat het niet slechts levenden, maar ook alle doden betreft. Ja het is waar, doden zijn dood en zich van niets bewust (Pred.9:5). En toch heeft het grote betekenis dat Christus ook hun Heer is. Want het garandeert dat ook doden straks de roep zullen horen om op te staan. Alle doden worden levend gemaakt, zoals Christus de Eersteling (1Kor.15:22). De Schrift verzekert ons dat het moment komt dat iedereen, hemelsen, aardsen en onderaardsen, Jezus als Heer zullen erkennen. Met gebogen knieën en van binnenuit zal elke tong getuigen: Jezus is Heer! Niet onder dwang maar “tot eer van God de Vader” (Filp.2:9-11)! 472 Romeinen 14:10 – voor het podium van God Maar u, waarom oordeelt u uw broeder? Of ook, waarom minacht u uw broeder? Want wij allen zullen gesteld worden voor het podium van God. Een oordeel vellen over een broeder of hem minachten, omdat hij andere dingen doet of nalaat dan ik, is hoogmoed. Want daarmee verhef ik mezelf boven hem. Niet omdat ik meen een betere opinie te hebben dan hij, want dat meent iedereen die het oneens is met een ander. Nee, de hoogmoed zit ’m in de aanmatiging dat hij mij verantwoording schuldig zou zijn en ik als zijn heer boven hem zou staan. Paulus wijst erop dat “wij allen gesteld zullen worden voor het podium van God”. De meeste vertalingen spreken van “rechterstoel”, maar het Griekse woord bêma refereert aan een opstap of verhoging. Het is een podium, ongeacht wie of waarom men daarop zit of staat. In bovenstaand vers is sprake van “het podium van God”. Hij is verhoogd op het podium en wij allen zullen voor dat podium worden gesteld. Dat zijn de verhoudingen. Ik ben daar niet meer dan de broeder die ik nu minacht. Daar zal blijken dat onze huidige oordelen slechts kortzichtige en aanmatigende vooroordelen zijn geweest. Bij dat podium zal blijken wie alle eer toekomt… 473
Page 454
Romeinen 14:11 – elke knie en elke tong Want er staat geschreven: ik leef zegt de Heer, voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal God toejuichen. Paulus’ betoogt dat geen enkele gelovige ‘heer’ is over zijn broeder en het recht heeft hem te (be)oordelen, of laat staan te minachten in arbitraire kwesties. Dat zijn geschillen waar een arbiter (= scheidsrechter) aan te pas moet komen, om uitsluitsel te geven. Er is slechts één Heer en aan hem is de beoordeling. Door Jesaja 45:23 aan te halen, plaatst Paulus zijn argumentatie in een nog breder, universeel perspectief. Want in Jesaja 45 gaat het niet alleen over gelovigen, maar over alle mensen. Wat zeg ik? Volgens Filippi 2:10 strekt het zich zelfs uit tot alle hemelsen, aardsen en onderaardsen. Niemand uitgezonderd dus. Elke knie zal zich buigen en elke tong zal God toejuichen. Het woord voor ’toejuichen’ (Grieks: exomologeo) is niet het gewone woord voor ‘belijden’ (Grieks: omologeo), maar een versterking ervan. Het voorzetsel ‘ex-‘ geeft aan, dat het van binnenuit komt! Stel je voor: ieder (bewust) creatuur die van harte GOD eer geeft! Deze woorden zijn geen wens. Het zal gebeuren. God belooft het niet alleen maar Hij zweert het zelfs! “Want Ik heb gezworen bij Mij zelf …” (Jes.45:23). 474 Romeinen 14:12 – rekenschap aan God Dus dan zal elk van ons aangaande zichzelf rekenschap aan God geven. Paulus heeft vastgesteld dat iedereen voor het podium van God gesteld zal worden. Waarbij het in dit verband om het even is wanneer en hoe dat zal plaatsvinden. Het zal plaatsvinden en elke knie zal buigen en elke tong zal God toejuichen. Dan zal blijken dat er slechts één Heer is en dat het uitsluitend gaat om GODS eer. Dat zet de verhoudingen in perspectief. De conclusie in bovenstaand vers is even beknopt als trefzeker. Ieder zinsdeel of woord is raak. Ga maar na. “Dus dán zal…”. Dat wil zeggen: onze oordelen nu (lees: vooroordelen) zouden we opschorten. “… elk van ons”. Niemand uitgezonderd. Dus niet de één wel en de ander niet. “… aangaande zichzelf”. Ik hoef niet te verantwoorden wat de ander doet en de ander hoeft dat niet voor mij te doen. “… rekenschap aan God geven”. Het woord voor ‘rekenschap’ (logos) is letterlijk ‘woord’. Hier verwijst het naar “elke tong zal God toejuichen” (:11). Bij “het podium van God” zal heel ons leven op aarde in Gods schijnwerpers worden gezet. Inclusief de arbitraire kwesties. Alles wordt doorgelicht en zal duidelijk zijn. Dan rest ons nog slechts de knieën te buigen en Eén alle eer te geven! 475
Page 456
Romeinen 14:13 – ergernis of valstrik? Wij zouden elkaar niet meer oordelen, maar oordeelt veeleer dit: plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik. Zodra we beseffen dat “elk van ons aangaande zichzelf rekenschap zal geven aan God” (:12), wordt het vanzelfsprekend dat we niet langer elkaar oordelen. En als we dan tóch willen oordelen, zo schrijft Paulus met een knipoog, komt dan tot dit oordeel… Dan gaat het niet meer over wat de ander doet, maar over wat ikzelf beter kan doen. Geen beter oordeel dan dit besluit: “plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik”. Nou bestaat er een hardnekkig misverstand over deze aansporing, die helaas gevoed wordt door bijbelvertalingen waarin het Griekse woord skandalon (= valstrik) met ‘ergernis’ wordt weergegeven. Met daarbij de associatie van irritatie en ongenoegen (ergernis = vergrotende trap van erg > erger maken). Een skandalon echter is geen ‘ergernis’, maar een ‘valstrik’. Als Jan zich ergert aan het gedrag van Piet, dan is dat voor Jan geen valstrik. Integendeel, de ergernis zal hem eerder bevestigen in zijn denken. Het gedrag van Piet wordt een valstrik, wanneer Jans geloof daardoor ‘onderuit gaat’ en hij het spoor bijster raakt. Dat is liefdeloos. Niet de broeder in alles pleasen is het doel, maar wel dat hij geestelijk gebouwd en bevestigd wordt op het ene fundament. 476 Romeinen 14:14 – niets in zichzelf ongewijd Want ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus dat niets door zichzelf ongewijd is, behalve voor wie iets ongewijd rekent, voor hem is het ongewijd. Wat Paulus zijn lezers in dit vers meedeelt, staat voor hem vast. Hij weet het. Hij is er ook van overtuigd in de Heer Jezus. We mogen aannemen dat de Heer Jezus, die bij herhaling aan Paulus is verschenen (Hand.26:16), hem dit persoonlijk duidelijk heeft gemaakt. Het woord ‘ongewijd’ dat in dit vers drie keer genoemd wordt, is in het Grieks ‘koinos’ en betekent letterlijk ‘gemeenschappelijk’ (vergelijk Hand.2:44). Afgeleid kreeg het de betekenis van ‘algemeen’ en vandaar de gedachte van ‘gewoon’ of ‘profaan’. Vaak in de ongunstige zin des woords: ongewijd. Zoals ook wij onderscheid maken tussen gewijd en ongewijd als het gaat over bijvoorbeeld muziek of geschiedenis. Of denk aan attributen in de tempel of boekrollen die speciaal geheiligd of gewijd waren. Wat Paulus hier stellig neerzet is, dat niets in zichzelf of per definitie ongewijd of profaan is. Eten, drinken, of een dag ongewijd noemen, zegt meer over de spreker dan over het onderwerp. Paulus’ overtuiging is, dat alles waarvoor we God oprecht danken (1Tim.4:4) aan Hem is gewijd. Want dingen worden dankzeggend gezegend (1Kor.10:30). 477
Page 458
Romeinen 14:15 – bedroefd maken? Want indien uw broeder vanwege voedsel bedroefd wordt gemaakt, dan wandelt u niet meer naar liefde. Paulus sluit hier aan bij wat hij in vers 13b schreef: “plaats voor de broeder geen aanstoot of valstrik”. Zeker, ik kan en mag elk type voedsel tot mij nemen (14:2), maar wanneer ik weet dat mijn broeder daardoor serieus van slag raakt, dan wandel ik niet naar de regel van liefde. Let wel: het gaat hier niet om een broeder die geïrriteerd of boos is, of die wil beletten wat ik doe. Dat is puur heerszucht waarvoor we juist niet zouden zwichten. Zoals Paulus lieden die “onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben bespieden”, niet uit de weg ging (Gal.2:4,5) Hij peinsde er niet over! Want dat is wetticisme en tirannie die openlijk weerstaan dient te worden (Gal.2:11). Mede omdat zulk gedrag vaak is ingegeven door hypocrisie: willen deugen voor de bühne. De situatie in bovenstaand vers is, dat mijn gedrag m’n broeder bedroefd maakt, waardoor hij aan het wankelen wordt gebracht. Hij valt dus niet over mijn gedrag (= ergernis), maar door mijn gedrag. Wie zou dat willen? In dat geval kan ik beter afzien van bepaald voedsel. Want de liefde bouwt op (1Kor.8:1). 478 Romeinen 14:15 – verloren gaan Laat niet om uw voedsel degene verloren gaan ten behoeve van wie Christus stierf. Dit zinsdeel behoeft voor velen toelichting, omdat het begrip ‘verloren gaan’ in de christenheid een heel eigen leven is gaan leiden. Voor de meesten betekent ‘verloren gaan’ een definitief lot. In dit vers loopt men ook nog eens tegen het probleem op, dat dit lot nota bene een broeder overkomt… Kunnen gelovigen dan alsnog hun redding verliezen? Wat is ‘verloren gaan’ eigenlijk? Het Griekse woord voor ‘verloren gaan’ (apollumi)’ wordt in bijbelvertalingen weergegeven met onder andere ‘omkomen’ (Hand.5:37), ‘vergaan’ (Mat.5:28) of ‘teloorgaan’ (Luc.21:18). In essentie heeft het altijd de betekenis in zich van ‘kwijtraken’. Iets dat verloren is, is men kwijt. Denk in dat verband vooral aan de beroemde ‘gelijkenissen’ in Lucas 15 over het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon. De clou daarin is telkens: het verlorene wordt altijd weer gevonden. Want daar staat Hij garant voor, die het verlorene zoekt… en dus ook vindt! Jazeker, ook gelovigen kunnen “verloren gaan” (tegenwoordige tijd!), in de zin van: de weg kwijtraken. Maar het loutere feit, dat Christus voor hen stierf (zoals hij voor alle mensen stierf; 2Kor.5:15), is de garantie dat ze op Zijn tijd gevonden zullen worden! 479
Page 460
Romeinen 14:16 – koketteren met het goede Laat dan het goede van jullie niet gelasterd worden. Met “het goede” doelt Paulus hier op de vrijheid waarin we mogen staan. In tegenstelling tot “de zwakke in het geloof” (:1), is de ‘sterke’ zich daarvan bewust. Hij weet dat hij alles mag eten en ook dat het onderhouden van speciale dagen niet universeel van toepassing is. Hij heeft weet van vrijheid en beseft de waarde om dat te koesteren. Tegelijkertijd zou het genoemde “goede” van de sterke geen aanleiding mogen worden voor laster. Die situatie kan zich voordoen wanneer een gelovige iets doet of laat, waar een ander ernstig van in de war geraakt. Daarmee wordt uiteraard niet zo’n daad in zichzelf fout. Want wat zou er fout kunnen zijn aan het dankbaar beleven van de vrijheid? Maar het kwalijke zit ‘m in het niet rekenen met de gevoeligheden van “de zwakke in het geloof”. In de onderlinge omgang tussen gelovigen gaat het niet om ‘gelijk hebben’. Want wat heb je aan ‘gelijk’ als het resultaat daarvan is dat “de zwakke in het geloof” verdwaalt en het spoor bijster raakt? Zou de buitenwacht zulk onbegrip niet terecht lasteren? Paulus wijst in het volgende vers op het alternatief. Waarom niet ‘de vlag laten wapperen’ van Gods koningschap?!? 480 Romeinen 14:17 – het koningschap van God Want het koningschap van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Tot dusver was beoogd, dat we onderling geen oordelen zouden vellen over ‘arbitraire’ zaken. Bijvoorbeeld over het wel of niet nemen van bepaald eten of drinken. Van elkaar oordelen zouden we ons onthouden, omdat het eindoordeel slechts toekomt aan de ene ‘Arbiter’ (:7-9). Door zich met anderen te bemoeien en elkaar te oordelen, ontgaat het ons dat alleen GOD absolute zeggenschap heeft. Dat is wat hier “het koningschap van God” heet. Er is nauwelijks een begrip in het ‘Nieuwe Testament’ te vinden dat zo vaak voorkomt als dit “koningschap van God”. Het verwijst naar het koning-zijn van God en vandaar ook naar het gebied waarbinnen Hij koning is. In het laatste geval noemen wij dat gewoonlijk ‘koninkrijk‘ en zo wordt het ook meestal weergegeven in de bijbelvertalingen. Het Griekse woord basileia omvat beiden: zowel de functie (koningschap) alsook het terrein (koninkrijk; vergelijk Hand.1:6; Openb.17:12,18). Wat eerder door Paulus werd aangeduid als het Heer-zijn van de opgewekte Christus (:9), heet hier “het koningschap van God”. Maar dat is niet twee, het is één. Want God zelf heeft Jezus de hoogste plaats gegeven (Filp.2:9). 481
Page 462
Romeinen 14:17 – rechtvaardigheid, vrede en vreugde Want het koningschap van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Waar God heerst, daar verliest men zich niet in kortzichtige oordelen over gedragingen van de ander. Integendeel, daar krijgen de hoogste waarden gestalte. Zo zal het straks zijn wanneer het koningschap van God universele erkenning krijgt. Om te beginnen in de komende aeon, het Millennium. Dan zal Gods koningschap wereldwijd en openbaar zijn en alle volken zullen onder Jezus Christus’ heerschappij de zegenrijke vruchten daarvan plukken. Alom zal dan rechtvaardigheid heersen. Er zal niet langer rechtsongelijkheid of willekeur zijn. Ieder zal naar recht ontvangen wat hem toekomt. Ook geen oorlogen of conflicten zullen er nog zijn. Oorlogsmaterieel zal worden omgesmeed voor vreedzame doeleinden. Ware tevredenheid zal men beleven en vandaar ook intense vreugde. Shalom zal heersen en dat zal zoveel meer blijken te zijn dan het ontbreken van oorlog. Wat nu nog een utopie lijkt, zal onder de heerschappij van Israëls Messias werkelijkheid worden. Dit koningschap van God in openbare vorm is toekomstmuziek, maar op kleine schaal en in verborgenheid wordt dat nu al beleefd. Overal waar Gods woord ‘de scepter zwaait’ wordt rechtvaardigheid betracht, vrede gesmaakt en vreugde beleefd. Dat is Gods veelbelovende koningschap in miniatuur! 482 Romeinen 14:17,18 – welgevallig en welbeproefd …rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Want wie daarin als slaaf voor Christus dient, is welgevallig bij God en welbeproefd bij de mensen. Wat in het voorgaande vers het koningschap (of koninkrijk) van God heet, wordt hier genoemd: als slaaf voor Christus dienen. En daarmee is Paulus weer terug bij het eerdere thema van het Heerzijn (= eigenaarschap) van Christus (:9). Christus stierf en werd levend opdat Hij Heer zou zijn over doden en levenden. Waar dit beleefd wordt, daar komt het koningschap van God tot uitdrukking. Want in het nieuwe leven (= heilige geest!) dat Christus aan het licht bracht, overheersen rechtvaardigheid, vrede en vreugde. Het zijn deze hoogwaardige eigenschappen, die het Heer-zijn van de opgewekte Christus typeren. God ziet met welgevallen daarop, omdat Hij zichzelf daarin herkent. Hij is immers rechtvaardig en doet altijd recht aan zijn belofte. En Hij heeft vrede, want alles is bij Hem volmaakt onder controle en Hij maakt ook vrede door alle vijanden tot zich te verzoenen (Kol.1:20). Louter vreugde is bij Hem want Hij is “de gelukkige God” (1Tim.1:11, Telos). Hem gelukt alles wat Hij onderneemt! Hoe duister en verdraaid de wereld ook moge zijn, de kwaliteit van deze eigenschappen is boven elke twijfel verheven. Ze doorstaat elke toets! 483
Page 464
Romeinen 14:19,20 – de onderlinge opbouw Laten we dan najagen de dingen van de vrede en van de onderlinge opbouw. Breek niet om het voedsel het werk van God af. Alles is inderdaad rein, maar kwaad voor de mens die door aanstoot eet. De conclusie uit het voorgaande moet duidelijk zijn. De keuze om al dan niet ‘bepaald voedsel tot zich te nemen’, zou men nooit als wet aan elkaar mogen opleggen. Want in plaats van elkaar op te bouwen zou dit afbraak van Gods werk betekenen. Zijn werk bestaat immers daaruit dat Hij door zijn woord de ekklesia opbouwt (1Kor.3:9)? Waar we elkaar de ruimte geven en vandaar onderlinge vrede beleven, daar maakt God ons zijn woord duidelijk. Het staat in schril contrast met de ruzieachtige sfeer die ontstaat als mensen elkaar de wet voorschrijven. Maar ook als men geen rekening houdt met de gevoeligheden van “zwakken in het geloof” (:1). Alles is rein voor wie gelooft alles te kunnen eten (:2). Maar dat ligt anders voor wie dat (nog) niet verstaat. Zoiets mag dan van een zwak geweten getuigen, het verdient wel respect! Het is verwerpelijk iemand iets te laten doen, terwijl deze meent dat dit kwaad is. In de ekklesia waar opbouw plaatsvindt, is ruimte voor zowel ‘sterken’ als ‘zwakken’. 484 Romeinen 14:21 – redenen om af te zien Het is goed geen vleesgerechten te eten noch wijn te drinken noch iets waaraan uw broeder zich stoot [of verstrikt wordt of zwak is]. Over de motieven waarom een deel van Paulus’ eerste lezers geen vleesgerechten aten of wijn dronken, lezen we in dit hoofdstuk nauwelijks. Behalve dan dat het als “ongewijd” (onrein) door hen werd beschouwd. Paulus begon zijn betoog (:1) met te zeggen dat het “de zwakke in het geloof” is die zo redeneert. Maar wanneer hij dit als “zwak” aanmerkt, is dit voor hem geen veroordeling van degenen die zo denken. Integendeel, hij neemt het uitdrukkelijk voor hen op. Het laatste zinsdeel dat tussen vierkante haken staat is onzeker, omdat het niet in alle oude handschriften voorkomt. Maar het maakt wel des te duidelijker waarom het goed is om in bepaalde gevallen vrijwillig (!) af te zien van volstrekt legitieme gebruiken als vlees- en wijnconsumptie. Niet omdat het de ander irriteert of boos maakt. Maar omdat hij zich er aan stoot, dat wil zeggen: hij struikelt erover. Of hij raakt erdoor verstrikt en verzwakt. In dat geval dient de liefde, die altijd uit is op vrede en onderlinge opbouw, te prevaleren. Want “alles is wel geoorloofd, maar niet alles is nuttig en opbouwend” (1Kor.10:23). 485
Page 466
Romeinen 14:22 – gelukkig wie toetst Het geloof dat u hebt, heb dat bij uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig wie zichzelf niet oordeelt in wat hij aan het toetsen is. Paulus spreekt hier ‘de sterke’ in het geloof aan. Deze gelooft alles te mogen eten (:2). En terecht, hetgeen blijkt uit het feit dat Paulus dit standpunt ‘sterk’ noemt. Maar hij is er geen voorstander van om dit geloof te etaleren. En de reden is inmiddels duidelijk: het zou “de zwakke in het geloof” (:1) kunnen doen struikelen. In zo’n situatie is het goed om af te zien van dingen die in zichzelf prima zijn. Houd het geloof dat je hebt maar voor jezelf. En uiteraard “voor het aangezicht van God”, maar dring je (sterke) geloof niet op aan mensen. Ook in het algemeen is dat een behartenswaardig uitgangspunt. Kom uit voor je geloof wanneer er om gevraagd wordt. Dus te pas, maar niet te onpas. Een gelovige laat zich niet leiden door de vraag of iets geoorloofd is, maar of het nuttig is en opbouwt. Dat vereist om zelf te denken en de dingen te toetsen (keuren, checken). Wie dat doet, wordt hier op voorhand gelukkig geprezen. Zo’n houding spreekt van een gezonde denkzin in een geest van liefde. 486 Romeinen 14:23 – het nadeel van de twijfel Maar wie twijfelt indien hij eet, is veroordeeld omdat het niet uit geloof is. Alles nu wat niet uit geloof is, is zonde. Het vorige vers ging over degene die geloof heeft en zijn handelen ook toetst aan de norm of het opbouwt. Hij wordt gelukkig geprezen. Dit vers gaat juist over degene die twijfelt als hij iets eet. In ons woord ’twijfel’ zit het Duitse woord ‘zwei’ (= twee) wat verwijst naar tweestrijd. Wie twijfelt in zijn doen of laten is innerlijk in conflict. Zulke twijfel staat tegenover geloof. Want wie in geloof handelt heeft vertrouwen dat het goed is wat hij doet. Het is immers “voor het aangezicht van God” (:22) overwogen en getoetst. Dit geloof wijst op vrede (vergelijk :17) en is dus het tegenovergestelde van conflict. Alles wat we doen of laten zou “uit geloof” zijn. Niet halfslachtig, op twee benen hinkend. Met excuses (of zeg maar gerust: smoezen) als: ‘ik doe het wel, maar eigenlijk zou ik het niet moeten doen’. Wie zo denkt en spreekt, heeft zichzelf al veroordeeld. De onrust waardoor men wordt achtervolgd, is het geweten dat aanklaagt. Dat is met recht: zonde. Want het mist het doel van vrede en vertrouwen in het van harte dankbaar zijn aan God. 487
Page 470
Romeinen 15:2,3 – pleasen of niet? Een ieder van ons behage de naaste ten goede, tot opbouw, want ook Christus behaagt niet zichzelf… Voor wie Paulus’ brieven enigszins kent, zal de oproep om “de naaste te behagen” wellicht wat vreemd overkomen. Want schrijft de apostel niet in Galaten 1:10 (zie ook 1Thes.2:4) dat hij, als hij nog mensen zou behagen, geen slaaf van Christus zou zijn? Is dat niet tegenstrijdig? Op het eerste gezicht misschien wel, maar het verschil zit ’m in de context. In Galaten 1 en 1Thessalonika 2 gaat het om het behagen van de naaste ten koste van het Evangelie. Dan is elke toegeeflijkheid of elk compromis uit den boze. Geen water bij de wijn! In Romeinen 15:2 echter gaat het om het behagen van de naaste ten koste van onszelf! Dat is een totaal ander motief en doeleinde. Onze eigen belangen zouden we altijd onderschikken waar dit de naaste ten goede komt en tot opbouw is. Zo schrijft Paulus in 1Korinthe 9:21: “Ik werd voor de zwakken zwak opdat ik de zwakken zou winnen”. Altijd cijferde hij zichzelf weg en zo werd hij voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek. “Voor allen ben ik alles geworden… Alles doe ik terwille van het Goede Bericht” (1Kor.9:20,21). Wat een voorbeeld! 492 Romeinen 15:3 – de smaad van Christus …want ook Christus behaagt niet zichzelf, maar zoals er staat geschreven “de smaadwoorden van die U smaden, vallen op mij”. Als motief om niet onszelf te behagen, voert Paulus hier Christus als voorbeeld op. Op aarde was hij de Verworpene en ook nu, hoewel in hemelse heerlijkheid, is hij nog steeds de miskende. En de smaadwoorden die opgezonden worden naar God in de hemel, vallen ook hem ten deel. Paulus citeert uit Psalm 69 waar David als “gezalfde” het voorwerp is van verwerping door zijn volksgenoten. Toch is de “ik” en “mij” in deze psalm niet David zelf, maar de Messias die zonder reden werd gehaat (Ps.69:5) en die men in zijn dorst azijn liet drinken (Ps.69:22). Zowel Mattheüs (27:48) als Marcus (15:36) alsook Johannes (15:25; 19:28), verwijzen uitdrukkelijk naar Psalm 69 en laten weten, dat deze woorden hun vervulling vinden in wat Christus onderging. David was niet slechts een poëet, maar veel meer dan dat. Hij was een profeet, zoals ook Petrus op de Pinksterdag zijn volksgenoten duidelijk maakte (Hand.2:30). Tot op de dag van vandaag is Christus miskend, terwijl de ogen van zijn volk verduisterd zijn (vergelijk Ps.69:23 en Rom.11:9,10!). Maar omdat het Christus niet om zichzelf ging, verdroeg hij de smaad in de wetenschap dat zijn God alles ten goede zou keren! 493
Page 472
Romeinen 15:4 – de aanmoediging van de Schriften Want zoveel tevoren werd geschreven tot onze onderwijzing, werd geschreven opdat door het verduren en door de aanmoediging van de Schriften wij de hoop zouden hebben. Paulus had zojuist geciteerd uit de Psalmen en doelt met “zoveel tevoren werd geschreven” op de Hebreeuwse Bijbel. Alles daarin is “tot onze onderwijzing”. Het zogenoemde ‘Oude Testament’ mag dan weliswaar niet aan ons gericht zijn, het is wel degelijk voor ons. De aangehaalde woorden uit Psalm 69 over Christus, die niet zichzelf behaagde maar zich de smaad liet welgevallen, worden in bovenstaand vers verklaard. Want hoe kon Christus de smaad, de schande en het kruis verduren? Hebreeën 12:2 zegt: doordat hij zag op de vreugde die voor hem lag. Hij was onderwezen vanuit “de Schriften”! En door de hoop die hij daarin aantrof, vond hij de aanmoediging om alles te verduren. “De Schriften” waren Christus’ krachtbron. Hij behaagde niet zichzelf, maar zei tegen zijn God: “zie, hier ben ik, in de boekrol staat van mij geschreven” (Ps.40:8; Hebr.10:7). En zó, in deze onderwerping aan (en met vertrouwen in) “de Schriften” is hij de weg van vernedering gegaan. Dat is voor ons niet anders. Ook wij hebben in de Schriften de hoop en daarmee de kracht om te verduren. 494 Romeinen 15:5 – hetzelfde gezind De God van het verduren en van de aanmoediging moge jullie geven hetzelfde gezind te zijn onder elkaar naar Christus Jezus… Christus Jezus zocht niet zichzelf te behagen, maar was geheel gericht op het volbrengen van Gods wil. Hij verduurde alle smaad en hij wist dat God via die weg de wereld met Zichzelf zou verzoenen. Zo was hij niet alleen gericht op God, maar daardoor ook op de redding van diezelfde mensheid, die hem aan het kruis nagelde. In de Schriften en alles wat tevoren geschreven was, vond hij het onderwijs en de hoop en zó werd hij aangemoedigd om alles te verduren. Zó werkt God. Het is via het onderwijs van de Schriften, dat Hij ons aanmoedigt en de kracht geeft om te verduren. Waar geen mensenwoord toe in staat is, vermag Gods woord in en door ons te doen. Zijn woord geeft kracht om iedere oppositie te trotseren en om smaad te verdragen. Deze oriëntatie op de Schriften als onfeilbaar kompas en als onuitputtelijke krachtbron kende Christus Jezus hier op aarde. Altijd was zijn antwoord: “er staat geschreven!”. Het is deze gezindheid die we als gelovigen onder elkaar mogen beleven. Dat staat garant voor vreugde en onderlinge vrede en eendracht! 495
Page 474
Romeinen 15:6 – met één mond …opdat jullie met één mond eendrachtig zouden verheerlijken de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Als gelovigen mogen we ons (zoals ooit Christus) laten onderwijzen door de Schriften en worden aangemoedigd door de hoop die daarin wordt voorgehouden. Zo leren we onszelf weg te cijferen. Wanneer we allen georiënteerd zijn op wat “er staat geschreven”, dan staan als vanzelf ‘de neuzen in één richting’. Eendracht betekent geen eenvormigheid en evenmin dat we elkaar napraten. Het betekent ook geen gedeeld lidmaatschap van dezelfde club. Dat is slechts een kunstmatige (opgelegde) eenheid, zoals organisaties die nastreven. Een organische eenheid daarentegen wordt niet gemaakt, maar die is er. Die eenheid beleven we wanneer we gemeenschappelijk de liefde delen voor de Schriften en de woorden naspreken die daarin staan. Dat is ook wat we uitbeelden in het zingen: samen dezelfde woorden uitspreken. Als in een koor “met één mond” en dus “eendrachtig”. Deze eendracht is een harmonie. Want hoeveel soorten stemmen er ook klinken, het is symfonisch. Onder leiding van Hem die toonaangevend is (Ps.22:23) spreken we als “met één mond” de woorden Gods die in ons harten als muziek klinken. Zó etaleren we de heerlijkheid van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus! 496 Romeinen 15:6 – een mond vol …opdat jullie met één mond eendrachtig zouden verheerlijken de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. Het is opmerkelijk hoe diverse keren de “mond” in de Romeinenbrief ter sprake wordt gebracht. In drie gedeelten wordt de “mond” genoemd en iedere vermelding past in de opbouw van Paulus’ betoog. In de eerste hoofdstukken worden alle mensen neergezet als zondaren (doelmissers). In die context passen de woorden van Romeinen 3:14: “Hun mond is boordevol van vloek en bitterheid”. De conclusie hieruit volgt in vers 19: “… opdat elke mond gestopt zou worden en heel de wereld onder de rechtspraak van God zou komen”. In de hoofdstukken die volgen zet Paulus het Evangelie uiteen van waarom Christus stierf, begraven en opgewekt werd uit de doden. Het is het fundament van redding en nieuw leven. En dan lezen we in hoofdstuk 10:9: “Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en met je hart gelooft dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden” (zie ook 10:8 en 10:10). De laatste vermelding van de mond treffen we in bovenstaand vers. Het is de climax in een logische reeks. Eerst monden boordevol vloek. Dan gestopte monden. Vervolgens belijdende monden. En tenslotte als met één mond God de Vader verheerlijken! 497
Page 476
Romeinen 15:7 – zoals ook Christus Daarom, neem elkaar tot je, zoals ook Christus jullie tot zich nam, tot heerlijkheid van God. Met bovenstaande zin sluit Paulus het onderwerp af waarmee hij in hoofdstuk 14 vers 1 was begonnen. Hij begon daarin met ‘neem tot je, de zwakke in geloof’. En met een gelijksoortige aansporing sluit hij het onderwerp ook af. Met dit verschil dat hij nu niet alleen de sterken aanspreekt, maar ‘elk ander’. Elkaar dus, dat wil zeggen: wederzijds. Eerder merkten we al op dat het “tot zich nemen” (proslambano; Str. 4355) vaak sterker is dan alleen “aanvaarden”, zoals het gewoonlijk wordt vertaald. Het Griekse woord wordt ook gebruikt voor het tot zich nemen van eten en drinken (Hand.27:33,36). De basis van elkaar tot zich nemen is niet gelegen in sympathie of het behoren tot dezelfde club. En evenmin in het delen van dezelfde ideeën en opinies. Nee, het motief dat Paulus noemt, is dat Christus ons tot zich nam. Zojuist (:3) had hij laten zien hoever dat gaat. Christus (ver)droeg alle smaad om te bewijzen dat Gods liefde elke vijandschap trotseert. Want via Christus verzoent God een vijandige wereld tot Zichzelf, zodat vijandschap plaatsmaakt voor vrede. Christus is het bewijs van Gods onvoorwaardelijke liefde en is daarom “tot heerlijkheid van God”! 498 Romeinen 15:8 – Christus, dienaar van de besnijdenis Want ik zeg, dat Christus een dienaar is geworden van de besnijdenis ten behoeve van Gods waarheid om te bevestigen de beloften van de vaderen… Paulus roept zijn lezers op, om elkaar tot zich te nemen, zoals ook Christus (:7). Vanaf vers 8 tot en met 12, maakt Paulus duidelijk hoe en in welke volgorde Christus allen tot zich neemt. Eerst Israël en vervolgens de natiën. Dat is de rangorde, waarop ook Paulus’ bediening is gebaseerd. Christus is een dienaar geworden van de besnijdenis. Paulus doelt hier op het belangrijke gegeven dat Christus op aarde slechts gericht was op “de besnijdenis”, dat wil zeggen: het volk waarmee het “verbond van besnijdenis” (Hand.7:8) was gesloten. Wanneer in het buitenland een beroep op Jezus werd gedaan, excuseerde hij zich dat hij uitsluitend was gezonden tot het huis van Israël (Mat.15:24). En dat het niet goed was om “het brood van de kinderen (Israëls) te nemen” en aan de honden (lees: natiën) te geven. Wat Jezus in de evangeliën leerde was uitdrukkelijk niet bestemd voor heidense oren. Vandaar dat “hij leerde in hun synagogen” (Mat.4:23; 9:35; Luc.4:15). Het is ook “in de eerste plaats” voor Israël, dat God Christus deed opstaan (Hand.3:26). Primair voor hen is de belofte (Hand.2:39; 13:26; Rom.9:4,5) en heel de Schrift bevestigt dat! 499
Page 478
Romeinen 15:9 – onder de natiën …en dat de natiën ten behoeve van [zijn] ontferming God verheerlijken zoals staat geschreven: “daarom zal ik U toejuichen onder de natiën en voor Uw naam musiceren”. De opzet van oudsher was dat God eerst in ontferming zou omzien naar het volk van Israël, aan wie immers de beloften waren gegeven. En dat vervolgens, via een hersteld Israël, de zegeningen naar de natiën zouden gaan (Hand.3:25). Vele profetieën spreken daarover en zo zal het dan ook worden vervuld. Het wereldwijde Messiaanse rijk zal via een hersteld en wedergeboren Israël vanuit Jeruzalem tot stand komen. In de (intermezzo!) hoofdstukken Romeinen 9-11, betoogde Paulus echter dat de huidige tijd een onderbreking is. Een pauze. Israël is namelijk gestruikeld over het Evangelie van de opgestane Messias. En nu gaat vanwege Israëls struikeling de boodschap van redding naar de natiën (11:11). Dat was in de Hebreeuwse Bijbel verborgen en Paulus mag het als geheim openbaren. Het geheim is niet dat het heil naar de natiën gaat (dat was allang bekend!), maar dat het via Israëls ongeloof daar terecht komt (11:25; 16:25-27). De psalmwoorden waarin David (lees: Christus; Hand.2:31) aankondigt onder de natiën Gods heerlijkheid bekend te maken, worden vandaag op een voorheen verborgen wijze vervuld. Ziedaar Paulus’ unieke bediening! 500 Romeinen 15:10,11 – weest vrolijk natiën! En wederom zegt Hij: “weest vrolijk natiën met zijn volk”. En wederom: “Looft de Heer alle natiën en prijst Hem alle volken!” De Hebreeuwse Bijbel staat vol van oproepen om (en aankondigingen dat) de natiën God zullen verheerlijken vanwege zijn bewezen ontferming (:9). Met het perspectief dat eerst Israël God zal loven en dat vervolgens, via Israël, ook alle volken daarmee zullen instemmen. Maar Paulus’ bediening is gebaseerd op het feit, dat Israël als natie ongelovig de opgestane Messias heeft afgewezen en nu verhard is (Rom.9-11). Zouden de beloften daarmee komen te vervallen? Dat is onmogelijk! Want God vervult wat Hij belooft en “laat geen van zijn woorden ter aarde vallen”. Het ongeloof van de mens doet Gods trouw nooit teniet (3:3). Zodat de vervulling van de genoemde profetieën nog steeds gegarandeerd is. Maar dat is niet het hele verhaal. Want op een verborgen wijze en via een omweg (een dertiende apostel), worden bovenstaande Bijbelwoorden wel degelijk ook vandaag vervuld. Al is het slechts een “rest” van Israël dat gelooft – het is via dat “overblijfsel” dat de oproep om God te loven, alsnog de natiën bereikt. Samen met een minderheid van “zijn volk”, loven en prijzen zij vrolijk de Heer om zijn ontferming! 501
Page 480
Romeinen 15:12 – de wortel van Isaï En weer zegt Jesaja: er zal zijn “de wortel van Isaï en hij, die opstaat om overste van natiën te zijn; op hem zullen natiën hopen! In een reeks van citaten uit de Hebreeuwse Bijbel onderbouwt Paulus zijn punt, dat de natiën God zouden verheerlijken (:9). Daartoe citeert hij achtereenvolgens uit ‘de Wet’ (:10), ‘de Geschriften’ (:10,11) en ‘de Profeten’ (:12). In bovenstaand vers citeert hij uit de Griekse vertaling (de LXX) van Jesaja 11:1. Met “de wortel van Isai” wordt gedoeld op een scheut (loot) uit de wortel. Een scheut uit de afgehouwen tronk van Isaï, dat is de vader van David en daarmee ook de stamvader van het Davidische koningshuis. Deze dynastie heeft tot aan de ballingschap 22 koningen voortgebracht, waarna de stamboom van koningen als het ware werd omgehakt. Maar bij monde van Jesaja belooft God, dat uit die afgehouwen tronk ooit een jonge, veelbelovende scheut zou voortkomen. Een nakomeling van David (1:3), jazeker, die “de vervallen hut” (= het koningshuis met een vacante troon; Hand.15:16) zou herstellen. Niet slechts om in Jeruzalem over Israël te regeren, maar om de “overste van natiën te zijn”. Hij is de “scheut” (Hebreeuws: netser > Nazareth! Mat.2:23) uit een ten dode opgeschreven tronk. Hij is de Opgestane en op hem zullen natiën hun hoop vestigen! 502 Romeinen 15:13 – de God van de hoop De God nu van de hoop, moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede in het geloven, om jullie overvloedig te doen zijn in de hoop… Deze conclusie over “de hoop” sluit aan op de voorgaande zin, die eindigde met “op hem zullen de natiën hopen!”. God is “de God van de hoop” en daarom bestaan er bij Hem per definitie geen ‘hopeloze gevallen’. Het idee dat Hij een oord zou creëren waar schepselen van Hem zonder perspectief en dus hopeloos in zouden verdwijnen, staat volkomen haaks op wat de Schrift ons over GOD leert. De hoop waarvan hier sprake is, is zoveel meer dan optimisme. Want de hoop die God ons voorhoudt is een zekere verwachting. Niet voor niets wordt het vergeleken met een anker (Hebr.6:19), dat vastheid geeft aan een schip in de woelige baren van de zee. God overziet als enige de toekomst en spreekt daarover met dezelfde zekerheid, alsof ’t het verleden betreft. “Hij verkondigt van den beginne de afloop” (Jes.46:10). “De hoop van het Evangelie” (Kol.1:23) zoals Paulus die onder de natiën mocht herauten, is universeel, onvoorwaardelijk en allen omvattend (Kol.1:20). Niemand is hiervan uitgesloten. Zo’n solide hoop is werkelijk in staat een mens te “vervullen van alle vreugde en vrede”. 503
Page 482
Romeinen 15:13 – overvloedig in de hoop De God nu van de hoop, moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede in het geloven, om jullie overvloedig te doen zijn in de hoop, in capaciteit van heilige geest. We hebben geen notie van de onvoorstelbare hoop die de ene God voor de ganse schepping heeft weggelegd (8:21). Onvoorwaardelijk en gegarandeerd. Slechts één glimp van die heerlijkheid, zou reeds alle moeiten van dit leven vergoeden. Vandaar ook dat Paulus eerder schreef, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet eens waard is vergeleken te worden (!) met de heerlijkheid die zal worden geopenbaard (8:18). Dit voor waar houden (= geloven), geeft vreugde en vrede en zelfs nog meer: het geeft “alle vreugde en vrede”. Nee, nóg sterker: God is bij machte ons daarmee te vervullen. Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. En dat is wat “alle vreugde en vrede in het geloven” uitwerkt. Het maakt “overvloedig… in de hoop”, zodat de mond vanuit de volheid van het hart spreekt. Uiteraard is dit geen mensenwerk. “De God van de hoop” werkt dit door zijn woord uit in een mens. Vandaar ook “in capaciteit (= kracht, Grieks: dunamis) van heilige geest”. Met zo’n “gelukkige hoop” (Tit.2:13) hebben we reeds een hemel op aarde! 504 Romeinen 15:14,15 – boordevol en vervuld Ik ben echter overtuigd mijn broeders omtrent jullie, dat julliezelf boordevol van goedheid zijn, vervuld van elke kennis en ook in staat elkaar te attenderen. Toch schrijf ik jullie deels gedurfder, bij wijze van herinnering, vanwege de genade die mij van Godswege gegeven wordt… De eerste elf hoofdstukken van deze brief zijn leerstellig. Hoofdstuk 12 tot en met hoofdstuk 15:13, is het praktische deel. Wat nu nog volgt zijn afsluitende woorden over Paulus’ bediening (15:14-t/m 21) en reisvoornemens (15:22 t/m 33) en in hoofdstuk 16 nog tal van groeten. Paulus excuseert zich in bovenstaand vers voor zijn ietwat vrijpostige opmerkingen. Hij doelt daarbij ongetwijfeld op zijn instructies in hoofdstuk 14, met betrekking tot de sterken en de zwakken. Paulus is er van overtuigd dat zijn broeders in Rome zelf (meer dan) goed genoeg zijn en ook in alle opzichten voldoende kennis hebben om elkaar daarop attent te maken. Het woord voor ‘attenderen’ (Grieks: noutheteo) is opgebouwd uit de woorden voor denken en plaatsen en vandaar dat de betekenis ervan is: een onderwerp voor de aandacht plaatsen. Dat Paulus het lef had om zijn lezers aan gedurfde dingen te herinneren, was omdat hij zich bewust was van de genade die hem van Godswege gegeven werd. Zijn woorden zijn niet zomaar van iemand, maar van een “geroepen apostel” (1:1). 505
Page 484
Romeinen 15:15,16 – de offergave van de natiën …vanwege de genade die mij van Godswege gegeven wordt, opdat ik een bedienaar van Christus Jezus zou zijn onder de natiën, in gewijde dienst van het Evangelie van God, opdat de offergave van de natiën welaangenaam zou worden, geheiligd in heilige geest. Aan Paulus werd een unieke genade verleend die tevens zijn boodschap typeert. Hij herautte “het Evangelie van de genade Gods” (Hand.20:24) en ook “het beheer van de genade Gods” (Ef.3:2) was aan hem toevertrouwd. Waarom? “… opdat ik een bedienaar van Christus Jezus zou zijn onder de natiën”. Van het woord voor “bedienaar” (Grieks: leitourgos) dat Paulus hier bezigt, is ons woord ‘liturg’ afgeleid. Het duidt op een publiek ambt, zoals ook vertegenwoordigers van de overheid die bekleden (13:6). In de Septuagint (LXX) verwijst ‘liturg’ vaak naar ‘bedienaars’ in de tempel, zoals priesters dat waren (Jes.61:6). Niet de priesters in de tempel van Jeruzalem, maar “de gewijde dienst” die Paulus onder de natiën verrichtte, brengt voor God de welaangename offergave voort. Niet geheiligd door uitwendige rituelen, maar “geheiligd in heilige geest”. Overal waar “het Evangelie van God” (vergelijk 1:1) weerklank vindt bij een luisterend oor, wordt “de offergave van de natiën” aangevuld. Deze offergave, dat is de ekklesia. Bestemd voor de hemel! 506 Romeinen 15:17,18 – niet door mij bewerkt Zo heb ik dan roem in Christus Jezus in de dingen naar God toe. Want ik zal niet iets durven te spreken van wat Christus Jezus niet door mij bewerkt, tot gehoorzaamheid van natiën… Aan Paulus is de genade verleend om een priesterlijke bedienaar van Christus Jezus te zijn onder de natiën. Met trots vervult hij die dienst, hoewel het “roem in Christus Jezus” is. Het is hem immers ten deel gevallen. Het werk dat hij onder de natiën mocht verrichten noemde Paulus eerder (:15) een “gewijde dienst”, want het was niet zijn eigen werk. Wat hij sprak, gaf hij slechts door. In Galaten 1 vers 11 schrijft hij: “want van een mens ontving ik het ook niet, noch werd het mij onderwezen, maar door onthulling van Jezus Christus”. De woorden die Paulus onderwees had hij rechtstreeks vernomen van de verheerlijkte Christus en zijn daarom ook niet zijn eigen woorden, maar die van Christus Jezus zelf. Vandaar dat Paulus zich in veel van zijn brieven introduceert als “apostel (= afgevaardigde) van Christus Jezus”. Paulus’ werk onder de natiën was geen eigen initiatief, maar een missie, omdat ‘het hoge woord’ er uit moest. Opdat de natiën gehoor zouden geven aan “het Evangelie van God”. En dit Goede Bericht mag nog steeds klinken! 507
Page 486
Romeinen 15:18,19 – tekenen en wonderen …tot gehoorzaamheid van natiën, in woord en werk, in kracht van tekenen en van wonderen, in kracht van Gods geest, zodat ik vanaf Jeruzalem en rondom tot aan Illyrië, het Evangelie van Christus vervuld heb. Heel Paulus’ bediening om de natiën te doen horen van het Evangelie, was niet zijn werk, maar dat van Christus Jezus. Niet alleen de inhoud van de boodschap, maar ook de presentatie ervan. Juist in de kracht “van tekenen en wonderen” was het bewijs gelegen, dat Gods geest Paulus’ woord bevestigde. Het boek Handelingen benadrukt telkens hoe Paulus’ bediening onder de natiën krachtig werd bevestigd door “wonderen en tekenen”. Als bewijs aan Israël dat de boodschap van redding verplaatst was van Jeruzalem naar de natiën. Want door Jeruzalems ongeloof is het Evangelie van Christus bij de natiën terecht gekomen (Hand.22:18). De “tekenen en wonderen” waarmee Paulus’ getuigenis gepaard ging, maakten dit onmiskenbaar. En het maakte het volk ook jaloers (11:11). Paulus’ prediking ging van start “vanaf Jeruzalem en rondom (= het Joodse land)” tot aan Illyrië aan toe, wat tegenwoordig NoordGriekenland en Albanië heet. Mogelijk dat Paulus tijdens zijn recente reis door Macedonië (Hand.20:1-3) ook die streek heeft bezocht. Ten einde overal waar hij kwam, de vlag van het Goede Bericht te kunnen planten! 508 Romeinen 15:20 – niet bouwen op andermans fundament Zó stel ik er een eer in te evangeliseren, niet waar Christus reeds wordt genoemd, opdat ik niet zou bouwen op andermans fundament… Het oogmerk van Paulus’ bediening is de natiën te doen horen van het Evangelie van Christus. Maar hij stelde er een eer in om die plaatsen te vermijden waar de naam van Christus reeds genoemd werd. Daarmee doelt hij kennelijk op zijn collega-apostelen, die met “het evangelie van de besnijdenis” (Gal.2:7) zich op de Joden in het buitenland richten. Zoals bijvoorbeeld Petrus, die als “apostel van de besnijdenis” (Gal.2:8) zijn brief schreef aan Joden “in de diaspora” (1Petr.1:1). Het is waar, mensen uit de natiën konden daarvan ook kennisnemen, maar als ”gasten”. Het fundament dat Petrus en de andere apostelen legden, was hetzelfde als dat van Paulus, namelijk de opgewekte Christus (1Kor.15:11). Maar het verdere onderwijs vanaf dat fundament, verschilt van elkaar. Zo speelt in Paulus’ onderwijs de besnijdenis en de voorrang van de Jood totaal geen rol – aan hem was immers “het Evangelie van de voorhuid” toevertrouwd. Dat is een ‘heidens’ Evangelie (Gal.2:7). Paulus’ perspectief was anders en hij wist meer dan “de twaalf”. Daarom wilde Paulus niet “bouwen op andermans fundament” en stelde hij een eer in zijn pionierswerk. 509
Page 488
Romeinen 15:20,21 – niet gezocht, wel gevonden … opdat ik niet zou bouwen op andermans fundament, maar, zoals staat geschreven, “aan wie geen verslag werd gedaan van hem, die zullen hem zien, en wie niet gehoord hebben, die zullen begrijpen. Paulus koos er uitdrukkelijk voor om in zijn evangelieprediking als pionier te werk te gaan en niet te “bouwen op andermans fundament”. Hij motiveert zijn strategie met woorden ontleend aan zowel Jesaja 52:15 als 65:1. En dat is bepaald niet voor niets. Jesaja 52:15 maakt deel uit van de beroemde (vierde) profetie aangaande de Knecht van JAHWEH. Hoezeer deze misvormd en miskend was door zijn volk, maar niettemin door God werd verhoogd (Jes.52:13,14). En dan in vers 15 spreekt Jesaja over de natiën die buitenstaanders waren, maar desondanks het Evangelie vernemen. En laat nu precies dat de bediening zijn van de apostel Paulus! Op een verborgen wijze (!) hint Jesaja 52:15 op de tijd dat Christus is verhoogd en bij zijn eigen volk geen gehoor vindt, maar onder de natiën wel verstaan en begrepen wordt. Precies dezelfde tegenstelling zien we in Jesaja 65. In vers 2 lezen we “de ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk…”, daarmee doelend op Israël. En tegelijkertijd zegt Hij (Jes.65:1) “tot een volk dat mijn naam niet aanriep: Hier ben Ik!”. Ziedaar de ekklesia uit de natiën! 510 Romeinen 15:22,23 – verhinderingen Daarom werd ik vaak verhinderd naar jullie toe te komen. Maar nu geen plaats meer resteert in deze streken en ik sinds vele jaren het verlangen heb om naar jullie toe te komen… Aan het begin van zijn brief (1:10-15) had Paulus zijn lezers al laten weten dat hij hen zo graag in Rome wilde bezoeken. Vaak had hij daarvoor gebeden en ook al dikwijls het voornemen opgevat. Maar telkens werd hij verhinderd. De reden van deze verhinderingen is gelegen in de prioriteit die Paulus stelde en waarover hij zojuist had geschreven. Paulus’ drive was om onder de natiën het Evangelie van Christus te brengen (:19) op die plaatsen waar de naam van Christus nog niet was genoemd (:20). In die categorie viel Rome niet. Hoe het Evangelie daar terecht was gekomen, is niet met zekerheid te achterhalen, maar er was een ekklesia. Paulus adresseert zijn brief immers aan “geroepen heiligen van Jezus Christus” in Rome (1:6,7). Nu Paulus ook in Illyrië (in het tegenwoordige Joegoslavië) het Evangelie had gebracht, zou hij mogelijk binnen afzienbare tijd richting Spanje kunnen reizen (:24,28) en dan op doorreis Rome kunnen aandoen. En inderdaad, Paulus is in Rome terechtgekomen…, maar anders dan hij had gepland. De mens wikt, GOD beschikt. 511
Page 490
Romeinen 15:24,25 – altijd weer verder… …zodra ik naar Spanje reis; want ik hoop op doorreis jullie gade te slaan en onder jullie daar voortgeholpen te worden, wanneer ik van jullie eerst deels verzadigd moge worden. Maar nu reis ik naar Jeruzalem, ten dienste van de heiligen. Nu Paulus ook zijn pionierswerk in Illyrië had volbracht, zag het er naar uit dat hij binnen afzienbare tijd naar Spanje zou kunnen afreizen. En op zijn doorreis zou hij dan een tussenstop inlassen voor een bezoek aan Rome. Niet alleen om daar voortgeholpen te worden, maar vooral ook om de vele bekenden daar (zie hoofdstuk 16) te ontmoeten en daardoor “verzadigd te mogen worden”. Inderdaad “deels”, want Paulus moest weer verderop. Er was nog zoveel te doen! Het tijdstip dat de Romeinen-brief is geschreven, is in het boek Handelingen precies aan te wijzen: Handelingen 20:3. Paulus bevindt zich in Griekenland en is nu op reis naar Jeruzalem om de opbrengst af te dragen van een door hemzelf georganiseerde collecte. En dan zou hij na zijn bezoek aan Jeruzalem naar Rome gaan en, van daaruit, naar Spanje. Hoe kon hij op dit moment weten, hoezeer het bezoek aan Jeruzalem wederom zijn voornemens ernstig zouden vertragen? Het zou nog een paar jaar duren alvorens hij in Rome arriveerde. Als gevangene… 512 Romeinen 15:26,27 – de armen in Jeruzalem Want Macedonië en Achaje heeft het goed gedacht een zekere bijdrage te doen aan de armen van de heiligen die in Jeruzalem zijn. Want dit dunkt hen goed, ook zijn zij hun schuldenaars. Want indien de natiën deelnemen aan hun geestelijke zaken, zijn zij ook verschuldigd hen te bedienen in de vleselijke dingen. De bijdrage waarvan Paulus hier spreekt, is de inzameling die met name in de tweede Korinthe-brief uitgebreid aan de orde komt (1Kor.16:1; 2Kor.8,9). Paulus heeft nooit geld gevraagd voor zijn eigen arbeid, maar heeft zich daarentegen wel actief ingezet om de arme gelovigen in Jeruzalem te gedenken (Gal.2:10). Toch benadrukt hij ook hier het vrijwillig karakter van de inzameling: het “heeft hen goed gedacht” deze bijdrage te doen. De gespaarde opbrengst die aan Paulus en zijn medewerkers is meegegeven naar Jeruzalem, was een zeer royale gift. Toch speelt er nog een ander motief bij deze inzameling. De gelovigen uit de natiën hebben deel gekregen aan de geestelijke zaken van Israël. Sterker nog: de geestelijke rijkdom, die primair bestemd was voor Jeruzalem, ging nu aan Jeruzalem voorbij en kwam via Paulus bij de natiën terecht! Is het dan teveel gevraagd aan de natiën, om bij te dragen in Jeruzalems vleselijke (stoffelijke) behoeften? 513
Page 492
Romeinen 15:28,29 – volheid van zegen! Wanneer ik dan voor hen deze vrucht volbreng en verzegel, zal ik via jullie naar Spanje vertrekken. Ik weet nu, dat wanneer ik naar jullie toekom, ik in volheid van zegen van Christus zal komen. Het is Paulus’ voornemen om eerst Jeruzalem te bezoeken en de opbrengst van de collecte (“deze vrucht”) daar veilig (verzegeld) af te dragen. Als Paulus dan vervolgens naar Spanje zou afreizen zou hij dat doen via Rome als tussenstop. We weten dat Paulus inderdaad in Rome is gearriveerd, maar wel een paar jaar later dan gepland. En ook niet als een vrij reiziger maar als gevangene. Mogelijk dat Paulus na twee jaar gevangenschap in Rome alsnog zijn voornemen om naar Spanje te gaan, vervuld heeft. De Bijbel geeft daarover geen uitsluitsel. Paulus is er zeker van dat wanneer hij de gelovigen te Rome zal bezoeken, hij “in volheid van zegen van Christus zal komen”. Dat is een opmerkelijk statement, vooral als we bedenken dat Paulus in de gevangenis in Rome inderdaad zijn ‘magnum opus’ heeft geschreven: de Efeze- en Kolosse-brief. Nergens in zijn brieven wordt de extreem hoge positie die gelovigen in Christus bezitten, zozeer beschreven als juist in die brieven. “Gezegend met elke geestelijke zegen temidden van de hemelsen in Christus” (Ef.1:3)! 514 Romeinen 15:30,31 – strijden in de gebeden Maar ik roep jullie op broeders, door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de geest, samen met mij te strijden in de gebeden naar God, ten behoeve van mij, opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea… Voordat Paulus Rome zou bezoeken, moest hij nu eerst nog naar Jeruzalem gaan om daar de opbrengst van de collecte af te dragen (Hand.19:21). Maar Paulus ziet op tegen zijn bezoek aan Jeruzalem en heeft al een voorgevoel van de strubbelingen die hem daar wachten. En hoe meer hij Jeruzalem nadert, hoe meer dit voorgevoel verandert in een zekerheid. Want als hij korte tijd na het schrijven van deze brief in Milete een toespraak houdt, dan zegt hij dat hem van Godswege telkens wordt betuigd, dat hem in Jeruzalem gevangenschap en verdrukkingen wachten (Hand.20:22,23). Vanwege de donkere wolken die boven Jeruzalem hangen, wordt Paulus van alle kanten geadviseerd om af te zien van zijn bezoek aan de stad (Hand.21:12). Paulus is echter vastbesloten, maar dat maakt zijn reis wel des te meer tot een worsteling. Hij moedigt zijn geliefde lezers in Rome aan om in deze met hem te strijden in de gebeden. Hoe kostbaar is in zulke omstandigheden de support van geestverwante broeders! 515
Page 494
Romeinen 15:31 – de weerspannigen in Judea …opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea en mijn bediening voor Jeruzalem aangenaam ontvangen zal worden door de heiligen… Voor de voorbede waartoe Paulus oproept, worden in dit vers twee motieven genoemd. En beiden hangen met elkaar samen. In de eerste plaats hoopt Paulus te worden behoed voor de weerspannigen in Judea. Met deze weerspannigen doelt hij niet alleen op de Joden die Jezus als Messias verwerpen, maar ook (en wellicht vooral) op Joodse broeders die niets van zijn bediening onder de natiën moesten hebben (Hand.21:20,21). Verklaarde tegenstanders van het aan hem toevertrouwde “Evangelie van de voorhuid” (Gal.2:7). In de tweede plaats hoopt Paulus dat zijn bediening voor de arme heiligen in Jeruzalem, positief zou worden ontvangen. Hij is daar kennelijk allerminst zeker van, vanwege de slechte reputatie waarmee hij in Judea bekend stond. Hij kon daar geen goed doen. Zou een ‘heidense’ gift aan een arm Jeruzalem niet nog meer jaloezie oproepen? Immers, met de komst van de Messias zou de rijke zegen toch via Jeruzalem naar de natiën gaan?! En niet omgekeerd! Zou een collecte vanuit de natiën voor Jeruzalem misschien als provocatie van Paulus worden opgevat? Paulus’ bange vermoedens zijn inderdaad bewaarheid geworden. En tegelijkertijd: zo moest het gaan! 516 Romeinen 15:31,32 – samen-opwaarts-pauzeren …opdat ik uitgered zal worden van de weerspannigen in Judea en mijn bediening voor Jeruzalem aangenaam ontvangen zal worden door de heiligen, opdat ik in vreugde naar jullie komend door Gods wil, samen met jullie zou worden verkwikt. Zojuist is Paulus begonnen met zijn reis naar Jeruzalem (:25) en hij voorziet vele gevaren. Zelfs de reis er naartoe zou steeds meer een strijd worden, vanwege de omstanders die hem dit bezoek aan Jeruzalem afraadden. Daarom vraagt Paulus support vanuit Rome om met hem hierin te strijden. Mede omdat Rome na zijn verblijf in Jeruzalem, de volgende bestemming zou zijn. Paulus was zich ervan bewust dat alleen als God het wil, hij Rome zou kunnen bezoeken. Zelf wilde hij wel en had ook al heel vaak het voornemen daartoe opgevat (1:10), maar telkens weer werd het verhinderd. Slechts op Gods tijd zou Paulus naar Rome gaan en pas achteraf weten we hoe bijzonder die gang naar Rome is geweest. Juist de gevangenneming in Jeruzalem, zou hem naar Rome leiden. En daar, in Rome, zou hij “in vreugde” nóg meer heerlijkheid mogen bekendmaken over de huidige onderbreking in de heilshistorie. Jazeker, om “samen… verkwikt” te worden. Of letterlijker vanuit het Grieks: samen-opwaarts-pauzeren. Een woord dat we uitsluitend van Paulus kennen… 517
Page 498
Romeinen 16:1,2 – Febe Febe nu beveel ik bij jullie aan, onze zuster die tevens dienares van de ekklesia is, die te Kenchreeën is, opdat jullie haar zouden ontvangen in de Heer… Romeinen 16 is een aanhangsel van de Romeinen-brief met veel ‘personalia’. Om te beginnen beveelt Paulus ene Febe aan. Die aanbeveling zal wel los staan van de betekenis van haar naam (‘stralende’), maar illustratief is het wel. Paulus noemt haar “onze zuster”, wat erop wijst dat niet alleen Paulus maar ook de gelovigen te Rome haar kenden. Naast “onze zuster” is ze “tevens dienares van de ekklesia, die te Kenchreeën is”. Deze plaatsnaam kennen we uit Handelingen 18:18: het was de oostelijke haven van Korinthe en Febe functioneerde in Kenchreeën als dienares van de ekklesia (Grieks: diakonos). Een gezonde lokale ekklesia kent een ‘opziener’, iemand die toezicht houdt op het onderwijs, maar ook één of meer ‘dienaren’, mannelijk en vrouwelijk (vergelijk 1Tim.3:11; Filp.1:1). Zij dienen de ekklesia door praktische ondersteuning, bijvoorbeeld door hun huis beschikbaar te stellen. Febe was dus op reis van Kenchreeën (Korinthe) naar Rome. Haar man wordt niet genoemd; wellicht dat ze ongehuwd of weduwe was. Het ligt voor de hand dat zijzelf Paulus’ brief persoonlijk in Rome heeft bezorgd. Hij spreekt met hoge achting over haar! 521 Romeinen 16:1,2 – Febe, een voorvrouw van velen Febe nu beveel ik bij jullie aan, onze zuster die tevens dienares van de ekklesia is, die te Kenchreeën is, opdat jullie haar zouden ontvangen in de Heer, op een wijze, de heiligen waardig. En dat jullie haar zouden bijstaan in wat zij ook maar van jullie praktisch nodig zou hebben. Want zij is een voorvrouw van velen geworden, ook van mijzelf. Als we ervan uitgaan dat Febe inderdaad Paulus’ brief heeft meegenomen naar Rome, dan betekent dit dat de Romeinen-brief voor haar ook als aanbevelingsbrief diende. Paulus acht haar hoog en vertrouwt het Febe toe om de belangwekkende boodschap van de brief aan Rome over te brengen. Ze verdient het volgens de apostel om gastvrij in Rome te worden ontvangen. Tevens beveelt Paulus Febe aan om het werk dat ze in Rome ging aanpakken en moedigt daarbij zijn lezers aan om haar de benodigde praktische support te verlenen. Wat Febe specifiek nog meer in Rome zou gaan doen, wordt niet vermeld. Maar het is duidelijk dat haar positie vooraanstaand is. Daarom staat er ook dat ze een “voorvrouw van velen is geworden”, waarbij ‘voorvrouw’ (Grieks: prostatis) meestal wordt opgevat als ‘beschermvrouw’ of ‘patrones’. Jazeker, uitdrukkelijk ook van Paulus… ondanks diens (onterecht!) anti-vrouwen reputatie. 522
Page 500
Romeinen 16:3 – Prisca en Aquila Groet Prisca en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus… Na de aanbeveling van Febe volgt een lange lijst van groeten, die Paulus aan zijn lezers overbrengt. De eersten die hij noemt zijn Prisca (of Priscilla, zoals Lucas haar noemt) en Aquila. Paulus leerde dit Joodse echtpaar kennen in Korinthe (Hand.18:2). Zij waren kort tevoren uit Rome gevlucht en Paulus trok bij hen in, omdat Aquila evenals hijzelf, werkzaam was als tentenmaker. Opmerkelijk dat zowel Lucas als Paulus altijd Priscilla (of Prisca) als eerste noemen. Als “medewerkers in Christus Jezus”, treedt Prisca’s aandeel kennelijk op de voorgrond. Wanneer we Prisca en Aquila’s levensloop reconstrueren, valt op hoe bewogen hun leven is geweest: in vele plaatsen hebben zij gewoond en gearbeid. Ze vluchtten uit Rome, vestigden zich in Korinthe en toen Paulus van daaruit vertrok naar Efeze, zijn zij met hem daarheen meegereisd (Hand.18:18) en speelden daar, onder andere, een belangrijke rol in de ‘update’ van de zeer begaafde Apollos (Hand.18:26). Als Paulus later vanuit Efeze een brief schrijft aan de Korintiërs, groet hij hen ook namens Prisca en Aquila en “de ekklesia bij hen aan huis” (1Kor.16:19). En nu zij weer in Rome zijn teruggekeerd, hebben ze wederom een ekklesia aan huis (16:5). Wat een dienstbaarheid en gastvrijheid! 523 Romeinen 16:3,4 – Prisca en Aquila – waaghalzen Groet Prisca en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, die voor mijn ziel hun hals gewaagd hebben. Niet alleen ik ben dankbaar, maar ook al de ekklesia’s van de natiën. Uit alles wat we weten van Prisca en Aquila, is dat ze van aanvang af zeer nauw betrokken zijn geweest bij Paulus’ arbeid “in Christus Jezus”. Tot aan zijn levenseinde aan toe, is die verbondenheid gebleven (2Tim.4:19). Dat de twee voor zijn ziel hun hals gewaagd hebben, doet denken aan uitdrukkingen die ook bij ons teruggaan op de praktijk van onthoofding door een beul. Wie zijn hals waagt (of zijn nek uitsteekt), zet zijn leven op het spel. Het is niet duidelijk of Paulus bij deze dankbare woorden terugdenkt aan één speciale gebeurtenis. Wat wel duidelijk is, is dat Prisca en Aquila zowel in Korinthe (Hand.18:12) alsook in Efeze (Hand.19:29) levensgevaarlijke situaties met Paulus hebben meegemaakt. Hebben zij toen misschien met gevaar van eigen leven, hem in huis genomen? Paulus weidt daarover niet uit, maar veronderstelt hun daden als bekend. Want niet alleen hijzelf is voor Prisca en Aquila dankbaar, maar ook “al de ekklesia’s van de natiën”. Dat zijn ekklesia’s die ontstonden door de boodschap zoals Paulus deze onder de natiën mocht herauten. 524
Page 502
Romeinen 16:5 – de ekklesia bij hen aan huis [Groet] ook de ekklesia bij hen thuis. Toen Prisca en Aquila in Efeze waren, hadden zij een ekklesia aan huis (1Kor.16:19). En nu ze sinds kort weer in Rome zijn teruggekeerd, hebben ze opnieuw een ekklesia aan huis. En Paulus groet hen. Het woord ‘ekklesia’ is (vanuit de woordopbouw) een ‘uit-roepsel’, maar heeft de betekenis van een ‘volksvergadering’, waar de hoogste besluiten worden genomen. Denk bijvoorbeeld aan de ekklesia zoals daar sprake van is in Handelingen 19 (:32, 39, 41): het is de officiële vergadering van het volk. Dat wil zeggen: heel het volk werd daar aanwezig gerekend. Het ‘Nieuwe Testament’ kent daarom niet zoiets als ‘de plaatselijke gemeente’ tegenover ‘de universele gemeente’. De ekklesia die in een bepaalde plaats vergadert, representeert per definitie heel het volk. Door een vergadering bij iemand aan huis een ‘ekklesia’ te noemen, wordt aan deze vergadering de hoogst denkbare status toegekend. Voor zover we iets weten over locaties waar ekklesia’s vergaderden, is dit in het Nieuwe Testament meestal bij iemand aan huis (Kol.4:15; Film.1:2). Er waren geen kerkgebouwen, om over kathedralen maar te zwijgen. Het idee van een instituut of lidmaatschap is volstrekt onbekend in de Schrift. De ekklesia is geen organisatie, maar een organisme: het lichaam van Christus. En alleen zó functioneert ze ook: organisch! 525 Romeinen 16:5,6 – groet! Groet Epenetus, mijn geliefde, die een eersteling is van Asia voor Christus. Groet Maria die zich veel moeite getroost voor jullie. Er volgt nu een lijst van namen aan wie Paulus groeten overbrengt, maar die we verder niet kennen vanuit het boek Handelingen of ‘de brieven’. Epenetus (= ’geprezen’) is de eerste in die reeks. Paulus noemt hem nogal innig “mijn geliefde” en typeert hem als de eerste in Asia (in het huidige west-Turkije), die voor Christus gewonnen werd. Dat Epenetus pal na Prisca en Aquila wordt genoemd, zou kunnen betekenen dat hij deel uitmaakte van de genoemde ekklesia bij hen aan huis. Een andere link tussen hem en het echtpaar is dat ook Prisca en Aquila in Asia hebben gewoond (namelijk in Efeze, de hoofdstad). Het zou daarom zomaar kunnen dat Epenetus via hen in Rome terecht is gekomen. Ook over de hier genoemde Maria (van het Hebreeuwse Miriam) weten we niet meer dan wat Paulus in dit vers met achting over haar meldt. Paulus groet ook haar. Het Griekse woord voor ‘groet’ is opgebouwd uit de elementen ‘gelijktijdig’ en ’trekken’ en roept de gedachte op van een ‘hug’. Het is dus meer dan alleen gedag zeggen; het drukt zichtbaar en voelbaar genegenheid uit (vergelijk 16:16 “de heilige kus”). 526
Page 504
Romeinen 16:7 – gemarkeerd onder de apostelen Groet Andronikus en Junias, mijn verwanten en mijn medekrijgsgevangenen, die gemarkeerd zijn onder de apostelen, die ook vóór mij in Christus geweest zijn. Opnieuw noemt Paulus twee (ons verder) onbekende namen. Beide mannen zijn “verwanten” van hem en dus familieleden. Maar hij noemt ze ook “mijn mede-krijgsgevangenen”, wat aangeeft dat zij samen met hem streden (uiteraard in het Evangelie) en om die reden ook met hem gevangen hebben gezeten. Bij welke van de vele gelegenheden dat is geweest (vergelijk 2Kor.11:23), wordt hier niet vermeld. Van deze Andronikus en Junias in Rome, zegt Paulus ook nog dat ze “gemarkeerd zijn onder de apostelen”. “Gemarkeerd” wil zeggen: ze waren ‘gemerkt’ – opvallend, markant. Andronikus en Junias namen te midden van de apostelen een markante plaats in. We moeten bedenken, dat de kring van “de apostelen” (= afgevaardigden) veel uitgebreider was dan alleen “de twaalf”. Zo was Barnabas eveneens apostel (Hand.14:14; 4:36). Zie ook 1 Korinthe 15:5-7, waar eerst sprake is van “de twaalf” en daarna van “al de apostelen”. Karakteristiek voor een apostel is, dat deze een ooggetuige is geweest van de opgewekte Heer en ook door hem is afgevaardigd (1Kor.9:1). Paulus is in elk geval de laatste in die reeks (1Kor.15:8), zodat alle andere apostelen (per definitie) eerder dan hij “in Christus” waren. 527 Romeinen 16:8-11 – connecties in Rome Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer. Groet Urbanus, onze medewerker in Christus en Stachys, mijn geliefde. Groet Apelles, de welbeproefde in Christus. Groet hen die uit [de kring] van Aristobulus zijn. Groet Herodion, mijn verwante. Wederom volgen allerlei namen die alleen hier in het NT worden genoemd. Ampliatus (= ‘vergroten’, vergelijk ‘amplifier’ = versterker) en Stachys (= ‘korenaar) noemt Paulus beiden “mijn geliefde”. Hij blijkt tal van contacten in Rome te hebben waar wij geen flauw idee van hebben. Zo ook Urbanus (= ‘van de stad’ > urban = stedelijk), die hij “onze medewerker in Christus” noemt. Van ene Apelles (> appel = beroep doen op?) weet Paulus dat hij “de welbeproefde in Christus” is. Kennelijk heeft Apelles op uitzonderlijk wijze in Christus een test doorstaan. Dan groet Paulus ook “die uit [de kring] van Aristobulus zijn”. Is dat wellicht de kleinzoon van Herodes de Grote en broer van koning Aprippa I (Hand.12:1), die enkele jaren voor het schrijven van deze brief in Rome overleed? Die link met het vorstenhuis van Herodes wordt bevestigd in de naam van Herodion. Dit familielid van Paulus’ (“mijn verwante”) was mogelijk ook “uit [de kring] van Aristobulus”. De connecties van Paulus in Rome waren deels ook familierelaties. Verklaart dat misschien ook zijn Romeins burgerschap (Hand.22:28)? 528
Page 506
Romeinen 16:11,12 – in de Heer Groet hen die uit [de kring] van Narcissus zijn, die in de Heer zijn. Groet Tryfena en Tryfosa, [vrouwen] die in de Heer veel moeite doen. Groet Persis, de geliefde die veel moeite doet in de Heer. De naam Narcissus is bij ons vooral bekend als figuur uit de Griekse mythologie, die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Maar hier is sprake van een bekend veronderstelde Romeinse Narcissus. De bekendste Narcissus in die dagen in Rome was de schatrijke vertrouweling van keizer Claudius. Paulus groet niet Narcissus zelf, maar degenen die tot zijn kring of huishouden behoorden, dat wil zeggen: de gelovigen onder hen (“die in de Heer zijn”). Van de drie vrouwen die Paulus in vers 12 met achting noemt, behoren de eerste twee duidelijk bij elkaar: Tryfena en Tryfosa. Hun namen zijn bijna identiek en vermoedelijk waren het zussen (mogelijk waren zij zelfs een tweeling). Hun namen betekenen zoiets als ‘weelderig’, maar de credits die Paulus hen geeft, staan in contrast daarmee. Ze getroosten zich namelijk veel moeite in de Heer. Persis (= ‘Perzische’) wordt apart door Paulus gegroet. Evenals de genoemde zusters getroost zij zich veel moeite in de Heer. Speciaal wordt ze ook nog “de geliefde” genoemd. Hoe mooi is dat: kennelijk had ze algemeen die reputatie. 529 Romeinen 16:13 – Rufus en Paulus’ moeder Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer en zijn moeder en de mijne. Een aparte groet krijgt Rufus (= ’rooie’) “de uitverkorene in de Heer”. Aangezien alle gelovigen uitverkorenen van God zijn (8:33), moet het hier gaan over een bijzondere uitverkiezing van Rufus. Voor een unieke taak of positie. De enige andere Rufus die we in de Schrift tegenkomen is in Marcus 15:21, waar sprake is van ene Simon van Cyrene, een voorbijganger die geprest werd de zware balk op te nemen die Jezus droeg op weg naar Golgotha. Zijdelings merkt Marcus daarbij op dat deze Simon “de vader van Alexander en Rufus” is. Kennelijk was het Romeinse (!) lezerspubliek van Marcus bekend met deze namen. Zodat de Rufus die Paulus hier groet, mogelijk de zoon van Simon van Cyrene was. Paulus’ connectie met Rufus loopt via Rufus’ moeder die ook Paulus’ moeder is. Is dat niet opmerkelijk?! Meestal wordt dat laatste overdrachtelijk opgevat: Rufus’ moeder zou als een moeder voor Paulus zijn geweest. Maar waarom niet letterlijk? In dat geval is Paulus’ moeder ooit hertrouwd en is Rufus een zoon uit haar tweede tweede huwelijk en daarmee dus Paulus’ halfbroer. Hoe dan ook: Paulus’ moeder was kennelijk Romeins (vergelijk Hand.22:28). Inderdaad, vele wegen leidden Paulus naar Rome! 530
Page 508
Romeinen 16:14,15 – in Rome, maar niet rooms Groet Asynkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas en de broeders die samen met hen zijn. Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster en Olympas en alle heiligen die samen met hen zijn. Met uitzondering van Hermes (Hand.14:12), komen we geen van de negen genoemde namen in vers 15 en 16 elders in het Nieuwe Testament nog tegen. Paulus’ netwerk aan contacten in Rome is opvallend groot. Het is ook vanuit dat gezichtspunt zeer begrijpelijk, dat hij bij zijn voorgenomen reis naar Spanje een langere tussenstop heeft gepland in Rome (15:28). In Rome waren heel wat huizen waar gelovigen als ekklesia samenkwamen. Eén zo’n kring was in het huis van Prisca en Aquila (:5), maar ook in vers 15 en vers 16 worden tal van namen genoemd samen met “de broeders” of “alle heiligen die met hen zijn”. Er was geen genootschap, vereniging of een organisatorische paraplu waaronder men opereerde, maar wel een levende, organische eenheid. Het centralistische (roomse) model, dat zich later in deze stad zou ontwikkelen is een wanstaltig karikatuur van deze eenheid. Een instituut gebaseerd op macht en geld, zonder enige notie van wat het Evangelie is. Ware eenheid is geestelijk en wordt gevoed door liefde voor God en voor wat Hij te melden heeft (vergelijk ‘Filologus’ = liefhebber van het woord!). 531 Romeinen 16:16 – een heilige kus Groet elkaar in een heilige kus. Al de ekklesia’s van Christus groeten jullie. Tientallen namen zijn al genoemd om de groeten aan gelovigen over te brengen. Nu laat Paulus ook weten van wie die groeten in het algemeen komen (“al de ekklesia’s van Christus”) om in vers 21-23 nog zeven namen in het bijzonder te noemen. Naast de vele groeten die hij per brief overbrengt, spoort Paulus nu ook zijn lezers aan om elkaar te groeten “in een heilige kus”. De aansporing zit ’m niet in de vorm; Paulus schrijft niet: groet elkaar met een kus. Nee, hij veronderstelt dat men elkaar naar gewoonte groet met een kus en roept zijn lezers op dit “in een heilige kus” te doen. Dat staat niet alleen tegenover de verraderlijke ‘judaskus’, maar het onderscheidt zich ook van de profane, alledaagse kus. Met de kus (Grieks: philema) drukken we genegenheid uit met de mond. Afhankelijk van de context (cultuur, plaats en etiquette) kan het allerlei betekenissen in zich hebben, maar in het algemeen is het een intieme uiting van affectie. Met de “heilige kus” (vergelijk 1Kor.16:20; 2Kor.13:12; 1Thes.5:26 en 1Petr.5:14!) bezegelen we onderling de liefde Gods. De “heilige kus” herinnert aan God die door Christus de wereld met Zich ver-zoent! 532
Page 510
Romeinen 16:17 – mijd hen Maar ik roep jullie op broeders, dat jullie opmerken degenen die onenigheden en valstrikken maken buiten het onderwijs dat jullie leerden. En mijd hen! Pal na de reeks van hartelijke groeten volgt nog een dringende oproep en waarschuwing. De eenheid die Paulus’ lezers in Rome kenden, was gelegen in “het type onderwijs” dat aan hen was overgeleverd en waar ze van harte gehoorzaam aan waren geworden (6:17). Maar er waren kapers op de kust en Paulus wil graag dat zijn lezers hen opmerken. Hij roept ze niet op om deze mensen te bestrijden, maar in de eerste plaats om ze op te merken. De leraren waarover Paulus het heeft, herkent men aan het feit dat ze “buiten (letterlijk: naast) het onderwijs” van de apostel omgingen. Dat is hun signalement. Met hun onderwijs zaten ze er dus met recht “naast”. En de effecten van hun leer laten zich raden: ze veroorzaken “onenigheden en valstrikken”. Zo is het altijd ook weer in de kerkgeschiedenis gegaan. Zodra men afwijkt van Paulus’ onderwijs ontstaat verdeeldheid en houdt men geen stand (“valstrikken”). En wat moesten de lezers in Rome met lieden die met deze afwijkende verhalen aankwamen? Paulus zegt: “mijd hen!” En die aansporing is vandaag nog net zo actueel als toen! 533 Romeinen 16:18 – misleiding van argelozen Want zulke lieden dienen niet onze Heer Christus als slaaf, maar hun eigen buik en door vriendelijke en zegenende taal misleiden zij de harten van de argelozen. In het voorgaande vers waarschuwde Paulus voor mensen die “onenigheden en valstrikken” veroorzaken onder de gelovigen. Zij bereiken dit door af te wijken van het onderwijs, dat de gelovigen in Rome (aansluitend op Paulus) hadden ontvangen. Wat deze lieden precies leerden wordt niet vermeld, maar hun motieven en strategieën stelt Paulus wel aan de kaak. En die zeggen genoeg. Het eerste is dat zij (in de praktijk) Christus niet als Heer erkenden en zich dus niet aan zijn absolute gezag onderwierpen. Ze refereerden wellicht aan Jezus’ onderwijs op aarde, maar Hij was voor hen niet degene die, door zijn opwekking uit de doden, “tot Heer en Christus is gemaakt” (Hand.2:36). Zij dienden vooral “hun eigen buik”, wat mogelijk een sneer is naar het promoten van Israëls spijswetten onder de natiën. Het succes van deze leraren lag vooral in hun “vriendelijke en zegenende” taal. Hun presentatie was mooi, maar het was ‘een vlag op een modderschuit’. Hoe gemakkelijk om daarmee niets vermoedende luisteraars ‘in te pakken’. Daarom is in tijden van misleiding een kritisch denkvermogen van levensbelang! 534
Page 512
Romeinen 16:19 – ongekunsteld Want jullie gehoorzaamheid bereikte allen; over jullie verblijd ik mij en ik wil, dat jullie wijs zijn in het goede maar ongekunsteld in het kwade. In vers 17 riep Paulus zijn lezers op, om degenen op te merken die afwijken van het solide onderwijs. Alleen wanneer men in staat is hen te signaleren, kan men ze ook ontwijken. In vers 18 beschrijft Paulus vervolgens, dat zulke lieden alleen succes kunnen boeken bij argelozen, die alles voor zoete koek slikken. En hier, in vers 19, maakt hij duidelijk dat hij zich hierover geen zorgen maakt bij zijn lezers. Eerder schreef hij (1:8), dat er wereldwijd een sprake uitging van het geloof in Jezus Christus in Rome. Het “bereikte allen”. En Paulus is daar blij mee! De “gehoorzaamheid” waarvan hier sprake is, is de “gehoorzaamheid van geloof” (1:5; 16:26). Het waren geen ‘werken’ (der wet) die Paulus voorhield, maar het was een Goed Bericht – een mededeling! En geloof geeft daaraan gehoor en zegt ‘amen!’ Paulus wil dat zijn lezers “wijs zijn in het goede”, dat wil zeggen: in “het onderwijs” dat ze hadden ontvangen (:17). En in alles wat daarvan afweek (“het kwade”), konden ze maar beter onnozel en naïef blijven. Want wie de waarheid kent, herkent de leugen! Zo simpel is het! 535 Romeinen 16:20 – de satan verbrijzelen onder jullie voeten De God nu van de vrede zal de satan verbrijzelen onder jullie voeten in snelheid. De genade van onze Heer Jezus is met jullie. In de voorgaande verzen werden degenen die “onenigheden en valstrikken” veroorzaken (:17) aan de kaak gesteld. Ze zijn werktuigen van de tegenstander, die er immers op uit is om met listen gelovigen van hun positie in Christus te doen wegdwalen (Ef.6:11). Met onvrede als gevolg en vervreemding van elkaar (onenigheden). Paulus was echter blij dat de tegenstander geen succes had bij zijn lezers in Rome. De God van de vrede die met hen allen is (15:33!), staat ervoor garant dat de satan te Zijner tijd, in no-time verbrijzeld zal worden onder hun voeten. Het idee is niet zozeer dat dit gauw zou gebeuren, maar dat wanneer het gebeurt, dit “in snelheid” zal plaatsvinden. In Genesis 3:15 wordt van de Christus (“het zaad van de vrouw”) voorzegd, dat deze de kop van de slang zal vermorzelen. Hier wordt dit toegepast op de gelovigen (“onder jullie voeten”). Logisch, zij maken deel uit van Christus’ lichaam! Zoals in al Paulus’ brieven (2Thes.3:17,18) sluit hij ook hier af met de woorden “de genade van onze Heer Jezus is met jullie”. Dat is geen wens maar een garantie! 536
Page 514
Romeinen 16:21 – postscriptum Mijn medewerker Timotheüs groet jullie en Lucius en Jason en Sosipater, mijn verwanten. Zojuist waren alle groeten overgebracht plus de bij Paulus gebruikelijk afsluiting van zijn brieven. Wat nu volgt is duidelijk een naschrift, waarin eerst nog een achttal namen worden genoemd met groeten. De eerste is Paulus’ medewerker Timotheüs die hem sinds Handelingen 16:3 vrijwel voortdurend vergezelde. Zijn naam wordt in maar liefst elf brieven vermeld. De naam Lucius kennen we verder niet, tenzij… het een variant is van de naam Lucas (vergelijkbaar met de varianten Prisca en Priscilla). En die optie is niet alleen heel goed mogelijk, maar wordt zelfs waarschijnlijk wanneer we bedenken dat Paulus de Romeinen-brief schreef ten tijde van Handelingen 20:3, waarbij we vanuit de navolgende verzen weten, dat zowel Timotheüs alsook Lucas in gezelschap van Paulus waren. De twee (of drie?) laatstgenoemde namen die de groeten overbrengen naar Rome, Jason en Sosipater, zijn verwanten van Paulus. Jason is wellicht dezelfde als die in Handelingen 17:5-9 genoemd wordt. Hij kwam uit Thessalonika. Sosipater is zo goed als zeker dezelfde als Sopater uit Berea (Hand.20:4), die evenals Timotheüs en Lucas tot de delegatie behoorde die naar Jeruzalem afreisde. Door Schrift met Schrift te vergelijken krijgen heel wat namen in deze lijst alsnog een gezicht. 537 Romeinen 16:22,23 – Tertius en Quartus Ik Tertius, die de brief schrijft, groet jullie in de Heer. Gajus groet jullie, mijn gastheer en van heel de ekklesia. Erastus groet jullie, de beheerder van de stad en Quartus, de broeder. Gewoonlijk dicteerde Paulus zijn brief en ondertekende hij (als waarmerk) met een eigenhandige groet (1Kor.16:21; Kol.4:18). Bij uitzondering kennen we alleen de naam van de schrijver van de Romeinen-brief en uit de groet blijkt dat ook hij een gelovige was. De naam Tertius betekent ‘derde’, zoals Quartus ‘vierde’ betekent. Trouwens, in het gezelschap waarmee Paulus naar Jeruzalem reisde (Hand.20:4), bevond zich ook nog ene Secundus, wat ’tweede’ betekent. Deze Latijnse namen zijn dus niks anders dan nummers: een tweede, een derde en een vierde. Maar wonderlijk genoeg, een Primus (= ‘eerste’) onder deze broeders ontbreekt. Of toch niet? Die kwalificatie komt slechts toe aan de Zoon: “de eerste onder vele broeders” (8:29)! Gajus is wellicht dezelfde als die enkeling die door Paulus ooit is gedoopt (1Kor.1:14). Hij woonde royaal in Korinthe en Paulus zelf verbleef bij hem, maar ook heel de ekklesia vond in zijn huis onderdak. Erastus was “de oikonomos van de stad” (Korinthe), waarschijnlijk een soort wethouder. Maar onder de gelovigen was hij niet hoger of meer dan “Quartus, de broeder”. 538
Page 516
Romeinen 16:25 – “mijn Evangelie” Aan Hem nu, die bij machte is jullie standvastig te maken, volgens mijn Evangelie… Nu gaat Paulus zijn brief definitief afsluiten door een lofprijzing aan de ene God, wiens heerlijkheid in heel deze brief centraal staat. De vorm van deze lofprijzing is opvallend. Want Paulus begint met de lofprijzing (:25a), onderbreekt deze vervolgens in een lange tussenzin (:25b en 26), waarna hij alsnog de lofprijzing afsluit (:27). En in de tussenzin spreekt hij over een geheim dat God onthult in de huidige tussentijd, die een onderbreking is in de weg die God gaat met Israël. Is dat niet prachtig?! Paulus drukt de waarheid van de huidige tussentijd stilistisch uit, in een tussenzin. Paulus’ lofprijzing begint met de mededeling dat God bij machte is ons standvastig te maken. Dat is: vast te doen staan. En dan begint de tussenzin over wat Paulus “mijn Evangelie” noemt. Dat is het Evangelie dat hij niet heeft ontvangen of geleerd van een mens, maar door onthulling van Jezus Christus zelf (Gal.1:12). In Galaten 2:7 noemt hij dit “het Evangelie van de voorhuid”, waarin de besnijdenis (en alles wat daarmee verband houdt) geen enkele rol speelt. Als God ons vandaag (in deze tussentijd) vast doet staan, dan doet Hij dat per definitie in het Evangelie van Paulus! 539 Romeinen 16:25 – een verzwegen geheim Aan Hem nu, die bij machte is jullie standvastig te maken, volgens mijn Evangelie en de proclamatie van Jezus Christus, volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt wordt… Voor de huidige tussentijd, waarin Israël tijdelijk terzijde is gesteld, heeft God een apostel buiten het land geroepen. Om volgens het Evangelie zoals dat aan hem is toevertrouwd (“mijn Evangelie”), Jezus Christus te herauten. Deze boodschap van Paulus is, zo schrijft hij, “volgens onthulling van een geheim”. Zolang een geheim niet onthuld is, is alles verborgen. Er is hooguit een vermoeden, maar alles is raadselachtig en onbekend. Het Griekse woord voor ‘geheim’ (of verborgenheid) is musterion en daarin herkennen we direct ons woord ‘mysterie’. Gedurende de voorbije “aeonische tijden” (= tijden van aeonen, wereldtijdperken) is dat geheim “verzwegen”. Het is aan niemand bekend gemaakt en met opzet stil gehouden. Tot de onthulling van het geheim had geen mens er weet van. In Efeze 3:5 spreekt Paulus van het geheim “dat in andere generaties niet werd bekend gemaakt”. Het “werd verhuld vanaf de aeonen” (Ef.3:9). En in Kolosse 1:26 schrijft de apostel: “het geheim, dat verhuld is vanaf de aeonen en vanaf de generaties”. Maar nu (via Paulus)… is het onthuld en openbaar gemaakt! 540
Page 518
Romeinen 16:25,26 – nu openbaar gemaakt …volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt wordt alsook door profetische geschriften, volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God, tot gehoorzaamheid van geloof, aan al de natiën bekend gemaakt wordt… Het is God die bij machte is ons standvastig te maken in wat Paulus noemt “mijn Evangelie”. Daarin wordt een geheim onthuld dat gedurende de tijden van aeonen stil werd gehouden, maar nu openbaar wordt gemaakt. “… alsook door profetische geschriften (…) tot gehoorzaamheid van geloof, aan al de natiën bekend gemaakt wordt”. Het is een wat lastige zin met allerlei wendingen, maar het idee moet duidelijk zijn. Ook via “profetische geschriften” wordt het geheim aan al de natiën bekend gemaakt. Niet alleen mondeling, maar ook in geschrift heeft Paulus het onthulde geheim gedicteerd en opgetekend. Zodat we nu, bijna twintig eeuwen later, nog steeds kennis kunnen nemen van wat aan hem werd onthuld en wat hij, als apostel en leermeester van de natiën, heeft mogen bekendmaken. Maar hij moest dat ook, want het is”… volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God”. Evenals in Romeinen 1:5, is hier sprake van “gehoorzaamheid van geloof“. Niet van “werken” (vergelijk 9:32). Al de natiën zouden gehoor geven aan wat God naar zijn belofte zelf heeft vervuld! 541 Romeinen 16:25,26 – aeonische tijden & de aeonische God …volgens onthulling van een geheim, dat aeonische tijden verzwegen is, maar nu openbaar gemaakt (…) volgens uitdrukkelijk bevel van de aeonische God… Het begrip ‘aeon’ en alle varianten daarvan, komt een kleine tweehonderd keer voor in ons ‘Nieuwe Testament’. De doorsnee bijbellezer krijgt geen idee daarvan, omdat het niet alleen met ‘eeuw’, maar ook met ‘eeuwigheid’ wordt vertaald. Dat laatste is zeer kwalijk, omdat het suggereert dat een aeon geen begin of einde zou hebben, wat absoluut niet waar is. De Schrift spreekt van “vóór de aeonen” (1Kor.2:7) en elders van “vóór aeonische tijden” (Tit.1:2; 2Tim.1:9). De term “aeonische tijden” geeft in zichzelf al aan dat “aeonisch” (eeuw-ig) niet tegenover “tijd” (Grieks: chronos) staat. De eerste aeonische tijd werd opgevolgd door een andere aeonische tijd. Vandaar het meervoud “aeonische tijden”. Of zoals meerdere vertalingen iets vrijer weergeven: “tijden van eeuwen”. Efeze 2:2 spreekt van de “de aeon van deze wereld”; aeonen zijn opeenvolgende werelden of ‘wereldtijden’. Wanneer “aeonische tijden” hetzelfde als “tijden van aeonen” zijn, dan is de term “aeonische God” ook eenvoudig te verstaan. Het verwijst naar de God van de aeonen. Naar Hem die een “plan van aeonen” heeft (Ef.3:11) en die naar zijn gemaakt bestek aanstuurt op “de voleinding van de aeonen” (Hebr.9:26). Wat een GOD! 542
Zolang zonde en dood heersen, en daarmee onvolmaaktheid, is er niets op aarde wat aanspraak op perfectie kan maken. In Efeziërs 3:19 wordt onthuld, dat wij compleet gemaakt worden tot het volledige complement van God. Dat wij de onschatbare waarde van dit kostbare woord duidelijk mogen beseffen!

De completering van het al door Christus


Page 0
Page 4
INHOUD Compleet gemaakt blz. 9 Genade Completering van het al De Zoon van Zijn liefde De schepping van het al Eerste begin van de aarde Satan zondigt vanaf het begin Door de dood naar het leven Leven door de geest Belofte van de Verlosser Van Eden naar de (zond)vloed De tegenwoordige boze eon1 Geestelijk zaad God zond Zijn Zoon Jullie zijn compleet gemaakt in Hem Complement van Hem Die alles in allen compleet maakt De completering van Israël De vierde eon De grote witte troon De vijfde eon Opdat God zij alles in allen Christus completeert het al Christus is de Schepper van het al blz. 10-12 blz. 13-15 blz. 16-17 blz. 18-20 blz. 21-22 blz. 23-25 blz. 26-27 blz. 28 blz. 29-30 blz. 31-33 blz. 34-35 blz. 36-37 blz. 38 blz. 39 blz. 40 blz. 41 blz. 42 blz. 43 blz. 44-45 blz. 46-47 blz. 48-49 blz. 50-51 Christus is de Instandhouder van het al Christus is de Verzoener van het al Christus is het Hoofd van het al Christus – het al zal in Hem culmineren2 Christus is de Voleinder van het al God alles in allen Alles is uit God blz. 52 blz. 53 blz. 54 blz. 55 blz. 56-57 blz. 58-59 blz. 60 ___________________________________ 1 Eon is Nederlandse weergave van het Griekse aioon. Aangezien er meerdere ‘aionen’ blijken te zijn, wijst het niet op (eindeloze) eeuwigheid, maar op een tijd die een zeker einde kent. 2 Culmineren = tot een hoogtepunt komen. Het woord staat in Efeziërs 1:10, als vertaling van een Grieks woord dat opwaarts onder één hoofd brengen betekent. Alles zal onder Christus als Hoofd gebracht worden. 6
Page 6
En alles onderschikt Hij onder Zijn voeten en Hij geeft Hem als Hoofd boven alles aan de uitgeroepen gemeente die Zijn lichaam is, het complement van Hem, Die het al in allen compleet maakt. Efeziërs 1:22,23 7 Compleet gemaakt Wat een geweldige woorden voor ons, die geloven. Wij, die in een wereld leven, waar alles zo onaf, zo incompleet is, kunnen ons de reikwijdte van deze woorden in de betekenis, zoals de heilige Schrift die hanteert, nauwelijks voorstellen. Zelfs als we denken, dat we iets als voltooid kunnen zien, moeten we na korte of langere tijd opnieuw het onvolmaakte ervan erkennen. Zolang zonde en dood heersen, en daarmee onvolmaaktheid, is er niets op aarde wat aanspraak op perfectie kan maken. Dat is voor ons regelmatig een pijnlijke ervaring. En hoe onvolkomen voelen wij ons in ons stervende lichaam met zijn zwakheid, met alle beperkingen en belemmeringen. Waarheen wij ook kijken in deze wereld, overal zien we onvolmaaktheid. En in de wijsheid van mensen wordt dat juist zo duidelijk bewezen. Iedere generatie heeft aanmerkingen op de fouten van de vorige. Ook eindigt het beste en nobelste streven van de mensen altijd in mislukking. De Prediker heeft gelijk als hij zegt: IJdelheid van ijdelheden, alles is ijdelheid. Welk voordeel is er voor de mens met al zijn gezwoeg, dat hij zwoegt onder de zon? Pred.1:1,2 Deze kleine boekrol bevat veel wijsheid. Maar om deze wijsheid te begrijpen, is een vernieuwd denken (denkzin) nodig. Hoeveel mensen klampen zich niet vast aan wat niets, vluchtig en ijdel is. Hiervoor houden ze het liefst de ogen dicht. 9
Page 8
Genade! In dit machtige woord wordt onthuld, dat wij compleet gemaakt worden tot het volledige complement van God Efe.3:19. Het bevat alles wat God ons geschonken heeft in Christus, in Wie het complement van de Godheid lichamelijk woont.Kol.2:9 O, dat wij echt de onschatbare waarde van dit kostbare woord duidelijk mogen beseffen! Want het voorziet in alles en is volledig toereikend, zoals God Zelf! Genade is de uit het hart van God stromende liefde, die door heilige geest in onze harten uitgegoten is.Rom.5:5 Nu kunnen we de blik van onze onvolkomenheid afwenden. Wij verheugen ons in het volkomene van God, zoals aan ons onthuld in Christus. Deze heerlijkheid heeft God voor ons vastgelegd in Zijn woord, vooral in de brieven van de apostel Paulus.1Cor.2:12,13 Als wij het woord van de waarheid van het evangelie lezen en eruit leren wat God ons in genade geschonken heeft, dan zal het ons hart binnendringen.Kol.1:6,7 En wij lezen dit kostbare: en jullie zijn compleet gemaakt in Hem, Die het Hoofd is van iedere soevereiniteit en gevolmachtigde Kol.2:9 Wij zijn compleet in Christus, in Wie het complement van God lichamelijk woont. Nu mogen wij onze ogen van onze eigen incompleetheid afwenden en de blik richten op het volbrachte 10 werk, dat God in Christus voor ons tot stand bracht. Daarin zien we de voltooiing in de hoogste zin. Wij zijn nu in Christus Jezus Rom.8:1 en in Hem, in de geest, geplaatst in de tegenwoordigheid van God.Efe.2:6 God ziet ons in Christus Jezus. De gelovigen in het huidige beheer van de genade Efe.3:2,9 zijn de eersten van de schepping die geestelijk tot voltooiing komen. God zelf heeft ons daar gebracht. Wij gaan zien wat wij in onszelf waren en nu in Christus Jezus zijn. Wij waren: Zondaren Vijanden Slaven van zonde Onder wet Veroordeeld Wij zijn nu: Gerechtvaardigden Wederzijds verzoend Slaven van God Onder genade Geen veroordeling Kinderen van verontwaardiging Gods geliefden Onder dood en zonde Eertijds veraf Bijwoners, vreemdelingen In vlees Duisternis Levendgemaakt in Christus Dichtbij in Zijn bloed Leden van Gods familie In geest Licht in de Heer Christus’ dood en Zijn opstanding en verhoging aan de rechterhand van God zijn opmaat tot het grote doel: de 11
Page 10
completering van het al. En tot realisering ervan tijdens de eonen. Dit alles zou niet met het woord volheid3 uitgedrukt kunnen worden. Volheid is de toestand van vol-zijn, van voltooid zijn, maar niet van wat aanvulling is en compleet maakt, ofwel: tot de volle maat brengt. ___________________________________ 3 Volheid is in Grieks plèroma, waarbij complement het Nederlandse woord is. Complement = dat wat compleet maakt, het ontbrekende stuk(je) dat (als laatste) ingevoegd wordt zodat het geheel compleet is, af is. 12 Completering van het al Dat wat zich nu in de leden van het Lichaam van Christus in de geest voltrekt, zal ook het al, wat in de hemelen en op aarde is, beïnvloeden. Efe.1:10 Voor ons wordt dat lichamelijk voltooid in de aanwezigheid van de Heer, als Filippenzen vervuld wordt.Fil.3:2021 Ook hier zien we overal onvolkomenheid die evenwel door volkomenheid vervangen zal worden. Dit is onderdeel van het plan van God, dat Hij in Christus Jezus, onze Heer, uitvoert. Dit plan van God wordt in de Schrift op wonderlijke wijze aan ons onthuld. In Genesis 1:1 begint het, aan ons wordt het plan van de eonen -door Gods geest- onthuld, tot aan het einddoel zoals omschreven in 1 Corinthiërs. 15:28. Wanneer heilige geest de ogen van ons hart verlicht Efe.1:18, kunnen we in de Schrift de voetsporen van de levende God volgen. Om zo met de gelukkig makende kennis van God vervuld worden. Wat een genade en liefde van onze God en Vader, dat Hij ons aan Zijn gedachten en wegen laat deelnemen, die zoveel hoger zijn dan de onze.Jes.55:8,9 Iets groters dan de wijsheid, die Gods woord ons overbrengt, is er voor ons niet. Hier leert de geestelijke mens de dingen die van de geest zijn, te overdenken.Rom.8:5b In liefde heeft God ons tevoren bestemd tot plaats van zoon door Christus Jezus, voor Zichzelf. Efe.1:5 Deze grote God is onze Vader. Rom. 8:15-17 Net als de Zoon zouden wij ernaar streven te zijn in wat van onze Vader is - en wel in het bijzonder, omdat God Zijn zonen door Christus 13
Page 12
Jezus geroepen heeft om aan de realisering van Zijn plan in Hem, ons Hoofd, deel te nemen. Efe.1:22,23 Het hele universum is nauw verbonden met God en Zijn Christus. Wat een heerlijkheid bevatten deze woorden: Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al! Rom.11:36 En aan de Corinthiërs betuigt de apostel: …. Niettemin is er voor ons één God, de Vader, uit Wie het al is, en wij tot Hem 1Kor.8:6 Wat een eer brengen de vierentwintig oudsten voor de troon Hem als zij hun kransen neerwerpen en zeggen: Waardig bent U Heer, onze Heer en God, om de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, omdat Ú het al geschapen heeft, en door Uw wil waren en zijn zij geschapen Op.4:11 Dat wij toch diep in ons hart mogen beseffen, dat alles bestaat voor God, omwille van Hem. En waarom om Gods wil? Het antwoord is eenvoudig: het al moet een vat worden van de liefde van God, Die liefde is.1Joh.4:8 Wij zijn als leden van het lichaam 14 van Christus uit de tegenwoordige boze eon getrokken, naar de wil van onze God en Vader.Gal.1:4 Naar het welbehagen van Zijn wil bestemde God ons tevoren tot plaats van zoon door Christus Jezus Efe.1:5, opdat wij vaten van Zijn liefde worden.Rom.5:5;9:23-24 Het is Zijn wonderlijke liefdeswil, die boven ons leven staat en het bepaalt. Maar dit liefdesplan geldt net zo voor heel het grote universum. Liefde en wijsheid van God staan boven alles, hoe Zijn raad er ook uitziet. Het al is in het hart van God verankerd, lezen we in Romeinen 11:36. Als zonen van God zou ons hart veel meer vertrouwd zijn met deze grote en heerlijke gedachten van God. Wij blijven zo vaak hangen aan wat onze ogen zien en we laten ons zo makkelijk ontmoedigen. De moedeloosheid verdwijnt echter in die mate, waarin wij leren alles in het licht van God te zien. God bewerkt alles in overeenstemming met de raad van Zijn wil.Efe.1:11 Zij zijn allen Zijn dienaren Ps.119:91, Zijn Koninkrijk heerst over alles Ps.103:19, en: Uw koninkrijk is een koninkrijk van alle eeuwen (eonen).Ps.145:13 Wanneer we in de geest op de hoge uitkijkpost van het woord van God gaan staan, dan opent zich voor ons het juiste (uit)zicht over alles. Dan zien wij alles vanuit de hoogte van de troon van God, die altijd Zijn doel voor ogen heeft met alles wat gebeurt. De kennis van Gods woord staat hoog boven alle menselijke plannen en gedachten. Zo zal ons hart vervuld zijn van vreugde en vrede, in alle stormen. 15
Page 14
De Zoon van Zijn liefde Wat een kostbare benaming voor de Geliefde van de Vader! Kolossenzen zegt ons, dat de gelovigen nu al in de geest in Zijn koninkrijk overgezet zijn.Kol.1:13 De Vader heeft de Zoon lief en heeft alles in Zijn hand gegeven.Joh.3:35 De uitvoering van Zijn plan van eonen vertrouwt de Vader toe aan Hem, in Wie het hele complement van de godheid lichamelijk woont. Kol.2:9 Wat een innige liefdesband verbindt Vader en Zoon! Nu kunnen wij slechts een flauw vermoeden van hebben, hoe volkomen deze liefde moet zijn. Wij zouden daar in de geest veel over nadenken, omdat wij aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zullen worden.Rom.8:29 Daarvoor is het nodig, dat wij met onbedekt gezicht de heerlijkheid van Zijn liefde aanschouwen, zodat wij die weerspiegelen en gevormd worden naar hetzelfde beeld.2Kor.3:18 De heerlijkheid van Zijn liefde is de volmaakte afstraling van de liefde van God, want Hij is het beeld van de onzichtbare God. Kol.1:15 Het plan van eonen voert God door Zijn Zoon uit; het is het liefdesplan van de Vader. Dit is vergelijkbaar met de taak van een architect die een plan heeft uitgewerkt, dat hij ter uitvoering aan de bouwmeester overhandigt. De bouwmeester moet met dit plan vertrouwd zijn, zodat hij het in praktijk kan brengen. Zo is het ook met de Zoon; Hij is de bouwmeester. Maar de Zoon wist ook wat de uitvoering van het plan van Zijn Vader voor Hem aan lijden en diepste smaad met zich mee zou brengen. 16 Het kruis wierp in dit plan al de schaduw vooruit. De Zoon kende deze weg Luc.24:26, en stemde in met de bedoeling van de Vader.1Pet.1:19,20; Hebr.5:8 Door de gehoorzaamheid van de Zoon en Zijn bereidheid, beschikbaarstelling als gekozen offer, werd de uitvoering van dit plan van de Vader veiliggesteld. Wij mogen dit in geloof bevatten en zouden dit fundament nooit uit het oog verliezen. Wij mogen de hoogste verwachting en vaste zekerheid hebben wat de uitvoering van dit plan betreft. Alles is in de trouwe, beste handen: die van de Zoon van Zijn liefde. 17
Page 16
De schepping van het al Het al is in de Zoon geschapen. Over Hem staat dit: In de beginnen hebt Ú Heer, de aarde gefundeerd, en de hemelen zijn werken van Uw handen Hebr.1:10 In Johannes staat van het Woord dat in begin was: Alles is erdoor geworden en los ervan is zelfs niet één ding geworden, dat geworden is Joh.1:3 Paulus schrijft aan de Kolossenzen: Want in Hem is het al geschapen, wat in de hemelen en wat op de aarde is, het zichtbare en het onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij soevereiniteiten, hetzij gevolmachtigden; het al is door Hem en tot Hem geschapen Kol.1:16 Johannes schrijft, dat Hij de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige en Oorsprong van Gods schepping is. Op.3:14 Zo vond de schepping plaats, waarover wij in Genesis 1 lezen, in de Zoon 18 van Zijn liefde. Liefde is het motief van God van waaruit Hij haar in aanzijn riep, opdat zij instrument van Zijn liefde is. In Hem is het al geschapen, voordat het door Hem tot stand kwam. Daarin nam de Zoon het plan van de Vader in Zich op vanaf het begin tot de voleinding. God voltooit altijd wat Hij onderneemt. Dit weten mag ook voor ons als Zijn zonen, tot troost zijn Fil. 1:6. Laten we nooit een vraagteken zetten achter Zijn beloften, maar onvoorwaardelijk Zijn uitspraken geloven, ook al lijkt alles daar tegenin te gaan. Wat voor onze ogen vaak tegenstrijdig lijkt, loopt voor God in de grootste orde, volgens zijn doel en plan. Hij is de vaste pool, waar alles omheen draait. Alles is uit God! Daaraan willen we vasthouden. Voor alles neemt God de verantwoording op Zich. Hij laat door de profeten zeggen: Ik ben Jahweh, en er is geen ander, Die het licht formeer en de duisternis schep, Die het goede maakt en het kwaad schept; Ik, Jahweh, doe dit alles. Jes. 45:7 En Ik zelf schiep de verderver om te vernielen. Jes.54:16 Hij, die alles bewerkt in overeenstemming met de raad van Zijn wil. Efe.1:11b 19
Page 18
Toen Hij de slang schiep, leed Zijn hand weeën. Job. 26:13 Hiermee begon het lijden van de Schepper, dat later voortgezet werd, zoals samengevat in de uitdrukking: het kostbare bloed van Christus. Hij was het onberispelijke en vlekkeloze Lam, dat tevoren gekend was vóór (letterlijk) de nederwerping4 van de wereld. 1Petr.1:19,20 Zonde en offer zijn in het plan van God opgenomen - een offer, waardoor de zonde wordt weggedaan bij de afsluiting van de eonen.Hebr.9:26 Wat een prachtig vooruitzicht geeft de geest van God door deze woorden. Wat een goddelijk perspectief! Wat een geweldige diepten van God worden ons in Zijn woord onthuld! 1Kor.2:10 ___________________________________ 4 Nederwerping is letterlijk het Griekse katabolè. In de reguliere vertalingen wordt dat met grondlegging vertaald. Dit is incorrect, het Griekse woord themelios is grondlegging of fundatie. Het begrip katabolè verwijst naar een catastrofe die het einde van de eerste eon (van Genesis 1:1 tot 1:2) markeert. In Genesis 1:2 lees je het gevolg van de nederwerping van de wereld, het oordeel van God over de rebellie van de satan en zijn medestanders. 20 Eerste begin van de aarde Deze eerste beginnen worden ons onovertroffen beknopt in de boekrol Job gepresenteerd. Jahweh zegt tegen Job: Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren samen juichten, al de zonen van God jubelden? Job 38:4-7 Onder deze zonen van God verstaan we die heerschappijen, tronen, machten en overheden, zoals Paulus ze noemt. Kol.1:16; Efe.3:10 Ook de boodschappers waren daar - die aan hen ondergeschikt zijn. Op.12:7 De morgensterren zijn mogelijk hemelse lichtdragers, die met bijzonder stralende heerlijkheid uitgerust zijn. Zij moeten allen gerekend worden onder de zonen van God, want naar de Vader van onze Heer Jezus Christus worden alle geslachten in de hemelen en op aarde genoemd. Efe.3:15 Christus is Eerstgeborene van heel de schepping. Kol 1:15 Tot die machten hebben ook Satan en zijn gevolg toegang. Job 1:6,7;2:1; Efe.6:12 De in Job 38:7 genoemde hemelsen waren eerder geschapen dan de huidige aarde, zij 21
Page 20
waren aanwezig bij de grondvesting. Als zij toen, bij die schepping, uitbarstten in jubelen en juichen, hoe wonderlijk mooi moet die eerste aarde dan geweest zijn. Had deze soms een centrale betekenis in die toenmalige schepping? Zij is toch ook nu, terwijl zij zucht en weeën lijdt en tot nu toe in slavernij van het verderf is Rom.8:20-23, het centrum van Gods openbaring, die vanuit de aarde weer de hemelen ingebracht wordt? Efe.3:10 Hoe oneindig veel omvat deze korte schets in de heilige Schrift! Wij moeten oppassen dit met ons verstand nóg uitgebreider te willen beschrijven. We zouden niet uitgaan boven wat geschreven staat.1Kor.4:6 Wat geschreven ís, dat willen we zonder voorbehoud geloven. Wat een grote wijsheid wordt ons in deze geweldige woorden onthuld! Heel de Schrift is Godgeademd, ze is door mensen opgeschreven, die door de heilige geest daartoe in staat gesteld waren.2Petr.1:21 Zij gebruikten woorden die door de geest onderwezen worden 1Kor.2:13, en geest en leven zijn.Joh.6:63 Laten wij deze woorden boven alles liefhebben, want zij zijn Gods onthullingen aan ons! 22 Satan zondigt vanaf het begin Die eerste aarde was bewoond.Jes.45:18 Omdat er echter nog geen mensen geschapen waren, was deze aarde waarschijnlijk het volmachtsgebied van genoemde hemelse machten, net zoals later de mens tot regering over haar bestemd werd. Gen.1:26-28 Hoewel die eerste aarde op zich prachtig, volmaakt geschapen was, was zij nog niet compleet wat betreft Gods doel, bedoeling. Ze zou niet blijven zoals ze was. Toen heeft God, in Zijn wijsheid, een weg voor Zijn schepping gekozen, die haar zou leiden tot kennis van Zijn liefde en tot volkomen heerlijkheid. Daartoe schiep Hij de tegenstander, van wie de Schrift zegt, dat hij zondigt vanaf het begin. Dat Satan van het begin af aan zondigt, lezen wij bij Johannes.Joh.8:44; 1Joh.3:8 Via de profeet Jesaja zegt Jahweh (de Heer): Ik ben ... Schepper van kwaad Jes.45:7. Satan is geen gevallen engel, zoals de traditie ons wijs wil maken. Jezus zegt uitdrukkelijk over hem: die … staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid Joh.8:44. Voor alles heeft God Zijn tijd bepaald.Pred.3:1 Satan is volkomen afhankelijk van God voor zijn handelen. Hij moet een 23
Page 22
belangrijke functie in de loop van de eonen vervullen. De Schrift zegt ons, dat hij werktuig van God is. 1Cor.5:5; 1Tim.1:20 Laat de geschiedenis van Job ons ook niet zien, dat Satan een rechtschapen en godvrezend man, die gedurende een door God beperkte tijd in zijn hand is gegeven, met zware beproevingen mag aantasten? Deze beproevingen dienden echter ook tot onderwijs van zijn vrienden. Het resultaat is, dat Job tot grotere en meer gezegende kennis van God geleid wordt. Job 42:1-5 Satan ontvangt een volmacht van God om in zijn schepping te werken en te opereren binnen het kader van Gods plannen. Gedurende het huidige tijdperk wordt hij zelfs ‘god’ genoemd: de god van deze eon, die de gedachten van de ongelovigen blind gemaakt heeft, zodat de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus … hen niet bestraalt 2Cor.4:4 En als de vorst van het volmachtsgebied van de lucht werkt hij in de zonen van de weerspannigheid Ef.2:2-3, waar de gelovigen vroeger ook bij hoorden, totdat zij de redding van God mochten ervaren. Gal.1:4; Kol.1:13; Efe.2:3,4 Deze voorbeelden laten ons zien, dat Satan in wezen slechts een werktuig in de hand van God is: 24 want zij allen zijn Zijn dienaren Ps.119:91 Zó leidde zijn werk in Gods schepping tot catastrofe Gen.1:2, de nederwerping van de wereld. Efe.1:4; 1Petr.1:20; 2Petr.3:5,6 De aarde werd chaos, leegte; en duisternis was op het aangezicht van de afgrond. Toen bevond de aarde zich in een verschrikkelijke toestand. 25
Page 24
Door de dood naar het leven Dit is een fundamentele uitspraak van de Schrift. Dat is de weg die God door de eonen heen met Zijn schepping gaat naar de completering van het al. Omdat de Schrift heel de uitvoering van het plan van God aan ons geestelijk oog laat voorbijtrekken, kunnen wij iets van deze geweldige weg erkennen. Zo mogen we nu al Zijn wijsheid roemen en Hem aanbidden. Door zonde, vijandschap, vloek en dood heen leidt Hij alles tot oneindige heerlijkheid. De zonde is de donkere achtergrond voor de stralende onthulling van Zijn liefde, de vloek dient tot onthulling van de zegen en de dood tot openbaring van het leven. Dit is de geweldige en gelukkig makende erkenning, die de geest van God door Zijn woord aan de gelovigen onthult. Alleen in deze zekerheid kunnen wij met Christus triomfantelijk door de donkerte gaan. Ons persoonlijk levenspad, dat door menig duister dal voert, kunnen we zegevierend met Christus, de Redder, in het licht van Gods einddoel wandelen.Rom.8:18; 2Cor.4:1618 Intens vertrouwd raken met Zijn woord is voor ons geestelijk leven het meest waardevol. Onze Heer zei tijdens Zijn dagen op aarde: Ik heb Hem waargenomen, en Zijn woord bewaar Ik Joh.8:55b 26 Het woord verbond Hem met de Vader. Ja, Hijzelf was het Woord, leefde dat op aarde in gehoorzaamheid uit Hebr.5:5-10. Zijn aardse loopbaan was een geloofsweg die gekenmerkt werd door innerlijke strijd en spanningen. Dus kunnen wij raden wat het betekent, als wij over het geloof van Jezus Christus lezen. Rom.3:22; Gal.2:16 In het bewustzijn, dat de Vader Hem alles in Zijn handen gegeven had, verrichtte Hij de laagste slavendienst Joh.13:3-5. Het uitzicht op het doel stelde Hem in staat in de diepste diepte en smaad af te dalen Fil.2:5-8. De gezindheid van Christus Jezus zou ook de onze zijn. 27
Page 26
Leven door de geest Door de geest van God werkt een levendmakende kracht in de schepping, die nu nog in de diepten van de dood ligt. Op de zesde dag werd de mens in de herstelde schepping in Zijn Beeld geschapen. Gen.1:2-31; 2Petr.3:7 Bij de nederwerping Gen.1:2; Joh.17:5 eindigde de eerste eon, die de eerste schepping omvat. Daarna begon de tweede eon, die met de zondvloed eindigde. Gen.6-8 De hof van Eden, die door God voor de mens bereid was, moest het centrum van zegen en heerschappij op de herstelde aarde zijn. Adam werd tot een levende ziel. Gen.2:7; 1Cor.15:45,47 Uit zijn vlees en gebeente werd de vrouw genomen en tot helper en complement aan zijn zijde geplaatst Gen.2:18, en zij werden tot één vlees Gen.2:24; Efe.5:31. Satan, in de gestalte van de slang, kreeg ook toegang tot de hof van Eden, omdat openbaar moest worden, wat in de mens is. De zielse5 mens bewees zijn onvermogen om de verleiding van de slang te weerstaan en het Goddelijk gebod te houden. Begeerte van de ogen, begeerte van het vlees en hoogmoed waren sterker 1Joh.2:16. En Eva werd door de slang volledig misleid, raakte in overtreding en trok Adam hierin mee. Gen.3:6; 1Tim.2:13,14 Zo vonden zonde, vloek en dood hun ingang. Rom.5:12; 1Cor.15:21 Cherubs legerden ten oosten van de hof van Eden en versperden de weg tot de boom van het leven. Gen.3:24 ___________________________________ 5 Grieks: psuchikon. St. Vert. en NBG: natuurlijke mens. 28 Belofte van de Verlosser God liet de mensheid echter niet zonder belofte op deze aarde gaan. Er straalde nieuw licht van God, dat het donkere pad voor de mens verlichtte. Het zaad van de vrouw zou de kop van de slang vermorzelen. Gen.3:15 Deze belofte gold heel het menselijke geslacht, want: God wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. want God is één, en Één is ook Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft tot vervangend losgeld voor allen. 1Tim.2:4-6 Deze belofte van God is zonder voorwaarden, met de genade van God in harmonie. Hoe troostend is dit voor allen, die samen met de schepping zuchten en uitzien naar de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Rom.8:19-23 Deze belofte van Genesis 3:15 was de eerste mijlpaal op de weg naar completering van het al. Een geweldig schouwspel begon. De aarde werd het toneel van het werk van de satan tegen God. De mensheid is het doel van dit werk. Tegelijkertijd ontsloot deze weg echter ook de mogelijkheid tot openbaring van Gods liefde, die door uitgekozen mensen, weer in de op-hemelen zal worden gebracht. Efe.2:6-7;3:10 Zo wordt de veelvuldige wijsheid 29
Page 28
van God openbaar, die zonder de intrede van de zonde nooit op deze alles omvattende manier had kunnen worden bekendgemaakt. 30 Van Eden naar de (zond)vloed Spoedig na de aankondiging zette deze voorzegde vijandschap in.Gen.3:15 Bij de eerste zonen van Adam bleek het grote verschil tussen geest en vlees duidelijk. Deze verdeelt de mensheid in twee groepen zo lang de huidige aarde bestaat. Dat is in onze dagen ook zo. Allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden. 2Tim.3:12 De weg van het lijden wordt tot zegen, waardoor Gods uitgekozenen door Hem voorbereid worden om de toekomstige dragers van zegen te zijn. De religieuze en de geestelijke wereld scheidden bij het offer. Bij Kaïns offer komt het werken uit eigen kracht tevoorschijn. Vruchten van de vervloekte aardbodem, het resultaat van meewerken van menselijke kracht. Gen.4:3a Het is een offer waar het vlees tot op vandaag trots op is, dat overal benadrukt wordt. Daarentegen was Abels offer uit de eerstelingen van zijn kleinvee en van hun vet. Gen.4:4a Hier werd een levende ziel geofferd, waar menselijk werken geen deel in had. Een ziel, het bloed, Lev.17:11,14; Deut.12:23 werd uitgegoten; dat was de verwijzing naar het Lam van God, dat Zijn ziel als schuldoffer overgaf en uitstortte. Jes.53:10-12 Kaïn en Abel waren allebei zondaren. God sloeg echter acht op Abel en zijn offer Gen. 4:4b, dat hij uit geloof aanbood. En daardoor werd van hem getuigd dat hij rechtvaardig was, doordat God getuigenis gaf van Zijn welbehagen in zijn gaven. Hebr.11:4 Hier 31
Page 30
vond Abel bescherming als voorbode van het grote offer van Christus, waarin ook voor Kaïn werd voorzien. Gen.4:7 Mogen wij in dit verband de aan ons gegeven genade zien, en die op de juiste manier waarderen! Rom. 3:24-25 Hoe kon Abel de betekenis van dit offer weten? Het was hem blijkbaar bekend door zijn ouders. Zij waren zich bewust geworden van hun naaktheid; de gevolgen van hun ongehoorzaamheid stond hen voor ogen. En zo maakten ze zelf schorten van vijgenbladeren – een idee om gerechtigheid voor God te krijgen. Gen. 3:7 En dan: En Jahweh Elohim (de Heer God) maakte voor Adam en zijn vrouw kleding van huiden en bekleedde hen daarmee Gen.3:21. Om huiden te bewerken moest een onschuldig dier het leven laten, zijn ziel ‘uitblazen’ om de mens bedekking te geven. Wonderlijke voorafschaduwing van Christus, waarvan Abel toen al in geloof de inhoud begreep: Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde/zondoffer gemaakt, opdat wij worden gerechtigheid van God, in Hem 2Cor.5:21 32 In de lijnen van Kaïn en Seth nam de mensheid toe. In de lijn van Seth kwamen Henoch en Noach, van hen wordt gezegd: Henoch wandelde met God (Elohim) Gen.5:22 Noach vond genade in de ogen van de Heer God (Jahweh Elohim), en hij was een rechtvaardig man Gen.6:8,9 Die wandelde ook met God (Elohim) in geloof. In hen leefde de belofte Gen.3:15 voort. In het verslag over de lijn van Kain zien we de grondslagen van de cultuur en economie van de mens, zoals die zich tot in onze dagen voordoen Gen.4:17-21. Rusteloos, steeds meer ontworteld wordt het bestaan van de mensheid in vervreemding van God.Rom.1:18-32; Efe.4:18 Zo eindigt de tweede eon: geweld, verderf, het gericht van de zondvloed. Gen.6:8; 2Petr. 2:5 33
Page 34
Geestelijk zaad Midden in de nacht en duisternis van deze eon laat God door uitgekozen zaad nieuw licht schijnen. Hij koos Abram uit Ur van de Chaldeeën, zijn vaders dienden andere goden Joz.24:2. Hij gaf hem een belofte, die meer licht wierp op de uitspraak aan Adam en Eva Gen. 3:15. Deze eindigt met ver reikende woorden: In jou en in jouw zaad zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden Gen.12:1-3. Dit zaad nu, is de Christus Gal. 3:16. Dat is de belofte die naar het heerlijke einddoel wijst: de completering van het al. Hoewel hier over de aarde gesproken wordt, zijn in Christus óók de hemelen begrepen Kol.1:19-20; Efe.1:10. Wat de aarde betreft kon Abram het niet anders verstaan dan wat Paulus aan Timotheüs schrijft: God, onze Redder, wil, dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. Want Eén is God, Één is ook Middelaar van God en mensen, de Mens Christus Jezus, Die Zichzelf gegeven heeft, een vervangend losgeld voor allen – het getuigenis in de 36 juiste era’s … omdat wij vertrouwen op de levende God, Die Redder is van alle mensen, allermeest van gelovigen 1Tim.2:4-6; 4:10. Abram als voorbeeld voor ons: In het geloof gehoorzaamde Abraham, toen hij geroepen werd…. Hebr. 11:8 Door alle beproevingen heen werd hij tot lof van God. Rom.4:16-22 De volgende dragers van de belofte werden Izaäk en Jakob. Het realiseren van de belofte lichtte in Israël op en bleef door de mond van profeten levend. In de tijd van vervulling kwam het beloofde Zaad.Gen.3:15; Gal.4:4 37
Page 36
God zond Zijn Zoon Deze Zoon werd uit een vrouw geboren en onder de wet gesteld Gal.4:5, net zoals ook de eerste Adam onder het gebod stond Gen.2:16,17 Heel de mensheid had (z)onder wet gefaald.Rom.2:1–3:20. Christus vervulde heel de door de wet geëiste gerechtigheid. Matt.3:15; Rom.8:3-4 Hij is nu de voleinding van de wet tot gerechtigheid voor eenieder, die gelooft.Rom.10:4 Dit werd mogelijk door Zijn offer.Rom.3:21-26 Daardoor zijn allen, die onder de wet waren, vrijgekocht, in de eerste plaats de gelovigen. Rom.3:22 Zij zijn uit God in Christus Jezus, Die voor hen tot wijsheid van God geworden is, en rechtvaardigheid, heiliging en vrijkoping.1Cor.1:30-31 Zijn offer is voor allen volkomen, voldoende, voor altijd. Hij, in Wie het complement van God lichamelijk woont, heeft een compleet werk voor hen volbracht. 38 Jullie zijn compleet gemaakt in Hem Dit zegt de Schrift helder, ondubbelzinnig Kol.2:10. Wat de apostel Paulus aan de gelovigen te Kolosse Kol.2:9-15 schrijft, is voor hen in Christus en in de geest een voldongen feit. Door verzegeling met de heilige geest zijn zij niet meer in vlees, maar in geest.Rom.8:9 De leden van het lichaam van Christus zijn de eersten, die tot completering gekomen zijn, vooralsnog alleen in de geest. Lichamelijk komt de voltooiing in de vervulling van de belofte van de wegrukking naar de Heer Fil.3:20-21; 1Tes.4:14-17. Dit werk moest aan hen volbracht worden, omdat zij geroepen werden door God, Die Christus boven alles verhoogd heeft. 39
Page 38
Complement van Hem Die alles in allen compleet maakt Deze compleet making is Gods werk Efe.1:20-23;2:10, dat Hij tijdens dit beheer van de genade Gods en van het geheimenis Efe.3:2,6,9 uitvoert en ook voltooit tot in de dag van Jezus Christus.Fil.1:6 De gelovigen zijn voor het verhoogde, verheerlijkte Hoofd door God geroepen werktuigen, die samen met Christus de completering van het al tot voltooiing gaan brengen. Laten wij deze heerlijke, door ons nauwelijks in al hun diepte te vatten beloften overdenken, laten we stil worden en met dank en lofprijzing onze knieën voor Hem buigen! Hij heeft de minsten van deze aarde 1Cor.1:26-29 tot grote heerlijkheid geroepen. Wat een grote betekenis zal het voor het (heel)al hebben, wanneer dit compleet gemaakte lichaam door wegrukking van deze aarde, verheerlijkt en met het Hoofd verenigd, openbaar gemaakt wordt.Kol.3:4 Groot gejuich zal dan tot lof van Zijn heerlijkheid, wijsheid en almacht overal klinken! 40 De completering van Israël Dan volgt na de gerichten van Openbaring, de wederaanneming van Israël.Rom.11:12,16 De periode van verharding is dan voorbij Rom.11:25 en alle voorzeggingen van de profeten zullen vervuld worden. In Openbaring 7 zien we het uit alle natiën verzamelde Israël, zoals dat door Jesaja Jes.11:11-12, Jeremia Jer.16:14-16, Ezechiël Ez.39:21-29 en in andere Schriftplaatsen geprofeteerd is. Jezus zei tegen Zijn discipelen, dat Israëls herstel met Zijn wederkomst samen zal vallen. Matt.10:23 Zo komt de tegenwoordige derde eon tot afsluiting. Matt.24:3-31 41
Page 42
De vijfde eon De Schrift noemt deze eon ook de eon van de eonen Ef. 3:21; deze vijfde en de vierde eon zijn samen de eonen van de eonen: de periode van de regering van Christus Op.11:15. Deze vijfde eon overtreft alle vorige eonen in zegen en daarom is dit de eon van de eonen. De uitdrukking is heel treffend; want als wij over de heilige Schrift spreken, spreken wij van het Boek der boeken omdat zij alle andere ver overtreft. Deze vijfde, laatste eon is ook de dag van God van de nieuwe schepping begint, zie Petrus. 2Petr.3:12-13 De Schrift spreekt van drie verschillende ‘dagen’. In de dag van de mens 1Cor.4:3 legt God de regering in handen van de mens. Deze eindigt bij het begin van de dag van de Heer, die weer bij het vergaan van de oude schepping wordt afgesloten en de dag van God inleidt. De heerlijkheid van die dag wordt ons in Openbaring 21:1-22:5 geschilderd. Gods tent zal bij de mensen zijn, en Hij zal onder hen wonen, en zij zullen Zijn volkeren zijn.Op.21:3-5 We kunnen ons nauwelijks voorstellen over welke zegen de mensen zich dan zullen verheugen. Er staat: Zie, Ik maak alles nieuw! Op.21:5 Wat een woorden, zo veelbelovend! De regering van de laatste eon zal zich kenmerken door de troon van God en van het Lammetje. Op de aarde regeren diegenen mee, die Zijn naam op hun voorhoofd dragen Op.22:3-5, dat zijn de in Openbaring eerder vermelde 144.000 verzegelden uit de twaalf stammen van 44 Israël. Zo brengt Hij op de aarde, samen met hen, alles tot voltooiing. Christus doet dat in de ophemelen samen met Zijn uitgeroepenen Efe.1:22-23; 2:6-7. Dat de bladeren van de bomen van het leven tot genezing van de volkeren dienen, laat ons zien, dat de volmaaktheid nog niet gekomen is. Nog is de zonde niet compleet uit de weg geruimd. Maar de genoemde gezegende regering leidt ertoe, dat, bij de voleinding van de eonen, de zonde op grond van het offer van Christus buiten werking gesteld zal worden. Hebr. 9:26 Het doel is bereikt. De tijd van de weerspannigheid Rom.11:32 is voorbij en het werk van Christus is bijna voltooid. Wij hebben nu kort gekeken naar het verloop van de eonen. Daarin brengt de Zoon heel het raadsbesluit van de Vader tot heerlijke voleinding, waarin alles in de hemelen en op de aarde aan de Vader onderschikkend zal zijn. Hij geeft als laatste het koninkrijk over aan God, de Vader. Alle regering wordt opgeheven, alle vijandschap is weggedaan. Heel de schepping zal aan leven en onverderfelijkheid deel hebben, die Christus door Zijn daad op Golgotha aan het licht gebracht heeft.2Tim.1:10 Met die wonderlijke heerlijkheid wordt het werk van de Zoon afgesloten. De Zoon zal Zichzelf onderschikken aan Hem, Die Hem alles onderschikte.1Cor.15:20-28 45
Page 44
Opdat God zij alles in allen We kunnen ons nu nog niet voorstellen, wat dit voor een alles vervullend geluk in de hele schepping teweeg zal brengen. Veel mensen hadden deel aan de heerlijkheid van de twee laatste eonen, de eonen van de eonen onder de gezegende regering van Christus.Op.11:15 Gedurende deze eonen hadden zij het eonisch leven. Dat werd gekenmerkt door dienen en regeren. Met de afsluiting van de eonen komt ook een eind aan het eonisch leven. Dat vindt voortzetting in onvergankelijke heerlijkheid en geluk in God Zelf. Hier zou dan het woord eeuwigheid gebruikt mogen worden, zoals velen van ons dat vroeger opgevat hebben, toen we van de eonen en hun beperkte tijd nog niets wisten. Zouden er dan nog openbaringen van heerlijkheid zijn, die wij nog niet kunnen verdragen of begrijpen? Vooralsnog mogen we ons echter met Gods werken tijdens de eonen bezighouden, omdat de einden van de eonen (hun bedoeling en einddoel) in het compleet gemaakte Woord van God tot ons gekomen zijn. God ons laat deelnemen aan Zijn liefdesplan, dat Hij Zich in Christus Jezus, onze Heer, voorgenomen heeft. 1Cor.10:11; Kol.1:25 Wát een genade, dat Efe.3:11 En dat vanaf het moment dat wordt gezegd: vóór de eonen 1Cor.2:7 tot aan de voltooiing daarvan. Waarom doet Hij dat? Omdat Hij ons, Zijn uitgekozen gelovigen, voor onze heerlijke toekomst wil onderrichten, opvoeden en toebereiden. Zouden wij dan niet met alle liefde en overgave Zijn woord, dat Hij ons geschonken 46 heeft, onderzoeken? Moge Hij ons daartoe in toenemende mate geestelijke wijsheid en geestelijke onthulling schenken in erkenning van Hem Efe.1:17, opdat ook de diepten van God aan ons onthuld worden! Wij zouden in onze jachtige tijd, tijd en rust voor Zijn Woord vinden. Onze aardse plichten mogen wij als gelovigen niet verwaarlozen, maar laten we hierin niet de door God gegeven grenzen passeren. Onze hemelse roeping zou niet op de tweede plaats staan. De mensheid probeert de aardse levensstandaard te verhogen. Wij echter zouden erop bedacht zijn onze geestelijke standaard steeds meer aan de Zijne aan te passen. Daarom willen we het woord van Christus rijk in ons laten wonen. Kol.3:16 47
Page 48
Christus is de Schepper van het al6 [zie pag.51] Wat een verheven woorden zijn dit: het al is door Hem en tot Hem geschapen Kol. 1:16 Hij grondvestte de aarde, en de hemelen zijn het werk van Zijn handen Hebr.1:10. Wat een wonderlijk werk, als wij de woorden uit Job lezen: Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte? Maak het bekend, als jij echt inzicht hebt. Wie heeft haar afmetingen bepaald? Jij weet het immers wel. Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen? Waarop zijn haar pijlers neergezonken? Of wie heeft haar hoeksteen gelegd, toen de morgensterren samen vrolijk zongen en al de zonen van God juichten? Job 38:4-7 Unieke heerlijkheid straalde van Hem, de Zoon, af in de vormgeving van de ontelbare werelden in het al. Hoe groot moet Zijn heerlijkheid geweest zijn, die Hij bij de Vader had, eer de wereld was.Joh.17:5 Zo is de schepping in Hem, haar Oorsprong, in buitengewoon grote heerlijkheid tot stand gebracht. Voordat zij in God teruggebracht wordt, zal zij eerst weer tot Christus komen Kol.1:16 en door Hem tot de Vader.1Cor.15:24 Om aan deze 50 heerlijke Zoon van God nauw verbonden te zijn, zijn de leden van Zijn lichaam geroepen als lotdeelbezitters van God en lotdeelbezitters tezamen met Christus.Rom.8:17 Wanneer wij ons in geloof bewust zijn van deze heerlijkheid, die op het punt staat in ons onthuld te worden, dan rekenen wij ermee, dat het lijden van de tegenwoordige tijd daar niet tegen opweegt. Rom.8:17b-18 In Hem horen wij bij deze nieuwe schepping en in Hem zijn wij een nieuwe schepping.2Cor.5:17 ___________________________________ 6 Waar de auteur (A.S.) op wijst, is de functie van Christus in Gods plan als Uitvoerder van wat God wil. God is de Schepper en Hij gaf het aan Christus om de schepping verder tot stand te brengen nadat alles in Hem geschapen was. Dat betekent het: door Hem in Kolossenzen 1:16. Hij is de oorsprong van de schepping van God (Openbaring 3:14). In Genesis 1:1 is God, Elohim (Hebreeuws, meervoud), aan het werk; dat geldt heel Genesis 1. De geest van EL (God) en Eloah (Christus) werkt en dat lees je terug in Elohim. En zo wordt duidelijk, dat zowel God (EL) als Christus (Eloah) werkzaam zijn in schepping van de hemelen en de aarde, en in het herstel ná de nederwerping (van Genesis 1:2). Dit principe geldt ook de andere activiteiten waarin Christus betrokken is, zoals in stand houden, verzoenen. 51
Page 50
Christus is de Instandhouder van het al Het al heeft zijn samenhang in Hem Kol.1:17. Op alle donkere wegen, door alle gerichten en catastrofen heen wordt de schepping door Hem, haar Schepper, in stand gehouden. Hij draagt ook alles door het woord van Zijn kracht.Hebr.1:3 Door alle eonen heen waakt Zijn trouw over de wereld, die onlosmakelijk met Hem verbonden is. Alles geeft de Vader Hem in handen Joh.3:35, en van dit alles zal Hij niets verloren laten gaan.Joh.6:39 En verhoogd van de aarde, zal Hij allen tot Zich trekken. Joh.12:32,33 Zoals Israël door alle nood en gerichten heen met eonische armen gedragen wordt Deut.33:27, zo draagt Christus met oneindige liefde en niet ophoudende ontferming het al door al het lijden heen. Dat mogen de Zijnen, die als Zijn leden nu al dicht bij Hem zijn, in rijke mate ondervinden. Hijzelf gaat mee door de donkere nacht van lijden. En wat zij zelf door Hem ervaren mochten, dat is: wederzijds verzoend te zijn met de Vader, geeft hen de vaste basis voor vreugdevol vertrouwen voor de vervulling van alle beloften. 52 Christus is de Verzoener van het al Want het hele complement heeft er welbehagen in om in Hem te wonen en door Hem het al wederzijds met Zichzelf te verzoenen, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is Kol.1:19-20 Dit door God aangenomen offer is van een nooit aflatende kracht. Het is volkomen, voldoende en alles omvattend; én werkzaam, tot ook het laatste lid van Zijn schepping daarin opgenomen is. Hoe onmetelijk groot is de liefde van God tegenover alle vijandschap en weerspannigheid. Zonder deze tegenstand had die liefde nooit geopenbaard kunnen worden. Het kruis is de openbaring van heel Gods liefde. Door deze erkenning krijgen wij echter ook begrip voor alle andere waardigheden van de Zoon. 53
Page 52
Christus is het Hoofd van het al Hij is het Hoofd van alle overheid en gevolmachtigde. Efe1:21; Kol.2:10 Zijn offer, dat voor eens en altijd geldig was, leidde Hem naar de rechterhand van God, en alles onderschikt God aan Hem, onder Zijn voeten. Efe.1:22 Zijn leden zijn als Zijn complement verbonden met Hem. Efe.1:23 Mogen wij ons toch goed bewust zijn van de heerlijkheid van deze genade! Wij zijn in de geest nu al gezet te midden van de hemelsen, in Hem.Efe.2:6 Voor ons zou dit steeds meer vaste geestelijke werkelijkheid zijn: Christus is ons Hoofd. Maar dat is nog niet alles. 54 Christus – het al zal in Hem culmineren Paulus vertelt ons, dat Christus het al naar het hoogste toppunt zal leiden, omhoog naar God, naar het hart van de Vader, want het al zal in Hem culmineren (letterlijk: opwaarts gehoofd worden). Daar waar de uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus, een vooraanstaande plaats mag innemen Efe.2:6 en in het bloed van Christus toegang tot de Vader heeft Efe.2:13,18, zal de hele schepping, die tot in Hem is Rom.11:36, tot heerlijkheid komen. Wat een schittering van licht straalt hier en doordringt alle huidige donkerheid. Maar alleen door de geest verlichte ogen van het hart zijn in staat dit te zien. En in dit licht zouden wij nu al alles zien, zodat we voor ontmoediging bewaard blijven. In het licht van God wordt alles licht. Uit de duisternis, waarin wij waren, scheen het licht voor ons. En Hij, Die dit licht in ons hart laat schijnen, bewerkt, dat het de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus is. 2Cor.4:6 55
Page 54
Christus is de Voleinder van het al Wat dit betekent kan niet beter of korter gezegd worden dan in 1 Corinthiërs 15:24-28. Opvallend is dat dit geweldige feit aan gelovigen meegedeeld werd, die nog vleselijk en onmondig waren, niet geestelijk gezind. 1Cor.3:1-4 Moesten zij soms op basis van deze Goddelijke beoordeling een prikkel krijgen, zodat zij zich naar geestelijke erkenning uitstrekken om zo van het aardse afgeleid te worden? Wij zouden niet beschroomd moeten zijn om deze heerlijke Goddelijke overwinning aan alle gelovigen bekend te maken. Het is nogal verbazingwekkend, dat deze heerlijkheid van onze God en Vader en onze Heer Jezus Christus zo matig vreugdevol geaccepteerd wordt. Wie echter door Zijn genade deze belofte van voltooiing mag geloven, zou daar ook duidelijk van getuigen. Maar God alleen kan harten openen en geestelijke inzicht daarvoor schenken. In de voleinding wordt het voornemen van de eonen, dat God gemaakt heeft in Christus Jezus, onze Heer bekroond. God verhoogde Christus na Zijn in bereidwillige gehoorzaamheid volbrachte offer en Hij onderschikt alles onder Zijn voeten Efe.1:20-22. Zijn gezegende regering maakt nu ieder andere overbodig. Zijn vijanden zijn -nu verzoend- overwonnen. De laatste vijand, de dood, wordt tenietgedaan. Allen worden levend gemaakt, dat betekent, dat zij deelhebben aan leven in onverderfelijkheid 2Tim.1:10. Wanneer Christus zegt, dat alles ondergeschikt is, is het duidelijk, dat het uitgezonderd God is, 56 Die alles aan Hem (Christus) onderschikt heeft. Als echter alles aan Hem ondergeschikt is, dan zal ook de Zoon Zelf ondergeschikt zijn aan Hem, Die aan Hem alles onderschikt, en zal daarmee het uiteindelijke doel bereikt zijn. 57
Page 56
God alles in allen God alles in allen is compleetmaking en voltooiing in de hoogste dimensie en afmeting. Mogen deze kostbare woorden van God onze harten zo vullen, dat God steeds meer -ja nu al- alles in ons wordt. Moge Hij ons doen groeien in de erkenning van Hem, bekrachtigd met alle kracht overeenkomstig de macht van Zijn heerlijkheid, tot alle volharding en geduld met vreugde Kol.1:9-11. Laten wij dit met Paulus doen: Ten behoeve hiervan buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heer Jezus Christus, naar Wie iedere vaderlijke verwantschap in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij ons geeft - in overeenstemming met de rijkdom van Zijn heerlijkheid - in kracht standvastig te worden door Zijn geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof volledig in onze harten woont en wij in liefde geworteld en gefundeerd, uitermate sterk mogen worden om met alle heiligen te beseffen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, (om ook de alle kennis overstijgende liefde van Christus te kennen), opdat wij compleet gemaakt worden tot het volledige 58 complement van God. Hem nu, Die oneindig veel meer kan doen – boven alles wat wij verzoeken of bevatten – in overeenstemming met de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus, in alle generaties van de eon van de eonen. Amen Efe.3:14-21 Laten wij trouw zijn aan deze kostbare woorden van God. Alleen deze zijn, voor zover wij die recht snijden 2Tim.2:15, rein en zuiver Ps.12:6. Ze kunnen opbouwen tot ieder goed werk en woord. Moge onze hartenwens de verheerlijking van God zijn! 59
Page 60
Er zijn veel tegenstrijdige meningen over wat de Bijbel zegt over het huwelijk. Schrijven hierover kan nogal wat stof doen opwaaien, want het is een precair onderwerp. Zeker omdat het ook andere vragen oproept, zoals over scheiden en hertrouwen.

Het huwelijk


Page 0
Page 8
INLEIDING Er zijn veel tegenstrijdige meningen over wat de Bijbel zegt over het huwelijk. Schrijven hierover kan nogal wat stof doen opwaaien, want het is een precair onderwerp. Zeker omdat het ook andere vragen oproept, zoals over scheiden en hertrouwen. ‘Mag dat?’ is dan vaak de vraag. Een vraag waar Paulus snel mee afrekent: 1 Korinthe 10 23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. [HSV] Er is dus een belangrijkere vraag: is het nuttig? Dat wil zeggen: bouwt het op? Is het tot opbouw van de ecclesia (gemeente, letterlijk: uitgeroepen volksvergadering) en tot eer van God? Met die mindset zouden we de Schrift onderzoeken. Misverstanden De reden dat er zoveel misverstanden zijn over het huwelijk, is dat men vaak de hele Schrift op zichzelf van toepassing brengt en alles leest als aan ‘ons’ gericht. Dan kom je onherroepelijk in de knoop. Ter illustratie: probeer deze verzen maar eens met elkaar te verenigen, die beiden gaan over iemand die gescheiden is: 11 Deuteronomium 24 4 … dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn … [HSV] Deze tekst gaat over een vrouw die hertrouwd is. Zij mag onder de wet niet terug naar haar eerste man. 1 Korinthe 7 11 … en als zij toch gaat scheiden, laat zij ongehuwd blijven of zich met haar man verzoenen … Harmonie In het eerste vers wordt hertrouwen met dezelfde partner verboden, in het tweede vers is er de oproep zich, met de partner waarvan gescheiden is, te verzoenen. Hoe kan dat? De Schrift is Gods woord. Hij is Eén en onverdeeld, dus is het woord in volstrekte harmonie met zichzelf. Maar niet alles wat staat geschreven, is gericht tot iedere lezer. We zouden moeten onderscheiden wat wèl aan ons is gericht en wat nìet. Wat is dan leidend voor ons? Gevoelig Ik realiseer me dat dit een gevoelig onderwerp is. Iedereen heeft met zaken als een huwelijk, scheiden of hertrouwen te maken, bij zichzelf of in de directe omgeving. Ook komt er vaak veel emotie bij kijken, omdat velen gekwetst en beschadigd zijn. 12
Page 10
Daarom wil ik deze dingen zorgvuldig bespreken, maar juist omdat iedereen ermee te maken heeft, moeten ze wel besproken worden. Nogmaals, Paulus verkondigt geen wet en hij is onze leermeester. Het gaat niet om ‘wat wel mag of wat niet mag’. Wat is nuttig, wat zijn Gods richtlijnen voor ons? Wat heeft onze Schepper voor ons bepaald dat voor ons het beste is? 13 1. Oude en nieuwe verbond Om goed te verstaan wat er in de Schrift op ons van toepassing is met betrekking tot het huwelijk, moeten we te rade gaan bij de apostel Paulus. Aan hem werden immers door de opgewekte Christus de woorden geopenbaard die bestemd zijn voor de natiën. 1Tim.2:7; 2Tim.1:11 Het overgrote deel van de Schrift is gericht aan Israël, maar juist Paulus’ brieven zijn bestemd voor de natiën. Geestelijk Tevens is het van belang om te weten dat alle aardse zaken, dus ook die met betrekking tot het huwelijk, een geestelijke betekenis hebben die hoger en belangrijker is dan de oppervlakkige: - de man is een uitbeelding van God (Jes.54:5); - de vrouw representeert Israël (Jer.3:20); - het oude verbond is een huwelijksverbond tussen God en Israël (Jer.31:32); - het land is de echtelijke woning (het huis Israëls); - enzovoorts. Dan lezen we in het Oude Testament: Deuteronomium 24 1 Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, 15
Page 12
2 en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt, 3 en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft, 4 dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn … [HSV] Oude verbond De voorgaande tekst werd aan Israël als wet gegeven, Paulus laat een ander geluid horen, maar daarover later meer. Wat we in Deuteronomium beschreven vinden, is een illustratie van iets groters. God is de man, die van Israël is gescheiden. Het oude (huwelijks)verbond is verbroken. Dit oude verbond was een voorwaardelijk verbond en daarom kon ook onder dit verbond een huwelijk onder voorwaarden ontbonden worden. Wanneer Israël, de vrouw, weer terugkomt tot haar man, dan kan en mag dat niet onder datzelfde oude verbond van de wet. Het zal dan tot haar God terugkeren onder een nieuw verbond (Jer.31:31). Ook Paulus spreekt van dit huwelijksverbond: Romeinen 7 1 Of, broeders, weet u niet – ik spreek immers tot mensen die de wet kennen – dat de wet over de mens heerst zolang hij leeft? 2 Want de gehuwde vrouw is door de wet gebonden aan de man zolang hij leeft. Als de man echter gestorven is, is zij ontslagen van 16 de wet die haar aan de man bond. 3 Daarom dan, als zij de vrouw van een andere man wordt terwijl haar man leeft, zal zij een overspelige genoemd worden. Als haar man echter gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspelige is als zij de vrouw van een andere man wordt. 4 Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem, Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God. [HSV] Nieuw verbond Ook in Romeinen 7 vinden we het beeld van het einde van het huwelijksverbond. Het wordt beëindigd door de dood van de man. God kwam in Zijn Zoon Jezus Christus tot de zijnen (Israël), maar zij accepteerden Hem niet (Joh.1:11). Zij doodden Hem en daarmee kwam er een einde aan de wet, het oude verbond (Ef.2:15-16). Daardoor werd Israël (de vrouw) ontbonden van de wet (het oude huwelijksverbond) met de man (God), zodat zij onder een nieuw (huwelijks)verbond kan worden van een Ander, namelijk van Hem, die uit de doden is opgewekt: Christus. Top-down Hoewel de geestelijke of profetische betekenis de hoogste is, mogen we de meer oppervlakkige betekenis hiervan niet wegwuiven. Het één is een beeld van het ander. Aardse, menselijke verhoudingen zijn uitbeeldingen van Goddelijke en geestelijke verhoudingen. 17
Page 14
Het mooiste voorbeeld hiervan, omdat het iedereen aangaat, vind ik het voorbeeld uit (meer letterlijk vertaald): Efeze 3 14 … de Vader van onze Heer Jezus Christus, 15 naar Wie ieder vaderschap in de hemelen en op de aarde genoemd wordt. God is Vader en naar Hem wordt elk vaderschap vernoemd. Ons vaderschap is een uitbeelding van het Vaderschap van God. Top-down, het hogere wordt uitgebeeld in het lagere. Maar dit maakt dat ook die meer oppervlakkige toepassingen waar zijn en niet terzijde mogen worden geschoven. Toegepast op Romeinen 7 zien we dan dat er slechts één reden wordt genoemd voor de ontbinding van een huwelijk: het overlijden van de huwelijkspartner. Sterker nog, hertrouwen met een ander terwijl de huwelijkspartner nog leeft, wordt beschouwd als overspel (:3). Het basisprincipe van een huwelijk is dat het onverbrekelijk is. Paulus noemt hierop slechts één uitzondering en die zal verderop vanzelf ter sprake komen bij het bespreken van de Schriftplaatsen waar hij het heeft over het huwelijk. Verkeerde conclusies Waar een wettische houding regeert, gebruikt men dit soort teksten om ‘zondige broeders en zusters’ buiten de geloofsgemeenschap te plaatsen. Blijkbaar wegen de zonden van anderen zwaarder dan de eigen missers. Het is natuurlijk lastig om scherp te zien met een balk in het eigen oog (Matth.7:1-5). 18 Veroordelen komt ons niet toe en we leven ook niet onder de wet. Integendeel, wij zouden genade schenken aan elkaar (Kol.3:13). Onwetend Er zijn natuurlijk gelovigen die met de beste bedoelingen keuzes hebben gemaakt, met de kennis die ze toen hadden. Of men heeft keuzes gemaakt in onwetendheid. Achteraf blijken die keuzes wel eens verkeerde keuzes te zijn. Maak je daar geen zorgen om. Hij doet alles meewerken ten goede (Rom.8:28). Zelfs van het doden van Jezus Christus wordt gezegd dat het Joodse volk dat in onwetendheid deed (Hand.3:18) en het wordt hen niet aangerekend. Gods genade is altijd uitermate overvloedig (Rom.5:20). 19
Page 16
2. Eén vlees Eerder zagen we wat de wet zegt met betrekking tot het huwelijk en het ontbinden daarvan en hoe Paulus, in de Romeinen brief, de typologische betekenis daarvan uiteenzet. Maar wanneer we terug willen naar het fundament, om te zien waar het huwelijk op gebaseerd is, moeten we naar het begin, namelijk naar Genesis. Daar neemt God een deel uit Adam en maakt daar zijn vrouw Eva van. En omdat de vrouw uit de man genomen is, volgt als commentaar: Genesis 2 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn. [HSV] Complement Omdat de vrouw uit de man genomen is, zijn de man en de vrouw elkaars complement. Zij komen bij elkaar en worden één. Het man en vrouw zijn komt tot stand door: • vader en moeder verlaten • hechten • één vlees zijn 21 Van den beginne Bovenstaande principes gelden al vanaf het begin, vér voor er ook maar een wet was gegeven. Als de farizeeën aan Jezus vragen waarom Mozes (in de wet) dan instructies voor echtscheiding heeft gegeven, zegt Jezus dat het vanwege de hardheid van hun harten is, maar dat het van den beginne niet zo is geweest (Matth.19:4). De wet kwam ertussen Als de wet iets anders zegt, komt dat omdat de wet er later bij kwam. De wet werd ertussen geplaatst (Rom.5:20, Gal.3:19) en had een duidelijk begin en einde. De wet doet dus niets af aan bijvoorbeeld de beloften aan Abraham (Gal.3:18-19), maar ook niet aan beginselen zoals we die vinden met betrekking tot het huwelijk in Genesis 2. De woorden uit Genesis 2 gelden vanaf den beginne en zijn voor alle volgende generaties. Ze worden ook aangehaald door de apostel Paulus. Deze keer in de Efeze brief, waar hij spreekt over de verhouding tussen man en vrouw: Efeze 5 31 Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn. 32 Dit geheimenis is groot; maar ik spreek met het oog op Christus en de gemeente. [HSV] 22
Page 20
3. De evangeliën Ook in de evangeliën vinden we een aantal uitspraken over het huwelijk en worden de woorden van den beginne uit Genesis 2 geciteerd. Het zijn uitspraken van Jezus, die Hij hier deed tijdens Zijn leven op aarde. We doen er goed aan hierbij ook Zijn woorden in gedachten te houden uit Mattheüs 15:14: “Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël”. Zijn woorden die we vinden in de evangeliën zijn primair gericht tot Israël. Voor de woorden gericht tot de natiën, moeten we bij Paulus zijn. Aan Hem gaf de opgewekte Christus vanuit de hemel die woorden door. Vervullen Jezus kwam niet om de wet te ontbinden, maar wel om die te vervullen (Matth.5:17). Jezus predikte dan ook geen wet, maar genade en waarheid (Joh.1:17). Hij kwam om het oude verbond te vervullen (profetieën worden vervuld) en sprak over het nieuwe verbond. Mattheüs 19 3 En de Farizeeën kwamen tot Hem, om Hem te beproeven, en zij zeggen, of het een mens geoorloofd is zijn vrouw weg te zenden om elke reden. 4 En Hij antwoordde, en Hij zei: Lazen jullie niet, dat de Maker, vanaf het begin, hen van het mannelijk geslacht en van het 25 vrouwelijk geslacht maakt? 5 En Hij zei: Wegens dit zal een mens zijn vader en moeder verlaten, en aan zijn vrouw samengevoegd worden, en de twee zullen tot één vlees zijn, 6 zodat zij niet meer twee, maar één vlees zijn. Wat, dan, God samenvoegt, laat de mens het niet scheiden! 7 Zij zeggen tegen Hem: Waarom, dan, geeft Mozes instructie om een boekrol van scheiding te geven, en haar daarmee weg te zenden? 8 Jezus zegt tegen hen: Mozes staat het jullie toe, met het oog op de hardheid van jullie harten, jullie vrouwen weg te zenden; maar vanaf het begin was het niet zó. 9 En Ik zeg tegen jullie: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, en een andere trouwt, pleegt overspel, en wie een weggezondene trouwt, pleegt overspel. Ontucht Ook Jezus verwijst dus naar de fundamentele uitspraak uit het begin van Genesis over man en vrouw. We vinden soortgelijke schriftgedeelten in Mattheüs 5:32, Marcus 10:2-12 en Lucas 16:18. Opvallend is dat in Marcus en Lucas geen enkele rechtvaardige grond voor echtscheiding wordt genoemd. Alleen in Mattheüs wordt ‘ontucht’ genoemd als rechtvaardige grond voor een scheiding. Het Griekse woord dat daar in de grondtekst wordt gebruikt, is porneia en wordt in de Statenvertaling en NBG51 meestal vertaald met ‘hoererij’. De betekenis van porneia is: seksuele omgang met iemand die niet je eigen man of vrouw is. 26
Page 22
Andere goden Ook hier is de betekenis ten diepste typologisch. God (de man) had het volk waarmee Hij getrouwd was, weggestuurd met een scheidbrief, vanwege haar ontucht. Het volk (de vrouw) liep andere goden achterna en dat wordt in de Schrift aangeduid met hoererij/ontucht (o.a. Rich.8:27, Jer.3:6 en 8). Het nieuwe (huwelijks)verbond zal worden gesloten met de Messias en het volk Israël. Dat is dan ook ‘wettig’, omdat het volk van JAHWEH is gescheiden onder het oude verbond, vanwege haar ontucht. Juist het Mattheüs-evangelie presenteert de Messias als de komende Koning, die een Koninkrijk zal vestigen en daarbij een bruiloft aanricht – een uitbeelding van het nieuwe verbond. Er zijn bijvoorbeeld een aantal gelijkenissen die van een bruiloft spreken (Matth.22 en 25). Israël Wat we beschreven vinden in Mattheüs is dan ook met name een nationale aangelegenheid en van toepassing op Israël. Vandaar dat hier over de scheiding wordt gesproken tussen God en Israël onder het oude verbond. Wanneer we dit in Mattheüs beschreven vinden, is dit een vervulling van oudtestamentische beloften. Jezus kwam immers om de wet te vervullen. Hij stierf om het oude verbond te beëindigen en door Zijn opstanding een nieuw verbond tot stand te brengen: 27 Jeremia 31 31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE. 33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. [HSV] Jesaja 62 4 Tegen u zal niet meer gezegd worden: verlatene, en tegen uw land zal niet meer gezegd worden: woestenij, maar u zult genoemd worden: Mijn welgevallen is in haar, en uw land: getrouwde; want de HEERE verlangt naar u, en uw land zal getrouwd worden. 5 Want zoals een jongeman trouwt met een maagd, zo zullen uw zonen trouwen met u; zoals een bruidegom zich verblijdt over zijn bruid, zo zal uw God Zich over u verblijden. [HSV] 28
Page 24
4. Scheiding tussen gelovigen Wanneer we het over het huwelijk hebben, is er één hoofdstuk dat niet onbesproken mag blijven en dat is 1 Korinthe 7. Belangrijk is om ons te realiseren dat Paulus in dit hoofdstuk ingaat op vragen van de Korinthiërs (:1) en dat het geen algemene verhandeling is over het huwelijk. Eigenlijk gaat het hoofdstuk over wel of niet trouwen en minder direct over het huwelijk(sleven). Ongetrouwd Paulus stelt zichzelf meerdere keren tot voorbeeld. Als je God wilt dienen, dan kun je beter ongetrouwd zijn/blijven, is zijn boodschap. In zijn geval kunnen we ons natuurlijk goed voorstellen dat met zijn bediening als apostel, een huwelijk een enorme belemmering zou zijn geweest. Dit hoofdstuk is dan ook bepaald geen aanbeveling om te trouwen. Contrast Dat lijkt nogal een contrast met Efeze 5, waar Paulus de relatie tussen man en vrouw schildert als uitbeelding van de eenheid van Christus en de ecclesia. Maar 1 Korinthe 7 is geschreven uit een bepaald perspectief, naar aanleiding van vragen van de Korinthiërs. Vragen die wij overigens niet kennen, we hebben alleen de antwoorden op de vragen. Maar het motto is: ‘bezint eer gij begint’. 29 Scheiding In dit hoofdstuk wil ik het in het bijzonder hebben over wat Paulus in 1 Korinthe 7 zegt over scheiding tussen gelovigen. In andere gedeelten, zoals Genesis 2:24 en Efeze 5, zagen we al dat het huwelijk in principe een onverbrekelijke zaak is. Dit zegt Paulus eveneens in: 1 Korinthe 7 10 En aan degenen, die getrouwd zijn, geef ik opdracht – niet ik, maar de Heer: Een vrouw zou niet van haar man gescheiden worden. 11 Maar in het geval dat zij gescheiden zal worden, laat haar ongehuwd blijven, of laat haar verzoend worden met de man. En de man zou de vrouw niet verlaten. Passief Bijzonder is dat de woorden die ik cursief heb weergegeven in het Grieks in een passieve vorm staan. Deze verzen zeggen iets anders dan wat de Statenvertaling, NBG en Telos hebben weergegeven. In die vertalingen lijkt het te gaan over degene die de huwelijkspartner actief verlaat, maar zo staat het er niet letterlijk. Het gaat om een scheiding tussen gelovigen. Daarbij maakt het niet uit wie daartoe het initiatief heeft genomen. Verzoening Paulus predikt genade. Er zou tussen gelovigen onderling dan ook geen reden zijn om te scheiden. 30
Page 26
Wij zouden genadig met elkaar omgaan, zoals God in Christus genadig met ons omgaat (Kol.3:13). Wanneer het dan toch gebeurt dat gelovigen scheiden, dan zouden ze ongehuwd blijven, of zich met elkaar verzoenen. In de context van 1 Korinthe 7 is verzoening het herstel van het huwelijk. Opnieuw trouwen is geen optie. Typisch Paulus wanneer hij zegt: “of laat haar met de man verzoend worden”. Juist de boodschap van verzoening vinden we bij hem. Hij is degene die mocht bekendmaken dat God in Christus de wereld met zich verzoent (2 Kor.5:19) en dat zelfs het heelal met God verzoend zal worden (Kol.1:20). Als we dat weten en geloven, hoe zou onze houding naar elkaar er dan anders één kunnen zijn dan van verzoening? En zeker daar waar het gelovigen onderling betreft (Gal.6:10). Maar wat als een gelovige getrouwd is met een ongelovige en de ongelovige neemt het initiatief tot scheiden? Daarover in het volgende hoofdstuk meer. 31 5. Huwelijk en scheiding tussen de gelovige en ongelovige In het vorige hoofdstuk zagen we wat Paulus zegt over de situatie van twee gelovigen die getrouwd zijn. Zij zouden niet scheiden. Gebeurt dat toch, dan is de oproep zich te verzoenen. Maar wat als je een ongelovige huwelijkspartner hebt? Trouwen met een ongelovige Let op, ik bedoel niet het trouwen met een ongelovige. Daarover zegt hij in 2 Korinthe 6:14: “Vorm geen ongelijk span met ongelovigen”. Een partnerschap zoals in het huwelijk, tussen een gelovige en ongelovige, is geen optie. Dit kunnen trouwens ook andere verhoudingen zijn, zoals het aangaan van een zakelijk partnerschap. Paulus vergelijkt zo’n huwelijk met een ongelijk span. Een vergelijking van twee verschillende trekdieren die een last moeten dragen. Dat werkt niet en zo ontstaan beslist scheve verhoudingen. Wanneer je het belangrijkste niet deelt, is het (voor beiden) beter dat partnerschap niet aan te gaan. Dat zou alleen maar zorgen voor wrijvingen. In niet mis te verstane bewoordingen wordt dit in 2 Korinthe 6:14-18 toegelicht. Verschil Maar wat als je met een ongelovige getrouwd bent? Wellicht is tijdens het huwelijk één van de huwelijkspartners een gelovige 33
Page 28
geworden of ben je toch zo’n ongelijk span aangegaan. Is dat dan reden tot echtscheiding? Het verschil qua principes waaruit men leeft, is dan zo groot; een verschil tussen ‘licht en duisternis’ (2 Kor.6:14). Paulus zegt: 1 Korinthe 7 12 Maar tegen de overigen zeg ik – ik, niet de Heer: Indien een broeder een ongelovige vrouw heeft, en zij keurt goed om met hem te wonen, laat hij haar niet verlaten. 13 En een vrouw, die een ongelovige man heeft, en hij keurt goed om met haar te wonen, laat zij haar man niet verlaten. 14 Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders dus, zijn jullie kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. Wanneer de verhoudingen zó liggen, reageert Paulus erg nuchter. Alles wat hij in dit hoofdstuk naar voren brengt, is ook lógisch. Als de ongelovige er geen probleem mee heeft met een gelovige samen te wonen (binnen een huwelijk), is dat prima en zou de gelovige dat zo houden. Wie Hem kent is gericht op eenheid en verzoening en niet op scheiding. Geheiligd Paulus zegt het zelfs zo sterk, dat hij aangeeft dat de ongelovige geheiligd is in de gelovige. De gelovige is gewijd aan God en hierdoor is iedereen die zich bij hem of haar in het huis bevindt, geheiligd; dat is ‘apart gezet’. Doordat het woord van God daar gesproken en geleefd wordt, bevindt heel het huis zich in een bevoorrechte, geheiligde positie. 34 Niet de gelovige wordt ontheiligd door de ongelovige, maar het is precies andersom: de ongelovigen worden geheiligd in de gelovige. Dat is de kracht van het woord! Maar wat te doen als de ongelovige het initiatief tot scheiding neemt? 1 Korinthe 7 15 En indien de ongelovige scheidt, laat hem gescheiden worden. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden (lett: geslaafd/als slaaf gebonden). God heeft ons in vrede geroepen. In vrede geroepen Als het zo is dat de ongelovige het initiatief neemt om te scheiden, mogen we ons als gelovige daarbij neerleggen. We hoeven niet koste wat kost te proberen het huwelijk in stand te houden, laat staan een scheiding tegen te werken. We kunnen de ander gewoon laten gaan, zonder daarin dwars te gaan liggen. Dat veroorzaakt alleen maar ruzie en onvrede en God heeft ons in vrede geroepen. Het is niet aan ons om die ander “te redden”. Niet voor het huwelijk, maar zeker ook niet als ongelovige. Dat laten we aan de Heer over, zoals de Heer het aan een ieder toedeelt (7:17). Als de ongelovige wil scheiden, kunnen wij als gelovigen ons daarin schikken. Wij zijn in dat geval niet als slaaf gebonden. Het woord als slaaf gebonden is in het Grieks één woord (dedoulōtai). Het duidt op de sterke verbondenheid die een slaaf heeft ten opzichte van een ander. Een slaaf is een lijfeigene. In het huwelijk behoor je die ander ook toe (1 Kor.7:2). Die eenheid wordt door Paulus zo sterk beschreven, omdat een huwelijk een uitbeelding is van de eenheid 35
Page 30
van Christus en Zijn lichaam (Ef.5:32). Je bent dus aan die ander als slaaf gebonden alsof jullie één lichaam zijn (Ef.5:28) Vrij Wanneer de ongelovige scheidt, is de gelovige niet meer als slaaf gebonden. Hij of zij is dan vrij om te gaan en ook hoeft de deur niet te worden opengehouden voor herstel van het huwelijk. Waaruit meteen logischerwijze volgt dat als iemand weer vrij is, diegene ook vrij is om weer een huwelijk aan te gaan, oftewel: om te hertrouwen. Als dat niet zo zou zijn en je zou toch de mogelijkheid ‘moeten’ openhouden voor herstel van het huwelijk, dan ben je immers nog steeds aan het verbroken huwelijk gebonden en dus niet vrij. Zou het in die situatie ook niet onlogisch zijn om het huwelijk met de ongelovige partner weer te herstellen? Men gaat dan immers alsnog een ongelijk span aan. 2 Korinthe 6 14 Vorm geen ongelijk span met ongelovigen. Want wat voor partnerschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 En welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? Wanneer onze ongelovige partner ons verlaat, zijn we vrij en mogen we die vrijheid gebruiken. Daarbij moet ik volledigheidshalve wel vermelden dat Paulus het bepaald niet promoot om te (her)trouwen. Want door te trouwen binden we ons. Paulus’ voorkeur gaat ernaar uit dat we blijven in de positie die ons gegeven is. Daar spreken ook de volgende verzen over: 36 1 Korinthe 7 17 Laat een ieder zó wandelen, zoals God hem geroepen heeft. (…) 20 Laat een ieder blijven in de roeping, waarin hij werd geroepen. (…) 24 Broeders, laat een ieder, waarin hij werd geroepen, daarin blijven, bij God. Paulus heeft vrijheid hoog staan. Wanneer we de mogelijkheid hebben om ongebonden te zijn, is dat des te beter (1 Kor.7:21, 23). Ook in het geval van het huwelijk geldt dat. Wie trouwt zondigt niet (1 Kor.7:28), maar dit hoofdstuk is ook verre van een aanprijzing van het huwelijk. Huwen is goed, maar de ongehuwde status is beter (1 Kor.7:38). 37
Page 32
6. Toch hertrouwen? Paulus verklaart meerdere keren expliciet dat het huwelijk een zaak voor het leven is (1 Kor.7:32, Rom.7:2), dat slechts verbroken kan worden door de dood. Een gelovige zou daarom nooit het initiatief nemen tot scheiden. De eenheid die door een huwelijk tot stand komt, zou een mens niet scheiden (Matth.19:6). Hertrouwen na een scheiding tussen gelovigen terwijl de partner nog leeft, is dan ook geen optie die Paulus noemt (1 Kor.7:11). Dat het huwelijk een onverbrekelijke zaak is, is geen uitvinding van Paulus, maar zijn woorden van den beginne (Matth.19:4,8) en dus een principieel begin-sel. De enige uitzondering die Paulus noemt op dit grondbeginsel is wanneer de ongelovige partner de gelovige verlaat. Dan is de verlatene niet meer als slaaf gebonden (1 Kor.7:15). Context Toch lezen sommigen in dat Paulus later in 1 Korinthe 7 de optie van hertrouwen wél zou noemen en daar lijkt hij het niet te hebben over gelovigen of ongelovigen, maar leest men het als een algemene verhandeling over het huwelijk. Men leest dit in de volgende verzen: 1 Korinthe 7 27 Ben jij gebonden aan een vrouw? Zoek geen losmaking. Ben jij losgemaakt van een vrouw? Zoek geen vrouw. 28 En ook als jij zou trouwen, dan zondigde jij niet, en als een maagd zou trouwen, dan zondigde zij niet. 39 Zo op het eerste gezicht lijkt men hier een punt te hebben en lijkt Paulus te zeggen dat degene die is ‘losgemaakt’ (men leest: gescheiden), (weer) zou kunnen trouwen. Men zondigt hiermee immers niet? Toch klopt het niet, want Paulus geeft toelichting waarover hij het precies heeft. Wat men verzuimt, is om deze verzen in het verband te lezen. Hier dus nogmaals dezelfde verzen, maar nu in het verband: 25 En wat betreft de maagden heb ik geen uitdrukkelijk bevel van de Heer. Maar ik geef een mening, als iemand, die ontferming van de Heer verkregen heeft om betrouwbaar te zijn. 26 Ik veronderstel dan, vanwege de nu bestaande nood, dat het goed is voor een mens, zó te zijn. 27 Ben jij gebonden aan een vrouw? Zoek geen losmaking. Ben jij losgemaakt van een vrouw? Zoek geen vrouw. 28 En ook als jij zou trouwen, dan zondigde jij niet, en als een maagd zou trouwen, dan zondigde zij niet. Verkering Paulus vangt in vers 25 een nieuw onderwerp aan, met: wat betreft de maagden. Een maagd is in dit verband iemand die nog niet getrouwd is en geen één vlees is geweest met iemand anders. Hij of zij is echter wel ‘gebonden’. Het woord dat hier gebruikt wordt, is een ander woord dan in vers 15. Het is een minder sterk woord dan als slaaf gebonden en duidt op een minder sterke gebondenheid. Vandaar dat gebonden een prima vertaling is. Wij zouden dit ‘verkering’ noemen, of wellicht het latere stadium van een relatie: ‘verloofd’. 40
Page 34
Ongetrouwd blijven Het is goed om ons bij het lezen van deze verzen telkens voor ogen te houden dat Paulus hier een pleidooi houdt voor het ongetrouwd zijn en blijven, zoals hij zelf was (:7). Hij vangt hiermee direct aan in vers 1 en hij eindigt het hoofdstuk ermee, door dit zelfs te zeggen van iemand die niet meer getrouwd is, omdat de partner is overleden (:39-40). Ook met betrekking tot de maagden geeft hij dus in deze verzen aan dat het goed is, zó te zijn (:26), namelijk vrijgezel en daardoor ongebonden en vrij om Hem te dienen. Vrijheid Paulus verkondigt vrijheid. Maar als je gebonden bent door een relatie, zoek dan geen losmaking. Als je dat niet bent, zoek dan geen vrouw. Je zondigt niet als je trouwt, maar er staat je wel ‘verdrukking in het vlees’ te wachten (:28) en een gewaarschuwd mens … In vers 36-38 komt Paulus nogmaals terug op deze kwestie en dan vat hij het zo samen: 1 Korinthe 7 38 Wie dus zijn maagd ten huwelijk neemt, zal goed doen; maar wie haar niet ten huwelijk neemt, zal beter doen. 41 7. Reacties De voorgaande hoofdstukken betreffen blogs die ik op mijn site gezondewoorden.nl heb geplaatst. Hier kwamen ook reacties op en die behandel ik in dit hoofdstuk. In het eerste hoofdstuk over dit onderwerp gaf ik al aan dat het een gevoelig thema is, dat aan niemand voorbijgaat. Daarom heb ik ervoor gekozen om het tamelijk uitgebreid te bespreken, hoewel het altijd uitgebreider kan. Positieve reacties Natuurlijk kunnen dan ook reacties niet uitblijven en die heb ik ook wel gehad. Naast wat korte reacties van mensen die aangaven dat ze het mooi vonden, zei iemand: “mooi, zoals jij het benadert als logisch uitvloeisel van Paulus’ evangelie”. Dat is de spijker op z’n kop. De conclusies over het huwelijk zijn in overeenstemming met het evangelie dat Paulus bekendmaakt, het is het logische gevolg daarvan. Een mooier compliment kan ik me niet wensen. Een beter bewijs dat het inhoudelijk klopt, ook niet overigens … ’Tegenwerpingen’ Eigenlijk komen de minder positieve reacties die ik heb gekregen allemaal op hetzelfde neer, zoals: “Mag ik dan niet hertrouwen, als ik zou scheiden?” Meteen bij aanvang van de hoofdstukken, heb ik 1 Korinthe 10:23 aangehaald, waarin Paulus aangeeft dat alles geoorloofd is, maar 43
Page 36
niet alles nuttig is. Voor een gelovige, die leeft uit genade, zou het issue niet zijn of iets mag, maar of iets nuttig is; zinvol dus. Een andere reactie die ik kreeg, was: “Maar we zijn toch ook gewoon mensen, hier op aarde, met allerlei tekortkomingen?” En: “Er is toch ook gevoel en liefde nodig in een relatie?” De basis van een huwelijk is geen gevoel. Gevoelens komen en gaan. De basis van een huwelijk is trouw. Daarom noemen we het ook trouwen en een trouwerij. De trouwbelofte is dan ook: tot de dood ons scheidt en dat is precies wat de apostel Paulus naar voren brengt over het huwelijk (1 Kor.7:32, Rom.7:2). Ik besef me dat dit een standpunt is dat in de huidige maatschappij zal worden gezien als ouderwets, maar diezelfde maatschappij laat zien wat het ‘succes’ van de ‘moderne’ visie op liefde en het huwelijk is: het aantal scheidingen is enorm en nog steeds stijgende. Daar waar de ander tekortkomt in onze ogen, zouden we elkaar genade bewijzen: Kolossenzen 3 13 Verdraag elkaar en wees genadig onder elkaar, in het geval dat de een tegen de ander een klacht heeft; en zoals de Heer genadig met jullie is, doe ook zó. Voorbeeld Ook hier is weer het voorbeeld, Christus zelf. Hij bewijst ons genade, uitermate overvloedig zelfs (Rom.5:20). 44 Dan past ons toch ook maar één houding en dat is de ander behandelen, zoals Hij met ons omgaat? Of wat te doen als wij denken dat we zelf tekort komen om een huwelijk in stand te houden, we zijn toch ook maar gewoon mensen van vlees en bloed? Paulus is erg laconiek als het gaat om het vlees, de oude mens. Hij vergelijkt het meerdere keren met het uittrekken van een jas. We zouden het oude uitdoen en het nieuwe aantrekken: Efeze 4 22 dat jullie, wat jullie vroegere gedrag betreft, de oude mens wegdoen, die verdorven is (…) (…) 24 en de nieuwe mens aantrekken, die in overeenstemming met God geschapen wordt (…) Kolossenzen 3 9 … omdat jullie de oude mens uitdoen, samen met zijn praktijken, en jullie de nieuwe aantrekken, die vernieuwd is tot besef, overeenkomstig het beeld van Degene, Die hem schept. Nuttig Wanneer we deze verzen lezen, weten we ook wat Paulus bedoelt als hij in 1 Korinthe 10:23 aangeeft: “alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig”. Nuttig is dat wat onvergankelijk is en werkelijk waarde heeft. Onnuttig is dat wat verdorven is en vergaat. De nieuwe mens versus de oude mens. 45
Page 38
Waardig De oproep in Paulus’ brieven is dan ook om ‘waardig te wandelen’, namelijk in overeenstemming met de waarde van de boodschap die we kennen en geloven. Er is een God, die ons leven in Zijn hand heeft en bestuurt. Hij heeft onze ogen en hart geopend voor het evangelie. Hij betoont ons genade, dus mogen we anderen genade (be)tonen. Hij heeft ons geroepen om in Christus deze hele schepping aan Zich te onderwerpen en met Zich te verzoenen. Onze wandel zou in overeenstemming zijn met die boodschap: Efeze 4 1 Als gevangene in de Heer, roep ik jullie dan op te wandelen waardig de roeping, waarmee jullie geroepen werden, 2 met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld, en elkaar in liefde te verdragen. Filippenzen 1 27 Alleen, wees burgers op een wijze waardig van het goede bericht van Christus (…) Hij voorziet In Christus zijn we gezegend met alle geestelijke zegen (Ef.1:3). Die positie mogen we innemen en daar kunnen we van Hem verwachten dat Hij in al onze behoeften voorziet: Filippenzen 4 19 Mijn God zal in al jullie behoeften naar zijn rijkdom, in heerlijkheid, compleet voorzien, in Christus Jezus. 46 8. De hoofdzaken Het leek me goed om een samenvatting te maken van de belangrijkste punten voor ons in de praktijk. Een overzicht daarvan vind je in dit hoofdstuk. Eén vlees Man en vrouw zijn één. Dit is een Goddelijke inzetting ‘vanaf den beginne’. Deze eenheid zou niet verbroken worden (Gen.2:24, Matth.19:5-6, Marc.10:9). Het enige wat een huwelijk beëindigt, is de dood van één van de huwelijkspartners (Rom.7:2, 1 Kor.7:39). Oud en nieuw Onder het oude verbond was een huwelijk, net als het oude verbond zelf, een voorwaardelijke zaak. Met andere woorden: een man kon zijn vrouw wegsturen met een scheidbrief (Deut.24:1). Wanneer hij dat gedaan had, mocht hij haar daarna zelfs niet meer terugnemen (Deut.24:4). In het evangelie dat Paulus bekend maakt staat genade en verzoening centraal. Hij stelt het huwelijk voor als de eenheid tussen Hoofd en lichaam, Christus en de ecclesia (Ef.5:31-32). Man en vrouw zijn één en kunnen niet gescheiden worden, zoals Christus en Zijn lichaam één zijn. Als je leeft uit genade en verzoening, wat zou dan een reden kunnen zijn om uit een huwelijk te stappen? 47
Page 40
Trouw De basis van een huwelijk is trouw, vandaar dat het een trouw-erij heet. Niet onze gevoelens, of de positieve (of negatieve) eigenschappen van de ander, bepalen de basis van een huwelijk. De houding van God naar Zijn schepping is de basis van ons leven en ons huwelijk. God is een God van trouw. Het evangelie van Paulus is dat er niets is dat God ervan weerhoudt om heel Zijn schepping met zich te verzoenen (2 Kor.5:19, Kol.1:20). Dat voorbeeld zouden wij volgen, zeker in ons huwelijk. In 1 Korinthe 7 gaat Paulus het meest uitgebreid in op huwelijkse zaken: 1 Korinthe 7 10 En aan degenen, die getrouwd zijn, geef ik opdracht – niet ik, maar de Heer: Een vrouw zou niet van haar man gescheiden worden. Initiatief Let op hoe het hier staat. In de meeste vertalingen lijkt de boodschap gericht tot de vrouw, de vrouw zou niet van haar man scheiden. Maar in de grondtekst staat het anders. Een vrouw zou ‘niet gescheiden worden’ van haar man, ongeacht wie daarin het initiatief neemt. Wanneer er toch scheiding ontstaat, is Paulus duidelijk: 1 Korinthe 7 11 Maar in het geval dat zij gescheiden wordt, laat haar ongehuwd blijven, of laat haar met haar man verzoend worden. En een man zou zijn vrouw niet verlaten. 48 Verzoening Uit een huwelijk stappen is voor de gelovige geen optie. Gebeurt dit toch, dan zouden de huwelijkspartners gericht zijn op verzoening. Dat is waar het in het evangelie van Paulus om draait. God verzoent de wereld met Zich, hoe zouden wij dan als gelovigen onverzoenlijk kunnen zijn? Hieruit volgt ook logischerwijze dat het zoeken naar een andere partner, of zelfs hertrouwen met een ander, voor de gelovige geen optie is. Wanneer een gelovige een ongelovige huwelijkspartner heeft en deze verlaat hem of haar, dan geeft Paulus aan daarin te berusten: 1 Korinthe 7 15 En indien de ongelovige scheidt, laat hem gescheiden worden. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden (lett: geslaafd/als slaaf gebonden). God heeft ons in vrede geroepen. Vrede Degene die scheidt, gelooft in ieder geval niet de dingen met betrekking tot het huwelijk die Paulus hier naar voren brengt. Paulus zegt hierover: laat maar gaan. Je hoeft dan niet alles op alles te zetten om de scheiding tegen te werken. Zo’n scheiding ontaardt al snel in een gevecht, maar God heeft ons in vrede geroepen. De broeder of zuster is in dit geval niet gebonden betekent dat dit de enige uitzondering is, waarbij hertrouwen voor de gelovige een optie zou zijn. Wanneer je door je ongelovige partner verlaten wordt, ben je niet meer als slaaf gebonden. Je bent dan dus vrij om te hertrouwen, want zou je dat niet zijn, dan ben je niet vrij en dus nog wél (als 49
Page 42
slaaf) gebonden. Je bent ‘bevrijdt’ van alle banden van het huwelijk. Hertrouwen? Nergens wordt in de brieven van Paulus hertrouwen na een scheiding zelfs maar genoemd. Het beginsel is dat een huwelijk slechts beëindigd wordt, als één van de huwelijkspartners overlijdt: 1 Korinthe 7 39 Een vrouw is gebonden door de wet, zolang haar man leeft; maar in het geval dat haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, mits in de Heer. 50 9. ‘Lastige casussen’ en nawoord Op mijn blogs over het huwelijk heb ik heel wat reacties gehad. Waar een huwelijk wordt verbroken door echtscheiding, kunnen ingewikkelde situaties ontstaan, zeker als er uit het huwelijk ook kinderen zijn voortgekomen. En hoewel Paulus in 1 Korinthe 7 antwoord geeft op vragen van de Korinthiërs (:1), zijn er best situaties te bedenken waarop hij geen antwoord geeft. Vrede De sfeer waarin Paulus dit hoofdstuk schrijft, is die van harmonie (:5). Wij zijn immers in vrede geroepen (:15) en Paulus predikt dan ook geen wet (:6). Op sommige punten had Paulus zelf ook geen uitdrukkelijk bevel gekregen van de Heer en geeft hij zijn eigen mening als apostel (:25). Voor individuele gevallen waarin wij geen direct antwoord vinden in de Schrift, zouden wij hetzelfde doen als Paulus: ons gezonde verstand gebruiken. Casuïstiek Want stel je de situatie voor waarin man en vrouw zijn gescheiden. Daartoe zou een gelovige niet het initiatief nemen (:10), maar wanneer het dan toch gebeurt, zou de houding van de gelovige gericht zijn op verzoening (:11). 51
Page 44
Maar wat als je gescheiden partner de deur naar verzoening (= herstel van het huwelijk) helemaal dicht gooit door met een ander te trouwen? De mogelijkheid bestaat ook dat uit dat huwelijk kinderen voortkomen. Wat dan? Opent dat de deur voor de verlaten partner om zelf ook te hertrouwen? Vrijheid Als je het mij vraagt, geeft de Schrift daar geen direct antwoord op. De strekking van het hoofdstuk is dat Paulus een pleidooi houdt voor het ongehuwd zijn, zoals hij zelf was (:7), maar hij voegt daar meteen aan toe dat dit een genadegave is en niet zomaar weggelegd is voor een ieder. Vrij zijn is echter een hoog goed voor Paulus. Zo kan men zijn of haar onverdeelde aandacht geven aan het dienen van de Heer. Wij zouden ons zo weinig mogelijk laten binden in ons leven. Of dit nu binding aan mensen, een organisatie, of andere gebondenheid is. Ook wordt genoemd: “wees geen slaaf van mensen” (:23). Nog meer casussen Maar ik denk dat er veel meer redenen te noemen zijn die de deur naar verzoening en het herstel van het huwelijk sluiten. Zou de reden ook niet kunnen zijn dat de ander een nieuwe relatie heeft? Velen trouwen niet meer, maar hebben dan bijvoorbeeld een samenlevingscontract. Dat is geen huwelijk en je belooft elkaar 52 officieel geen trouw, maar wat zou zo’n belofte sowieso nog voor meerwaarde hebben als iemand dat eerder aan de kant heeft geschoven? Of wat als je getrouwd was met een partner die ervoor gekozen heeft om verder te gaan in een homoseksuele relatie, dan is het immers ook niet te verwachten dat je huwelijk ooit nog hersteld wordt. En natuurlijk zijn er allerlei ongezonde relaties te bedenken waarin sprake was van mishandeling, of zelfs misbruik. Of misschien zijn er tegenwoordig wel mensen die altijd als man of vrouw hebben geleefd, maar nu een geslachtsverandering willen ondergaan. Daar kun je toch ook niet meer mee verder leven? En zo zullen er nog meer van dit soort situaties te bedenken zijn die Paulus niet stuk voor stuk beschrijft. Wat nu als je zeker weet dat je huwelijk echt nooit hersteld zal worden? Voor zover je dat als mens zeker kan weten. In een ander verband zegt Paulus: Romeinen 14 5 (…) Laat een ieder in zijn eigen denken ten volle verzekerd zijn. 53
Gedichten met o.a.: 
Ziekentroost; Levensloop; Klaproos; De drie broertjes; Een musje; Hartezaken; Liefde; ’t Is Liefde; Eonisch leven; Bruidspaar; Design; Copla; U vertrouw ik, Here!; Troost; UitZicht.

UitZicht


Page 0
Page 4
In liefdevolle herinnering aan Riana 12 september 1944 - 29 juli 2017 INHOUD Romeinen 5:1-5 ...................................................... 9 Psalm 42:9 ............................................................ 11 Ziekentroost .......................................................... 13 Levensloop ............................................................ 15 Klaproos ............................................................... 17 Hebreeën 13:6 ...................................................... 19 Psalm 118 .............................................................. 21 De drie broertjes ..................................................23 Een musje ............................................................. 25 Hartezaken ........................................................... 27 Liefde .................................................................... 31 ’t Is Liefde ............................................................. 33 Eonisch leven ........................................................ 35 Romeinen 13:8-10 ................................................ 37 Romeinen 7:25 .....................................................39 Aan mijn kleindochter Naëma ............................ 41 Aan mijn kleindochter Joëlle...............................43 Bruidspaar ........................................................... 45 Design ................................................................... 47 Copla .................................................................... 49 U vertrouw ik, Here!............................................ 51 Troost .................................................................... 53 UitZicht ................................................................. 55 7
Page 34
De verdeeldheid bij de Corinthiërs was een ontkenning van de geestelijke eenheid die er is. Paulus benadrukt in 1 Corinthiërs 12, dat het één lichaam is met één geest. Zijn houding was verzoenend, altijd, ook al werden zijn woorden en daden verkeerd begrepen!

Het woord van de verzoening


Page 0
Page 6
Want ook ingeval ik daarnaast wat meer overmatig zou roemen over onze volmacht, die de Heer ons geeft tot jullie opbouw en niet tot afbreking, zal ik niet beschaamd worden. 2 Corinthiërs 10:8 9 INLEIDEND Dit Bijbelgedeelte uit de tweede Corinthe-brief is een gedeelte uit een lange brief van de apostel Paulus. Hij schreef twee uitvoerige brieven aan de Corinthiërs. Met hen had hij nogal wat te stellen, om het zo maar te zeggen. Dat blijkt ook uit dit gedeelte. De apostel gaat in op kritiek. Het is goed om daar stil bij te staan: hoe zij zich opstelden en wat aan de hand was in die gemeente. Men riep: Ik ben van Paulus. Een ander: Ik ben van Apollos. Nog een ander: Ik ben van Kefas1. En weer een ander: Ik ben van Christus. Die verdeeldheid was ontkenning van de geestelijke eenheid. Daar spreekt de apostel over in 1 Corinthiërs 12. Hij benadrukt niet voor niets dat het één lichaam is met één geest. Als je 2 Corinthiërs gaat bekijken, dan zie je structuur. Het mooie van de indeling is, dat verzoening centraal staat. Paulus maakt in deze brief de verzoening bekend; dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoende. Die proclamatie: de verkondiging van verzoening, en van vrede, is hét geluid. Dát is de boodschap die vanuit God in deze tijd klinkt of ‘zou klinken’. Het wordt niet overal gehoord. Veel mensen denken dat God boos is, vanuit geloofsopvoeding of de richting waar ze uit komen. Ze denken dat ze ‘heel goed hun best moeten doen’ om die boosheid van God weg te nemen, of dat ‘zij iets moeten doen om bij God te kunnen komen’. 11
Page 8
Dit is in feite religie. Dat is niet het evangelie zoals Paulus het bracht. Of zoals Paulus het ‘brengt’, want het geldt vandaag nog steeds. God strekt Zijn verzoenende handen uit naar deze wereld, dat is de proclamatie die klinkt vanuit het evangelie dat de apostel Paulus brengt. De verzoening staat centraal. Als je deze brief goed leest merk je, dat de houding van de apostel verzoening ademt, hij ádemt vrede. Paulus was ambassadeur of gezant van Christus Ef.6:20 en hij was verzoenend in zijn optreden, ook naar de Corinthiërs. Maar zij legden zijn optreden verkeerd uit. Dat was niet ‘het gebrek’ bij Paulus, maar dat waren ‘de makken’2 van de Corinthiërs. Ze legden zijn houding anders uit dan Paulus bedoelde en dat maakte het moeilijk. Als je 2 Corinthiërs 10 leest, dan zie je hoe hij zelfs twee keer over zichzelf nogal geringschattend spreekt. En hij stelt zich in heel wat verzen, als het ware, verdedigend op. Defensief tegen wat in die gemeente over hem gezegd werd, wat rondging, want hij hoorde via via allerlei dingen over zichzelf. Paulus voert een aantal dingen op als verdediging. Dat doet hij ook, bijvoorbeeld, in de brief aan de Galaten. Daar zegt hij – en in de Filippenzen staat dat ook – dat hij gesteld is tot verdediging van het evangelie. Hier verdedigde Paulus het evangelie tegen judaïsten3 die zeiden: Het is mooi wat jullie zeggen: dat het allemaal genade is – dan hoor je al een komma komen – maar … Dat is eigenlijk ‘nee’. Daarna komt meestal een redenering met argumenten, waarin men wil ontkennen dat het alleen genade is. 12 1. Paulus’ komst uitgesteld Paulus schrijft in 2 Corinthiërs 10:1: Ík zelf echter, Paulus, spreek jullie aan door de zachtmoedigheid en inschikkelijkheid van Christus, ik die in aanwezigheid weliswaar ootmoedig ben onder jullie, maar afwezig, moed heb naar jullie NCV Het is mooi, dat hij laat zien hoe hij zich opstelt: zachtmoedig en inschikkelijk (of: welwillend). Maar wat gebeurde daarna bij de Corinthiërs? Zij legden dat anders uit. Paulus sprak de Corinthiërs zachtmoedig aan. Het woord ‘aanspreken’ komt regelmatig voor, dat is letterlijk iemand langsbij roepen in Gods liefde. Hij sprak de Corinthiërs aan in liefde, dat was niet streng, zo van: nu moet je ‘dit’ en nu moet je ‘dat’. Paulus sprak met zachtmoedigheid, welwillendheid. Dat is wat je ook bij de Heer ziet, toen Hij op aarde was. Hij zei op zeker moment: leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en ootmoedig van hart Mat.11:29. Hoewel Hij zeer scherp kon reageren naar de Farizeeën en de schriftgeleerden, want hij prikte door ze heen. Paulus prikte ook door de Corinthiërs heen. Dat was misschien wel de reden waarom ze hem (en dus ook de woorden die hij sprak), op een afstand hielden, want hij ‘prikte’ in hun hart. Vermoedelijk was dat ook waarom ze allerlei argumenten bedachten tegen wat hij zei; omdat hij ze doorhad en precies over die punten sprak, waar zij het moeilijk mee hadden. 13
Page 10
Paulus sprak over eenheid, de Corinthiërs waren verdeeld. En de Corinthiërs zeiden nota bene – blijkt uit dit gedeelte – dat Paulus ‘vleselijk’4 was. Als je 1 Corinthiërs leest zie je dat Paulus zich daar verdedigt. Hij zei: Ja, ik heb geaarzeld, maar ik kom nog niet naar jullie toe. De plannen van Paulus waren gewijzigd. De Corinthiërs legden dat als zwakheid van Paulus uit. Zo: Hij durft niet, hij is zeker bang voor ons. Hij heeft geen antwoord op onze argumenten. Daarom moest Paulus vele verzen lang uitleggen waarom hij niet direct naar de Corinthiërs toekwam. De ware reden was niet, dat hij zichzelf wilde sparen of dat hij bang was. Hij wilde de Corinthiërs sparen, omdat zijn aanwezigheid onder hen misschien te zwaar was. Natuurlijk was het God, Die de plannen van Paulus stuurde. Hij leefde niet zo: ‘nu ga ik dit doen en straks ga ik eens die kant op en dan weer daarheen’. Nee, Paulus was biddend bezig en legde zijn plannen voor aan God. God wijzigde de plannen van Paulus, zijn reizen, regelmatig. Het was uit God dat Paulus’ komst naar hen werd uitgesteld. Datgene waarvan zij Paulus beschuldigden deden zij juist zelf. Zij waren zélf vleselijk bezig en dachten ook zo: O, hij zal wel niet durven; hij zal wel “dit” of “dat”. Ze trokken conclusies uit Paulus’ gedrag; dat waren de verkeerde. Het was niet geestelijk gedacht van de Corinthiërs en bij sommigen van hen kon Paulus geen goed doen. 14 Vandaag de dag kan dat ook zo zijn. Je merkt het wel bij gelovigen, zodra het over Paulus gaat: nee, niet thuis … Of een afwerende reactie, zo van: ‘veel te moeilijk’ of ‘daar begrijp ik echt niets van, die Paulus’. Het gaat om zijn gezindheid. In welke houding ging hij? In de gezindheid van Christus. Niet: ‘Ik weet het en ik kan geweldig spreken en ik zal jullie eens even vertellen hoe het zit.’ Nee, hij stelde zich diep afhankelijk van God op. Maar hij sprak het woord en als hij dat deed, dan zat daar kracht in. Dan ging dat met betoon van geest en kracht, die kracht was niet van Paulus zelf. Hij was geen man met ‘charisma’ die zalen vol kon bewegen, ze hadden immers betere sprekers in die tijd. En ik ben naar jullie toe gekomen, broeders, en kwam niet met superioriteit van woord of wijsheid, jullie het getuigenis van God aankondigend, want ik besloot niet iets te weten onder jullie dan Jezus Christus, en Die gekruisigd. En ík ging in zwakheid en in vrees en in veel siddering naar jullie toe, en mijn woord en mijn herautsboodschap kwamen niet in overtuigende woorden van menselijke wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat jullie geloof niet in wijsheid van mensen is, maar in kracht van God 1Cor.2:1-5 In de tijd van de Grieken waren er grote redenaars. Maar als je nú kijkt is niet veel meer van die redenaars over. Van Paulus wel, terwijl hij niet van zichzelf ‘charismatisch’ was. 15
Page 12
Het ging om het woord dat hij sprak en dat woord kwam met betoon van geest en kracht, hij ging zelf in zachtmoedigheid, welwillendheid. Je kunt een zachtmoedig mens zijn, maar als het aankomt op het woord van God, dan is daar kracht. Daarachter zit de kracht van God Zelf, Die Zijn woord bevestigt. Hij bevestigt Zijn woord altijd. Niet wat mensen in mooi redeneren kunnen opbouwen, dat bevestigt God niet. 16 2. Door de dood van Zijn Zoon De zachtmoedigheid en welwillendheid van Christus is te zien in Zijn gehoorzaamheid tot en met de dood van het kruis. Hij gehoorzaamde welwillend … in ootmoedige gezindheid, dat is: niet van jezelf hoog willen zijn, maar juist laag. Dat is ootmoed. Om dat werk te doen wat Jezus deed was moed nodig. En Hij zag er tegenop als mens, maar Hij ging. Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. Hij kon door lijden en de dood heen kijken naar de belofte die de Vader Hem gegeven had. God zou Hem opwekken op de derde dag, dat zo vaak in de Schrift betuigd is. Dit is de boodschap, de kostbare woorden uit de Romeinen-brief: Want indien wij, toen wij vijanden waren, verzoend werden met God door de dood van Zijn zoon, veel meer zullen wij, verzoend geworden, gered worden in Zijn leven Rom.5:10 NCV Wat een geweldige boodschap is dat! Je zou zelfs kunnen lezen: doorheen. Door de dood van Zijn Zoon heen zijn wij met God verzoend. Daarachter klinkt het leven. Het was niet alleen Zijn dood, maar Hij werd opgewekt en daarom is het een geweldige blijde boodschap, daarom is het goed nieuws. Wij zijn met God verzoend door de dood van Zijn Zoon. Als je gaat beseffen dat God vrede maakte, dan werkt dat gehoorzaamheid uit. 17
Page 14
Dat is niet: het wordt opgelegd: ‘nu moet je gehoorzamen’. Want dan gehoorzaam je wellicht uit angst voor Degene Die het jou oplegt. Nee, het wérkt in je en dan krijg je innerlijke welwillendheid om gehoorzaam te zijn – om dat wat je hoort uit het evangelie ook uit te leven. Die gehoorzaamheid is anders dan wanneer het wordt opgelegd. Zo was Paulus nooit bezig en ook dat werd verkeerd uitgelegd door de Corinthiërs. 18 3. Effectieve genade van God Gods houding naar de wereld is vrede en verzoening en dat werkte uit in de houding van Paulus naar de Corinthiërs. Ondanks dat Paulus zoveel te stellen had met hen, wist hij ze zelfs te complimenteren, zó ver ging hij. Hij zei: … zoals jullie ook ons ten dele erkend hebben, dat wij jullie roem zijn, net zoals jullie ook de onze in de dag van onze Heer Jezus 2Cor.1:14 NCV In de dag dat het lichaam van Christus5 bij de bêma6 zal staan, zullen zij zijn roem zijn. Wát een verzoenende houding. Paulus was verzoenend, en de Corinthiërs? Zij concludeerden onjuist: Wat? Paulus …? Die heeft geen gezag. Hij is niet eens onze aandacht waard, want zijn spreken is zwak. Maar wij kennen wel anderen … Er waren andere predikers die hen dingen oplegden: jullie moeten ‘dit’ en ‘dat’ want anders?! Met dreiging erachter. De verontwaardiging van God, dat wilden de Corinthiërs misschien wel vaker horen – dat Paulus daar meer mee zou dreigen. Paulus kwam echter met verzoening. Hij kwam met werkzame genade; effectief tegen de zonde, want daar is geen betere kracht tegen de zonde dan de genade van God. Dat lijkt misschien vreemd, maar zo ís het. Dat je mag beseffen: Vader, U schenkt mij genade. Ik leef in genade. Wat een geweldige liefde van U! 19
Page 16
Als je dat ontdekt met je hart zal dat je gedachten veranderen. Je wilt dan niet de zonde, maar Hem gehoorzamen, dat is van binnenuit. Dan is het niet, zoals onder de Mozaïsche Thora7, opgelegd werd: je mag ‘dit’ niet en ‘dat’ niet, anders word je gestenigd. Dat is de Thora van Mozes. Ik kan een aantal voorbeelden noemen, maar ik denk dat u ze zelf wel weet. Bij Paulus werkt het evangelie van binnenuit. Dan wil je niet de zonde, maar God eren in je leven. Dat is de andere benadering en Corinthiërs legden dat verkeerd uit. Paulus sprak natuurlijk vaak over genade, verzoening. Dat werd hem niet in dank afgenomen. Dat is niet onze aandacht waard. Nee, we hebben liever dat iemand anders spreekt. Maar Gods houding naar de wereld is verzoening, vrede. 20 4. De liefde in je hart gewekt Het is merkwaardig dat, vanaf het moment dat Paulus de boodschap van genade en verzoening begon te spreken, iets veranderde in de houding van ongelovigen. Zij leggen dat uit als: God grijpt nu niet rechtstreeks, op bovennatuurlijke manier, in. Dat leidde tot de conclusie dat ‘God blijkbaar Zijn rug naar de wereld toekeert’. Mensen zijn verdergegaan in hun conclusies, Paulus spreekt hier over bolwerken: “God bestaat zeker niet, we horen niets meer van Hem. Alles is onderhevig aan en verloopt via natuurlijke wetten”. Daarachter klinkt evolutie - denken. Deze gang van zaken heeft te maken met wetteloosheid en leidt ook tot ander gedrag. De Prediker zegt: Omdat het vonnis over een kwade daad niet snel geveld wordt, daarom blijft het hart van de mensenzonen in hen vervuld van kwaad te doen Pred.8:11 Omdat de mensen merken dat God niet onmiddellijk ingrijpt, is dat voor hen aanleiding om kwaad te doen. Dat is waar het menselijke hart, het vlees van de mens [zie ook: noot 4], toe leidt: wetteloosheid. Zonde is wetteloosheid 1Joh.3:4. Sinds Paulus verzoening is gaan prediken, noteert hij tegelijk dat het geheimenis van de wetteloosheid al werkzaam is 2Tes.2:7. Het geheim van de wetteloosheid is tijdens de afgelopen tweeduizend jaar al werkzaam geweest. Dat is niet direct zichtbaar, maar als je geestelijk kijkt, zie je het. 21
Page 18
De weerhouder, die de doorbraak van de afval (lett: afstand-neming) van het geloof (en dus wetteloosheid) tegenhoudt, is het lichaam van Christus 2Tes.2:6,7. Het feit dat wij hier nog zijn houdt in, dat het nog niet de tijd is van ‘de grote afval’ 2Tes.2:3-4. Het grote van-het-geloof-afgaan-staan gaat nog komen. De grote doorbraak van wetteloosheid, en straks de wetteloze op het wereldpodium, is nu nog niet, omdat het lichaam van Christus weerhouder is. De Corinthiërs zeiden van Paulus, dat hij naar het vlees wandelde. Hoe kwam dat? Omdat de Corinthiërs naar de buitenkant keken. Zij zagen aan wat voor ogen was en keken er tegenaan. Maar als je geestelijk leert zien, dan kijk je er doorheen naar wat er áchter zit. Zij zeiden: Hij is te zwak. Er moest meer van Gods oordelen gesproken worden, Zijn verontwaardiging. Dat zou angsten opleveren, maar uit angst gehoorzaam zijn is niet goed. Door Paulus’ evangelie wordt de liefde tot God in je hart uitgegoten, en door díe liefde wil je Hem gehoorzamen. Zie je dat het anders werkt? 22 5. Geen ‘oorlog naar het vlees’ … ja, ik smeek dat als ik aanwezig ben ik niet moedig hoef te zijn met het vertrouwen dat ik reken te moeten durven tegen wie ons aanrekenen dat we naar het vlees zouden wandelen. Want, wandelend in het vlees, voeren wij geen oorlog naar het vlees 2Cor.10:2-3 NCV Paulus smeekte de Corinthiërs niet vrijmoedig te moeten optreden, dat zou misschien te zwaar zijn. Want, wandelend in het vlees … Dat geldt ieder mens, ook ons als gelovigen. Wij wandelen wel in het vlees, maar het is te hopen dat wij niet wandelen naar het vlees. Wij voeren geen strijd, geen oorlog, zegt Paulus, naar het vlees. Het woord dat hier staat voor ‘strijd’ is letterlijk ‘oorlog’. Oorlog voeren … ‘Maar, wacht even’, zou je denken, ‘je zegt: “Vanuit God is het vrede” en nu heb je het over oorlog. Hoe kan dat nou?’ Dat is omdat er een onzichtbare tegenwerker is. Het is geen ‘oorlog voeren’ zoals de kruistochten duizend jaar geleden. Zo niet. We voeren die oorlog niet. Paulus voerde een andere oorlog, met geestelijke wapens, met een geestelijke wapenrusting. Hij voerde oorlog in verband met de tegenstander, die volgens de Efeze de vorst van het volmachtsgebied van de lucht is. In de lucht zit heel wat tegenstand, om het zo maar te zeggen, maar die kunnen wij niet zien. De tegenstander is letterlijk: de god van deze eon (dit tijdperk). Dat is, als je het zo bekijkt, een formidabele tegenstander. Slechts één manier om je te wapenen: de wapenrusting uit Efeziërs 6. 23
Page 20
Doet de hele wapenrusting van God aan, opdat jullie stand kunnen houden tegen de strategieën van de Tegenwerker, want het is voor ons geen worsteling met bloed en vlees, maar standhouden tegen de overheden, tegen de gevolmachtigden, tegen de wereldmachten van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid te midden van de hemelsen. Neemt daarom de hele wapenrusting van God op, opdat jullie in staat gesteld worden te weerstaan in de boze dag, en dit álles verricht hebbend, te staan. Staat dan: jullie lenden omgord met waarheid en aangedaan hebbend het pantser van de gerechtigheid en de voeten onderbonden met de bereidheid van het evangelie van de vrede, in alles openemend het langschild van het geloof, waarmee jullie alle vlammende pijlen van de boze zullen kunnen blussen. En ontvangt de helm van de redding en het zwaard van de geest, dat is Gods uitspraak Ef.6:11-17 Denk maar aan een Romeinse soldaat met een lang schild. Dat is een letterlijk lang schild, maar voor ons is het geestelijk: het lange schild van geloof. Geloof in de uitspraken van God en in het bijzonder de uitspraken van God via Paulus. Dat is nodig tegen de aanvallen van de tegenwerker, de ‘vlammende pijlen’ van de boze. 24 6. Afbreking van bolwerken Want de wapens van onze oorlog zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot afbreking van bolwerken NCV Dat is de strijd, in feite de oorlog: het neerhalen van onzichtbare bolwerken. Het heeft te maken met de geestelijke vijanden die in Efeziërs genoemd worden: overheden, gevolmachtigden, wereldmachten van deze duisternis, geestelijke machten van de boosheid te midden van de hemelsen. En hoe werken ze? Niet van buitenaf, ze willen graag werken van binnenuit: in de gedachten van de gelovigen, zodat gelovigen tegenover elkaar komen te staan, zoals in Corinthe. Het is een blauwdruk voor de tweeduizend jaar daarna. Voortdurend verdeeldheid door allerlei meningen van mensen. Gedachten, die afwijken van het woord van God, afwijken van het evangelie dat Paulus bracht, van binnenuit. Als je letterlijk een bolwerk wilt veroveren, dan zul je moeten slopen, bressen in muren moeten slaan. Maar nu geestelijk. Dan hebben bolwerken te maken met redeneringen en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God. ...overwegingen neerhalend en iedere hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en iedere gedachte gevangen wegvoerend tot de gehoorzaamheid van Christus 2Cor.10:5 NCV 25
Page 22
De kennis van God wordt in het evangelie dat Paulus brengt, enorm verdiept. Wanneer je de brieven van Paulus leest, bestudeert, gaat je erkenning van Wie God is, toenemen. Het is belangrijk ideeën te doorzien die in ons denken voet aan de grond krijgen. Ideeën, die onafhankelijk van, tegenstrijdig zijn aan, het woord van God, want mensen kunnen o zo snel redeneren. Ze zetten eerst een aantal losse teksten op rij en bouwen een redenering op om te concluderen. Dat is dan ‘de waarheid’. Maar dat is dan niet de waarheid, het is hun waarheid. Want zij zullen hun conclusie eerst moeten toetsen aan het woord van God Zelf, aan de brieven van de apostel Paulus. Dát is het evangelie voor ons én heeft te maken met het gezag waar hij het over heeft. Paulus gevolmachtigd, hij was niet zomaar iemand. Paulus, apostel – niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus en God, de Vader, Die Hem heeft opgewekt uit de doden Gal.1:1 NCV We onderstrepen het evangelie van de genade, zoals Paulus dat brengt. En bolwerken verzetten zich tegen dat evangelie, daar had Paulus mee te maken bij de Corinthiërs. De één zei: Ja, genade. Dus ik mag alles. Wacht even, zei Paulus, alle dingen zijn wel geoorloofd, maar is het ook tot opbouw? Is wat je doet of van plan bent, tot opbouw van de gemeente? 26 Paulus zegt iets over bolwerken in Kolossenzen 2. Daar spreekt hij ernstig: Zie toe dat er niet iemand zal zijn die jullie beroofd wegvoert door filosofie en lege verleiding, in overeenstemming met de overlevering van mensen, in overeenstemming met de grondbeginselen van de wereld en niet in overeenstemming met Christus Kol.2:8 NCV Grondregels van de wereld, religie. Dingen moeten doen om dichter bij God te komen, eigen werken. Dat kan zich ontwikkelen tot een eigen filosofie, maar zal blijken dat die filosofie leeg, ijdel is. Iets dat leeg is, kan heel groot lijken, en dat zie je ook in christendom. Iets dat groots wordt opgezet, maar als je dichterbij gaat kijken, is het een ballon waar je in kunt prikken. Één voorbeeld: wij bouwen mee aan een betere wereld of aan een betere aarde. Het wordt echter niet beter, Paulus zei dat het eerder slechter wordt. Je kunt heel hard gaan werken aan een betere wereld, maar die komt niet. Ja, de wetteloze komt, dan zal het ‘vrede’ worden en ‘een betere wereld’ … dat wordt het niet, want dan gaat het licht uit. Met de komst van de wetteloze gaat het geestelijke Licht uit in de wereld. Het wordt niet beter. Dat is één van die trucs waar de tegenstander ons graag in wil lokken, dat wij ‘met z’n allen gaan werken aan een betere wereld’. Dat is typisch een bolwerk. Terwijl, als je Gods woord leest, dan is het voor jou: Een betere wereld?! Ik luister liever naar het evangelie dat mij zegt wat er gaat komen. Dat Hij ons bergt vóór de komende verontwaardiging 1Tes.1:10. 27
Page 24
7. Op de juiste grond weghalen … en iedere gedachte gevangen wegvoerend tot de gehoorzaamheid van Christus 2Cor.10:5c NCV Zulke verkeerde gedachten kunnen wij als gelovigen ook ontwikkelen; dat is dan niet van buitenaf, maar van binnenuit. Die gedachten, die bolwerken, hoe bestreed Paulus die? Met autoriteit van het woord van de verzoening, dát was zijn kracht. Dat woord moest Paulus brengen, en dat deed hij ook. Daarmee nam hij die bolwerken, die gedachten, gevangen tot de gehoorzaamheid van Christus. De gedachten van de gelovigen – afgedwaalde gedachten die tot bolwerk geworden waren – moesten veranderd, hier en daar ‘gesloopt’ worden. Want dat woord haalde aan de ene kant neer, vers 5: overwegingen neerhalend. Niet, om mensen af te breken, maar op te bouwen, het woord van God heeft altijd die dubbele werking. Aan de ene kant breekt het af wat in ons leven niet klopt – de verkeerde gedachten die wij hebben. Denk aan een sloopkogel. Aan de andere kant bouwt het op, want hij zegt: Want ingeval ik daarnaast ook meer overmatiger zou roemen over onze volmacht, die de Heer ons gegeven heeft tot opbouw en niet tot jullie afbreking, zal ik niet beschaamd worden 2Cor.10:8 NCV Het kan best zijn, dat eerst wat ‘oud puin’ weg moet. Eerst puinruimen en dan opbouwen wat het wél moet zijn. Dat bedoelt hij ook in vers 6: 29 … en alles in gereedheid hebbend om iedere ongehoorzaamheid te wreken, wanneer jullie gehoorzaamheid ook vervuld zal zijn NCV Iedere ongehoorzaamheid moet weg. Het ‘wreken’ is in de zin van: terecht weghalen. In het Grieks staat daar het woord ekdikēo, letterlijk betekent dat: uit-te-rechtvaardigen. Een stuk ongehoorzaamheid aan het woord op juiste gronden weghalen. Want onze eigen bolwerken – onze eigen gedachten, die wij ontwikkelen en die niet kloppen – dat is óók ongehoorzaamheid. 30
Page 26
8. Tot opbouw En blijven we niet bij wat we horen, want Paulus schrijft: Bekijken jullie de dingen overeenkomstig het uiterlijk? Indien iemand meent (in zichzelf overtuigd) van Christus te zijn, laat hij weer met dit rekenen voor zichzelf, dat zoals hij van Christus is, zo ook wij 2Cor.10:7 NCV De Corinthiërs keken naar het aangezicht, de buitenkant. Ze waren geestelijk niet volwassen genoeg in hun geloof om erdoor te kijken. Paulus sprak in 1 Corinthiërs 2 en 3 over ‘zielse mensen’. Hij sprak: Jullie zijn nog vleselijk, want jullie zijn verdeeld. Jullie hebben groepjes. Het ene groepje is zus en het andere zo. Dan ben je vleselijk bezig. Zo waren die Corinthiërs bezig en vanuit die vleselijke houding, gezindheid, keken ze alleen naar de buitenkant. Dan zegt Paulus: Indien iemand meent in zichzelf overtuigd van Christus te zijn … Mogelijk waren dit woordvoerders van dit groepje: Ja, maar wij zijn van Christus. Nou, zegt Paulus, laat diegene voor zichzelf hiermee rekenen: dat zoals die van Christus is, zo ook wij. De Corinthiërs waren alleen uit op uiterlijke ‘eenheid’: wij horen bij dát groepje en wij zijn ‘de beste’. Paulus wees hen op de ware eenheid. De werkelijke eenheid is, dat alle leden van het lichaam van Christus aan elkaar gegeven zijn en dat is één. Die geestelijke eenheid zouden wij bewaren (niet maken, Efeziërs 4:3). We zijn allemaal aan elkaar gegeven als leden van het lichaam van Christus en dat is een geestelijke eenheid, want wij hebben allemaal 31 dezelfde geest ontvangen. De ware eenheid is verbondenheid in de geest met alle leden van het lichaam van Christus wereldwijd. 2 Corinthiërs 10:8 kwam al eerder aan de orde. Het geeft aan, dat Paulus autoriteit van de Heer gekregen heeft tot opbouw van de gemeente. Hij spreekt hier over zijn volmacht, over zijn apostelschap. Hij was aangesteld als leraar van de natiën 1Tim.2:7. Als zodanig is hij aangesteld, geïnstalleerd, en we zouden er goed aan doen om naar die leraar die gezaghebbend is, te luisteren. Als het goed is hebben de woorden van Paulus in ons leven gezag. Dat geloven wij en daar richten wij ons (gemeentelijk) leven naar in. En de gemeente, het lichaam van Christus, is niet een organisatie die ‘wij kunnen maken’, want dan ben je weer bezig met die uiterlijke eenheid. Het lichaam van Christus is een organisme. Christus regelt de zaken van bovenaf, Hij is het Hoofd. Dáárom zouden we naar Zijn richtlijnen via Paulus luisteren. Het ging er Paulus niet om mensen neer te halen, maar hij sloopt afwijkende gedachten, bolwerken bij de Corinthiërs. Lees scherp hier, want het was zijn bedoeling om ze op te bouwen, daar was elk woord op gericht. Dat het is tot opbouw en niet tot afbraak. Zo is hij bezig, ook in de eerste Corinthe-brief. 32
Page 28
9. Met God verzoend Paulus ondervond veel moeite door de Corinthiërs, vandaar dat hij twee lange brieven schreef. Veel woorden … Dat getuigt ervan, dat hij er emotioneel bij betrokken was; God werkte dat door hem heen uit. Hij wilde hun gedachten ‘slopen’, zodat hun gedachten opnieuw opgebouwd konden worden en een keurig nieuw bouwwerk tot stand zou komen. En dan zegt Paulus in 2 Corinthiërs 10:9: Opdat het niet schijnt alsof ik jullie alleen grote vrees aanjaag door mijn brieven …NCV De Corinthiërs zeiden: … want hij verklaart: ‘Zijn brieven inderdaad zijn zwaar en sterk, maar zijn lichamelijke aanwezigheid zwak en zijn woord wordt gekleineerd’ 2Cor.10:10 NCV Moet je eens kijken hoe ze over hem spraken! Paulus kon niet goed spreken, letterlijk: zijn woord werd gekleineerd. Het was geen charismatisch spreker op het podium, maar hij bracht wél de woorden die hij moest spreken en zo keken de Corinthiërs naar de buitenkant. Zij wilden liever iemand hebben die van zichzelf sterk was; vandaag zouden we zeggen: Iemand die allerlei cursussen achter de rug heeft. Bijvoorbeeld – dat is tegenwoordig ‘in’: een cursus leiderschap. Paulus was door de Heer Zelf aangesteld, zijn woord is maatgevend. 33 De Corinthiërs keken liever naar de buitenkant en hun uitspraken over Paulus waren vurige pijlen. En zeer waarschijnlijk deed het Paulus wel wat als mens, maar hij had het schild van het geloof en hij wist waarvoor hij stond. Hij wist dat hij aangesteld was als apostel en als leraar. We zouden dan ook naar zijn woorden luisteren. En het is een geweldige boodschap: God heeft vrede gemaakt! Want indien wij, toen we vijanden waren, verzoend werden met God door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend geworden, gered worden in Zijn leven. Rom.5:10 NCV … en door Hem het al weder (of: wederzijds tot) Zichzelf te verzoenen, vrede gemaakt hebbend (lett: vrede doende) door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is Kol.1:20 NCV Tot God verzoend betekent eveneens: je bent aan elkaar gegeven, allemaal, als met God verzoende mensen. Dan is het logisch dat je ook met elkaar vanuit verzoening, vanuit vrede, omgaat. Dat zegt Paulus niet voor niets in 1 Thessalonicenzen: houdt vrede onder elkaar. Bij de Thessalonicenzen had hij ook het woord gebracht en zij hadden het aangenomen. Niet als een woord van mensen, zegt Paulus, maar wat het werkelijk ís: als het woord van God. Dat was anders dan bij de Corinthiërs, voor hen was het zó nodig, dat de verzoening ook onderling zou doorwerken. 34
Page 30
10. Het woord van de verzoening Paulus bracht het woord van de verzoening. De grote God, Die alle mensen liefheeft, verzoent allen wederzijds tot Zich. En Hij laat Zijn boodschap van verzoening uitgaan naar deze wereld. Daarom kenen wíj vanaf nu níemand bekend naar het vlees. En ook indien wij Christus gekend hebben naar het vlees, nochtans kennen wij Hem zo nu niet meer. Zo is het dat, indien iemand in Christus is, die een nieuwe schepping is: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen! Het al is echter uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Christus en ons de dienst van de verzoening gegeven heeft dat is, dat God in Christus de wereld verzoende met Zichzelf, hen niet hun krenkingen aanrekenend, en in ons het woord van de verzoening geplaatst. Voor Christus dan zijn wij gezanten, alsof God aanspreekt door ons. Wij smeken ter wille van Christus: word verzoend met God! Want Die geen zonde kende heeft Hij voor ons tot zondoffer gemaakt, opdat wij zouden worden: rechtvaardigheid van God in Hem. 35 Samenwerkend nu spreken wij ook jullie aan niet tevergeefs de genade van God te ontvangen, want Hij zegt: ‘In een aangename periode hoor Ik jou, en in een dag van redding help Ik jou.’ Zie, nu is een wel aangename periode! Zie, nu is een dag van redding! 2Cor.5:16-21, 6:1-2 NCV Het is nu nog steeds een wel aangename tijd. Het is nog steeds een dag van redding; redding door genade. Er wordt geen prestatie verwacht van de mens, maar je kunt Hem eenvoudig danken voor de genade die Hij geeft. Niet alleen de eerste keer dat het evangelie tot je doordrong en dankbaarheid in je hart gaf, maar dagelijks. Elke dag leven uit dankbaarheid, dat God ons ook nu genade schenkt. Ja, dat is fantastisch! Als dat doorwerkt onder elkaar, gaan we misschien meer en meer die eenheid, zichtbaar naar buiten zien. Dat is waar Paulus op uit was, zeker bij de Corinthiërs. Laten we lering trekken uit wat hij schreef aan de Corinthiërs. 36
Page 32
NOTEN 1 Kefas is Petrus, Johannes 1:43. 2 ‘Makke’ gaat terug op het Hebreeuwse ‘makka’, dat ‘klap, slag’ en ‘gebrek, kwaal, plaag’ betekende. Later werd ’n cent ’n makke verbasterd tot “geen cent te makken”. Je kunt ook “niks te makken” hebben. Dat kan eveneens ‘geen geld hebben’ betekenen, maar ook ‘geen invloed hebben, niets in te brengen hebben’. Bron: https://onzetaal.nl/taaladvies/geen-cent-te-makken 3 Judaïsten zijn leraren, zowel joods als niet-joods, die zeggen dat het voor christenen noodzakelijk is om joodse wetten en gebruiken over te nemen. Vooral joodse wetten en gebruiken die voorgeschreven zijn in de wet van Mozes. Bron: https://stringfixer.com/nl/Judaizer 4 Geest en vlees verwijzen onder meer naar Gods belofte en vrucht versus eigen werken. Gal.3:3; 4:29; 5:19-23 Elders in de Schrift komen we de tegenstelling geest – vlees ook tegen. Waarbij vlees onder andere symbool staat voor wat zichtbaar is (van de mens) en geest voor wat onzichtbaar is. Kol.2:5 5 Want net zoals het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het éne lichaam, hoewel velen, één lichaam zijn, zo ook de Christus, want in één geest ook zijn wij allen tot in één lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en allen zijn met één geest gedrenkt 1Cor.12:12-13 NCV En alles onderschikt Hij onder Zijn voeten, en Hij geeft Hem als Hoofd boven alles aan de uitgeroepen gemeente, die Zijn 37 lichaam is, het complement van Hem, Die het al in allen compleet maakt Ef.1:22-23 NCV 6 In Nederlandse vertalingen staat de rechterstoel van God of de rechterstoel van Christus (Romeinen 14:10; 2 Corinthiërs 5:10). In de Engelstalige concordante vertaling lees je dais of God, of Christ. Dais is de vertaling van het Griekse bêma, dat verhoging betekent. Het is het gevolg van een (gezette) stap. In de Duitse concordante vertaling lees je: Preisrichterbühne; in het Nederlands erepodium. De bêma is niet ‘ter veroordeling’, het zegt iets over de toekomst, heerlijkheid. Romeinen 8:1 is duidelijk: Er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. ‘Bêma’ gaat niet over een strenge rechter, maar over Hem, Die de prijs uitreikt. 7 De Thora, ook gespeld als ‘Tora’ of ‘Torah’ (Hebreeuws: ה רֹוּת), zijn de eerste vijf boeken van Tenach (Hebreeuwse Bijbel), die de grondslag van het Jodendom vormen en daarmee als de voornaamste heilige boeken van deze monotheïstische religie gelden. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Thora 38
"Kun je me iets meer vertellen over de rechterstoel Gods?" Als je kijkt naar de grondtekst, dan zie je dat die notie 'rechterstoel' er helemaal niet is. Het Griekse woord in Romeinen 14:10 heeft niets te maken met straf, het heeft niets te maken met veroordeling.

De bêma, het erepodium


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
Page 16
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Page 28
Page 30
Page 32
Page 34
Page 36
Page 38
Page 40
Page 42
Page 44
Page 46
Page 48
Page 50
Page 52
Page 54
Page 56
Page 58
Page 60
Tot onze heerlijkheid behoort, dat wij in Christus Jezus met iedere geestelijke zegen te midden van de (op)hemelse schepselen gezegend zijn. En dat wij in de geest te midden van de (op)hemelsen gezet zijn.

Leven in verwachting van Zijn komst


Page 0
Page 6
1. In verwachting De opvoeding tot een mens van God, tot een mens naar Gods welbehagen, gebeurt niet zonder een naar voren gerichte blik. We lezen: … uitziend naar de gelukkige verwachting1 en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus … Tit.2:13 [NCV] Hier is sprake van uitzien dat klaar staat om iets in ontvangst te nemen. Wij hebben een gelukkige verwachting. Die bestaat uit de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus. De verwachting en de verschijning zijn in de stijlfiguur hendiadys2 met elkaar verbonden, waardoor een zaak door een tweede beschreven wordt, die een gezamenlijke uitspraak vormen, dus door twee delen wordt uitgedrukt. 9 Volgens Titus 1:2 zijn wij in verwachting van eonisch leven3. Niet alleen wij, maar ook God zelf is gelukkig, dat Hij aan ons de genadegave van eonisch leven in Christus Jezus toebedeelt. Wij verwachten de dag van Christus. Wij verwachten het verschijnen van onze Heer Jezus Christus voor ons, de uitgeroepen gemeente die Zijn lichaam is, Ef.1:23; 1Kor.12:11-12 in de lucht, om weggerukt te worden tot de ontmoeting van de Heer en altijd met Hem samen te zijn. 1Thes.4:17 In onverderfelijkheid en heerlijkheid ja, om aan Hem gelijkvormig te zijn. Rom.8:29; Fil.3:21 Christus Jezus is onze heerlijkheid. Wij roemen in de verwachting van de heerlijkheid van God. Rom.5:2 Waaruit bestaat die? Uit Christus Jezus zelf, Die de afstraling van de heerlijkheid van God is. Hebr.1:3 Onze heerlijke verwachting is een extra kracht om tot Gods eer te leven. Want wie de verschijning van onze Heer Jezus Christus liefheeft, leeft naar Hem toe, wil Hem dienen, heeft Christus’ belang in de zin, ja, heeft Hemzelf lief. Hij zelf is diens verwachting, 1Tim.1:1 en zo’n gelovige wil Hem beslist niet krenken. Zo iemand krijgt overigens voor de bêma4 van Christus de krans van de gerechtigheid. 2Tim.4:8 Want de gerechtigheid van God heeft deze vrucht voortgebracht. Die wordt aan die gelovige in genade geschonken, door het geloof in Gods rechtvaardig handelen van het kruis. 10
Page 8
2. Thuis bij de Heer Dikwijls krijgt men te horen dat de gelovig gestorvene nu ‘thuis bij de Heer’ is. Deze formulering, die in tegenspraak is met heel het getuigenis van de Schrift, is gebaseerd op vluchtig lezen van 2 Corinthiërs 5:1-9. Want wij weten, dat, ingeval onze aardse tentwoning afgebroken wordt, wij een gebouw uit God hebben, een woonhuis, niet met de hand gemaakt, eonisch, in de hemelen. 2Cor.5:1 Ons huidige lichaam wordt met een snel af te breken tent vergeleken. Er staat echter een onvergankelijk gebouw in de hemelen voor ons klaar, ons geestelijk lichaam, 1Cor.15:44 voor de komende eonen5. Ook de twee volgende verzen laten geen ruimte voor de opvatting, dat zij die in Christus ontslapen zijn, nu al thuis zijn: 11 Want hierin zuchten wij ook, verlangend met onze behuizing, die uit de hemel is overkleed te worden, opdat wij, wanneer wij dat ook aandoen, niet naakt gevonden zullen worden. Want ook wij, die in de tent zijn, zuchten bezwaard, waardoor wij niet ontkleed, maar overkleed willen worden, opdat het stervende opgeslokt wordt door het leven. 2Cor.5:2-4 [NCV] Twee mogelijkheden: 1. Het overkleed worden, de omvorming van ons lichaam, zonder dat wij tevoren de dood hebben ondergaan; hier verlangen wij intens naar. 2. Het ontkleed worden en onbekleed zijn, dat is: sterven en dood zijn; daarnaar verlangen wij niet. Deze twee mogelijkheden stemmen overeen met het woord van God, dat niet alle gelovigen ontslapen. Maar dat allen die gestorven zijn en degenen, die achterbleven, gelijktijdig door de Heer naar Hem toe geroepen worden. 1Cor.15:51-53; 1Thes.4:13-18 Dan zijn wij thuis bij de Heer. 2Cor.5:8 Thuis bij Hem zullen wij onze volledige vervulling vinden, en wel in ons toekomstige huis, het lichaam, onverderfelijk en heerlijk. 1Cor.15:53; Fil.3:21 Daarom stellen wij er een eer in Hem welgevallig te zijn, zowel in den vreemde, dat is, in dit lichaam, als thuis, dus bij de Heer. 2Cor.5:9 Wanneer wij bij Hem zijn, dán zullen wij Zijn liefde uit het diepst van ons hart kunnen beantwoorden. 12
Page 10
3. Hebben wij de verschijning van onze Heer lief? Ik heb de uitstekende strijd gestreden. Ik heb mijn loop ten einde gebracht. Ik heb het geloof bewaard. Verder is voor mij de krans van gerechtigheid gereserveerd, die de Heer, de rechtvaardige Richter, mij zal uitreiken in die dag. en niet alleen aan mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefhebben. 2Tim.4:7,8 [NCV] Wat een heerlijke dag voor de apostel Paulus, aan wie de gerechtigheid uit God op grond van het geloof van Christus geschonken werd. Want deze genade zette hem aan om, gericht op de dag van Christus, oprecht en niet aanstootgevend te wandelen en te dienen. Hij zal dus, vervuld met de vrucht van de gerechtigheid die door Jezus Christus is, tot verheerlijking en tot lof van God voor de bêma (het erepodium) van Christus gesteld worden. En wat een dag voor onze Heer Jezus Christus! Vanaf die dag zal Hij met alle leden van Zijn lichaam te midden van de ophemelsen verenigd zijn! 13 Verheugen wij ons ook op deze dag van onze Heer Jezus Christus? Verlangen wij er ook naar, met onze Heer en Redder altijd samen te zijn? Hebben wij Zijn verschijning lief? Of zouden onze eigen toekomstplannen ons hinderen om verlangend naar Hem uit te zien? Wij kunnen hier op aarde niet zonder plannen. Maar wij mogen weten, dat alles wat ons hier nog na aan het hart ligt, ver overtroffen zal worden door de heerlijkheid, die God voor ons bereid heeft. Of koesteren wij vanwege de zonde, die in onze leden woont, bezwaren om onze Heer in het gezicht te zien? Laten wij ons toch herinneren, dat onze oude mens haar rechtvaardige gericht ontving en stierf, toen Hij stierf. Wij zijn in Christus’ bloed gerechtvaardigden, wederzijds verzoenden en geliefden; en zó ontmoeten wij Hem! Of vinden wij onszelf niet geschikt voor de komende opgaven te midden van de ophemelse schepselen? Hoe kunnen wij zoiets denken! Ons is gegarandeerd, dat God, de Vader, ons geschikt maakt voor het lotdeel van de heiligen in het licht. Kol.1:12 Wij zullen de verschijning van onze Heer toenemend liefhebben, als wij ons er meer van bewust worden, hoeveel Hij van ons houdt. 14
Page 12
Want Hij heeft Zichzelf voor ons als naderingsgeschenk en offer voor God overgegeven. Dat wij toch de alle kennis te boven gaande liefde van Christus ten volle en ten diepste met ons hele hart mogen leren kennen! Wanneer wij gaan zien welke grote geestelijke zegeningen te midden van de ophemelsen aan ons gegeven zijn, kan dat bijna niet anders. Groots is de rijkdom van Zijn genade en hoe heerlijk is niet de voltooiing van het grote plan van God in Christus. Als we dat inzien, zullen wij Hem en Zijn verschijning liefhebben. Om welke reden krijgen echter allen, die Christus’ verschijning hebben liefgehad, de krans van de gerechtigheid bij de bêma toegekend? Omdat de liefde voor onze Heer en Redder en het intense verlangen naar Zijn verschijning, vrucht van de gerechtigheid is, die ons uit geloof geschonken werd. Net als de dienst, zo vol toewijding, van de apostel Paulus. 2Tim.4:7 We zijn overweldigd door de liefde van God, Die ons om niet rechtvaardigde in Zijn genade door de vrijkoping die in Christus Jezus is. Daardoor zijn onze harten gericht op de liefde van God en het volharden in het lijden van Zijn Zoon. De uitwerking is, dat wij Hem liefhebben. Maar liefde is niet alleen een emotie van het hart, zij vindt haar uitdrukking in onze onderschikking. Juist speciaal doordat wij de apostel Paulus navolgen in zijn uitstekende strijd voor het evangelie, in zijn bijzonder voorbeeldige wandel en dienst. En in 15 het bewaren van het aan hem onthulde geloof. Hieruit blijkt wie van de gelovigen de Heer altijd voor ogen heeft en werkelijk op Hem gericht is. Omdat zulk gedrag (inclusief een rechtvaardige wandel) een vrucht van de gerechtigheid is, komt hem de krans van de gerechtigheid toe. Niet dat het uit ons is, het is de vrucht, door Jezus Christus, Fil.1:11 alleen in Hem wij zullen wij roemen. De grootste vrucht van de gerechtigheid is de liefde tot onze Heer en de verwachting van Zijn dag. En deze verwachting ontplooit dan haar kracht weer in een God welgevallige wandel en toegewijde dienst. De aangehaalde verzen 7 en 8 zijn dus synoniem. Moge de vreugde van de verwachting ons in alles tot verheerlijking van onze God en Vader aansporen! 16
Page 14
4. Ons ophemels6 lotdeel In Paulus’ eerste brief aan de Corinthiërs lezen wij iets verbazingwekkends: … maar wij spreken Gods wijsheid in een geheimenis – een wijsheid die weggehouden is, die God tevoren bestemd heeft, voor de eonen, tot onze heerlijkheid, die niemand van de vorsten van deze eon heeft gekend, want indien zij haar kenden, zouden zij niet de Heer van de heerlijkheid gekruisigd hebben. Maar, zoals staat geschreven: Wat geen oog waargenomen en geen oor gehoord heeft, en tot waar geen hart van een mens omhooggekomen is, dat is al wat God gereed gemaakt heeft voor wie Hem liefhebben. 1Cor.2:7-9 Deze wijsheid heeft God al vóór de eonen, voordat de tijd en de tijdperken daarvan begonnen te lopen, tot onze heerlijkheid beschikt. Wij zijn in Hem, in de Gekruisigde en Opgestane, verheerlijkt. 17 Over dit feit verheugen wij ons in de geest, door het geloof; op een dag zal dit zichtbaar en tastbaar ook zo zijn. Rom.8:30 Tot onze heerlijkheid behoort, dat wij in Christus Jezus met iedere geestelijke zegen te midden van de ophemelse schepselen gezegend zijn. Efe.1:3 En dat wij in de geest te midden van de ophemelsen gezet zijn Efe.2:6. Wij verwachten - intens verlangend - ook lichamelijk daarheen verplaatst te worden. Daar, te midden van de ophemelsen, zal onze God en Vader, in de komende eonen, via ons de alles overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn heerlijke mildheid voor ons in Christus Jezus tentoonspreiden. Efe.2:7 Aangezien de heerlijkheid, die al vóór de eonen voor ons werd bestemd, in de ophemelse gebieden vervuld zal worden, willen wij daarmee bezig zijn. Wat is het ophemelse? Het ophemelse is dat deel van het (heel)al, dat boven de ‘luchthemel’ van de aarde is. De Griekse tekst maakt onderscheid tussen ouranios, hemels en epouranios, op-hemels. Een bijzonderheid is, dat hemel in het Grieks aangeeft: al wat je ziet als je naar boven kijkt. Dus zowel de luchtlagen op de aarde als, vooral de in het meervoud genoemde, de daarop liggende hemelen. Het ophemelse is altijd het gebied bóven de hemelen, die de aarde omhullen. Onze Heer Jezus Christus is de hemelen doorgegaan, Heb.4:14 is opgevaren tot boven alle hemelen, Efe.4:10 werd hoger dan 18
Page 16
de hemelen verhoogd. Heb.7:26 Hij zit nu aan de rechter(hand) van God te midden van de ophemelse schepselen. Efe.1:20 Onze Heer zei tegen Nicodemus: Indien Ik jou van het aardse gesproken heb, zonder dat jij gelooft, hoe zul jij geloven, wanneer Ik jou van het ophemelse spreek? Joh.3:12 Het ophemelse was toen voor Gods aardse volk onbegrijpelijk, want hun beloften waren voor hun toekomst op de aarde gegeven. Pas toen Paulus en de Hebreeënbrief daarvan gingen spreken, werden de ogen van de Joden geopend voor het ophemels koninkrijk van de Heer. Daar, in dat ophemels koninkrijk, bevindt zich het ‘terrein’ (lotdeel) dat voor ons, het lichaam van Christus, door God is toegeëigend. Efe.1:14 Een lotdeel in het oude Israël, was dat deel van gemeenschappelijk akkerland, dat een dorpsbewoner jaarlijks door loting toeviel. Hij was dan ‘bezitter’ van een lotdeel, kort gezegd: ‘lotdeelbezitter’. Het deel van het heelal, dat ons door loting is toegewezen (en de ermee verbonden zegeningen en taken) is ons lotdeel. Ons lotdeel hebben wij in Christus, want Hij alleen is de Lotdeelbezitter van alles. Heb.1:2 19 Israël zal lotdeelbezitter op aarde zijn, wij in het ophemelse ‘gebied’. In de beide komende eonen (tijdperken: de 1000 jaar en de nieuwe hemel en aarde) zullen wij ons te midden van de ophemelse schepselen bevinden. Wat zal onze heerlijkheid in het ophemelse zijn? Met intens verlangen verwachten wij onze verandering en opname (wegrukking), tezamen met de eerder gestorven én opgewekte gelovigen. En wij zijn dan samen met onze Heer, voor altijd. 1Thes.4:16,17 Ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal en aan het lichaam van Zijn heerlijkheid gelijkvormig maken. Dat is in overeenstemming met de grote kracht, die Hem in staat stelt, alles aan Zich te onderschikken. Fil.3:20,21 Met deze verlossing (vrijkoping) van ons lichaam ontvangen wij definitief de plaats van zoon. Rom.8:23 Wij roepen Abba, Vader! In de geest van dat zoonschap. Rom.8:15 Wij mogen ook weten: Er wordt een ziels lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt! 1Cor.15:44 20
Page 18
Net als wij het beeld van Adam, de aardse, dragen, zullen wij ook het beeld van Christus Jezus, de Ophemelse, dragen. 1Cor.15:49 Wat een heerlijkheid heeft God ons toch toegedacht: wij worden gelijkvormig aan het beeld van Zijn Zoon en zullen zonen van God zijn, naast die Eerstgeborene, de Enige! Rom.8:29 Allen die van Christus zijn, zullen levend gemaakt worden als Hij aanwezig is. En dat geldt ook voor hen die dan leven, want levendgemaakt worden houdt in: onverderfelijk leven ontvangen. 1Cor.15:22,23 God maakt ons in Christus levend. Efe.2:5 Zo’n heerlijke inhoud heeft onze redding in de genade. En wij zullen in de toekomstige eonen al zo’n leven hebben (terwijl de niet-uitgekozenen nog dood zijn, van niets weten). Want de genadegave van God is eonisch leven in Christus Jezus, onze Heer. Rom.6:23 Bovendien zet God ons in Christus Jezus te midden van de ophemelse menigten. Efe.2:6 Zitten; dat drukt eervolle waardering uit. De Enige, Die dit toekomt is Christus. Hij is nu al gezeten aan de rechter(hand) van God te midden van de ophemelsen. Efe.1:20 21 Omdat wij nauw met Hem verbonden zijn, worden ook wij zo geëerd – uitsluitend en alleen in Zijn genade. Al deze heerlijkheid is Gods lotdeel in Christus Jezus voor ons, die geloven. Efe.1:18,19 Als kinderen van God worden wij lotdeelbezitters van God, Rom.8:17 dat wil zeggen: bezitters van wat God voor ons bereid heeft. Boven de rijkdom van Zijn genade, Efe.1:7 valt ons de rijkdom van Zijn heerlijkheid Efe.1:18,3:16 ten deel. Dat is de maat van God, de Vader van de heerlijkheid, Efe.1:17 Die ons alles schenkt in de Heer van de heerlijkheid, ons gekruisigd werd. 1Cor.2:8 Die voor Daarbij zijn wij lotdeelbezitters gezamenlijk met Christus, wanneer wij gezamenlijk met Hem lijden Rom.8:17 zullen wij ook gezamenlijk met Hem verheerlijkt worden. Dat is: deelhebben aan Zijn koningsheerschappij in de toekomstige eonen, dus met Hem regeren. 2Tim.2:12 Wat een extra heerlijkheid voor hen, die omwille van het woord van Christus lijden, omdat zij blijven bij het evangelie dat aan Paulus onthuld werd. Gal.1:12 En bij de aan hen toebedeelde heerlijkheid! 22
Page 20
Welke taken hebben wij in het ophemelse? Waartoe zijn wij in de ophemelse regionen geroepen? Wij hebben daar dienstwerk te doen. Onze ophemelse roeping is een roeping tot dienstwerk. Wij tonen daar de genade van God in Christus Jezus. Wij, die in de genade geredden zijn, zijn daarmee voor de genade gered, Efe.2:8 dat is: met het doel de genade te tonen. Want ieder van ons is bewijs van de genade van God. Klopt onze wandel hier op aarde daarmee? Het begin van onze ophemelse dienst Ons grote dienstwerk te midden van de ophemelse schepselen is al begonnen, want wij zijn nu al in de geest in hun midden neergezet, in Christus. Daar zijn ook onze werkelijke vijanden. Dat zijn: de wereldbeheersers van deze duisternis, de geestelijke machten van de boosheid te midden van ophemelse menigten. Daarom zouden wij heel de wapenrusting van God opnemen, om stand te kunnen houden. Opdat wij (hoewel niet daadwerkelijk), in ons bewuste zijn, ons niet van het ons gegeven ophemelse lotdeel laten verdringen. Efe.6:1020 23 Ons dienstwerk aan de hemelingen bestaat daaruit, dat wij zó wandelen, dat zij gaan erkennen wat de genade van God van zwakke mensen gemaakt heeft. De uitgekozen boodschappers kijken naar ons. 1Tim.5:21 Uit 1 Corinthiërs 4:9 blijkt, dat Paulus voor de hemelse boodschappers een schouwspel was. Wij zijn dat ook, als zijn navolgers. Door ons, de uitgeroepen gemeente, maakt God aan de overheden en machten te midden van de ophemelsen nu Zijn veelvuldige wijsheid bekend. Efe.3:10 De wereld wees de al duizenden jaren eerder beloofde Redder af. Israël heeft zijn Koning én daarmee het koninkrijk van God verworpen. Maar de veelvuldige wijsheid van God drukt zich daarin uit, dat Hij nu, op basis van het kruis, de uitgekozen gelovigen met overstromende genade overlaadt. Wat een verwondering en wat een aanbidding moet dit feit onder de ophemelsen teweegbrengen! Ons algemene dienstwerk Gezet te midden van de ophemelsen zijn wij geroepen om in de komende eonen de overstromende genade van God te tonen: Hij ... zet ons gezamenlijk te midden van de ophemelsen in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eonen tentoon zal 24
Page 22
spreiden de alles overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn mildheid voor ons in Christus Jezus. Efe.2:5-7 God zal de daar aanwezige schepselen Zijn Zoon tonen, die door Zijn uitgeroepen gemeente compleet gemaakt is. Nu kennen zij Hem nog als: … hoog verheven boven iedere soevereiniteit en volmacht en kracht en heerschappij, ook boven iedere naam die genoemd wordt, niet alleen in deze eon, maar ook in de toekomende … Efe.1:21 maar dan zullen zij Hem echter met Zijn uitgeroepen gemeente, die Zijn lichaam is, zien. Wij, als uitgeroepenen, door Zijn bloed gekocht, zijn aan Hem toegevoegd, en zij zien Hem dan in een nieuwe waardigheid. Wij zijn het complement van Hem, Efe.1:23 Die het al in allen compleet maakt. Hij is dat niet zonder ons. Wij maken Hem compleet! Zijn wij ons wel van onze roeping bewust? Wij zijn het bewijs van Gods genade, Gods liefde, Gods gerechtigheid, Gods heerlijkheid in Hem, Zijn Zoon, onze Heer en Hoofd. 25 Hij is niet alleen ons Hoofd, dus van de uitgeroepen gemeente, Kol.1:18 maar ook Hoofd boven alles. Efe.1:22 God zal in de laatste eon (tijdperk van nieuwe hemelen en aarde), het beheer van het complement van de era’s (tijden), het al in de Christus samenvatten (onder Hem als Hoofd brengen). Efe.1:10 Elk schepsel zal in Hem zijn Hoofd vinden en aan Hem onderschikken. 1Cor.15:27 Dit alles is verbonden met de wederzijdse verzoening van het al (alles). De essentie van de wederzijdse verzoening is vrede. Deze vrede mogen wij nu al om ons heen verspreiden en wij zullen deze in de komende eonen doorgeven. De vrede met God door onze Heer Jezus Christus. De vrede, die God door het bloed van het kruis van Zijn Zoon maakt, zal heel het universum omvatten. Kol.1:20 In de naam van onze Heer Jezus Christus zij onze God en Vader: de lof en de verheerlijking tijdens die kronende eonen van de eonen, waarin wij de genade van God in Christus Jezus mogen laten zien! Bijzondere taken voor hen, die met Christus lijden Er is op gewezen, dat zij, die om Christus’ wil lijden, Rom.8:17 met Hem zullen regeren. 2Tim.2:12 Christus regeert (als Koning) in de beide komende eonen, totdat God al Zijn vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft. 26
Page 24
In de voleinding, bij de afsluiting van de eonen, zal Christus Zijn koningsheerschappij aan Zijn God en Vader overdragen. God zal alles dan aan Hem onderschikt hebben, zal alles in allen zijn. 1Cor.15:24-28 Deel aan Christus’ koningsheerschappij hebben de heiligen, die omwille van het geloof volhardden. Daarbij gaat het om een genadegave van onze trouwe God en Vader. Hij schenkt het ons, voor Christus (tot Zijn eer), in genade, niet alleen nbin Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Fil.1:29 Dat is zo, omdat wij dezelfde worsteling hebben, als die wij bij Paulus zien. Hij heeft, ondanks alle tegenstand, het geloof bewaard. 2Tim.4:7 Dat wil zeggen: hij heeft het hem toevertrouwde geloof niet laten verwateren. En zijn evangelie niet vermengd met dat van Petrus. Gal.2:7 Hoe heftig werd hij daarom aangevallen! Hoe onverzoenlijker men echter tegen hem optrad, hoe meer hij het evangelie van de vrede kon laten zien. Zo werd hij in verdrukkingen veelvuldig bewaard. Lijden en verdrukkingen om Christus’ wil zal onze God en Vader ook ons naar Zijn wijsheid toedelen, als Hij ons deze genade wil verlenen. 27 Het regeren omvat ook het richten van de wereld en de boodschappers7. 1Cor.6:2,3 Het richten van de wereld gebeurt bij het gericht van de grote witte troon, door Christus, met medewerking van degenen, die volhardden. Daar zullen de niet verloste en niet gerechtvaardigde mensen (dus de niet uitgekozenen) tot erkenning van zichzelf en hun boze daden komen. Zo worden zij voorbereid op het aan God onderschikken. Want Gods gerichten zetten zaken recht en brengen mensen terecht. De gerichten van God brengen ware gerechtigheid. De ophemelse wereld zal daarom door diegenen onder ons, die volhard hebben, mede geregeerd worden. Dit is vergelijkbaar met de overwinnaars uit Israël, die zullen regeren over de natiën op aarde. Op.2:26,27; 20:4 De opgave van het richten en het regeren over de ophemelse menigten, overtreft werkelijk die van alle andere schepselen. Wie maakt ons echter daarvoor geschikt? Hij, onze God en Vader, Die alles bewerkt, Die ons groei schenkt nbin Christus Jezus, ons Hoofd. Alleen aan die gelovigen, die niet in ongerechtigheid wandelden, wordt de functie van richten toevertrouwd; zij zijn bestemd om te regeren. Dit laat het verband in 1 Corinthiërs 6 zien. Allen die onrecht doen zullen zullen geen lotdeelbezitters samen met Christus in Zijn regeren zijn. Dat betreft ook hen, die aan hun 28
Page 26
recht tegenover de broeders en zusters vasthouden en zich door hen geen onrecht laten aandoen, zich niet laten benadelen. Waarom laten jullie je juist niet liever onrecht aandoen? Waarom laten jullie je juist niet liever benadelen? Maar jullie doen onrecht en benadelen - en dit aan broeders! Of weten jullie niet dat onrechtvaardigen Gods koningsheerschappij niet als lotdeel zullen bezitten? Dwaalt niet. Noch hoereerders, noch afgodendienaren, noch echtbrekers, noch verwijfden, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtigen, noch dronkaards, noch schimpers, noch roofzuchtigen zullen de koningsheerschappij van God als lotdeel bezitten. 1Cor.6:7-10 Aan het leven in het ophemelse koninkrijk zullen wij allen deelhebben. Echter, wij zullen niet allemaal aan de koningsheerschappij deelnemen. Wandelt waardig de roeping! Laten wij ons ernaar uitstrekken, waardig aan onze ophemelse roeping te wandelen. Wij hebben het voorbeeld van de apostel Paulus tot navolging. 1Cor.11:1 Hij is hét voorbeeld van godsvrucht (goed vereren van God) in dit beheer (van genade), waarin wij leven. 29 Iets om in dit verband te lezen: Zozeer aan jullie gehecht, achten wij het goed met jullie niet alleen het evangelie van God te delen, maar ook onze eigen ziel, omdat jullie ons geliefd geworden waren. Want jullie herinneren je, broeders, onze moeite en inspanning: nacht en dag werkend om niet iemand van jullie te belasten, hebben wij aan jullie het evangelie van God verkondigd. Jullie zijn getuigen, en God, hoe welgezind en rechtvaardig en onberispelijk wij geworden waren voor jullie, die geloven, net zoals jullie weten, hoe wij eenieder van jullie, als een vader zijn kinderen, jullie aanspreken en troosten en aan jullie getuigen om God waardig te wandelen, die jullie roept tot Zijn koninkrijk en heerlijkheid. 1Thes.2:8-12 Wanneer wij waardig aan deze roeping wandelen, mogen wij aan Zijn koningsheerschappij, die Hij door Christus uitoefent, deelnemen. Zie: Efeziërs 4:1-4. Wees bedacht op wat boven is! Of onze wandel en dienst aan de ophemelse roeping waardig is of niet, wordt door de instelling van ons denken (denkzin) bepaald. Zo is het praktisch gevolg: bedenkt dat wat boven is, of weest gezind op wat boven is 30
Page 28
De Heer zal ons redden voor Zijn ophemels koninkrijk. 2Tim.4:18 Wat een genade, heerlijkheid en hoog dienstwerk is ons toegedacht! Omdat wij nu weten wat God ons in genade geschonken heeft – wat in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor ons, die Hem liefhebben – laten wij daarom tot Zijn eer wandelen! Zijn liefde en genade zijn overweldigend. Hoe verandert Zijn opvoedende genade ons. Tit.2:11,12 Daarom: Indien jullie dan gezamenlijk opgewekt werden met Christus, zoekt wat boven is, waar Christus is, aan Gods rechterhand zittend. Weest bedacht op wat boven is, niet op wat op de aarde is, want jullie stierven en jullie leven is verborgen met de Christus in God. Wanneer Christus, ons leven, openbaar gemaakt wordt, dan zullen ook júllie met Hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid. Kol.3:1-4 Praktisch bedacht zijn op wat boven is, hoe? Tijd vrijmaken om de Schriften te onderzoeken. Vooral die spreken van onze heerlijke, geestelijke, ophemelse zegeningen – de brieven van Paulus. Gebed, dat onze Heer ons hart op de liefde van God en op de volharding van Christus richt. 2Thes.3:5 31 Dank Hem voor eonisch leven in Christus Jezus, onze Heer, en voor eonische heerlijkheid. Rom.6:23 Gebed om geestelijke wijsheid en inzicht. Efe.1:17-19 Wandelen in geloof, verwachting en liefde. 1Cor.13:13 De verschijning van onze Heer Jezus Christus liefhebben. 2Tim.4:8 Denkend aan ons geplaatst zijn in het ophemelse: heel de wapenrusting van God aandoen, om stand te kunnen houden tegen de geestelijke machten van de boosheid te midden van de ophemelsen. Efe.6:10-20. Wanneer wij die wapenrusting van God niet aandoen, zullen wij door allerlei wijsheid van mensen, vooral religieuze wijsheid, meegesleept worden, weg van al onze geestelijke en ophemelse zegeningen, die wij in Christus Jezus ontvingen. Kol.2:8-10 Wij verliezen deze zegeningen niet; maar als wij ons die niet meer bewust zijn, zal onze wandel moeilijk waardig kunnen zijn aan onze hoge roeping. Met het oog op onze heerlijke verwachting rest ons alleen, net als de apostel Paulus: Onze knieën te buigen voor de Vader van onze Heer Jezus Christus, opdat Hij ons zal geven - naar de rijkdom van Zijn 32
Page 32
NOTEN 1 De NCV vertaalt: gelukzalige hoop. 2 Hendiadys is een weinig gebruikte stijlfiguur. Bij deze verandering van woordschikking wordt een bijvoeglijk naamwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord. Hierdoor staan twee zelfstandige naamwoorden naast elkaar, vaak worden deze gekoppeld door het woord ‘en’. Voorbeeld van hendiadys is: “lof en zang” in plaats van lofzang (InfoNu). Een hendiadys (afgeleid van het Griekse hen dia duoin > één door twee) is een stijfiguur waarbij een begrip wordt aangeduid door twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar te koppelen met “en”, in plaats van de gebruikelijker samenstelling bijvoeglijk plus zelfstandig naamwoord (Wikipedia). 3 Leven dat met Christus verborgen is in God, Kol.3:3-4 bepaald door Gods geest en niet door het vlees waarin de dood regeert. 4 In Nederlandse vertalingen staat de rechterstoel van God of de rechterstoel van Christus (Romeinen 14:10; 2 Corinthiërs 5:10). In de Engelstalige concordante vertaling lees je dan dais of God, dais of Christ. Dais is de vertaling van het Griekse bêma, dat verhoging betekent. Het is het gevolg van een (gezette) stap. In de Duitse concordante vertaling lees je: preisrichterbühne; in het Nederlands erepodium. De bêma is niet ‘ter veroordeling’, het zegt iets van 37 toekomst, heerlijkheid. Romeinen 8:1 is duidelijk: Er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. ‘Bêma’ gaat niet over een strenge rechter, maar over Hem, Die de prijs uitreikt. 5 Eon, Grieks: aiōn = een (wereld)tijdperk. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘eon’ een periode van tijd. Bij ‘eonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 6 Grieks: epouranios, d.i. letterlijk op-hemels (of: over-hemels). 7 Het woord ‘engel’ is de Nederlandse vertaling voor het Griekse woord ‘aggelos’ [uitspraak: ‘angelos’]. Dit woord komt 187 keer voor in het Nieuwe Testament en het wordt 180 keer vertaald met ‘engel’ en 7 keer met ‘boodschapper’. ‘Engel’ is feitelijk geen vertaling, maar een klanknabootsing want ‘aggelos’ betekent ‘boodschapper’. 38
In Genesis 15 lezen we dat God Abram een grote belofte geeft en bevestigt. En dat terwijl Abram slaapt ... Dit mag dan een geschiedenis zijn die 4000 jaar geleden heeft plaatsgevonden, maar het is geweldig dat we zo’n God hebben, met een Woord dat zó accuraat, zó betrouwbaar en zó solide is!

Abram slapend rijk


Page 0
Page 6
“Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn. En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.” Genesis 15:1-21 [NBG51] 9 INLEIDING – Hij geeft het Zijn beminden in de slaap In mijn Bijbel staat boven Genesis 15: “belofte en teken” (NBGvertaling). En ik heb deze bookazine als titel meegegeven “Abram slapend rijk”. Het is een heel kenmerkende bijbelse waarheid dat God op die manier Zijn rijkdom geeft, namelijk: in de slaap. Daar zijn nogal wat voorbeelden van in de Schriften. Denk bijvoorbeeld aan een woord in Psalm 127:2, waar staat: “Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet – Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap.” [NBG51] Ik heb wel eens gehoord dat je eveneens zou kunnen vertalen: “Hij geeft Zijn beminden de slaap”. Dat is ook mooi, want het geeft aan dat Hij die rust geeft … en dat is een grote rijkdom als je dat hebt. In Spreuken 10:22 lees je trouwens: “De zegen des HEREN, die maakt rijk …”. En dan wordt daaraan toegevoegd: “… zwoegen voegt er niets aan toe”. [NBG51] Als God wil dat je rijk wordt, dan ben je steenrijk en Abram was zo iemand. Dat geldt tevens voor zijn zoon Izaak. Over hen lees je dat ze steeds rijker worden, Gen.26:13 dat had God beloofd. Geestelijk is dat voor gelovigen sowieso waar, maar de gedachte is: als God iets wil, dan gebeurt het gewoon. En dan hebben de activiteiten, of de werken, of de prestaties van de mens, daar helemaal niets mee te maken. 11
Page 8
God trekt Zijn plan en dat hoeft Hij niet bij te stellen; Hij volvoert dat. Jes.46:9-11 12 1. Een lijfelijke nakomeling zal erven Ik begin bij Genesis 15:1. En ik gebruik hiervoor een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling1 van het origineel. En dan staat er: “Na deze dingen ...”. Dat gaat over de ontmoeting met Melchizedek in Genesis 14. Het is net na de strijd met de koningen van, onder andere, Sodom. Die koning had trouwens na afloop van de strijd gezegd: ‘ter beloning wil ik jou een heleboel geven’, maar Abram had geweigerd. Gen.14:22 Dan zou je zeggen van: ‘dat is dom’. Alleen dat was niet zo, want Abram had genoeg. En daar had hij bovendien de koning van Sodom helemaal niet voor nodig. Mooi dat er dan staat in vers 1: “na deze dingen”. Dat was dus ook ná dat aanbod van die koning van Sodom. “Na deze dingen kwam het woord van de HEER (Hebreeuws > Jahweh = God) tot Abram in een visioen (in een gezicht) en zei: Vrees niet, Abram, want Ik ben jouw schild, jouw loon zal zeer vermeerderen.” Hé, daar heb je het, dat ‘loon’. Abram kon een beloning krijgen van de koning van Sodom, maar nu kreeg hij het sowieso als belofte, als een aanzegging van de Schepper van hemel en aarde. Zijn leven was zeker in Gods hand. Ik ben jouw schild, Ik bescherm jou. Don’t worry, jouw loon zal zeer vermeerderen … Niet: ‘jouw loon zal zeer groot zijn’, maar het wordt alleen maar méér, groter. En dan lees je in Genesis 15:2 dat Abram zei: “Mijn Heer Jahweh, wat zult U aan mij geven daar ik kinderloos heenga ...” 13
Page 10
Inmiddels was Abram een man op leeftijd en zijn vrouw Sarai eveneens. Zij was weliswaar tien jaar jonger, maar ze was onvruchtbaar. Zij waren kinderloos … en dan is dat toch de zorg van Abram. En dan vervolgt Genesis 15:2: “… daar ik kinderloos heenga en de zoon van de opvolging van mijn huis” – dat wil zeggen: degene die het dan later allemaal zou krijgen – “zal Eliëzer van Damascus zijn.” Dus, met andere woorden: hoe gáát dat dan? Dat wil Abram weten, want had God eerder niet gesproken over “zijn nageslacht”? “En de Here zeide tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven. En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.” Gen.13:14-16 [NBG51] Zonder nageslacht kon die belofte over “een groot, zich vermeerderend loon” wel zo zijn, maar wat blijft daarvan over wanneer hij zou sterven? Dat zou dan allemaal toekomen aan Eliëzer en die kwam uit Damascus. En dan staat er in Genesis 15:3: “En Abram zei: Zie, U hebt aan mij geen zaad gegeven” – zo staat het er dan letterlijk – “en zie, een zoon van mijn huis (ook wel: huishouding) zal van mij erven.” En dan krijgen we een heel bekend woord. Genesis 15 wordt namelijk vaak in het Nieuwe Testament geciteerd, het speelt een grote rol en dat heeft te maken met deze geschiedenis. 14 Vers 4 (meer letterlijk): “En zie, het woord van Jahweh kwam tot hem” – tot Abram dus – “en zei: Niet deze” – dat wil zeggen niet deze Damascener, deze Eliëzer – “zal van jou erven, maar die uit jouw lijf voorkomt, die erft van jou.” Voor veel mensen is de spanning misschien wat van deze geschiedenis af omdat zij inmiddels de afloop kennen. Het is altijd een beetje tricky natuurlijk, als je een verhaal zo tot je neemt en je weet al hoe het afloopt, maar Abram zal inmiddels een jaar of 80 zijn geweest toen hem dit werd aangezegd. Heel uitdrukkelijk nadat Abram overwogen had: ja, God heeft gezegd ‘dat zal je allemaal erven’, maar dan heeft Hij kennelijk een zoon bedoeld die uit mijn huishouding voortgekomen is. Daar zit toch wat frustratie en teleurstelling in. En dan neemt God Abram terzijde en zegt heel expliciet tegen hem: ‘Nee, niet deze zal van jou erven maar die uit jouw lijf voortkomt.’ Dat wil zeggen: een lijfelijke nakomeling, die zal de erfgenaam worden. Later krijg je dan alsnog, in Genesis 16, dat Abram dacht van: nou ja, dan misschien wel uit mijn lijf, maar niet uit dat van mijn vrouw en toen kwam Hagar in het spel. Maar goed, daar hebben we het nu even niet over. Eén die uit jouw lijf voortkomt, die erft van jou … 15
Page 12
2. De basisgedachte van de belofte Genesis 15:5: “En Hij deed hem uitgaan” – God deed Abram uitgaan, naar buiten dus – “en zei: Zie toch op naar de hemel …”. Ik vind dat altijd een prachtige voorstelling, want dit is haast filmisch verteld, je kunt je dit helemaal voorstellen. Deze man woonde in Berseba, in de woestijn en kijk dan eens omhoog in de nachtelijke hemel. Dan zie je héél wat meer dan met al het kunstlicht dat we hier in Nederland hebben. Dan zie je, tegen de achtergrond van een pikdonkere hemel, echt een óvervloed van hemellichamen, van sterren. En dan staat er: “… en tel de sterren, als je ze kunt tellen.” Er is er Eén die ze wel kan tellen, want dat lees je in de Psalmen. Daar staat, bijna aan het einde van de vijf boeken, in Psalm 147:4: “Hij bepaalt het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name.” De namen van de sterren hebben trouwens een betekenis. Dat geldt eveneens voor constellaties. Groepen van sterren, sterrenbeelden, ze hebben allemaal een geweldige betekenis in de Bijbel. Logisch, want God zelf is de Creator. Degene Die hier aan het woord is, is Degene Die het allemaal heeft voortgebracht. “De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen; de dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld.” Ps.19:2-5 [NBG51] 17 De sterrenhemel spreekt niet van óns leven – dat willen horoscopen ons laten geloven – maar van Gods eer en van Zijn werk 2. Dus dan zegt God tegen dat ‘mannetje’ Abram, die Hij eerder had geroepen uit Ur der Chaldeeën: “Tel de sterren, als je ze kunt tellen.” En dan vervolgt Genesis 15, vers 5: “Zó zal jouw zaad zijn!” Zo zal jouw nageslacht zijn … Let op, hier wordt niets tegen Abram gezegd over een voorwaarde, een conditie. Ook wordt er niets aan Abram gevraagd. Er wordt niet gezegd: ‘als jij belooft ...’, of iets met mitsen en maren, totaal niet. Abram wordt iets beloofd. Het is een volstrekt onvoorwaardelijke belofte. Abram hoort hier feitelijk het Evangelie. Later lees je in de Galaten-brief, dat dit zo wordt uitgelegd door Paulus, want Abram was, naar de mens gesproken – en het is bijbels taalgebruik – ‘verstorven’. Dat wil zeggen: hij was niet in staat om nieuw leven voort te brengen en dat gold evenzogoed voor zijn vrouw Sarai. En het loutere feit dat hem deze belofte wordt gegeven, daarin ligt al de kiem – de boodschap waar heel de Bijbel over gaat – , namelijk: dat de dood wordt overwonnen. Er komt léven voort uit de dood! Jouw lichaam is verstorven, Abram … maar uit dat verstorven lichaam zal zaad voortkomen en het zal rijk vrucht dragen. Dat krijgt Abram als mededeling te horen. “Zó zal jouw zaad zijn.” En dan staat er in Genesis 15:6 (wat zo dikwijls in het Nieuwe Testament wordt aangehaald en uitgewerkt): 18
Page 14
“En hij” – Abram – “geloofde in Jahweh. En Hij rekende het hem tot rechtvaardigheid.” In Romeinen 4, Galaten 3 en Jakobus 2, wordt dat allemaal uitgelegd en geciteerd. Het grote belang daarvan is dat voor God iemand die gelooft een persoon is die Hem op Zijn woord neemt. Iemand die Zijn belofte, die onvoorwaardelijk is, beaamd, want eigenlijk staat hier in het Hebreeuws het woord ‘amen’. Als je een beetje Hebreeuws kunt lezen, dan zie je dat hier gewoon zo staan: amen! Abram zei “amen” en ons woord ‘amen’ komt dus uit het Hebreeuws. En dat heeft de gedachte in zich van ‘hij beaamde God’. Dat betekent: het staat vast, het is zéker. Als Ú het zegt, dan is dat zo. Van Abram werd niks gevraagd. Abram kón het ook niet. Dan ben je, zeg maar, ‘aan het plafond van je kunnen’; je kunt niet verder. Maar daar waar de mens niet verder kan, daar begint God. Ik zeg het altijd graag zo: ‘Ons plafond, dat is Gods vloer.’ Waar wij eindigen, daar begint Hij. En dat is bij Abram eveneens het geval. Hij kon het zelf niet doen en dat werd ook niet van hem gevraagd. In feite ligt de verantwoordelijkheid, en zelfs de verplichting tot de vervulling, helemaal bij God. Dat is het idee en heel de basisgedachte van de belofte. “Belofte maakt schuld.” Als God iets belooft, dan is het aan Hém om dat te vervullen. 19 3. Uitzicht, hoop “… zó zal je nageslacht zijn”. Dit wordt Abram aangezegd … dit wordt hem beloofd. En Abram beaamde God, hij geloofde Hem op Zijn woord. Dat maakte Abram tot een rechtvaardige. Dus hoe rekent God? Heel simpel: je bent een rechtvaardige – op z’n Hebreeuws gezegd een tsaddiek – als je “amen” zegt op Zijn belofte. Dat is het. ‘Ik kan het niet … maar als Ú het zegt, dan gebeurt het. En dan is de realisatie ook helemaal voor Uw rekening en ik geloof dat Ú bij machte bent om dat te doen.’ Iemand die tot die erkenning is gekomen, is een rechtvaardige voor God. Zo rekent God tot rechtvaardigheid. En dan lees je in Genesis 15:7: “En Hij zei tot hem: Ik ben Jahweh, die jou deed uitgaan uit Ur der Chaldeeën, om aan jou dit land te geven tot erfelijke bezitting.” Dit krijg jij, dit krijgt jouw zaad, jouw nageslacht … Vers 8: “En hij” – Abram – “zei: mijn Heer Jahweh, waaraan zal ik weten dat ik het erfelijk zal bezitten?” Abram betwijfelde niet dat iets ging gebeuren, want dat lazen we in de voorgaande verzen: hij geloofde God. Abram vroeg een teken, het klinkt wellicht wat vreemd, maar: ‘de bonnetjes erbij’. ‘Mag ik er een bonnetje bij …?’ Een teken, hoe vaak vind je dat niet in de Bijbel? Gideon vroeg zelfs om een tweede teken, Richteren 6:36-40. 21
Page 16
“Waaraan zal ik weten dat ik het erfelijk zal bezitten?” Abram vraagt een bevestiging en God neemt hem dat niet kwalijk. Integendeel, dit wordt de aanleiding voor een geweldige geschiedenis. Genesis 15:9: “En Hij zei tot hem: Neem voor Mij een driejarige vaars, een driejarige geit en een driejarige ram …”. Later werden dit dé offerdieren bij uitstek. Zo was het in het oude verbond geregeld dat God sloot met Israël: een rund, een geit, een ram – maar iedere keer wordt benadrukt: het moet driejarig zijn. ‘Drie maal drie’, dat is eigenlijk wat er staat. En het getal 3 markeert in de Bijbel altijd het getal voor nieuw leven, voor opstanding. Dat begint al meteen in Genesis 1: de eerste dag dat er nieuw leven verschijnt, is op de derde dag. Een belangrijk getal … en dat was óók de dag dat het land uit de wateren tevoorschijn kwam, feitelijk eveneens een beeld van opstanding. Dat wil zeggen: uit de ‘doodswateren’ verschijnt land en op dat land kwam vervolgens diezelfde dag leven voort. Dus dat getal 3 heeft alles te maken met nieuw leven, met zaad, met vrucht uit de dood. Een driejarige vaars, een driejarige geit en een driejarige ram … en daar bleef het niet bij: “... en een tortelduif”, staat er dan, “en een kuikentje”. “Een jonge duif”, staat er in de NBG-vertaling. Hoeveel offerdieren waren hier? Een totaal van vijf dieren. De vijfde letter in het Hebreeuwse alfabet is de ‘hé ’. En, via het Jiddisch, het Bargoens (‘het Amsterdams’), is dit in 22 onze taal terechtgekomen, want wij spreken van een ‘heitje’. Dat was een kwartje, vijf stuivers, dus 5 maal 5. Je hebt ook de tiende letter, dat is de letter ‘jod ’ (uitspraak: joet). Het getal 100 dat is ‘meah’, in het Jiddisch ‘meier ’. En ik hoorde er onlangs nog eentje: een ‘lammetje’. Dat is een jong schaap, maar tevens een daalder. Een daalder is 1,50 en dat waren dertig stuivers. En een ‘lammetje’ komt van het Hebreeuwse ‘lamet’ en de lamet is het getal 30. Dus zonder dat je iets weet van het Hebreeuws, ken je niet alleen de letters, maar ken je zelfs de getalswaarden die deze letters vertegenwoordigen, want Hebreeuwse letters zijn ook cijfers. Om een lang verhaal kort te maken, er worden hier vijf dieren genoemd. En dat getal 5 speelt in het leven van Abram een grote rol want hij heette ‘Abram’, maar hij werd vervolgens ‘Abraham’. Hij kreeg er een hé bij in zijn naam3. En niet alleen hij, maar ook zijn vrouw Sarai. Sarai werd Sarah, zij kreeg aan het einde van haar naam eveneens een hé. In het Nederlands komt dat misschien niet zo uit de verf, maar beiden kregen ze een hé aan hun naam toegevoegd. Die letter met de getalswaarde 5, heeft alles te maken met een venster, met uitzicht, met hoop. Als je het kort zegt, dan is het gewoon genade. Ze kregen, als embleem, genade. 23
Page 18
4. Het snijden van het verbond Hoe dan ook, zowel het getal 3 als het getal 5 springen eruit. En dat koppelen we dan meteen aan deze geschiedenis, er zit een heel verhaal aan vast. “Neem voor Mij een driejarige vaars, een driejarige geit, een driejarige ram en een tortelduif en een kuikentje …” En dan Genesis 15:10: “… en hij nam deze allen voor Hem en hij spleet ze middendoor …”. In de Bijbel wordt een verbond altijd ‘gesneden’, dat is de bijbelse formulering. Wij zeggen: ‘een verbond sluit je’, maar in de bijbelse taal ‘snijd je een verbond’, dat is wat eigenaardig. Bij ons is het woordgebruik trouwens net zo goed wat vreemd, want wij zeggen: ‘Een huwelijk wordt gesloten’, terwijl het dan eigenlijk wordt geopend. Taal is zo’n raar ding … Waarom werden de dieren middendoor gespleten? Omdat er, als er een verbond gesloten werd, twee partijen waren en dat werd altijd bekrachtigd met bloedstorting. Je leest in Hebreeën 9:16 (letterlijk): “Waar een verbond is, is het noodzakelijk dat het verbond-slachtoffer ter dood gebracht wordt …”. Er is altijd een slachtoffer waarin dat verbond bekrachtigd wordt, waarbij het in de Bijbel altijd gaat over wat er gebeurt na de bloedstorting – ook dat is weer: léven uit de dood. Abram spleet de dieren middendoor en dan vervolgt vers 10: “… en hij legde de doorgespleten stukken corresponderend tegenover elkaar, maar de vogels spleet hij niet.” Dat is de wijze waarop een verbond-sluiting in z’n werk trad: dan werden de delen tegenover elkaar gelegd en degene die het verbond sloten – de beide partijen – gingen tussen de delen door. 25 5. 400 jaar vreemdelingschap Abram legde dus die gespleten dieren neer en “toen daalden de roofvogels neer op de lijken”, lees je in Genesis 15:11. Dat is niet zo gek natuurlijk, maar “Abram joeg ze weg”, staat er dan. Letterlijk vertaald: “hij deed ze terugkeren”. Weg ermee, want roofvogels (of: aasvogels) zouden de lijken inpikken, létterlijk. “En toen de zon zou ondergaan” – staat er dan in vers 12 – “viel een diepe slaap op Abram …”. Het woord dat hier gebruikt wordt, komen we voor het eerst tegen in Genesis 2 en dan gaat het over Adam. Het is een woord dat zoiets betekent als ‘narcose’. Abram was als het ware verdoofd; hij viel in diepe, diepe slaap. Hé, maar Abram was toch één van de verbondspartijen? Je zou dan toch verwachten dat hij ook een aandeel moest gaan leveren om het verbond te snijden? Maar dat gebeurt niet. Abram valt in een diepe slaap en dan staat er nog iets bij: “… en zie, een angstwekkende duisternis viel op hem”. Als je het vervolg leest begrijp je dat, want ik denk dat dit een type is: die aas- of roofvogels eerst, vervolgens dat woord ‘angstwekkend’ en dan nog de duisternis … deze dingen vertegenwoordigen de eeuwen die zouden gaan volgen. En dan lees je in vers 13: “En Hij” – God – “zei tot Abram: Weet, ja weet, dat jouw zaad vreemdeling zal zijn in een land dat het hunne niet is …”. God had Abram het land beloofd én God had hem zaad, nageslacht, beloofd. Maar nu wordt er iets gezegd dat Abram eveneens moet weten, namelijk: dat zijn zaad vreemdeling zou zijn in een land dat het hunne niet was. 27
Page 20
Zoals Abram trouwens zelf een vreemdeling was, want hij was daar in Kanaän aangekomen, maar hij bezat er geen meter grond. Het énige wat hij daar had gekocht was een graf en dat is veelzeggend. Voor de rest lees je dat hij daar niks had, hij was een nomade. Overigens steen- en steenrijk, daar niet van, maar hij bezat daar geen méter land. De nakomelingen van Abram zouden vreemdelingen zijn in een land dat het hunne niet was. Overigens, deze voorzegging gaat pas in bij de geboorte van Isaak. Wat hier nu gezegd wordt, was een profetie over zijn nageslacht en dat kon pas in werking treden op het moment dat Abram vader was geworden, daarvoor was er namelijk geen sprake van ‘jouw zaad’. De profetie rekent vanaf Isaak. “… en”, staat erbij in Genesis 15:13, “ze zullen hen dienen en ze zullen hen verdrukken”. Nu werd Isaak verdrukt of vervolgd door Ismaël … en zo ging het maar door: vervolgens krijg je die geschiedenis in Egypte. En dan zegt God al op voorhand, terwijl Abram nog geen nageslacht had: “de hele termijn gaat 400 jaar duren”. Nu kun je een tijdlijn neerzetten. Bij de geboorte van Isaak was Abram 100 jaar oud, staat er vermeld. Zijn vrouw was 90, die was tien jaar jonger. Vanaf de geboorte van Isaak gaan we 400 jaar verder rekenen: 400 jaar vreemdelingschap. En dan eindigt die periode met de exodus, de uittocht uit Egypte; dan zou dit alles ten einde zijn en deze periode wordt nogal eens vermeld in de Bijbel. God is een God waar je op kunt rékenen. Ik bedoel dat letterlijk. God voorspelt niet, Hij voorzegt. Abram wist dus: hier wordt gezegd wat er de komende 28 honderden jaren gaat gebeuren met mijn nageslacht: ze zouden vreemdeling zijn, ze zouden het land niet bezitten en de termijn wordt al vastgesteld. En ik zal je vertellen dat dát zelfs met precisie is: 400 jaar, dat was de periode vanaf de geboorte tot aan de exodus. 29
Page 22
6. De periode van de belofte Er wordt tevens met een andere periode gerekend: 430 jaar. Dat is de periode van de belofte, want voordat Abram vader werd (voor de geboorte van Isaak) was Abram geroepen in Ur der Chaldeeën. God had hem eruit geroepen en had toen Zijn belofte gegeven, dat was 30 jaar eerder. Toen is Abram vervolgens nog naar Haran gegaan, en dan is het nog weer vijf jaar later, maar uiteindelijk is hij in het land gearriveerd en toen hij 100 was werd Isaak geboren. Die periode wordt genoemd in Galaten 3:17 – 430 jaar, vanaf dat God Abram riep. En vanaf de geboorte van Isaak krijg je een periode van 400 jaar. Dat zijn dus twee termijnen. Er staat in Exodus 12:41, dat het niet alleen op het jaar of op de maand, maar op de dag nauwkeurig 430 jaar was toen Israël uittrok uit Egypte. Dat was op de 15e van de eerste maand. Toen, op dat moment, was er een periode van 430 jaar beëindigd, staat erbij. Maar dan weten we nog iets: als dit moment, aan het einde van die 430 jaar, de 15e nisan4 was … – want we weten gewoon de datum (overigens de eerste dag dat de Heer Jezus in het graf lag was exact die datum) – … en als je dan 430 jaar terugrekend, naar het moment dat Abram geroepen werd in Ur der Chaldeeën … welke dag moet dat dan geweest zijn? De 15e nisan. Zo staat het er vermeld. Dus God had Zijn woord, niet alleen op de eeuw, niet alleen op het decennium, niet alleen op het jaar of de maand, maar op de dág nauwkeurig voorzegd. De dag voordat ze uittrokken uit Egypte hebben ze het Pascha gevierd en dat is de 14e nisan. 31 Dan moest het lam geslacht worden en dat is óók de dag geweest dat de Heer Jezus stierf op Golgotha. Ja, verzin dat maar! Het is zo’n geweldig bewijs van Goddelijk design van wat wij ‘de Bijbel’ noemen. De Bijbel is een bibliotheek. Het is een hele verzameling boeken en al die boeken vallen als puzzelstukjes in elkaar. En dát bewijst die eenheid, dat ene panorama; hoe de ene Schrift de andere Schrift uitlegt. Dat is een bewijs van de Goddelijke oorsprong van die bibliotheek. Als je Schrift met Schrift gaat vergelijken, dan bewijst de Bijbel zichzelf. Dat vind ik een geweldige gedachte. Het Woord is maar niet ‘zomaar een leuk verhaal’ of een ‘aardige aanbeveling’ of een ‘ethisch of een moreel appèl’ van ‘wat wíj moeten doen’. Zo wordt het dikwijls wel – met recht – ‘verkocht’ … want je moet er altijd wat voor doen en neertellen … Maar het Goede Bericht is een mededeling. God zegt: dít ben Ik. Of je dat nu gelooft of niet, maar: dít ga Ik doen. En Abram geloofde … Dat is heel verstandig, want als GOD het zegt, nou reken maar dat Híj het gaat vervullen! Dat doet Hij ook, op voorhand. En dan die precisie, de exactheid, de nauwkeurigheid die God daarin demonstreert, geweldig! 32
Page 24
7. God is langzaam tot toornen Genesis 15:14: “En ook de natie die zij zullen dienen, zal Ik berechten en daarna zullen zij uitgaan met veel bezittingen.” Hier wordt niet alleen de termijn van de vreemdelingschap aangegeven, maar ook wat God zou doen met de natie die het volk zou verdrukken. God zou die natie berechten en dat kennen wij dan als de tien plagen; de tien gerichten over het land Egypte. En daarna zullen zij “met veel have uitgaan”, dit is Exodus. Eigenlijk is het dus zo, dat God aan Abram – voordat hij zelfs een zoon heeft, want dat zou nog enkele decennia duren – al een blauwdruk geeft van de geschiedenis van de komende 400 jaar. Zo gaat het gebeuren: je krijgt een zoon, het duurt nog eeuwen voordat je nageslacht daadwerkelijk dit land erfelijk gaat bezitten, maar het gaat gebeuren. Hij zegt tevens wat er ondertussen zou gebeuren en dat zij verdrukt zouden worden in het land, waar ze terecht zouden komen. Maar die natie berecht zou worden en uiteindelijk zouden ze uitgaan: de uittocht uit Egypte. Die hele periode wordt met nauwkeurigheid voorzegd en tegen Abram wordt dan in vers 15 gezegd: “En jij zult in vrede tot je vaderen gaan en begraven worden in goede grijsheid.” Het is een wat letterlijke weergave, maar zo wordt dat gezegd. En dit werd allemaal tegen Abram gezegd in ‘een gezicht’, een visioen. Abram slaapt hier … Nou, moet je eens kijken, ik schreef het al eerder: slapend rijk. Nu was Abram fysiek, materieel gesproken, rijk, maar dit krijgt hij te horen van de God van hemel en aarde. 33 God geeft Zijn woord: ‘Jij zult in vrede tot je vaderen gaan.’ Zo wordt dat altijd in de Bijbel geformuleerd. De dood is eigenlijk een terugkeren, je bent weer terug bij af. Jouw vaderen liggen in het stof en jij gaat eveneens naar het graf. Maar dat is geen punt, het is een komma … wordt vervolgd – dat is: opstanding! Het is geweldig als je zó in het leven mag staan: in de wetenschap dat de dood niet het laatste woord heeft. “En”, staat er dan in Genesis 15:16, “de vierde generatie” – die dan inmiddels in Egypte zal zijn en die verdrukt zal worden – “zal hierheen terugkeren, want de verdorvenheid van de Amoriet” – dat zijn de mensen die al in het land woonden – “zal tot hiertoe nog niet volkomen zijn”. Dat geeft aan: de maat is nog niet vol. Heel opmerkelijk! In de eerste plaats: het zal de vierde generatie zijn en dat klopt, want je leest: “Levi komt aan in Egypte”. Levi is de achterkleinzoon van Abraham en hij kreeg een zoon en die heette Kehat. Kehat kreeg eveneens een zoon en die heette Amram en dat was de vader van Mozes. En Mozes trok uit het land Egypte. Het was de vierde generatie, maar waarom dán pas; wat was het motief daarvoor? Wel, omdat de verdorvenheid van de Amoriet tot dan toe nog niet volkomen zou zijn. In de NBG-vertaling staat: “eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol”. God is langzaam tot toornen en in Zijn oordeel. Traag: Hij wacht daarmee, Hij doet het ook niet graag. En als Hij het doet, dan doet Hij het snel. Gods oordelen duren altijd relatief kort. “Want een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een leven lang Zijn goedgunstigheid”, staat er in Psalm 30:6 (Herziene Statenvertaling). 34
Page 26
Dat zijn de verhoudingen. God wacht met het oordelen van de Amorieten. Er staat in Exodus – in de tien woorden die God later aan Israël zou geven – : “… Die de ongerechtigheid van de vaderen zal bezoeken aan de kinderen, aan het derde en het vierde geslacht”. Men denkt vaak dat die tekst betekent: God is zó toornend … en Hij blíjft toornen; zelfs tot in het derde en het vierde geslacht. Maar het is precies omgekeerd. God is zo langzaam tot toornen, want alleen als mensen volharden in de verdorvenheid of in de ongerechtigheid, gaat Hij pas optreden in het derde of in het vierde geslacht. Dat is een heel ander verhaal, een totaal ander idee. Er wordt gesproken over “de verdorvenheid die nog niet volkomen was” en de Bijbel zegt daar het een en ander over. De verdorvenheid in het land was afschuwelijk en daar moest worden opgetreden. God ging optreden, maar dat deed Hij pas op het uiterste moment en toen konden de Israëlieten pas het land in bezit gaan nemen. De bewoners moesten hardhandig verdreven worden, als ze niet weggingen dan werden ze gedood. 35 8. God vervult Zijn belofte En dan staat er in Genesis 15:17: “En het geschiedde toen de zon onderging en het schemerde” – want deze bijbelverzen maken allemaal deel uit van dat visioen dat Abram kreeg – “zie, een rokende bakoven …”. Om het geheel uit te leggen: die rokende bakoven, daarmee wordt Egypte nogal eens vergeleken. Een ijzeroven, Deuteronomium 4:20. Vrij logisch trouwens dat het een ‘oven’ was, want het volk werd daar inderdaad gelouterd. Dan lees je vervolgens: “… en een vurige fakkel passeerde tussen deze afgehouwen stukken”. Ook die vurige fakkel zie je bijvoorbeeld terugkomen in de profeten. In Jesaja 62:1 kun je daar iets over lezen, dat God Zijn volk zou verlossen als ‘een vurige fakkel’, als een lichtbundel in de duisternis. Het is een type van Israëls verlossing; zo zou Hij Zijn volk uitleiden. Eerder ging het over die 5 offerdieren en nu is het God Zelf Die passeerde tussen deze afgehouwen stukken. Dat wil zeggen: de Verbond Initiatiefnemer, Degene Die het verbond hier aanging, ging tussen de stukken door om het in werking te laten treden. Normaal is het zo dat beide partijen, beide verbondspartners, dat doen. Jer.34:18-19 In dit geval lees je dat alleen God tussen die stukken doorging. Het was een eenzijdig verbond. En dan lees je verder in vers 18: “In die dag sneed Jahweh een verbond met Abram en zei: Jouw zaad geef Ik dit land …”. 37
Page 28
En er staat nog iets bij, moet je opletten: “… vanaf de rivier van Egypte” – dat is de Nijl – “tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat”. Dát wordt dus het land van Israël en deze belofte staat nog steeds. Kijk het maar na, het is nooit vervuld in de bijbelse geschiedenis. Sommige mensen bagatelliseren dat, maar welke route men ook kiest om dit weg te redeneren … dat is Godsónmogelijk, want als GOD iets zegt, dan doet Hij dat! En nu vraag je misschien: ‘Godsonmogelijk?’ Ja, dat kan, want één ding kan God niet en dat is liegen. “Het is onmogelijk dat God liegen zou.” Heb.6:18 Dus als God zegt: ‘dit land van de Nijl tot aan de Eufraat, wordt het bezit van jouw zaad, van jouw nageslacht, Abram’, dan gebeurt dat. En als dat in het verleden nog nooit gebeurd is …? Dan komt dat alsnog! God heeft de tijd. Niet alleen 400 jaar, maar zelfs 4000 jaar, wat dacht je daarvan? Er is trouwens wel een tijd geweest, in de dagen van Salomo, dat het er erg op leek, met deze afmetingen. Dat was eveneens een wereldrijk. Salomo, de zoon van David … en als ik dat zo aangeef, dan weet je misschien wel wanneer de vervulling komt, namelijk: als dé Zoon van David komt. Het land vanaf de rivier de Nijl tot aan de rivier de Eufraat, dat gebied wordt Israël. Je leest in Jesaja dat er ook een grote weg zal zijn; een heerbaan van het noorden naar het zuiden. En dan wordt er gezegd dat Egypte, Assur en Israël de drie landen zullen zijn die een zegen zullen vormen in het midden van de aarde. Dat zal zijn in het Messiaanse rijk dat straks gaat komen – ik durf zelfs te zeggen: ‘binnenkort gaat aanbreken’, want de termijn is bijna vervuld. Sommige mensen zeggen: ‘Je mag niet rekenen met de Bijbel’, maar vraag dat maar eens na aan Abraham … 38 In ieder geval: God vervult Zijn belofte. Dat wordt het land en weet je wat ik nu zo mooi vind? Dan kunnen al die partijen van de Arabieren daar in het MiddenOosten onderhandelen en strijden wat ze willen … en Israël doet dat óók … maar het is geen kwestie van dat ‘Israël z’n best gaat doen’ met de defensie op te krikken en door gelden vanuit Amerika te verzamelen, enzovoorts, om zo dit hele gebied zich eigen te maken. Het is geen mensenwerk, God gééft het gewoon. Irrigatiewerken of technieken zullen evenmin nodig zijn; het is gewoon regen van de hemel waardoor heel dit land straks bloeiend gaat worden. Het land is nu bloedend, maar straks wordt het bloeiend. Dat geeft Híj en dan staat er in Genesis 15:19-21: “… de Keniet en de Kenizziet en de Kadmoniet en de Hethiet en de Perizziet en de Refaïet en de Amoriet en de Kanaäniet en de Girgasiet en de Jebusiet.” Nou, alsjeblieft: ál die volken die daar wonen! Tien naties worden hier genoemd. Dat is opmerkelijk als je het profetisch bekijkt. En die landen moeten allemaal het veld ruimen, of in ieder geval onderhorig worden. “Jouw zaad zal dit land krijgen.” Dát beloof Ik je! En Ik zal het aan hen geven! Dat is dé GOD waar wij eveneens mee van doen hebben. 39
Page 30
Dit mag dan een geschiedenis zijn die 4000 jaar geleden heeft plaatsgevonden, maar het is geweldig dat we zo’n God hebben, met een Woord dat zó accuraat, zó betrouwbaar en zó solide is. 40 NOTEN 1 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 2 Bekend is dat de Bijbel niet veel moet hebben van sterrenwichelarij. Daar is een heel goede reden voor. Het gebeuren in de wereld in het algemeen en in ons persoonlijke leven in het bijzonder wordt niet geregisseerd door sterren(beelden), maar door Hem die de sterren gemaakt heeft. Maar trek hieruit niet de verkeerde conclusie! Sterren hebben ons wel degelijk héél veel te vertellen. Psalm 19 zegt dat de hemelen Góds eer vertellen en dat ze, nacht in nacht uit, kennis aan het mensdom predikt. Met andere woorden: de sterrenhemel spreekt niet van ons leven (dat willen horoscopen ons laten geloven), maar van Gods eer en van Zijn werk! Bedenk daarbij dat God niet alleen alle namen van de sterren kent, maar ook dat Hij de sterrenbeelden maakte. In Job (9:9) staat: “Hij maakt de Beer en de Orion, de Pleiaden en de Kamers van het Zuiden”. De God die ons de heilige Schriften heeft gegeven, is dezelfde God die ook de sterrenbeelden maakte. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen, dat het verhaal van de sterrenbeelden overeenkomt met het plot van de Bijbel. Het verhaal van de sterrenbeelden gaat terug op de (zogenoemde) ‘moederbelofte’ (Genesis 3:15), waar God aan de mensheid een Verlosser belooft die, door strijd heen, de overwinning behaalt. Stuk voor stuk gaan de sterrenbeelden daar over. Alle volken kennen deze oeroude overleveringen. Verwezen heb ik naar de beroemde Sfinx in Egypte, een duizenden jaren oud monument 41
Page 32
dat als embleem verwijst naar de kop en staart (begin en einde) van de Dierenriem. De Zodiak begint bij de Maagd en ze eindigt bij de Leeuw … Wie vertrouwd is met bijbelse symboliek herkent hier direct één van de rode draden in de Bijbel. Bron: Piet, A. (2004). Het Evangelie in de sterren. GoedBericht, https://goedbericht.nl/het-evangelie-in-de-sterren/ 3 Abraham (Hebreeuws: ם ָה ָר ְב ַא avrāhām “Vader van velen/vele volken”), eerder Abram geheten (Hebreeuws: ם ָר ְב ַא avrām). Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham 4 Nisan (ook wel nissan, niesan of awiew; Hebreeuws: ן ָסי ִנ, ook wel ביבא) is volgens de Misjna de zevende maand van het joodse jaar en volgens de Thora de eerste maand van het joodse jaar. De maand telt 30 dagen. Deze maand valt ongeveer samen met de tweede helft van maart en de eerste helft van april van de algemene of gregoriaanse kalender. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Nisan 42 BIJLAGE – Typologie in de Schrift Het woord ‘typologie’ komt niet in de Bijbel voor. Het woord ‘type’ (Grieks: tupos) wél. Zo heet Adam een type van Hem die zou komen, “de laatste Adam”. Rom.5:14 En van de gebeurtenissen die Israël in de woestijn overkwamen, wordt gezegd dat ze typen zijn van ons die geloven. Typologie is de bestudering van zulke typen. Een type is een beeld of voorbeeld. Voordat Mozes de tabernakel ging bouwen heeft God hem een type daarvan getoond op de berg. Heb.8:5 Het bestuderen van typen in de Bijbel, is buitengewoon boeiend. Door typen te herkennen, krijgen de Schriften een wonderlijke, onderlinge samenhang. Daarom heten “de Schriften” tezamen ook “de Schrift”, dat wil zeggen: ze vormen een eenheid die niet gebroken kan worden. Joh.10:35 Het ene Bijbelboek verwijst naar een ander Bijbelboek waarmee het, oppervlakkig gezien, geen enkel verband heeft. In 2 Koningen 2 wordt bijvoorbeeld geschreven over een groep van tweeënveertig jongens die Elisa honen en dan door twee berinnen uiteen worden gescheurd. Het heftige tafereel blijkt wonderlijk parallel te lopen met het laatste Bijbelboek waar ook sprake is van twee Beesten (de een had poten als van een berin) die de heilige stad gedurende tweeënveertig maanden zullen vertreden. Het is geen ‘spelletje’ om zo naar de Schrift te luisteren en onder de oppervlakte te zoeken. Integendeel, Paulus neemt het de Galaten zelfs kwalijk dat zij niet zo naar de wet luisterden: “Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?” Gal.4:21 [NBG51} En vervolgens laat Paulus zien dat de geschiedenis van het conflict tussen Hagar en Sara staat voor twee verbonden (4:25). Het ene voor werken en slavernij (Sinaï) en het andere voor de belofte en voor vrijheid. Zouden de Galaten hebben geluisterd naar de wet, dan had hen dit niet ontgaan. 43
Page 34
De Brieven in ‘het Nieuwe Testament’ staan vol van vermeldingen van typen. Eva, genomen uit het lichaam van Adam, verwijst volgens Paulus naar de ekklesia, het lichaam van Christus. Ef.5:31,32 De Hebreeën-brief is vrijwel vanaf het begin tot aan het einde gebaseerd op onderwijs in typen in de Hebreeuwse Bijbel. Zelf spreekt de brief van schaduwen (10:1). De tabernakel als tent, de vele bijbehorende attributen, de offerdienst, de priesters, de sabbat, enzovoort, verwijzen stuk voor stuk naar hetgeen en Degene die komen zou. En wat dacht u van een figuur als Melchizedek van wie we slechts drie verzen (Gen.14:18-20) historische informatie bezitten? Genesis vertelt nauwelijks wat van hem maar is het dan niet verbazend hoe de schrijver van de Hebreeën-brief niettemin uitgebreid ingaat op zijn betekenis?! Waarbij hij niet alleen uitwijdt over wat van hem staat medegedeeld, maar zelfs de ontbrekende informatie blijkt betekenis te hebben! Het feit dat van de priester Melchizedek geen afkomst, geslachtsregister, leeftijd of overlijden wordt vermeld, is volgens Hebreeën 7:3 typerend! Het verwijst namelijk naar de opgewekte Christus, die Priester is “naar de ordening van Melchizedek” (7:15,16). De Schrift zelf gaat ons overvloedig voor in het aanwijzen van typen en spoort ons daarin aan om zinnig en dubbelzinnig naar haar te luisteren. 44 Goed Bericht GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets misgaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl Bron: Piet, A. (2018). Originele titel: Slapend rijk. GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/slapend-rijk/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 45
Page 36
Er zijn nogal wat details in de geschiedenis van de broedermoord die worden misverstaan. Maar belangrijker nog is dat deze gebeurtenissen een profetische strekking hebben. Net als Kaïn werd het volk Israël verstrooid over de aarde. En God zorgde voor een plaatsvervanger van Abel: een nieuwe zoon van Adam ...

Kaïn en Abel


Page 0
Page 8
Verworven Genesis 4:1, vanuit de Statenvertaling: “En Adam bekende Heva, zijn vrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen!” Vanuit de grondtekst, in de interlineair1, kun je herkennen dat er in het Hebreeuws ‘adam’ staat en dat woord betekent ‘mens’. “En de mens …”. Dat lees je ook in de NBG-vertaling: “De mens nu …”. Letterlijk: “En de mens kende Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en zij baarde Kaïn. En zij zei: ‘Ik verwierf een man met JAHWEH2!’” En de mens ‘kende’ – Statenvertaling: ‘bekende’ – is eufemisme voor seksuele gemeenschap, want hij kende haar daarvoor al. Het is een verhullende uitdrukking. De NBG-vertaling heeft het hier over ‘gemeenschap’. Eva werd zwanger en zij baarde Kaïn. En ze zei: ‘Ik verwierf een man met JAHWEH.’ Die naam betekent zoiets als ‘verwerven’ of ‘verwerving’. En dan val ik maar meteen met de deur in huis: we lezen in de Schrift dat Israël, het Joodse volk, een verworven volk is. Dat lees je bijvoorbeeld in Exodus 15:16. Daar staat: “Verschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE! doorkomt; totdat dit volk doorkomt, dat Gij verworven hebt.” [SV1977] Meer letterlijk: “Angst en ontzag valt op hen, door de grootheid van Uw arm zijn zij stil als een steen, 13 totdat Uw volk, JAHWEH, passeert, totdat dit volk passeert, dat U verworven hebt.” Dit is het loflied van Mozes, nadat het volk de Schelfzee is doorgetrokken, dus eigenlijk bij ‘de geboorte’. Zo wordt dat ook echt voorgesteld: de geboorte van het volk. God verwierf Zich een volk en dat ging, net als bij een geboorte, ‘door het water’. We kennen het vruchtwater bij een geboorte van een kind, maar het volk Israël werd geboren als door de wateren. 1 Petrus 2:9 (letterlijk): “Maar jullie zijn … een volk tot verwerving …”. Het volk Israël wordt ‘een verworven volk’ genoemd en Kaïn is een beeld van dat Joodse volk. 14
Page 10
IJdel Genesis 4:2a: “En zij voer voort te baren zijn broeder Habel …”. [SV1977] Letterlijk: “En zij ging verder met het baren van zijn broeder, Abel.” Ik weet niet hoeveel tijd tussen het baren van de beide broers heeft gezeten. Als je het zo achter elkaar leest zou je zeggen: het was een tweeling. En als je de geschiedenis van Genesis kent … daar komen nogal wat tweelingen voor, dus het zou me niet verbazen als dat zo was. Maar wellicht wordt er een stap in de tijd genomen en de tijd daartussen overgeslagen; wordt alleen het baren van de beide zonen hier benoemd. Er staat hier “Abel” en in de Statenvertaling staat “Habel”. Dat is trouwens ook zo met Eva, die heet in de Statenvertaling Heva. De letter ‘hé’ is een aparte letter. Het is de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet en de getalswaarde vijf spreekt van genade, van een belofte die nog niet gezien wordt. Abram werd Abraham en Sara, of Sarai, werd Sarah. Zij kregen deze letter erbij op het moment dat ze de belofte ontvingen. Het spreekt ook van verborgen dingen, want genade heeft alles met verborgenheid te maken. In veel vertalingen is de letter ‘h’ weggevallen op veel plaatsen en dat is sprekend of veelzeggend. De letter ‘hé’ heeft met geest van God en Christus te maken, met onzienlijke dingen en wat opvalt is dat nu juist die letter 15 verdwijnt in heel veel talen. Er zijn ook heel veel mensen die de ‘h’ niet uitspreken, dan maken ze er een ‘g’ van. Paulus was de apostel die “het Evangelie van de genade van God”3 bekend maakte en hij staat tevens voor de verborgenheid, die twee hebben alles met elkaar te maken. Dat Christus nu zit op de troon der genade, Heb.4:16 is in Zijn verborgen positie. Eva ging verder met het baren van Abel. Wat betekent ‘Abel’? ‘Abel’ betekent ‘ijdel’ of ‘ijdelheid’. Het boek Prediker vangt aan met (Statenvertaling): “IJdelheid der ijdelheden”. “… het is al ijdelheid.” Daar staat in het Hebreeuws het woord ‘abel’. Het is allemaal Abel of Abelim, wordt het dan in het Hebreeuws, want die -im is de meervoud vorm. 16
Page 12
Vergankelijk Genesis 4:2b: “… en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer.” [SV1977] Je zou kunnen zeggen: ‘Kaïn werd een landbouwer’, maar dat staat er letterlijk niet. Kaïn diende het land of de aarde. ‘Het land’ is in de Schrift meestal een verwijzing naar het land Israël en ook dat bevestigt dat Kaïn een beeld is van het Joodse volk. Kaïn, als beeld van het Joodse volk en Abel was herder van kleinvee … In de Schrift wordt Jezus talloze keren voorgesteld als Herder. Dat doet Hij zelf overigens eveneens, bijvoorbeeld in Johannes 10:14: “Ik ben de goede Herder”. Het komt eveneens voor in het Oude Testament, de Hebreeuwse Bijbel, waar staat dat het volk – de kudde – verzameld zal worden door de Messias – de Herder. “Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden van zijn verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarheen zij verstrooid zijn, ten dage der wolk en der donkerheid. En Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en ze brengen in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israëls, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands.” Ez.34:12-13 [SV1977] Kaïn is een beeld van het religieuze volk Israël, het Joodse volk. En Abel, de broeder die gedood werd, is een beeld van Jezus. Normaal zou ik zeggen ‘Christus’, maar hier zeg ik echt heel specifiek ‘Jezus van Nazareth’. 17 Dus de mens Jezus, zoals Hij geboren werd hier op aarde. Kunnen we dan van Hem zeggen dat Hij ‘ijdel’ is of ‘leeg’? Filippenzen 2:7 geeft aan dat “Hij Zichzelf ontledigd heeft”. “… die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft …” [NBG51] Hij ontledigde Zichzelf, meer letterlijk: “Hij maakte Zichzelf leeg” – Hij nam de gestalte van een slaaf aan, werd aan de mensen gelijk. De Heer was zonder zonde, Heb.4:15 maar ‘leegheid’ staat in de Schrift gelijk aan ‘ijdelheid’. Hij kwam hier als mens en Zijn ‘leven’ op zich was ijdel want, al zondigde Hij niet, het eindigde in de dood. Vergankelijkheid is ijdel, dat vind je in de Romeinen-brief. Heel de schepping is (letterlijk) “ondergeschikt aan de vergankelijkheid” en dat is ook leeg, in zichzelf. Waarom schrijft de Prediker van “ijdelheid der ijdelheden”? Het is al ijdelheid? … Omdat het specifiek gaat over het leven onder de zon, zo wordt dat genoemd in het boek Prediker. Sommige mensen zeggen het is een heel cynisch boek, maar het is cynisch als je niet het hele verhaal kent. Wat Prediker doet, is de beschrijving geven van ‘het leven onder de zon’ en dat is allemaal ijdel als er niet zoiets zou bestaan als ‘het leven boven de zon’, om het zo dan maar te noemen. Of het leven van wanneer ‘de Zon der gerechtigheid’ op zou komen: de opgewekte Christus. Mal.4:2 Als dat er niet zou zijn, dan was alles ijdel en daar focust het boek Prediker zich op. Als alles zou draaien om het leven onder de zon, dan ben je heel je leven aan het werk om iets op te bouwen. En dan ga je dood en de generatie na jou breekt het in een paar dagen af of in ieder geval heel snel. 18
Page 14
Dat is ook ‘de ijdelheid van het bestaan’. Je hoort het vaak om je heen: ‘wij doen het voor onze kinderen en kleinkinderen, want zelf plukken we de vruchten er niet meer van’. En dat gaan die kinderen en kleinkinderen eveneens niet doen, want die doen het ook weer voor hun kinderen en kleinkinderen … en zo gaat het maar door. Dat wordt in Prediker beschreven, het is een hele cyclus, je zou er moe van worden als je het leest. Heel even lijkt het erop dat het ergens naartoe gaat en dan gaat het weer naar beneden en dat is dus ijdel, dat is de vergankelijkheid, het leven onder de zon. 19 Leeg of ijdel geloof In de eerste Korinthe-brief geeft Paulus aan dat, als de Heer Jezus niet zou zijn opgewekt, ons geloof dan ‘leeg’ of ‘ijdel’ is. En dan is de prediking die verkondigd wordt ook ijdel. “En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt. En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.” 1Kor.15:13-14 [SV1977] Letterlijk: “En indien Christus niet is opgewekt, dan is onze proclamatie leeg, en leeg is jullie geloof.” Dus de inhoud van ons geloof, de inhoud van de proclamatie van de verkondiging is: de opgewekte Christus! En zou Hij niet zijn opgewekt, dan is ons geloof ijdel, met andere woorden: leeg. Dat zegt Paulus tegen de Korintiërs, want onder hen waren er sommigen die zeiden: ‘Er is geen opstanding.’ En dan zegt Paulus tegen hen: ‘Als Christus niet is opgewekt, dan zijn jullie nog in jullie zonden.’ Dan mis je je doel en ga je dood en dan is alles zinloos, leeg, ijdel. Het niet ijdele, het nuttige, het zinvolle is dat Christus is opgewekt. En dat Hij, door Zijn opstanding, allen het leven gaat geven, 1 Korinthe 15:22: “Want net zoals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Echter, ieder in zijn eigen rangorde …”. Heel de oude schepping zal worden weggenomen en er zal een nieuwe schepping voor in de plaats komen. 21
Page 16
Motieven van het hart Genesis 4:3-5a: “En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands de HEERE offer bracht. En Habel bracht ook van de eerstgeborenen van zijn schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan; Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan.” [SV1977] Letterlijk: “En het is aan het einde van enige dagen en Kaïn brengt een offer aan JAHWEH van de vrucht van de grond. En Abel brengt ook van de eerstelingen van zijn kleinvee en van hun vet. En JAHWEH slaat acht op Abel en zijn offer. En op Kaïn en zijn offer slaat Hij geen acht.” Kaïn brengt een offer aan JAHWEH van de vrucht ‘van de grond’ of ‘van het land’. Later, onder de wet, heet dit gewoon ‘een spijsoffer’, maar wat Kaïn deed was ver voordat de wet gegeven werd, want dat was pas bij Mozes. De eersteling-schoof was eveneens een voedseloffer, een offer van de vrucht van het land. In deze geschiedenis waren er twee die een offer brachten: zowel Kaïn als Abel, maar God neemt het ene offer aan en het andere offer niet. Dan is altijd de vraag: waarom nam God het ene offer wel aan en het andere niet? En dan zegt men: ‘Kaïn bracht een offer van de vruchten van het land en dat was niet goed, want je moet een dierlijk offer brengen.’ Maar dat weten we helemaal niet, want in de voorgaande hoofdstukken staat niet dat er bepaalde voorschriften voor waren en ook bij de voorschriften die gelden onder de wet, vind je hier niets over terug. 23 Het onderscheid dat de één vrucht van het land offert en de ander een dierlijk offer, daar zit het niet in. Hij – Abel – “brengt ook van de eerstelingen”, staat er. Wat ze allebei deden is een offer brengen van de vrucht van de eerstelingen; de één van zijn oogst en de ander van zijn kudde. Beiden offeren iets van hun arbeid en daar kan op zich niets mis mee wezen, dat vind je later in de wet eveneens, dat dat zo gebeurde. “En JAHWEH slaat acht op Abel en zijn offer.” Hoe weten we dat God het offer van Abel aannam? Je hebt van die illustraties waarbij je dan twee offers ziet; het offer van Kaïn en het offer van Abel. Op die plaatjes gaat bij het ene offer de rook omhoog en bij het andere offer kringelt de rook naar beneden, maar dit is geen kwestie van de Schrift laten antwoorden. Hoe nam God een offer aan of hoe weten we dat God acht slaat op een offer? Hij accepteert het offer en neemt het tot Zich. Dan heb ik nog niet helemaal het antwoord gegeven, maar misschien ken je de geschiedenis van Elia en de profeten van Baäl? Eerst waren de profeten van Baäl aan de beurt om een offer te brengen maar er gebeurde niets. En toen zei Elia van: ‘nu ben ik aan de beurt’, en hij slachtte een stier. Er werd een geul gegraven rondom het altaar en die geul werd volgegoten met water. Het altaar zelf werd eveneens overspoeld met water. Daarna riep Elia de naam van God aan, van JAHWEH. En God antwoordde met vuur uit de hemel en Hij nam niet alleen het offer, maar ook het altaar tot Zich. Bam! Alles was weg. Zó antwoordt God op een offer. 24
Page 18
Zo laat Hij zien of Hij een offer accepteert of niet, als het ware door het ‘op te eten’, tot Zich te nemen. “Toen viel het vuur des HEEREN, en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja lekte dat water op dat in de groeve was.” 1Kon.18:38 [SV1977] Letterlijk: “En er viel vuur van JAHWEH en het verslond het opstijgoffer en het hout en de stenen en de losse aarde, en het water dat in de greppel was likte het op.” Zo slaat God dus acht op offers, zo accepteert Hij ze, zo neemt Hij offers aan. En als ik Schrift met Schrift vergelijk, was dat voor Kaïn en Abel heel duidelijk. God accepteerde het offer van Abel en dat van Kaïn niet. Hoe deed hij dat? Door alleen het offer van Abel ‘tot Zich te nemen’. Op het offer van Kaïn slaat Hij geen acht. Dat heeft niets te maken met het feit dat Kaïn de vrucht van het land offerde. Beiden offerden de eerstelingen van hun arbeid en uiterlijk gezien was er helemaal geen verschil. Maar wat ziet God aan? Wat lees je daarover in de Schrift? God ziet het hart aan. 1Sam.16:7 Het moet gelegen hebben in de motieven, de raadslagen van het hart. 25 Offeren in geloof Een Schriftplaats als Judas 1, met name vers 11, werpt veel licht op wat Kaïn nu precies illustreert, uitbeeldt. “Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn ingegaan …” [SV1977] De brief Judas is gericht aan het Joodse volk, aan de besnijdenis. Aan een religieus volk dat de Messias heeft afgewezen, kondigt de brief van Judas een oordeel aan. Wat is ‘de weg van Kaïn’? In Matteüs 15:8-9 lees je: “Dit volk nadert tot Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver van Mij; doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.” [SV1977] “Want de HEERE heeft gezegd: Omdat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart ver van Mij doen; en hun vreze, waarmee zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaar; want de wijsheid van zijn wijzen zal vergaan, en het verstand van zijn verstandigen zal zich verbergen.” Jes.29:13-14 [SV1977] Dat is wat Kaïn deed: hij eerde God dan wel met zijn lippen en door een offer te brengen, maar zijn hart was er niet bij. ‘Het heeft een schijn van godsvrucht’, zegt Paulus in 2 Timoteüs 3:5 (letterlijk), ‘maar zij hebben de kracht daarvan verloochend.’ Vergelijk Lucas 11:49-51: “Waarom ook de wijsheid Gods zegt: Ik zal profeten en apostelen tot hen zenden, en van die zullen zij sommigen doden, en sommigen zullen zij uitjagen; opdat van dit geslacht afgeëist wordt het bloed van al de profeten, dat vergoten is van de grondlegging der wereld af; van het bloed van Abel, tot het bloed 27
Page 20
van Zacharia, die gedood is tussen het altaar en het huis Gods; ja, zeg Ik u, het zal afgeëist worden van dit geslacht!” [SV1977] Hier wordt gezegd dat het Joodse volk verantwoordelijk is voor het vergoten bloed van alle profeten; van het bloed van Abel – de eerste keer dat er bloed vergoten wordt in de Bijbel – tot het bloed van Zacharia. Kaïn was zogezegd ‘het prototype’, een beeld van het religieuze en ongelovige Joodse volk en zijn offer wordt niet geaccepteerd. Wat je leest in Hebreeën 11:4 is (letterlijk): “In geloof biedt Abel aan God een meerder offer aan dan Kaïn; hierdoor werd er van hem getuigd, dat hij rechtvaardig is, alzo God over zijn naderingsgeschenken getuigenis geeft, en hierdoor spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.” Waarom accepteerde God het offer van Abel? Dat staat hier: het was in geloof. Waarom accepteerde Hij het offer van Kaïn niet? Omdat dat offer niet in geloof was. Niet iedereen die het over God heeft gelooft ook. Wij zien de buitenkant aan, wij zien aan wat voor ogen is. Maar de Enige die dat werkelijk kan weten is God Zelf, want Hij ziet het hart aan. In geloof biedt Abel aan God een meerder offer aan dan Kaïn. Hierdoor werd er van hem getuigd dat hij rechtvaardig is. Dus God getuigde van Abel dat hij rechtvaardig is, door zijn offer aan te nemen. God rekent geloof tot rechtvaardigheid, Genesis 15:6. Hoe vaak vind je dat niet in de Schrift? Genesis 4:5b: “Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel.” [SV1977] 28 De NBG-vertaling zegt het zo: “Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok.” Kaïn werd heel erg boos, maar Kaïn was geen atheïst. Je leest dat hij communiceerde met God. Hij geloofde dat God bestond, alleen: dat doet de duivel ook. De duivel weet heel goed dat God bestaat, dat Hij er is. Maar gelóven en in geloof leven, is niet: ‘geloven dat God bestaat’. Dat is niet wat de schrift erover zegt. Abel offerde in geloof. Als je wilt weten wat geloven is, neem dan het synoniem voor ‘geloven’ maar: vertrouwen. In vertrouwen offerde Abel een meerder offer dan Kaïn. Kaïn was religieus. Religie is zelf werken, dus vertrouwen stellen op jezelf. Kort en globaal gezegd is dat zelf dingen bewerken om ‘wat dan ook’ te verkrijgen: Gods goedkeuring of eeuwig leven of noem het allemaal maar op. Religie is eigen werk, maar hoe vroom dat er ook uit mag zien, dat is godsdienstigheid en religiositeit. Geloof is vertrouwen op dat God alles bewerkt en Hij alles doet. En Abel was een gelovige en Kaïn was een religieus mens. De motieven, de “raadslagen der harten” noemt Paulus dat in 1 Korinthe 4:5 [SV1977], doen ertoe. God zag het hart aan van Kaïn. De motieven van Kaïns hart deugden niet en die van Abel wel, want Abel offerde in geloof en Kaïn uit religiositeit. De gelovigen die wij geportretteerd krijgen in het Oude Testament zijn op enige manier een beeld van de Heer Jezus Christus. 29
Page 22
Een uitbeelding van religie en geloof Kaïn ontstak zeer en zijn gezicht verviel. Genesis 4:6-7: “En JAHWEH zegt tot Kaïn: Waarom ben jij ontstoken? En waarom is jouw gezicht betrokken? Is het niet zo dat als je het goede doet je [je gezicht] kunt opheffen? Maar als je niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar jou gaat zijn begeerte uit, maar jij, heerst over hem.” Zijn gezicht weer opheffen … want het gezicht van Kaïn was vervallen. Kaïn moest zich niet laten beheersen door de zonde, maar heersen over de zonde. Genesis 4:8: “En Kaïn zegt tot zijn broer Abel: Laten wij het veld ingaan. En het is toen zij in het veld waren, dat Kaïn opstaat tegen zijn broer Abel en hij doodt hem.” Wij zouden zeggen: moord met voorbedachten rade. Dit is een beeld van het Joodse volk dat opstond tegen Jezus en Hem doodde. Abel was een gelovige en hij is een beeld van Jezus, dé Gelovige bij uitstek – Romeinen 3:22: “Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.” [SV1977] – , maar ook breder gezien van de gelovigen. In Galaten 4 spreekt Paulus over Ismaël en Isaak. Eveneens een uitbeelding van religie en geloof. Van wet en belofte. Dat degenen die in slavernij zijn altijd de vrijen vervolgen. Zij die vrij zijn – de gelovigen – zullen altijd in meer of mindere mate vervolgd, achtervolgd, dwarsgezeten worden door de religieuzen. 31 Paulus zegt in de Galaten-brief dat “de Judaïsten hun vrijheid kwamen bespieden”. Gal.2:4 Dat kunnen ze niet hebben, blijkbaar. En het is Kaïn die ook in jaloezie, in nijd, zijn broer Abel, de gelovige, doodslaat omdat God het offer van Abel accepteert. 32
Page 24
De verborgenheid Genesis 4:9: “En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?” [SV1977] Letterlijk: “Ben ik de oppasser van mijn broer?” Genesis 4:10-11: “En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem van het bloed van uw broeder, dat tot Mij roept van de aardbodem. En nu zijt gij vervloekt van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen.” [SV1977] Kaïn werd letterlijk weggestuurd, maar lees dit met het idee dat Kaïn een type is van dat Joodse volk. Zij werden verstrooid over de aarde, daar hebben we zelfs een woord voor: ‘diaspora’. Dat is sowieso een uitdrukking voor verstrooiing van volkeren, maar we kennen het met name met betrekking tot het Joodse volk. Genesis 4:12: “Als gij de aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.” [SV1977] Letterlijk: “Wanneer jij de grond dient, zal zij haar energie niet meer aan jou geven …”. Het Joodse volk zou “dolende en zwervende op de aarde zijn”, dat is een beschrijving van diaspora – verstrooiing. Genesis 4:13: “En Kaïn zeide tot de HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.” [SV1977] 33 Letterlijk: “Mijn verdorvenheid is te groot om te dragen.” Het klinkt vroom, maar het is feitelijk ongeloof. Wie God kent, weet dat geen verdorvenheid te groot is voor Hem om te vergeven of genade te schenken. Genesis 4:14a: “Zie, Gij hebt mij heden verdreven van de aardbodem (letterlijk: van de oppervlakte van de grond), en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn …” [SV1977] In de hoofdstukken aan het einde van Deuteronomium, staat dat God zegt tegen het volk: “Ik zal Mijn aangezicht voor jullie ganselijk verbergen.” “Ik zal Mijn aangezicht verbergende verbergen”, staat er in de grondtekst. Dat geldt voor Israël en tevens voor de tijd waarin wij nu leven. God zou Zijn aangezicht voor Israël verbergen en dus verborgen blijven voor hen. Daarom heet de tijd waarin wij leven “de verborgenheid”. Het is niet alleen zo dat Christus – Die het Beeld en zogezegd het ‘aangezicht’ van God is – verborgen is in de hemel, maar daarmee verbergt God tevens Zijn aangezicht voor Israël. Dat doet Hij bij Kaïn, als een type van het volk, ook … en dat is profetie want het volk zou verstrooid worden over de aarde en toch niet ten ondergaan, dat gaan we nog lezen. 34
Page 26
Ik zal uw gevangenis wenden Genesis 4:14b: “… en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.” [SV1977] Nogmaals wordt er dus gezegd: ‘ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde’. Daar wordt nadruk op gelegd. En: ‘al wie mij vindt, mij zal doodslaan’, dat is ook wat menig mens of volk heeft geprobeerd met het Joodse volk. Al zouden we het alleen maar over de Tweede Wereldoorlog hebben: daar is geprobeerd dat volk uit te roeien en tóch is dat volk blijven bestaan. Door de tijden heen is menig volk verdwenen of het heeft een andere naam gekregen. Volken assimileren, gaan op in andere volken. Maar dit volk is blijven bestaan en dat was eveneens de belofte die Kaïn kreeg. Genesis 4:15-16: “Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.” [SV1977] De naam ‘Nod’ betekent ‘omzwerving’ of ‘ballingschap’, dus Kaïn kwam in ballingschap. Ballingschap heeft te maken met ‘uit je land verdreven zijn’ en het staat in die zin gelijk aan verstrooiing. Het volk is in ballingschap of ‘gevangenis’ is ook een uitdrukking daarvoor. 35 Als er over de toekomst van het volk Israël wordt geprofeteerd dat het verzameld wordt uit de volkeren, dan staat er: “En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. En Ik zal van u gevonden worden, spreekt de HEERE, en Ik zal uw gevangenis wenden, en u vergaderen uit al de volken, en uit al de plaatsen, waarheen Ik u gedreven heb, spreekt de HEERE; en Ik zal u terugbrengen tot de plaats van waar Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren.” Jer.29:13-14 [SV11977] En dan komt er een einde aan de ‘gevangenis’. Dan komt er een einde aan de verstrooiing en zal het volk verzameld worden naar het land. 36
Page 28
Bloed dat béter spreekt Kaïn doodt zijn broeder Abel, beeld van Jezus van Nazareth, de mens Jezus. Maar de geschiedenis gaat verder en je leest dan verderop in Genesis 4:25: “… en Adam kent zijn vrouw opnieuw.” Statenvertaling: “En Adam bekende weer zijn vrouw …”. Nou, we weten wat dat is … “… en zij baart een zoon. En zij geeft hem de naam Seth, want zegt zij: God heeft aan mij ander zaad gesteld in plaats van Abel; want Kaïn heeft hem gedood.” Hier wordt Abel – ijdel, ijdelheid – vervangen door een nieuwe zoon. Er wordt een nieuwe zoon geboren en Seth betekent ‘plaatsvervanger’ of ‘vergoeding’. Dan komt nieuw zaad, een nieuwe zoon van Adam, in de plaats van Abel en die zoon is een uitbeelding van de opgewekte Christus. Zoals Abel een beeld is van Jezus, de mens Jezus van Nazareth, zo is Seth een beeld, een type, een illustratie van de opgewekte Christus als dé Plaatsvervanger. In de Romeinen-brief wordt het beeld van het huwelijk gebruikt en daar is Israël de vrouw en degene die het Beeld is van God – degene die Hij stuurde als Zijn representant: Jezus, die stierf aan een kruis – de man. “Want een vrouw, die onder de man staat, is aan de levende man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet van de man. Daarom dan, indien zij van een andere man wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is, als zij van een andere man wordt. Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus opdat gij zoudt worden van een Ander, 37 namelijk van Hem, Die van (letterlijk: uit) de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden.” Rom.7:2-4 [SV1977] Het is in zekere zin Dezelfde, maar toch wordt hier over “een Ander” gesproken. Abels bloed vloeide, maar dat is een beeld van de besprenging van het bloed dat (letterlijk) “beter spreekt dan Abel”, namelijk: het bloed van het kruis. Hebreeën 12:22-24: “Maar gij zijt gekomen … tot de Middelaar van het nieuwe testament (letterlijk: tot de Bemiddelaar van een vers verbond), Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.” [SV1977] Daarmee wordt impliciet gezegd dat Abel een type is van Jezus. 38
Page 30
Hém zij de heerlijkheid! Laat ik afsluiten met het einde van de Hebreeën-brief. Hebreeën 13:20-21a: “Nu, de God van de vrede, Die onze Heer Jezus, de grote Herder van de schapen, door het bloed van een aeonisch4 verbond, omhoog leidt vanuit de doden, moge Hij jullie in alle goed werk toebereiden, om Zijn wil te doen.” Abel was een herder van schapen, maar de Heer is de grote Herder van de schapen. Waarmee je meteen weet dat ál die herders in de Schrift een beeld zijn van Hem, want Hij is de grote Herder – de meerdere, betere Herder. Hebreeën 13:21b: “Die in ons doet, wat voor Zijn ogen welgevallig is, door Jezus Christus, Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen van de aeonen5. Amen!” We hebben een geschiedenis gezien van twee werken. Religieuze werken en werken in geloof. Wat zijn de goede werken? De werken van Abel, in geloof. Daar geeft God getuigenis van! Al ‘onze werken’ en ‘onze godsdienstigheid’ en ‘onze religiositeit’ zal “weggedaan worden als door vuur”, zegt Paulus in 1 Korinthe 3:15. Wat overblijft zijn goud, zilver en kostbare stenen. 39 NOTEN 1 De interlineair is een woord-voor-woord weergave vanuit het origineel. Het is een meer letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 2 In vertalingen staat “de HEERE” of “de HEER” met allemaal hoofdletters. Dat staat voor de Naam ‘JAHWEH’, God, de “Ik ben Die Ik ben” en “Ik zal er zijn”. Jesaja 45:5 (letterlijk): “Ik ben JAHWEH en niemand anders, buiten Mij is er geen God.” Er staat ook “Heer” of “Heere” met één hoofdletter, dat staat voor ‘Kurios’. Het Griekse ‘Kurios’ heeft dezelfde betekenis als het Hebreeuwse ‘Adonai ’ en dan gaat het over de Heer: Hij die de Meester en Eigenaar is van alles en iedereen. 3 “Het Evangelie van de genade van God”, Handelingen 20:24: “Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en de dienst, welke ik van de Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods.” [SV1977] 4 Het woord ‘aeonisch’ wil zeggen dat het de komende aeonen of wereldtijdperken betreft. Meer informatie over deze tijdperken kunt u vinden bij: http://gezondewoorden.nl/?s=aeonen 5 Voor meer informatie, zie: http://gezondewoorden.nl/videos2/de-aeonen-van-de-aeon/ 41
"… volgens het Evangelie der heerlijkheid van de gelukkige God, dat mij is toevertrouwd." 1 Tim. 1:11 [Telos] God is de ene GOD, dat wil zeggen: alles is volmaakt onder Zijn controle en al wat Hij onderneemt gelukt Hem. Daarom is Hij "de gelukkige God" en daarmee óók de Bron van alle werkelijke vreugde en geluk, voor een ieder die Hem kent!

De GELUKKIGE God


Page 0
Page 8
Bovendien wordt in de Bijbel voor het woord ‘zalig’ een ander Grieks woord gebruikt. Vonden de vertalers het wellicht te spannend om God “gelukkig” te noemen en hebben ze het daarom maar een beetje weggemoffeld? In religie, ook in de christelijke variant daarvan, wordt God als boos en gefrustreerd voorgesteld. Men heeft het idee dat ooit, in het begin van de wereld, Gods plannen werden gedwarsboomd doordat schepselen van Hem in opstand kwamen. Daar liet God het weliswaar niet bij zitten maar de schade daardoor was en is onherstelbaar. Een groot deel van Zijn schepping is daarom ‘reddeloos verloren’ en zal ‘tot in alle eeuwigheid in de hel moeten verblijven’. Klinkt niet erg happy, vind je wel? Hoe anders is de God die Paulus in de wijde wereld predikte! Een God die “in alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil”. Ef.1:11 Die niet verrast werd door de rebellie van Zijn creaturen, maar Die “allen onder de weerbarstigheid heeft besloten …”. Waarom? “… om Zich over allen te ontfermen”. Rom.11:32 Het kwaad in de wereld is geen ‘bedrijfsongeval’. De schepping is aan de ijdelheid onderworpen, “niet vrijwillig, maar om HEM die haar daaraan onderworpen heeft”. Rom.8:20 Dit bookazine is een samenvatting van vijf studies die ik in Maarn in 2018 gegeven heb over de GELUKKIGE God. Hierin staat het Bijbelgedeelte 1 Timoteüs 1:1-11 centraal, in de meest letterlijke vertaling. Wat is geluk eigenlijk? En waarom is God gelukkig? 12 En wat is de boodschap van dit goede bericht op ons eigen leven? En: kan God gelukkig zijn bij zoveel lijden? Dit zijn allemaal vragen waar we bij stilstaan. Wat, vanuit de Bijbel, buitengewone nieuwe inzichten oplevert en een enorme impact heeft in hoe we God mogen zien. 13
Page 10
1. Het goede bericht van de heerlijkheid van de gelukkige God Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voor-woord weergave vanuit het origineel, waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. 1 Timoteüs 1 1 Paulus, afgevaardigde van Christus Jezus, naar uitdrukkelijk bevel van God, onze Redder en van Christus Jezus, onze hoop; 2 aan Timoteüs, mijn ècht kind in geloof: genade, ontferming, vrede van God de Vader en van Christus Jezus, onze Heer. 3 Blijf in Efeze, zoals ik je opriep toen ik naar Macedonië ging, om aan sommigen op te dragen geen andere leer te onderwijzen. 4 en ook geen aandacht te geven aan mythen en eindeloze geslachtsregisters, die veeleer problemen verschaffen dan Gods beheer, dat in het geloof is. 5 Het einddoel nu van de opdracht is liefde vanuit een rein hart en een goed geweten en een ongeveinsd geloof. 6 Sommigen die hiervan afwijken, zijn afgekeerd tot zinloos gepraat. 15 7 Zij willen leraren van de wet zijn, zonder te verstaan wat zij zeggen of waarover zij zo stellig zijn. 8 Wij weten echter dat de wet voortreffelijk is indien iemand haar op wettige wijze gebruikt, 9 dit wetende dat de wet niet wordt gesteld voor de rechtvaardige maar voor wettelozen en niet-ondergeschikten, voor oneerbiedigen en zondaars, voor onrechtschapenen en onheiligen, voor vader- en moedermishandelaars, voor doodslagers, 10 voor hoereerders, voor mannen-liggers, voor mensenhandelaars, voor leugenaars, voor meineedplegers en al wat anders de gezonde leer tegenstaat, 11 in overeenstemming met het Goede Bericht van de heerlijkheid van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. Waar alles om draait zijn de woorden in 1 Timoteüs 1:11: “… in overeenstemming met het Goede Bericht [ook wel: Evangelie] van de heerlijkheid van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd.” Het gaat om een goed bericht! Het Goede Bericht is dat er één God is, Die over alles gaat, Die alles kent, alles bedacht heeft en iedereen redt. Díe God … is gelukkig! Alles lukt Hem wat Hem voor ogen staat. 16
Page 12
Om Gods geluk beter te begrijpen moeten we eerst eens kijken wat er bedoeld wordt met “het Goede Bericht van de heerlijkheid”. Deze uitdrukking komt twee keer voor in het Nieuwe Testament. 1 Timoteüs 1 gaat over de heerlijkheid van God en 2 Korinthe 4:4 gaat over de heerlijkheid van Gods Beeld of Icoon: Christus – wat natuurlijk alles te maken heeft met het geluk van God, daar kom ik later op terug. 2 Korinthe 4 3 Indien echter ook het Goede Bericht van ons bedekt is, is het bedekt in degenen die verloren gaan, 4 in wie de god van deze aeon de gedachten verblindt van de ongelovigen, opdat hen niet bestrale, de verlichting van het Goede Bericht van de heerlijkheid van Christus, die Gods Beeld is. Je leest in de 2e Korinthe-brief dat het Goede Bericht, het Evangelie, bedekt is in degenen die verloren gaan. Dit staat in de tegenwoordige tijd. Dit duistere tijdperk, de aeon1 waarin we nu leven, is een tijd waarin de leugen overheerst. Achter de schermen zorgt ‘de god van deze aeon’ (god met kleine lettertjes, 2 Korinthe 4:4) ervoor, dat de waarheid ten onder gehouden wordt. Dat maakt dat men totaal geen oog heeft voor het Goede Bericht. De methodiek die deze ‘god’ hiervoor gebruikt, is dat hij de gedachten van mensen verblindt. Dit gaat op voor mensen die niet geloven en het Evangelie afwijzen. 17 Het Evangelie, het Goede Bericht, betekent dat God iedereen redt, maar dat betekent niet dat er in deze aeon, in dit tijdperk, geen mensen verloren kunnen gaan. Dat is een belangrijk punt. ‘Verloren’ betekent teloorgaan; onbereikbaar zijn voor het Evangelie. Dat heeft dus helemaal niets te maken met ‘hel en verdoemenis’, knoop dat goed in je oren. In vers 4 gaat het over “de heerlijkheid van Christus als diens Beeld of Icoon”. Je kunt het vergelijken met een beeltenis op een munt. Hij is de representatie van God. God is de Onzienlijke, maar Hij drukt Zich uit in Zijn Beeld. En let op, nu komt er iets wat heel belangrijk is: als God gelukkig is en Christus is Zijn Icoon, dan betekent dat in Christus de heerlijkheid van Gods geluk wordt uitgebeeld. God is gelukkig, maar Christus – als Zijn Icoon, Zijn Beeld – is daarmee ook gelukkig! Het één kun je niet los zien van het ander. Daarmee passen de teksten uit 1 Timoteüs 1 en 2 Korinthe 4 ook naadloos in elkaar. 18
Page 14
2. De man uit Psalm 1 Het geluk van Christus vinden we prachtig verwoord in: Psalm 1 1 Gelukkig de man die niet gaat in de raad van goddelozen, die niet staat op de weg van zondaars noch zit in de zetel van spotters; 2 maar veeleer in de onderwijzing van JAHWEH zijn welgevallen heeft en diens onderwijzing overpeinst bij dag en bij nacht. 3 Want hij is als een boom, overgeplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft in zijn seizoen en zijn blad verwelkt niet en al wat hij doet gelukt hem. De Psalmen zijn allemaal profetisch. David componeerde deze niet alleen voor zichzelf, maar juist ook voor een belangrijk Persoon die uit zijn dynastie zou voortkomen. Niet alleen de Psalmen maar heel de Bijbel gaat in feite over Christus. Alles spreekt over Hem. Hij is het centrum, het Beeld waarin God Zich uitdrukt. Psalm 1 gaat maar niet over een willekeurig mens, zoals jij of ik. Natuurlijk mag je het op jezelf toepassen, maar als je goed leest 19 gaat het hier maar over één Persoon. Je leest ook “de man”, enkelvoud. Wat lees je over deze man? In vers 1 lees je wat hij allemaal niet doet: Hij gaat niet, hij staat niet, hij zit niet. Hij voelt zich volstrekt niet thuis bij goddelozen, zondaars en spotters. Hij volgt ook hun raad niet op maar gaat zijn eigen weg. Hij laat zich niet meevoeren met de grillen van deze wereld. Over Wie hebben we het dan? Dat kan er, in absolute zin, maar Eén zijn. Dat is dé Man van God. In vers 2 zien we juist het tegenovergestelde van vers 1. Daar lees je wat Hij wél doet. Hij heeft welgevallen in de onderwijzing van God en Hij overpeinst dit bij dag en bij nacht. De onderwijzing van God is hier de Thora2 in de meest brede zin van het woord. ‘Onderwijzing’ is trouwens een prachtig woord; het wijst naar iets wat er onder ligt, wat verborgen is. Ook wij kunnen natuurlijk een welgevallen hebben aan de onderwijzing van God, maar er is er maar Eén bij wie dit volmaakt van toepassing is en dat is Christus. De Man die hier bezongen wordt, heeft een absoluut welgevallen aan de onderwijzing van God en overpeinst deze woorden bij dag en bij nacht. Hij is er dus voortdurend mee bezig. De Bijbel is zo rijk dat je er nooit op uitgekeken raakt. Al ben je er al tientallen jaren mee bezig, dan heb je er nog maar een fractie van begrepen. 20
Page 16
Het is zo’n gigantische schatkamer, je raakt er nooit over uitgedacht of in uitgestudeerd. In deze ‘boze aeon’3 waar de waarheid ten onder wordt gehouden, is er maar één ding wat echt waarde heeft en wat ertoe doet: dat is de Schrift, de Bijbel. Hoezeer er in de wereld ook chaos is en alles wankelt … het Woord is en blijft waardevast. Overgeplant In Psalm 1:3 lazen we dat “de man als een boom is, overgeplant aan waterstromen”. In de meeste vertalingen staat ‘geplant’, maar letterlijk staat er overgeplant. Wat wordt hiermee bedoeld? We kunnen dit beter begrijpen als we kijken naar Jesaja 53:2, waar staat dat “Hij als een wortel opschoot uit dorre aarde”. Hij werd geboren in dorre aarde, sterfelijk dus, maar overgeplant aan waterstromen. Het contrast kan bijna niet groter: dor en droog of waterstromen … Dat laatste kan niet anders dan spreken van nieuw leven, van opstanding. En dat blijkt wel uit het vervolg, waar staat dat “die zijn vrucht geeft in zijn seizoen en zijn blad verwelkt niet”. Het blad wordt niet dor, het blíjft fris en groen. Dat spreekt van onvergankelijk leven. Datgene wat deze man voortbrengt nadat hij is overgeplant, overwint de dood. Het kan dus ook echt maar over één Iemand gaan, die nu aan waterstromen wortelt … blakend van leven, vrucht producerend met frisse bladeren. 21 Een succes-evangelie En dan eindigt deze Psalm met “en al wat hij doet gelukt hem”. De cirkel is rond. Het begint met “de gelukkige man” en eindigt ermee dat “alles hem gelukt”. Wij denken niet vaak na over het woord ‘gelukkig’ omdat het zo vaak gebruikt wordt in onze taal, maar het heeft alles te maken met iets dat lukt, of gelukt. Je hebt een voornemen, een verlangen, een droom die uitkomt. Deze man, in Psalm 1, brengt Gods verlangen ten uitvoer en al wat Hij doet lukt Hem! Hier zie je ook de nauwe band tussen de gelukkige God, Die een Icoon heeft in wie Hij volledig zichtbaar wordt: de Man Gods, de Christus, bij wie alles lukt. Een goed bericht: beiden – zowel God als Zijn Zoon – zijn gelukkig, succesvol. Datgene wat hen voor ogen staat wordt gerealiseerd. Dus eigenlijk zou je kunnen spreken over een “succes-evangelie” in de meest pure zin van het woord. Het begrip ‘succes-evangelie’ klinkt nogal beladen. We kennen het mens gerichte ‘succes-evangelie’, waarin geloof en trots zijn op jezelf centraal staan, maar dat is totaal wat anders dan hier bedoeld wordt. We kijken nu naar Jesaja 53, wat naadloos aansluit bij Psalm 1. 22
Page 18
3. Jesaja 53 Jesaja 53 is in hoge mate profetisch. Zozeer zelfs dat de synagoge heeft besloten dit hoofdstuk buiten de liturgische lezingen te houden. Dit hoofdstuk bepaalt je direct bij de Messias, bij Jezus Christus. Het is het hoofdstuk over “de Man van smarten”; het Lam wat ter slachting werd geleid. Profetie betekent in het Grieks letterlijk ‘voorzeggen’. Juist in de Schrift legitimeert God Zich. God profeteert en voorzegt. Hij overziet alles. Hij is de Enige, Die nauwkeurig kan zeggen hoe de dingen in de toekomst zullen gaan. Dat is de mens niet gegeven. De mens kan hooguit voorspellen maar niet voorzeggen. God voorzegt en in dat woord bewijst de Schrift zichzelf. Jesaja 53 10 En het behaagde JAHWEH: hij liet zich verbrijzelen en hij liet zich verwonden. Wanneer hij zijn ziel tot schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij zaad zien, hij zal zijn dagen verlengen en het verlangen van JAHWEH zal door zijn hand voorspoedig zijn. 11 Om het gezwoeg van zijn ziel zal hij worden verzadigd en door zijn kennis zal mijn dienaar 23 de velen rechtvaardig maken en hun ongerechtigheden zal hij dragen. Jesaja 53 gaat over de Man van smarten, die verwond en verbrijzeld werd. Hij werd als een Lam ter slachting geleid. In vers 10 lees je, dat Hij zich liet verbrijzelen en verwonden. Je leest ook dat Hij als een offer geslacht zou worden. Hij was niet zomaar een willekeurig offer, maar een ‘schuld’ offer; Hij droeg de misdaad, de zonde die men Hem aandeed. Je zou denken dat het daarmee klaar is, maar dan begint het pas. De offerdienst, en daarmee het offer, is ook nooit alleen maar de slachting, maar juist wat daar op volgt. Wij denken bij de symboliek van de offerdienst vaak alleen maar aan het offer, wat aan het kruis gebracht is door Jezus, maar het gaat veel verder. Het eigenlijke offer is niet dat het dier geslacht wordt, maar juist wat er daarná gebeurt. Dat is essentieel. Het geslachte offerdier kwam op een altaar te liggen dat werd verhoogd. En vervolgens steeg de geur op naar God. Dat laatste is een uitbeelding van opstanding. Men denkt dat het kruis zelf het offer was, maar dat was alléén maar Zijn slachting. Het eigenlijke offer vindt plaats ná de slachting, als de liefelijke reuk opstijgt naar God. Die liefelijke reuk voor God was dat Hij, die stierf, opstond uit de doden. In Jesaja 53:10 lees je dat Hij “zaad zal zien”. Hij zal vrucht dragen. 24
Page 20
Dat is het leven ná de dood. En dat is ook precies wat Psalm 1 zegt. Nadat Hij is overgeplant, draagt Hij veel vrucht en brengt Hij nieuw leven voort. We vinden deze vergelijking ook als Jezus, vlak voor het Pascha wanneer Hij zelf geslacht zou worden, spreekt over de graankorrel. Je leest dat in Johannes 12:24. De graankorrel moet eerst in de aarde vallen en ontbinden. Alleen door te sterven kan de graankorrel ontkiemen en veel vrucht dragen. Het zaad wat in de aarde valt, doodgaat in zijn oorspronkelijke vorm en in een andere hoedanigheid ontkiemt, is een wonderbaarlijke metamorfose. Vanuit de mens onnavolgbaar; je kunt je er alleen maar over verwonderen. De teksten in Psalm 1 en Jesaja 53 gaan over dezelfde Persoon. Hij is de Eersteling, die 2000 jaar geleden eens en voorgoed onvergankelijk leven aan het licht bracht. Jesaja 53:10: “… hij zal zijn dagen verlengen …”. Lang zal Hij leven in de gloria! Maar waar er een Eersteling is zullen er in de toekomst meer gaan volgen. Dat is ook de essentie van het Goede Bericht: dat er LEVEN is dat naar ons toe gaat komen. LEVEN met allemaal hoofdletters: onvergankelijk, vitaal, bruisend en niet verwelkend. Dát is het leven van de opstanding. Wat wij hier op aarde kennen is eigenlijk geen leven, maar doodgaan, sterven. 25 Jesaja 53:10 vervolgt: “… en het verlangen van JAHWEH zal door zijn hand voorspoedig zijn …”. Hier zien we weer de gelukkige God, Die Zijn verlangen realiseert door déze Man; dé Christus, Zijn Icoon … en Hij doet dat succesvol! De GELUKKIGE God … en Zijn Icoon is “de GELUKKIGE Man”. De Ene werkt door de Ander, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de Christus wordt het verlangen van Jahweh zichtbaar. ‘Allen’ en ‘velen’ Jesaja 53:11: “…om het gezwoeg van zijn ziel zal hij worden verzadigd …”. Het sterven, het onrecht wat Hem werd aangedaan, was geen nederlaag, maar de opmars tot succes. Het verlangen van Jahweh zal door Zijn hand voorspoedig zijn, Zijn wens wordt volledig vervuld! “…en door zijn kennis zal mijn dienaar de velen rechtvaardig maken.” Wie zijn de ‘velen’ in deze tekst? Paulus refereert hier aan Romeinen 5:19, we zullen de context erbij moeten pakken. Hij begint in Romeinen 5:12 al met een vergelijking tussen Adam en Christus. Die vergelijking maakt hij verderop in het tekstgedeelte compleet, waarbij het effect van wat de eerste Adam deed, even zwaarwegend is als het effect van de laatste Adam: 26
Page 22
Romeinen 5 18 Zo dan, zoals door één misstap voor alle mensen tot veroordeling [was], zo ook door één rechtsuiting voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. 19 Want net zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars werden gesteld, zó zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene, de velen tot rechtvaardigen worden gesteld. Wie zijn “de velen” waarmee vers 19 begint? Als je kijkt naar vers 18, moeten dat alle mensen zijn. 6000 jaar geleden zorgde één misstap ervoor dat alle mensen veroordeeld werden om zondaar én sterveling te zijn. Door Adam werden alle mensen zondaren – letterlijk: doelmissers –, daar stemt heel het orthodoxe christendom mee in. Kies ik ervoor om zondaar te zijn? Nee, het is gewoon een feit. Maar … bijna niemand gelooft de eenvoudige waarheid, dat, wat voor het eerste gedeelte van de tekst geldt, ook voor het tweede gedeelte geldt. Dat is precies wat Paulus schrijft. Het is een logica waar niemand omheen kan. Eén daad van rechtvaardigheid staat ervoor garant dat álle mensen zullen worden gerechtvaardigd! Ook dat is een feit. 27 Ben je zondaar? Zeker. Maar zondaar zijn betekent óók de garantie van rechtvaardiging. De ene helft van de waarheid kan niet zonder de andere helft van de waarheid. Waarom staat er dan “de velen”? Gaat Paulus dan toch uitzonderingen maken? Nee, Paulus bekrachtigt juist wat hij in vers 18 schrijft. Hij schrijft hier over “alle mensen” en in vers 19 heeft hij het twee keer over “de velen”. Dat is geen tegenstelling, want alle mensen zijn velen. In Paulus’ dagen telde de wereld vermoedelijk zo’n 200 miljoen mensen en vandaag bijna veertig keer zoveel. “De velen” verwijst hier naar het grote aantal en is een vervolg uit vers 18, waar Paulus het heeft over alle mensen, niemand uitgezonderd. De clou van heel deze passage is dat het lot van het mensdom (“alle mensen”, “de velen”) bepaald wordt door twee keer één daad (respectievelijk “één misstap” en “één rechtsuiting”) en twee keer door “één mens”. Het is de perfecte structuur en het perfecte contrast in Gods grote plan met de mensheid. “De velen” uit Romeinen 5 zijn dus ook “de velen” uit de profetie van Jesaja 53. 28
Page 24
4. De gezonde leer We kijken nu naar een ander gedeelte uit 1 Timoteüs 1, waarin “de gezonde leer” centraal staat. Wat heeft ‘de gezonde leer’ met ‘de gelukkige God’ te maken? We zullen zien dat de gezonde leer parallel loopt aan het Goede Bericht van de heerlijkheid van de gelukkige God, waar we in het vorige hoofdstuk bij stil stonden. En in die gezonde leer zou dan ook de gelukkige God moeten doorklinken. We gaan terug naar het begin van het hoofdstuk, waarin Paulus Timoteüs toespreekt in Efeze te blijven. 1 Timoteüs 1 3 Blijf in Efeze, zoals ik je opriep toen ik naar Macedonië ging, om aan sommigen op te dragen geen andere leer te onderwijzen. 4 en ook geen aandacht te geven aan mythen en eindeloze geslachtsregisters, die veeleer problemen verschaffen dan Gods beheer, die in het geloof is. 5 Het einddoel nu van de opdracht is liefde vanuit een rein hart en een goed geweten en een ongeveinsd geloof. Timoteüs moest erop toezien dat anderen geen andere leer gingen onderwijzen dan wat Paulus onderwezen had. Het woord ‘leer’ is voor veel mensen beladen, er zijn er die een ‘allergie’ ontwikkeld hebben voor alles wat leerstellig is. 29 Hoe komt dat? Er is zoveel aversie tegen de ‘leer’ gekomen omdat er zoveel ongezonde leer bestaat. ‘Het gaat niet om de leer, maar om de Heer’, zegt men dan. Het klinkt sympathiek, maar je mist iets heel wezenlijks. De leer is namelijk buitengewoon belangrijk. Geef ook “geen aandacht aan mythen en eindeloze geslachtsregisters” (:4). Mythen zijn verdichtsels, bedenksels van mensen. Voor sommige mensen was je afstamming, je geslachtsregister belangrijk, omdat je dan aanspraak kon maken op bepaalde rechten (denk bijvoorbeeld aan de Levieten). Maar afstamming speelt geen enkele rol in het Evangelie van de natiën, waar Paulus de afgevaardigde van was. Het staat haaks op wat God in beheer geeft, waar het om geloof gaat. Het einddoel van de opdracht aan Timoteüs was “… liefde vanuit een rein hart en een goed geweten en een ongeveinsd geloof” (:5). Bij ‘rein’ gaat het over liefde die onvermengd is en een ‘ongeveinsd geloof’ is geloof wat niet hypocriet is. Het woord ‘hypocriet’ was in de Griekse wereld de aanduiding van een toneelspeler. In de religieuze wereld is er heel veel toneelspel. Je doet alsof, je bent niet eerlijk, je doet de waarheid geen recht. 1 Timoteüs 1 6 Sommigen die hiervan afwijken, zijn afgekeerd tot zinloos gepraat. 7 Zij willen leraren van de wet zijn, zonder te verstaan wat zij zeggen 30
Page 26
of waarover zij zo stellig zijn. 8 Wij weten echter dat de wet voortreffelijk is indien iemand haar op wettige wijze gebruikt, 9 dit wetende dat de wet niet wordt gesteld voor de rechtvaardige … Woorden zonder inhoud Zinloos gepraat. Paulus doelt in vers 6 op een bepaalde groep mensen. Wie waren die mensen? Vers 7: “Ze willen leraren van de wet zijn”. Paulus wist heel goed waar hij het over had, want hij was zelf een fanatiek leraar van de wet geweest. Maar wat betekent het in dit gedeelte? De gelovigen werd voorgehouden dat ‘wie rechtvaardig wil leven, aangewezen was op de wet van Mozes’. Dit heet “judaïseren”, dat wil zeggen: men probeerde van nietjoden joden te maken. Paulus verkondigde daarentegen een heel ander Evangelie en leerde juist dat de mens alleen maar door geloof rechtvaardig is. Dit thema wordt uitgebreid in de Galaten-brief beschreven. In de kerkgeschiedenis is nog een veel kwalijker vorm van judaïseren geïntroduceerd; namelijk door aan de gebruiken van de wet (van Mozes), een heel eigen draai te geven en deze vervolgens op te leggen aan gelovigen. Men dacht dat de kerk in plaats van Israël was gekomen en dat men die rol moest spelen met alle riten en gewoonten die daarbij hoorden. Bijvoorbeeld de sabbat werd de zondag. Besnijdenis werd doop. Er kwamen priesters en ambten. 31 Men ging speciale kleding dragen. Hoogtijdagen, feesten vieren, et cetera. Dat realiseer je je niet altijd, maar in feite zijn al de tradities die bij een kerk horen – hoe goed bedoeld ook – afgekeken uit het jodendom, overgoten met een eigen sausje. Paulus pakt “de leraren van de wet” hard aan. Hij was helemaal niet tegen de wet, integendeel. Maar ze is alleen voortreffelijk wanneer ze op de juiste manier gebruikt wordt. De wet is door God gegeven aan het volk Israël in de woestijn. Als je de wet gaat claimen buiten die context om, ben je letterlijk ‘onwettig’ bezig. 1 Timoteüs 1:9: “De wet wordt niet gesteld voor de rechtvaardige …” Alleen geloof telt Dat is eigenlijk hét grote thema van Paulus door alle brieven heen. Een rechtvaardige voor God is iemand die gelooft. Dat is niet zomaar een administratieve handeling van God, dat je ook ‘op Zijn lijstje’ staat, maar gaat veel dieper. Geloof is: je vertrouwt God op Zijn woord. Dat zie je bijvoorbeeld op een mooie wijze terug bij Abraham die geen kinderen kon krijgen. God beloofde een groot nageslacht en Abraham geloofde God. Dát werd hem tot gerechtigheid gerekend. Let op, er werd hem niets gevraagd, niets opgedragen, hij hoefde niks te doen … daar was allemaal geen sprake van. God belooft en Abraham vertrouwde daarop, niks meer, niks minder. Dat is waar God je hebben wil; Hem vertrouwen zonder voorwaarden. 32
Page 28
1 Timoteüs 1 9 … dit wetende dat de wet niet wordt gesteld voor de rechtvaardige maar voor wettelozen en niet-ondergeschikten, voor oneerbiedigen en zondaars, voor onrechtschapenen en onheiligen, voor vader- en moedermishandelaars, voor doodslagers, 10 voor hoereerders, voor mannen-liggers, voor mensenhandelaars, voor leugenaars, voor meineedplegers … Paulus komt hier met een hele opsomming voor wie de wet wél bedoeld is en hij volgt hier dezelfde volgorde als de 10 woorden in Exodus 20. Deze begrippen zal ik wat uitlichten. - Een ‘wetteloze’ (:9) is iemand die geen norm heeft, maar zichzelf als norm of wet stelt. De enige norm is dan wat iemand zelf vindt, voelt of denkt. - - ‘Niet ondergeschikt’ (:9) betekent dat je je niets laat gezeggen door iets of iemand. ‘Oneerbiedig’ (:9) is afgeleid van ‘a-sebeia’, wat betekent: zonder verering. Dit staat tegenover ‘eu-sebeia’, wat betekent: goede verering, ofwel Godsvrucht of ‘vreze Gods’ (dat is eerbied voor God). Over eerbied gesproken … we zien dit ook terug aan het einde van 1 Timoteüs 6. De gezonde woorden van Christus leiden tot eerbied voor God. Echte eerbied voor God is niet zomaar een kunstje, een toneelstukje met mooi gesproken woorden, maar moet gevoed worden, waardoor God grootgemaakt wordt. Dat is ook het 33 karakteristieke van de gezonde leer: dat het God grootmaakt en Hij verheerlijkt wordt. Dat je beseft – dat het helemaal tot in je botten doordringt – hoe groot en hoe rijk Hij is. Als ‘godsdienstig’ onderwijs daar niet toe leidt, dan zouden alle waarschuwingslampjes bij je moeten gaan branden. - ‘Heilig’ (:9) betekent: gewijd. Niet-gewijd is banaal, profaan, alledaags. Als je God leert kennen, wordt heel je leven heilig. ‘Hij is de schepper van heel mijn leven; alles wat ik meemaak, alles wat ik om me heen zie, herinnert mij aan de grote God.’ Dat besef maakt het hele leven heilig; er zijn geen terreinen waar God buiten staat. - Hoereerders (:10) komt van het Griekse woord ‘porneia’, wat we allemaal kennen van het woord ‘porno’. Dat gaat niet zozeer om plaatjes uit boeken of filmpjes op internet. Letterlijk betekent porno dat iemand seksuele gemeenschap heeft met iemand die niet zijn vrouw is. Dat heet ‘hoererij’ en is dus breder dan dat iemand een prostituee bezoekt. - ‘Mannen-liggers’ (:10) is het volgende woord wat Paulus noemt. Een zeer beladen begrip in deze tijd waarin de LGBTQbeweging dagelijks in het nieuws verschijnt en je voor de rechter kan verschijnen als je je daar kritisch over uitlaat. Letterlijk staat in het Grieks: ‘arseno-koités’. Arseno betekent ‘mannelijk’ en koités betekent ‘liggen’, dus: een man die ligt met een man. Lev.18:22 In koités zit het woord ‘coïtus’ wat seksuele gemeenschap betekent. Het gaat hier dus niet over homofilie, de neiging aangetrokken te worden tot iemand van hetzelfde geslacht. De Bijbel rept namelijk met geen woord over homofilie. De Bijbel spreekt alleen over mannen die met mannen liggen en seksuele gemeenschap hebben. God is de Ontwerper van de seksualiteit en heeft deze mannelijk en 34
Page 30
vrouwelijk gemaakt. Deze passen, hoe verrassend, perfect in elkaar, daar hoef je geen bioloog voor te zijn. - - ‘Mensenhandelaars’ (:10), behoeft verder geen uitleg. Dat kwam toen voor en dat komt nu nog steeds voor. ‘Leugenaars’ (:10) zijn mensen die niet de waarheid spreken, in het bijzonder met betrekking tot de gezonde leer, die waarachtig, solide en betrouwbaar is. - Bijzonder genoeg eindigt Paulus deze reeks met ‘meineedplegers’. Als je een meineed pleegt, lieg je niet alleen, maar leg je onder ede, publiekelijk dus, een valse verklaring af. Het is dus nog erger dan liegen. Dit staat inhoudelijk lijnrecht tegenover de gezonde leer, die juist gekenmerkt wordt door waarheid en feiten. De gezonde leer is waarachtig, eerlijk en betrouwbaar. Het staat in schril contrast met de boze aeon waar we nu in leven waarin de waarheid ten onder gehouden wordt, verdraaid wordt. In het beste geval heb je dan nog een halve waarheid die vaak nog slinkser is dan de hele leugen. In dit tijdperk regeert de leugen, wees je daar bewust van, we kunnen het niet mooier maken. Dat is ook de reden dat de waarheid van Gods Woord, wat solide en betrouwbaar is en zichzelf bewijst, zo weinig weerklank heeft in deze wereld. Je zou juist denken dat mensen dat gelijk zien en daar ook behoefte aan hebben, maar dat gebeurt dus, raar genoeg, niet. Ik verbaas me daar heel vaak over. Hoe kan nou een leer die zó gelukkig maakt, niet gelijk door iedereen omarmd worden? Dat heeft dus alles te maken met de boze aeon waarin we leven en Gods plan voor deze wereld. 35 Gezond 1 Timoteüs 1 10 ... en al wat anders de gezonde leer tegenstaat, 11 in overeenstemming met het goede bericht van de heerlijkheid van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. In vers 10 en 11, werkt Paulus toe naar de gezonde leer; naar het Goede Bericht van de gelukkige God. Daar is het hem allemaal om te doen. In het voorafgaande illustreert hij juist wat óngezond is, maar wat is gezond eigenlijk? De betekenis van een woord kun je vaak terugvinden in de tegenstelling of het contrast van datzelfde woord. In Lucas staat ‘zwak’ tegenover gezond. Luc.7:10 De tegenstelling van gezond is dus zwak. Dan weet je ook dat gezond sterk, krachtig en energiek is. De gezonde leer waar Paulus het over heeft geeft vitaliteit. Het is gezond, het maakt je blij. Het geeft je kracht om staande te blijven in deze donkere en verwarrende tijd. Mensen kunnen ziek worden van een bedreigende boodschap. Als er iets is wat het immuunsysteem aantast is het wel stress. Bijvoorbeeld angst voor een virus. Of paniek die via de media wordt gezaaid. Iedereen kan daarvan meepraten. Angst ondermijnt je weerstand. Als we geestelijk goed in ons vel zitten, werkt dat ook door op het 36
Page 32
lichaam. “Zoals stralende ogen het hart verblijden, zo verkwikt een goed bericht het gebeente”, zegt Salomo. Spr.15:30 Het Goede Bericht dat Paulus predikte garandeert geen gezond lichaam. Maar vergis je niet: niets is zo gezond als het Goede Bericht, daar bouw je weerstand mee op bij alles wat op je afkomt en waarmee je ‘geïnfecteerd’ kan raken. Schitteren tegen een donkere achtergrond Maar wat is dan die gezonde leer? Voorop staat dat het over de gelukkige God gaat. In Titus 2:9 lezen we ook over de gezonde leer waarbij Paulus in het tweede gedeelte de slaven toespreekt. Wat is een slaaf eigenlijk? Een slaaf is strikt genomen het eigendom van zijn heer. Slaven hebben we tegenwoordig niet meer. Daarbij is het tegenwoordig een uiterst beladen onderwerp geworden waarvoor we excuses moeten aanbieden. Slaven hadden het vroeger vaak niet makkelijk. Je kon het slecht treffen. Maar Paulus zegt niet dat de slaven zich revolutionair moeten opstellen en in opstand zouden moeten komen als ze onrechtvaardig werden behandeld. Niets van dat alles. Paulus zegt: ‘Voeg je nou maar, je bent in die positie gesteld en je moet je heer het in alles naar de zin maken, zonder tegenspraak’. Waarom moesten ze dat doen? “… opdat zij (= de slaven) de leer van God, onze Redder, zullen versieren in alles.” Tit.2:10 37 Het ging erom dat ook de slaven in hun leven lieten zien hoe mooi en geweldig de leer van God was. Ze moesten als het ware ‘de slingers eromheen hangen’. ‘Versieren’ heeft met het woord ‘sieraad’ te maken. Een sieraad komt vaak het mooiste tot uitdrukking tegen een donkere achtergrond. Dus ook niet je heer terugpakken als hij vervelend tegen jou doet. Juist de slaven konden schitteren in hun vaak zware omstandigheden. Een slaaf had niks te vertellen, maar de slaven konden wel met hun gedrag laten zien hoe geweldig en hoe rijk de leer van God, de Redder, is. Het gaat er ten diepste om dat deze leer zich in volle glorie openbaart. De leer is al mooi in zichzelf, maar je versiert hem alleen. ‘Het gaat in de leer altijd om ons gedrag’, hoor ik vaak zeggen. Paulus keert het om. Het gaat in de leer niet om ons gedrag. Het gaat er niet om wat wíj doen … maar het gaat juist, in ons gedrag, om de leer van God, onze Redder. Wij etaléren. Ons leven heeft eigenlijk maar één doel en dat is om de leer van God, Die Redder is, te versieren. Maar Paulus is nog niet klaar, want hij gaat verder: “Want de genade van God is verschenen, reddend voor alle mensen, ons opvoedend ...” Tit.2:11 Het gaat hier om genade voor álle mensen. Slaven maar ook heren. Dat was ook de basis waarop de slaaf het kon volhouden. 38
Page 34
Hij moest in deze (slaven) positie zijn heer dan wel gehoorzamen, maar God is óók de Redder van zijn heer – daar vallen alle mensen onder. Een slaaf of een vrij mens … voor God maakt niet uit, we zijn allemaal gelijk voor Hem. Redder van álle mensen De redding betreft héél de mensheid, niemand uitgezonderd. Dat is een statement, een mededeling, waar niemand mee kan gaan zitten rommelen. Dát is de gezonde leer. En die leer voedt ons op en traint ons. Tit.2:12 Een leer doet altijd iets met je, ook hoe je met de ander omgaat. Dat God de Redder is van élk mens ‘dwingt’ je om op een heel ándere manier naar de ander te kijken. Ook de leer van de eindeloze hellestraf heeft enorme consequenties. Het beïnvloedt je wereld- en mensbeeld diepgaand. Mensen die God geschapen heeft zouden dan ‘hopeloos verloren zijn’ en ‘eeuwig branden in de hel’. Je maakt God tot een monster, erger dan welke psychopaat dan ook. Deze verwerpelijke manier van denken staat haaks op de woorden van Paulus. Dit wordt nog eens bevestigd in de eerste brief aan Timoteüs. 1 Timoteüs 4 9 Betrouwbaar is het woord en alle verwelkoming waardig. 10 Want hiertoe zwoegen wij en strijden wij, omdat we onze hoop hebben gevestigd op [de] levende God, Die [de] Redder is van alle mensen, 39 vooral van gelovigen. 11 Beveel en leer deze dingen. Paulus is niet vaag of wollig, integendeel. Hij windt er geen doekjes om. Betrouwbaar is het Woord. Je kunt erop bouwen, het is de waarheid. Maar het is geen gemakkelijke waarheid, Paulus moest ervoor zwoegen en strijden. Waarom? Omdat hij zijn hoop gevestigd had op de levende God, Die de Redder is van alle mensen. Ja … alle mensen! Dat was, en is, nog steeds het Goede Bericht, waar hij alles voor over had. Was dit Bericht wellicht te mooi om waar te zijn voor de Bijbelvertalers en hebben ze er daarom wat anders van gemaakt? Het is echt zonde in de meest letterlijke zin, dat de NBG51vertaling de woorden van Paulus zó sterk afzwakt. In plaats van ‘de Redder van alle mensen’ heeft men er ‘de Redder voor alle mensen’ van gemaakt. Toch staat er in de grondtekst een tweede naamval. De Statenvertaling heeft het wel correct gedaan: “de levende God, Die een Behouder is van alle mensen, maar allermeest van de gelovigen”. Als God een Redder is voor alle mensen, dan is het alleen een aanbod. Maar als Hij een Redder is van alle mensen, dan redt Hij daadwerkelijk alle mensen. 40
Page 36
Het is dus geen ‘aanbod’ wat je, al dan niet, kunt accepteren, maar een vaststelling. Dat is een groot verschil. “… vooral van gelovigen”, gaat Paulus verder in vers 10. Zijn er dan toch uitzonderingen? Daar gaat het hier niet om. Het gaat hier om de mensen die nu al het besef kennen dat Hij inderdaad de Redder is van alle mensen. Kun je dat aanleren? Nee, de overtuiging komt van binnenuit. Dat wordt je gegeven. Je kunt niet op commando geloven; God overtuigt jou. Hij opent je ogen op Zijn tijd – Hij doet dat, niet jijzelf. God geeft jou geloof. Ef.2:8,9; Fil.1:29,30; 2Petr.1:1 “Beveel en leer deze dingen”, zegt Paulus tot slot in vers 11. Is dat moeilijk? Het is het ABC van het Evangelie, de basis: all included. Waar je hart van vol is, stroomt je mond van over. Daarom kunnen we het ook rondbazuinen. 41 5. Aan Paulus toevertrouwd Het Goede Bericht van de gelukkige God werd aan Paulus toevertrouwd. 1Tim1:11 Hij komt hier ook op terug in 1 Timoteüs 2:7. Paulus was heraut en afgevaardigde. In vers 1 tot met 6 legt hij de context van zijn afvaardiging verder uit. 1 Timoteüs 2 1 Ik roep dan op, eerste van alles, te doen smeekbeden, gebeden, voorbeden, dankzeggingen ten behoeve van alle mensen 2 ten behoeve van koningen en allen die in superioriteit zijn, opdat wij stil en rustig ons leven zullen doorbrengen, in alle eerbied en eerbaarheid. 3 Dit is voortreffelijk en welkom voor God, onze Redder, 4 Die wil dat alle mensen gered worden en tot besef van waarheid komen. 5 Want er is één God en één Middelaar van God en mensen, [de] mens Christus Jezus, 6 die zichzelf geeft tot een losprijs ten behoeve van allen, het getuigenis bij gelegenheden, 7 waarin ik werd gesteld, heraut en afgevaardigde (waarheid spreek ik, ik lieg niet) leraar van natiën, in geloof en waarheid. 43
Page 38
De overheden Paulus begint hier met een oproep van smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen ten behoeve van alle mensen, óók diegenen die boven je geplaatst zijn. Je schikken in de situatie waarin je geplaatst bent, dus niet rebelleren … dat is nogal wat. En als je dan toch je stem wilt laten horen, doe het dán naar God toe. Het erkennen en accepteren van degenen die boven je geplaatst zijn, is moeilijk. Je kunt daar zeer gemengde gevoelens over hebben, zeker na alles wat we de afgelopen jaren in de wereld hebben meegemaakt. Erkenning is wat anders dan het overal mee eens zijn. Je kunt je verzetten tegen overheidsmaatregelen, maar de overheid blíjft jouw meerdere. God heeft hen boven jou geplaatst. We mogen hen in de handen van God leggen, voor hen bidden en voor hen danken. Dat geeft stilte en rust. En we mogen bedenken en beseffen dat God de Redder is van álle mensen, ook van degenen die boven ons gesteld zijn. Een zielige God? “Dit is voortreffelijk en welkom voor God, onze Redder, Die wil dat alle mensen gered worden en tot besef van waarheid komen”. 1Tim.2:3-4 ‘Ja, God kan dat wel willen, maar de mens heeft ook een vrije wil’, zegt men vaak in de christelijke wereld. ‘De mens kan namelijk dat aanbod van God weigeren.’ 44 Aaahhh … dat is zielig voor God! Hij wil het beste voor alle mensen die Hij geschapen heeft, maar dat lukt niet omdat de vrije wil van de mens Hem in de weg zit. Dat is niet het Goede Bericht van de gelukkige God, integendeel. God wil dat álle mensen tot besef van waarheid komen, dat staat er. Welke waarheid? Nou de simpele waarheid dat Híj wil dat alle mensen gered worden. Alle mensen moeten tot het besef van de waarheid komen van die ene Redder. Daar gaat het om. Eén God! “Want er is één God”, 1 Timoteüs 2:5. Dat is een geweldig statement. Als we meerdere goden zouden hebben, zou God niet meer GOD zijn. Zijn almacht veronderstelt dat er ook maar Eén kán zijn Die die positie heeft. Dat is de meest basale Bijbelse waarheid. Dat is ook het Shema, de geloofsbelijdenis van de Joden die ze dagelijks reciteren in hun gebeden: “Hoor Israël, Adonai, onze G’d, Adonai is Eén”. De naam God komt van het Griekse woord ‘Theos’. Dat betekent ‘Plaatser’. Er is er maar Eén, Die alles een plaats geeft en dat is GOD. Mooi hé? Als je dat goed tot je door laat dringen, besef je ook dat er niets buiten Hem omgaat. Alles heeft een plek, een bestemming: in het wereldgebeuren, maar ook in je eigen leven. 45
Page 40
Met alles heeft Hij een plan, een bedoeling. Niets gebeurt ‘zomaar’. God heeft het eerste en het laatste woord. En als Híj wil dat alle mensen gered worden dan gebeurt dat ook! 1 Timoteüs 2 5 Want er is één God en één Middelaar van God en mensen, [de] mens Christus Jezus … Paulus is heel helder. Er is niet alleen één God, maar ook één Middelaar. Dus geen mysterieuze drie-eenheid, die we in de Bijbel nergens kunnen terugvinden. Wat is een middelaar? Het woord zegt het al: een middelaar is iemand die tussen God en mensen instaat. God komt tot ons via Christus en omgekeerd komt ook de mensheid tot God via Christus. Hij is het kanaal. Er is geen andere weg. Paulus spreekt hier van “de mens Christus Jezus”. Hij noemt de titel ‘Christus’4 als eerste. Daar heeft hij een reden voor. De ingrijpende ontmoeting van Paulus met Jezus, was ná zijn opstanding. Hij ontmoette dus niet meer de Jezus die op aarde had rondgelopen, maar Christus, de Opgestane. 46 1 Timoteüs 2 6 … die zichzelf geeft tot een losprijs ten behoeve van allen, het getuigenis bij gelegenheden … De losprijs werd betaald aan het kruis. Voor wie? Ten behoeve van allen. Gods redding, gerealiseerd door Christus, is universeel en geldt voor iedereen. 2000 jaar geleden werd voor héél de mensheid de prijs betaald. Je hoort het goed … no turning back! Met Zijn opstanding werd de dood overwonnen. De dood, waarin heel de mensheid gevangen is, gekocht en betaald door Hem. Dat geldt voor elk mens, niemand uitgezonderd. Wij zijn allemaal Zijn eigendom. Je zou dat ultieme slavernij kunnen noemen, maar in dit geval is het de hoogst mogelijke vorm van vrijheid. Want Hij kocht mij vrij zodat ik niet langer een slaaf van zonde of van dood zou zijn. En ieder mens zal daar besef van krijgen en, bij gelegenheid, daarvan getuigen. Missie volbracht! 1 Timoteüs 2 7 … waarin ik werd gesteld, heraut en afgevaardigde (waarheid spreek ik, ik lieg niet) leraar van natiën, in geloof en waarheid. 47
Page 44
Dat zou je denken, maar in de praktijk betekent het strijd (:8). Waarom? De waarheid wordt in deze boze aeon nooit in dank afgenomen. Dat is helaas het lot van de waarheid. Het betekent lijden, maar God geeft ons de kracht om het uit te dragen. Bijzonder dat in vers 8 het woord ‘getuigenis’ afgeleid is van ons woord ‘martelaar’. Een martelaar is iemand die vanwege een getuigenis wordt omgebracht. “We hebben een heilige roeping”, vervolgt Paulus. Hij redt en roept ons, niet op grond van eigen verdiensten, maar alleen naar Zijn eigen voornemen en genade. 2Tim.1:9 Voordat wij geroepen werden had God ons al op het oog. Dat gebeurde al vóór eeuw-ige – letterlijk: aeonische6 – tijden. Geweldig toch? Al voor mijn geboorte, duizenden jaren geleden, voordat de aeonen, de wereldtijdperken, begonnen, had God al een plan met mij. Onvoorstelbaar! 50 7. De dood wordt tenietgedaan En dan komt er een vers wat je goed op je moet laten inwerken: 2 Timoteüs 1 10 “… onze Redder, Christus Jezus, die de dood tenietdoet en leven en onvergankelijkheid aan het licht brengt …” De dood is overwonnen, 2000 jaar geleden, maar moet nog “worden tenietgegaan”. Zolang mensen nog doodgaan en dood zijn, is de dood nog niet tenietgedaan. Hoe maakt God een einde aan de dood? Door Zijn Zoon, door Zijn kanaal, wordt de dood tenietgedaan. Dat kan alleen maar als Hij álle mensen levend maakt. En als alle mensen levend en onvergankelijk gemaakt zijn, dan is er geen dood meer. Het één volgt uit het ander. Als niet alle mensen levend gemaakt worden, dan is dat geen Evangelie, geen Goed Bericht. In dat Bericht wordt juist de dood tenietgedaan! Van dit Goede Bericht is Paulus de heraut en afgevaardigde. Paulus mocht deze boodschap verkondigen. En de boodschap is helder: Er is één God, er is één Middelaar, Hij is de Redder van alle mensen en Christus Jezus doet de dood teniet. Het duurt nog even voordat iedereen echt levend en onvergankelijk is, maar het feit staat er. 51
Page 48
In dit hoofdstuk van Jesaja en ook in hoofdstuk 44, wordt over koning Kores gesproken die pas 200 (!) jaar later geboren zou worden. Hij kende God niet en werd toch door Hem uitgekozen, om Jeruzalem te herbouwen. Een bijzondere geschiedenis, waarin je beseft dat God de tijden stuurt en mensen uitkiest voor Zijn plannen, zelfs voordat ze geboren zijn. Dat is de context van deze woorden in Jesaja. Schepper van de duisternis God zegt in vers 7: ‘Ik ben Formeerder van het licht en Schepper van de duisternis.’ Dat Hij Formeerder van het licht is, dat is voor ons een veilig en bekend beeld, zo zien we God graag. Maar dan het tweede gedeelte … Schepper van de duisternis? Staat dat er écht? Is dat geen drukfout? In Hem is toch geen duisternis? Helemaal waar: in Hem is géén duisternis, maar Hij is wél de Schepper van de duisternis. Dat is een wezenlijk verschil. ‘Ik maak vrede en schep het kwaad’, vervolgt God. En om dit nog eens te bevestigen zegt Hij: ‘Ik JAHWEH doe al deze dingen.’ Dat is heftige kost en even iets om over na te denken. GOD is louter goed, jazeker, maar Hij is niettemin ook de Schepper van het kwaad. Hoe is dat mogelijk? Kan dat wel? 54 Leren door contrast God schept hier een contrast en een mens leert door contrasten. Willen we kennis van het goede krijgen, dan kan dat niet los van het kwade. Het kwaad is noodzakelijk om het goede te kennen en te waarderen. Een ander goed voorbeeld is je gezondheid. Je leert of beseft pas wat gezondheid is als je ziek bent. Het contrast van goed en kwaad begint al in Genesis. God plantte daar een boom van kennis van goed én kwaad. Gen.2:9 Dat is niet voor niks. Kennis van goed is niet los verkrijgbaar zonder het kwade. Slechts door kennis van het kwade, leren we als schepselen ook het goede kennen. God is liefde, maar er is geen ‘lovestory’ zonder tegenslag of verdriet. Neem bijvoorbeeld een film. Als er geen tegenslag in het verhaal zit, dan is dat buitengewoon saai. Maar dat niet alleen. De liefde komt pas tot zijn recht juist als er dingen tegen zitten. God creëert duisternis om het licht te laten zien. Juist in de hof van Eden kreeg de mens kennis van het kwade, maar daarmee ook van het goede. Daar leerde de mens de liefde, de genade en de barmhartigheid van God kennen. Die eigenschappen werden pas zichtbaar door het kwade, het verdriet, het lijden enzovoorts. Als God Zijn liefde kenbaar wil maken, hoe zou Hij dat anders kunnen doen dan het tegendeel te tonen? 55
Page 50
Als je wilt weten hoeveel God van deze wereld houdt, dan moet je kijken naar het kruis van Golgotha. Als je ergens kwaad ziet, ergens lijden ziet, dan is het op die plek op die heuvel. Maar het is ook de plek waar Gods liefde schitterde als nooit tevoren! We kennen allemaal het woord ‘passie’. Het bijzondere is dat dit woord twee betekenissen heeft. Het betekent hartstochtelijke liefde maar kan ook lijden betekenen. Denk bijvoorbeeld aan de Matthäus-Passion. Maar ten diepste heeft het woord ‘passie’ niet twee, maar één betekenis. Passie is hartstochtelijke liefde die zich bewijst in het lijden. De aanwezigheid van kwaad is niet een aanklacht tegen een goede God, integendeel. Zonder kwaad zou God niet kunnen bewijzen dat Hij goed is. Het is dus een noodzakelijk kwaad. Wij zien heel veel ‘minnen’ (-) in de wereld en ook in ons eigen leven: verdriet, pijn, lijden, onrecht, noem maar op. Maar God ziet heel anders. Hij is Diegene Die vanaf het begin de afloop verkondigt. Jes.45:10 God ziet een ‘plus’ (+) die nog niet af is. Er bestaat zelfs geen plus zonder min! Gods goedheid bewijst zich in het kwaad. En het kwaad is in goede Handen, hoe raar dat ook mag klinken. God lijdt Zelf mee en toch is Hij gelukkig. Waarom? Het kwaad, hoe pijnlijk ook, is noodzakelijk om alles uiteindelijk tot een goed einde te brengen. Het kwaad heeft een plaats in Zijn plan met deze wereld. Door alles heen zal Hij Zijn doel bereiken. 56 9. Verloren, zoeken en … vinden Je ziet het principe van ‘noodzakelijk kwaad’ mooi terug in de gelijkenis van Lucas 15: het verloren schaap. De herder heeft het schaap verloren. En wat staat er? Hij gaat zoeken totdat hij het vindt. Luc.15:4 Drie begrippen staan hier centraal. Verloren zijn, gezocht worden en gevonden worden. Als je verloren bent, ben je God kwijt. Je mist je doel. Maar het gaat er in deze gelijkenis niet om dat jíj God kwijt bent en dat het verdrietig is voor jou dat je ‘een verloren schaap’ bent. Het is precies andersom. De Herder is iets kwijt. Híj staat in deze gelijkenis centraal en Híj gaat het schaap zoeken. Waarom? Omdat het Zíjn schaap is, het is Zíjn eigendom. God zoekt. En Hij gaat voor de volle 100% en neemt geen genoegen met de 99% die Hij al heeft. Dat bewijst ook dat God goed is. Maar het gaat een stapje verder, want het feit dat God zoekt is nog niet het Goede Nieuws … God zoekt om te vinden! En zonder dat laatste is er ook geen vreugde bij God. Hij zoekt nét zo lang totdat Hij het vindt. En als Hij het vindt plaatst Hij het op Zijn schouders en verheugt Hij Zich. Luc.15:6 57
Page 52
Die Herder (God, waarvan Zijn Zoon het Beeld of het Icoon is), is een gelukkige Herder. Hij zoekt én Hij vindt. Juist door de moeite heen van het verloren zijn, het zoeken en het vinden, kwam er blijdschap. Pas door het contrast kunnen we de vreugde kennen. Het draait hier niet om de prestatie van het schaapje. Het schaapje kan alleen maar verloren zijn en weer gevonden worden. Wij zijn verloren, dat klopt. Is dat erg? Ja, natuurlijk is dat erg, maar de essentie is niet ons gevoel daarover. Het drama ligt ergens anders. God, de Eigenaar, de Herder in dit geval, is Zijn schepselen kwijt. Zíjn eigendom is verloren, daar ligt de tragiek. Het is Zijn tragiek. Het is daarom ook van het grootste belang om het verlorene te zoeken en te vinden. En wat gebeurt er? Hij zoekt én Hij vindt het! God is als Enige in staat om altijd Zijn verlangen te realiseren. Waarom? Omdat Hij GOD is. Wat Hij wil gelukt Hem ook. Vergelijk het met een love story: God is de auteur. Hij schrijft Zijn liefdesverhaal in onze menselijke geschiedenis. En in dat verhaal zit goed én kwaad. Het één kan niet zonder het ander. En tijdens het verhaal lijkt het alsof het helemaal mis loopt. 58 De schepping zucht. Maar dat is niet het einde van het verhaal! Aan het einde zal blijken dat al die moeite, al die pijn en al dat verdriet, ertoe moest dienen om de liefde te laten schitteren. God staat, hoe dan ook, garant voor een “happy end”. Volmaakt. Kennis van goed is niet los verkrijgbaar. Slechts door het kwaad leren we het kennen. 59
Page 54
10. De gelukkige mens Als je tot het besef komt dat God werkelijk gelukkig is, dan kan het bijna niet anders dat het jezelf ook gelukkig maakt. We kijken nog een keer naar Titus 2 vanuit een andere invalshoek. Paulus spreekt eerst de slaven aan, daar hadden we het al eerder over. Slaven zijn mensen die 24 uur per dag, 7 dagen in de week, het eigendom van een ander zijn. Hij spoort hen aan om ondergeschikt te zijn aan hun heer, in alles welgevallig zonder tegenspraak. Tit.2:9 Paulus zegt dit niet zomaar, maar hij noemt er een reden bij (letterlijk): “opdat zij de leer van God, onze Redder, zouden versieren in alles”. Tit.2:10 Een slaaf mocht etaleren, versieren hoe geweldig de leer van God was, ook als zijn eigenaar een vervelende man was. Juist tegen een donkere achtergrond kon hij schitteren, vanuit de gedachte: door het mijn heer naar de zin te maken demonstreer ik dat God onze Redder is. Voor God zijn we gelijk. We zijn allemaal doelmissers en hebben Zijn redding nodig; slaaf of eigenaar, arm of rijk, aardig of niet aardig, het maakt niet uit. Het motief om de leer te ‘versieren’ is ook voor ons bedoeld. Na de slaven komen wij aan de beurt. Het feit dat God onze Redder is, is een feest … en wij mogen nu al de slingers hiervoor ophangen. We mogen die rijkdom beseffen en etaleren in alle aspecten van ons dagelijks leven. Die leer is zo vitaal, zo bruisend, dat het van ons denken automatisch naar de rest van ons leven vloeit. Alles komt ermee in aanraking. 61 “Want de genade van God is verschenen, reddend voor alle mensen.” Tit.2:11 Om die genade-leer gaat het. Genade komt van charis, wat in het Grieks ‘vreugde om niet’ betekent. Genade komt van God en het is gratis! Wij mogen elke dag uit die bron van dat overweldigende Godsbesef putten: Zijn onvoorwaardelijke liefde. Het kan niet anders dan je blij maken, maar de genade werkt nog veel meer uit. Titus 2 12 … ons opvoedend, opdat we verloochenen de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten: met verstand en op rechtvaardige en eerbiedige wijze zouden leven in de huidige aeon, 13 terwijl we uitzien naar de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus. Hier zie je dat de genade van God je ook traint en opvoedt. De genade zorgt ervoor dat we geen aandacht meer besteden (verloochenen) aan de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten. Dat lijkt een hele moeilijke opgave en toch gaat het ook weer vanzelfsprekend. 62
Page 56
Als je je blik richt naar de ene kant, naar Zijn genade, dan is je blik automatisch niet gekeerd naar de andere kant. Eerbied voor God heeft alles te maken met het besef dat Hij God is, dat Hij de Redder is van alle mensen en dat Hij de gelukkige God is, Die doet wat Hij voor ogen heeft en wat Hem ook lukt. De genade van God maakt ons ook verstandig. We hebben een verstand gekregen om gezond na te denken, zodat we op een rechtvaardige en eerbiedige wijze zouden leven in de huidige aeon. Inmiddels weten we dat deze aeon een boze aeon is, waar de waarheid ten onder wordt gehouden en waarin een goed bericht wat zo solide is, geen poot aan de grond krijgt. Je zou denken dat de rode loper voor je wordt uitgelegd … dus niet! Wij mogen schijnen in een donkere aeon. Pas als het donker is, zie je de sterren. En we kunnen schijnen omdat we gelukkige hoop hebben. Er wacht ons een overtreffende, niet voor te stellen, toekomst; wat God allemaal nog voor ons in petto heeft. Dat verlicht ons hart en maakt ons nu al gelukkig. Ooit in het begin was God alles in Zichzelf. Straks zal God alles in allen zijn. 1Kor.15:28 Dat is Zijn doel, daarheen is Hij op weg en dat gaat Hem lukken! Nog gelukkiger “Het is gelukkiger te geven dan in ontvangst te nemen.” Paulus citeert deze woorden van de Here Jezus in Handelingen 20:35. 63 We hebben het tot nu toe over ‘geluk’ en ‘gelukkig’ gehad, maar in dit vers is er zelfs sprake van de overtreffende trap, gelukkiger … We waren al gelukkig, maar we kunnen nóg gelukkiger worden. Het is geweldig om het Goede Bericht te horen, maar het is nog geweldiger om het Goede Bericht door te geven en te delen. “Geluk is het enige wat zich verdubbelt als je het deelt”, dat is een prachtige uitspraak die ik ergens tegenkwam. Het is een vorm van goddelijke wiskunde. Vertel het Goede Bericht, dan deel je iets van het geluk. Hoe zouden mensen het kunnen geloven als ze het niet te horen krijgen? Er is zoveel donkerheid in deze wereld en wat is het dan geweldig om, in die duisternis, iets van Zijn licht te verspreiden en te vertellen hoe groot God is. Dat Hij de Schepper en de Redder is van iedereen. ‘Hij is jouw Redder’, dat mag je tegen iedereen zeggen. Ik waarschuw wel dat het je niet altijd in dank zal worden afgenomen, maar de waarheid wordt er niet minder om als mensen het afwijzen. “De gelukkigste mensen hebben niet het beste van alles, maar zij maken het beste van alles.” Ook een hele mooie wijsheid. Dat geldt voor ons, maar zeker ook voor God. Hij maakt van elke ‘min’(-) een ‘plus’(+). Je kunt alleen maar het beste van iets máken, als het nog niet het beste ís … en dat is in deze wereld het geval. God heeft het kwaad geschapen om daarmee het goede te kunnen etaleren. Zo bewijst Hij dat Hij een goede en liefdevolle God is. Alles, maar dan ook letterlijk alles, werkt mee in het universele plan dat GOD uitwerkt. 64
Page 58
Als je het geluk van God hebt leren kennen, dan leer je zelf ook zo in het leven te staan, hoezeer je ook kunt lijden onder allerlei moeite en verdriet. Het lijden nu, hoe zwaar ook, is slechts tijdelijk. De heerlijkheid die daarentegen komt, is blijvend. Everything will be ok in the end. If it’s not ok it’s not the end. Eind goed, al goed! Zo gaat God te werk. En heb je er nog niet genoeg van en wil je er nog meer Bijbelse bonnetjes erbij? Lees dan bijvoorbeeld Romeinen 11:32-36, 1 Korinthe 15:22-28 en Filippenzen 2:9-11. Daar lezen we over het happy einde van God. Hij zal Zich over iedereen ontfermen. Hij is een GELUKKIG God. De dood zal overwonnen worden. Hoe? Door iedereen levend te maken, niemand uitgezonderd. God is de Vader van heel de schepping. En uiteindelijk zal de hele schepping tot die erkenning komen. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen (letterlijk: het al)! Rom.11:36 1 Timoteüs 1 17 De Koning van de aeonen nu, de onvergankelijke, onzienlijke, enige God zij eer en heerlijkheid tot in de aeonen van de aeonen, amen! 65 Appendix: Nog een paar teksten om over na te denken Er is één God. Alleen dat feit kan je al gelukkig maken. Waarom? Omdat Hij alles in Zijn hand heeft, alles onder controle heeft en een plan heeft voor de mensheid. En wat Hij verlangt, doet Hij ook. We zien dat terug in diverse teksten. Psalm 115 3 Onze God is in de hemel, al wat Hij verlangt, doet Hij. Jesaja 46 10 Ik, Die van den beginne, de afloop vertel en vanouds wat nog niet is geschied. Die zegt: Mijn raad zal bestaan en Ik doe al wat Ik verlang ... Een mens kan voorspellen, alleen God kan voorzeggen. Vanaf het begin weet Hij de afloop al. Hij is de Plaatser en ook de Enige Die met zekerheid kan zeggen: ‘Zo zal het gaan en niet anders.’ Hij zegt: ‘Ik doe al wat ik verlang.’ Vergis je niet, dat is dé God met een grote hoofdletter. Hij kan doen wat Hij verlangt, dat is geen mens gegeven, dat kan alleen God. 67
Page 62
NOTEN 1 Aeon, Grieks: aiōn = een (wereld)tijdperk. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 2 De Thora, ook gespeld als ‘Tora’ of ‘Torah’ (Hebreeuws: ה ָרֹוּת), zijn de eerste vijf boeken van de Tenach (Hebreeuwse Bijbel), die de grondslag van het joodse geloof vormen en daarmee als de voornaamste heilige boeken van deze monotheïstische godsdienst gelden. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Thora 3 Dit derde tijdperk wordt omschreven in de Bijbel als “de huidige boze eon”. Gal.1:4 De vijandschap tegen God is prominent aanwezig. De wetteloosheid is groeiend en het geheimenis van de wetteloosheid is al in werking. Waarheid wordt ondergehouden in de leugen. 4 ‘Christus’ – Grieks: Xristos, Hebreeuws: Māsjīach [Gezalfd(e)] – is een expliciet Hebreeuwse titel, want het is degene die de Joden tot op de dag van vandaag verwachten. 5 Omdat het boek van de Psalmen officieel vijf boeken telt, en niet slechts uit één boek bestaat, tellen we in totaal 70 boeken in de Schrift. In verschillende Bijbelvertalingen (zoals de NBGvertaling) staat het boek boven deze psalmen (1-42-73-90-107) vermeld. 6 De betekenis van een bijvoeglijk naamwoord vloeit voort uit die van het zelfstandige naamwoord en verwijst daarnaar. ‘Jaarlijks’ verwijst naar ‘jaar’. Maandelijks’ verwijst naar ‘maand’. ‘Aeonisch’ verwijst naar ‘aeon’. 71 Zouden wij in onze taal het woord ‘eeuwigheid’ niet hebben, dan zou ‘eeuw-ig’ gewoon verwijzen naar ‘eeuw’. Iemand van een jaar, is jarig, iemand van een eeuw, is eeuw-ig. Vanuit de Schrift kan worden aangetoond dat ‘eeuw-ig’ (Grieks: aiōnios) niet begin- of eindeloos is. Op drie verschillende plaatsen is namelijk sprake van “eeuw-ige tijden” (2 Timoteüs 1:9; Romeinen 16:25; Titus 1:2). Twee keer zelfs van “vóór eeuwige tijden”. Uit deze term volgt zonneklaar dat ‘eeuwig’ gerelateerd is aan ‘tijd’. Er zijn meerdere “eeuw-ige tijden” (“tijden der eeuwen”) zodat ‘eeuw-ig’ aantoonbaar zowel een begin als einde heeft. 72
Voor eigen gerechtigheid is bij God geen ruimte; als wij onszelf gerechtigheid toekennen, verachten wij het kruis van Christus, dat ons Gods gerechtigheid gaf. Een typering van de vijanden van het kruis van Christus.

Jezus Christus, de Gekruisigde


Page 0
Page 6
1. De zeven kruiswoorden De zeven Kruiswoorden van Jezus Christus (Mattheüs 27; Marcus 15; Lucas 23; Johannes 19) De mensen in Israël verwonderden zich over de woorden van Jezus. Want Hij onderwees als iemand, die volmacht heeft, niet als hun schriftgeleerden. Dat riep jaloezie bij de Farizeeën en religieuze leiders op. Bij gesprekken met de schriftgeleerden trokken die steeds aan het kortste eind. Jezus vertelde hen bijvoorbeeld de gelijkenis van de bouwers in de wijngaard. Zij doodden de zoon van de wijngaardenier. Hij sprak daarin over de steen die de bouwlieden verworpen hadden maar die tot hoeksteen werd. Toen beseften ze, dat Hij over hen sprak en zochten Hem te doden Mat.21:33-46. Zij probeerden Hem ook te doden, omdat Hij op de sabbat zieken genas en Zich dus niet aan hun sabbatsvoorschriften hield. Maar vooral omdat Hij God Zijn Vader noemde en Zich daarmee in zekere zin aan God gelijkstelde Joh.5:18. Simon Petrus werd inzicht gegeven, dat Jezus de Christus, de Messias is, de Zoon van de levende God. En toen kon de Heer Zijn discipelen op het lijden van de Messias opmerkzaam maken, zoals dat in de Hebreeuwse heilige Schriften staat in Psalm 22 en Jesaja 53. 7 Jezus zei tegen Zijn discipelen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden veel zou lijden. En dat Hij gedood moest worden en op de derde dag opgewekt Matt.16:21. Later vertelde Hij ze meer details; dat Hij aan de natiën zou worden overgegeven om bespot, gegeseld en gekruisigd te worden Matt.20:19. Toen was het zover. De hogepriesters en oudsten van Israël hadden Jezus gevangen laten nemen. Het verhoor voor het Sanhedrin schoot niet erg op. En opgestaan zei de hogepriester tot Hem: ‘Antwoord jij níets op wat dezen tegen jou getuigen?’. Jezus nu was stil. En de hogepriester antwoordde en zei tot Hem: ‘Ik bezweer jou op de levende God opdat jij het ons zegt indien jíj de Christus bent, de Zoon van God’. Tot hem zei Jezus: ‘Jíj zegt het. Bovendien zeg Ik jullie, vanaf nu zullen jullie de Zoon des mensen zien, zittend aan de rechterhand van de Kracht en komend op de wolken van de hemel’. Toen1 scheurde de hogepriester zijn bovenkleding open, zeggend: ‘Hij lastert! Wat voor behoefte hebben wij nog aan getuigen? Zie, nu hebben jullie zijn lastering gehoord! Wat menen jullie?’ Zij nu antwoordden en zeiden: ‘Vervallen tot de dood is hij!’ Toen spuwden zij in Zijn aangezicht en stompten Hem Matt.26:63-67 NCV. Dat was in de nacht van de 13e Nisan, de eerste maand van het jaar, op woensdag. Op de eerste avond van deze dag (de dag begon in Israël om 18.00 uur ’s avonds) at de Heer als herinnering aan de uittocht uit Egypte het Pèsach met Zijn discipelen. Hij wees hen er daarbij op, dat het brood Zijn overgegeven lichaam en de wijn Zijn vergoten bloed 1 Letterlijk: destijds 8
Page 8
representeerden. In de nacht was Hij in de hof van Gethsémané gevangengenomen. Daar had Hij gebeden: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan! Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wil’ Matt.26:39. Het was niet mogelijk. Het moest gebeuren. Het hing op dat moment helemaal van de onbuigzame wil van de Vader en de gehoorzaamheid van de Zoon af, of de redding van het al uit zonde en dood zou plaatsvinden. De Heer Jezus Christus overwon Zichzelf, werd gehoorzaam tot de dood, ja de dood van het kruis Fil.2:8. De Joden voerden Jezus af en gaven Hem over aan de stadhouder Pontius Pilatus. Die vond geen schuld in Hem, boog echter onder de druk van de opgehitste menigte, die schreeuwde: ‘Kruisig Hem!’ Het was voorbereiding van het Pascha, rond het 6e uur Joh.19:14, de 13e Nisan, tegen 12 uur ’s middags. De soldaten van de stadhouder geselden Jezus, deden Hem een purperen mantel om, zetten Hem een doornenkroon op Zijn hoofd, gaven Hem een riet in Zijn rechterhand en bespotten Hem dan als de Koning van de Joden. Toen trokken ze Hem Zijn kleding weer aan en voerden Hem af om gekruisigd te worden. En zij kwamen aan op een plaats, genaamd Golgotha, dat is de zogenaamde Schedelplaats, voor de poorten van Jeruzalem. En zij sloegen Hem aan een paal. Het kruis was een paal, waaraan Hij door de polsen en de voeten heen vastgespijkerd werd. Het was het derde uur, ongeveer 9 uur, van de dag van het Pèsach, de 14e Nisan. Met Hem kruisigden ze ook twee rovers, Lucas duidt ze aan als misdadigers, de ene links van Jezus, de ander rechts. [Noot: er zijn 9 gegronde Schriftuurlijke redenen om aan te nemen dat het hier 2 misdadigers en 2 rovers betrof, die samen met Hem gekruisigd werden.] Pilatus had een opschrift geschreven en boven aan de paal laten aanbrengen met de beschuldiging. In Hebreeuws, Latijn en Grieks was te lezen: ‘Jezus de Nazoreeër, de Koning van de Joden’ Joh.19:19. Jezus’ eerste uitspraak De eerste woorden van Jezus waren: Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen Luc.23:34. Onze Heer handelde daarmee volgens Zijn eigen woorden: Zegent die jullie vervloeken, bidt voor wie jullie smalen! Luc.6:28. Was de vergeving van de grootste zonde van de mensen: het ombrengen van de Zoon van God, de al aan Eva beloofde Redder, überhaupt wel mogelijk? Ja, want onze Heer Jezus had Israël verhard door de vervulling van het profetenwoord van Jesaja, zodat zij zagen en toch niets waarnamen en hoorden en toch niet begrepen Jes.6:9,10; Matt.13:13-15. Wie echter per vergissing of in onwetendheid zondigde, die kon volgens de wet van Mozes vergeven worden Lev.4:1; Num.15:29,39. Voor opzettelijke en met volmacht begane zonden echter, was geen vergeving vgl. Hebr.10:26. Zo is er ook voor Israël geen vergeving voor de verdere verwerping van hun Heer en Koning in de tijd van de Handelingen van de apostelen. Dat was nadat Jezus Christus was opgestaan in de kracht van de geest van God en Hij bewezen was Zoon van God te zijn. Deze zonde tegen de heilige geest – tegen het getuigenis van de geest van God in de tijd 10
Page 10
van Handelingen – wordt hun niet vergeven; de toorn van God blijft op het ongelovige deel van Israël gericht Matt.12:32. Het verzoek van onze Heer Jezus Christus werd verhoord. Want Petrus, aan wie de sleutels van het koninkrijk der hemelen gegeven waren Matt.16:19, mocht de deur om het koninkrijk van Israël binnen te gaan, openen. En dat op het feest van de eerstelingen, pinksterfeest Ex.34:22; Lev.23:15,16, dat op de 50e dag na het feest van de ongezuurde broden Ex.12:18 plaatsvond. Petrus zei: Hebt berouw en laat eenieder van jullie gedoopt worden in de naam van Jezus Christus tot vergeving van jullie zonden en jullie zullen het geschenk van de heilige geest ontvangen Han.2:38. En velen geloofden. Petrus verzekerde het volk na de genezing van de verlamde man in de tempel: En nu, broeders, weet ik dat jullie in onwetendheid dit bedreven hebben, evenals ook jullie oversten2 Han. 3:17. Ook Saulus, die met genoegen de dood van Stefanus zag, handelde in onwetendheid. Zo kon Stefanus, toen zij hem stenigden, naar het voorbeeld van de Heer nog uitroepen: Heer, laat deze zonde niet tegen hen staan Han.7:60. En Paulus getuigt: … ik, die eerder een lasteraar en vervolger en mishandelaar was, maar mij werd barmhartigheid bewezen, omdat ik het onwetend deed, in ongeloof 1Tim.1:13. Aan het eind van de Handelingentijd doet de apostel de deur voor Israël, dat in meerderheid het getuigenis van de heilige geest afwijst, 2 NCV: vorsten, Grieks: archontes 11 weer dicht Han.28:24-28, door nog een keer te wijzen op Jesaja 6. Daarom kan tot nu toe niemand het koninkrijk van Israël binnengaan. In 1 Corinthiërs 1 en 2 spreekt Paulus over het reddende woord van het kruis en over de wijsheid van God, die in Jezus Christus en Die gekruisigd, is, en schrijft dan: …die niemand van de vorsten van deze eon heeft gekend, want indien zij haar kenden, zouden zij de Heer van de heerlijkheid niet gekruisigd hebben 1Cor.2:8. Toen verdeelden de soldaten Jezus’ kleding onder elkaar door te loten, opdat de Schrift vervuld zou worden, die zegt: Zij verdelen Mijn kleding onder elkaar en zij werpen het lot om Mijn gewaad. Psa.22:19 De met open mond toekijkende menigte en de oversten spotten en hoonden de Heer en zeiden: Anderen heeft Hij gered, laat Hij zichzelf redden, indien deze de Christus is van God, de Uitgekozene! Luc.23:35. (Daarbij gaven ze ongewild met vermelding van de redding van anderen een goed getuigenis over Hem af). Soldaten bespotten Hem door wat zij via het opschrift wisten: Indien jij de Koning van de Joden bent, red jezelf Luc.23:37. Jezus’ tweede uitspraak Op dezelfde wijze hoonden Hem ook de misdadigers, die samen met Hem gekruisigd waren. Mogen deze twee ons er goed aan herinneren, dat ook wij samen met Christus gekruisigd zijn. Toen, op Golgotha, werd aan onze oude mens het rechtvaardige oordeel voltrokken: de 12
Page 12
dood Rom.6; 2Cor.5:14. Eén van de twee misdadigers bedacht zich. Toen de andere van de gehangen misdadigers lasterde: ‘Ben jij zeker niet de Christus? Red jezelf en ons!’ berispte de ander hem: ‘Vrees jij evenmin God, ziende dat jij in hetzelfde oordeel bent? En wij inderdaad rechtvaardig, want wij krijgen terug wat gepast is voor wat wij bedreven hebben, Deze echter heeft niets onbehoorlijks bedreven.’ Toen zei hij tegen Jezus: ‘Herinner mij Heer, wanneer U ook komt in Uw koninkrijk.’ Jezus antwoordde hem: ‘Amen, Ik zeg jou heden, met Mij zal jij in het paradijs zijn.’ Luc.23:39-43. Deze misdadiger had geloof én werken. Hij geloofde, dat Jezus de beloofde Koning van Israël is. Zijn werk bestond uit zijn mondelinge belijdenis. Zo kon hij volgens het evangelie van het koninkrijk, dat onze Heer en de twaalf apostelen aan het volk Israël verkondigden, gered worden. Op dat moment, precies op dat moment, in zo’n verschrikkelijk lijden, in deze meest vernederende en vreselijke toestand, werd hem het paradijs beloofd, de plek van vreugde en geluk. ‘Paradijs’ (Perzisch voor: park) is de populaire uitdrukking voor het koninkrijk van God. Jezus’ derde uitspraak Bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. Toen Jezus Zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zei Hij tegen Zijn moeder: ‘Vrouw, zie jouw zoon’. Daarna zei Hij tegen de discipel: ‘Zie jouw moeder’. En van dat uur af nam de 13 discipel haar in zijn eigen huis Joh.19:25-27. De discipel, die Jezus bijzonder liefhad, is Johannes Joh.13:23. In zijn huis mag de moeder van Jezus nu wonen en troost voor haar gewonde hart vinden. Want zo werd vervuld wat de oude Simeon bij de presentatie van Jezus als baby in de tempel tegen Maria zei: Door jouw eigen ziel zal een sabel komen Luc.2:35. Vanaf het zesde uur kwam duisternis over het hele land tot aan het negende uur. Het zesde uur duurt van 11 tot 12 uur, het negende van 14 tot 15 uur. De zon bleef weg. Die duisternis is aanwijzing dat de wereldbeheerser van deze duisternis, de geestelijke machten van de boosheid, onze Heer kwelden, zoals geschreven staat: Vele stieren hebben Mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld. Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd als een verscheurende en brullende leeuw Psa.22:13,14. Jezus echter overwon deze machten Col.2:15. De eerste drie kruiswoorden van Jezus lieten Zijn liefde voor de mensen zien. Het vierde centrale woord betreft de verhouding tussen de Vader en de Zoon. Jezus’ vierde uitspraak Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem: ‘Eloi, Eloi, lema sabachthani!’, dat is: ‘Mijn God, Mijn God, waartoe hebt U Mij verlaten’ Matt.27:46; Mar.15:34 NCV. Onze Heer Jezus Christus verheerlijkte met deze woorden Zijn Beschikker, in onwankelbaar geloof. Hij huldigde Zijn Onderschikker in volkomen vertrouwen. Want bij God is niets ongerijmd, niets zonder zin en doel en Hij leidt alles naar heerlijke voleinding. 14
Page 14
Waaruit bestond de verlatenheid? - De verlatenheid bestond uit de overlevering (Rom. 4:25) in de handen van hen, die Hem pijnigden; - Ze bestond uit het prijsgeven aan, het ontnemen van de bescherming en de gunst, zoals de Psalmist zegt: … ver van mijn verlossing, de woorden van mijn jammerklacht? ... Allen die mij zien bespotten mij, zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen: Hij heeft het op Jahweh gewenteld - laat Die hem bevrijden, laat Die hem redden, als Hij hem genegen is ... Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. Al mijn beenderen kan Ik tellen ... Zij verdelen Mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om Mijn gewaad. Maar U, Jahweh, blijf niet ver weg; Mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp! … Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de horens van de wilde ossen! Psa.22:2b,8,9,17,18a,19,20,22 hSV - Van God verlaten zijn wil zeggen, dat het Gods raadsbesluit was Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem doen lijden Jes.53:10. - Verlaten zijn betekent voor Hem, die de zonde niet kende, door God voor ons tot zonde, tot zondoffer gemaakt te zijn 2Cor.5:21; - God maakte Hem ook tot Drager van de vloek, die de wet van Mozes over alle zondaren uitspreekt, zoals geschreven staat: een gehangene is door God vervloekt Deut.21:23; Gal. 3:13; 15 - De verlatenheid bestond eruit het oordeel van God te moeten ondergaan, want God veroordeelde de zonde in het vlees van Zijn Zoon Rom.8:3. Ook onze zonde werd daar veroordeeld – wij zijn vrij! - Verlatenheid is het tegendeel van geborgenheid en betekent kort samengevat de overlevering aan verdrukkingen. God heeft Zijn Zoon prijsgegeven. Waartoe verliet de Vader Zijn Zoon? - Opdat Hij onze zonden in Zijn lichaam op het hout zou wegdragen 1Pe.2:24: - Opdat Israël vrede en genezing van de ergste wond: de zonde, zou ontvangen Jes.53:5; - Opdat men in de toekomst het wedergeboren en gelovige Israël de gerechtigheid van God bekend zal maken Ps.22:32. Waartoe? Hier horen wij het antwoord! - Nog een antwoord: Alle einden van de aarde zullen eraan denken en zich tot de Heer bekeren; alle geslachten van de natiën zullen zich voor uw aangezicht neerbuigen. Psa.22:28 - Waartoe verliet God Zijn Zoon? Opdat aan de Zoon voor Zijn lijden veel gerechtvaardigden als overwinningskrans toebedeeld worden, tot Zijn verheerlijking Jes.53:10-12; 16
Page 16
- Opdat de Zoon Zelf door Zijn gehoorzaam lijden volkomen gemaakt wordt en Hij voor allen, die Hem gehoorzamen de oorzaak van eonische redding is Heb.2:10; 5:9; - Opdat Gods liefde erkend wordt, die Hem, Zijn geliefde Zoon, voor Zijn schepselen aan de schandpaal, aan het vloekhout, liet overgeven. Later mocht de apostel Paulus nog meer verkondigen waartoe Jezus verlaten werd: - Wij zijn in Zijn voor ons vergoten bloed, dus door Zijn lijden en sterven, van alle zonden gerechtvaardigd Rom.5:9; - Wij zijn door de dood van de Zoon van God met Hem verzoend Rom.5:10; - Tot redding van alle mensen uit zonde en dood werd onze Heer verlaten 1Tim.4:10; - Door het bloed van Jezus Christus zal zelfs het al weder(zijds) met God verzoend worden Kol.1:20. Jezus’ vijfde uitspraak De lichamelijke pijnen waren onuitsprekelijk zwaar. Hij, die gezegd had: Ingeval iemand dorst heeft laat hij naar Mij toe komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt, uit zijn onderlijf zullen rivieren vloeien van levend water Joh.7:37,38, verlangde hevig naar gewoon water voor Zijn geschonden lichaam. David had al door 17 de geest van God daarvan gesproken: Mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste, mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte. U legt mij in het stof van de dood Psa.22:16. Jezus zei, opdat de Schrift volkomen vervuld zou zijn: Ik heb dorst Joh.19:28. De Schrift zegt: In Mijn dorst hebben ze Mij zure wijn laten drinken Psa.69:22. Omdat bij de plaats van terechtstelling een vat met azijn (edik) stond, stak iemand een in azijn gestoken spons op een stok en hield die aan Zijn mond. Jezus’ zesde uitspraak Toen Jezus de azijn genomen had, riep Hij uit: Het is volbracht! Joh.19:39. Over Zijn doop in het lijden zei de Heer: Maar Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is Luc.12:50, hSV. Nu was het voleindigd, en daarmee was alles volbracht wat nodig was om de zonde en de dood en al haar gevolgen uit het al te verbannen en allen en alles naar heerlijkheid te leiden. Zo verheerlijkte Christus Zijn God en Vader, zoals Hij ook gebeden had: Ik heb U op aarde verheerlijkt het werk volbracht, dat U aan Mij gegeven hebt, opdat Ik het zou doen Joh.17:4. Het was echt Zijn voedsel, Zijn vervulling, om de wil te doen van Hem, die Hem gezonden had, en Zijn werk te volbrengen Joh.4:34.. Christus was al voor de nederwerping van de wereld – toen de aarde tohu va bohu (woest en leeg) werd Gen.1:2 – als het onberispelijke Paaslam, als het ware Offerlam, tevoren gekend 1Pe.1:19,20. Vanaf de nederwerping van de wereld zag God Hem als geslacht Op.13:8. Toen Hij in de wereld kwam, had Hij gezegd: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God! Heb.10:9. Deze 18
Page 18
wil was nu gedaan, de lange weg was voltooid, het doel was bereikt, de overwinning was behaald – tot redding van allen en tot openbaring van het hart van God. Jezus’ zevende uitspraak Een soldaat nam een lansspits en doorboorde de zijde van Jezus; er kwam bloed en water uit Matt.27:49. Tegelijk riep Jezus met luide stem: Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest! Luc.23:46. Na deze woorden blies Hij de laatste adem uit. Dit gebed is door Psalmist eerder gezegd: In Uw hand beveel ik mijn geest Psa.31:6. De Auteur van het leven was dood. Jullie, Israëlieten, hebben Hem gedood, zei Petrus later Han.3:15. De dood is de omkering van het scheppingsproces, waarover wij lezen: Toen vormde Jahweh Elohim (de Heer God) de mens uit stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen3 Gen.2:7. Neemt God Zijn geest terug, dan keert het lichaam terug tot de aardbodem en de ziel – het bewustzijn – is niet meer Pred.9:5,10;12:7; Psa.104:29;115:17;146:4; Jes.63:16; Dan.12:13; Luc. 8:55. Op het moment van de ‘doodsteek’ gaf Jezus Zijn geest aan God terug. Zijn ziel was niet meer, zoals bij elk mens die sterft. Zijn lichaam zou geen ontbinding zien Psa.16:10. Net als onze Heer had ook Stefanus niet zijn ziel maar zijn geest aan God toevertrouwd; hij riep stervend uit: Heer Jezus, ontvang mijn geest! Han.7:59. Over de steek met de lans sprak de profeet Zacharia: Over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik de geest van de 19 genade en van de gebeden uitstorten. Zij zullen Mij aanschouwen, die zij doorstoken hebben Zach.12:10. Zo schrijft de apostel Johannes: zie Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook wie Hem gestoken hebben, en zij zullen zich op de borst slaan over Hem, alle stammen van het land Op.1:7. Toen de Heer Jezus Christus stierf scheurde de voorhang in de tempel in twee stukken, van boven naar beneden. Het gordijn had het allerheiligste verborgen en Israël op gepaste afstand van God gehouden. Maar nu was het gescheurd, nu mochten de gelovige Joden door het bloed van Jezus grote vrijmoedigheid hebben om binnen te gaan in de tegenwoordigheid van God. Jezus was voor hen de levende weg via het gordijn geworden Hebr.10:19,20. Toen de Romeinse hoofdman het hele gebeuren had waargenomen, verheerlijkte hij God, terwijl hij zei: Werkelijk, deze mens was rechtvaardig! Luc.23:47 en Waarachtig deze mens was Gods Zoon! Marc.15:39. Dat is ook mijn getuigenis: Jezus Christus is de Zoon van God! De apostel Petrus getuigde: Deze Jezus heeft God doen opstaan Han.2:32. Zo geloof ik, dat de Heer Jezus Christus om onze krenkingen werd overgegeven (dus: verlaten), om onze rechtvaardiging opgewekt Rom. 4:24,25. En weet ik mij geroepen om als geliefd kind nu navolger van God te worden en in liefde te wandelen zoals ook Christus jullie liefheeft en Zichzelf ter wille van ons als naderingsgeschenk en offer voor God heeft overgegeven, tot een aangename geur Efe.5:1,2. 20
Page 20
2. Valstrik van het kruis Het leek zo te zijn, dat de ijveraars voor de besnijdenis beweerden dat Paulus, net als zijzelf, ook de besnijdenis verkondigde. Kort en bondig schrijft Paulus: Maar ik, broeders, indien ik nog besnijdenis verkondig, waarom word ik nog vervolgd? Gal.5:11 Zij vervolgen hem, en zo is dit gerucht weerlegd. De haat van de Joden tegen het kruis alleen uitte zich in haat tegen Paulus. Als Paulus het kruis van Christus zou leren plus iets dat van de trotse mens aantoonbaar is, zou hij niet vervolgd worden, zoals hij vaststelt: Al wie er goed willen uitzien in het vlees, dezen noodzaken jullie besneden te zijn, alleen opdat zij niet voor het kruis van Christus Jezus vervolgd worden. Gal.6:12 Ook vandaag de dag vinden gelovigen, die genade alleen verkondigen – de bijzondere boodschap van Paulus – bij vleselijke gelovigen geen gehoor; vaak zelfs verachting. Wij lezen in Galaten 5:11: Dus (als Paulus nog besnijdenis zou verkondigden) is de valstrik van het kruis van Christus buiten werking gesteld. 21 Niet het kruis als zodanig is de valstrik, want dat is het geloofsgoed van alle heiligen. De valstrik is: het volledig voldoende zijn van het kruis voor God tot redding van de mensheid. Dat de mens naar het evangelie van de apostel Paulus niets, maar dan ook helemaal niets – geen ritueel, geen werk – aan zijn redding kan bijdragen, is de ergernis. Dit feit maakt ons echter blij: aan het kruis werd alles volbracht! Christus alleen is onze gerechtigheid! Paulus schrijft: Want het woord van het kruis is voor wie omkomen inderdaad dwaasheid, maar voor ons die gered zijn is het kracht van God. 1Cor.1:18 Dat voor ongelovigen het kruis niets betekent, is begrijpelijk. Maar het woord van het kruis wordt vaak niet bij gelovigen tot een in alle levensomstandigheden dragende, vastheid gevende en blij makende kracht van God. Dat maakt ons bedroefd. Want zij bouwen niet alleen dáárop. Wie zich naast het kruis voor God nog op iets anders laat voorstaan, leeft niet uit genade, is uit de genade gevallen. Men kan zulke gelovigen zelfs vijanden van het kruis noemen. Hoe zit dat? We lezen: Word gezamenlijk-navolgers van mij, broeders, en let op hen die wandelen zoals jullie ons tot voorbeeld hebben; want velen, over wie ik jullie vaak sprak, spreek ik nu echter ook wenend, wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Hun voleinding is ondergang, hun god is het onderlijf en hun heerlijkheid is in hun schande; zij zijn op het aardse gezind. Fil.3:17-19 22
Page 22
Hierover schreef broeder A.E. Knoch in Unausforschlicher Reichtum 13, 1944, blz. 152: ‘Hoe tegenstrijdig het ook lijkt, de meeste vrienden van Christus zijn toch vijanden van Zijn kruis. Zij zijn bereid om zich van hun zonden en boosheden te laten afscheiden en Hem als Redder aan te nemen. Maar zij willen niet van hun persoonlijke voorkeuren of kwaliteiten afzien en alleen in Hem gevonden worden. Zij erkennen niet, dat de manier waarop de dood van Christus tot stand kwam, een einde maakt aan al wat de religieuze mens in zichzelf is. Zij wensen nog iemand te zijn en dit maakt hen vijandig gezind tegen het kruis van Christus. Hun houding vermomt zich in diverse, prachtig klinkende benamingen, die een verborgen hoogmoed op hun afkomst of karakter onthullen. Of ze onderstrepen hun prestaties naar het vlees. Dit alles verzet zich tegen het kruis.’ Het kruis heeft met het vlees korte metten gemaakt. Het woord van het kruis zegt immers, dat de oude mens mede gekruisigd is, volkomen afgedaan heeft. Het kan niets van zichzelf tot redding bijdragen. Wie meent, dat God tevreden mag zijn met hem, omdat hij alle christelijke plichten vervuld heeft, slaat de genade in het gezicht. Zelfs eigen inspanningen zijn door de genade bewerkt 1Cor.15:10. Ook de vrucht die wij voortbrengen is niet uit ons, maar van de geest van onze Heer Gal.5:22. Christus wordt alleen gewonnen in die mate waarin men de eigen ‘voortreffelijke eigenschappen en prestaties’ uitschakelt, erkennend, dat die aan het kruis allang smadelijk werden weggedaan. Wie nu niet al het eigen ... in de dood geeft – er is toch niets uit ons, maar alles is 23 genade – zal ondervinden, dat het voor het erepodium (bêma) van Christus verbrandt 1Cor.3:10-15. Zo zal ook het einde van de vijanden van het kruis de ondergang van hun vermeende pluspunten en werken voor het erepodium (bêma) van Christus zijn. Alleen wie helemaal uit genade leeft, zal goede, aanvaardbare werken doen, ja overvloedig zijn in het werk van de Heer. 24
Page 24
3. Vijanden van het kruis Word gezamenlijk-navolgers van mij, broeders, en let op hen die zo wandelen zoals jullie ons tot voorbeeld hebben. Want velen over wie ik jullie vaak sprak, nu echter spreek ik ook wenend, wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Hun voleinding is ondergang, hun god is het onderlijf en hun heerlijkheid is in hun schande; zij zijn op aardse dingen gezind. Fil.3:17-19 De oproep van Paulus: word gezamenlijk-navolgers van mij is uiterst belangrijk. Paulus weent over de wandel van veel gelovigen. Paulus huilt en zucht over het gedrag van veel heiligen. Waarom? Omdat hun wandel niet georiënteerd is op het kruis van Christus. Zij zijn, wat het kruis van Christus betreft, onverschillig. Zij kennen de betekenis van het kruis niet, en/of wijzen onderwijs daarover af. Daarom verbinden zij geen consequenties aan het (woord van het) kruis voor hun wandel. Laten we ons geen illusies maken: het zijn er veel, zoals Paulus zegt. De meeste gelovigen zijn echt vrienden van de Heer Jezus Christus, maar velen zijn vijanden van het kruis van Christus. Wat betekent het kruis van Christus voor onze wandel in geloof? Het houdt in, dat onze oude mens, die tezamen met Christus 25 gekruisigd werd Rom.6:6, is weggedaan. De oude adamitische kern heeft zijn oordeel ontvangen; het is ongeschikt voor alle ware aanbidding van God. Het staat de echte godsdienst, die in geest Fil.3:3, alleen maar in de weg. Wij verkondigen Christus als gekruisigd, dat is voor de Joden beslist iets aanstotelijks en voor de natiën dwaasheid. Voor ons echter, de geroepenen, zou dit Gods kracht en Gods wijsheid zijn 1Cor.1:23,24. Wie echter trots is op zichzelf, op zijn goede prestaties en goede bedoelingen, verheft zich tegen God. Wie zichzelf niet als gekruisigd ziet, maar iets voor zichzelf houdt, en naar eigen wijsheid iets wil bijdragen aan de voortgang van het evangelie in de wereld, is een bolwerk tegen God 2Cor.10:4. Met het kruis van Christus is elk hoogte die zich verheft tegen de erkenning van God, verwijderd 2Cor.10:5. De erkenning van God is alleen in het aangezicht van Jezus Christus, de Gekruisigde, mogelijk 2Cor.4:6. Hoe komt een heilige er dan toe om zichzelf hoog in te schatten? Het kruis heeft toch aan alle eigendunk een einde gemaakt? Wie de betekenis van het kruis erkend heeft, die wéét dat men alleen uit de genade, gefundeerd in Christus Jezus de Gekruisigde, gered en geroepen is 2Tim.1:9. En die weet, dat heel de wandel tot Gods eer slechts uitwerking van die genade is 1Cor.15:10. En diegene beseft alleen voor de genade, voor het tonen van de genade, vooral in beide toekomstige eonen, bestemd te zijn Efe.2:6,7. Genade wordt aan onwaardige mensen gegeven. De oude mensheid, het vlees, is in vijandschap tegen God. Gelovigen, die zich volgens de oude mens gedragen, die uit eigen overtuiging 26
Page 26
vrede en gerechtigheid tot stand willen brengen, zijn vijanden van God. De betekenis van het kruis voor onze wandel blijkt ook uit wat Paulus elders schrijft: Moge het mij echter niet gebeuren te roemen, tenzij in het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij gekruisigd is en ik voor de wereld Gal.6:14. Aan het kruis alleen is alles voor ons volbracht – zo roemen wij in de zegeningen van het kruis. Is de wereld voor ons gekruisigd? Betekent de wereld voor ons, die wel van de wereld gebruik maken 1Cor.7:31, werkelijk niets wezenlijks meer? Of proberen we met wereldse middelen, die voor de ziel aangenaam zijn, iets voor God te doen? Zijn wij voor de wereld gekruisigd? De wereld, vooral de religieuze, doet met ongekruisigd vlees alles wat ‘een goed christen’ betaamt. Als die religieuze wereld merkt, dat wij alle zegeningen al in het kruis hebben en voor de rest niets meer tot eigen eer doen, worden wij al snel vreemd gevonden en tellen niet meer mee. Voor eigen gerechtigheid is bij God geen ruimte; als wij onszelf gerechtigheid toekennen, verachten wij het kruis van Christus, dat ons Gods gerechtigheid gaf. Hoe beschreef Paulus de vijanden van het kruis van Christus in Filippenzen 3? - Ze vertrouwen op vlees (vers 4); - Ze bouwen op de voorrechten van het volk Israël (vers 5); 27 - Ze willen eigen gerechtigheid door het houden van de wet opbouwen (vers 6 en 9); - Hun God is het onderlijf (vers 19); hun dienst voor God dient in werkelijkheid tot welzijn van hun lichaam en strelen van de ziel; - Hun heerlijkheid ligt in hun schande (vers 19). De schande is het vlees, op basis waarvan ze hun vermeende heerlijkheid bouwen. Dat is precies het tegenoverstelde van genade en in strijd met het daaraan ten grondslag liggende kruis van Christus; - Zij zijn gezind op wat op aarde is (vers 19). Ja, velen gaat het om aanzien in deze wereld. Men kan niet een vriend van de wereld zijn en een vriend van het kruis. De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God Rom. 8:7. Tot zover deze typering van de vijanden van het kruis van Christus. 28
Heel de wapenrusting van God aandoen is noodzakelijk voor elk lid van het lichaam van Christus. Deze uitgave geeft antwoord op: waarom aandoen? Tevens een nadere toelichting op de zeven onderdelen, zoals die te vinden zijn in Efeziërs 6:10-20.

Heel de wapenrusting van God


Page 0
Page 8
INLEIDEND Efeziërs spreekt van de plaats, bediening en toekomst van de uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus, te midden van de hemelsen. Maar ook van het conflict met de geestelijke machten en krachten. In deze strijd hebben zij aanvalswapens, vurige pijlen. Wij verdedigen in onze complete wapenrusting, opdat wij staan in Zijn kracht: voor het overige, mijn broeders, word krachtig gemaakt in de Heer en in de macht van Zijn sterkte Efe.6:10 Het Efeze-geheim Dat betreft de plaats en bediening van het lichaam van Christus. Dit is samengevat Efe.3:3a,6 : dat door onthulling het geheim aan mij bekendgemaakt is: in geest zijn de natiën gezamenlijk-lotdeelbezitters, en gezamenlijk-lichaam en gezamenlijk-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus Het geheim ligt in het 3x gezamenlijk: Op God gericht: Het lotdeel, het lot door God geworpen Efe.1:3-14 → gezamenlijk-lotdeelbezitters 11 Op Christus gericht: Wij levendgemaakt, opgewekt, gezet in Christus te midden van de hemelsen Efe.1:20-2:10 → gezamenlijk-lichaam Op mensen gericht: Gelovigen uit Israël en de natiën verzoend in één lichaam door het kruis, met de vrije toegang in één geest tot de Vader Efe.2:11-22 gezamenlijk-deelhebbers → Bijzonder is, dat in de geest de natiën gezamenlijk met Israël op gelijke hoogte geestelijke zegen delen. Niet op aarde, want daar heeft het volk Israël de leiding. Te midden van de hemelsen; dat wijst op het ‘terrein’ waar het lichaam van Christus -in Hem- gezet is. Gods volk Israël heeft een aardse bediening, met als doel: het regeren met Christus over alle volkeren. De uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus, heeft een hemelse bediening, met als doel: het regeren met Christus over alle hemelse machten en krachten. De oorzaak De reden waarom geestelijke boosheden in de lucht ons aanvallen, is het lotdeel dat aan de leden van het lichaam van Christus is toegewezen. God geeft ons - via loting - het domein boven, te midden van de hemelsen. Efe 1:3,11,14 Net zoals Israël stukken land op aarde mag bezitten, via loting. Jozua 13:1-21:45 12
Page 10
Israël is omringd door vijanden en wordt belaagd. Dat is boven bij ons net zo. Israël kent vijandige volkeren. Wij kennen vijandige geestelijke machten en krachten. In beide situaties wordt het lotdeel betwist. De bezitters worden aangevallen in verwoede pogingen dat bezit af te nemen. Wat is dus van het allergrootste belang? doet de hele wapenrusting van God aan, opdat jullie stand kunnen houden tegen de sluwheid van de tegenwerker Efe.6:11 Net als Israël zouden wij standhouden en blijven staan op wat wij (in geloof) ontvingen. De worsteling Is niet met bloed en vlees (ongelovig, gelovig): want het is voor ons geen worsteling met bloed en vlees, maar met de overheden, met de autoriteiten, met de wereldmachten van deze duisternis, met de geestelijke machten van de boze te midden van de hemelingen Efe.6:12 Onze relatie tot God in de geest ligt onder vuur. In de geestelijke wereld is van alles dat ons wil afhouden van ons lotdeel boven. Hierin is de waarborg, verzegeld zijn met de heilige geest van de belofte, essentieel. Efe 1:13,14 Machten van duisternis keren zich tegen ons en willen ons terugbrengen naar een ziels-vleselijke, aardse gerichtheid. 13 Ze doen alles om onze aandacht af te leiden van Gods woord, van de gemeenschap met God, van het gericht zijn op Christus, boven. Onderricht en praktijk Gelovigen leren het paulinische evangelie kennen en begrijpen. Dat leidt tot een God welgevallige wandel, waarover we lezen in deze brief. Efe.4:1-6:9 Daarin komen alle aspecten van ons leven aan de orde. Wij komen zeker onder vuur te liggen wanneer wij zo leven, afhankelijk van onze Vader. Wij zijn ons dan in de geest bewust van het lotdeel boven, mét iedere geestelijke zegen. Dat is gevolg van het onderricht uit deze brief. Efe.1:3-2:10 Geestelijke machten gebruiken ongelovigen én gelovigen om ons te treffen; zij werken dus via bloed en vlees. Efeziërs is gericht op de praktijk van ons als gelovigen. Wij zijn nu al (beperkt) en straks (volledig) bezig in de hemelse bediening van het lichaam van Christus. De hele wapenrusting Neemt derhalve de hele wapenrusting van God op, opdat jullie in staat gesteld worden te weerstaan in de boze dag, en dit álles bewerkt hebbend, te staan Efe.6:13 Dat zijn: waarheid, rechtvaardigheid, vrede, geloof, uitspraken van God, redding, gebed. Beelden: gordel, borstharnas, schoeisel, langschild, kortzwaard, helm, gevouwen handen. 14
Page 12
Alle zeven delen zijn nodig in deze geestelijke oorlog. Efeziërs 6:14-20 is onze handleiding. We nemen ze onder de loep om in het dagelijks leven de noodzaak ervan te ondervinden. Overzicht: Kracht voor onze hemelse strijd: Door onze medewerking kennis van de waarheid wandel in gerechtigheid bereidheid van evangelie van vrede opnemen langschild van geloof Door Zijn inwerking de helm van redding het zwaard van de geest Door gebed, smeekbede bidden bij elke gelegenheid waakzaamheid en volharding smeekbede voor al de heiligen voor Paulus’ medewerkers nu 15 1. OMGORDEN MET WAARHEID Sta dan: jullie lenden omgord met waarheid Efe. 6:14 In je lenden zit je kracht. Zonder de waarheid van Gods woord heb je geen kracht om te weerstaan. Treffend, hoe de Heer Jezus de waarheid kende en zo de tegenwerker kon weerstaan. Matt. 4:1-11 Op verzoekingen reageerde Hij: er staat geschreven. Dat was voldoende om satan af te houden, niet misleid te worden. Voor ons als gelovigen is het nodig, de waarheid te kennen en eruit te leven. Uitgaan van Gods woord voor je leven is nodig in de dagelijkse strijd van het geloof. Wat zei de Heer in Zijn bediening voor Israël? Zo jullie blijven in Mijn woord, zijn jullie waarachtig leerlingen van Mij, en jullie zullen de waarheid kennen, en de waarheid zal jullie vrij maken Joh.8:31,32 De waarheid vind je in Zijn woord. Dit zei de Heer tegen de Joden die in Hem geloofden. Feit is: de waarheid maakt vrij. Dit geldt in alle aspecten van ons leven. Ook bij ongelovigen maakt de waarheid vrij van de valstrik van leugens waarin zij vast kunnen zitten. We bidden voor alle mensen. God wil, dat allen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. 1Tim.2:1-4 17
Page 14
Alle heiligen kennen iets van de waarheid. Wij geloven dat Christus voor ons stierf, toen wij nog zondaars waren. Maar besef dat wij gerechtvaardigd zijn in Zijn bloed en gered worden van de verontwaardiging. Rom.5:8,9; 1Thes.5:9 De belangrijkste waarheid in deze tijd is verzoening. Gods houding naar de mens toe is verzoenend. Gelovigen zijn met God wederzijds verzoend. De ongelovige mens is vijandig naar God. Toch strekt God Zijn verzoenende handen naar de mensen uit. Christus werd tot zonde (of zondoffer) gemaakt en op basis daarvan: voor Christus dan zijn wij gezanten, alsof God door ons aanspreekt. Wij smeken ter wille van Christus: word (of wees) verzoend met God! 2Cor.5:20 De Heer Jezus zegt: blijf in Mijn woord. Met daarin de waarheid die vrijmaakt. Daarom klinkt in Efeziërs: Sta dan: jullie lenden omgord met waarheid Efe.6:14 Vanaf de eerste brief van Paulus was de toekomst met de bazuin van God bekend. 1Thes.4:13-18 Dat te weten, daarbij te blijven is fijn, onze verwachting. Hij schrijft verder: Sta vast, en houd vast aan de overleveringen die ik jullie onderwees 2Thes.2:15 18 Dan Romeinen met onze rechtvaardiging om niet, de verzoening met God en Zijn absolute soevereiniteit. Paulus eindigt deze brief met: Ik spreek jullie echter aan, broeders, hen op te merken die onenigheden, strikken brengen naast het onderwijs dat jullie geleerd hebben, en mijdt hen Rom.16:17 Opnieuw: onderricht kennen en weten, en daarbij blijven. De afronding van zijn onderricht in Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen met centraal Efeziërs. In deze algemene rondzendbrief mocht hij onthullen wat geheim gebleven was. Dat is: in de geest zijn gelovigen uit Israël en de natiën gezamenlijk-lotdeelbezitters van een hemels lotdeel. Zij zijn een gezamenlijk-lichaam en gezamenlijkdeelhebbers van de belofte in Christus Jezus. God wil, dat wij nu ons hemels lotdeel boven waarderen en geestelijk ervan genieten. Wij zouden ons bewust zijn dat wij in genade, in de geest, tezamen gezet zijn in het hemelse bereik (domein) aan Gods rechterhand in Christus Jezus. Dat verandert onze kijk op de aardse gebeurtenissen. Wij gaan in een andere richting staan. Machten van duisternis willen ons neerdrukken. En ons afleiden van erkenning van onze hemelse status. Deze aansporing geldt nu: Sta dan: jullie lenden omgord met waarheid Efe.6:14 Met andere woorden: Je hebt nodig Gods woord te kennen, vooral de 19
Page 18
2. GERECHTIGHEID AANDOEN Jaag naar gerechtigheid en mijd onrechtvaardigheid. In het geloof kun je niet één deel van de waarheid benadrukken ten koste van een ander deel, dat net zo belangrijk is. Romeinen gaat over rechtvaardigheid; de zondaar kan niet rechtvaardig voor God zijn. We zijn gerechtvaardigd door Zijn geloof, om niet - in Zijn genade, in Zijn bloed. Rom.3:22,24; 5:8,9 En door Hem gered van de verontwaardiging. Rom.5:9 God waardeert geloof in de zondaar als rechtvaardigheid, en dit geloof is Gods geschenk aan die doelmisser. Dit accepteren is juist, terecht. Degene nu, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de oneerbiedige rechtvaardigt, rekent Hij zijn geloof tot rechtvaardigheid......zonder werken Rom.4:5,6c Dit is geen garantie voor de redding nu van geestelijke boosheden in de lucht! We zijn niet langer onder hun jurisdictie/volmacht, maar ze zijn wel onze vijanden. Dit pantser van gerechtigheid hangt samen met andere delen van de wapenrusting van God. Anders biedt het onvoldoende bescherming tegen de sluwe tactieken van de tegenwerker of aanvallen van geestelijke machten van de boosheid te midden van de hemelsen. Efe.6:11 23 Gerechtigheid Toegerekend aan oneerbiedigen die geloven, in Christus Jezus: Gods eigen gerechtigheid. De zonden van de gelovige, gecombineerd met het offer van de Redder, brengen eer en heerlijkheid aan God. En ze zorgen voor oneindige gunst (zegen) aan de geredde zondaar. De Bron van alle gerechtigheid is God, in en door onze Heer Jezus Christus. We zijn in onze geest rechtvaardig verklaard; we ontvingen de geest van leven die ook in Christus Jezus woont. de wet van geest van leven in Christus Jezus maakt jullie vrij van de wet van zonde en dood. Rom.8:2 Waarom kon de wet geen rechtvaardigheid geven? Omdat die niet levend kon maken. Wij gelovigen hébben een geest die leven is vanwege gerechtigheid. Rom.8:10 De geest van Christus in ons geeft ons de kracht om rechtvaardig te handelen. Laten wij doen wat God goedkeurt, wat naar Zijn gerechtigheid is. De goede werken die Hij tevoren gereedmaakt opdat wij daarin zullen wandelen. Efe.2:10 We kunnen niet rusten in onze eigen rechtvaardigheid. We willen alles in het werk stellen om het juiste te doen in contacten met anderen. Het is voor ons altijd het beste om waar mogelijk in genade te handelen, want dat brengt onze daden op het niveau van wat (te)recht is, of zelfs daar bovenuit. Wij kunnen door Gods geest in ons juist en rechtvaardig handelen, los van de eisen van de wet (Thora). 24
Page 22
Niet worstelen Wij worstelen niet met ons eigen bloed, eigen emoties, stemmingen, gevoel. Die zijn ondergeschikt aan de geest van leven in Christus Jezus. Wij worstelen ook niet met ons eigen vlees; het woord van het kruis is: Wie nu van Christus Jezus zijn, kruisigen het vlees tezamen met de hartstochten en begeerten Gal.5:24 Wij vechten niet met ons vlees. Het vlees begeert tegen de geest en andersom. De gezindheid van het vlees is dood, dus geven wij het die plaats. Het vlees kán niet onderschikken aan God. Wij proberen het niet beter te maken, verwachten niets van het vlees. Wij verlagen ons niet tot een strijd met het vlees en veroordelen het aan het kruis. Het vlees is geen partij voor de geest. Wij hebben kracht, autoriteit over het vlees; de grote kracht van God is voor ons. Efe.1:19 De vrede van God eigen maken Hoe kun je de vrede van God uitleven? Er is vrede gemaakt in het bloed van Zijn kruis. Kol.1:20 God verkondigt vrede door het kruis. Vijandschap kwam in de mensen door dood en zonde. Ze vervreemdden van God. Deze wanklank, onenigheid, heeft de schepping beïnvloed. Strijd ontstaat meestal door trots. Ware vrede in het hart komt door het diepe lijden van Christus, door Zijn schandelijke, vreselijke dood van het kruis. Door dat kruis worden het zondige innerlijk van de mens én zijn diepste haat zichtbaar. En, door het kruis wordt óók de diepste liefde 28 van God onthuld. In het licht van het kruis verdwijnt alle menselijke trots. In: het bloed van Zijn kruis is dit in de kern in woorden samengevat. Zo is verzoening, toegang tot het hart van de Vader, bewerkt. We kijken vooruit en zien de anderen zó: God verzoent hen in de voleinding. In deze tijd is het vanuit God vrede. Wij kunnen vrede en verzoening uitdragen naar al onze medemensen, hoe lastig dat ook is. We zijn ambassadeurs van Christus, met in ons de bereidheid van het evangelie van vrede. Wij smeken: wees verzoend met God. 2Cor.5:20 Sandalen dragen we, en wandelen ermee op de aarde. Dit beeldt al onze contacten met andere mensen uit. Bereidheid Evangelie moet zoveel mogelijk verkondigd worden, vinden veel christenen. Men wil dan zo simpel mogelijk, in plaats van prediking die gericht is op groei in Christus het Hoofd. God heeft training voor alle gelovigen opgezet, die een leven lang duurt. In Zijn wijsheid geeft Hij de volgorde. Eerst vertrouwd raken met de waarheid. Daarna is het je eigen maken van Zijn gerechtigheid een logisch vervolg. Na deze eerste twee ‘stappen’ ben je toe aan en bereid om vrede te bewaren met iedereen, gelovig of niet. Deze verzoenende houding is ons kenmerk. Wij weten dat rondom ons -door geestelijke machten gestuurde- vijanden zijn, en zo is er grote vijandschap tegen God. Totdat wij te midden van de hemelsen de overstijgende rijkdom van Gods genade (in Zijn mildheid voor ons) tentoonspreiden voor een 29
Page 24
hemels luisterpubliek, zullen wij in onze vernederde lichamen geen experts zijn in de eerste drie stappen. Wij doorlopen deze steeds opnieuw. Als groot voorbeeld van training lezen we over het leven van de apostel Paulus. Die was zich bewust van zijn beperkingen. Tegenover de Corinthiërs was hij in vrees, beven en zwakheid. Paulus ondervond veel tegenstand, mocht in later stadium niet meer spreken in de provincie Asia (nu: Aziatisch Turkije). Faalde hij? Nee, want de mate van ‘succes’ wordt door de Heer bepaald. Het gaat om de bereidheid van het evangelie van vrede. De Heer bepaalt of er mogelijkheden zijn om te spreken van de verzoening, van het geheim van Christus, dat een deur van het woord open gaat. Het gaat om: bereid zijn en vrede uitdragen. Hoezo sandalen van vrede in een oorlog met geestelijke boosheden in de lucht? Het gaat in dit aspect niet om die geestelijke machten, maar om onze medemensen. Alle vijanden potentiële vrienden Ons optreden zou overeenkomstig de waarheid zijn die wij brengen. We zouden als Zijn heiligen Gods laatste onthullingen volgen. Het geweldige goede nieuws van de uiteindelijke verzoening van allen is de krachtigste aansporing om vrede te bewaren. In vijanden zien we toekomstige vrienden. Dit verzacht ons gedrag, niet naar vijanden alleen, maar ook naar gelovigen. Hierin komen wij allen tekort. 30 Wij scheiden ons niet af van andersdenkende gelovigen. Wel zouden wij het woord van de waarheid recht snijden en ijverig zijn om de eenheid van de geest te bewaren met de band van vrede. Maar ook: de waarheid in liefde uitdragen. God zal dat bevestigen en harten van heiligen raken en openen. 31
Page 26
4. LANGSCHILD OPNEMEN in alles opgenomen hebbend het langschild van het geloof, waarmee jullie alle vlammende pijlen van de boze zullen kunnen blussen Efe.6:16 Wat geloof is geloof is een aanneming van wat verwacht wordt, een overtuigd zijn van wat niet gezien wordt Heb.11:1 Functie van geloof Door geloof van Jezus Christus rechtvaardig. Rom. 3:22 God geeft geloof: het kanaal waardoor God werkt. Efe.2:8 Geloof wortelt in woorden van het geloof en het uitstekende onderricht. 1Tim.4:6 Geloof leidt tot stellen van ons lichaam tot levend, heilig, God welgevallig offer, onze logische godsdienst. Rom.12:1 We zijn tezamen met Christus opgewekt, levendgemaakt en gezet te midden van de hemelsen. Efe.2:6,7 Wij rekenen daarmee, wij zoeken wat boven is. Kol.3:1 Reikwijdte van geloof De Heer ziet onder Zijn volk kleingelovigen. Mat.6:30-34 Paulus noemt niemand zo. Hij breidde het geloofsgoed van de nieuwe, jonge gelovigen uit. De bazuin van God werd bekend als nieuwe verwachting; het bereik van het geloof nam toe. 1Thes.4:13-18 33 Domein van geloof vóór Efeziërs We nemen dit schild van het geloof op; ieder aspect van geloof uit Paulus’ brieven. Het is een langschild; dat wijst op de rijkdom van het geloofsgoed en volle bescherming tegen vlammende pijlen van de tegenwerker. Efe.6:16 In de eerste brieven: verwachting van het lichaam van Christus vóór de verontwaardiging. 1Thes.4:13-18; 5:9-11 Proselieten keken uit naar opstanding in het begin van het aardse koninkrijk. Dan.12:13; Luc.14:14 De overledenen in Christus uit de natiën hadden geen verwachting in het vlees. Efe.2:12 God gaf de gelovigen uit de natiën (en enkelen uit Israël) uitzicht op opstanding bij de bazuin van God. Wij, die een voorverwachting hebben in de Christus. Efe.1:12 De Corintiërs vroegen: welk lichaam? 1Cor.15:35 Het zal veranderen 1Cor.15:44,49 van ziels in geestelijk, van aards in hemels. Niet allen zullen wij ontslapen, maar wij allen zullen veranderd worden, in een oogwenk, in de laatste bazuin(stoot). Dat betreft hemelse heerlijkheid. Wij zullen het beeld van de Hemelse dragen, van de opgestane en verheerlijkte Christus. Vlees en bloed hebben geen lotdeel in het koninkrijk van God. 1Cor.15:35-53 Dit was voorbereidend op grotere reikwijdte van geloof. Domein van geloof in Efeziërs We lezen in Efeziërs 5x van de plaats en toekomst van het lichaam van Christus: te midden van de hemelsen. Een gelovige rest uit Israël (+ Paulus), gezamenlijk met gelovigen uit de natiën, hebben hun 34
Page 28
bestemming boven, in de komende eonen. Efe.2:6,7 Voor de gelovigen uit Israël een zeer grote verandering. De aardse bediening, het priesters/koningen zijn, blijft voor het volk Israël. Voor de gelovigen uit de natiën was dat nieuw, zij hadden de plaats onder Israël op aarde. Ook voor hen is het hemelse lotdeel! Het geheim van Christus en het Efeze-geheim Het Efeze-geheim (zie blz. 11, inleidend) heeft voor ons drie aspecten Efe.3:6; de sleutel is: in geest. Gelovigen uit de natiën kunnen, samen met de gelovigen uit Israël, de hemelse bediening uitoefenen. Dit Efeze-geheim heeft te maken met (het toen nog onbekende aspect van) het geheim van Christus: Zijn regering over alles. Het al, ook de hemelen, zal onder Hem als Hoofd komen. Efe.1:10 Zijn regering over de aarde als Koning van de koningen Op.11:15 was bekend in Tenach (OT), Bv Psalm 2 en 45 én in de Griekse Schrift (NT) zonder Paulus’ brieven. Maar Zijn regering over de hemelse machten en krachten was verborgen gebleven in God. Dit is het hemelse aspect van het geheim van Christus. De bediening van de uitgeroepen gemeente, het lichaam van Christus is: gezamenlijk met Christus de hemelsen tot onderschikking aan Hem leiden. Dat is vanuit het lotdeelbezit van het lichaam van Christus (terwijl Israël lotdeelbezit op aarde heeft). Deze reikwijdte is: het geloof dat jullie aangaat in de Heer Jezus, en dat voor al de heiligen Efe.1:15 35 In ons geestelijk conflict is een verdedigingsmiddel: Langschild van het geloof in alles opgenomen hebbend het langschild van het geloof, waarmee jullie alle vlammende pijlen van de boze zullen kunnen blussen Efe.6:16 Ja: doet aan..staat dan..opgenomen hebbend Efe.6:11,14,16 Het hemels lotdeel is door God gegeven, wij ontvangen dat lijfelijk onmiddellijk na de bazuin van God. God is het, Die je bekwaam maakt voor het lotdeel van de heiligen in het licht. Kol.1:12 Als wij ons vandaag willen verheugen in dat lotdeel boven, dan is lezen, bestuderen van de brieven van Paulus, nodig. Dit grote of lange schild kan vlammende pijlen van de boze prima opvangen en doven: pijlen van laster, twijfel, tweespalt, verwarring, onrecht, herinneringen, et cetera. Geloof in balans Verwissel het wezenlijke niet; onze positie in Christus is niet hetzelfde als onze wandel in de Heer, terwijl ze alles met elkaar te maken hebben. 36
Page 30
5. HELM VAN REDDING en ontvang de helm van de redding Efe.6:17 We vinden dit ook bij de profeet Jes.59:17-20 waar hij zegt, dat de Berger uit Sion zal arriveren en oneerbiedigheden van Jakob zal wegnemen (vers 20). Daarvoor lees je dit: en Hij zal gerechtigheid aandoen als een maliënkolder en de helm van redding op Zijn hoofd Jes.59:17a Paulus citeert Jesaja. De gedachte is, dat Jahweh redding geeft doordat Hij het kwaad wegneemt. Dat geldt bij de wapenrusting van God ook. Paulus gebruikt dezelfde beeldspraak als de profeet. Het uitgangspunt is: God geeft Zijn wapenrusting. Paulus schreef terwijl hij vastgeklonken was aan een Romeinse soldaat. Hij was gebonden, had het beeld van wapenrusting dichtbij. Lastige omstandigheid, want op dat moment had de apostel geen privacy meer. Hij was in Rome gebonden, maar het woord van God is dat niet. Als gelovigen zouden wij bedacht zijn op wat boven is, waar Christus is. Op aarde zijn wij in een vreemde, vijandige omgeving. Als je van je hemelse status wil genieten, heb je met de vorst van het volmachtsgebied van de lucht Efe.2:2 te maken. Die wil de toevoer van geestelijke vitaliteit verhinderen. Die komt van boven, waar Christus 37 is, aan de rechter(hand) van God. Daarom hebben wij de helm van redding nodig, zodat wij frisse, geestelijke levenskracht ervaren, en ons lotdeel boven kunnen genieten. Nadat wij de eerste vier onderdelen van de wapenrusting aangedaan hebben, ontvangen wij de helm van redding uit Gods hand, biddend (zie hoofdstuk 7). De helm betekent niet de redding van zonden of onszelf, maar van geestelijke vijanden. Deze redding beperkt zich tot contacten met onzichtbare, boze machten en krachten. En ze is beperkt tot verdediging van ons hemels lotdeel. Het geeft bevrijding van de machtige krachten van duisternis die ons willen beroven van het genot van ons lotdeel. Het gaat om onze relatie tot God Efe.1:3-14, niet onze relatie met Christus of met de nieuwe mensheid. Jesaja: Gods redding is, dat Hij het kwaad wegneemt. Door onze geestelijke wapenrusting houdt Hij de kwade machten op afstand. Hij neemt ze echter nog niet weg van de aarde; dat gebeurt pas in de komende periode van Zijn verontwaardiging. Wanneer we waarheid, gerechtigheid, vrede en geloof dragen, zal God ons de reddende helm geven. We hoeven dan niet bezorgd te zijn om ons hoofd, want het is zo, dat Christus Jezus zélf ons Hoofd is en triomfeert. 38
Page 32
6. ZWAARD VAN DE GEEST en het zwaard van de geest, dat is Gods uitspraak Efe.6:17b Dit is opnieuw krachtige beeldspraak. Het gaat om het zwaard van de geest, een geestelijk zwaard. Het betreft uitspraken van God, die ons gegeven worden door de geest van God. Zo werkt Gods kracht in en door ons. Dit is puur geestelijk, ons lichaam en onze ziel worden daar niet direct door geraakt. We lezen elders: want levend is het woord van God, en werkzaam en scherper dan ieder tweesnijdend zwaard, en dringt door tot verdeling van ziel en geest, van zowel verbindingen als merg, en is scheidsman van de overleggingen en gedachten van het hart Heb.4:12 Waarom is dit zwaard levend, werkzaam, scherper dan ieder tweesnijdend zwaard en is het doordringend? Het is een geestelijk zwaard, dat (het) ziel(se) en (het) geest(elijke) onderscheidt. Onze geest wordt krachtig gemaakt in de Heer en in de macht van Zijn sterkte. Hoewel onze ziel, emoties anders kunnen zijn in bepaalde situaties. 39 We kunnen ons in de geest verheugen terwijl ons lichaam pijn heeft of terwijl wij in de ziel bedroefd zijn. Wij zoeken in de geest wat boven is, gericht op Hem, Die aan Gods rechter(hand) is, terwijl ziel en lichaam allerlei emoties en gevoelens hebben door wat op aarde is. Wij zijn bevoorrecht om tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade te zijn. Nu. Terwijl tastbaar bewijs in lichaam en ziel ontbreekt. Wij zijn nu én in de toekomst tot lofprijs van Zijn heerlijkheid. Onze gerichtheid hierop kan verstoord worden door wat op aarde is. Door tegenstand van duistere wereldmachten, geestelijke boosheden te midden van de hemelsen. De Heer helpt ons bij het dagelijks aantrekken van de hele wapenrusting van God. En God geeft ons het geestelijke zwaard, dat is Gods uitspraak. Het begrip geest staat maar liefst 14x in Efeziërs. We lezen van de geest van God, van de Vader, van de heilige geest die verzegelt, de menselijke geest, de geest van wijsheid, onthulling. Geest is de onzichtbare, ontastbare kracht tot handelen, leven, intelligentie. Geestelijke zegen, geestelijk zwaard In Efeziërs staat 1:3-19 parallel aan 6:10-20. In 1:3-19 worden wij geestelijk gezegend in Christus te midden van de hemelsen, en volgens 6:10-20 doen we de geestelijke wapenrusting aan. De betekenis van deze zegen kun je alleen beseffen door 1:15-19 te bidden. Om de toedeling van een geest van wijsheid en onthulling in 40
Page 34
erkenning van Hem. En zo bidt de apostel in 6:18 om geestelijke waakzaamheid en alertheid bij het aantrekken van de wapenrusting. Het gaat niet om het wel/niet bezitten van het lotdeel, maar het bewuste besef ervan. Christus’ geestelijke tegenstanders willen publicatie, het bekendmaken van Gods waarheid voor deze tijd verhinderen. Om zo ons als gelovigen af te houden van genot van het hemels lotdeel en onze positie als zonen. Wanneer ons denken passief is, zijn wij een makkelijke prooi voor de geestelijke duistere machten en krachten. Wanneer we alert, actief heel de wapenrusting aandoen, ontvangen wij van God de helm van redding. Hij reikt het zwaard van de geest aan, Gods uitspraken, waarmee we misleidende gedachten en filosofieën kunnen afsnijden. In geestelijk opzicht ontvangen we kracht van de Heer om te stand te houden; op ziels niveau zijn we kwetsbaar, want onze gevoelens veranderen. Onze emoties worden beïnvloed door indrukken uit de wereld en van andere mensen. Maar het zwaard dringt diep door en scheidt ziel en geest van elkaar. Op God gericht leven in de praktijk. Gods uitspraken zijn krachtig. Wij lezen ze en maken onderscheid tussen directe uitspraken van God zelf, en bijvoorbeeld beschrijving van een geschiedenis. De Heer zelf pareerde de aanvallen van de satan met: er staat geschreven. Luc.4 Zo kunnen wij ons ook tegen de lagen en listen van de tegenwerker verdedigen. Het gaat om de echte uitspraken van God, Jahweh. Naast de Thora, de Profeten en de Psalmen, reiken de Romeinenbrief en Efeziërs ons de nodige uitspraken aan waarmee we verdedigen, we hebben geen aanvalswapens. 41 De suggestie, de gedachte, eigen werken te moeten doen pareren we: in genade zijn jullie geredden, door geloof, en dat niet uit jullie zelf, het is Gods naderingsgave, niet uit werken, opdat niemand zich beroemen zal. Efe.2:8 Aantijging van schuld en schuldgevoel kun je pareren met: wij dan, gerechtvaardigd uit geloof, hebben vrede naar God toe, door onze Heer Jezus Christus Rom.5:1, en: zo is dus nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Rom.8:1a De toekomst is hemels, niet aards, voor ons. Als iets anders wordt beweerd, in ons antwoord: en wekt ons gezamenlijk op en zet ons gezamenlijk te midden van de hemelingen in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eonen tentoon zal spreiden de overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn mildheid voor ons in Christus Jezus Efe.2:6,7 Zo is het kortzwaard van de geest effectief tegen de influisteringen van de boze. Wij ontvingen geweldige geestelijke zegen en Efeziërs 1 is vooral het zwaard van de geest. Paulus was zwak in zijn vlees (boodschapper van de tegenstander, een ‘splinter’), direct nadat hij de waarheid voor vandaag leerde kennen. 2Cor.12 Zo ook wij. De Heer geeft ons kracht om geestelijk te kunnen standhouden, te weerstaan. 42
Page 36
7. GEBED bij ieder gebed en iedere smeekbede biddend bij iedere gelegenheid – in de geest daartoe ook waakzaam zijnde met alle vasthoudendheid en iedere smeekbede aangaande alle heiligen Efe.6:18 Het bidden en waakzaam zijn is verbonden met vers 17: En ontvangt de helm van de redding en het zwaard van de geest, dat is Gods uitspraak. Efe.6:17 We lezen over drie activiteiten om ons te bekrachtigen in de Heer en in de macht van Zijn sterkte. 1. Onze medewerking. 2. De bevestiging van de Heer. 3. Voortdurend gebed en smeekbeden. Het aandoen van vier delen van de wapenrusting (onze medewerking) gebeurt met gebed en smeekbede. De bevestiging van de Heer is: helm en zwaard. Door Gods geest die in ons woont zijn wij dagelijks met Vader in gesprek. Zo hebben wij een geestelijke houding zonder bewuste inspanning, en zijn in harmonie met God. 43 Zo zal onze geest stil, biddend, zijn, terwijl we met onze handen, voeten en hoofd druk met het dagelijkse bezig zijn. Zijn woord geeft voedsel én taal om te bidden. Gebed Ons deel is: vrede en vreugde in heilige geest. En: wie als slaaf Christus dient, is welgevallig voor God en gekwalificeerd bij mensen Rom.14:18 Deze drie staan in de gebeden in de brieven van Paulus: 1. Slaven voor Christus; 2. Welgevallig voor God zijn; 3. Bij mensen gekwalificeerd. Slaven voor Christus Het in de Heer zijn zegt: als slaaf Christus in de praktijk dienen. Bidt om vrijmoedigheid. Efe.6:19 Verheug je in de Heer, altijd. Bidden is voor alle heiligen, tot waardige wandel, om vrucht te dragen. Kol.1:10 Bidt voor hen die ons denken plaatsen (terechtwijzen) en vooraan staan. 1Thes.5:12 Welgevallig voor God Verheug je altijd, bid onophoudelijk, dank Vader in alles, want dat is Gods wil. 1Thes.5:16-18 44
Page 38
Weest in niets bezorgd, maak alles met gebed en smeking onder dank bij Vader bekend. Fil.4:6,7 Gebed voor alles, iedereen. Gekwalificeerd bij mensen Ons contact met mensen kan niet gekwalificeerd zijn als je het plan van God tot redding van alle mensen niet kent, of niet gelooft dat Hij allen redt. Ons gebed is voor alle mensen. Onze welwillendheid zij alle mensen bekend: de Heer is nabij. Bij ieder gebed .... en smeking aangaande al de heiligen .... om het geheim van het evangelie bekend te maken. Efe.6:18a,19 Met deze gebeden, die wij voor allen doen, zullen wij een rustig en mild leven leiden. Nee, geen verplichting om al de gebeden uit de brieven van Paulus dagelijks te bidden. Laat ze onderdeel zijn van je gebed, van tijd tot tijd. Ten slotte: God neemt slechte mensen, valse broeders, onrust niet weg. Maar wij leren alles te zien zoals Hij. Omdat God de Redder van alle mensen is, kunnen wij de ander zien als vriend én potentieel gelovige, waarin God te Zijner tijd ook alles zal zijn. 45 Da-ath Opdat wij weten, wat God ons in genade schenkt! Gods Woord is leven. Getuigen van God en Zijn Woord. Da-ath is het Hebreeuwse woord voor ‘kennis’. Wat de Schrift in Kolossenzen 1:20 zegt, is dat God het al met Zich verzoent doordat Hij vrede maakte in het bloed van het kruis van Christus. da-ath.nl In samenwerking met: Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (de publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl
Page 40
Natuurlijk is het onderwerp van de Schrift Christus en niet satan. Toch gaat Paulus ervan uit dat satans gedachten ons niet onbekend zijn. "… opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend", 2 Korinthe 2: 10,11.

De duivel / satan


Page 0
Page 6
INLEIDING De satan vinden we onder diverse benamingen in de Bijbel, zoals: de duivel, de oude slang, de verzoeker en dergelijke. Over de oorsprong van satan vinden we bijzonder weinig terug in de Schrift. Waarschijnlijk is dit dan ook de oorzaak dat er zoveel over verzonnen is. Een rondje zoeken op internet levert een veelheid aan beschrijvingen en afbeeldingen op van hoe satan eruit zou zien, hoe hij zou zijn ontstaan, wat hij denkt en wat zijn plannen zijn, enzovoorts. Lucifer Over het algemeen leert men dat satan oorspronkelijk een engel van God was met de naam Lucifer. Deze engel had, na God, de hoogste positie, maar op een zeker moment ‘steeg het hem naar de bol’ en wilde hij zich boven God verheffen. Hierop werd hij samen met zijn volgelingen, die zijn kant hadden gekozen (demonen), uit de hemel gezet … en dat is de morele val van deze engel, die vanaf dat moment ‘satan’, of ‘duivel’ werd. Sindsdien probeert deze tegenstander (satan is Hebreeuws voor tegenstander) zoveel mogelijk mensen van God af te houden, onder andere door ze te verleiden. Een groot deel van het christendom gelooft dat hij de scepter zwaait in ‘de hel’1, een plek van altijddurende foltering van de ongelovigen en een soort tegenhanger van de hemel. 9 Natuurlijk zijn er allerlei variaties op het verhaal, maar meestal komt het hier ongeveer op neer. Al deze dingen vindt men niet alleen in het christendom, maar ook in andere godsdiensten. En we vinden het niet alleen in religie en theologie, ook talloze films, games, en zelfs popsongs zijn geïnspireerd op deze zienswijze over satan en demonen. Mythen Wat we beschreven vinden in de Bijbel met betrekking tot satan is eenvoudig. De informatie is wellicht karig, maar niet onduidelijk. Het probleem ligt, denk ik, in het feit dat men wat er wél over satan staat geschreven, niet wil geloven. Daarom heeft men de toevlucht gezocht tot mythen, 2Tim.4:4 en men heeft deze mythen ingelezen in de Bijbel om een leerstelling, die een overlevering is van mensen, te rechtvaardigen. Een bijbelgedeelte dat over de ondergang van de koning van Babel gaat, Jes.14 leest men alsof het over satan zou gaan. En ook een andere passage, die handelt over de teloorgang van de koning van Tyrus, Ez.28 spreekt over satan, zo is dan het idee. Eén God! In het licht van de Schrift kunnen deze theorieën niet standhouden. In deze uitgave wil ik uiteenzetten wat de Schrift wél leert over satan en de gedeeltes bespreken waar men inlegt dat het over satan zou gaan. 10
Page 8
Satan wordt in de Schrift ook wel “de god van deze aeon” genoemd, 2Kor.4:4 de god – met een kleine ‘g’ – van dit wereldtijdperk. Hoewel hij dingen plaatst en beschikt en daarom “god” (betekenis: plaatser/beschikker) genoemd wordt, zegt Paulus: 1 Korinthe 8 5 Want zelfs indien er zogenaamde goden zijn, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en er zijn vele goden en vele heren – 6 voor ons is er maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. 7 Maar niet bij allen is deze kennis … Er kunnen er dus wel zijn die “goden” genoemd worden, zoals satan, maar als het gaat om Degene Die alles beschikt en ook de Beschikker is van die andere ‘goden’, dan is dat er Eén, namelijk God, de Vader. In absolute zin is er één God. Alle dingen Paulus zegt in 1 Korinthe 8:6 dat alle dingen uit God zijn. Alle dingen, alles dus! Dat betekent dat ook satan een schepsel van God is. Het is niet de enige plek waar Paulus dit verklaart: Romeinen 11 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen (letterlijk: het al): Hem zij de heerlijkheid tot in de aeonen2! Net als in 1 Korinthe 8 zegt Paulus in dit tekstgedeelte, dat God niet alleen de oorsprong is van alles – alles is uit Hem – , maar dat 11 God ook de bestemming is van alles, alles is tot Hem. In 1 Korinthe 8:7 voegt hij eraan toe: “maar niet bij allen is deze kennis”. Dat lijkt me een understatement … God een zondaar? God is de Schepper van alles. Natuurlijk is Hij ook de Schepper van satan, dat kan eigenlijk niemand ontkennen. Ook al geloof je de mythe dat satan eerst een goede engel was, die zondigde en daardoor een gevallen engel werd, dan geloof je net zo goed dat God hem geschapen heeft. En God heeft hem dan ook nog eens zó gemaakt, dat satan kon zondigen. Welke visie je ook gelooft, is in de kern nog niet eens relevant. De vraag is: wist God toen Hij satan schiep wat Hij deed? Zo ja, dan heeft Hij het bewust gedaan en past het in Zijn plan. Zo nee, dan heeft God een ‘misser’ gemaakt. Als je dat laatste gelooft, heb je God naar beneden getrokken tot het niveau van de mens, een zondaar (letterlijk: een doelmisser). Er staat dus nogal wat op het spel. 12
Page 10
1. De betekenis van ‘satan’ en ‘duivel’ Hoewel we de tegenstander onder diverse benamingen tegenkomen, zijn de twee meest gebruikte en meest bekende benamingen: ‘satan’ en ‘duivel’. Het is goed de betekenissen van deze begrippen eens te bezien in de grondtaal. Zowel ‘satan’ als ‘duivel’ zijn niet slechts benamingen, maar het zijn woorden met een betekenis, die ons meer vertellen over de aard van satan. Satan ‘Satan’ is een Hebreeuws woord en betekent tegenstander. Wanneer er in de Bijbel over ‘tegenstand’ of een ‘tegenstander’ gesproken wordt, gaat het niet altijd over de satan. In het Hebreeuws wordt, wanneer het over de satan gaat, het lidwoord ‘de’ ervoor vermeld, zodat we weten over wie het gaat. Een gedeelte waarin we beide gebruiken van het woord vinden, is: Zacharia 3 1 En Hij deed mij Jozua, de grote priester, zien, staande voor het aangezicht van de boodschapper van JAHWEH3, en de satan, staande aan zijn rechterzijde, om zijn tegenstander (Hebreeuws: satan) te zijn. 2 En JAHWEH zei tot de satan: JAHWEH zal jou berispen, satan … Het Hebreeuwse woord heeft de betekenis van tegenstander, tegenpartij. Zo wordt het dan ook vaak vertaald, zie bijvoorbeeld in: 13 1 Koningen 5 3 Ú weet dat mijn vader David geen huis kon bouwen voor de Naam van JAHWEH, zijn God, vanwege de oorlog die zij rondom tegen hem voerden, totdat JAHWEH hen onder zijn voetzolen bracht. 4 Maar JAHWEH, mijn God, heeft mij nu rust gegeven van rondom. Er is geen tegenstander (satan) en geen dreiging van kwaad. Psalm 38 21 Wie kwaad voor goed vergelden, zijn mijn tegenstanders (satan), omdat ik het goede najaag. Conclusie: satan is Gods tegenstander, Zijn tegenpartij. Duivel In het Grieks van het Nieuwe Testament, komen we naast het naar het Grieks overgezette satana, nog een bekende aanduiding voor hem tegen: de duivel. Het Griekse woord hiervoor is ‘diabolos’, wat opgebouwd is uit twee woorden: door(heen) + werpen/gooien. De diabolos is degene die de dingen door elkaar gooit. Hij zaait verwarring, mengt waarheid met leugen, zodat de waarheid nog maar een halve waarheid is en dus een hele leugen. Daarom wordt dit woord door sommigen ook wel vertaald met ‘verdachtmaker’. De slang Meteen in het begin van de bijbelse geschiedenis zien we de verwarring die de diabolos zaait in de praktijk. 14
Page 12
Daar wordt hij “de slang” genoemd, maar hij is dezelfde als de duivel, de satan, zie Openbaring 20:2. Wanneer Eva tegen de slang zegt wat God heeft gesproken over de boom van kennis van goed en kwaad, en dat ze daar niet van zouden eten omdat ze anders sterven, zegt hij: Genesis 3 4 … Jullie zullen niet sterven. 5 Maar God weet dat, op de dag dat jullie daarvan eten, jullie ogen geopend zullen worden en jullie als God zullen zijn, goed en kwaad kennend. Gods woord wordt verdacht gemaakt, verdraaid. God heeft wel gezegd, maar … en dan volgt er een verdraaiing. Satan liegt en is de bedenker van de leugen. Jezus zei tegen de Farizeeën: Johannes 8 44 Jullie zijn uit de duivel als vader, en jullie willen de begeerten van jullie vader doen. Hij was een mensenmoordenaar vanaf het begin. En hij staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit de eigen dingen, want hij is een leugenaar, en de vader ervan. Vanaf het begin De duivel is de vader, de bedenker van de leugen. Waarheid brengt eenheid tot stand en de leugen verdeeldheid. Gods woord is de waarheid en brengt leven tot stand, Joh.6:63,17:17 de zonde baart dood. Jak.1:15 Van de duivel wordt hier dan ook gezegd dat hij een mensenmoordenaar is vanaf het begin, vanaf zijn oorsprong. 15 Dat is een argument dat hij niet eerst een engel was die perfect was geschapen en later zondigde. Staat niet in de waarheid In Johannes 8:44 zegt de Statenvertaling: “en is in de waarheid niet staande gebleven” in plaats van “en hij staat niet in de waarheid”. Daarmee de suggestie wekkend dat hij eerst wél in de waarheid stond. De grondtekst laat zien dat de duivel niet in de waarheid staat en dat hij dat ook nooit stond. Wanneer satan de leugen spreekt, doet hij dit vanuit ‘de eigen dingen’. Letterlijk staat hier: vanuit het eigen. De NBG51 heeft dit vertaald met: “naar zijn aard” en dat is ook het idee. Als satan liegt, komt dat uit zichzelf, uit hoe hij zelf is. Zo is hij vanaf het begin, vanaf het moment dat hij geschapen is. 16
Page 14
2. De oorsprong van satan In het vorige hoofdstuk heb ik al kort iets aangegeven over de oorsprong van satan. In vergelijking met andere onderwerpen is de Schrift wellicht summier in de beschrijving hiervan. Toch vinden we door heel de Bijbel genoeg informatie en aanwijzingen. Natuurlijk is het onderwerp van de Schrift Christus en niet satan. Dat zal ongetwijfeld de reden zijn dat we het met zo weinig informatie moeten doen. Toch gaat Paulus ervan uit dat satans gedachten ons niet onbekend zijn, 2Kor.2:11 maar daarvoor hoef je niet veel over hem te weten. In Johannes 8:44 lazen we dat hij een mensenmoordenaar is vanaf het begin en dat hij niet in de waarheid staat. De satan is de vader van de leugen, dat wil zeggen: hij brengt de leugen voort en is er de oorsprong van. Ook in zijn eerste brief zegt Johannes iets soortgelijks over de oorsprong van satan: 1 Johannes 3 8 … maar degene, die de zonde doet, die is uit de duivel, want de duivel zondigt vanaf het begin. Het kwaad De duivel zondigt vanaf het begin. Het is dus niet waar dat hij eerst een goed geschapen engel is geweest, die ‘in zonde is gevallen’. Hij is vanaf het begin een duivel, een doorheen-werper (diabolos) 17 en een tegenstander (satan). Hij is dat, omdat God hem zo gemaakt heeft. Er is één God en Hij is de oorsprong van alles: Jesaja 45 5 Ik ben JAHWEH en niemand anders, buiten Mij is er geen God. Ik zal u omgorden, hoewel u Mij niet kende, 6 opdat men zal weten, vanwaar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niets is. Ik ben JAHWEH, en niemand anders. 7 Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het kwaad, Ik, JAHWEH, doe al deze dingen. Duidelijker kan het niet. Hier laat God bij monde van Jesaja aan een heidense koning Cores weten wie Hij is. Buiten Hem is er geen God en Hij doet alle dingen. Hij is ook de schepper van het kwaad. Kwaad is een abstracter begrip dan satan, want hij is de personificatie van het kwaad, maar het idee is hetzelfde. Satan en het kwaad hebben hun oorsprong in God. Het is niet de enige Schriftplaats waar deze dingen zo helder worden onderwezen. Job In het boek Job vinden we hoe satan tot God nadert. Hij zegt tegen God dat Job Hem alleen maar trouw is, omdat hij zoveel heeft en omdat God hem heeft beschermd. God geeft satan dan de ruimte om Job alles af te nemen en om, in tweede instantie, ook Job zelf aan te tasten, maar zijn leven mocht satan niet nemen. 18
Page 16
In dit relaas, dat je vindt in Job 1 en 2, komt heel duidelijk naar voren dat satan weliswaar macht heeft, maar alleen binnen de speelruimte die God hem geeft. Nadat Job allerlei leed is overkomen, zegt zijn vrouw tegen hem dat hij God vaarwel zou moeten zeggen. Jobs antwoord is veelzeggend: Job 2 10 Maar hij zei tegen haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. Het is helder dat Job ervan uitging dat niet alleen het goede uit God is, maar dat we ook het kwaad van God ontvangen. Om dit te onderstrepen staat erachter dat Job niet zondigde toen hij deze woorden sprak. Ook de profeten getuigen van het feit dat het kwaad niet buiten God omgaat: Amos 3 6 Of wordt in een stad de bazuin geblazen zonder dat het volk beeft? Of komt er kwaad in de stad voor zonder dat JAHWEH dat doet? Klaagliederen 3 38 Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede? Jesaja 54 7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar in grote barmhartigheid zal Ik u bijeenbrengen. 8 In een stortvloed van grote toorn heb Ik voor u Mijn aangezicht 19 een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt JAHWEH, uw Verlosser. Jesaja 54 16 Zie, Ík heb de smid geschapen, die het kolenvuur aanblaast en wapentuig vervaardigt, geschikt voor zijn doel; en Ík heb de verwoester geschapen om te gronde te richten. Alles God is de Schepper van satan en Hij is ook de Schepper van kwaad. Hij werkt alles naar de raad van Zijn wil. Ef.1:11 Satan en het kwaad vervullen een rol in Zijn plannen. God wist bij de creatie van satan dat dit veel ellende zou voortbrengen, maar het was noodzakelijk kwaad om Zijn doel te bereiken. Over de schepping van satan staat dan ook: Job 26 13 Door Zijn geest werd de hemel bekoorlijk, Zijn hand heeft barensweeën met de wegvluchtende slang. Genesis 3 1 De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die JAHWEH gemaakt had. Het deed God menselijkerwijs gesproken pijn, Kl.3:33 dat Hij de tegenstander voortbracht. Hij wist wat satan teweeg zou brengen, maar toch maakte Hij hem. Waarom? Daarover meer in het volgende hoofdstuk. 20
Page 18
3. Waarom het kwaad? Er is één God. Geen waarheid die zo elementair is als deze. Het betekent dat God de Enige is Die in al Zijn handelen autonoom is. Hij is de Enige, Die vrij en onafhankelijk optreedt in Zijn beslissingen, besluiten, oordelen, enzovoorts. Niets of niemand kan Zijn plannen verijdelen en als Hij een doel heeft, werkt alles wat Hij maakt, beslist en regelt, mee aan die bestemming. De waarheid van de ene God vinden we dan ook heel de Schrift door: Deuteronomium 6 4 Hoor Israël! JAHWEH, onze God, JAHWEH is Eén. Hierover lees je bijvoorbeeld ook in Marcus 12:29 en 1 Timoteüs 2:5. Uit Hem Alles is uit God, Hij is de Schepper van alles. Hand.17:24; Rom.11:36 Alles wat God maakt, werkt Hij dan ook uit overeenkomstig de raad van Zijn wil. Jes.46:10; Ef.1:11 Alles, zelfs de goddeloze voor de dag van het kwaad. Spr.16:4 Van farao die tegen God inging, door Zijn volk niet te laten gaan, lezen we: 21 Romeinen 9 17 Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde. En van het volk van Egypte zegt de Schrift dat God hun hart veranderde, zodat zij Zijn volk haatten: Psalm 105 25 Hij veranderde hun hart, zodat zij Zijn volk haatten en Zijn dienaren listig behandelden. Waarom? De grote vraag is natuurlijk: waarom deed God dit? Waarom heeft God satan geschapen, waarom schiep Hij het kwaad? Waarom zette Hij de Egyptenaren op tegen Zijn volk, waarom maakte Hij farao tot tegenstander (= satan) van Zichzelf? Niet op al deze vragen geeft de Schrift een direct antwoord, maar op de vraag over farao wel. God heeft farao verwekt als tegenstander, opdat God in die ongehoorzame farao Zijn kracht zou bewijzen. God had een sterke tegenstander nodig, zodat Zijn kracht gedemonstreerd zou worden op de gehele aarde. God gebruikt tegenstellingen om iets duidelijk te maken, om zaken aan het licht te brengen. Er zijn talloze Schriftplaatsen die ons uitleg geven over hoe God van tegenstellingen, zoals iets negatiefs (kwaad), iets positiefs (goed) maakt. 22
Page 20
Een aantal voorbeelden: • Om Zijn genade te betonen, gebruikt God de donkere achtergrond van de zonde (Romeinen 5:20). • Om Zijn ontferming te tonen, sluit Hij allen op in ongehoorzaamheid (Romeinen11:32). • Onze onrechtvaardigheid bevestigt Gods rechtvaardigheid (Romeinen 3:5). • Het lijden van de huidige tijd, weegt niet op tegen de heerlijkheid die aan ons onthuld zal worden (Romeinen 8:18). • God doet alle dingen (dus ook het kwade) meewerken ten goede voor hen, die God liefhebben (Romeinen 8:28). • Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Korinthe 12:9). Contrasten Al vanaf het begin van de Bijbel worden we gewezen op contrasten. God plaatste bij Adam en Eva in de hof een boom van kennis van goed en kwaad. Let op: geen boom van ‘kennis van goed’ en een boom van ‘kennis van kwaad’, maar één boom van kennis van goed én kwaad. Adam en Eva hadden het goed, maar hoe kun je weten wat ‘goed’ is, als je niet weet wat kwaad is? Goed en kwaad zijn relatieve begrippen en niet los verkrijgbaar. 23 Wij leren die dingen kennen door tegenstellingen. Opnieuw een aantal voorbeelden: • Goed en kwaad (Genesis 2:9) • Dood en leven (Deuteronomium 32:39) • Arm en rijk (1 Samuël 2:7) • Baren en sterven (Prediker 3:2) • Doden en genezen (Prediker 3:3) • Afbreken en bouwen (Prediker 3:4) • Huilen en lachen (Prediker 3:5) • Zoeken en verloren laten gaan (Prediker 3:6) • Haten en beminnen (Prediker 3:8) • Oorlog en vrede (Prediker 3:8) • Welzijn en kwaad (Jesaja 45:7) • Licht en duisternis (Jesaja 45:7) • Vlees en geest (Johannes 3:6) • Sterven en levend maken (1 Korinthe 15:22) • Vergankelijkheid en onvergankelijkheid (1 Korinthe 15:42) Het negatieve bestaat als de donkere achtergrond om het positieve te laten schitteren. 24
Page 24
14 Sta, dan, wanneer jullie de lendenen omgorden met de waarheid, en het borstharnas van de rechtvaardigheid aantrekken, 15 en de voeten schoeien met de gereedheid van het evangelie van de vrede, 16 terwijl jullie bij dit alles het schild van het geloof opnemen, waarmee jullie al de gloeiende pijlen van de boze zullen kunnen uitdoven. 17 En ontvang als helm de redding en als zwaard de geest, dat is het woord van God. Wij worden opgeroepen om te staan, standvastig te blijven, in de waarheid, rechtvaardigheid, redding en het evangelie, en daarin te geloven. De duivel wil deze dingen van ons afpakken of ze verdraaien en daarmee onze vrede wegnemen. Wij zouden staan in het woord van God en Zijn beloften. Daar richt satan zich dan ook op en wanneer hij door mensen werkt, is dat waar wij op aangevallen worden. Ook Paulus was hiermee bekend: 2 Korinthe 12 7 En opdat ik mij door het allesovertreffende van de openbaringen niet zou verheffen, is mij een doorn in het vlees gegeven, een boodschapper4 van satan, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet zou verheffen. Paulus had in zijn bediening last van iemand, die hij noemt: een boodschapper van satan. Blijkbaar was er iemand die hem erg dwars zat bij de verkondiging van het evangelie. Een hoofdstuk eerder zei hij: 28 2 Korinthe 11 3 Maar ik vrees dat, zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft, zo misschien ook uw gedachten bedorven worden, weg van de eenvoud die in Christus is. 4 Want als er iemand komt die een andere Jezus predikt, die wij niet gepredikt hebben, of als u een andere geest ontvangt dan die u ontvangen hebt, of een ander evangelie, dat u niet aangenomen hebt, dan verdraagt u dat zeer goed. 2 Korinthe 11 13 Want zulke lieden zijn valse apostelen (letterlijk: pseudoapostelen), bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. 14 En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een boodschapper van het licht. 15 Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van gerechtigheid. Satan doet zich voor als een boodschapper van het licht. Dat is precies het tegenovergestelde van wat men over het algemeen in het christendom gelooft. Daar gelooft men dat satan ‘een engel van het licht’ was en nu een satan, een tegenstander is geworden. In 2 Korinthe 12:14 staat het precies andersom. Wie zou dat nou verdraaid hebben en de dingen door elkaar gooien …? Valse boodschappers Paulus is messcherp. Hij had de Korintiërs het evangelie gebracht en nu werden zij verleid door andere predikers. 29
Page 26
Die predikers waren zo sluw als de slang die Eva verleidde en daar vergelijkt hij ze dan ook mee. Zij zijn pseudo-apostelen en doen zich voor als apostelen van Christus. Paulus spreekt hier over de methodieken van satan en wijst de Korintiërs niet op ‘werelds vermaak’ of iets dergelijks, maar op predikers, theologen, die zich bezighouden met de Schrift en zich voordoen als dienaren van de gerechtigheid. Hij zegt hierbij dat dit niet zo vreemd is, omdat ook de satan zich voordoet als een boodschapper van het licht. Dat was immers ook wat de slang voorhield aan Eva: dat zij verlicht zou worden. Wanneer zij van de vrucht zou eten, zouden haar ogen geopend worden en zou zij worden als God. Gen.3:5 De verzoeking van Jezus Een ander voorbeeld waar we de aanpak van satan zien is bij Jezus, bij de verzoeking in de woestijn. In Matteüs 3 vinden we hoe de duivel driemaal Jezus probeert te verzoeken. Hij hanteert hierbij de Schrift, maar doet dat op een listige manier, door het uit de context te halen. Jezus antwoordde alle drie de keren met: “er staat geschreven …”. Satan bereikt het tegenovergestelde. Hij wilde kwaad doen, maar het goede kwam eruit voort en Jezus werd verheerlijkt: 30 Matteüs 4 11 Toen liet de duivel Hem gaan; en zie, boodschappers kwamen en dienden Hem. Eerder haalde ik al het voorbeeld van Job aan. Ook bij Job werd het kwade ten goede gekeerd. Job zei na al het lijden dat hem was overkomen: Job 42 5 Alleen door het horen met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Paulus had God gebeden dat deze ‘doorn in het vlees’ van hem zou worden weggenomen. Het antwoord van God was: “Mijn genade is voor jou genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht”. 2Kor.12:9 Paulus had hier iets van geleerd: 2 Korinthe 12 9 … Heel graag, dan, zal ik mij nog meer op mijn zwakheden beroemen, opdat de macht van Christus in mij woont. 10 Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, beledigingen, noden, vervolgingen, benauwdheden ten behoeve van Christus, want wanneer ik zwak ben, dán ben ik machtig. Kwaad wordt ten goede gekeerd Satans missie, Paulus aanvallen op zijn vertrouwen op God, was mislukt. Gods bedoeling was geslaagd. Zowel bij Jezus, Paulus en Job wordt het kwade ten goede gekeerd en ontvangt God de eer. 31
Page 28
Satan is slechts een instrument dat God gebruikt in Zijn plannen. Wij worden verzocht en aangevallen door satan en ook voor ons geldt: alle dingen doet God meewerken ten goede. Rom.8:28 Juist door die aanvallen leren wij te zien op God. Zullen wij, wanneer wij voor Hem verschijnen maar ook nu, satan de eer geven voor die levenslessen, of God, Die alles beschikt en bestuurt? Rom.11:36 32 5. Alle macht over de koninkrijken van de aarde? Veel christenen geloven dat satan alle macht heeft over de koninkrijken van de aarde. Ze baseren dat op het gedeelte van de verzoeking in de woestijn, waar Jezus door de duivel verzocht wordt. Driemaal probeert de duivel Jezus te verleiden en gebruikt hiervoor zelfs het woord van God door een Schriftplaats buiten de context te citeren. Bij de derde keer lezen we: Matteüs 4 8 Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid, 9 en zei tegen Hem: Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aanbidt. 10 Toen zei Jezus tegen hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen. [HSV] Alle macht? Is er hier sprake van dat Jezus stilzwijgend erkent dat satan alle koninkrijken van de wereld in zijn bezit heeft en ze kan geven aan wie hij wil? Nee, mijns inziens niet. Satan is weliswaar “de god van deze aeon”, zoals eerder aan de orde kwam, maar heeft deze positie omdat die hem is gegeven. Hij heeft niet de absolute macht over deze wereld, maar beweegt 33
Page 30
zich slechts binnen de marges die hem gegeven zijn. Hij oefent in deze aeon zijn invloed uit door de mensheid te verblinden door leugens en misleiding, maar dat is iets anders dan het hebben van alle macht over de koninkrijken van de wereld. Het is dan ook Jezus zelf, die zegt Wie alle macht is gegeven: Mattheus 28 18 … Mij werd gegeven alle macht in hemel en op aarde. Macht Satan heeft macht ontvangen, want hij is de overste van de macht (Grieks: exousia = volmacht, autoriteit) van de lucht, Ef.2:2 maar het is slechts binnen de grenzen die hem zijn gegeven. Beperkt in omvang en beperkt in tijd. Hij zal die positie weer moeten afstaan. Ook op andere plaatsen wordt er over de macht van satan gesproken (Handelingen 26:18, Kolossenzen 1:13, Efeze 6:13). In al deze Schriftplaatsen wordt het woord ‘exousia’ gebruikt. Het gaat niet om absolute macht, maar om een bepaald mandaat, de bevoegdheid om op te treden. Deze exousias zijn in Hem geschapen, Kol.1:16 en onderworpen aan de Schepper. Zoals ook onze aardse overheden dit zijn. Rom.13:1 Leugen Wanneer satan claimt dat hij de macht heeft over de koninkrijken van de aarde, is dat een leugen. Maar dat hoeft ons niet te verwonderen, want hij is immers de vader van de leugen. 34 Hoe triest is het dan dat juist veel christenen hem de macht toedichten op basis van het gedeelte uit Matteüs 4? Satan laat zich dat graag aanmeten, maar in de Schrift vinden we dit niet bevestigd. “Ga weg, satan” Wanneer de duivel aan Jezus voorhoudt dat hij Hem alle koninkrijken van de wereld zal geven, als Hij voor hem knielt en hem aanbidt, erkent de Heer die claim niet. Hij gaat gewoon het gesprek niet aan met satan. Hij stuurt hem weg en wijst satan op de Schrift, waar staat: “De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen”. [HSV] Alles onder Zijn voeten gesteld Christus is nu verborgen in de hemel, maar alles is al onder Zijn voeten gesteld. Nu zien wij dit echter niet, maar wij geloven het wel, omdat de Schrift het ons zegt. Hebr.2:8 In de toekomst zal Hij in het openbaar Zijn troon en macht opeisen. Ps.2:8 35
Page 32
6. De val van satan We hebben gezien dat satan vanaf de oorsprong zondigt en hij door God geschapen is als tegenstander, want alles heeft zijn oorsprong in God. Toch vinden we een uitspraak van Jezus waarin Hij zegt dat Hij de satan als een bliksemflits uit de hemel zag vallen. We vinden dit in: Lukas 10 18 En Hij zei tegen hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. [HSV] Verborgen Waar spreekt de Here Jezus over? Het kan niet over een gebeurtenis gaan die in het verleden had plaatsgevonden, want in Job lezen we tot twee keer toe dat satan nadert tot JAHWEH en dan is hij nog in de hemel (1:6, 2:1). Jezus spreekt hier over een, ook nu nog, toekomstige gebeurtenis. Hoewel satan de god van deze aeon is, werkt hij in het verborgene, 2Tes.2:7 en is hij nog niet op aarde geworpen. Dit zal in de toekomst gaan gebeuren. We vinden dit beschreven in: Openbaring 12 7 En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn boodschappers voeren oorlog tegen de draak, en de draak voert oorlog, en zijn boodschappers, 8 maar zij zijn niet sterk genoeg voor hem, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden, 9 en de grote draak werd uitgeworpen, de slang van de begintijd, 37 die duivel en satan genoemd wordt, die de gehele wereld doet dwalen; hij werd op de aarde geworpen, en zijn boodschappers werden met hem uitgeworpen. Openbaring 12 12 … Wee het land en de zee, want de duivel daalde met grote woede tot jullie neer, omdat hij weet, dat hij een korte tijd heeft. Grote verdrukking Hier wordt beschreven hoe de satan op aarde geworpen wordt. De context wijst ons op het tijdstip waarop dit zal gebeuren. Het valt samen met de aanvang van de 1260 dagen, Op.12:6 van de grote verdrukking. Die verdrukking zal zo hevig zijn als dat er nooit eerder geweest is vanaf het begin van de wereld en ook niet meer zijn zal. Mat.24:21 Natuurlijk speelt satan hier een grote rol in. Dat is dan ook de tijd waarin de woorden van Petrus hun uiteindelijke vervulling zullen krijgen: 1 Petrus 5 8 Wees nuchter! Waak! Want jullie tegenpartij, de duivel gaat rond als een brullende leeuw, die zoekt, wie hij kan verslinden. 38
Page 34
7. De koning van Babel De algemeen aanvaarde lering in het christendom is dat satan een gevallen engel is. Ooit was hij een engel met de naam Lucifer en door hoogmoed kwam hij in opstand tegen God, zijn Schepper. Deze hoogmoed leidde zijn val in en voortaan was hij de duivel, of satan. Wie zoekt op internet kan veel informatie vinden over de theorie van satan als ‘gevallen engel’. Zoek op woorden als Lucifer, duivel of satan, in bijvoorbeeld een internet encyclopedie als Wikipedia, en je kunt er van alles over lezen. Maar de Schrift zwijgt erover. Het is mythologie, voortgekomen uit de geest van mensen of van andere machten, maar niet uit God. Kaartenhuis Omdat men toch ‘bijbelse onderbouwing’ nodig had, heeft men de toevlucht genomen tot twee Schriftgedeelten, waarvan men zegt dat deze spreken over de val van satan. Maar bij een nauwkeurige lezing blijkt het ‘kunstige bouwwerk van redeneringen’ al snel als een kaartenhuis in elkaar te zakken. Eén van die twee gedeelten is Jesaja 14 en dan met name vers 12. Belangrijk is om te kijken naar de context van dit hoofdstuk. Jesaja 14 is onderdeel van een lang gedeelte dat de hoofdstukken 13-27 beslaat. In deze hoofdstukken worden de toekomstige oordelen over de volkeren beschreven. 39 In de meeste Bijbels staan er kopjes boven de hoofstukken welk oordeel over wélk volk in dat hoofdstuk beschreven wordt: Jesaja 13: de ondergang van Babel Jesaja 14:1-23: bevrijding van Israël (bevrijd van Babel) Jesaja 14:24-27: profetie tegen de Assyriërs Jesaja 14:28-32: profetie tegen de Filistijnen Jesaja 15-16: ondergang van Moab Jesaja 17: profetie tegen Damascus en Efraïm Jesaja 18: profetie over Morenland Jesaja 19: profetie over Egypte Enzovoorts … Toekomst Dit zijn allen profetieën die in de toekomst vervuld zullen worden. Eerst brengt God Zijn volk Israël in het oordeel, want het oordeel begint bij het huis van God. 1Pet.4:17 Na deze periode van benauwdheid voor Israël – die, zoals eerder werd beschreven “de grote verdrukking” wordt genoemd –, zullen de volkeren gericht worden in de dag van toorn, Op.6:17 (ook genoemd: “de dag van JAHWEH”, Statenvertaling: de dag des HEEREN). Zo wordt deze periode tevens genoemd in Jesaja 13:9. De oordelen in ‘de dag des HEEREN’ worden in de hoofdstukken in Jesaja beschreven. Het is ook het onderwerp in het boek Openbaring. Johannes wordt meteen aan het begin van het boek geplaatst ‘in de dag des HEEREN’. Op.1:10 In het boek Openbaring worden deze oordelen dan ook uitgebreid beschreven. 40
Page 36
Is het niet vreemd dat één uitspraak, of één gedeelte uit deze passage van maar liefst 15 hoofdstukken uit Jesaja die over de toekomst handelen, eruit wordt genomen en toegepast wordt op het verleden, op een veronderstelde val van satan? Jesaja 13 6 Jammert, want de dag van JAHWEH is nabij; als een verwoesting van de Almachtige komt hij. Jesaja 13 9 Zie, de dag van JAHWEH komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn … 10 Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden zullen hun licht niet laten schijnen, de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt, en de maan zal haar licht niet laten schijnen en de aarde zal lostrillen van haar plaats om de verbolgenheid van JAHWEH van de legermachten, en om de dag van Zijn brandende toorn. Context De context waarin Jesaja 14 staat, is duidelijk: het gaat over de dag van JAHWEH, de dag van Zijn toorn, waarin Hij de volken zal richten. Ook de tijdsbepaling in vers 10 is hierin een belangrijke aanwijzing. Het moment waarop zon, maan en sterren verduisterd worden, vinden we talloze keren in de profetieën. Het is de aanduiding voor het begin van de dag van JAHWEH (onder andere Joël 2:10,32 en Openbaring 6:12-13). Dit vindt plaats ná de grote verdrukking, zegt Matteüs 24:29. 41 Voor Israël is het oordeel voorbij, voor de volkeren begint dan de dag van toorn. Mens van de wetteloosheid In de koning van Babel herkennen we een figuur die we ook tegenkomen in Openbaring 13:1-8. Daar wordt hij “het beest uit de zee” (de ‘zee’ staat voor de volkeren) genoemd. Ook Paulus spreekt van deze figuur als hij in 2 Tessalonicenzen 2:3 spreekt over “de mens van de wetteloosheid”. Deze mens van de wetteloosheid – in Jesaja 14:16 gaat het eveneens over een mens –, zal zich in de tempel van God zetten, om te demonstreren dat hij God is (:4). Ook van de koning van Babel wordt in Jesaja beschreven hoe hij in zijn hart zegt dat hij zichzelf gelijk zal stellen aan de Allerhoogste. Jes.14:14 Laten we, in aansluiting op Jesaja 13, ook de eerste verzen van Jesaja 14 lezen: Jesaja 14 1 Want de HEERE zal Zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen. Hij zal hen neerzetten op hun eigen grond. De vreemdeling zal zich bij hen aansluiten en zich bij het huis van Jakob voegen. 2 De volken zullen hen nemen en naar hun woonplaats brengen. Het huis van Israël zal hen in erfelijk bezitnemen als slaven en slavinnen in het land van de HEERE. Zo zullen zij gevangenhouden wie hen gevangenhielden en heersen over hun onderdrukkers. 3 En het zal geschieden op de dag waarop de HEERE u rust zal 42
Page 38
geven van uw smart, uw onrust en de harde slavenarbeid die men u heeft doen verrichten … [HSV] Hier wordt gesproken over het huis van Jakob, namelijk Israël, dat de rust zal ingaan. Na tijden van verdrukking en onderdrukking zal God via Israël, met aan het hoofd haar Messias, het koninkrijk gaan vestigen over de hele aarde. 4 … dat u dit spotlied zult aanheffen op de koning van Babel, en u zult zeggen: Hoe houdt de onderdrukker op; opgehouden is de onderdrukking! Mashal Wat nu volgt is een spotlied (letterlijk: spreuk) over de koning van Babel. Deze koning die aan het hoofd staat van een laatste machtig wereldrijk, was dé onderdrukker van Israël en die onderdrukking is nu beëindigd. In deze spreuk (Hebreeuws: mashal) wordt zijn ondergang beschreven en gehoond. Het is een breed begrip, waaronder gelijkenissen vallen, Ps.49:5 de spreuken van Salomo, Spr.1:1 het lied van Bileam, Num.23:7 enzovoorts. Over het algemeen vinden we in deze spreuken allerlei dichterlijke vormen: manieren om dingen treffend en sterk uit te drukken. Zo ook in dit spotlied. Jesaja 14 5 De HEERE heeft de stok van de goddelozen gebroken, de staf van de heersers, 6 die volken sloeg in verbolgenheid met slagen zonder ophouden, 43 die in toorn over de heidenvolken heerste met een vervolging zonder inhouding. 7 Nu komt heel de aarde tot rust en stilte. Men breekt uit in gejuich. 8 Zelfs de cipressen verblijden zich over u. De ceders van de Libanon zeggen: Sinds u daar geveld ligt, klimt niemand omhoog om ons om te hakken. [HSV] De setting is duidelijk: de koning van Babel is verslagen. Hij, die met grote macht over de natiën heeft geregeerd, is neergeveld. Ook in Openbaring 8:9 wordt dit uitgebreid beschreven. Ceders of cipressen zijn bomen die een uitbeelding zijn van volkeren. Spottend en in dichterlijke taal wordt beschreven hoe de machthebber die eerst bomen (volken) omhakte, nu zelf geveld is. Hier wordt gesproken over een koning die van zijn macht is beroofd. Hoe kan men dit gedeelte toepassen op ‘een val van satan’? Was satan na die vermeende val dan machteloos en tot niets meer in staat, zoals hier van deze koning van Babel wordt gezegd? Geveld Jesaja 14 9 Het rijk van de dood (NBG-vertaling: dodenrijk5) beneden raakte om u in beroering, om u tegemoet te gaan, wanneer u zou komen. Het schudt ter wille van u de gestorvenen wakker, al de leiders van de aarde. Het laat van hun tronen opstaan al de koningen van de volken. 10 Zij zullen allemaal het woord nemen en zeggen tegen u: Ook u 44
Page 40
bent nu zo zwak geworden als wij, u bent aan ons gelijk geworden! 11 Uw trots ligt neergeworpen in het graf, met de klank van uw luiten. Onder u is een bed van maden gespreid, en wormen zijn uw deken. [HSV] De koning van Babel is neergeveld, zwak geworden en neergeworpen in het graf. Hij is dood en bedekt met wormen en maden. Hoe heeft men dit ooit kunnen toepassen op satan? Het werkelijke einde van satan vinden we beschreven in Openbaring 20:10, daar wordt hij geworpen in de poel van vuur. Verderop in deze bookazine kom ik daar nog op terug. In de verzen 9-11 van Jesaja 14, vinden we maar liefst elf keer de aanduiding ‘u’ of ‘uw’. Ik heb ze in de tekst cursief weergegeven. Alle elf keren gaat het over de koning van Babel. Wanneer het in vers 12 weer over ‘u’ gaat, dan gaat het dus, geheel logischerwijs, eveneens over de koning van Babel. Jesaja 14 12 Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U ligt geveld op de aarde, overwinnaar over de heidenvolken! [HSV] Jammerlijke Sommige vertalingen hebben in Jesaja 14:12 in plaats van ‘morgenster’ ‘Lucifer’ staan, zoals bijvoorbeeld de Engelse King James vertaling. Hoe men daar aan komt is een complex verhaal over vertalingen. Kort gezegd: iemand heeft ooit in het Latijns dat woord ‘Lucifer’ 45 hier ingebracht en daar omheen is een hele theorie ontstaan. Het doet niet echt ter zake, in de Schrift kom je de naam ‘Lucifer’ voor satan domweg niet tegen. In veel vertalingen staat hier ‘morgenster’, maar ook dat is een onjuiste vertaling, het is geen correcte weergave van het woord dat daar in de grondtekst staat. In Jesaja 14:12 staat letterlijk: jammerlijke. Het woord vertaald wordt met ‘morgenster’ is het Hebreeuwse heylel en dit is afgeleid van yalal dat huilen of jammeren betekent. Het woord ‘yalal’ komt 31 keer voor in het Oude Testament, de Hebreeuwse Bijbel. Alle keren wordt het vertaald met jammeren of huilen, behalve in Jesaja 14:12, daar wordt het vertaald met ‘Lucifer’ of ‘morgenster’. In bijvoorbeeld Job 38:7 wordt wél gesproken over “morgensterren”, maar hier wordt een heel ander Hebreeuws woord gebruikt. In 2 Petrus 1:19 wordt gesproken over “de Morgenster” (letterlijk: Lichtbrenger) en daar verwijst het naar Christus. Is het niet juist satan die zich voordoet als een lichtbrenger – een engel (letterlijk: boodschapper) van het licht – en ons wil laten geloven dat hij dé Lichtbrenger is …? Gevallen Een betere vertaling van het vers zou zijn: “Hoe bent u uit de hemel gevallen, jammerlijke … (of: jammer jij!).” Deze koning van Babel zal heel wat te jammeren hebben. Hij had zichzelf de hoogste positie toebedeeld. Hij wilde ‘als God’ zijn, 2Tes.2:4 en zich verheffen boven God tot in de hemel. 46
Page 42
Daar is hij dan ook, bij wijze van spreken (want het betreft hier een spotlied, een mashal = spreuk), uit gevallen. Beeldspraak die we vaker vinden in de Schrift (zie: Genesis 11:4: “de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan” en Lucas 10:15: “En jij, Kapernaüm, zal jij soms tot de hemel verhoogd worden? Tot het dodenrijk [letterlijk ook wel: onwaarneembare] zal jij neerdalen.”). Deze koning die zich als God wilde laten aanbidden, deze overwinnaar van de volken die zichzelf wilde verheffen, lag nu geveld op de aarde. Jesaja 14 13 En ú zei in uw hart: Ik zal opstijgen naar de hemel; tot boven Gods sterren zal ik mijn troon verheffen, … 14 Ik zal opstijgen boven de wolkenhoogten, ik zal mij gelijkstellen met de Allerhoogste. [HSV] De koning van Babel wilde zich verheffen boven de sterren. Dit kunnen we uitleggen als boven de sterrenhemel, waar God zetelt. Het kan ook betekenen dat hij het volk Israël wilde overheersen. Het huis van Israël wordt in de Schrift gesymboliseerd door de sterren van de hemel. Gen.37:9-10; Op.12:1 Jesaja 14 15 Echter, u bent in het rijk van de dood neergestort, in het diepst van de kuil! 16 Wie u zien, kijken u aan en letten op u: Is dit nu die man die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven, 17 die van de wereld een woestijn maakte, haar steden met de grond gelijkmaakte, zijn gevangenen niet losliet om naar huis te gaan? [HSV] 47 In plaats van een god blijkt deze koning van Babel gewoon een sterveling te zijn. “Is dit nu die man?” Een man, een mens, wordt hij hier dan ook genoemd. Deze koning van Babel wordt weliswaar beïnvloed door satan, maar niets in dit gedeelte wijst erop dat hij satan zélf zou zijn. En we vinden al helemaal niets terug over een veronderstelde val van satan in het verleden, ook in het vervolg van Jesaja 14 niet. In het volgende hoofdstuk ga ik dieper in op een ander gedeelte dat veelal als kroongetuige wordt opgevoerd als de vermeende val van satan: Ezechiël 28. 48
Page 44
8. De koning van Tyrus Naast Jesaja 14, de profetie over de koning van Babel, is er een ander hoofdstuk dat altijd genoemd wordt als één van de ‘bewijzen’ dat satan ‘een gevallen engel’ zou zijn: Ezechiël 28. Wat ik eerder schreef over Jesaja 14, geldt ook voor Ezechiël 28. Het is belangrijk om dit hoofdstuk in het verband te bezien. Oordeel Het opschrift dat de Statenvertalers boven het hoofdstuk hebben gezet is: “Profetie tegen de koning van Tyrus”. [SV977] Ezechiël 28 maakt deel uit van een aantal hoofdstukken (25-32) die handelen over oordelen over volken. De namen staan erbij, precies zoals in Jesaja 14 waar we dat ook zagen bij het hoofdstuk over de koning van Babel. De hoofdstukken 25-32 gaan over de oordelen over: • de Ammonieten (25:1-7) • de Moabieten (25:8-11) • de Edomieten (25:12-14) • de Filistijnen (25:15-17) • Tyrus (26:1-28:19) • Sidon (28:20-26) • Egypte (29-32) 49 Profetie Het betreft hier dus profetieën. En dat is belangrijk, want profetieën zijn voorzeggingen over de toekomst. Het woord ‘profetie’ betekent letterlijk: van tevoren zeggen. Het zou dan ook vreemd zijn als we in profetieën een verhandeling of, sterker nog, een uitleg vinden over iets uit het verleden, zoals men claimt als men zegt dat het hoofdstuk over ‘de val van satan’ zou gaan. Profetieën zeggen vooraf iets over wat later gaat plaatsvinden. Ook dit gedeelte uit Ezechiël is profetie (zie: 25:2, 28:21, 29:2 en 30:2). Klaaglied In de hoofdstukken die handelen over Tyrus, wordt maar liefst vier keer gezegd dat het een klaaglied is. In Jesaja 14 werd een spotlied of spreuk gegeven op de koning van Babel, hier betreft het een klaaglied over Tyrus en de vorst van Tyrus. We kunnen hier dan ook dichterlijke taal verwachten, wat soms wat gezwollen of hoogdravend overkomt. Het gedeelte gaat over verschillende volkeren en Ezechiël 28 gaat over de koning van een volk en over de stad Tyrus. Het gaat niet opeens in een paar verzen tussendoor (28:12-15) over een heel andere figuur dan de koning van Tyrus. Ik moedig iedereen aan om deze hoofdstukken eens aandachtig door te lezen. Als we niet vergiftigd zouden zijn met theologische denkbeelden, dan zouden we niet op het idee komen dat het hier over een ander gaat dan de koning van Tyrus. 50
Page 46
Hoofdstuk 27, het hoofdstuk voor het befaamde Ezechiël 28, vangt zo aan: Ezechiël 27 1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 En u, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus, 3 en zeg tegen Tyrus, dat zetelt bij de toegangen naar de zee, dat met de volken handeldrijft in veel kustlanden: Zo zegt de Heere HEERE: Tyrus, ú hebt gezegd: Ik ben volmaakt in schoonheid. [HSV] Tyrus had zélf gezegd: “ik ben volmaakt in schoonheid”. Het zijn de woorden die een hoofdstuk verder worden aangehaald over de koning van Tyrus: Ezechiël 28 11 Het woord van JAHWEH kwam tot mij, zeggend: 12 Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: Zo zegt mijn Heer JAHWEH: U, zegel van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid … Zondeloos? Uit het bovenstaande wordt nogal makkelijk geconcludeerd dat het over satan zou gaan, die, voor hij satan werd, een ‘volmaakte engel’ zou zijn geweest, zondeloos. Dan zou altijd de vraag moeten zijn: hoe kan een zondeloos, volmaakt wezen dan in zonde vallen? Daarnaast zijn er nogal wat figuren in de Bijbel die ‘volmaakt’ of ‘onberispelijk’ worden genoemd, terwijl er moreel gezien toch wel wat op aan te merken valt. Noach (Genesis 6:9), Jakob (Genesis 25:27), Job (Job 1:1,8) en David (2 Samuël 22:24) waren volmaakt of onberispelijk, voor zover een mens dat kan zijn. 51 Ook voor offerdieren, die gaaf of volmaakt moesten zijn, wordt dit woord gebruikt (Leviticus 3:1,6,9). Het is dus veel te overhaast om hieruit te concluderen dat het niet over de koning van Tyrus kan gaan, maar over een ander wezen. God of mens? De koning van Tyrus wordt weliswaar als ‘volmaakt’ aangeduid, maar Ezechiël 28 spreekt over een mens. Dat wordt tweemaal met nadruk vermeld (:2 en 9). Er wordt ook bij vermeld dat het niet gaat over een god, maar een mens (:2), dus ook niet over satan die “de god van deze aeon” wordt genoemd (zie: inleiding). Schip In Ezechiël 27:4-11 wordt Tyrus vergeleken met een geweldig schip. Uitgebreid wordt beschreven met welke schitterende materialen dit schip gebouwd was. Tyrus was een stad, in eerste instantie gelegen op een eiland, 800 meter uit de kust, in de zee. Vandaar de overeenkomst met een schip. Het was een stad, welvarend in de handel, maar het zou ten onder gaan. Die ondergang wordt beschreven in deze hoofdstukken in het beeld van een schipbreuk. Ez.27:26-36 Het was Alexander de Grote die de stad belegerde en puin in de zee stortte, om een weg naar het eiland te creëren. Sindsdien is het een schiereiland. 52
Page 48
Geschapen Ezechiël 28 13 … u was in Eden, de hof van God. Allerlei edelgesteente was uw sieraad: robijn, topaas en diamant, turkoois, onyx en jaspis, saffier, smaragd, beril en goud. Het werk van uw tamboerijnen en uw fluiten was bij u. Op de dag dat u geschapen werd, waren ze bereid. [HSV] De hof van Eden wordt in de Schrift vaker gebruikt als beeldspraak, Joël 2:3 maar hier is het ook letterlijk. De koning van Tyrus dreef handel in allerlei edelgesteente met de landstreek Eden en zal daar dan ook geweest zijn. Ez.27:22-23 In vers 13 lees je dat de koning van Tyrus geschapen is. Hierover wordt vaak gezegd dat het over satan zou gaan, omdat mensen geboren worden en geestelijke wezens geschapen zijn, zo is de redenering. Maar de Schrift zegt dat elk mens door God is geschapen, Ps.89:48 zelfs vijandige volkeren als de Ammonieten. Ez.21:30 Ook de koning van Tyrus is een schepsel van God. Cherub Ezechiël 28 14 U was een gezalfde, overdekkende cherub, Ik heb u aangesteld. U was op Gods heilige berg, u wandelde te midden van vurige stenen. Hier wordt de koning van Tyrus een ‘gezalfde, overdekkende cherub’ genoemd. Dit moet wel over satan gaan, zo concludeert men. Maar waar wordt satan in de Schrift dan een overdekkende 53 ‘cherub’ genoemd? Nergens! Dus die redenatie is nergens op gebaseerd. Of het moet op Ezechiël 28:14 zijn, maar dan verklaar je een vers door het vers zelf en op die manier kun je alles ‘bewijzen’. Als we ervan uitgaan dat de cherub verband houdt met de hof van Eden en we lezen Genesis 3, dan zijn de cherubs degenen die de hof bewaken (Genesis 3:24) en dus nadrukkelijk niet de satan (de slang). Geestelijk Voor zover ik dat uit de Schrift versta, is een cherub geen engel of bestaand wezen, maar is het een uitbeelding van iets. Een cherub is in de Schrift een representatie van koningschap (2 Koningen 19:15) en heerlijkheid (Ezechiël 10:4). Cherubs komen dan ook voornamelijk voor in verschijningen of visioenen (Ezechiël 10) en in afbeeldingen (Exodus 25:18, 1 Koningen 6:29). Ik kan dan ook vanuit de Schrift geen andere conclusie trekken dat het aanspreken van de koning van Tyrus als cherub, beeldspraak is die wijst op zijn koningschap en de heerlijkheid die hij van God ontvangen had. Er staat dan ook in vers 14: “Ik heb u aangesteld”. Het is God, Die de heerschappij van de koninkrijken geeft aan wie Hij wil, Dan.4:17 ook aan deze koning van Tyrus. Heilige berg Gods heilige berg is een aanduiding van de berg Sion, in Jeruzalem (Daniël 9:16) en ook de plaats van de tempel. 54
Page 50
Tyrus en de koning van Tyrus, toentertijd koning Hiram, hebben een grote rol gespeeld bij het helpen van de bouw van de tempel. Salomo, de bouwer van de tempel, sloot een verbond met deze koning van Tyrus. 1Kon.5:12 De koning van Tyrus was niet alleen een bondgenoot, maar ook een gelovige gezien zijn getuigenis in 1 Koningen 5:7: “Geloofd zij heden JAHWEH, Die David een wijze zoon gegeven heeft over dit grote volk”. De koning van Tyrus zal dan ook toegang hebben gehad tot de tempel en Gods heilige berg. Een toegang die de koning van Tyrus uit Ezechiël 28 wordt ontzegd (:16). Onberispelijk Ezechiël 28 15 Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd. [HSV] De koning van Tyrus werd in vers 12 al “onberispelijk” genoemd en daar zag je al dat dit geen synoniem is voor ‘zondeloos’ en dat er vaker met betrekking tot mensen wordt gesteld dat ze ‘onberispelijk’ zijn. Ook het feit dat hij geschapen werd, is geen aanwijzing dat het over satan zou gaan, want alle mensen zijn schepselen van God, zagen we. Deze koning van Tyrus was volmaakt in zijn wegen, totdat er onrecht in hem gevonden werd en hij van zichzelf verklaarde dat hij God was. Ez.28:2 Zou hij eerst, net als zijn voorvader Hiram, de God van Israël gediend hebben en later hoogmoedig zijn geworden en zichzelf aan God hebben gelijkgesteld? 55 De dood van de koning van Tyrus Niets in deze uiteenzetting wijst erop dat het hier over een ander gaat dan de koning van Tyrus, laat staan over een geestelijk wezen als satan. Deze koning zou een verachtelijke dood sterven, de dood van onbesnedenen. Ez.28:10 Ook dat wekt overigens de indruk dat deze koning een Jodengenoot (proseliet) was en zelf besneden, anders zou een ‘dood van onbesnedenen’ niets betekenen en niet verachtelijk zijn. Maar deze koning van Tyrus zou sterven en worden verteerd, Ez.28:16 namelijk tot as worden. Ook zou hij niet meer zijn tot aan de aeon (:19), iets dat van satan natuurlijk onmogelijk gezegd kan worden, want hij is de god van deze aeon. Niets in dit hoofdstuk wijst er dan ook op dat het hier over satan zou gaan in plaats van over een mens, integendeel. De Schrift is duidelijk over de oorsprong van satan, zie: 1 Johannes 3:8, Job 26:13, Genesis 3:1, Jesaja 45:6-7; 54:16. Waarom zouden we onze toevlucht zoeken tot Schriftgedeelten die spreken over de koning van Tyrus en de koning van Babel en de letterlijke uitspraken die de Schrift doet over satan negeren? 56
Page 52
9. Het einde van satan Enige tijd geleden las ik in oude edities van een bijbelmagazine een serie artikelen over satan. In deze artikelen werd de standaardleer, zoals verbreid is en verkondigd wordt in het christendom, naar voren gebracht. Dat bracht me op het idee om zelf eens voor het voetlicht te brengen hoe ik die dingen uit de Schrift versta. Dat heb ik gedaan en met deze uitgave wil ik het onderwerp afsluiten. Rest mij nog het einde van satan te bespreken. Laatste vermelding De laatste keer dat we de duivel vermeld vinden, is in: Openbaring 20 10 … en de duivel die hen doet dwalen, werd geworpen in het meer van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gekweld worden, tot in de aeonen van de aeonen6. Waar het meer van vuur voor mensen een tweede dood betekent (20:14), worden de wezens die hier genoemd worden in dit meer van vuur niet gedood, maar gekweld of gepijnigd. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt is ‘basanizo’ en dat houdt verband met een toetssteen. Overigens is het begrip ‘folteren’ ook van dit woord afgeleid. ‘Folteren’ is in onze taal, en hoe het toegepast wordt, een uiterst negatief begrip, maar het is in de basis bedoeld om de waarheid uit iemand los te krijgen. 57 Toegepast op satan: ook hij zal de waarheid erkennen dat Jezus Christus Heer is. Fil.2:10-11 Toetssteen Het gesteente basaniet, dat verband houdt met het Griekse basanizo, wordt gebruikt om edelmetalen te beproeven op hun echtheid en zuiverheid. Satan zal in de poel van vuur beproefd worden en over een toetssteen worden gehaald. Hoe lang? Zolang dat nodig is en het moment gekomen is dat hij gezuiverd is en niet meer vijandig staat tegenover zijn Schepper. Satan zal in de toekomst geen tegenstander meer zijn, zijn functie is tijdelijk. Zijn rol van tegenstander en door-elkaar-werper zal zijn uitgespeeld. Jezus zei dan ook al tegen hem, na de verzoekingen in de woestijn: Matteüs 4 10 Dán zegt Jezus tegen hem: Ga heen, satan! Want het is geschreven: de Heer, jouw God, zul jij aanbidden, en Hem alleen zul jij dienen. Voorzegging Jezus zei feitelijk tegen de satan: “jij zal de Heer, jouw God aanbidden en jij zal alleen Hem dienen”. Het staat in de toekomende tijd, als een voorzegging. Op dat moment stond satan dat niet aan, hij was Gods tegenstander en kon dat niet aanhoren en daarom vertrok hij. 58
Page 54
Jezus boog zijn knieën niet voor satan, maar satan zal wél de knieën buigen voor Jezus: Filippenzen 2 10 … opdat in de naam van Jezus alle knie zich zou buigen van de hemelsen en van de aardsen en van de onder-aardsen, 11 en alle tong zou instemmen, dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. Elke knie Alle knie gaat buigen; van aardsen en van hemelsen, ook van geestelijke wezens zoals satan, die zich nu nog in de hemel bevinden. Op.12:8 Satan zal belijden dat Jezus Christus Heer is, tot eer van God, de Vader. In 1 Korinthe 15 wordt eveneens over dit moment gesproken. Daar wordt het moment geschetst wanneer alle machten zullen zijn onderschikt: 1 Korinthe 15 25 Want Hij moet heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft geplaatst. 1 Korinthe 15 28 En wanneer alles aan Hem onderschikt zal worden, dán zal ook de Zoon zèlf onderschikt worden aan Hem, Die alles aan Hem onderschikt, opdat God zal zijn: alles in allen. Veranderen In het heelal zal geen vijandig schepsel meer zijn. Let op, dat bewerkt God niet door Zijn vijanden te doden, want 59 ook de dood zal worden tenietgedaan en elk schepsel dat God gecreëerd heeft, zal leven. 1Kor.15:22,26; 2Tim.1:10 God doodt Zijn vijanden niet definitief, Hij verandert ze en maakt met al Zijn creaturen vrede door het bloed van het kruis: Kolossenzen 1 20 … en door Hem alles – hetzij wat op de aarde is, hetzij wat in de hemelen is – tot Hem te verzoenen, wanneer Hij door Hem vrede maakt door het bloed van zijn kruis. 60
Page 56
BIJLAGE 1: De ‘christelijke’ mythe van de hel Regelmatig word ik geconfronteerd met teksten als: “Niemand heeft het begrip ‘hel’ vaker gebruikt dan Jezus”. Maar Jezus heeft het woord ‘hel’ nooit gebruikt, dat is voor iedereen makkelijk na te gaan. Overal waar Jezus in de vertalingen lijkt te spreken over de hel, staat in de grondtekst Gehenna. Dat is een Grieks woord en is een plaatsaanduiding. ‘Gehenna’ is het Griekse woord voor het Dal van Hinnom. Dit is een dal ten zuiden van Jeruzalem. Gehenna ‘Gehenna’ is een plaatsnaam en zou daarom niet vertaald moeten worden, plaatsnamen worden normaal gesproken niet vertaald. Hoe men aan het vertaalwoord ‘hel’ is gekomen, is raadselachtig en duister. Het is gebaseerd op theologische interpretatie en traditie en niet op vertaling. Gehenna vertalen met ‘hel’ is pure bedriegerij en het verdraaien van Gods woord. In de vier evangeliën komt het woord ‘Gehenna’ 11 keer voor. Namelijk in Matteüs 5:22, 29, 30; 10:28; 18:9; 23:15, 33. In Marcus 9:43, 45, 47 en Lucas 12:5. Daarnaast komt het woord nog voor in Jakobus 3:6. In de NBV-vertaling heeft men alle keren dat het woord voorkomt (op één keer na) het woord als plaatsnaam laten staan en weergegeven met ‘Gehenna’. Dat is correct. 61 Plaatsnamen dienen vertalers niet te vertalen. Plaatsnamen als: Jeruzalem, Hebron, Galilea, enzovoorts, worden in de Bijbel ook niet ‘vertaald’, maar ongewijzigd weergegeven. Ook andere plaatsaanduidingen, zoals: het dal van Achor (Jesaja 65:10) en de vlakte van de Jordaan (2 Kronieken 4:17) worden in de bijbelvertalingen weergegeven als plaatsnamen en zo hoort het ook. Profetie van Jesaja Als de Here Jezus zegt in Marcus 9: 43 En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel [= Gehenna], in dat onuitblusselijk vuur; 44 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. 45 En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel [= Gehenna], in dat onuitblusselijk vuur; 46 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. 47 En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar één oog hebbende, in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur [= vuur van Gehenna] geworpen te worden; 48 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. [SV1977] dan refereert Hij aan de woorden die we vinden in het slot van Jesaja. 62
Page 58
Driemaal vinden we in dit gedeelte in Marcus 9 de frase: “Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt” (vers 44, 46, 48) en exact hetzelfde vinden we in: Jesaja 66 23 En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere, en van de ene sabbat tot de andere, alle vlees komen zal om te aanbidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. 24 En zij zullen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen van de lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen voor alle vlees een afgrijzing wezen. [SV1977] De duizend jaar In de duizend jaar, het Koninkrijk waarin Christus zal regeren op aarde, zullen de volkeren bij gelegenheid optrekken naar Jeruzalem “om voor mijn aangezicht te aanbidden”, zegt JAHWEH (:23). Deze reizigers zullen de dode lichamen zien (:24) van degenen die omgekomen zijn en die tegen JAHWEH overtreden hebben. Vergelijk Jesaja 66:16. Er zullen in dit dal, dat in het verleden eerder als vuilstortplaats heeft gediend waar afval verbrand werd, lijken liggen. Deze lijken blijven liggen en worden aangevreten door wormen en vuur. Dat is een huiveringwekkend en macaber schouwspel, maar valt in het niet bij een eindeloze foltering in de hel en heeft hier dan ook niets mee te maken. 63 Paulus zegt in 2 Timoteüs 4: 3 Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich tal van leraars zullen bijeenhalen, 4 dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels [letterlijk: mythen] keren. [NBG51] Het evangelie ‘Hel’ is een ongezond woord, 2Tim.1:13 dat niet voorkomt in de Schrift. Het is een verzinsel, een mythe. God kent geen hopeloze gevallen en eindeloze straf en toorn. Ef. 4:2627 God houdt gericht om zaken recht te zetten, maar oordeel is nooit eindeloos en dus doelloos. God laat niet varen de werken van Zijn handen. Ps.138:8 Ook de dode lichamen die daar in het Dal van Hinnom zullen liggen, zullen levend gemaakt worden, want de Schrift leert: 1 Korinthe 15 22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. … 26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood. [SV1977] 2 Timoteüs 1 10 … Jezus Christus, die de dood tenietdoet, en leven en onvergankelijkheid aan het licht brengt door het evangelie. 64
Page 60
Dát is het evangelie van de gelukkige, de blije God, 1Tim.1:11 [TELOS] Die alles tot een goed einde gaat brengen! Bron: Oudijn, G. (2015). De ‘christelijke’ mythe van de hel. Gezonde Woorden, http://gezondewoorden.nl/christendom/dechristelijke-mythe-van-de-hel/ 65 BIJLAGE 2: Het evangelie lezen in het ‘licht’ van een eindeloze hellestraf? Eerder bracht ik wat dingen naar voren over het Griekse woord ‘Gehenna’ dat in veel bijbelvertalingen wordt vertaald met hel. Dit is geen vertaling, maar klassieke theologie die men in de Bijbel projecteert, plaatsnamen dienen niet te worden vertaald. Alle mensen Aansluitend hierop werd mij voorgehouden dat er wél teksten in de Bijbel staan die gaan over allen en alle mensen die lijken te zeggen dat God daadwerkelijk allen op het oog heeft en de Redder is van alle mensen, máár dat we deze teksten anders zouden moeten verklaren. We zouden ze moeten verklaren in het licht van de leer van een eeuwige (in de zin van: altijddurende) hellestraf. “Redder van alle mensen”, wordt dan ‘Redder voor alle mensen’. “Allen gerechtvaardigd” wordt: ‘allen gerechtvaardigd op voorwaarde dat …’. “Elke knie zal buigen en elke tong zal belijden” is een gedwóngen buigen en belijden, enzovoorts. Men verzint eerst een theologisch concept van een ‘hel’ en een ‘eindeloze hellestraf ’ en vervolgens moeten wij de Schrift in dat ‘licht’ gaan lezen. De Schrift lezen in het licht van woorden van menselijke wijsheid (1 Korinthe 2:4) en mythen (2 Timoteüs 4:4) die haaks staan op de waarheid. Dat is niet alleen de omgekeerde wereld, maar ook volkomen dwaasheid! Het evangelie verdonkeremanen en terzijde schuiven … En vervolgens zeggen dat verzen – waarin klip en klaar vermeld 67
Page 62
wordt dat de levende God de Redder is van alle mensen, de Redder is van de hele wereld en allen redt – in het ‘licht’ gelezen moeten worden van een eindeloze hellestraf …? Hoezo licht van een eindeloze hellestraf? Dat is dikke, dikke duisternis! Wie dat zegt, is op z’n zachtst gezegd betoverd (Galaten 3:1). Licht Het evangelie IS licht (2 Korinthe 4:4) en verlicht onze ogen en hart. Wij mogen in dat licht wandelen waardig het evangelie van Christus. Fil.1:27 Dat is: in overeenstemming met de waarde van het evangelie. Het evangelie is het goede bericht dat God alle mensen liefheeft en die liefde vergaat nooit (1 Korinthe 13:8) en overwint daarom ook alles! Wie God niet als dé God erkent, namelijk als de Plaatser en Beschikker van alle dingen, wordt ijdel en leeg in zijn redeneren, wordt onverstandig in het hart en het hart wordt verduisterd. Rom.1:21 Dan ga je theologiseren en de Bijbel lezen in het ‘licht’ van een eindeloze hellestraf en andere theologische misvattingen. Wie Hem wel als dé God erkent, wordt verlicht in het hart (Efeze 1:17-18) en ontvangt wijsheid en verstand (Kolossenzen 1:9). Schriftplaatsen Hieronder de teksten die naar voren werden gebracht waarin God in Zijn woord zou aangeven dat Hij ‘allen op het oog heeft, maar dat we dat zouden moeten lezen in het licht van een eindeloze hellestraf ’: 68 Johannes 3 17 Want God zond de Zoon niet in de wereld opdat Hij de wereld zou oordelen, maar dat de wereld door Hem gered zal worden. Johannes 4 42 … wij weten dat deze waarlijk de Redder van de wereld is. Johannes 12 47 … Want Ik kwam niet opdat Ik de wereld zou oordelen, maar opdat Ik de wereld zou redden. Romeinen 3 23 Want allen zondigden en hebben gebrek aan de heerlijkheid van God, 24 om niet gerechtvaardigd wordend in Zijn genade, door de verlossing die is in Christus Jezus. Romeinen 5 18 Zo dan, omdat het door één overtreding voor alle mensen kwam tot veroordeling, zo komt het door één rechtvaardige daad voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven. Romeinen 11 32 Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen. 1 Korinthe 15 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Filippenzen 2 10 … opdat in de Naam van Jezus iedere knie zou buigen, van hemelingen en van aardsen en van onderaardsen, 11 en iedere tong zou belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader. 69
Page 64
Kolossenzen 1 20 … en door Hem het al met Zich te verzoenen in Hem, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij dat op de aarde, hetzij dat in de hemelen. 1 Timoteüs 4 10 Want hierom zwoegen wij en worstelen wij dat wij vertrouwd hebben op de levende God, Die redder is van alle mensen, speciaal van gelovigen. Stuk voor stuk geweldige Schriftplaatsen die een mens blijdschap en hoop geven en die getuigen van een liefdevolle God, Die niet laat varen de werken van Zijn handen. Maar volgens de theologie en de kerkleer mogen wij niet geloven wat God Zelf verklaart in Zijn woord en moeten wij dit lezen in het licht van wat ‘wijze’ theologen en kerkleiders ons willen doen geloven. Tja … oordeelt u zelf maar wat de Schrift leert … Bron: Oudijn, G. (2015). Het evangelie lezen in het ‘licht’ van een eindeloze hellestraf? Gezonde Woorden, http://gezondewoorden.nl/christendom/hetevangelie-lezen-in-het-licht-van-een-eindeloze-hellestraf/ 70 NOTEN 1 Zie bijlage 1 (blz. 61) en 2 (blz. 67). 2 ‘Aeon’ (Grieks: aiōn) is een wereldtijdperk. Meer informatie over deze tijdperken kunt u vinden bij: http://gezondewoorden.nl/?s=aeonen 3 In vertalingen staat “HEERE” of “HEER” met allemaal hoofdletters. Dat staat voor de Naam ‘JAHWEH’, God, de “Ik ben Die Ik ben” en “Ik zal er zijn”. Jesaja 45:5 (letterlijk): “Ik ben JAHWEH en niemand anders, buiten Mij is er geen God.” Er staat ook “Heer” of “Heere” met één hoofdletter, dat staat voor Kurios. Het Griekse ‘Kurios’ heeft dezelfde betekenis als het Hebreeuwse ‘Adonai ’ en dan gaat het over de Heer: Hij die de Meester en Eigenaar is van alles en iedereen. 4 Het woord ‘engel’ is de Nederlandse vertaling voor het Griekse woord ‘aggelos’ [uitspraak: ‘angelos’]. Dit woord komt 187 keer voor in het Nieuwe Testament en het wordt 180 keer vertaald met ‘engel’ en 7 keer met ‘boodschapper’. ‘Engel’ is feitelijk geen vertaling, maar een klanknabootsing want ‘aggelos’ betekent ‘boodschapper’. 5 ‘Dodenrijk’ is een benaming uit de Griekse mythologie. Het woord ‘hades’ staat voor: de god van de onderwereld. Later werden de ‘godheid’ en de onderwereld beiden “hades” genoemd. 6 Voor meer informatie, zie: http://gezondewoorden.nl/videos2/de-aeonen-van-de-aeon/ 71
Vanwaar haalde Abraham de mosterd? 'Most' – je komt dat woord vaak tegen in de Bijbel – is druivensap. Het is druivensap 'vers van de pers', ook wel 'nieuwe wijn' genoemd. Alles wat van de wijnstok af komt, is most en dat werpt veel licht op die uitdrukking. Wat wist Abraham wél dat wij niet (meer) weten?

Vanwaar haalde Abraham de most?


Page 0
Page 6
“En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden.” Genesis 14:18-20 [NBG51] 9 1. De vrucht van de wijnstok Ik wil je graag meenemen naar een geschiedenis die pakweg net zo ver vóór Christus lag als wij ná Christus leven. Wij leven ongeveer 2000 jaar na Christus en deze geschiedenis gaat over Abram. Abram, want zo heette hij op dat moment nog – later werd het: Abraham – , leefde ongeveer 2000 jaar voor Christus, dus dat is vierduizend jaar geleden. Vanwaar haalde Abraham de mosterd? Weet u dat? Een idee? Ik heb deze uitdrukking opgezocht bij de internet-encyclopedie Wikipedia. Daar stond dat ‘weten waar Abraham de mosterd vandaan haalt’ betekent, dat iemand weet hoe de zaken in elkaar steken. En er stond dat het woord ‘mosterd’ een verbastering is van ‘mutsaard’ en dat betekent: brandhout. Ik ging verder zoeken naar die uitdrukking en kwam een standaardwerk uit 1902 tegen van F.A. Stoet: “Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden”, online te lezen op het internet. En ik vond, in oud Nederlands, dit: “Bijna allen, die getracht hebben eene verklaring van deze uitdrukking te geven, beweren dat zij eigenlijk moest luiden: ‘weten waar Abraham den mutsaard haalt’. Het zou dan eene 11
Page 8
zinspeling zijn op het verhaal van Abrahams offerande zooals het staat opgeteekend in Genesis 22 vs 1.-14.” Maar deze schrijver zegt: “Er bestaat evenwel een groot bezwaar tegen deze verklaring, namelijk dit, dat er in dat verhaal niet naar een mutsaard gevraagd wordt. Izaak zegt alleen: ‘Vader! Ik zie het vuur en het hout’ – brandhout dus – ‘maar waar is het lam tot het brandoffer?’” Kortom, F.A. Stoet zegt dat er aan de verklaring die men voor die uitdrukking geeft, toch een bezwaar kleeft. Hij zegt: “Professor de Goeje heeft in het tijdschrift (…) eene andere verklaring voorgesteld. Deze geleerde (…) meent dat ‘mosterd’ een verbastering kan zijn van most.” Ik wist toen genoeg, het bracht mij namelijk op een enorm idee. Want ‘most’ – je komt dat woord vaak tegen in de Bijbel – is druivensap. Most is druivensap ‘vers van de pers’, ook wel ‘nieuwe wijn’ genoemd, met name in het Nieuwe Testament; er is sprake van oude en nieuwe wijn. Men zegt wel: ‘Most is een verzamelnaam van de vrucht van de wijnstok, waarbij wijn meer specifiek gegist druivensap is.’ Maar alles wat van de wijnstok af komt, is most en dat werpt veel licht op die uitdrukking. Ineens begreep ik waar Abraham de most vandaan haalde … 12 2. Leven en overvloed Het was een paar eeuwen na de zondvloed en de wereldbevolking was nog betrekkelijk gering, relatief gesproken. Abram had zijn neef Lot bevrijd uit de ellende met een legertje van maar 318 man, want zoveel stelde dat toen nog niet voor. “Toen Abram hoorde, dat zijn broeder als gevangene was weggevoerd, bracht hij zijn geoefenden, degenen die in zijn huis geboren waren, in de strijd, driehonderd achttien man, en achtervolgde hen tot Dan toe. En zij verdeelden zich des nachts tegen hen in troepen, hij en zijn slaven, en versloegen hen en achtervolgden hen tot Choba toe, dat ten noorden van Damascus ligt. En hij bracht al de have terug, en ook zijn broeder Lot en diens have bracht hij terug, evenals de vrouwen en het volk. Toen ging de koning van Sodom uit, hem tegemoet, nadat hij teruggekeerd was van het verslaan van Kedorlaomer en de koningen die met hem waren, naar het dal Sawe, dat is het Koningsdal.” Gen.14:14-17 [NBG51] Nadat hij ten strijde was getrokken tegen enkele stadstaten en had gezegevierd, was Abram van de krijgstocht teruggekomen. Je leest dat hij weer terugging naar zijn woonplaats Berseba, in het zuiden van Israël, en onderweg passeert hij dan het latere Jeruzalem. “En”, staat er dan in Genesis 14:18, “Melchisedek, de koning van Salem” – in de Psalmen lees je verschillende keren over ‘Salem’ en dan blijkt het een woord te zijn dat staat voor Jeruzalem – “bracht brood en wijn …”. Dat is die most. 13
Page 10
En dan vervolgen de verzen 19 en 20: “… hij nu” – Melchisedek – “was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij” – Abram – “gaf hem van alles de tienden.” Met het geven van de tienden erkende Abram Melchisedek als zijn meerdere. Bovendien, de schrijver in de Hebreeën-brief zegt later: Het feit dat Melchisedek Abram zegende, geeft aan dat Abram de mindere was van Melchisedek. “Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend.” Heb.7:7 [NBG51] Het meerdere, dat is ontegenzeglijk, zegent het mindere; oftewel het mindere wordt gezegend door de meerdere. Wij zeggen ook altijd: ‘Alle zegen komt van boven’, niet ‘van onderen’. Hier vind je dus een figuur die in de rest van de Bijbel een grote rol blijkt te spelen, maar wat wij van de man, deze Melchisedek, weten is maar heel weinig. Sterker nog, we weten niets van zijn afkomst, we weten niet wie zijn vader en moeder waren, we weten niet wanneer hij geboren was, hoe oud hij was, we weten niets van zijn koningschap. Van de historische Melchisedek hebben we alleen de informatie die we over hem vinden in het boek Genesis. Hij was de koning van Salem, Jeruzalem, en hij bracht brood en wijn. ‘Brood en wijn’ in de Bijbel zijn altijd een beeld van leven en overvloed. En dat is wat Melchisedek, de koning-priester van Salem, aan Abram gaf: leven en overvloed. 14 3. Leven dat sterker is dan de dood Ik heb ‘brood en wijn’ nagezocht in de concordantie en toen kwam ik nog een paar van die uitdrukkingen tegen. In Psalm 104:15 staat: “… en wijn, die het hart des mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.” [NBG51] Brood versterkt de mens en wijn verheugt de mens. Anders gezegd, brood zorgt ervoor dat je kunt leven en wijn geeft een motief om te leven. Het is een uitbeelding van leven en van overvloed. Nog zo’n uitdrukking in Prediker 9:7a. “Welaan dan, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met een vrolijk hart …” [NBG51] Een heleboel mensen weten nauwelijks iets over de betekenis van brood en wijn. Als er gesproken wordt over ‘het avondmaal’, een niet erg terechte term, fixeert men zich altijd maar op: dood. Alsof het bij ‘brood en wijn’ zou gaan om de dood. Die gedachte is niet helemaal ten onrechte, maar omdat ze slechts half goed is, is ze dus feitelijk fout, want je mist namelijk de clou. In het besef van wat we weten vanuit het Nieuwe Testament, spreekt ‘brood en wijn’ van Hem, die de dood heeft overwonnen. Het spreekt van leven dat sterker is dan de dood. 15
Page 14
Psalm 110, vers 4: “Gij zijt priester voor eeuwig …”. Hier wordt de Messias aangesproken, de Zoon van David. Letterlijk staat er “tot in de eeuw”, anders gezegd: “tot in de aeon2 naar de ordening van Melchisedek”. Dat is de tweede keer dat we Melchisedek tegenkomen in de Bijbel, 1000 jaar later. Hier vinden we meteen dat de figuur van Melchisedek een sterke Messiaanse lading krijgt. Wat dit betekent, komen we later tegen in de Hebreeën-brief. Van de Messias wordt gezegd dat Hij de Koning is. Hij zal heersen te midden van Zijn volk en Hij zal over vijanden triomferen. Maar Hij is méér dan alleen Koning, want Melchisedek was ook priester. Koning-priester en vandaar dat hier staat: “naar de ordening van Melchisedek”. In Israël was het uitgesloten dat een koning ook een priester was. Een priester kwam altijd uit de stam Levi, terwijl een koning per definitie uit de stam Juda kwam, zodat koningschap en priesterschap nooit in één persoon verenigd konden zijn. Een koning was geen priester en een priester was geen koning. Maar de Messias die ooit zou komen – op wat voor wijze wordt hier nog niet gezegd – zou niettemin niet alleen maar Koning zijn, Hij zou ook Priester zijn. 18 5. Koning van de gerechtigheid en vrede Als je dan, 1000 jaar verder, een stap doet in de tijd, kom je aan in de tijd van de eerste eeuw van onze jaartelling: de tijd dat het Nieuwe Testament geboekstaafd is. De Hebreeën-brief is voor een groot gedeelte niets anders dan een groot commentaar op de figuur van Melchisedek. De schrijver heeft een heel lange aanloop nodig en in Hebreeën 5:10 staat dan geschreven dat de Zoon door God wordt aangesproken als “hogepriester naar de ordening van Melchisedek”. En dan zegt de schrijver erbij: “Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij” – hij heeft het over de Hebreeën – “traag zijt geworden in het horen.” Heb.5:11 De schrijver wilde veel over Melchisedek gaan vertellen, maar hij geeft aan dat het geen ‘melk’ maar ‘vaste spijs’ is, waar je ‘op moet kauwen’. Heb.5:12 Het is verborgen en er zit enorm veel in, dat blijkt wel uit het vervolg. In Hebreeën 7:1 lees je dan: “Want deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God …”. Zo wordt dat ook gezegd in Genesis 14:18: priester van de Allerhoogste. Wanneer in de Bijbel de uitdrukking ‘de Allerhoogste’ wordt gebruikt, moet je opletten. Als God ‘de Allerhoogste’ wordt genoemd, dan betekent dat (de uitdrukking geeft het al aan): ‘Hij is hoger dán …’. Dan gaat het altijd over de God die triomfeert over vijanden. 19
Page 16
In Genesis 14 lees je die associatie al en in het boek Daniël en in de Psalmen vind je dat ook. “Want deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende, aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes …” Heb.7:1-2 [NBG51] De betekenis van Melchisedek: - - ‘melchi’ komt van ‘melech’ en betekent koning ; ‘sedek’ betekent rechtvaardig of gerechtigheid. Melchisedek betekent dus: koning van de gerechtigheid. Vervolgens ook: koning van Salem. ‘Salem’ betekent vrede, in het Hebreeuws ‘shalom’ en ‘salaam’ in het Arabisch. ‘Koning van Salem’ betekent dus: koning van vrede. Maar het is nog veel frappanter dan wat de schrijver aangeeft. Hij is niet alleen ‘koning van vrede in het algemeen’, maar ook koning van Salem; de aanduiding van de plaats die later ‘Jeruzalem’ zou heten (het heeft trouwens ook nog de naam ‘Jebus’ gehad, maar het is wel degelijk de aanduiding van Jeruzalem). Want als deze Melchisedek dan een type is, een vooruitwijzing naar de Messias die zou komen: de Koning-Priester, dan is het opmerkelijk dat hij juist zijn zetel (of zijn troon) had, in de plaats waar de Zoon van David, de Messias, Zijn heerschappij zal uitvoeren, namelijk: vanuit Jeruzalem. 20 Dus als straks de Messias zal verschijnen in Jeruzalem, dan zal Hij daar Zijn zetel innemen. Maar 4000 jaar eerder heerste daar al een koning onder de naam Melchisedek, koning van Salem. 21
Page 18
6. Type van Hem, die komen zou En dan staat er verder in Hebreeën 7: “zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos. Merkt dan op, hoe groot deze is …” Heb.7:3-4a [NBG51] In Genesis wordt niet genoemd wie de vader van Melchisedek was en wie zijn moeder was, er wordt geen geslachtsregister gegeven en dat is op zich heel frappant. Hier worden conclusies getrokken uit wat er niet staat in de Bijbel. Dat is eigenaardig en werpt licht op hoe typologie in de Bijbel werkt. Vaste spijzen, dingen die verborgen liggen in het Woord van God. Daar ligt altijd meer in besloten dan je op het eerste gezicht zou denken. Zelfs als je daarin verdergaat, blijkt het nóg rijker te zijn. Als ik zo de Hebreeën-brief lees, dan vind ik dat geweldig. Zelfs uit het gegeven dat er niet vermeld wordt wie de vader en moeder van Melchisedek waren en het feit dat er geen geslachtsregister is, worden lessen getrokken. Normaal gesproken wordt dat aangegeven; als een belangrijk persoon wordt geïntroduceerd, worden zulke dingen altijd vermeld. Juist als het gaat om een priester, dan is afkomst van groot belang. Bij Melchisedek niet; je vindt niets. “… zonder begin van dagen of einde des levens …” 23 Dan staat erbij: “en, aan de Zoon van God gelijkgesteld” – letterlijk staat er ‘gelijkende’, dus op de Zoon van God gelijkende – “blijft hij priester voor altoos”. Eigenlijk staat er ‘ononderbroken’. Van Melchisedek lees je ook niet dat hij zijn priesterschap heeft afgelegd of over moest dragen aan zijn zoon. Dat wordt niet vermeld. Wel zegt de schrijver van de Hebreeën-brief: dat is precies waarom hij een type is van de Messias, want Hij zou ook Priester zijn, maar niet voor even. Hij hoeft Zijn Priesterschap niet af te leggen, om de simpele reden dat Hij de dood heeft overwonnen. Hij blijft ononderbroken Priester en het loutere feit dat in het Oude Testament niet vermeld wordt wanneer het priesterschap van Melchisedek begon of eindigde, is op zich al een aanwijzing dat hij een type is van Hem, die zou komen. Er staat nog bij: “Merkt dan op, hoe groot deze is” – die Melchisedek, als type van Hem, die komen zou. 24
Page 20
7. Priester, krachtens onvernietigbaar leven Heel hoofdstuk 7 van de Hebreeën-brief gaat over Melchisedek en waarom hij zo’n prachtig type is van onze Heer, Jezus Christus. In Hebreeën 7:15-16 staat: “En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat, die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven.” Het is heel plechtig geformuleerd, maar merkt u op wat hier staat? Een priester onder Israël werd priester omdat hij uit de stam van Levi kwam of, meer speciaal, uit het geslacht van Aäron. Het was een kwestie van vleselijke afkomst; als je dat geslachtsregister had, kon je aanspraak maken op het priesterschap. Maar van Melchisedek lees je geen geslachtsregister, niet wie zijn vader was, of zijn moeder, dat wordt niet vermeld. De Heer Jezus Christus is Koning-Priester naar de ordening van Melchisedek. Waarom? Omdat Hij het niet is geworden krachtens Zijn afkomst. Krachtens Zijn afkomst was Hij Koning, want de Heer Jezus is uitdrukkelijk een nakomeling van Juda; uit de stam van Juda, de koningsstam, de stam aan wie de scepter ooit was toevertrouwd. Meer speciaal, Hij was de Zoon van David, Hij kwam uit de dynastie, het koningshuis van David. Dat was wat Zijn geslachtsregister inhield. 25 Zijn koningschap is dus heel duidelijk gebaseerd op Zijn afkomst. De troon kwam Hem rechtens toe vanwege Zijn register. In Hebreeën 7:16 staat dat het feit dat Hij Priester is geworden, niets met Zijn vleselijke afkomst te maken heeft. Logisch, want het priesterschap kwam juist toe aan de Levieten. Maar wat stond er in het boek der Psalmen? Wat had God gezworen? Hij had gezegd tegen de Messias: “Gij zijt niet alleen Koning, maar Gij zijt Priester, naar de ordening van Melchisedek.” Zodat de Messias, zoals Melchisedek, Koning zou zijn, maar dat niet alleen: Hij zou ook Priester zijn. Dat wil zeggen: de Bemiddelaar van God en mensen, degene die de weg heeft geopend naar God. Dat is precies wat een priester is en wat het priesterschap uitbeeldt. Hij is Priester geworden niet krachtens vleselijke afkomst, maar “krachtens onvernietigbaar leven”. Heel de Bijbelse boodschap gaat over die weggerolde steen, over het feit dat God, als de Allerhoogste, triomfeert over de dood. De steen is weggerold en daarmee is de dood overwonnen. Daar spreekt brood en wijn van; van dát leven en díe overvloed, die aan het licht werden gebracht. Hij is Priester geworden krachtens onvernietigbaar leven. In de Statenvertaling staat: “krachtens onvergankelijk leven”. In de Hebreeën-brief wordt dat uitgelegd: Hij is Priester sinds Zijn opstanding uit de doden. Hij is, in Zijn opstanding uit de doden, verklaard tot Heer en tot Christus, tot Gezalfde. Hand.2:36 26
Page 22
Daarom is Hij ook de Koning en is Hij, sinds die tijd, de Priester; degene die de weg heeft geopend naar God, Heb.10:10,19 en degene die garant staat voor de overwinning op de dood. Wij mogen dat nu al weten. 27 8. Gezworen, bij de hoogste Naam Melchisedek is een type van de Messias, de Koning-Priester, maar het is ook profetisch: het heeft te maken met wat er gaat gebeuren, als de Heer Jezus Christus straks zal komen. Het volk Israël zal oog in oog komen te staan met de Messias en dan zal hun ‘Melchisedek’ op hen afkomen en Hij zal hen ‘brood en wijn’ geven. Hij zal hen zegen geven – leven en overvloed – en dat zal het begin zijn van de toekomende aeon, het toekomende tijdperk dat dan zal aanvangen. De Koning-Priester verschijnt en Hij zal Zijn zetel gaan innemen in Jeruzalem. Dat is de plaats waar Hij Zijn heerschappij zal aanvangen en “vanaf Zijn troon” – zoals we dat in een lied zingen – “vestigt de Zoon Zijn heerschappij”. Hij vestigt Zijn heerschappij wereldwijd, zodat ‘Melchisedek’ niet alleen maar betekenis heeft in verband met Israël, maar ook in verband met de volkerenwereld. De Koning-Priester zal in Salem leven en overvloed gaan geven aan deze wereld in de toekomende aeon. Maar dat niet alleen, want wij leven nog in afwachting van de aeon die nog moet aanvangen. In Hebreeën 6:13-18 wordt er gesproken over de hoop, over de verwachting. “Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen. 29
Page 24
En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen. Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak. Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt.” Hebreeën 6 is een schitterend hoofdstuk waarin wordt uitgelegd dat het onmogelijk is, dat God zou liegen. Er wordt uitgelegd dat dat om twee redenen onmogelijk is. Dat God het heeft beloofd, is één ding; dan staat het op zich al vast. Maar bovendien heeft God een eedzwering gedaan en er wordt uitgelegd waarom God dat deed; juist omdat God garant staat. Hij heeft gezworen bij de hoogste Naam die er is. Als God zweert, zweert Hij bij Zichzelf; een hogere Naam is er niet. God zweert bij Zichzelf en juist dat is zo’n enorme solide basis. Een solidere basis kun je niet bedenken voor de verwachting die we hebben. God heeft gesproken, God heeft gezworen dat het zal gaan gebeuren: dat leven en die overvloed – dat brood en die wijn – zal bij wijze van spreken heel de wereld gaan vervullen. De komende aeon zal vol zijn van vrede en van gerechtigheid. God gaat dat bewerken, niet de mens. Hij passeert de mens volkomen daarin en zegt: ‘Die eer houd Ik aan Mij.’ 30 9. Met Christus verborgen in God Ik ben weer terug bij Abram, die ooit naar buiten geroepen werd toen het zo donker was en omhoog moest kijken. Zo zou zijn nageslacht zijn en Abram geloofde God. Dat is precies wat ook tegen ons gezegd wordt. God geeft belofte – belofte op belofte, zo enorm groot! Maar wij staan erbij en we kijken er naar … Met recht; we staan erbij en we kijken ernaar. Je leest wat in het Woord en ‘wat kun je daarmee doen?’, vraagt men dan. Daar kun je helemaal niks ‘mee doen’, dat kun je gewoon geloven. Maar je moet eens opletten wat er gebeurt als je dat gelooft; dat is zo’n enorme power, zo’n enorme basis. Of zal ik het zeggen met de woorden van Hebreeën 6:18? Daar wordt gesproken over “de hoop, om de verwachting te grijpen die voor ons ligt”. In de laatste verzen van Hebreeën 6, gaat de schrijver van de Hebreeën-brief uitgebreid in op de figuur van Melchisedek. “… om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.” Heb.6:18-20 [NBG51] Wij hebben een geweldige verwachting en die verwachting is vast en betrouwbaar. Het is als een anker, het ligt vast. 31
Page 26
En wij dobberen in deze wereld, op de wereldzee en daar kan van alles gebeuren. Het kan stormen, het bootje kan heen en weer gaan, maar dat anker ligt vast en dat geeft vertrouwen. Dan heb je toch, ondanks alles, rust en vertrouwen. “Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus” – dat wil zeggen: binnen het voorhangsel – “voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid (letterlijk: tot in de aeon).” De Messias, de Koning-Priester zal straks verschijnen. Hij zal het volk Israël laten triomferen over vijanden en Hij zal het komende tijdperk laten aanvangen waarin vrede en gerechtigheid zal heersen. Maar wij hoeven niet zo lang te wachten. Waar de schrijver van de Hebreeën-brief juist op wijst, is dat wij kunnen ingaan binnen het voorhangsel, het heiligdom binnen. Wij weten wat er is gelegen, wat het geheim is van de tijd waarin wij leven. Wij weten ‘waar Abram de most vandaan haalt’: bij ‘Melchisedek’, daar in Salem. En waar is Hij dan nu? Hier, in Hebreeën 6 vers 19, staat het: binnen het voorhangsel. Dat voorhangsel is een sluier, een gordijn. Hij is als Voorloper binnengegaan. Hij is de Hogepriester binnen het voorhangsel. Dat wordt prachtig uitgelegd in de Hebreeën-brief. Het is een scala van onderwerpen dat in die brief aan de orde komt en zo mooi, zo diepgaand. 32 Je moet soms wel ‘kauwen’, maar de schrijver waarschuwt ons ook: het is ‘vaste spijs’. Maar het is geweldig wat de schrijver naar voren brengt. Een hogepriester mocht één keer per jaar naar binnen gaan, in het Heilige der Heiligen, achter het voorhangsel. Dat was met Grote Verzoendag en dan werd het bloed gesprenkeld. Als die hogepriester het heiligdom was binnengegaan, achter dat voorhangsel, dan zag niemand hem: het volk zag hem niet. Waar was hij? Daar in het heiligdom, maar dat werd niet gezien … en dat is karakteristiek voor de tijd waarin wij leven. De Messias, en alles wat bij Hem hoort, is onzichtbaar. Hij bevindt zich achter het voorhangsel, Hij is verborgen. Paulus zegt: “ons leven is met Christus verborgen in God”. Kol.3:3 Wij verbazen ons daar niet over, we weten dat dat zo is. Wij weten: die aeon, dat tijdperk, die vrede en die gerechtigheid gaat aanvangen. Dat zal gebeuren, maar is niet ons werk. Het feit dat wij nu in ‘de boze aeon’3 leven, waarin juist de ongerechtigheid, de oorlog en de onvrede heersen in alle opzichten, brengt ons niet van ons stuk. Waarom niet? Wij hebben een anker en wij weten van Hém, die daar achter het voorhangsel is. Verborgen, dat is waar, “thans zien wij Hem niet”, zegt dezelfde schrijver in Hebreeën 2. Maar wij zien Hem tóch met ‘het oog van het geloof’. 33
Page 28
Het duurt niet lang meer voordat Hij zal komen en als KoningPriester zal gaan verschijnen, want de termijn is bijna vervuld. Dan gaat die komende aeon aanvangen en je leest over nog meerdere wereldtijdperken die gaan aanbreken. God heeft nog zoveel in petto, als ook deze komende aeon voorbij zal zijn. Dan zal er weer een nieuwe aeon aanbreken. De Bijbel spreekt ook over “de aeonen der aeonen”4. God geeft nog zoveel. Zijn plan met de schepping is zo groots. Het gaat allemaal naar Zijn gemaakt bestek en het eindpunt staat vast: dat is dat Hij de volledige triomf zal behalen. God is GOD, de Allerhoogste. En wij ondertussen – terwijl de Hogepriester nog binnen het voorhangsel is en de wereld niets van Hem ziet of verneemt – : wij wéten het. Wij weten ‘waar Abraham de most vandaan haalt’. 34 BIJLAGE – Typologie in de Schrift Het woord ‘typologie’ komt niet in de Bijbel voor. Het woord ‘type’ (Grieks: tupos) wél. Zo heet Adam een type van Hem die zou komen, “de laatste Adam”. Rom.5:14 En van de gebeurtenissen die Israël in de woestijn overkwamen, wordt gezegd dat ze typen zijn van ons die geloven. Typologie is de bestudering van zulke typen. Een type is een beeld of voorbeeld. Voordat Mozes de tabernakel ging bouwen heeft God hem een type daarvan getoond op de berg. Heb.8:5 Het bestuderen van typen in de Bijbel, is buitengewoon boeiend. Door typen te herkennen, krijgen de Schriften een wonderlijke, onderlinge samenhang. Daarom heten “de Schriften” tezamen ook “de Schrift”, dat wil zeggen: ze vormen een eenheid die niet gebroken kan worden. Joh.10:35 Het ene Bijbelboek verwijst naar een ander Bijbelboek waarmee het, oppervlakkig gezien, geen enkel verband heeft. In 2 Koningen 2 wordt bijvoorbeeld geschreven over een groep van tweeënveertig jongens die Elisa honen en dan door twee berinnen uiteen worden gescheurd. Het heftige tafereel blijkt wonderlijk parallel te lopen met het laatste Bijbelboek waar ook sprake is van twee Beesten (de een had poten als van een berin) die de heilige stad gedurende tweeënveertig maanden zullen vertreden. Het is geen ‘spelletje’ om zo naar de Schrift te luisteren en onder de oppervlakte te zoeken. Integendeel, Paulus neemt het de Galaten zelfs kwalijk dat zij niet zo naar de wet luisterden: “Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?” Gal.4:21 [NBG51} 35
Page 30
En vervolgens laat Paulus zien dat de geschiedenis van het conflict tussen Hagar en Sara staat voor twee verbonden (4:25). Het ene voor werken en slavernij (Sinaï) en het andere voor de belofte en voor vrijheid. Zouden de Galaten hebben geluisterd naar de wet, dan had hen dit niet ontgaan. De Brieven in ‘het Nieuwe Testament’ staan vol van vermeldingen van typen. Eva, genomen uit het lichaam van Adam, verwijst volgens Paulus naar de ekklesia, het lichaam van Christus. Ef.5:31,32 De Hebreeën-brief is vrijwel vanaf het begin tot aan het einde gebaseerd op onderwijs in typen in de Hebreeuwse Bijbel. Zelf spreekt de brief van schaduwen (10:1). De tabernakel als tent, de vele bijbehorende attributen, de offerdienst, de priesters, de sabbat, enzovoort, verwijzen stuk voor stuk naar hetgeen en Degene die komen zou. En wat dacht u van een figuur als Melchizedek van wie we slechts drie verzen (Gen.14:18-20) historische informatie bezitten? Genesis vertelt nauwelijks wat van hem maar is het dan niet verbazend hoe de schrijver van de Hebreeën-brief niettemin uitgebreid ingaat op zijn betekenis?! Waarbij hij niet alleen uitwijdt over wat van hem staat medegedeeld, maar zelfs de ontbrekende informatie blijkt betekenis te hebben! Het feit dat van de priester Melchizedek geen afkomst, geslachtsregister, leeftijd of overlijden wordt vermeld, is volgens Hebreeën 7:3 typerend! Het verwijst namelijk naar de opgewekte Christus, die Priester is “naar de ordening van Melchizedek” (7:15,16). De Schrift zelf gaat ons overvloedig voor in het aanwijzen van typen en spoort ons daarin aan om zinnig en dubbelzinnig naar haar te luisteren. 36 NOTEN 1 Jahweh: In de joodse traditie wordt de naam van God in teksten wel gespeld als הוהי (JHWH), maar niet uitgesproken: in plaats daarvan wordt יָנ ֹדֲא| ינודא (Adonai) gezegd. Bron: https://www.ensie.nl/wiktionary/jahwe 2 Aeon, Grieks: aiōn = een (wereld)tijdperk. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de bijbel ook een ‘eon’ een periode van tijd. Bij ‘eonen’ gaat het dan om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. 3 ‘De boze aeon’ (Galaten 1:4). Het karakter van dit tijdperk is boosaardig. 4 “De aeonen der aeonen”. Efeze 3:21 duidt op één enkele aeon die de voorgaande aeonen overtreft. Vergelijkbaar met “de koning der koningen”, “het lied der liederen”, “de hemel der hemelen”. De “aeon der aeonen” is de opper-aeon. Het is de aeon van de nieuwe schepping. In deze aeon zal alles tot volmaaktheid worden gebracht en zullen de volkeren genezing ontvangen. Op. 22:2 Bron: Piet, A. (2013). De aion der aionen. GoedBericht, https://goedbericht.nl/de-aion-der-aion/ 37
Er is er maar Eén Die absoluut GOD is: God, de Vader, uit Wie het al is, door Wie het al is en tot Wie het al zal zijn. Hij is absoluut in Zijn redding, absoluut in Zijn rechtvaardiging en absoluut in Zijn verzoening. Hij zal alles in allen worden.

Absoluut GOD!


Page 0
Page 10
HOOFDSTUK 1 GOD ZAL ERIN VOORZIEN Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: Genesis 22:14 Op de proef gesteld Hier staat in het Jahweh-Jireh Dat is wat je boven dit gedeelte zou kunnen zetten, deze krijgt. God roept hem en stelt hem daarmee op de proef en daarin gaat het om geloof. Abraham is degene die gelooft. Zo wordt hij in de Bijbel altijd aan ons voorgesteld. Hij wordt op diverse momenten naar voren gebracht als iemand die geloofde tegen alle verwachtingen in. Ook voor ons als voorbeeld als we het Nieuwe Testament erop naslaan. Maar Abraham werd in zijn geloof beproefd en dan zou je GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 11 overkomen, dat iets wat je zó lief is uit je leven zou worden Abraham kreeg daadwerkelijk een opdracht van God. Je zou kunnen zeggen: zijn geloof werd op de proef gesteld. Gen.22:1 Dan komt het direct dicht bij ons persoonlijk leven. Wij gaan door allerlei ervaringen heen en in die ervaringen kan het zijn dat ons geloof op de proef wordt gesteld. Regelmatig bij het volk Israël, als je Tenach 1 erop naslaat. Hij voerde het volk door de woestijn en dan staat er dat Hij hen daarmee op de proef stelde om te zien wat in hun hart was . God gaf hun bijvoorbeeld het manna en stelde hen ermee op de proef. Het was voor God uiteraard geen verrassing wat er in het hart van Zijn volk was, maar het bleek dan wel naar buiten toe wat in het hart van die mensen was. Genesis 22 is een bekende geschiedenis. God stelt Abraham op de proef en daarmee moest hij het liefste wat hij had afstaan. Mogelijk weet je al het een en ander over het leven van Abraham en Sara? Zij waren al op leeftijd en Sara was onvruchtbaar. Ze dachten God een handje te helpen en zo werd Ismaël geboren. Hagar bracht een zoon ter wereld, en Abram noemde de Gen.16:15 Maar Ismaël was niet de beloofde zoon, waar het in Genesis 22 om gaat. 12 | ABSOLUUT GOD!
Page 12
Geloven tegen alles in Abraham en Sara hebben heel lang moeten wachten. Al die jaren wachten op de komst van de door God beloofde zoon had hun geloof danig op de proef gesteld. Zo zie je dat Abraham en Sara gewoon mensen zijn, zoals jij en ik. Het was feitelijk zo dat ze niet meer in staat waren om nog kinderen te krijgen. Toch kregen zij die beloofde zoon toen Abraham 100 jaar oud was en Sara zo rond de 90. Op hoge leeftijd ontvingen ze Isaak en daar moesten ze om glimlachen. Wellicht weet je wat die naam betekent? Jitschak dat is het lachen van het geloof. Als het om Isaak gaat dan moet je lachen, want het is de zoon die er menselijkerwijs niet had kunnen zijn maar die door God toch gegeven werd. Eigenlijk zag en ervoer Abraham dat zo staat het in de Bijbel Isaak D i Abraham Dat er een menigte uit hem voort zou komen, daar heeft het lange tijd in zijn leven niet op geleken. Maar God herhaalt dan de belofte met betrekking tot zijn nakomelingschap. Zijn nageslacht zou zijn als zand aan de oever van de zee, zo talrijk en als sterren aan de hemel, wat je ook niet kan tellen. En Abraham geloofde God tegen alles in. Rom.4:18 Dat is het wonderlijke van geloof: de omstandigheden kunnen zo tegenstrijdig zijn aan de vervulling, dat het er totaal niet op lijkt dat God die belofte gaat vervullen. Maar niettemin kan dat geloof in ons leven zó belangrijk zijn, juist in situaties waarin we het moeilijk hebben. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 13 . In situaties waarin ons geloof zelfs beproefd wordt, dan kan God toch vertroosting geven. Hij kan maken dat Zijn Woord van geest en leven in ons komt. Ons geloof wordt daarmee opgebouwd, zodat we in moeilijke omstandigheden vrede en rust kunnen ervaren. Jahweh-Jireh Beproeving van het geloof, bij Abraham was dat nogal wat. God stelde hem op de proef en Hij riep hem bij zijn naam: Haal Gen.22:1b-2a In andere vertalingen lees je Neem toch uw zoon . Dat wordt tegen Abraham gezegd en er wordt nog eens onderstreept: je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak Wat je kan doen is in discussie gaan en zeggen: Isaak Als je Genesis erop naslaat, zou je misschien zelfs nog kunnen zeggen dat Isaak de derde was. Maar Isaak wordt genoemd, hij was de beloofde zoon en daar hadden ze zo lang op moeten wachten. Genesis 22: en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die I Moria wordt verder nog maar één keer in de Bijbel genoemd en dat is in 2 Kronieken 3:1. Dat is de geschiedenis van de dorsvloer van Ornan of Arouna, om het even of je Samuël of Kronieken leest. Maar die dorsvloer wordt verbonden met de naam Moria en het is heel goed mogelijk dat dit dezelfde plaats is geweest. In de naam Moria zit een geweldige betekenis want daar zit he 14 | ABSOLUUT GOD!
Page 14
JahwehJ voren. Op die berg daar zal gezien, of voorzien, worden. God zal erin voorzien dat is voor ons geloof iets dat bemoedigt. Hier gaat het om dat gezin van Abraham, maar ook wij hebben een geweldige belofte gekregen. Zo heb je in je leven als gelovige als het gaat om degenen die je lief zijn En als je gezegend bent met kinderen, dan gaat God met ieder kind een weg. Maar dan zou je weleens zo graag willen dat het geloof, waarvan je weet dat het ergens wel in het hart zit, naar buiten komt. geschiedenis in Genesis 22 een geweldige bemoediging. God zal erin voorzien. Dat is het punt: hoe kí Hij kijkt verder dan wij. God had al voorzien, dat blijkt uit deze hele geschiedenis. Maar toch moest Abraham eerst door die moeilijke momenten heen. Zo gaat God ook met ons door moeilijke momenten in ons leven heen. En als we het dan toch over familiaire banden hebben Als gelovigen zijn we net zo goed familie van elkaar, maar dan in geestelijk opzicht. Zo trek je met elkaar op en dan zou je soms ook willen dat Daar bid je voor en daar lig je weleens wakker van. Klinkt je dat misschien bekend in de oren? Maar dan vergeten we op dat moment even dat Hij voorziet en verder ziet dan onze ogen zien. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 15 Er is plaats bij Mij In Genesis 22 wordt niet gesproken over de emoties van Abraham, maar natuurlijk ging het door zijn ziel heen. Misschien heeft hij erover gesproken met Sara, dat zou zomaar kunnen. Hoe zou dan een moeder reageren als haar zoon die weg moet gaan? Wat zal dat die zo lang op de komst van de beloofde zoon had moeten wachten? Dat betekent dat Isaak daadwerkelijk verbrand moest worden als een opstijgoffer. Dat is wat de tekst aangeeft en dat moest gebeuren op Moria, Díe plaats, daar gaat het om. God zag verder en dat is voor ons geweldig bemoedigend. God kijkt altijd verder, maar als we eenvoudigweg weten dat Hij verder kijkt, dan is dat vaak toch nog wat rationeel. Het gaat erom dat het hart ook meekomt en dat was zo bij Abraham. zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. Gen.22:3 Als je de tekst zo leest het komt in het Nederlands ook mooi tot uitdrukking dan zijn het allemaal stappen die Abraham deed in geloof. Hij ging naar de plaats die God hem genoemd had. Die plaats is in het Hebreeuws ha Makom D , een afgeleide van dat woord. 16 | ABSOLUUT GOD!
Page 16
In Exodus 33:21 komt het woord akom ook sterk naar voren als daar een crisis is bij Mozes en het volk. Dan gaat Mozes opnieuw de berg op, nadat de stenen tafelen eerst stuk waren gegooid. Maar dan komen er nieuwe stenen tafelen en dan zegt de Heer op een gegeven moment tegen Mozes: Er is plaats bij Mij. Mozes voelde zich misschien niet prettig omdat hij dat volk moest leiden. Het zal je maar gebeuren dat je ruim 80 bent geworden en dat je da Dat is niet makkelijk. En op dat moment was het ook moeilijk, maar dan geeft God aan dat er plaats, ruimte is bij Hem. Zo hebben wij jij en ik heel persoonlijk ook een plaats bij God. Het kan best zo zijn dat je je misschien regelmatig weggedrukt voelt omdat mensen jou niet zien staan. Of het kan mogelijk nog wel verder gaan. En dan zegt God tegen je hart: Er is plaats bij Mij. Bij Hem is plaats. Bij God hoor je erbij. Je mag er zijn voor God. Helemaal zoals je bent met al je gebreken en wie heeft die niet ? Zoals Mozes een plaats had bij God, zo heeft Hij voor jou een plek: er is ruimte bij Hem. Dat is liefde. Abraham moest gaan naar de plaats die God hem genoemd had. Die bijzondere plaats en daar lees je snel aan voorbij in de tekst. Het gaat om de plaats die we hebben bij God, waar we altijd kunnen binnenlopen. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 17 Het gaat ook om Jahweh-Jireh. Jahweh is de God, Die zegt: Ik ga met je mee, Ik trek met je op, Ik ben bij je. Zich ook bekendmaakte aan Mozes in die brandende braamstruik. Waarop Hij zei: Hier is heilige grond, hier is apart gezette grond, Mozes. Hier maak Ik Mijn Naam bekend. Ik ben bij je, Ik zal er zijn. Zijn N . Ik was er gisteren, Ik ben vandaag bij je en Ik zal er morgen zijn. Voor wie? Voor jou en mij persoonlijk. Op de derde dag Abraham moest gaan naar die bijzondere plaats. En eigenlijk zien we geen aarzeling, dat wordt niet aangegeven in de tekst. God sprak en Abraham geloofde en hij handelde met dat diepe geloof in zijn hart. Wat was in Abrahams hart dat maakte dat hij dit zo kon doen? Dat hij heel bewust die stappen deed van geloof en naar die plaats kon gaan die God hem genoemd had? Dat zal nog aan de orde komen. God, dat is in het Grieks: Theos De plaats waar Hij ons zet is de plaats waar we moeten zijn, anders was het een andere geweest. En hoe is het nu op die plaats in ons leven vandaag? Dat is ook een zaak van geloof. 18 | ABSOLUUT GOD! Ex.3:5, 12-14
Page 18
vandaag of morgen of volgende week. Op die plek is Hij nabij. Ja, dat kun je mooi zingen, maar hoe is het dan morgen in een situatie waarin je bent? En waaruit blijkt dat dan, dat God groot en machtig is? Hoe kunnen we dat zien? God heeft het concreet gemaakt. Daar is de geschiedenis in Genesis 22 een geweldige voorafschaduwing van. In deze geschiedenis met Abraham en zijn zoon Isaak, zaten geweldige beelden naar de toekomst. Abraham moest gaan naar de plaats die God hem genoemd had en dan lees je: Gen.22:4 . En hij zag het in de verte. En dat gebeurde op de derde dag. Dat wil zeggen dat het hier gaat over de opstanding, zo moet je dat lezen in de Bijbel. Heel dit gedeelte spreekt in feite van de opstanding. Op de derde dag hief Abraham zijn ogen op en hij zág. En hoe kijk jij in je leven? Wat zie je? Kijk je naar de omstandigheden? Kijk je alleen naar het hier en nu en alles wat om je heen is? Als je al de berichten hoort die er zijn en je denkt er diep over na al die onrust die er is in de wereld, daar kun je bang van worden want waar moet dat naartoe?! Maar Abraham kon als gelovige kijken. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 19 Hij zag die plaats in de verte op de derde dag. De derde dag is de dag van de opstanding en de opstanding was beloofd. Vreemdelingen en bijwoners Op de derde dag zag Abraham het in de verte en zo spreekt de Hebreeënbrief er over. De aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob hebben van verre de belofte gezien . Ze hebben de vervulling niet mogen meemaken en in die gasten er dan in Hebreeën 11:11-19. was gebleven en niet meer in de bloei van haar leven was, de kracht om een kind voort te brengen, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan. Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was, ontelbaar veel nakomelingen voort, zo veel als er sterren aan de hemel zijn en zand op het strand langs de zee. Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was hebben ze geen werkelijkheid zien worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten. Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland. En daarmee bedoelden ze niet het vaderland waaruit ze weggetrokken waren, anders waren ze daarheen wel teruggekeerd. Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland: het hemelse. Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft Hij voor hen een stad gereedgemaakt. Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. Terwijl er lijk moest 20 | ABSOLUUT GOD!
Page 20
zijn iemand uit de dood op te wekken, en daarom kreeg hij De aartsvaders zijn allen in geloof gestorven. Wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet. Andere vertalingen geven het volgende aan dat zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. En wij, in deze wereld, ontdekken gaandeweg dat we in een omgeving leven waarin we ons langzamerhand een beetje als en. In het verleden hebben de monniken van de kerk daar de verkeerde conclusie uit getrokken, die zijn in een klooster gegaan maar dat is niet de opzet. We staan wel in de wereld maar zijn niet van de wereld , zeggen we dan. Joh.15:19 Dat geloof zit in ons hart, het zit vanbinnen. En vanbinnen kun je je dan toch een vreemdeling voelen, een bijwoner. Hoewel je met iedereen omgaat omdat je weet dat God met ieder Zijn weg gaat, kun je je een eenling, een buitenstaander voelen in situaties. Hij heeft met ieder een plan en als je kijkt met de ogen van het geloof, dan kijk je verder en kijk je naar de toekomst. Wat gaat God nu doen met die ander die ik in mijn leven heb ontmoet? Daar gaat Hij ook mee tot Zijn doel komen en misschien mogen wij dan, als gelovigen, iets van die liefde bekendmaken. Ootmoedige houding Abraham had gezegd tegen zijn knechten: met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jull Gen.22:5 GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 21 Dat was ook een zin waaruit het geloof van Abraham bleek. Andere vertalingen spreken hier Abraham en Isaak knielden, zij bogen zich voor God en neerbuigen en gehoorzaamheid ligt heel dicht bij elkaar. De Heer is ons daarin een geweldig voorbeeld van ootmoedige gezindheid. Hij genoot ontzaglijke heerlijkheid, maar is van een enorme hoogte afgedaald en is gehoorzaam geworden tot de (kruis)dood. Fil.2:6-8 De Heer is in geloof de weg van neerbuigen en gehoorzaamheid gegaan. En op het moment dat het voor Hem het moeilijkst werd, knielde Hij in Getsemane. Hij bad in die moeilijke uren, waarin Hij onder enorme druk stond: Vader, niet Mijn wil. Mat.26:39 Hij had wel een eigen wil maar Hij zei: Uw wil geschiedde. Die ootmoedige houding zien we ook bij Abraham terug. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Niet van jezelf moed hebben, maar ootmoedig in geloof. Abraham moest zijn zoon offeren als een opstijgoffer, helemaal verbranden. Daarvoor nam hij een mes, hout en vuur mee en toch zegt hij: Hoe kon hij dat nu zeggen? Dat is geloof in de belofte die God gegeven had. Dat Hij nakomelingen zou geven, zelfs een menigte. Het zit in zijn naam: Abraham vader van een menigte en hij geloofde die woorden. Rekenen met de belofte Hebreeën 11:18-19 geeft aan: Terwijl er tegen hem gezegd zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de 22 | ABSOLUUT GOD!
Page 22
Andere vertalingen zeggen dat Abraham zichzelf of dat hij oog . In de grondtekst wordt gesproken over rekenen en dat is net iets scherper. Abraham rekende dat de God bij machte is ook uit de doden op te wekken. Vanuit dat geloof in de opstanding in die macht en kracht van God had Abraham de kracht om naar die plek te gaan waar hij zijn zoon moest offeren, het meest lieve wat hij had. Die geschiedenis wil zeggen dat Abraham al in zijn hart besloten had: ik ga het doen want ik geloof dat God hem uit de dood kan opwekken. Abraham heeft zijn zoon, Isaak, in een parabel, Met als achtergrond dat hij die beloofde zoon in feite al i Deze hele geschiedenis gaat meer over de opstanding dan over de dood, dat blijkt uit alles. Abraham rekende zo en dat is voor ons een geweldig voorbeeld. Zo rekenen, in geloof, dat is iets wat je moet leren. Het is een groeiproces dat God met je innerlijk aangaat. 1Kor.3:6-7 Niet iets van: je komt tot geloof en de volgende dag kun je zo rekenen als Abraham. Dat kan niet. Er is groei voor nodig dat je gaat rekenen met de belofte die God gegeven heeft en dat je daardoor verder gaat kijken. De gelovigen uit de periode van de aartsvaders, hadden die belofte van verre gezien, maar ze hadden niet de vervulling meegemaakt. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 23 de bij En zo hebben wij ook talrijke beloften gekregen waarvan we de vervulling nog niet hebben meegemaakt. Maar die vervulling gaat wel komen! Op de weg daarnaartoe wordt ons geloof wellicht danig op de proef gesteld, gaan we mogelijk door diepe dalen heen als in ons leven iets, of iemand, wegvalt. En daar hebben we het moeilijk mee, daar worstelen we mee want het gaat niet buiten de mens om. Het wonderlijke is dat in de Bijbel toch heel weinig wordt gezegd over Abrahams gevoelens. En natuurlijk heeft hij ze gehad, de situatie was erg moeilijk voor Abraham. Maar wat ging daarbovenuit? Het geloof! Hij geloofde God. Hij geloofde in de God, Die de doden levend maakt. En dat is werkelijk ook goed nieuws! geweldige God kennen en dat is genade. We mogen Hem kennen Die de doden levend maakt. We hebben de verwachting dat God degenen die in geloof gestorven zijn, zal wekken bij de bazuin. 1Tes.4:14-18 Dat is wat onze toekomst is en zo kun je in geloof verder kijken. Stappen in geloof Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo Gen.22:6 Zo gingen die twee samen verder als een uitbeelding van de Vader, Die met Zijn geliefde Zoon naar Golgotha is gegaan. Dat was dicht in de buurt van de berg Moria. 24 | ABSOLUUT GOD!
Page 24
Abraham doet al die stappen heel bewust, hij zet ze in geloof. En Isaak vraagt dan: Gen.22:7 En dan is het antwoord van Abraham, waaruit zijn geloof zo God zal zich zelf van een offerlam voorzien, Gen.22:8 En zo gingen die twee samen verder. Paulus zegt dat al deze geschiedenissen ons tot voorbeeld zijn opgeschreven. 1Kor.10:6,11 Ze hebben allemaal een diepere zin of betekenis. Dat is hier heel duidelijk: de lijn naar Golgotha, waar God met Zijn eigen geliefde Zoon naartoe ging. En het Lam was al tevoren gekend , dat lees je in 1 Petrus 1:19-20. Wat heeft God hiermee laten zien? Zijn onpeilbaar diepe liefde voor jou en mij! Zo ver was Hij bereid te gaan, om ons als mensen los te kopen2. Dat is liefde: dat je het liefste wat je hebt wilt opgeven in de dood voor een verloren mensheid. Het wonderlijke in de Bijbel is dat al het verlorene wordt gevonden. , , de het komt allemaal terug bij de Vader en dat is geweldig! Dat is wat de Bijbel duidelijk maakt. Al het verlorene wordt gevonden, God gaat met ieder Zijn weg. Ook met kinderen waar ouders het weleens moeilijk mee hebben; Hij gaat daar Zijn weg mee. Wanneer je dat besef ontvangt en mag geloven, dan kun je weer verder naar de volgende dag. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 25 Eén ding is nodig Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het Gen.22:9 Uiteindelijk wordt Isaak niet daadwerkelijk omgebracht. Bij gelijkenis wel, zegt Hebreeën. Want op het moment dat Abraham het mes heft, wordt er geroepen. Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. Maar de Gen.22:10-11 Als een naam tweemaal achter elkaar wordt uitgesproken, zoals dat bij Abraham het geval was, dan is dat een belangrijk moment. Net zoals dat bij Samuel het geval was 1Sam.3:10 en er zijn nog zeven voorbeelden van. De naam Samuel De horende die God hoort en verhoord wordt. God verhoorde het gebed van zijn moeder die onvruchtbaar was en ze kreeg Samuel. En zo doet God het altijd. In een uitzichtloos lijkende situatie, geeft Hij leven uít de doden. Het is geweldig wat God doet! Ook de naam Martha wordt tweemaal achter elkaar uitgesproken in die geschiedenis van de Heer met Martha en Maria. Martha was druk bezig maar de Heer zei: één ding is nodig . Luc.10:42 [HSV] NBV21: 26 | ABSOLUUT GOD!
Page 26
Eén ding is nodig en dat is voor ons: geloof. Dat we momenten hebben dat we daadwerkelijk even onszelf stilzetten en luisteren. In al die drukte van andere mensen en wat je zelf allemaal denkt of voelt: even de knop om en dan luisteren naar wat God te zeggen heeft. Gewoon dat moment van stilte. U En dan merk je na een tijdje dat het vanbinnen rustiger wordt. Gods Woord is vol vertroosting. Hij is de God van alle vertroosting. 2Kor.1:3 Als je echt troost nodig hebt dan kun je sowieso bij Vader terecht. of kunnen niet gebeld worden of wat dan ook. Maar bij Vader is er die open deur. Je kunt altijd bij Hem terecht. Het is belangrijk, dat luisterend oor van Vader. En naar elkaar luisteren is belangrijk; die opening en ruimte naar die ander geven. Dat is ook liefde, dat die ander zijn of haar verhaal bij je kwijt kan. Gewoon maar luisteren en bidden voor dat leven. En dan niet gelijk met je eigen verhaal eroverheen komen. Een levend offer Vanuit de grondtekst lees je in Genesis 22:10-11 dat een boodschapper3 van Jahweh Abraham geroepen had: Abraham, Abraham! En Abraham antwoordde Hiermee gaf Abraham aan dat hij er voor Hem was. Hij was als het ware een levend offer en dat is ook wat het Evangelie zegt. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 27 Broeders en zusters, met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en Rom.12:1 Een meer letterlijke vertaling geeft aan dat gelovigen door medelijdendheden van God worden opgeroepen hun lichamen te presenteren tot een levend, heilig en welgevallig offer voor God. Dat is hun logische eredienst , opdat zij toetsen wat de wil van God is. Veranderd worden in je denken en in dienst van God staan. En zo ben je dan een levend offer, door God apart gezet. Een levend offer willen zijn voor Hem, dat is wat in Isaak werd uitgebeeld. Een levend offer op het altaar; zo ook wij. God deed dit in het leven van Abraham. Hij liet hem die weg gaan en zo bleek Abrahams geloof. In Gods God had gezien en Hij had voorzien. Hij ziet je in je omstandigheden en Hij voorziet in wat nodig is. Hij voorziet in vertroosting op het moment dat je het moeilijk hebt. Hij voorziet ook in vreugdevolle dingen op het moment dat Hij dat geeft in je leven. Opstandingsleven Abraham werd ervan weerhouden om daadwerkelijk zijn zoon te slachten, want dat was wat hij moest doen. Er werd gezegd: Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet Ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt Mij je zoon, je enige, niet Gen.22:12 28 | ABSOLUUT GOD!
Page 28
En dan is er weer dat lachen van het geloof: Jitschak Isaak. God had voorzien in een ram! Toen Abraham om zich heen keek, zag hij achter zich een ram, die met zijn hoorns verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon Gen.22:13 Dat is een uitbeelding van Gods geschiedenis zitten zoveel beelden. Híj was dat opstijgoffer, als een aangename geur voor God4. Zoveel liefde had de Zoon voor de Vader, dat Hij de weg ging die de Vader voor Hem bedoeld had. Ja, Hij boog voor God en dat buigen van de knieën, dat willen buigen voor God, is ook de gezindheid die wij ontvangen. En misschien bid je dat, net als de Heer, dan met tranen die op dat moment over je gezicht lopen. Dat kan. En toch weet je dan in geloof, diep in je hart: het is de weg die Vader gaat en dan zal het uiteindelijk toch goed zijn. Ook al gaat het met veel verdriet en soms met heel veel vragen maar toch zal God voorzien. En Hij heeft al voorzien, alleen voor ons is het nog wachten op het moment dat wij het ook gaan zien. Dat we net zo leren zien als God, dat is een proces in ons leven. Het duurt soms tientallen jaren voordat je dingen gaat zien nu krijg ik antwoord. En dan krijg je antwoorden op vragen waar je misschien al tijden mee hebt geworsteld. Dat kan soms heel lang duren. Maar er kómt een moment dat het antwoord komt, absoluut. GOD ZAL ERIN VOORZIEN | 29 God ziet verder: Hij had voorzien in een ram als brand- en opstijgoffer. Dat is wat Hij voor ons allen had voorzien, door Zijn eigen geliefde Zoon. Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind I Mat.3:17b En die Zoon moest aan het kruis maar God wekte Hem op. Dat is Gods macht en kracht en dat is ook het Goede Nieuws: opstanding! Léven zal het laatste woord hebben. En God geeft in ons dagelijks leven nu al, dat dit opstandingsleven doorwerkt. Op God zien Vandaar dat men to Gen.22:14 Op de berg van Jahweh zal erin voorzien worden. God zal voorzien in wat nodig is. Ook morgen in ons persoonlijk leven als het misschien heel moeilijk is. Hij zal voorzien in de kracht die nodig is om in de gegeven , om eronder te kunnen blijven staan. 1Kor.10:13 Dat is Zijn belofte en die maakt Híj waar. En als je zo gaat kijken dan ga je, gaandeweg, steeds meer op God zien. Dan verwacht je het hoe langer hoe meer, dag aan dag, van Hem. Jahweh-Jireh; God zal erin voorzien. Waarin? In alles wat nodig is! 30 | ABSOLUUT GOD!
Page 30
HOOFDSTUK 2 LOFLIED OP GODS GENADE Loof de HEER, mijn ziel, Psalm 103:1 [HSV] Ode aan Gods genade Boven Psalm 103 staat in de Herziene Statenvertaling: Je kan er nog iets anders bij zetten, je kunt het meer persoonlijk maken: ijn Vader en ik Vers 1: Loven is eren, is roemen, is hooghouden. In deze tekst D Er is ook een Heer met één hoofdletter. Kurios Heb Adonai Hij die de Meester en Eigenaar is van alles en iedereen. LOFLIED OP GODS GENADE | 31 Een Psalm van David David was een dichter en een profeet en hij heeft iets laten zien van wat de Heer Jezus te wachten stond. We weten veel van hem uit het Oude Testament. Hij zong Psalmen toen hij nog jong was en het allemaal voor de wind ging. Een jongeman, en dan is er nog enkel een geplaveide weg, líjkt het. Maar er kwamen moeilijke perioden in het leven van David en dat vinden we ook terug in de Psalmen. Toen de Heer op aarde rondliep, zal Hij de Psalmen regelmatig gelezen hebben. David was een verre voorvader van Hem. Psalmen zijn eigenlijk geweldige liederen. Ze zijn ook zo nuchter en realistisch, daar staat al het wel en wee in wat jij en ik, wat wij allemaal, meemaken. Zelfs wat de Zoon van God, de Heer Jezus Christus, op aarde meemaakte. Al die facetten van het leven: tranen maar ook blijdschap, tegenspoed voorspoed, enzovoort. Deze Psalm is een ode van David aan Gods genade, aan Jahweh, de grote God en Vader. Hij, zo groot en machtig ik, als leem in de hand van de Pottenbakker. Rom.9:21 Soms moet je, door alle druk die van binnen en van buiten op de HEER, loof David heeft het menig keer gezegd tegen zichzelf. en al wat in mij is, Zijn heilige Naam. Alles wat in jouw hart is en dat kan veel zijn maar die heilige Naam, die verheven Naam, de Naam boven alle namen: loof die Naam. 32 | ABSOLUUT GOD!
Page 32
Psalm 103:2: Loof de HEER, mijn ziel, [HSV] kunnen vergeten. Dingen waar we niet bij stilstaan. We hebben voor iets gebeden, het is voorbijgegaan en we denken er niet meer aan. Dan is het best wel eens goed om terug te kijken naar de weldaden van onze God. Het is ook goed om eens stil te staan bij al die geestelijke weldaden die je van Hem ontvangen mag. Ef.1:3 Nu is er nog veel lichamelijk en psychisch lijden n toch dan, te midden van dat alles, is er geestelijk leven mogelijk. Je bent geestelijk rijk en overvloedig gezegend! Neem je die geestelijke zegeningen ook mee in het dagelijks leven? Alles wordt nieuw Het gaat niet om menselijke woorden, het Woord van God staat centraal. Mensen kunnen verkeerde dingen zeggen, dingen die je helemaal niet aanstaan. Maar het gaat om het Woord van God want dat vormt en bepaalt je leven. En dan lees je in Psalm 103:3a: Die al uw ongerechtigheid [HSV] Is dat ál? Alles? Niets uitgezonderd? dat moet je even laten bezinken want zo is een mens van nature niet. LOFLIED OP GODS GENADE | 33 Psalm 103:3b vervolgt: Die al uw ziekten geneest Hij geneest al uw kwalen . [HSV] We hebben allemaal wel wat. En hoe ouder we worden, hoe meer kwalen we hebben. We maken deel uit van de schepping en heel de schepping zucht in barensnood en wij zuchten mee. Rom.8:22-23 Wij, die de geest als eerste gave hebben ontvangen, zuchten mee, maar we weten dat er een einde aan zal komen. Alles is beperkt. Psalm 103:4a geeft aan: Die uw leven verlost van het verderf [HSV] Hij redt uw leven van het graf . Het graf is niet het laatste woord want er is opstanding, er is levendmaking. David heeft het geprofeteerd. En door de woorden van de apostel Paulus, die hij namens de Heer gesproken heeft, is er voor ons nog zoveel meer bekend gemaakt over opstanding en levendmaking. Ik zal u een goddelijk geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen. Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat en overwonnen. Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is 1Kor.15:51-54 34 | ABSOLUUT GOD!
Page 34
Alle dingen hier op aarde hebben een begin en een einde. Het is zelfs zo: alles wordt nieuw. Hij d Op.21:5 Hij maakt uiteindelijk alle dingen alles omvattend! Geestelijke rust en ontspanning Psalm 103:5: Die uw mond verzadigt met het goede, [HSV] NBV21: Hij overlaadt u met schoonheid en geluk, uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar. De Schepper van de hemelen en aarde heeft alles gemaakt, daarover lees je in Kolossenzen 1:16. Dus ook de dieren, de mensen, alles wat je om je heen ziet aan flora en fauna. In Psalm 103:5 gaat het over een indrukwekkende vogel5 met een enorme draagwijdte en spankracht van zijn vleugels, een schepsel van God. Een eigenschap van deze vogel is, dat hij zichzelf wel eens van zijn verenpak ontdoet. Hij verliest zijn veren, wordt een beetje zwak en het gaat niet meer zoals hij gewend was. En wat doet die vogel dan? Dan zoekt hij de rust op. Hij zoekt de zon op en hij wacht tot alles is vernieuwd. God heeft dat instinct in die vogel gelegd. Die vogel zweeft op de wind, hij maakt gebruik van de kracht die hem omhoogtilt. LOFLIED OP GODS GENADE | 35 I Hij wordt gedragen door de wind. En zo kan een mens ook gedragen worden, door de kracht die van Gods Woord uitgaat. Dan word je gedragen boven de omstandigheden uit. Als je door het Woord van God gedragen wordt, dan ga je als h En dan zie je ook scherp, zoals die vogel die veel beter kan zien dan jij en ik. Zo voert God ons mee op grote Hoogte, door Zijn Woord. Alles wat je om je heen ziet, al die chaos en wanorde, daar mag je bovenuit kijken. Je ontvangt een vergezicht, waardoor je veel verder kijken kunt dan de gemiddelde mens. Je overziet de dingen van Bovenaf. En zo gaf de profeet Jesaja aan: Hij geeft de vermoeide kracht, de machteloze geeft Hij macht in overvloed. Jongens worden moe en raken uitgeput, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht: hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt, maar wordt niet moe, Jes.40:29-31 Soms zijn we moe. Dat kan op veel vlakken het geval zijn. Dan nemen wij wellicht, net als die vogel, de tijd die nodig is om daarvan te herstellen. we nemen een time-out . We bedoelen dan dat we rust nodig hebben. Maar we komen op geestelijke wijze tot rust bij God. Zijn Woord is wat we nodig hebben voor geestelijke rust en ontspanning. 36 | ABSOLUUT GOD!
Page 36
uw jeugd Door Zijn Woord komt er een vernieuwing in je denken. Paulus spreekt daarover in Efeziërs 4:23. De Nederlandse Concordante Vertaling (NCV) geeft dit als dat u vernieuwd wordt in de geest van uw denken Vreugde om niet Psalm 103:6: [HSV] NBV21: Hij verschaft recht , en er wordt heel wat verdrukt. Ook David maakte heel wat mee in zijn leven. Hij werd door Saul achtervolgd en met de dood bedreigd. Maar hij had de belofte van God in zijn hart. En dan lees je in de Psalmen hoe hij zich telkens weer richt op God, de Vader, zijn Schepper en zijn Redder. God maakt al Zijn beloften waar. Psalm 103:7: [HSV] God maakt in grote lijnen Zijn wegen bekend. Zijn wegen leiden naar het grote einddoel voor elk schepsel, voor heel de kosmos. Alle mensen zullen uiteindelijk met Zijn daden geconfronteerd worden, denk maar aan het boek Openbaring. De mensen zullen het allemaal ondervinden: de almacht en de grootheid van God. LOFLIED OP GODS GENADE | 37 En Gods toorn (letterlijk: verontwaardiging) is altijd maar tijdelijk. Psalm 103:8-9 geeft dan ook aan: geduldig en rijk aan goedertierenheid. Hij zal niet voor altijd ter verantwoording roepen, [HSV] Ja, genade6, vreugde om niet. Paulus is er vol van, zijn brieven zijn doordrenkt van de genade van God. Gods genade is genoeg Als je een beetje op de hoogte bent van wat er zich afspeelde in het leven van David, dan weet je dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was. Er waren ups and downs ; diepe dalen in het leven van David. Zelfs zondige, donkere dale En mensen hebben dan kerfstokken en onthouden dat, we kunnen dit in Gods Woord nalezen. Dat is een eigenschap van mensen; ze onthouden het heel lang als je iets niet goed hebt gedaan en dan hebben we de genade van God zó nodig. Daar zingt David van. Wat deed de genade van God in het leven van David? De genade van God bracht natuurlijk redding, maar ook herstel. Genade heelt, genade vormt en voedt ons op. Tit.2:11-12 Dat deed de genade in het leven van David en in het leven van Paulus. Nu je eigen leven. Een kerfstok verwijst naar een stokje, waar iemand met een scherp voorwerp sneetjes in maakt om te kunnen tellen. Dat is een handeling die vergelijkbaar is met het 38 | ABSOLUUT GOD!
Page 38
hedendaagse turven. hebben. Misschien houd je voor jezelf nauwkeurig bij wat je verkeerd hebt gedaan en denk je: e moesten het eens weten . Kan ik nog wel voor vol Maar de genade van God overtreft dat alles. Genade is vol van licht en liefde. Liefde dieper dan de diepste oceaan en hoger dan de hemel. Genade is onoverwinnelijk. Als je je eigen leven beschouwt hoe vuil of zondig dat ook geweest was of is weet dan dat de genade van God altijd meer is, genoeg is. 2Kor.12:9a Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbra Liefde, peilloos diep God is barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid We hebben dus een God Die, inderdaad, kan toornen, maar Die gekarakteriseerd wordt door Zijn zachtaardigheid. Daarom staat er in Psalm 103:9b dat Zijn toorn niet eeuwig duurt. Gods toorn is dus altijd maar beperkt. Altijd is Gods toorn beperkt. een leven lang . [HSV] LOFLIED OP GODS GENADE | 39 De NBV21 geeft aan: Zijn woede duurt een oogwenk, zijn Ook Micha 7:18b-19 kenschetst God op soortgelijke wijze: jn toorn, want Hij vindt vreugde in goedertierenheid (NBV21: trouw). Hij zal Zich weer over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertrappen, [HSV] Liefde, peilloos diep, is wat God, de Vader, kenmerkt. Goddelijke, belangeloze en onvoorwaardelijke liefde voor al Zijn creaturen. Genade op genade De genade van God is als een diamant. Als we die diamant bekijken, dan geeft deze een prachtige schittering. Links, rechts en overal. Voor een diamant wordt een hoge prijs betaald. En zo is het ook met God. Het kostte Hem heel wat om Zijn grote liefde te laten zien. Daarvoor gaf Hij Zijn geliefde Zoon. Daarbij valt de zonde in het niet door die overvloedige afstraling van Gods genade. En met de overvloedige genade die je zelf ontvangen hebt, mag je ook genadig zijn naar anderen. Anderen genade betonen, door de vreugde die je zelf om niet ontvangen hebt. Psalm 103:10-11: 40 | ABSOLUUT GOD!
Page 40
en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo is Zi [HSV] NBV21: Hij straft ons niet naar onze zonden, Hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Zoals de hoge hemel de aarde overspant, zo welft zich Zijn trouw over wie Hem vrezen. schrikkelijk bang bent. Godvrezendheid heeft meer te maken met respect, eerbied, ontzag hebben voor de grote God en Vader. Dan ga je anders met genade om, met die kostbare edelsteen. Psalm 103:12: [HSV] NBV21: zo ver heeft Hij onze zonden van ons verwijderd Als je dit naar juiste waarde leert schatten, dan komt daar Psalm 103:13: Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, [HSV] Mogelijk ben je zelf vader en als je kind lijdt, lijd je zelf met het kind mee. Het kind is een deel van je, je hebt het mogen verwekken, het hoort bij je, bij je bestaan. Op soortgelijke wijze hoor je zelf bij God: Hij ontfermt Zich over jou en schenkt je genade op genade. Joh.1:16 LOFLIED OP GODS GENADE | 41 Geen onderscheid Dan gaat het verder in Psalm 103:14-18: en blijft bedenken dat wij stof zijn. De sterveling zijn dagen zijn als het gras, als een bloem op het veld, zo bloeit hij. Wanneer de wind erover is gegaan, is hij er niet meer en zijn plaats kent hem niet meer. Maar de goedertierenheid van de HEER is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen. Zijn gerechtigheid is voor de kinderen van hun kinderen, voor wie Zijn verbond in acht nemen [HSV] denk aan Israël en dat is: actie en Maar er is een nieuw verbond in Zijn bloed gekomen. God heeft alles gedaan. Alles! Het is volbracht. Volkomen, alles, voor iedereen. Daar hoeven we niets aan toe te voegen. Gerechtigheid is door het geloof van de Heer Jezus Christus. De Statenvertaling geeft dit duidelijk weer: geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten; Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; Rom.3:21-22 [SV1977] Letterlijk staat in het Grieks bij het woordje eis Dat betekent: 42 | ABSOLUUT GOD! . tot allen
Page 44
HOOFDSTUK 3 BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD Ik ben de HEER, er is geen ander, buiten Mij is er geen God. Jesaja 45:5a God laat jou niet los Letterlijk staat in Jesaja 45, vers 5a: en er is geen ander, naast Mij geen Elohim 8 het feit dat God het al, door de Zoon heen, op Zijn plaats zal zetten. Alles zal zich aan God onderschikken. Hij gaat Zijn weg met Israël en de uitgeroepen gemeente. Hij gaat Zijn weg met de mensheid in zijn geheel. En Hij gaat Zijn weg met al Zijn schepselen. God gaat Zijn weg met jou en met mij en uiteindelijk met allen. Daarom ligt er troost in de woorden die Jesaja schrijft. Waarom? Omdat het goed is om te horen en te benadrukken: Wie heeft het in handen in deze wereld? Wie laat niet los wat Hij is begonnen? Wie komt met een heerlijk plan tot Zijn doel? BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD | 45 Alles is in Zijn handen en Hij laat het werk van Zijn handen niet los. Ps.138:8 Dus dan mag je zo God het geeft beseffen: Wie laat jou in jouw leven niet los? Wie is constant, in Zijn liefde, jou nabij en al degenen die je lief zijn? Nooit houdt God Zijn liefde bij ons weg. Hij is heel nabij in je leven en ik hoop dat je dat mag beamen. God laat Zijn volk niet los Als profeet door God geleid, schrijft Jesaja woorden die nog steeds mogen klinken. Hij kijkt naar de toekomst die alleen God, en geen ander, geven kan en geven zal. die naam in het Hebreeuws gaat bekijken, weet je wat daar dan klinkt? Jesjajahoe Redding van Jahweh, dat is het mooie daarvan. Dus de redding die Israël mag verwachten, komt van Hem. En wat doet dan die profeet? Hij laat een toekomst zien die grandioos is. Een toekomst voor Israël, want God laat Zijn volk niet los. Hij werkt uit wat Hij gezegd heeft. Al is de toekomst misschien een groot en donker gat op dit moment, maar daarin schijnt het profetische licht van Jesaja. Redding komt van Jahweh Nu denk je misschien: dat zit toch ook in de naam van de Heer? Ja, Jezus Christus Jesjoea Masjiach daar zit hetzelfde in. In de naam Jesaja en in de naam van de Heer wordt beiden aangegeven Wie God is en wat Hij doet. aam van de Heer en in de naam Jesaja . 46 | ABSOLUUT GOD!
Page 46
God laat de zaak niet op zijn beloop, maar Hij is bezig om datgene uit te werken wat Hem voor ogen staat. En dan begrijp je wellicht ook, dat dit woorden zijn waar je je aan vast kunt houden. Woorden waardoor je kunt gaan zeggen: dat U Degene bent Die het onder controle heeft. Dat U Uw volk vasthoudt en dat hetgeen Jesaja zegt voltrokken zal worden. Het komt bij U Ook door middel van Paulus wordt bevestigd dat God Zijn volk niet los zal laten. Rom.11:27-29 En zoals dat volk niet wordt losgelaten, worden ook wíj niet losgelaten. God laat geen enkel schepsel los en dat is een stuk vertroosting. God laat de mensheid niet los Paulus laat ons in de nog veel verdere toekomst kijken. Dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze redder, die wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen. 1Tim.2:3-4 God wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen De mensheid wordt niet losgelaten, God laat de wereld en de kosmos niet los. Deze boodschap is betrouwbaar en verdient onze volledige instemming. Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de redder is van alle mensen, bovenal van de gelovigen. 1Tim.4:9-11 De levende God is de Redder van alle mensen! Dat is een enorme bemoediging en een stuk vertroosting. BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD | 47 Jij en ik mogen vertrouwen op God D Die we zelfs Abba Papa mogen noemen, zo dichtbij. Rom.8:15 Het is belangrijk om te gaan beseffen: U kijkt mij niet voorbij. Zelfs in het donkere en het moeilijke zult U daar zijn. Jij en ik mogen vertrouwen op God en Christus Jezus, de Heer. Je leeft in deze tijd en het is best een lastige tijd. Het wordt donker, er gebeurt van alles en nog wat. En dan is het toch dat je, in al die duisternis die je ziet en alle dingen die er gebeuren, mag weten: Vader, U heeft het allemaal in Uw hand en het gaat volgens Uw plan. Het is bijzonder om dat vast te mogen houden. Troostend en bemoedigend voor jou en mij, dat God het werk niet loslaat wat Hij begonnen is. De mens heeft het niet voor het zeggen. God is altijd groter en Zijn almacht is bepalend. Buiten Hem is er geen God. God ís er voor je Ik keek eens naar een interview met een mevrouw die geen gemakkelijk leven had. Wat droeg haar? Ze zei: Weet je wat mij gedragen heeft in nood en draagt in alle dingen die ik meemaak? Wat God zegt in Psalm 23:1-4. De HEER is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn naam. Al gaat mijn weg door een donker dal, 48 | ABSOLUUT GOD!
Page 48
ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij, uw stok en uw staf, Wat is bemoedigend? En waarom zijn die woorden bemoedigend? Omdat die woorden ten diepste duiden op de opstanding9 die er straks gaat komen. Dát mag je staande houden. Hoe donker het dal ook is, de woorden uit Psalm 23 zijn woorden die dragend en vertroostend zijn: Hij gaat naast me, ik mag op Hem vast vertrouwen. Het gaat dwars in tegen wat je ziet het gaat dwars in tegen wat je hoort en het gaat misschien dwars in tegen wat je voelt maar het vaste vertrouwen op God en op Zijn Zoon Christus Jezus, daar verandert niemand iets aan. Wat is troost? Woorden die mij aanspraken waren de volgende: Weet je hoe het met troost zit in het leven? Als de Bijbel spreekt van troost, dan wordt er niet zomaar gezegd troost of je wordt getroost . Het is nooit algemeen, maar er wordt troostend tot jouw en mijn hart gesproken. Niet janken maar danken , zeggen mensen soms. Nee het is troost : Hij ís er voor je. Onvoorwaardelijke liefde De mevrouw, waar ik het eerder over heb gehad, vertelde ook: Ik heb een Thuis gevonden voor mijn tranen. BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD | 49 Ik denk dat ik daar gevonden wil worden ik denk dat God mij daar gevonden heeft. Boven alle duisternis, boven alle moeite en zorg, mag er de troost zijn die daar geldt. Er is er maar Eén bij Wie jij die troost en die bemoediging vinden kunt. Ik heb het wel eens tegen een leerling gezegd die in de problemen zat en dacht dat ze niet meer wilde leven. Ze zag het niet meer zitten. Als ze de aula binnenkwam, had ze het gevoel dat iedereen bij wijze van spreken het hoofd omdraaide. En ik zag dat koppie en ik zorgde dat ik naast haar kwam bij het uitgaan van de aula, op weg weer naar de klassen (ik gaf toen Nederlands en godsdienst). En ik zei: Weet je wat het is? Jij moet er zijn voor je klasgenoten en je moet er zijn voor mij. Je bent waardevol, je bent geliefd! Bij godsdienst kom ik er nog wel een keertje op terug. God kijkt niet naar jou van: Daar heb je hem of haar weer. Nee. J voor jou Ik denk dat dit heel bijzonder is. Dat is werkelijk troosten, denk maar aan de verloren zoon . Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. Luc.15:18-20 50 | ABSOLUUT GOD!
Page 50
Ja, je bent welkom! God, de Vader, staat op de uitkijk met Zijn armen wagenwijd open. Dat zijn beelden die je mag koesteren. En als het al even geleden is dat je hart met het Evangelie in aanraking kwam of wellicht moet dat moment nog komen denk dan eens terug aan dat moment dat je hart niet meer los wilde van God: Vader, ik heb net van U gehoord en ik wil van U blijven horen. En dan wil je steeds meer weten: Wie bent U dan, Vader? En: waarom heeft U me lief? En: waarom kom ik die onvoorwaardelijke liefde bij anderen niet tegen maar bij U wel? God is voor ons Wat Jesaja over Hem zegt is: Ik ben Jahweh Er is geen ander Naast Mij geen Elohim. Het is goed om daarover na te denken. Welk perspectief betekent dat voor Israël, letterlijk? En welk perspectief betekent het voor jou en voor mij, letterlijk? Er is geen andere macht die de loop van de geschiedenis bepaalt. Er is geen andere macht die de loop van jouw leven bepaalt. Hij heeft een plan. Je moet bij God zijn en Hij is er voor je. Hij staat niet verderop om dan te zeggen eindelijk eens een keertje naast me lopen. Nee, God komt naast jou lopen en loopt met je mee. Dat mocht ik mij de afgelopen tijd zelf weer bewust worden, toen ik mijzelf op een gegeven ogenblik bedacht dat ik gewoon weer had liggen tobben, maar Hij had alles al geregeld. BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD | 51 Ja, U gaat echt mee door het dal, U gaat die weg samen met mij en U bent er. Uiteindelijk is er Eén Die de macht heeft en dat is God. Hij heeft alles onder controle. Dat is een uitspraak die God Jesaja liet doen en dat geeft steun, kracht, bevestiging en zekerheid. Dat betekent troost en bemoediging want God is voor je. En als God voor je is, wie is tegen je? Wat moeten wij hier verder over zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Zal Hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons dan met Hem ook niet alles schenken? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij10. Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt, Rom.8:31-34 Denk eens aan een bergbeklimmer. Die gaat onderweg sneeuw, ijs, noem het maar op. En hoe komt hij nu uit dat dal op de top? Doordat hij zich vasthoudt aan een touw. Langs heel dat moeilijke, steile en slecht begaanbare pad, is er een kabel waaraan hij zich kan vasthouden. Waarmee hij, stap voor stap, naar boven kan komen. Zo loopt door het eerste deel van de Bijbel die scharlaken draad van Jesaja 45:5. Ik denk dat dat machtig is om je aan vast te houden. Je mag je vasthouden aan wat Gód zegt. Geen menselijk gefilosofeer. We leven in een tijd waarin steeds meer dingen van het geloof uit de weg worden geruimd of opzij worden geschoven. Maar we mogen weten: U gaat daarmee Uw weg. 52 | ABSOLUUT GOD!
Page 52
Wat enorm dat U ons laat zien Wie U bent. Machtig dat U tot Uw doel komt en dat U er zult zijn voor Uw volk, zoals U er zult zijn voor ons. Gods voornemen Wat een rijkdom zit er in het plan van God. En nu mogen jij en ik, op de plek waar God ons neerzet, tot eer van Hem zijn en tot opbouw van degenen die Hij op onze weg brengt. In Jesaja 45:6 lees je ook weer zoveel mooie dingen: Zo zal iedereen, van oost tot west, weten dat er niets is buiten Mij. Ik ben de HEER, er is geen ander Uiteindelijk zal elk schepsel Hem kennen van hart tot hart. Alle tranen zullen worden gewist en de puinhoop, die mensen ervan hebben gemaakt, zal voorbij zijn. Het is Gods voornemen, Gods almacht in overeenstemming met het voornemen van de tijdperken, dat Hij uitvoert in Christus Jezus, onze Heer. Ef.3:11 Efeziërs 3:20-21, concordante vertaling: Hem nu Die oneindig veel meer kan doen boven alles wat wij verzoeken of bevatten in overeenstemming met de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de uitgeroepen gemeente en in Christus Jezus in alle generaties van de eon der eonen11 [NCV] Allen op de juiste weg, allen op de juiste plaats. Uiteindelijk zal God zijn: alles in allen. 1Kor.15:28 BUITEN MIJ IS ER GEEN GOD | 53 HOOFDSTUK 4 NIEMAND KAN OM GOD HEEN De Psalm 14:1a [HSV] Hoogmoed maar dat is God gaat ingrijpen. In Romeinen 3:12 wordt aan Psalm 14 gerefereerd: En vervolgens lees je dan in Romeinen 3:13-16 Hun keel is een open graf, hun tong is bedrieglijk, achter hun lippen schuilt het gif van een adder, hun mond is vol vervloeking en venijn. Ze haasten zich om bloed te vergieten, verwoesting en rampspoed vergezellen hen. Het bovenstaande is wat je dagelijks hoort in het nieuws, de krant, op internet, overal het houdt maar niet op. Wat we ook ondernemen, het wordt alleen maar erger en NIEMAND KAN OM GOD HEEN | 55
Page 54
erger want vers 17 e de weg van Gods verzoenend handelen en optreden. Ps.14:18 [HSV] oftewel de eerbied, het ontzag voor God staat hun niet voor ogen Ook dat is maar al te waar in deze tijd want het heeft Dat heeft als consequentie dat we stuurloos zijn. Dan kunnen we overal heen gaan en niemand weet waar het uiteindelijk naartoe gaat. Als iemand in zijn hart zegt dat er geen God is, wat zegt de mens dan in zijn hoogmoed? Dan ontkent hij de en dat heeft verstrekkende gevolgen, zoals je hebt gelezen. Mensen ontkennen de Schepper en geloven dan in een oerknal, bijvoorbeeld, en zo is al die variatie van mensen, Gen.1:1 en daar komt alles uit voort. God is de Schepper en Hij geeft alles en iedereen zijn plaats; in het verleden, in het heden en in de toekomst. In hoogmoed dachten de mensen vroeger ook: we gaan een toren bouwen en we zullen God overtreffen. En dan gaat God ingrijpen door die mensen te scheiden. Ze krijgen allemaal een verschillende taal en Hij verspreidde hen over heel de aarde. Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal, zei de HEER, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. Laten wij naar hen toe gaan en verwarring brengen in hun taal, zodat ze elkaar niet meer verstaan. De HEER verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de stad werd gestaakt. 56 | ABSOLUUT GOD! Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de HEER verwarring in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde Hij de mensen over de hele Gen.11:5-9 Afhankelijk God is de Plaatser. Handelingen 17:26 geeft aan: Uit één mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt, die Hij over de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft Hij een tijdperk vastgesteld Maar God is ook de Váder van Zijn schepping en een vader verwekt leven. De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels. Hij laat zich ook niet bedienen door mensenhanden alsof er nog iets is dat Hij nodig heeft, Hij die zelf aan iedereen leven en adem Hand.17:24-25 Ook als mensen dat bij hoog en laag ontkennen: God geeft leven en adem en alles. Hij is de Heelmaker en de Heiland, oftewel de Redder. Dat werpen de mensen in hun hoogmoed aan de kant. Wij zullen het weleens even zelf gaan regelen God is Rechter12, de Richter van allen. Hij richt uiteindelijk allen op Zichzelf; de oorsprong, het doel en de zin van alles en allen. Rom.11:36 Dat is de essentie: de grote God en waar Híj garant voor staat. Hoe dieper je in die materie duikt, hoe meer je onder de NIEMAND KAN OM GOD HEEN | 57
Page 56
indruk komt van Hem, Die alles in Zijn onmetelijke wijsheid heeft gemaakt. In Romeinen 1:20-23 lees je het volgende: e eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is dus niets waardoor zij te verontschuldigen zijn. Want hoewel ze God kennen, hebben ze Hem niet de eer en de dank gebracht die Hem toekomen. Hun overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd. Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas geworden en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende dieren. tegenstelling? We denken dat we heel wat in onze mars hebben, maar we zijn ten diepste zó afhankelijk van onze God en Schepper. Climax Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen uitgeleverd aan hun eigen zegt Romeinen 1:28. En dan komt er een rijtje en in de media terugvinden: Ze zijn door en door onrechtvaardig en boosaardig, hebzuchtig en slecht. Ze zijn door en door afgunstig, moordzuchtig en twistziek, doortrapt en kwaadaardig. Ze roddelen en spreken kwaad, haten God, zijn hoogmoedig, arrogant en zelfingenomen. Ze zijn vindingrijk in het kwaad, 58 | ABSOLUUT GOD! tonen geen ontzag voor hun ouders, zijn kortzichtig en Rom.1:29-31 En hoewel ze het vonnis van God kennen en weten dat mensen die dergelijke dingen doen de dood verdienen, doen ze dit alles toch. Sterker nog, ze juichen het zelfs toe dat anderen het ook doen. Dat is het plaatje van alles wat je dagelijks om je heen ziet en hoort, waar je mee geconfronteerd wordt in je omgeving. Het is eigenlijk het klimaat waarin wij staan en leven vandaag de dag. En het wordt steeds erger, het is zelfs zo dat we al die schande exploiteren; er is weer geld mee gemoeid. Trouwens, de wortel van al het kwaad is de geldzucht. 1Tim.6:10 Sta je er als gelovige weleens bij stil dat God Zijn majesteit toont in de natuur? IJs en sneeuw , zei ook Job, komen uit Gods hand . Job 37:6 ontelbaar zijn de wonderen die Hij verricht. Hij zendt de regen die op aarde valt, Hij laat het water over Job 5:9-10 Het is allemaal Gods handelen in de schepping. Denk ook eens aan Jona. Toen hij een eigen weg ging bracht God een storm, die kwam niet zomaar toevallig. Ten diepste is alles in Gods hand, Hij bepaalt. Wellicht kun je jezelf dan afvragen Wat is dan de oorzaak van al die veranderingen nu, waar zoveel drukte om is? Is er een Godsbestuur of menselijk handelen? Het klopt dat de mens het beheer kreeg over de aarde. Gen.1:28 Alleen dat beheer is allang geen beheer meer, maar wanbeheer. NIEMAND KAN OM GOD HEEN | 59
Page 58
Onrecht en leugen die bepalen wat er gebeurt. Daar is de aarde vol van en vol van geweldenarij. En dan de ontwikkelingen van heden, die gaan zo snel. Ik sprak met iemand die helemaal in dat werk zit. Hij kon vertellen wat er in de toekomst gaat gebeuren op het digitale vlak en op medisch gebied. Van al de dingen die staan te gebeuren en die direct in onze nabijheid liggen. En toen vroeg ik aan die jongeman: Maar wat vind je er nu zelf van? Je bent wel zo enthousiast, maar als je naar je kinderen kijkt? Toen was het even stil en toen zei hij op een gegeven moment: Als ik eerlijk ben, dan ben ik eigenlijk wel bang, want het gaat zó ver. En hij vertelde: Vroeger gingen die ontwikkelingen nog geleidelijk, maar nu gaat het geweldig snel, het is hollend. Je holt zo achter alle feiten aan. Juist omdat alles zo snel gaat, alles verhevigd, geïntensiveerd wordt, denk ik: we zijn op weg naar het einde van dit tijdperk, deze boze eon 13. Alles gaat steeds sneller en sneller en we zijn bijna buiten adem. Psychisch ook, van alles wat er op ons afkomt. We kunnen het soms niet meer verwerken, niet meer plaatsen. Sommige mensen zeggen: Ik kijk niet eens meer naar het nieuws. Ik kan het niet meer hebben. En dan nog iets: het globalisme. De mens centraal en het gaat naar een climax. Het lijken wel de dagen van Noach. 60 | ABSOLUUT GOD! Tot erkenning Noach was een rechtvaardige, godvrezende man. Hij wandelde met God temidden van een wereld die goddeloos was om hem heen en toen ging God hem bekendmaken, dat Hij zou gaan ingrijpen. Gen.6:13 Dat is in onze tijd ook zo. Mat.24:37 Dan kun je ook denken aan het boek Openbaring. Daar staat nogal wat in dat mensen liever niet willen horen of lezen, alleen de contouren worden steeds duidelijker. H Je zou kunnen zeggen: door schade en schande komt de mensheid tot inzicht, tot erkenning van de God, Die Ene God. Daar werkt alles naartoe. Ook al de dingen die staan te gebeuren, werken maar naar één doel: dat de mens tot erkenning van de waarheid komt dat er buiten Hem geen rechtvaardige Redder of Verlosser is. Jes.45 Weet je wat er ten diepste openbaar wordt, onthuld wordt? Beter gezegd: Wie? Dat is de Heer Jezus Christus en dat is God Zelf, de Vader. Hij, Die de Eerste en de Laatste is, de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Almachtige; Hij houdt alles in Zijn hand en Hij werkt alles naar Zijn doel. De waarheid staat vast als een huis, als een vast fundament onder heel het gebeuren. Genade, dat is het centrum, daar leidt alles naartoe en al die dingen moet de mensheid ondergaan om tot dat besef, tot die waarheid, te komen. Om dat te mogen beamen. NIEMAND KAN OM GOD HEEN | 61
Page 60
Gods reddend handelen Romeinen 3:19-20 geeft aan: Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt, spreekt tot degenen die onder de wet staan. En zo wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God. Daarom geldt geen mens voor Hem als rechtvaardig door de wet na te leven, want juist de wet leert ons de zonde kennen. De Herziene Statenvertaling geeft vers 20 als volgt weer: Daarom zal uit werken van de wet geen vlees14 voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van De wet doet zonde kennen. De wet houdt een spiegel voor en laat zien waarin mensen falen, waarin ze hun doel missen. Maar God mist Zijn doel niet, Hij mist Zijn doel nooit. De Statenvertaling zegt in Romeinen 3:21-22, dat zonder de wet rechtvaardigheid van God openbaar geworden is door het geloof van Daar kun je stil van worden. Als we dat afwegen tegen elkaar: wat de mensheid doet en wat God doet Als de mens centraal staat; wat er dan gebeurt en als God centraal staat; wat er dan gebeurt. Gods rechtvaardigheid, of Zijn gerechtigheid, is Gods reddend handelen door Zijn ene geliefde Zoon. Zo komt God tot Zijn recht, tot Zijn eer, tot Zijn doel. Daar getuigen de brieven van Paulus van. Fil.2:9-11 En dat is Evangelie. Evangelie is vol van genade en waarheid, door en in de Heer, Jezus Christus. Wat een geweldig perspectief, wat een boodschap! 62 | ABSOLUUT GOD! Al die machten en krachten zullen straks onttroond worden opdat God zal worden: alles in allen. 1Kor.15:28 Alle ongelovigen zullen dan ook beamen: . Hij is mijn Schepper en Hij geeft mij mijn plaats. Hij is mijn Vader en Hij geeft mij leven. Over Evangelie gesproken Kijk, dwazen denken: er is geen God, maar dat is echter totdat . Want ook die dwazen komen tot inzicht dat Hij GOD is, . Daar staat Híj garant voor. In genade Ja, wij leven in deze wereld en we kijken wel naar de toekomst, maar we staan met beide voeten op de aarde en we hebben het vaak niet gemakkelijk. We kunnen misschien angstig zijn of een dip hebben. Maar je mag weten: Hij kent, Hij bestemt, Hij roept, Hij rechtvaardigt en Hij verheerlijkt. Rom.8:29-30 Je bent nooit alleen. Hij omgeeft je en Hij legt Zijn hand op je. Ps.139:5 Dat voel je niet altijd zo, je bent jezelf daar ook niet altijd van bewust, maar het ís wel zo. Het is niet onze kracht, onze energie, maar het is Gods kracht, het is Zíjn energie. En mag ik hopen en bidden dat deze woorden van God in jouw hart zijn, om daarmee, iedere morgen opnieuw, in het leven te stappen van alledag. Wat er dan ook weer op je weg komt: Hij is erbij. Wellicht ken je het lied: Ik zal er zijn 15? NIEMAND KAN OM GOD HEEN | 63
Page 62
Een gedeelte uit de liedtekst: Hoe wonderlijk mooi is uw eeuwige Naam. Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan. Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim. Uw N Een boog in de wolken als teken van trouw, staat boven mijn leven, zegt: Ik ben bij jou! In tijden van vreugde, maar ook van verdriet, ben ik bij U veilig, U die mij ziet. God gaf een boog in de wolken als teken van trouw. Die boog komen we tegen bij Noach, Gen.9:12-17 en die boog komen we eveneens tegen rondom de hemeltroon. Op.4:3 Als een teken van trouw, maar ook van genade. Bewaar die woorden in je hart. En als die regenboog om de troon van God is en je gaat van daaruit kijken ... Ja, dan zie je wel die gerichten en alles wat staat te gebeuren, maar dan weet je dat het in genade is. God zal aan het eind genade betonen aan ieder. In vreugde, maar ook in verdriet. Wees je bewust: Hij is de Ik ben, de Ik zal er zijn. God Hij is je alles. 64 | ABSOLUUT GOD! HOOFDSTUK 5 ALLEN OF BIJNA ALLEN? En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God a 1 Korintiërs 15:28 [HSV] Geen enkele uitgezonderd Een klein wetenschappelijk onderzoek is het volgende: Stel, dat je een pot hebt vol met knikkers. En iemand haalt alle knikkers uit die pot en doet ze in een knikkerzak. De pot is helemaal leeg. En dan gaat die persoon de pot opnieuw vullen met de knikkers uit de zak; hij vult de pot voor de helft. En vervolgens wordt dan de vraag gesteld: Denk je dat de pot nu helemaal gevuld is met alle knikkers uit de zak? Iedereen weet natuurlijk: die pot is niet vol met knikkers, die is maar voor vijftig procent gevuld. En dan gaat de persoon verder met vullen. Deze keer gaat hij door tot de pot ongeveer voor negentig procent gevuld is. ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 65
Page 64
Opnieuw de vraag: Denk je dat de pot nu helemaal gevuld is met alle knikkers uit de zak? Nee, want je weet dat die pot nog steeds niet vol met alle knikkers zit. Vervolgens wordt de pot helemaal gevuld, op één knikker na. Opnieuw de vraag: Denk je dat die pot nu helemaal gevuld is met alle knikkers uit de zak? Nee, want je weet: ook die éne knikker hoort er nog bij. Pas als die éne knikker in de pot gaat dan kun je zeggen: Dit is natuurlijk maar een voorbeeld, maar dit is wel precies de manier zoals de Bijbel Om meer over een woord te weten te komen, moet je eerst kijken naar de samenhang van de tekst, de context. Wat is het onderwerp, het thema, wat is het voorbeeld van de Bijbel? eest, dan weet je dat het , geen één uitgezonderd, geen enkele uitzondering. Elk mens zal levend worden gemaakt (n) in de Bijbel wordt gebruikt, zijn er een paar vragen die je zou kunnen stellen. Daardoor kun je er een beter beeld van krijgen. De eerste vraag: 1. Hoe gebruikt de Bijbel betrekking tot de mensheid? Een tekst die daarover gaat is 1 Korintiërs 15:22. [HSV] 66 | ABSOLUUT GOD! Waar gaat het om in deze tekst? In deze tekst gaat het om een lijn die ontstaan is uit Adam, een lijn van mensen. Het gaat over mensen die in de tijd worden geboren en weer sterven. Alle mensen zijn uit de lijn van Adam. En nu kun je jezelf afvragen: gaat het er in deze tekst over dat in Adam alle mensen sterven of bijna alle mensen? in dit gedeelte betekent, dan zou dat inhouden dat er in de wereld mensen zouden leven, die in de tijd geboren zouden zijn en niet sterven. Mensen die dus tweehonderd, driehonderd, vijfhonderd of duizenden jaren oud zouden zijn en dat slaat nergens op, dat is niet zo. We weten vanuit de geschiedenis, dat alle mensen uit de lijn van Adam ook weer sterven na een x-aantal jaar. in 1 Korintiërs 15:22 wordt gebruikt, gaat over elk mens; geen enkel mens uitgezonderd. Want zoals in Adam allen sterven, zo we krijgen een vergelijking: op dezelfde manier zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden . Hier zie je dat het woor betrekking tot heel de mensheid. Er is een nieuwe lijn ontstaan na het kruis: een lijn van dat in Christus diezelfde worden. levend gemaakt zullen In Adam de oude lijn sterven allen. In Christus de nieuwe lijn wordt elk mens levend gemaakt. Prachtig! ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 67
Page 66
Elk mens zal gerechtvaardigd worden Een tweede tekst die je kunt lezen met betrekking tot het -24. Daar staat: heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd16 door Zijn genade, door de verlossing (letterlijk: vrijkoping) [HSV] De NBV21 gebruikt hier voor het woordje Want iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God, en iedereen wordt uit genade rechtvaardig verklaard, in vers 23 zeggen? Zegt dit woord dat alle mensen zondigen, dat alle mensen zondaars zijn? Of zegt het dat bijna alle mensen zondigen, dat bijna alle mensen zondaar zijn? in dit gedeelte betekenen, dan zouden er mensen in deze wereld zijn, die geen zondaar zijn die zonder zonde zijn. Maar dan kun je jezelf gelijk kunnen afvragen wat dan de noodzaak was voor God om Zijn Zoon te zenden? Die noodzaak was dan niet zo groot geweest, als er in de wereld mensen zouden kunnen leven die geen zondaar zijn die zonder zonde leven. We weten dat vanuit de lijn van Adam elk mens in de tijd wordt geboren en dat elk mens ook weer sterft. En omdat ieder mens sterft is ook ieder mens automatisch een zondaar, Romeinen 5:12: binnen gekomen is, 68 | ABSOLUUT GOD! en door de zonde de dood, zo is ook tot in alle mensen de dood doorgekomen, . [Proeve van NCV] Ieder mens mist de heerlijkheid van God en ieder mens wordt ook gerechtvaardigd in Gods genade. Jezus. Dat is het doel waarvoor de Zoon naar de aarde kwam. mens, geen enkel mens uitgezonderd. Elk mens is een zondaar en elk mens zal gerechtvaardigd worden. God is de Redder van alle mensen De derde tekst. Deze tekst kwam al eerder kort aan de orde in Hoofdstuk 3. In 1 Timoteüs 4:10 zegt de apostel: God, die de redder is van alle mensen, bovenal van de allermeest van de gelovigen Zegt de tekst dat God een Redder is van alle mensen, of zegt de tekst dat God een Redder is van bijna alle mensen? Dan moet je weer gaan kijken naar de samenhang van de tekst, de context. Er staat dat God de levende God Redder is van alle mensen, allermeest van gelovigen. Nu lijkt het net of er toch sprake is van een beperking, alsof God alleen een Redder is van de gelovigen, maar is dat zo? kunnen onderzoeken. Komt dat in de Bijbel nog een keer voor in deze combinatie? ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 69
Page 68
Ja, dat komt nog een keer voor, in Galaten 6:10. Daar zegt P Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral (letterlijk: allermeest) Wat zegt de apostel? Hij zegt dat wij als leden van het lichaam van Christus Ef.1:23; 1Kor.12:11-12 het goede bewerken voor alle mensen, maar het allermeest voor de gezinsleden van het geloof. In deze tekst vinden wij precies dezelfde constructie terug die we gelezen hebben in 1 Timoteüs 4:10. et allermeest van gelovigen houdt dan ook geen beperking in. Hij is de Redder van allen en wij mogen dat nu al geloven, vandaag. Dit waren zomaar drie teksten van het gebruik van het De eindbestemming van elk schepsel Dan gaan we naar vraag twee: 2. Hoe gebruikt de Bijbel betrekking tot God? Een eerste tekst die dan naar voren komt, staat in 1 Korintiërs 8:6. Waar de apostel zegt: uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven. Concordante vertaling: de Vader uit Wie het al is, en wij tot Hem, en één Heer, Jezus Christ [Proeve van NCV] In deze tekst komt ook het Griekse woordje pan voor. Letterlijk staat er: ta panta 17 het al . 70 | ABSOLUUT GOD! Verschillende vertalingen gebruiken hier voor het al de en de Nieuwe Bijbelvertaling gebruikt Wat zegt de apostel? De apostel zegt dat er in werkelijkheid maar één God is: de Vader, uit Wie het al is. Alles wat geschapen is, vindt zijn bron in God. Er is niets wat geschapen is, in de hemel en op aarde, wat zijn bron niet vindt in God. Alles is uit God en de apostel bewijst dat ook in een tweede tekst. Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. Dit 2Kor.5:17-18a In de grondtekst staat bij vers 18a: Waar gaat het in deze tekst over? Het gaat over een nieuwe schepping. Dat is datgene wat toekomstig is: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem. Maar hieraan mag je ook denken: de nieuwe schepping die wij in de geest al mogen zijn, nu, op dit moment. Paulus zegt: Het oude is voorbij. Daar gaat het over de oude schepping; datgene wat we nu zien, waar we nu in leven. Maar je kunt ook denken aan de lijn die ontstond in Adam; dat ieder mens geboren wordt en sterft. De oude én de nieuwe schepping zijn uit God. Er is een tekst in de Bijbel die dat gecomprimeerd, in één zinnetje, geweldig weergeeft. Slechts één regel waar heel Gods plan van tijdperken wordt samengevat: ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 71 .
Page 70
Rom.11:36a [HSV] In dit Bijbelgedeelte staat dat alles het al uit God is. Heel de schepping is uit God. Alles is uit God; dat is het begin van Zijn plan van tijdperken. Maar alles is niet alleen uit God, want alles is ook door God en dat heeft te maken met de voortgang van Zijn plan van tijdperken. Alles is door God en alles zal uiteindelijk tót God zijn; dat is de eindbestemming van elk schepsel. Hij God is de Enige met een totaal soevereine vrije wil die allesbepalend is voor zowel de kleinste, als de grootste gebeurtenis in het universum. In de voortgang van Zijn plan van tijdperken, loopt niets uit de hand. Niets is er dat Hem verrast. Alles wat er gebeurt, heeft God van tevoren gepland. Samengevat: - alles is uit Hem het begin; - alles is door Hem de voortgang van Zijn plan; - en alles zal tot Hem zijn het einde van Zijn plan van tijdperken, als Hij alles in allen zal zijn. Zonen van God Dan gaan we over naar vraag drie. 3. Hoe gebruikt de Bijbel betrekking tot de leden van het lichaam van Christus? De eerste tekst die ik in verband met de derde vraag zou willen noemen, staat in Romeinen 8:28. 72 | ABSOLUUT GOD! En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens z Herziene Statenvertaling: En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken18 ten goede, voor hen Ik vind dit nogal een confronterende tekst, dat is mijn eigen mening. Maar waar gaat het om in deze tekst? Doet God nu alles wat we meemaken meewerken tot het goede of bijna alles? Het gaat in deze tekst over hen die God liefhebben, degenen die geroepen zijn en dat zijn de leden van het lichaam van Christus. Het gaat over hen die Gods geest hebben ontvangen, Ef.1:13 degenen die (NBV21: kinderen) mogen zijn. Rom.8:14-17 overigens zowel mannen als vrouwen, want al wie geleid worden door de geest van God, deze zijn zonen van God . Rom.8:14 of vrouwen u bent allen één in Christus Jezus. En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen (letterlijk: lotdeelbezitters) volgens de Gal.3:28-29 Als we van God. Abba intieme relatie met God die wij mogen hebben. En als zonen mogen we genieten van al die heerlijkheden die God ons geeft vandaag, maar ook in de toekomst. (letterlijk) in de Bijbel. ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 73
Page 72
Een geweldige belofte Is het nu zo dat God Zijn zonen iedere dag probeert te sarren met hetgeen hen zou overkomen in hun leven? Met de dingen die we meemaken? In de Bijbel lees je daar wat anders over: In Christus immers heeft God, voordat de wereld gegrondvest werd, ons uitgekozen om heilig en zuiver voor Hem te staan, en vol liefde heeft Hij ons naar zijn wil en verlangen voorbestemd om door Jezus Christus zijn kinderen te worden, tot eer van de grootheid van Gods genade, ons geschonken in zijn geliefde Zoon. Ef.1:4-6 Concordante vertaling: Hem vóór de neerwerping (zie ook: noot 23) van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn, in liefde ons tevoren bestemmend tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van [NCV] Wat staat hier? wil zat erachter dat wij nu zonen van Hem zijn. Maar niet alleen Zijn wil want Hij heeft er vreugde in; het welbehagen van Zijn wil . God heeft vreugde daarin, dat wij nu zonen van Hem mogen zijn, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade. Hij stort Zijn genade over ons uit. Wij zijn als het ware het onderwerp geworden van Zijn genade. Paulus stapelt dat op, die woorden. Nu weer terug naar Romeinen 8:28. meewerken tot het goede, voor hen die God liefhebben, die in o 74 | ABSOLUUT GOD! En dan was de vraag: Doet God nu alles wat we meemaken meewerken tot het goede of bijna alles? Laat God misschien alleen het goede, het makkelijke, het blije meewerken, of zijn dat ook de vervelende, de moeilijke, de verdrietige dingen? Wij maken zoveel mee in een mensenleven. We maken blije momenten mee, maar we maken ook zoveel verdrietige momenten mee. We maken goede en leuke momenten mee en soms hebben we het ontzettend moeilijk. Is het nu werkelijk zo dat God alles wat we meemaken in ons leven, doet meewerken tot het goede voor hen die geloven? Als je de lijn van dit hoofdstuk volgt, dan gaat het om alle knikkers, geen enkele uitgezonderd. Dan gaat het erover dat in Adam alle mensen sterven en dat in Christus allen worden levend gemaakt, geen enkel mens uitgezonderd. Dan gaat het erover dat God de Redder is van alle mensen, niemand uitgezonderd. En het gaat erover dat de schepping het al uit God is; dat alles uit Hem door Hem en tot Hem zal zijn. in Romeinen 8:28 betekent, dat God echt alles wat we meemaken in ons leven, doet meewerken tot het goede. Gij hebt mij, mijn Heiland, te roemen geleerd: 19 Dat is niet makkelijk. Dat is niet een ervaring waar je uit bent van de ene op de andere dag. Nee, dat kost een mensenleven, dat is met vallen en opstaan. ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 75
Page 74
Er zijn dingen die je meemaakt in je leven, die je geen plaats kunt geven. Waar je het antwoord niet op weet. Maar desondanks is het wel een geweldige belofte. Dat God alles doet meewerken tot het goede voor hen die Hem liefhebben, die in overeenstemming met Zijn voornemen geroepen zijn. Alles, in elk schepsel Dit hoofdstuk begon met 1 Korintiërs 15 en daar zal het ook mee eindigen. Wordt God nu alles in elk schepsel, of wordt God alles in bijna elk schepsel? Christus allen levendgemaakt worden. Ieder echter in zijn eigen rangorde: de Eersteling, Christus, vervolgens die van Christus zijn in Zijn aanwezigheid20, daaropvolgend de voltooiing, wanneer Hij ook maar het Koninkrijk overgeeft aan Zijn God en Vader, wanneer Hij iedere soevereiniteit en iedere volmacht en kracht buiten werking stelt. Want Hij moet heersen totdat Hij al Zijn vijanden onder Zijn voeten geplaatst heeft. De laatste vijand die buiten werking gesteld wordt is de dood. Want Hij onderschikt alles onder Zijn voeten. Wanneer Hij echter zou zeggen dat alles onderschikt is, is het duidelijk dat het buiten Hem is, Die het al aan Zichzelf onderschikt. Wanneer echter aan Hem het al onderschikt wordt, dan zal ook de Zoon Zelf onderschikt worden aan Hem, Die aan Hem het al onderschikt, opdat God zij a 1Kor.15:23-28 [Proeve van NCV] 76 | ABSOLUUT GOD! Als je de tekst leest, dan zie je dat God, alles elk schepsel onderschikt aan de Zoon. We mogen weten dat elke knie zal buigen en elke tong van harte zal belijden dat Jezus Christus Heer is , tot eer van God, de Vader. Fil.2:9-11 En wat gebeurt er dan? Als alles volbracht is zal de Zoon Zijn koningschap aan God, de Vader, overdragen. Dan zal Hij helemaal vol. God zal zijn, werkelijk alles in elk schepsel! ALLEN OF BIJNA ALLEN? | 77
Page 76
HOOFDSTUK 6 DE POTTENBAKKER Het woord dat van de HEER gekomen is tot Jeremia: Sta op en daal af naar het huis van de pottenbakker. Jeremia 18:1-2 [HSV] Verootmoedigen Ik wil met je gaan afdalen naar het huis van de pottenbakker, zoals de profeet Jeremia dat moest doen. In verband hiermee wil ik twee vragen gaan bekijken vanuit de Bijbel. Deze twee vragen staan centraal, waarbij de nadruk ligt op vraag twee. Jeremia kreeg van God de opdracht om af te dalen naar het huis van de pottenbakker. Hij moest kijken wat daar gebeurde en zo kreeg hij onderwijs van God. Vraag één: 1. Wat en waar is het huis van de pottenbakker? DE POTTENBAKKER | 79 Als je gaat nadenken over het huis van de pottenbakker, dan zou je niet zozeer moeten denken aan het woonhuis van de pottenbakker. de Bijbel gebruikt? Misschien is het wel zo dat er pottenbakkers zijn die een draaischijf in hun woonhuis hebben, maar in dit Bijbelgedeelte zou je in eerste plaats kunnen denken aan een heuse werkplaats; de plaats waar de pottenbakker zijn beroep uitoefent, waar hij zijn vakmanschap toont. De NBV21 zegt het zo: z naar de werkplaats van een pottenbakker, daar zal Ik laten horen wat I We gaan kijken naar de pottenbakker en we gaan kijken naar de vormloze klei. Wat in de eerste plaats opvalt als we Jeremia 18:1-2 lezen, is dat er staat dat Jeremia moest afdalen. Jeremia moest lichamelijk afdalen, om bij het huis van de pottenbakker te komen. Misschien lag die werkplaats wel in een vallei, dat zou logisch zijn want klei vind je meestal in een vallei. Wellicht was Jeremia op een heuvel en moest hij naar beneden stappen om daar te komen. Maar weet je dat daar een prachtig geestelijk beeld achter zit? Want in feite moest Jeremia niet alleen lichamelijk afdalen, maar om de woorden te verstaan die God tot hem te spreken had over Zijn volk (het volk Israël), moest Jeremia ook geestelijk afdalen. Jeremia moest zich verootmoedigen voor God, zodat God aan hem kon leren over de toekomst van Zijn volk. Op diverse plaatsen in de Bijbel kun je lezen dat God de hoogmoedigen wederstaat en de nederigen, de ootmoedigen, genade schenkt. 80 | ABSOLUUT GOD!
Page 78
Een voorbeeld daarvan is deze tekst: zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt Hij zijn genade 1Pet.5:5b God geeft de ootmoedigen, de nederigen, genade; aan hen openbaart Hij Zijn wil, aan hen onthult Hij Zijn plan. Want stel je nu eens voor dat God aan hoogmoedige mensen Zijn plan onthult, wat gebeurt er dan? nou, ik ben zo geweldig bezig voor God en daarom openbaart Als God Zijn plan openbaart aan ootmoedige mensen, dan krijgt Híj alle eer, heerlijkheid en glorie. Dan wordt Hij centraal gesteld en niet de mens. Is dit niet ter lering voor ons allemaal? moeten afdalen ons verootmoedigen voor God zodat God ons de lessen kan leren over Hemzelf vanuit de Bijbel? Zouden we niet onze eigen wijsheid, kennis (en misschien verbeelding), opzijzetten en de kennis en wijsheid alleen zoeken bij de Bron van alle wijsheid: God, de Vader, Zelf? Zo bent u in Mijn hand Als je de onderstaande verzen leest, dan lijkt het een eenvoudige gebeurtenis. Jeremia kreeg de opdracht om af te dalen, hij moest kijken in dat huis van de pottenbakker en God leerde hem de lessen over Zijn volk. Maar als je goed gaat kijken naar deze verzen, dan zijn er opmerkelijke dingen aan de hand en te vertellen over de pottenbakker. zijn draaischijf aan het werk was. Als de pot die hij maakte mislukte, begon hij opnieuw en vormde hij de klei tot een Jer.18:3-4 DE POTTENBAKKER | 81 Letterlijk staat hier het volgende (SchriftWoord-vertaling21): En ik daalde af naar het huis van de pottenbakker en aanschouw, hij was een werk op de draaistenen aan het doen. Maar het vat dat hij maakte van de klei werd vernietigd in de hand van de pottenbakker. En hij keerde terug en hij maakte er een ander vat van, zoals het recht was in de ogen van de pottenbakker om het te maken. Wat valt op aan de pottenbakker in deze geschiedenis? We zien dat de pottenbakker uit de klei een vat maakt. Hij ziet er iets aan, repareert het vat niet maar vernietigt het. Het vat wordt vernield door de handen van de pottenbakker zelf. En als hij terugkomt, creëert hij uit dezelfde klei een vat dat zijn welgevallen weg kan dragen. Weet je wat opmerkelijk is? Als je dat leest, zie je dat God Zichzelf op een gegeven moment gaat vergelijken met die pottenbakker. Hij zegt: Ik ben de Pottenbakker en dat vat is het huis van Israël. niet kunnen doen zoals deze pottenbakker, huis van Israël? spreekt de HEER. Zie, zoals de klei in de hand van de pottenbakker, zo bent u i 6 [HSV] Jer.18:5hetzelfde doen als die pottenbakker spreekt de HEER. Immers, jullie zijn in mijn handen als klei in de handen van Hieruit kun je lering trekken over God als de Pottenbakker. Hij alleen heeft het recht en de macht om te doen met de klei en met het vat, zoals Hij dat wil. 82 | ABSOLUUT GOD!
Page 80
In het geval van Jeremia, vertoonde het andere vat dat gemaakt werd door de pottenbakker, gelijkenis met het eerste vat, want het gaat hier immers over het volk Israël. Het gaat ook over de toekomst. En de toekomst van Israël zal zijn dat ze samen met Christus zullen regeren in het komende koninkrijk. Ex.19:6 van een wedergeboorte van het volk. Ze zullen dan samen met Christus regeren en dan zullen de beloften, die God gedaan had aan het volk in de woestijn, herbevestigd worden. Daar spreekt dat andere vat van. In het duizendjarig rijk22, zal het vat dat eerst was, volledig tot Zijn recht komen. Het volk van Israël zal hersteld worden. Dan zal gelden wat staat in 1 Petrus 2:9. priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn [HSV] NBV21: koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn Dit gaat gebeuren in het komende tijdperk, als Israël hersteld wordt wedergeboren en zij in dat koninkrijk op aarde zullen regeren. DE POTTENBAKKER | 83 Schouwspel In de geschiedenis van Jeremia, hebben we gezien dat God Zichzelf vergelijkt met een pottenbakker. We hebben gezien dat God alleen het recht en de macht heeft om te doen met de klei en het vat zoals Hij dat wil. Rom.9:21 God doet met het volk Israël zoals Hij dat wil. Maar gaan we het in een breder verband plaatsen, woont. De aarde is al tijdperken podium waarop Hij Zijn vakmanschap toont. We hebben gezien dat Jeremia lichamelijk moest afdalen, maar moeten wij niet allemaal geestelijk afdalen; ons verootmoedigen voor God? De aarde an sich is maar een stofdeeltje in het universum. Als je gaat nadenken over de verhouding van de aarde en het universum, dan valt de aarde totaal in het niet. Als je deze twee dingen zou vergelijken, dan zou dat bijvoorbeeld hetzelfde zijn als je zou zeggen dat God de oceaan en een regendruppel geschapen heeft, of de Sahara en een zandkorrel. En toch heeft God de aarde gemaakt tot Zijn werkplaats, waarin Hij Zijn vakmanschap aan het tonen is. De aarde is een schouwspel. Hoe moet je dat dan zien? Denk aan een theater, waarin een groot toneelstuk wordt opgevoerd. schouwspel gemaakt, dan weer deelde u het lot van hen die Heb.10:33 [HSV] Het podium is de aarde, de acteurs die het stuk spelen zijn de mensen. 84 | ABSOLUUT GOD!
Page 82
Dat stuk wordt opgevoerd in vijf bedrijven of akten dat wil zeggen: vijf tijdperken23 of eonen en God is de grote Regisseur. En in het midden van het derde bedrijf, staat een kruis en zien we dat de Zoon opstaat uit de doden. Drie categorieën Dan zijn we nu gekomen bij vraag twee: 2. Wie moet dan afdalen naar het huis van de pottenbakker? naar Zijn vakmanschap. Dat is ten eerste Jeremia; hij moest afdalen naar die letterlijke werkplaats, vanwege het volk Israël. Als je echter het huis van de Pottenbakker gaat bekijken in een bredere betekenis, dan moet ieder mens afdalen naar het huis van de Pottenbakker. En dan is er nog een derde groep en dat zijn de hemelingen24. De hemelingen moeten afdalen om te kijken hoe God aan het handelen is met de mensheid. Daaruit kunnen zij iets leren wat betreft hun toekomst, hoe God gaat handelen met hen. Deze drie categorieën wil ik met je gaan bekijken. Jeremia kort, de mensheid iets langer en de hemelingen als derde categorie. De Formeerder van het volk Israël Jeremia kreeg van God de opdracht om af te dalen. Als je hoofdstuk 18 en 19 van Jeremia leest, dan kun je lezen dat God ging handelen tegen Zijn volk. Waarom ging God handelen tegen Zijn volk? De reden staat in Jeremia 19:15. DE POTTENBAKKER | 85 Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik breng over deze stad en de omliggende steden al het onheil dat Ik aangekondigd heb, want de inwoners weigeren hardnekkig naar mijn waarschuwingen te luisteren. Wat was er gebeurd? God had profeten gestuurd en die hadden Zijn woorden verteld aan het volk en wat had het volk daarmee gedaan? Ze hadden niet geluisterd naar de woorden van God en daarom moest Jeremia afdalen naar het huis van de pottenbakker omdat God ging aankondigen wat Hij ging doen in de toekomst met het volk. Hij zou rampspoed brengen over de inwoners van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Als we verder lezen in het Oude Testament, weten we dat die rampspoed ook gekomen is onder Koning Nebukadnezar. 2Kr.36:17-21 Je kunt op een gegeven moment lezen dat Koning Nebukadnezar de inwoners van Juda en Jeruzalem weggevoerd heeft in ballingschap, in gevangenschap naar Babylonië, naar de stad Babel. Dat is even in het kort over Jeremia, maar voordat we het voorbeeld van Jeremia verlaten, wil ik nog even Jesaja 45 lezen. In feite gaat dit eveneens over de Pottenbakker. Er staat: een potscherf tussen aarden scherven. Zal het leem soms tegen zijn formeerder zeggen: Wat maakt u? Of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? Wee hem die tegen zijn vader zegt: Wat verwekt u? Of tegen diens vrouw: Wat baart u? Zo zegt de HEER, de Heilige van Israël, zijn Formeerder: Zij hebben Mij naar de toekomstige dingen gevraagd, aangaande Mijn kinderen zou u Mij bevel geven Jes.45:9-11 [HSV] 86 | ABSOLUUT GOD!
Page 84
Dat zie je in vers 9 staan en in vers 11 komt dat terug. Als je gaat kijken in het Hebreeuws, dan is het woord voor , wat we lazen in Jeremia 18. Hier staat dat God de Formeerder is van Israël, maar met hetzelfde recht zou je kunnen zeggen dat God de Pottenbakker is van het volk. met Hem door wie hij gevormd God heeft dat vat het volk Israël gemaakt en Hij heeft alleen het recht en de macht om te doen met dat vat zoals Hij dat wil. NBV21, Dit zegt de HEER, de Heilige van Israël, die Israël gevormd heeft De Formeerder van elk mens In feite is God de Formeerder of de Pottenbakker van elk mens. Daarom zou ieder mens moeten afdalen naar de werkplaats van God, om te kijken naar Zijn vakmanschap. Alleen, waar kun je daarover iets meer lezen in de Bijbel? Dat kun je niet lezen in het Oude Testament, maar daarover staat geschreven in het Nieuwe Testament, in een brief van de apostel Paulus. trekken. od onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. barmhartig wil zijn, Ik schenk genade aan wie Ik genade wil DE POTTENBAKKER | 87 Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. maar aangesteld om mijn macht over jou te tonen en om Dus God is barmhartig voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil. Maar Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: Heeft de pottenbakker niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse pot te Rom.9:14-21 De pottenbakker heeft (vers 21, letterlijk): volmacht om van het leem uit hetzelfde kneedsel het ene instrument . We zijn nu bezig met de tweede categorie die moet afdalen en dat is de mensheid. Het valt op dat datgene wat de apostel Paulus beschrijft over de pottenbakker, anders is dan datgene wat Jeremia ziet. Wat ziet Jeremia? Jeremia ziet de pottenbakker een vat maken en er is iets aan dat vat wat niet goed is. De pottenbakker vernietigt het vat onder zijn handen en, als hij terugkomt, wordt uit de klei een ander vat geformeerd, zoals het juist was in zijn ogen om het te maken. Als we Romeinen 9 van de apostel Paulus lezen, dan zien we echter dat de pottenbakker niet één instrument maakt uit het leem, maar dat hij uit dezelfde klomp twee instrumenten maakt. De pottenbakker maakt uit dezelfde klomp klei een instrument tot eervol en een instrument tot oneervol gebruik. 88 | ABSOLUUT GOD!
Page 86
hangt daarbij niet af van de wil of de inspanning van de mens; het hangt af van Gods barmhartigheid. God is barmhartig voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil. Concordante vertaling: God verhardt wie Hij wil Hij maakt hele volken, maar ook mensen, tot eervol en tot oneervol gebruik en kan Hij dat nu zomaar doen?! beschikking over het leem. Het is God, Die alleen het recht en de macht heeft om te doen met de mensen zoals Hij dat wil, we vinden daar in de Bijbel legio voorbeelden van. Ik zal een paar voorbeelden noemen: - Wat dacht je van Kaïn en Abel? Twee broers. Gen.4 De Bijbel zegt dat Abel een rechtvaardig mens was en Kaïn een moordenaar. Een vat of instrument tot eervol en tot oneervol gebruik. - Wat dacht je van Jakob en Ezau? De Bijbel zegt dat God Jakob liefhad en dat Ezau door Hem gehaat25 werd. Mal.1:2-3a; Rom.9:13 Van Jakob en Ezau staat zelfs in Romeinen 9 dat, voordat beide kinderen (het waren tweelingbroers) geboren waren, God al had bepaald dat Hij Jakob zou liefhebben en dat Ezau gehaat zou worden. De kinderen konden zich niet eens bewijzen in een leven voor God, want God had dat al van tevoren bepaald. - Zoals al genoemd: Mozes en de farao. God ontfermde Zich over Mozes en Hij verhardde het hart van farao, Ex.4:21 zodat hij het volk niet zou laten gaan. DE POTTENBAKKER | 89 u gerechtvaardigd zijn? Dat God mensen, en zelfs vólken, formeert tot eervol of elf nu af kunnen vragen. Weet je, dergelijke besluiten kunnen alleen gerechtvaardigd zijn, als je ze tegen het licht houdt van het einddoel van de Pottenbakker. Want wat is het einddoel van God? Het einddoel is dat Hij straks alles in allen zal zijn. En wat zal er dan gebeuren? God zal wonen, niet alleen in Abel maar ook in Kaïn. God zal wonen, niet alleen in Jacob maar ook in Ezau. God zal wonen, niet alleen in Mozes maar ook in de farao. Noem maar op, welk mens dan ook, Gods genade stijgt er bovenuit. Dan zal de Formeerder een universum vól hebben met vaten van alleen maar eervol gebruik. En dan zal blijken dat Gods genade veel meer goed zal maken dan wat de vaten in hun tijdelijk leven verloren hebben. Als je het gaat bekijken in dat licht, dan zijn al Gods beslissingen gerechtvaardigd. Een levende ziel Laten we eens kijken naar het eerste vat dat God ging maken, de mens, Adam. In Genesis 2:7 staat hoe dat gebeurde. stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd God is de Formeerder van alles, Hand.17:24-25 en we zien hier dat Hij de eerste mens aan het vormen is. En dan krijgen we een inkijkje in Zijn werkplaats. We zien het vakmanschap van God; als de Pottenbakker laag van de aarde. 90 | ABSOLUUT GOD!
Page 88
Dan blaast Hij de levensadem in zijn neus en wordt de mens (letterlijk) een levende ziel 26. Het heeft een doel dat God de mens tot een levende ziel maakt want als je gaat kijken in Genesis 1 vers 27, dan kun je ook lezen dat God de mens schept, maar dan lees je iets anders: En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht Gen.1:27-28 [HSV] Letterlijk staat daar in vers 27: In het beeld van Elohim schiep Hij haar, mannelijk en vrouwelijk schept Hij hen. [SW] geschapen wordt, maar in Genesis 2:7 lees je dat de mens geformeerd wordt als Het lijkt net of die twee teksten met elkaar in tegenspraak zijn, maar dat is niet zo. De Bijbel is niet met elkaar in tegenspraak. Nee, deze teksten vullen elkaar aan want ze belichten ieder een ander aspect van God en van de mens(heid). Laten we eens kijken of we dat kunnen vinden. Aarden vaten en dan zien we dat, gelijk daarna, de mens heerschappij krijgt over de lagere schepping, het dierenrijk. DE POTTENBAKKER | 91 Kennelijk is het zo dat, als God iets maakt in Zijn beeld, er een bepaalde heerschappij aan gekoppeld is. Net zoals de leden van het lichaam van Christus, die in de toekomst een heersende functie zullen krijgen te midden van de hemelingen. 2Tim.2:12 God had die eerste mens nodig in Zijn plan van tijdperken. Duizenden jaren later zou de Heer Zich geven aan het kruis. Hij had een vorm geschapen, waarin Zijn Woord kon komen. Joh.1:1-3,14 De Zoon van God zou Zich weggeven aan het kruis, om een verloren schepping terug te brengen aan Gods Vaderhart. God had besloten dat de mensheid die Hij schiep, niet zou kunnen roemen in zichzelf. Ieder mens zal tot het inzicht worden gebracht, dat deze slechts een vat is, gemaakt in de handen van de Goddelijke Pottenbakker. Dat is de reden dat in feite ieder mens moet afdalen naar de werkplaats van God; het huis van de Pottenbakker. Wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat (letterlijk): het bovenmatige van de kracht van God is en niet uit ons 2Kor.4:7 Eerst het zielse, daarna het geestelijke Het gaat om de erkenning van God als GOD. ootmoedigheid en onderschikking te leren. maakte. God had in de eerste mens al de elementen gelegd, die zouden toegeven aan de verleiding, zodat de mens door zonde sterveling kon worden en dat sterveling-schap kon doorgeven aan ieder mens. Rom.5:12 92 | ABSOLUUT GOD!
Page 90
God maakte de eerste mens van losse aarde van de grond, om de oude mensheid te vernietigen aan het kruis en plaats te laten maken voor de nieuwe mensheid. Eerst moest de zielse mens komen (oude schepping), om daarna plaats te maken voor de geestelijke mens (nieuwe schepping). geworden tot een levend wezen (letterlijk: een levende ziel), de laatste Adam tot een levendmakende Geest. Het geestelijke is echter niet eerst, maar het natuurlijke (zielse) en daarna komt het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk; de tweede Mens is de Heer uit de 1Kor.15:45-47 [HSV] Het is een Bijbels principe, dat eerst het onvolkomene, het minst gezegende, komt, om daarna plaats te maken voor dat volkomene, het meest gezegende. Wat dacht je van de eerste Adam, de eerste mens die geschapen werd? Hij moest eerst komen, als hoofd van de oude mensheid, om daarna plaats te maken voor de laatste Adam, Christus Jezus onze Heer; het Hoofd van de nieuwe mensheid. Wat dacht je van Jakob? Jakob moest in zijn leven eerst Jakob zijn, om daarna plaats te maken voor het volkomene, voor Israël. Saul, de Koning van het volk, moest eerst komen en zijn functie vervullen, om daarna plaats te maken voor de man naar Gods hart: David. Wat dacht je van Saulus van Tarsus, de ijveraar voor de wet? Een moordenaar moest eerst komen en zijn functie vervullen, om daarna een afgevaardigde te worden van Christus Jezus: Paulus. DE POTTENBAKKER | 93 God had alles van tevoren bedacht. We mogen weten dat tweeduizend jaar geleden de oude mens, tezamen met Christus, aan het kruis voor God is weggedaan27. opdat het lichaam van de zonde buiten werking gesteld zou zijn, en wij niet meer slaven voor de zonde, want wie Rom.6:6-7 [Proeve van NCV] Zo moet ook u uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Rom.6:11 Wij zijn een nieuwe schepping, lazen we in 2 Korintiërs 5:17. We mogen onszelf rekenen als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus, onze Heer. We zijn onder het Hoofd van de nieuwe mensheid geplaatst. God deed dit allemaal met een bedoeling. Hij maakte de oude schepping, maar Hij had de nieuwe schepping al op het oog die daarna komen zou. De Zoon van God moest sterven aan het kruis, waar de oude mensheid gestorven is, om plaats te maken voor een nieuwe schepping, waar in de toekomst ieder schepsel deel van zal gaan uitmaken. De Formeerder van het al Nu hebben we het over Jeremia gehad, die moest afdalen naar die letterlijke werkplaats omdat het volk Israël zich niet verootmoedigde voor God. We hebben gekeken naar de mensheid, die moet afdalen naar de werkplaats van God om ootmoedigheid en onderschikking te leren; de erkenning dat Hij het recht en de macht heeft om te doen met ieder, zoals Hij dat wil, zoals we lazen in Romeinen 9:14-21. 94 | ABSOLUUT GOD!
Page 92
En dan is er nog een derde categorie, die moet afdalen naar de werkplaats van God en dat zijn de hemelingen. Maar hemelingen Bijbel over spreekt? Je kunt daar iets over lezen in Efeziërs 6:12, waar staat: Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade Vanuit de grondtekst wordt hier standhouden tegen de soevereiniteiten, tegen de gevolmachtigden, tegen de wereldmachten van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid te midden van de hemelingen gesproken. Kennelijk is het zo dat er, naast mensen op aarde, allerlei machten en krachten zijn die God geschapen heeft. Kol.1:16 Er is een hele hiërarchie te midden van de hemelingen. En we weten dat het boze deel daarvan, direct onder leiding staat van de tegenwerker. In Efeziërs 6:11 wordt gesproken over Letterlijk staat daar: wel: de door-één-werper). de god van dit huidige tijdperk. Op.12:9 Alle hemelingen zouden moeten afdalen naar de werkplaats van God, om te leren over Zijn vakmanschap. Om onderwezen te worden door hoe God handelt met de mensheid en hoe Hij werkt in Zijn plan van tijdperken. Dit handelen van God zegt ook iets over hun toekomst. Het is opnieuw de apostel Paulus die ons daarover een aanwijzing geeft in de Bijbel. DE POTTENBAKKER | 95 diabolos ook Maar volgens mij heeft God ons, apostelen, de laagste plaats toegewezen, alsof we ter dood veroordeeld zijn. We zijn voor heel de wereld, zowel voor engelen als mensen, een 1Kor.4:9 De apostel zegt dat hij en zijn medewerkers, de apostelen, letterlijk vertaald, Nu denk ik weer even aan dat grote toneelstuk op het Het is altijd moeilijk als je, als een hogergeplaatste, in een organisatie moet leren van iemand die lager geplaatst is. Maar eigenlijk is hetzelfde aan de hand met de hemelingen. Zij moeten zichzelf vernederen, zichzelf verootmoedigen, en afdalen naar de aarde de lagere schepping om te leren van het handelen van God met de mensheid. De Eerstgeborene Het handelen van God met de mensheid omvatte ook het ter dood brengen van Zijn Zoon. Hij, Die de Eerstgeborene was van de ganse schepping en ongelofelijke heerlijkheid bezat, Fil.2:6 hing als een misdadiger aan het kruis. Hij, Wiens Hoofd-schap de hemelingen betwistten, werd tot een vloek aan het hout. Gal.3:13b De hemelingen hadden nooit kunnen denken, dat juist door de dood van de Zoon van God, de Vader elk schepsel tot Zich zou gaan verzoenen. Hij is het beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping, omdat in Hem het al werd geschapen, wat in de hemelen en wat op de aarde is, het zichtbare en het onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij soevereiniteiten, hetzij volmachten; 96 | ABSOLUUT GOD!
Page 94
het al is door Hem en tot Hem geschapen en Híj is voor alles en het al heeft zijn samenhang in Hem. En Híj is het hoofd van het lichaam, de uitgeroepen gemeente, Die het Begin is, Eerstgeborene uit de doden, opdat Híj in alles de eerste wordt, want het hele complement heeft er welbehagen in om in Hem te wonen en door Hem het al wederzijds met Zichzelf te verzoenen, vrede gemaakt hebbend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Kol.1:15-20 [NCV] Hij, Die zei dat Hij het Licht van de wereld was, Joh.8:12 werd overgegeven aan de machten van de duisternis. God wist natuurlijk het doel wat erachter zat. Hij zou leven gaan voortbrengen uit de doden, door Hem op te wekken. 1Kor.6:14 De hemelingen wisten dat niet. Op deze manier zou Hij niet alleen de Eerstgeborene van de ganse schepping zijn, maar ook de Eerstgeborene uit de doden, zodat Hij in álles de eerste zou worden. Dat was het plan van God wat erachter zat. Wat zullen de hemelingen wel niet gedacht hebben toen een ijveraar voor de wet, een moordenaar op de weg naar Damascus, werd veranderd in een apostel van Christus Jezus? En juist de apostel Paulus, heeft over de geheimenissen geschreven waarvan sommigen hen ook direct aangaan. Ef.3:10-13 Wat zullen de hemelingen zich verwonderen als ze door gaan krijgen, dat Gods genade zal reiken tot de uiterste hoeken van DE POTTENBAKKER | 97 de aarde en ieder mens zal bereiken. En wat zullen zij zich verwonderen als ze door gaan krijgen, dat Gods genade zal reiken tot de uiterste hoeken van het universum en eveneens genoeg zal zijn voor elke hemeling. Wat zullen zij zich verwonderen, als zij zien dat de ergste vijand door Gods genade en liefde, veranderd zal worden in een vriend van God28. Dat zijn de lessen die de hemelingen moeten leren. Vreugde We komen allemaal uit dezelfde klei en zijn allemaal gemaakt door Zijn handen. Niemand is tevergeefs gekomen op deze wereld en niemand is tevergeefs gestorven. Ieder mens past in dat plan van de grote Pottenbakker. Elk gestorven mens zal, op Gods tijd, opgewekt worden, hersteld worden en deel uitmaken van de nieuwe schepping. Geweldig is dat! En geweldig dat we dat mogen weten. Elk schepsel, wat God geformeerd heeft, in de hemelen en op aarde, zal in de toekomst van harte belijden dat Zijn Zoon Heer is. genade de Naam geschonken die is boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn, en alle tong van harte belijdt: Heer is Jezus Christus, tot Fil.2:9-11 [NCV] God heeft Hem uitermate verhoogd en Hem in genade de Naam geschonken die is boven alle naam. Dat is opdat: - in de Naam van Jezus zich alle knie buigt van de hemelingen en van hen die op aarde en van hen die onder de aarde zijn; 98 | ABSOLUUT GOD!
Page 98
Het Bijbelgedeelte aan het begin van dit hoofdstuk, geeft daar antwoord op, want daar staat ieder die in Hem gelooft, Andere vertalingen zeggen dat ieder die in Hem gelooft niet beschaamd zal worden . Dat is onze zekerheid. Ik denk dat we straks met open mond staan als we zien wat God voor ons heeft weggelegd in de toekomst die komen gaat. het is zoals gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem 1Kor.2:9 Maar dat niet alleen, ook in ons huidige leven mogen we zien op Hem. Niet onderschikt De eerste twee punten: - eigen gerechtigheid tegenover Gods gerechtigheid; - en Christus is de voltooiing van de wet. Daarvoor gaan we naar het begin van Romeinen 10. In Romeinen 10 wordt Gods handelen met Israël wat meer vanuit de menselijke kant belicht dan in Romeinen 9, waar het gaat over de pottenbakker . Inderdaad, broeders, het verlangen van mijn hart en mijn smeekbede tot God voor hen is tot redding. Want ik getuig van hen dat zij een ijver van God hebben, maar niet gepaard met de erkenning. Want, onwetend zijnd aangaande de gerechtigheid van God en zoekend hun eigen gerechtigheid 102 | ABSOLUUT GOD! tot stand te brengen, werden zij niet onderschikt aan de Rom.10:1-3 [Proeve van NCV] Het volk dat de wet ontvangen had, wilde een eigen aan de gerechtigheid van God. Ze hadden geen besef en dat is het punt van het feit dat Gods gerechtigheid niet uit werken voort zou komen, maar uit geloof. Wat zullen wij dan uitspreken? Dat de natiën, die gerechtigheid niet najagen, gerechtigheid gegrepen hebben; een gerechtigheid echter, die uit geloof is. Israël echter, de wet van gerechtigheid najagend, heeft de wet van gerechtigheid niet ingehaald. Waarom? Omdat het niet uit Rom.9:30-32b [Proeve van NCV] Erkenning van zonde Kortom: Israël had geen oog voor de weg van geloof. Ze dachten rechtvaardig te kunnen worden, door goede werken te doen uit eigen kracht. Ze hadden tevens de mensen uit alle volkeren was, zonder onderscheid. Citaat: mensen, dan gaat het over de vraag of die mensen voldoen aan Gods wet of maatstaf. Nadat Israël uit Egypte bevrijd was, kregen ze de wet. Die wet et wat in de wet staat, je aan alles Lev.18:5 Dat is rechtvaardigheid uit de wet. Maar, als je ook maar een foutje maakt, dan heb je de hele wet overtreden. Jak.2:10 Gods wet legt een maatstaf neer, waar niemand aan voldoet. Men 29 DE WEG VAN GELOOF | 103
Page 100
Romeinen 3:19-20 geeft aan: Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt, spreekt tot degenen die onder de wet staan. En zo wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God. Daarom geldt geen mens voor Hem als rechtvaardig door de wet na te leven, want juist de wet leert ons de zonde kennen. Vanuit concordante vertaling: - al wat de wet zegt, spreekt tot hen die onder de wet zijn; - opdat iedere mond versperd wordt en heel de wereld onder het rechtsvonnis van God komt; - omdat uit de werken van de wet geen vlees30 gerechtvaardigd zal worden voor Zijn aangezicht; - want door de wet is de erkenning van zonde. Genade echter! Als mensen hun eigen gerechtigheid tot stand zouden kunnen brengen, dan zouden ze aan Christus gelijk zijn. Maar niemand is dat want we falen allemaal. Daarvoor hoef ik alleen maar Romeinen 3:12 in herinnering te brengen. Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs We doen allemaal dingen die we niet willen, Paulus geeft dat aan in Romeinen 7:19-25a: Want ik doe niet wat ik wil, het goede, maar juist wat ik niet wil, het kwade, dat doe ik. Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, ben ik daar niet meer zelf de oorzaak van, maar de zonde die in mij woont. 104 | ABSOLUUT GOD! Ik ontdek in mezelf dus de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen. Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, maar in alles wat ik doe zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt van mij, in heel mijn doen en laten, een gevangene van de wet van de zonde. Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? Vers 24 en 25, concordante vertaling: Ik ellendig mens! Wat zal mij dan ook bergen uit dit lichaam van de dood? Genade echter! [Proeve van NCV] Maar genade31 doet het! Genade alléén bergt ons. u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen. Want wij verwachten door de Geest, uit het geloof, Gal.5:4-5 [HSV] God rekent gerechtigheid toe Alles wat U gezegd heeft, zullen wij doen , had het volk Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. En het hele volk antwoordde als uit één mond: Ex.19:7-8 DE WEG VAN GELOOF | 105
Page 102
De weg van Adam de weg waarin zonde en sterfelijkheid in ons zijn dat is een weg die doodloopt. Gerechtigheid van God heeft te maken met de weg van het geloof. Dan gaat het niet over eigen werken of rechtvaardigheid door de werken van de wet. Want indien Abraham gerechtvaardigd is uit werken, dan heeft hij roem, maar niet bij God. Aan wie werkt rekent men het loon echter niet toe naar genade maar als schuld. Aan wie echter niet werkt maar vertrouwt (Grieks: pisteuonti - op Hem Die de oneerbiedige rechtvaardigt, rekent Hij zijn geloof tot gerechtigheid. Net als ook David spreekt van de gelukzaligheid van de mens aan wie God gerechtigheid toerekent, los van werken. Rom.4:2-6 [Proeve van NCV] Geloof en genade liggen in elkaars gebied. Maar de belofte berust op geloof, omdat ze een geschenk van God moest zijn. Want zo is ze van kracht voor heel het nageslacht, niet alleen voor hen die de wet hebben maar ook voor wie delen in het geloof van Abraham, die de vader is van ons allen. levend maakt en in het leven roept wat niet bestaat. In Hem stelde hij zijn vertrouwen. Zelfs toen alle hoop vervlogen was, bleef Abraham hopen en geloven dat hij de vader van vele volken zou worden, zoals Rom.4:16-18 106 | ABSOLUUT GOD! De weg van geloof is geen nieuwe weg. Hab.2:4 Het was de weg die God al met Abraham ging, lang voordat de wet erbij gekomen was. Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend. Hierover lees je ook in Romeinen 1:17: [Proeve van NCV] In de brief aan de Galaten vind je er het volgende over: Dat niemand voor God als rechtvaardig geldt omdat hij de Bij de wet daarentegen gaat het niet om geloof, want er staat: Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons vervloekt te worden, want er staat geschreven: Zo zouden in Christus Jezus alle volken delen in de zegen van Abraham en zouden wij, zoals is beloofd, door geloof de Gal.3:11-14 In de wet wordt niemand gerechtvaardigd voor God. Christus heeft ons uitgekocht uit de vloek van de wet, door een vloek voor ons te worden. Letterlijk: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt. In Christus Jezus komt de zegen van Abraham tot de natiën, opdat wij de belofte van de geest ontvangen door het geloof. De voltooiing van de wet In hoofdstuk 3 kwam al ter sprake, dat rechtvaardigheid van God openbaar geworden is, door het geloof van (Romeinen 3:21-22, Statenvertaling), voor allen en op allen die geloven. Er is immers geen onderscheid DE WEG VAN GELOOF | 107
Page 104
En dan vervolgt de tekst: want allen zondigen en lijden gebrek aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd in Zijn genade, door de vrijkoping die in Christus Jezus is, Die God voor Zich plaatste als zoendeksel door het geloof in Zijn bloed, tot bewijs van Zijn gerechtigheid, vanwege het voorbijgaan aan de gevolgen van de zonde die tevoren geschied zijn in de verdraagzaamheid van God, tot het bewijs van Zijn gerechtigheid in de huidige era, om Zelf rechtvaardig te zijn en te rechtvaardigen wie uit het geloof van Jezus is. Waar is dan het roemen? Het wordt uitgesloten. Door welke wet? Van werken? Rom.3:23-27 [Proeve van NCV] Gerechtigheid van God is dus niet Al het roemen van mensen wordt daarmee uitgesloten. Roemen kan alleen in de Heer. wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen. Zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen. Maar u bent door Hem één met Christus Jezus, die dankzij God onze wijsheid is geworden. In Christus zijn wij rechtvaardig en heilig, en in Hem zijn wij 1Kor.1:28-31 108 | ABSOLUUT GOD! . Niemand kan roemen voor het aangezicht van God want (letterlijk): - uit Hem is het, dat wij in Christus Jezus zijn; - Christus Jezus is voor ons wijsheid van God geworden; - en gerechtigheid; - heiliging; - en vrijkoping. Daarom is het: Wie roemt, laat hij roemen in de Heer! oekend hun eigen gerechtigheid tot stand te brengen, werden zij niet onderschikt aan de gerechtigheid van God zegt de NCV in Romeinen 10:3b. V Want Christus is de voltooiing van wet, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft. Christus is de voltooiing van de wet. En nu gaan we die doodlopende weg voorbij. We mogen rechtdoor. Omdat we door Zijn geloof gerechtvaardigd zijn, is de deur open naar God. We mogen in alle vrijmoedigheid bij Hem komen, Heb.10:19 en we mogen met Hem spreken. God, jij en ik, we communiceren met elkaar. Hij zegt alles wat zeggen wil in Zijn Woord. En wat doen wij? Wij spreken met Hem. DE WEG VAN GELOOF | 109
Page 106
In ons gebed leggen we de dingen die in ons leven spelen bij Hem neer. We praten erover met Hem en Hij spreekt terug in Zijn Woord. Zo is er een relatie tussen Hem en tussen ons, door Zijn geest32 die in ons woont 1Kor.6:19 en ons Zijn Woord uitlegt. Niet hebbende mijn rechtvaardigheid stellen. In Filippenzen 3:3-4 schrijft hij het volgende: ons voorstaan op Christus Jezus, niet op afkomst en prestaties, hoewel ik alle reden heb om daarop te vertrouwen. Als anderen menen dat te kunnen doen, dan kan ik dat En dan maakt hij een opsomming: esneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een Farizeeër, wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk. Fil.4:5-6 [HSV] En dan vervolgt hij: Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies, want alles wordt overtroffen door het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, omwille van wie ik alles heb prijsgegeven. In mijn ogen is het waardeloze troep Fil.4:7-8 110 | ABSOLUUT GOD! Waarom gaf Paulus dit alles prijs? Waarom achtte hij dit alles als drek (Statenvertaling)? opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God iet hebbende mijn Er is geen enkele menselijke verdienste mogelijk! Jezus Christus is Heer Het derde aandachtspunt dat ik met je wilde doornemen, is dat Jezus Heer is. 33 is en uw hart gelooft dat God Hem uit de dood (letterlijk: uit de doden) heeft opge De Zoon van God stond op uit de doden. Wij weten dat wij in Christus diezelfde weg zullen gaan; de weg van lijden, van sterven én van opstanding ten leven. We mogen weten dat God ons levend maakt en dat het niet stopt bij de dood, want als wij ons geloof alleen hadden voor de tegenwoordige tijd, dan zouden we de beklagenswaardigste van alle mensen zijn. Dan zouden we toch op een andere manier gaan leven want En als het dan afgelopen is, dan is het klaar Zo leven veel mensen die dat denken. De Bijbel spreekt daar als volgt over: en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. DE WEG VAN GELOOF | 111 Fil.3:8-9 [SV1977]
Page 108
Dan blijkt dat wij als getuigen van God over Hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat Hij Christus heeft opgewekt want als er geen doden worden opgewekt, dan kan Hij dat niet hebben gedaan. Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de 1Kor.15:13-19 Het met de mond de uitspraak belijden dat Jezus Heer is en in je hart geloven dat God Hem heeft opgewekt uit de doden, moet niet als een verplichting worden opgevat. Je zou het meer kunnen zien zoals een spreekwoord dat zegt: Dit is geen opdracht, maar een gevolg. Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is, Luc.6:45 Eerder kwam in Filippenzen 2 aan de orde dat alle tong van van God, de Vader. Zeg jij dat weleens? We communiceren met God, maar spreken we het weleens uit? ! Dank U wel, God en Vader. Spreek uit wat in je hart is. D Hij is niet alleen de Redder . Nee, Hij is ín jou en heeft je lief. En Zijn liefde is in je hart uitgegoten. Rom.5:5 112 | ABSOLUUT GOD! Verwachting Gelovigen zien niet alleen aan wat voor ogen is, maar ze stellen hun vertrouwen op Hem. Jesaja 49:23c zegt: U zult weten dat Ik de HEER ben: zij zullen niet beschaamd worden die Mij verwachten [HSV] NBV21: Dan zul je erkennen dat Ik de HEER ben, die niet beschaamt wie op Hem hopen. Laten we de Heer verwachten. Als we dat voor ogen houden, zullen we niet beschaamd uitkomen, onze verwachting zal niet te schande worden gemaakt. Zó gaan wij op weg naar onze toekomst n dat gaat niet Dat gaat gepaard met verdriet, dat gaat gepaard met lijden. Wij worden meegenomen op Zijn weg. Want als de Geest van Hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal Hij die Christus heeft opgewekt ook uw sterfelijk lichaam levend maken door zijn Geest, die in u Rom.8:11 We worden meegenomen in het feit dat God Zijn deuren wagenwijd voor ons openzet. DE WEG VAN GELOOF | 113
Page 110
HOOFDSTUK 8 GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL Dan is nu mijn vraag: heeft God zijn volk soms verstoten? Beslist niet. Ik ben immers zelf een Israëliet, een nakomeling van Abraham, afkomstig uit de stam Benjamin. God heeft zijn volk, dat Hij al van tevoren Romeinen 11:1-2a Romeinen 11 is een gedeelte dat spreekt over Gods volk Israël en de volkeren. Dat is het onderwerp van de apostel Paulus in het middenstuk van de Romeinen-brief, Romeinen 9 tot en met 11. Na acht geweldige hoofdstukken Evangelie, gaat hij verder spreken over: hoe zit het met dat volk Israël in deze tijd? , dat bracht hem op de knieën. Er was grote droefheid in hem en onophoudelijke pijn in zijn hart. gekweld. Bijna zou ik bidden zelf vervloekt te worden en van GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 115 Christus gescheiden te zijn, omwille van mijn volksgenoten, Rom.9:2-3 Paulus wenste zelf in de ban 34 te zijn, weg van de Christus , voor zijn verwanten naar het vlees. En dan misschien minder met betrekking tot Israël, maar wat meer over andere dingen. Hartenpijn, dat kun je hebben over dingen die gebeurd zijn in je leven en Paulus had dat over zijn broeders naar het vlees, een grote smart en voortdurend hartzeer. I , maar hij is wel bezig met die vragen in deze hoofdstukken, met betrekking tot Israël. En dan kun je je afvragen: als je hartenpijn hebt in je leven als gelovige, wat doe je daar dan mee? Het verlangen van zijn hart en zijn smeekbede tot God voor Israël, was gericht op hun redding. Rom.10:1 En dat is het punt, Paulus bepaalt ons niet alleen bij de situatie die hij bij zijn volk Israël zag, maar hij bepaalt ons bij de God van Israël en daar gaat het om. Daarin zit al het antwoord besloten over de dingen die Paulus zag, hij ging ze niet uit de weg. Paulus ging naar zijn broeders toe en sprak, van tijd tot tijd, in de synagoge en hij werd er weleens uitgezet. Toch had hij dat hartzeer voor zijn volk en is zijn gebed tot hun redding, want hij zag dat het volk de boodschap van God niet aannam. Wel een aantal van hen misschien, maar het volk als geheel niet. Alleen de mensen waarvan de oren, de ogen en het hart daarvoor door God geopend werden. Jes.6:10 116 | ABSOLUUT GOD!
Page 112
Paulus zag in zijn dagen niet gebeuren, waar hij zo naar verlangde. En in een aantal bewoordingen schetst hij dan de situatie van Israël. Ik neem je in grote stappen mee door die hoofdstukken. Israël is in ongeloof De situatie van Israël was, dat ze niet aan de Thora 35 toekwamen. Ze waren wel bezig met allerlei werken, waarin ze gerechtigheid wilden bereiken, maar ze kwamen niet toe aan de gerechtigheid waarvan de Thora spreekt: de rechtvaardigheid van God. Israël ging niet uit van geloof. Door uit te gaan van werken, draaiden ze de zaak nèt om. De apostel had dat zelf meegemaakt, hij had dat ervaren. Hij was Jood en hij had onder de Thora geleefd. Onder de overleveringen van de vaderen, had Paulus zich erg ijverig en religieus ingezet. Dat was eveneens het geval bij Israël, want de situatie van het volk kun je in miniatuur terugzien in de apostel; in zijn vroegere bestaan onder de wet. Zij waren niet onderschikkend aan Gods gerechtigheid. Bij Paulus was het zelfs zo, dat hij de gelovigen vervolgde, dreiging en moord blies. Hand.8:3; 9:1; 1Kor.15:9 Paulus houdt ons voor dat het om geloof gaat. En dan wordt, naar Jesaja 65, geconcludeerd: Jesaja durft het aan te zeggen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen. Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam (letterlijk: weerspannig) en tegensprekend v Rom.10:20-21 [HSV] GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 117 Die situatie had Paulus, als Saulus van Tarsus, ook gekend. Hij was een weerspannig, tegensprekend mens geweest. voorstaat dan is het niet best Paulus zet toch zelf een stuk Waarom doet Paulus dat? Hij had het volk van harte lief, maar hij doet dat omdat hij geestelijk kijkt naar de situatie van het volk. Het was zijn hartenwens dat ze gered zouden worden in die tijd. Dat zou hij het liefste willen, maar het gebeurde niet want God had een ander plan. Het merendeel van het Joodse volk was weerspannig en tegensprekend. Paulus kende dat uit zijn eigen leven. En als je vandaag de dag kijkt, dan zijn ze nog steeds bezig met werken om hun eigen rechtvaardigheid te bewerken. Ze gaan nog steeds niet uit van geloof. Wat Israël heeft nagestreefd, heeft het niet bereikt; alleen zij die zijn uitgekozen hebben het bereikt. De overigen werden onbuigzaam, zoals ook geschreven staat: Rom.11:7-8 Maar hoe moet het dan verder met Israël? Is dat de boodschap die Paulus brengt in deze hoofdstukken? M wordt uiteraard Gods volk bedoeld. Israël, zoals we daar nu een gedeelte van vinden in het Midden-Oosten, in de Joodse staat. Dat is Israël, dat afstamt van vader Abraham, Izaäk en Jacob. Alleen Israël gelooft niet en dan zit je met een dilemma. 118 | ABSOLUUT GOD!
Page 114
God blijft de Vader van Israël Paulus zette echter ook plussen. En die plussen zijn groter dan de minnen die we geestelijk gezien kunnen zetten bij het volk Israël. Hij noemt een aantal zegeningen die aan Israël gegeven waren en die blijven staan. In Romeinen 9:3-5 gaat het over de Israëlieten (letterlijke vertaling): - van wie het zoonschap is; - en de heerlijkheid; - en de verbonden; - en de wetgeving; - en de godsdienst; - en de beloften; - van wie de vaders zijn; - en uit wie de Christus naar het vlees is. Dat blijft allemaal staan voor Israël. Heb je dat wel eens gelezen in Jesaja 63:15-17, waarin de profeet Jahweh Kijk neer uit de hemel en zie uit Uw heilige en luisterrijke woning. Waar zijn Uw na-ijver en Uw machtige daden, Uw innerlijke bewogenheid en Uw barmhartigheid? Ze houden zich jegens mij in. Toch bent U onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet. U, HEER, bent onze Vader; onze Verlosser van oude tijden af is Uw Naam. HEER, waarom doet U ons afdwalen van Uw wegen? Waarom verhardt U ons hart, zodat wij U niet vrezen? GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 119 Keer terug omwille van Uw dienaren, [HSV] God is de Vader van Israël en dat klinkt ook door in dat mooie koninkrijks-gebed, het Mat.6:9-13 Ondanks het gedrag van het volk, is God de Vader van Israël. Hij is en blijft de Vader van het Joodse volk. Gods barmhartigheid Een highlight in Romeinen 9:16 is dat God barmhartig is. Hij is mededogend, dat is een feit, dat is onveranderlijk en dat blijft altijd waar. maar in grote barmhartigheid zal Ik u bijeenbrengen. In een stortvloed van grote toorn heb Ik voor u Mijn aangezicht een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de HEER, uw Verlosser. Want dit zal voor Mij zijn als bij de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen; zo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen zal en u niet meer bestraffen zal. Want al zouden bergen wijken en heuvels wankelen, Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen, Jes.54:7-10 [HSV] Ook al verharden de mensen zich tegen het E ook al kom je, net als de apostel Paulus, ongeloof tegen bij andere mensen en daar kun je het weleens moeilijk mee hebben, vooral als het heel dichtbij komt, in je eigen familie 120 | ABSOLUUT GOD!
Page 116
maar God zal uiteindelijk barmhartig zijn, is een highlight die Paulus zet. God heeft mededogen. Ook als Hij dingen doet, of toelaat, die wij niet verwachten. Want God is GOD en daarin is Hij anders dan wij mensen. Overweldigende genade Wij zijn maar heel beperkt, we hebben een klein hersenpannetje. Ja, we kunnen wellicht diep nadenken, maar God is veel en veel groter dan dat wij zijn. uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEER. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen Jes.55:8-9 [HSV] En als God dingen doet die in Zijn Woord staan en die wij niet begrijpen, wat kunnen we dan doen? Spreek daar met God over. Doe wat Paulus doet: ga op je knieën. Want het Woord spreekt vaak toch net weer anders dan je denkt. Gods Woord heeft altijd weer een andere diepte, een nieuwe frisheid. Het is geweldig als je dat dagelijks ervaren mag. God is barmhartig en Paulus had dat ervaren. Hij, die als een dolle tekeer ging tegen hen, die van de Weg van Jezus waren geweest. Daar spreekt hij ook over met Timoteüs: Dankbaar ben ik Hem Die mij kracht geeft, Christus Jezus onze Heer, omdat Hij mij trouw acht, mij aanstellend tot GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 121 dienstwerk, ik, die eerder een lasteraar en vervolger en mishandelaar was, maar mij werd barmhartigheid bewezen, omdat ik het deed, onwetend, in ongeloof. De genade van onze Heer overweldigt nu, met geloof en 1Tim.1:12-14 [NCV] Paulus had veel dingen gedaan in ongeloof en hem werd barmhartigheid bewezen. En juist die barmhartigheid en genade, is de extra notitie bij het volk Israël. Dat is het warme hart van liefde van God, dat overal achter zit en dat is wat Paulus gaandeweg laat zien in Romeinen 9 tot 11. God ontfermt Zich juist over degenen die nu nog een hard hart hebben. Hij blijft liefhebben en dat is 36. God stoot Zijn volk niet van Zich af Gods liefde is onvoorwaardelijk, alomvattend, nooit eindigend en alles overtreffend. Dit zijn geweldige plussen die we kunnen zetten. Als je denkt dat het anders is, dan trek je verkeerde conclusies. Dan ga je mee met de conclusies die belangrijke invloedrijke mensen in de theologie hebben gemaakt in de afgelopen tweeduizend jaar. Met verstrekkende gevolgen overigens, tot op vandaag de dag: het kwaad van antisemitisme en dat steekt weer overal de lelijke kop op. Dat heeft er mede mee te maken, dat men niet mee is gegaan met hoe Paulus in Romeinen 11 eindigt. Want je moet het tot en met vers 36 uitlezen en niet bij dat dilemma van Romeinen 10:21 heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een weerspannig en tegensprekend blijven staan. 122 | ABSOLUUT GOD!
Page 118
Eerder lazen we in Romeinen 11:1-2a, dat God Zijn volk niet heeft verstoten: beslist niet De NCV En dan zegt Paulus in dat vers iets belangrijks want hij vestigt even de aandacht op zichzelf en dat doet hij maar één keer op die manier. Hij beroept zich op zijn afkomst naar het vlees, hij was zelf Jood. En dan komt die hoop toch naar voren. Is er hoop voor Israël? Jazeker, is er hoop voor Israël, verwachting zelfs. Want als God zó met Paulus is omgegaan die ook weerspannig en ongelovig was ! Intussen bedreigde Saulus de leerlingen van de Heer nog steeds met de dood. Hij ging naar de hogepriester met het verzoek hem aanbevelingsbrieven mee te geven voor de synagogen in Damascus, opdat hij de aanhangers van de Weg die hij daar zou aantreffen, mannen zowel als vrouwen, gevangen kon nemen en kon meevoeren naar Jeruzalem. Toen hij onderweg was en Damascus naderde, werd hij plotseling omstraald door een licht uit de hemel. Hij viel op de grond en hoorde een stem tegen hem zeggen: Hand.9:1-5 Toen Paulus37 op weg naar Damascus ineens geroepen werd, kwam dat toen omdat hij berouw had? Of kwam het omdat hij zich bekeerd had? Nee, niets GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 123 Het was genade dat hij geroepen werd, daar kun je niet omheen. En zo gaat het bij alle mensen. Je hebt uit jezelf niets wat je op je conto als plusje kan bijschrijven, zelfs als je veel goede daden hebt gedaan. Geen enkele verdienste Je kunt nog zoveel goeds gedaan hebben, toch heb je geen enkele verdienste bij God. Rom.3:27 Wie denkt u dat u bent? Bezit u ook maar iets dat u niet geschonken is? Alles is u geschonken, dus waarom schept u dan op alsof u 1Kor.4:7 Een mens kan al zijn bezittingen uitdelen en zelfs zijn lichaam opofferen, maar zonder de Goddelijke liefde, betekent het niets. Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs om te worden verbrand 1Kor.13:3 Op het moment dat Paulus geroepen werd, betoonde de Heer , lazen we in 1 Timoteüs 1:14 en dan proef je de vreugde waarmee Paulus schrijft aan Timoteüs. Dat hem genade overweldigende genade zelfs en barmhartigheid is betoond. En dat is wat genade en barmhartigheid ook in ons leven doet: het geeft vreugde in je hart. Het geeft een geestelijke vreugde die zich steeds verdiept, ondanks het verdriet wat je in je hart meedraagt. De pijn die je hebt over dingen die gebeurd zijn, over dingen die nog steeds gebeuren, wellicht. 124 | ABSOLUUT GOD!
Page 120
God maakt Zijn beloften waar Paulus was Israëliet, (letterlijk) uit het zaad van Abraham , van de stam van Benjamin. Deze stam is één van de kleinste stammen, samen met de stam Juda. Daar gaat Paulus over spreken want dat is de hoop, die verwachting. Romeinen 11 vervolgt: God heeft zijn volk, dat Hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift over Elia zegt, hoe hij Israël bij God aanklaagt? Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op Maar hoe luidt het antwoord van God aan hem? ezelf zevenduizend mensen overgelaten die Zo is ook in deze tijd een rest overgebleven die door Gods genade is uitgekozen. Als ze uit genade uitgekozen zijn, dan dus niet op grond van hun daden, want in dat geval zou de genade geen genade Rom.11:2-6 Een concordante weergave van vers 5 en 6: overeenstemming met de uitkiezing van genade. Indien het [Proeve van NCV] kairos dat duidt op een speciale periode met bepaalde kenmerken. at is beslissend. De Vader Zelf brengt harten tot inkeer. GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 125 Elia sprak tot God: U, HEER, de ware God bent, en dat U hun hart tot inkeer 1Kon.18:37 [HSV] Rom.9:18 [HSV] De Tenach zouden we niet onderschatten, maar wel in het juiste licht lezen. Want wat zegt bijvoorbeeld Samuël over dat volk? grote Naam, omdat het de HEER behaagd heeft u voor Hem tot een volk te make 1Sam.12:22 [HSV] Mozes werd 120, nadat hij 40 jaar lang door de woestijn had gesjokt met een weerspannig en tegensprekend volk. Ja, hij wist er alles van Niettemin staat dit boven alles: God zal Zijn volk niet verlaten, ondanks al dat gemurmureer en tegenspreken in de woestijn. God is gezind om hen voor Hem tot volk te maken. Het was Zijn belofte38. Niet zíj zouden alles doen, maar Híj. God zal al Zijn beloften waarmaken, ook de specifieke beloften die Hij aan het volk Israël heeft gedaan: Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, Ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven en ervoor zorgen dat jullie je aan mijn bepalingen houden en mijn regels naleven. Jullie zullen in het land wonen dat Ik aan je voorouders gegeven heb, jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn. 126 | ABSOLUUT GOD!
Page 122
Ik zal jullie redden Eze.36:2629a Dat is de weg die God gaat met Zijn volk Israël. Jeruzalem zal Ik de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten. Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. Zij zullen over Hem rouw bedrijven, als met de rouwklacht over een enig kind; en zij zullen over Hem bitter klagen, zoals men bitter klaagt over een e Zach.12:10 [HSV] Als je hieruit lering trekt, mag je weten: Hij is net zo goed nabij in jouw leven, wat er ook gebeurt. Al stap je als gelovige soms nog wel eens mis, dat zal Gods liefde voor jou niet verminderen. Hij verlaat je niet om die reden, Hij is altijd nabij. Het Hebreeuws werkt vaak met een parallellisme, dan zeggen twee zinnen hetzelfde. Psalm 94:14 zegt: Want de HEER zal Zijn volk niet in de steek laten, [HSV] En die God mogen wij ook onze God noemen, net als Israël. Dat is jouw en mijn God, vandaag. Hij zal je niet in de steek laten of begeven. Hij zal je niet verlaten, al gaat het door duisternis, door moeite en door tranen heen. Een proces Al ging het volk een eigen weg en stonden ze niet in de bediening die God voor hen bedoeld had, niettemin ging Hij toch dat oude verbond met hen aan en ook dat nieuwe verbond. GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 127 De dag zal komen spreekt de HEER dat Ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan Ik met hun voorouders sloot toen Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze Mij toebehoorden spreekt de HEER. Maar dit is het verbond dat Ik in de toekomst met Israël zal sluiten spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal Ik hun God zijn en zij mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de tot klein, kent Mij dan al spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan. Jer.31:31-34 Het was Gods plan ten diepste. Moge het niet gebeuren! Maar in hun krenking is de redding voor de natiën, om naijver op te wekken bij hen. Indien nu hun krenking de rijkdom van de wereld is en hun ondergang de rijkdom van de natiën, hoeveel te meer hun Rom.11:11-12 [Proeve van NCV] Dit is wat gesproken is door de profeet Joël: op alle vlees: uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, uw jongemannen zullen visioenen zien. Ja, zelfs op de dienaren en op de dienaressen zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in 128 | ABSOLUUT GOD!
Page 124
bloed, voor die dag van de HEER komt, die grote en ontzagwekkende. Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEER zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEER gezegd heeft, namelijk bij hen die ontkomen Joël 2:28-32 [HSV] God gaat door een proces met Zijn volk. En God gaat door een proces met de natiën, de heidenvolken. brengen in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem, zal Ik alle heidenvolken bijeenbrengen en hen doen afdalen naar het dal van Josafat. Daar zal Ik met hen een rechtszaak voeren, vanwege Mijn volk en Mijn eigendom Israël, dat zij onder de heidenvolken verstrooid hebben. Joël 3:1-2 [HSV] Met jouw en mijn leven persoonlijk, gaat Hij net zo goed door een proces. Dan zeg je wellicht Wij zouden niet het einddoel van God verwarren met de weg ernaartoe. De weg ernaartoe is een proces, maar Hij zal wel bij dat einddoel komen. Absoluut zeker! God verstoot Zijn volk niet, dat Hij tevoren kende. Alleen het geweldige is, in Romeinen 8:29-30 staat eveneens dat (letterlijk): wie Hij tevoren kent, Hij ook tevoren bestemt gelijkvormig te zijn aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij Eerstgeborene is onder veel broeders . GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 129 En: wie Hij tevoren bestemt, deze roept Hij ook . En: wie Hij roept, deze rechtvaardigt Hij ook . En: wie Hij nu rechtvaardigt, deze verheerlijkt Hij ook . Dit gaat over gemeenteleden. Niet alleen Israël was tevoren gekend, geroepenen uit de natiën zijn net zo goed tevoren gekend. God, de Vader, kende ook in ons leven al de wegen die wij zijn gegaan, onze weerspannigheid. En niettemin had Hij ons al tevoren op het oog en ging Hij met ons heel die weg. Ef.1:4 Kijken vanuit God En dan komt er een illustratie De naam Elia Elia had een geweldige overwinning behaald op de Baälpriesters, 1Kon.18:21-40 maar daarna vluchtte hij weg toen hij werd bedreigd. 1Kon.19:1-14 Menselijk hè? maar hij vluchtte weg want hij was bang. Elia wordt depressief en dan zegt hij: Wie zijn er nu eigenlijk nog gelovig? En Paulus kon zich daar op dat moment natuurlijk wel in vinden, hij keek om zich heen en zag een weerspannig en Zo zijn wij ook. Ja, het is geweldig en , noem het maar op misschien ken je die uitdrukkingen wel. En de vólgende dag gebeurt er iets dat tegenzit en we zitten gelijk diep in de put. 130 | ABSOLUUT GOD!
Page 126
Dat is menselijk. We hebben, als mensen, allemaal onze emoties en daar is niets mis mee. Dat had Elia ook. En waar zíjn nu die gelovigen ? Daar krijgt hij een geweldig antwoord op. Er waren nog 7000 man die hun knieën niet voor de Baäl gebogen hebben. 1Kon.19:18 Dat was een geweldige vertroosting voor de profeet Elia. God is genadig, Hij is barmhartig en heeft je lief. Hij heeft degene die naast je zit ook lief, onvoorwaardelijk. Dat kunnen wij maar niet begrijpen, wij hebben altijd voorwaarden bij mensen. , de andere dit, dat, overal wat op aan te merken. God niet. Hij heeft onvoorwaardelijk lief en daarvan zijn we onder de indruk als gelovigen. En wat is er dan verbazend? Als God je gaat gebruiken om dit aan anderen door te geven. Dat je de ander kan liefhebben en er is een groeiproces in ons als mensen zonder voorwaarden. Dat je de ander zo tegemoet kan leren treden. Met een schone lei beginnen , werd dat vroeger genoemd; een nieuwe, frisse start maken. Je zou het ook als volgt kunnen omschrijv een nieuw word-documentje . Niets op aan te merken, gewoon liefhebben ?! Het is ongewoon, als je iemand onvoorwaardelijk liefhebt. Dat is moeilijk en daar schieten we allemaal in tekort. Zeker, dat is een minnetje maar we zetten er een grote plus bij want God werkt in ons hart. Hij werkt in ons leven. GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 131 Paulus boog zijn knieën, voor die geweldige alles overstijgende liefde van God en van Christus, waarover wordt gesproken in Efeziërs 3:17-19. jullie die in liefde geworteld en gefundeerd zijn, opdat jullie uitermate sterk zijn om tezamen met al de heiligen te beseffen wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is en te kennen de kennis overstijgende liefde van de Christus, opdat jullie compleet gemaakt worden [NCV] Gods kracht wordt volbracht in zwakheid. Het punt is dat het maar nét is welk gezichtspunt je neemt en Paulus geeft ons in Romeinen 11 het juiste: hij kijkt vanuit God. En zo zouden wij meer en meer als gelovigen de dingen gaan zien: vanuit God. Het is vaak zo van mens tot mens. Dat is overigens niet verkeerd, maar het is fijner als je leert kijken vanuit God, Die liefde is. Onberouwelijk kunnen we er altijd bij bedenken: God is liefde. 1Joh.4:8 Dat is Zijn Wézen en al wat Hij doet, doet Hij uit Zijn liefde. Dat Hij een diepe weg met Israël gaat, is ten diepste Zijn liefde. En dat is ook voor jou en mij persoonlijk. Ja, dat kan, we staan náást elkaar en bidden voor elkaar. Maar God gaat in liefde met jou die weg en we hebben dat geweldige uit Romeinen 8. Die verzekering dat, wat er ook gebeurt, voor degenen die God liefhebben, Hij alles doet meewerken tot het goede. 132 | ABSOLUUT GOD!
Page 128
Dat is een kostbare uitspraak, ik hoop dat dit geen afgesleten munt wordt. Wat Israël betreft: daar is een rest overeenkomstig de uitkiezing van genade. En die rest, dat is het mooie, die garandeert dat heel het volk zal komen. In de toekomst zal heel Israël komen en dat biedt hoop, verwachting en uitzicht. Dat is die genade en daar komt Paulus mee in Romeinen 11: 26-29: zo zal heel Israël gered worden, zoals geschreven staat: Hij Die bergt zal aankomen uit Sion, Hij zal de oneerbiedigheden van Jakob afkeren. En dit is het verbond van Mij met hen, Naar het Evangelie zijn zij inderdaad vijanden omwille van jullie, naar de uitkiezing echter geliefden omwille van de vaders. Want onberouwelijk zijn de genadegaven en de roeping van [Proeve van NCV] En dat is voor vandaag iets om bij bepaald te worden. In de context zegt Paulus in verband met Israël we lazen dit eerder in Romeinen 11:6a (NCV) : Indien het nu in genade is, is het niet langer uit werken anders wordt de genade niet langer genade En hij zegt, voorafgaand in vers 5, dat er nu een uit(ver)kiezing, een overblijfsel, is van de genade. s in de Bijbel altijd genade. Het is ook nooit doel op zichzelf, maar uitverkiezing om dat zware woord maar eens te noemen (met allerlei leerregels die er honderden jaren achter zitten) in Gods Woord is: GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 133 om tot zegen zijn voor de rest. Daarom is Israël uitgekozen. Iemand uit dat volk verzuchtte wel eens die persoon had veel lijden meegemaakt : Het is wat als je uitverkoren bent, want dat betekent ook lijden. Als je uitgekozen bent door God, betekent dat lijden. En die weg is het volk gegaan, we weten het. Ook in ons leven is lijden en in het leven van Paulus zelf. Bij aanvang van zijn dienst werd al gezegd: Ik kies jou uit, Saulus, want Ik zal je tonen hoeveel je moet lijden ter wille van Mijn Naam. Hand.9:16 Dat is geen gemakkelijke weg. Lijden in ons leven is helemaal niet eenvoudig, maar het zit wel in het proces en het gaat vrucht opleveren. Redding, in genade Uiteindelijk is de redding van Israël, zegt Paulus, in genade. En ieder die uitgekozen is en hij wist dat als geen ander : het is in genade. ja, dat is het óók, maar in Romeinen 11:6 staat letterlijk Dat wil zeggen: het is de omgeving waarin je leeft. n, genade is ons leefklimaat als gelovige. En zo zouden we ook naar de ander toe zijn, want genade is de hoogste vorm die God uit Zijn liefde betoont. Dan is het niet langer uit werken, Paulus zet dat scherp tegenover elkaar. Indien het echter uit werken is, is het niet langer genade Romeinen 11:6b. Werken veronderstelt loon en genade veronderstelt helemaal niets. 134 | ABSOLUUT GOD!
Page 130
Wat zei Paulus? Is het echt helemaal voor niets?! Ja, het is echt helemaal voor niets, gratis! Genade, dat is onvoorwaardelijk. Dat is nu die onvoorwaardelijke liefde van God. Je hoeft niet eerst een prestatie voor Hem te verrichten, alsof jij een plusje op je conto hebt en dan gaat God je genade geven dat is geen genade en dat zegt Paulus hier. Genade is: dat je het van Hem ontvangt om niet. En dat maakte Paulus helemaal niet lui, integendeel zelfs. Hij kon zeggen: Ik heb meer gearbeid dan zij allen. Dat zegt hij in de Korinthe-brief en dan spreekt hij eveneens over de genade: dat hij die arbeid, dat apostelschap, daardoor kon verrichten. Dat was veel en het was moeizaam, lees zijn brieven maar. Het was lijden. 1Kor.15:10 [Proeve van NCV] De NBV21 geeft aan: Maar door zijn genade ben ik nu wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb veel harder gewerkt dan alle andere apostelen, althans, niet ik, maar Gods genade die mij Het is soms moeilijk; werken en genade. Vaak wordt gedacht, als we over genade spreken: dan ga je op een stoel zitten en doe je niets meer. Nee, integendeel, kijk naar Paulus. Wat heeft hij niet aan arbeid verricht? Heeft hij zich niet ingespannen?! Het was de genade in zijn leven, dat hij die dienst kon verrichten. GODS GENADE, ZIJN VOLK ISRAËL | 135 Dat is het geheim. Genade geeft in ons de kracht. Timoteüs was eveneens iemand die in de dienst stond, hij had het ook erg druk. . Paulus stalt het uit in verband met het volk Israël. En dan komt hij aan het eind van Romeinen 11 met de uitkomst van Gods plan. God kende dat volk tevoren, dat hebben we gezien, in hun weerspannigheid en alles. Maar Hij heeft (letterlijk) daar zit Israël bij Rom.11:32 ook over heel Israël. God heeft een plan met Israël, dat zet Paulus nadrukkelijk in het licht in Romeinen 11. En het plan van God zal in de nabije toekomst vervuld worden, het zijn geen loze beloften. Hij heeft Zijn volk niet verlaten, ook al lijkt het erop. Je voelt jezelf als gelovige misschien ook wel eens zo: God heeft mij verlaten want ik voel het niet . Nee, maar het gaat niet in de eerste plaats om ons gevoel. Dat komt wel en dat hoort erbij, maar het gaat in de eerste plaats om: Wie is God. En dan blijkt dat Hij altijd nabij is. Al lijkt met ons gebed de hemel soms van koper, niettemin is God toch dicht nabij. Hij werkt Zijn plan uit en dat doet Hij in liefde en in genade. Het is wonderlijk dat, als je God dieper leert kennen, het vaak anders blijkt te zijn dan je dacht of waarmee je groot bent gebracht jd anders te zijn. 136 | ABSOLUUT GOD!
Page 134
HOOFDSTUK 9 HET WOORD VAN HET KRUIS kruis is voor wie omkomen39 inderdaad dwaasheid, maar voor ons die gered zijn is het de kracht van God. 1 Korintiërs 1:18 [Proeve van NCV] Kracht van God Ik denk dat het goed is om te blijven nadenken over de belangrijke gebeurtenis die tweeduizend jaar geleden plaatsvond: dat de geliefde Zoon van God daar hing aan een kruis. Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven, dat Hij op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat 1Kor.15:3-4 Het woord van het kruis heeft een groter bereik dan alleen het feit dat we hier kunnen lezen dat Christus stierf voor onze zonden. Het woord van het kruis stelt ons de manier, de wijze van Zijn aan deze dood. Gal.3:13; Kol.2:14-15 HET WOORD VAN HET KRUIS | 139 En het kruis liet zien waartoe menselijke haat in staat was. Maar het kruis werd ook gebruikt door God als de meest heldere tentoonstelling van Zijn macht en heerlijkheid. et woord van het kruis is voor wie omkomen inderdaad dwaasheid , zegt Paulus in 1 Korintiërs 1:18 (letterlijk). Maar, als contrast hierop, zegt hij: voor ons die gered zijn is het de kracht van God Ik wil met je gaan nadenken over dat En ik wil daarnaast met je gaan kijken vanuit de Schrift, wat nu de gevolgen van dat kruis zijn. Het Evangelie van God Paulus, de apostel van de heidenvolken of natiën, werd door God afgezonderd om het Evangelie van God te verkondigen aangaande Zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer . Je kunt dat lezen in het eerste vers van Romeinen 1:1-3. In datzelfde hoofdstuk kun je iets lezen over dat Evangelie dat Paulus verkondigde. Daar zegt hij in vers 16: Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken. Paulus leert ons dat voor hen die geloven voor hen die God geroepen heeft het Evangelie een kracht van God is tot redding. Daarover las je eveneens in de tekst bovenaan dit hoofdstuk uit de eerste Korinthe-brief . Paulus koppelt in dit vers het woord van het kruis aan Gods kracht. Je zou kunnen zeggen dat het Evangelie van God dat Paulus bracht, aangaande Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer, haar fundament, haar basis, vindt in het woord van het kruis. 140 | ABSOLUUT GOD!
Page 136
Maar wat ís het woord van het kruis? Wat houdt dat in? Als het woord van het kruis nu zo belangrijk is in het verkondigen van het Evangelie, en als de verkondiging , hoe kan het dan zijn dat we in de Besnijdenisgeschriften40 in het Nieuwe Testament daar niets over vinden? angrijk element is in Gods handelen, hoe kan het dan zijn dat we bijvoorbeeld in de brieven die Johannes schrijft en in het boek Openbaring, daar niets over kunnen lezen? Lees Johannes 1, 2 en 3 maar, lees Openbaring maar, je vindt geen verwijzing naar het woord van het kruis . Hoe kan dat? Hoe kan het zijn dat, als je de brief van Petrus leest, daar geen verwijzing vindt naar het woord van het kruis ? En ook in Jakobus niet en in Judas niet? , zoals Paulus dat zegt in 1 Korintiërs 1:18, hoe kan het dan zijn dat de andere apostelen, die toch tijdgenoten van Paulus waren, hier niets over zeggen, er geen vermelding over doen? Petrus, Johannes, Jakobus en Judas, werden toch net zo goed gedreven en geïnspireerd bij het schrijven van hun brieven door Gods geest, zoals Paulus dat werd? Waarom kan het dan zijn dat ze niet gedreven werden om te spreken en schrijven over het woord van het kruis? Het woord van het kruis is geen onderdeel van hun Evangelie, in hun brieven. Als je dit gaat onderzoeken in de Bijbel, dan moet je welhaast tot de conclusie komen dat, in ieder geval op dit punt, er een groot verschil is tussen datgene wat Paulus mocht verkondigen E Rom.2:16; 16:25; 2Tim.2:8 en het Evangelie wat Petrus, Johannes, Jakobus en Judas mochten verkondigen. En dat verschil zit hem in het woord van het kruis. HET WOORD VAN HET KRUIS | 141 De nieuwe schepping Petrus, Johannes, Jakobus en Judas zagen uit naar een nieuwe geboorte, zij zagen uit naar datgene wat Jezus vertelde aan Nicodemus. Wat was dat ook alweer? Dat lees je in Johannes 3:3-5, daar zegt Jezus tegen Nicodemus: geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien. Nicodemus zei tegen Hem: Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet voor de tweede keer in de buik van zijn moeder ingaan en geboren worden? Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk [HSV] Petrus, Johannes, Jakobus en Judas zagen uit naar een hergeboorte van de belofte, die God had gedaan aan het volk van Israël in het Oude Testament. Zij zagen uit naar dat aardse koninkrijk, dat uit de hemel op de aarde zou komen en waarbij Christus de Koning zou zijn, zoals we dat lezen in Daniël 2. Zij zagen uit naar dat koninkrijk waarin zij koningen en priesters zouden zijn. Immers, Jezus Zelf presenteerde Zich als hun Koning hier op aarde en leefde en verkondigde het Evangelie van het k grote verschil. Daar zit het grote verschil omdat Petrus, Johannes, Jakobus en Judas, hun brieven schrijven aan het volk van Israël, wat g niet is gekomen tot het kruis. Paulus schrijft niet aan het volk van Israël. Paulus schrijft aan de uitgeroepenen. Hij schrijft aan individuen over heel de wereld, die zich 142 | ABSOLUUT GOD!
Page 138
verenigd weten in het lichaam van Christus41, die het kruis bereikt hebben en, inderdaad, het kruis gepasseerd zijn. Petrus en de zijnen zagen uit naar dat toekomstige rijk. Op.20:6 Naar dat duizendjarig rijk waarin Christus hun Koning zal zijn en waarin allerlei heerlijke dingen gebeuren in dat land Israël en, door het volk Israël heen, naar de heidenen of natiën. Zij zagen uit naar de duizend jaar van heerschappij, dat vierde tijdperk wat gaat komen in Gods plan van tijdperken (zie noot 26: de 4e eon). Zij zagen uit naar dat koningschap wat op aarde komt; de dag van de Heer Op.1:10 waarin zij koningen en priesters zullen zijn. Jes.61:6 Paulus neemt ons in zijn brieven niet mee naar dat vierde tijdperk, hij neemt ons niet mee naar de duizendjarige heerschappij op de aarde. Nee, de apostel Paulus neemt ons mee naar de periode ná dat vierde tijdperk. Hij neemt ons mee naar het vijfde tijdperk, naar de nieuwe schepping. Dat is de dag van God 42, waarin alle heerlijke gevolgen van het kruis zichtbaar worden in de schepping. Weet je wat nu zo wonderlijk is? Wonder boven wonder nodigt Paulus ons in zijn brieven uit, om nú al de voordelen van de nieuwe schepping te genieten in dat lichaam van Christus. Wat voor de Jood pas geldt over duizend jaar, is voor ons nu al realiteit. In geloof en in de geest, mogen wij met de apostel meegaan naar de nieuwe schepping en mogen we al genieten van de voordelen van de nieuwe schepping. HET WOORD VAN HET KRUIS | 143 Gerechtvaardigd van de zonde Maar wat zijn dan de voordelen van de nieuwe schepping? En wat zijn dan de gevolgen van het kruis, waar alleen de apostel Paulus over spreekt in zijn brieven? Dat wil ik in het kort met je gaan bekijken. Ik wil eerst kijken naar een voordeel van de nieuwe schepping. Daarover lees je in de Romeinen-brief. Als je de Romeinen-brief nagaat, dan vind je daarin het De combinatie van het-woord-van-het-kruis komt eveneens niet voor. Wel he , dat kun je lezen in Romeinen 6:6. Maar als ik alleen vers 6 lees, dan is de context weg. Daarom begin ik bij vers 1. Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die met betrekking tot de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen. Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding. Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen. Want wie gestorven is, is rechtens vrij (letterlijk: is gerechtvaardigd) Rom.6:1-7 [HSV] 144 | ABSOLUUT GOD!
Page 140
Letterlijk staat er in vers 6 en 7: opdat het lichaam van de zonde buiten werking gesteld zou zijn, en wij niet meer slaven voor de zonde, want wie [Proeve van NCV] Wat leert de apostel ons? Hij leert dat onze oude mens met Hem medegekruisigd is, tweeduizend jaar geleden. Voor God is onze oude mens, dit lichaam van zonde, gekruisigd aan datzelfde kruis waaraan Christus hing. Dat is opdat het lichaam van de zonde buiten werking gesteld zou zijn. Een voordeel van de nieuwe schepping is dat wij niet meer slaven voor de zonde . Wij zijn gestorven en gerechtvaardigd van de zonde. Wij zijn een nieuwe schepping De Korintiërs hadden , wat Paulus hen mocht aanreiken aar zij waren bezig met de passies van de oude mens, verbonden aan stervend vlees. , de passies van de oude mens. Zij waren bezig met het vlees te verhogen, het vlees van de mens een plaats te geven. De Galaten dachten dat je jezelf zou kunnen rechtvaardigen door het houden van de wet. Maar Paulus maakt duidelijk dat dit niet mogelijk is. Gal.2:16 Dat de wet juist de zonde in het vlees zichtbaar maakt. Rom.3:20 De Galaten werden ertoe aangezet om terug te keren naar het ritueel van de besnijdenis, wat een ritueel was geworden voor verheerlijking van het vlees. HET WOORD VAN HET KRUIS | 145 Maar Paulus maakt daar korte metten mee in de Galatenbrief. Moet je kijken wat hij zegt in Galaten 6:14: Maar ik ik wil me op niets anders laten voorstaan dan op Kijk, daar heb je het kruis, het woord van het kruis. Paulus wilde alleen roemen in het kruis. De tekst het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd en ik voor de Het doet er niet toe of iemand besneden is of noch voorhuid, maar een nieuwe schepping [NCV] Het woord van het kruis opent de weg naar een nieuwe schepping. Daar gaat het om: een nieuwe schepping. Wij zijn een nieuwe schepping en dat is fantastisch! Alleen de apostel Paulus spreekt op die manier over de gekruisigde Christus, Petrus, Johannes, Jakobus en Judas vermelden daar niets over in hun brieven. Zij zagen uit naar dat vierde tijdperk: naar dat Christus Koning zal zijn op de aarde en zij zelf koningen en priesters zullen zijn in dat rijk. Paulus neemt ons in zijn brieven mee naar de periode na dat vierde tijdperk, naar de nieuwe schepping. Wonder boven wonder mogen wij nu al genieten van de voordelen van een nieuwe schepping. En het is waar, ik hoor je denken: Johannes schrijft toch ook over de nieuwe schepping? Ja, inderdaad, Johannes schrijft in de laatste hoofdstukken van het boek Openbaring over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, een nieuw Jeruzalem. 146 | ABSOLUUT GOD!
Page 142
Maar nooit en te nimmer koppelt Johannes dit aan het woord van het kruis. Paulus is de enige die over het woord van het kruis spreekt dat de weg opent naar een nieuwe schepping, die we nu al in de geest mogen zijn. Een voordeel van nieuwe schepping is dat wij geen slaven van de zonde meer zijn. Zonde is geen heer Rom.6:14 [NCV] Datgene wat in Adam begon, de oude mensheid, is in Gods ogen tweeduizend jaar geleden gekruisigd. We mogen nu een andere Heer dienen, de Zoon van God, Die Hoofd is van de nieuwe mensheid. Drie gevolgen van het kruis De apostel Paulus spreekt over de gevolgen van het kruis. Wat zijn de gevolgen van de weg die de Vader met de Zoon ging op Golgotha? Laten we kijken naar drie gevolgen uit de 43 die de apostel schrijft. De Efeze-brief laat zien dat een gevolg van het kruis van Christus is dat het kruis eenheid in de ekklesia44 heeft gemaakt. Een gevolg van het kruis van Christus in de Filippenzen-brief is dat de Zoon van God verhoogd is en dat heel de schepping in de toekomst in aanbidding zal zijn. En het gevolg van het kruis van Christus in de Kolossenzenbrief is dat er universele vrede zal zijn. HET WOORD VAN HET KRUIS | 147 Eenheid in de ekklesia Eerst de Efeze-brief. Wat zijn de gevolgen van het woord van het kruis? In Efeziërs 2:15Jood en heiden dat zijn Jood en heiden lichaam met God door het kruis wederzijds verzoent, de [NCV] De apostel leert ons in vers 16, dat door het kruis elke vijandschap tussen Jood en heiden is gedood, zodat er nu, in het lichaam van Christus, volkomen vrede heerst. In de ekklesia is geen vijandschap meer tussen Jood en heiden. Het kruis heeft de vijandschap tussen Jood en heiden opgeruimd. Er kunnen grote vleselijke verschillen zijn tussen mensen, maar als we na gaan denken over de leden van het lichaam van Christus, dan mogen we weten dat het kruis alle vleselijke barrières heeft opgeruimd en nu een volkomen eenheid heerst binnen de gemeente. Fantastisch! Dat is een gevolg van het kruis: eenheid in de ekklesia. Verhoging en aanbidding Maar het gevolg van het kruis kunnen we tevens lezen in de Filippenzen-brief. In Filippenzen 2:8 lees je dan dat de Heer Zichzelf verootmoedigde en dat Hij gehoorzaam werd tot aan de dood van het kruis. Dat was de weg die Jezus ging op aarde, een weg van gehoorzaamheid. 148 | ABSOLUUT GOD!
Page 144
En wat heeft dat uitgewerkt, die gehoorzaamheid? Dat staat in Filippenzen 2:9. genade de N od Hem uitermate verhoogd en Hem in [NCV] Verhoging van de Zoon. Het kruis heeft uitgewerkt, dat God de Zoon heeft geplaatst als Hoofd over het universum. Hij is Hoofd over het al, Hoofd over elke kracht en macht, elke soevereiniteit en autoriteit en elke naam die genoemd wordt. De Zoon van God is Hoofd over álles. God heeft Hem in genade de Naam gegeven boven elke andere naam. En de verhoging van de Zoon is een gevolg van het werk dat Hij gedaan heeft aan het kruis. Maar niet alleen dat, want in vers 10 komt aan de orde dat in de Naam van Jezus zich alle knie zal buigen, en alle tong van harte zal belijden dat Jezus Christus Heer is, tot verheerlijking van God, de Vader. Het kruis heeft niet alleen verhoging van de Zoon uitgewerkt, maar het kruis zal ook de aanbidding van elk schepsel uitwerken. Straks, als God zal zijn alles in allen. 1Kor.15:28 Universele vrede De Efeze- en de Filippenzen-brief geven aan wat de gevolgen zijn van het kruis: - eenheid in de gemeente, het lichaam van Christus; - verhoging van de Zoon; - en straks zal elk schepsel in aanbidding zijn en van harte belijden: Jezus Christus is Heer. HET WOORD VAN HET KRUIS | 149 Maar in de Kolossenzen-brief vind je eveneens een gevolg van het kruis. Kolossenzen 1:19-20: Hem te wonen en door Hem het al wederzijds met Zichzelf te [NCV] , daar wordt echt elk schepsel mee bedoeld. En ve (letterlijk: vrede makende) door het bloed van Zijn kruis, door [NCV] Daar heb je het weer: het bloed van Zijn kruis. Paulus is de enige die spreekt over het woord van het kruis; over de gevolgen. Daarmee wordt de weg naar de nieuwe schepping geopend. Wat heeft de geliefde Zoon van God, de Zoon van Zijn liefde, gedaan? Door het werk wat Hij gedaan heeft aan het kruis, zal er vrede gemaakt worden. En op basis van die vrede zal elk schepsel straks wederzijds verzoend zijn met God, de Vader. Weet je, elk toekomstig werk van de Zoon, het oordelen, het heersen, het opwekken en het levend maken, vindt haar basis, vindt haar fundament in het woord van het kruis. Petrus, Johannes, Jakobus en Judas zien uit naar een hergeboorte van de belofte die God aan het volk had gegeven en die straks een heerlijke vervulling krijgt in dat duizendjarig rijk. Maar Paulus neemt ons mee naar de periode na dat vierde tijdperk en in de geest mogen we weten dat we nú al een nieuwe schepping zijn. 150 | ABSOLUUT GOD!
Page 148
Op het eerste gezicht lijkt deze vraag gemakkelijk op te lossen, maar als je Gods Woord gaat bestuderen, dan líjkt het alsof de Bijbel daar niet zo eenduidig over is want dan stuit je Z staat: Die in de boezem van de Vader is, D Over wie gaat het in de tekst? [Proeve van NCV] waar aantal verzen eerder eveneens gesproken wordt in Johannes 1:14. H Hoe kan dat? Hoe is dat mogelijk? Dit principe vinden we ook in Johannes 20:27-28, een andere tekst die problemen kan veroorzaken. Daar gaat het over de opgestane Heer en over Thomas die Hem ontmoet. En dan nodigt de Heer Thomas uit om zijn handen te leggen in Zijn wonden. En dan staat er in de tekst: t uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas [HSV] op deze plaats en de Heer corrigeert hem niet. Dat Thomas dat zegt, hoe kan dat? Een andere tekst is Hebreeën 1:6-8. Daar staat: 154 | ABSOLUUT GOD! Eerstgeborene weer de bewoonde aardkorst binne boodschappers maakt tot windvlagen, en Zijn ambtsdragers Uw troon, o God, is voor de eon van de eon (zie: noot 14), en de roede (ook wel: staf) van de rechtmatigheid is de roede van Uw [Proeve van NCV] Vers 6 en 7 zijn moeilijke zinnen, maar het gaat mij om vers 8. Er worden hier verschillende dingen gezegd. Er wordt iets gezegd tegen de boodschappers van God (NBV21: engelen) en er wordt iets tegen de Zoon Zelf gezegd. En dan gaat het mij in het bijzonder om vers 8 waar staat: Hier zie je dat God Zijn eigen Zoon, in verband met de troon Ik denk dat deze tekst de verwarring compleet maakt. Hoe kán dat? Absoluut of relatief? Als we de Bijbel Wie is er dan werkelijk God? Is dat God, de Vader, of is dat Zijn Zoon? Dat wil ik met je gaan bekijken, een hele uitdaging, vind je niet? Maar ik denk dat, als we dit gaan bekijken, we onze eigen wijsheid over dit onderwerp even moeten parkeren. Laten we met elkaar gaan lezen in het Woord van God om te kijken wat de Bijbel er zelf over zegt. Als we in de Bijbel lezen moeten we altijd scherp in de gaten houden welke dingen absoluut zijn en welke dingen relatief zijn en je moet daar niet van schrikken, van deze twee begrippen. Wat is absoluut en wat is relatief? ABSOLUUT GOD! | 155
Page 150
Ik heb deze begrippen even opgezocht in het woordenboek ongelimiteerd is, zonder grenzen, zonder condities, compleet en totaal. Er zijn no limits als je na gaat denken over de dingen die absoluut zijn. vergeleken met iets anders. Het is een tegenstelling van absoluut , geeft het woordenboek aan. Absoluut en relatief. Dingen die absoluut zijn, zijn ongelimiteerd, terwijl de dingen die relatief zijn, gelimiteerd zijn; betrekkelijk en altijd afhankelijk van andere omstandigheden. Ik zal een voorbeeld geven om deze twee begrippen nog wat nader uit te leggen. In de wiskunde worden deze twee termen vaak gebruikt: je hebt absolute en relatieve getallen. Maar als ik een voorbeeld ga geven uit de wiskunde, dan klapt mogelijk de helft van de lezers dit boek dicht. Daarom geen voorbeeld uit de wiskunde, graag zou ik een voorbeeld aanreiken vanuit het Woord. Iets dat precies laat zien wat het verschil is tussen absolute dingen en relatieve dingen en ik denk dat ik een mooi tekstgedeelte daarover gevonden heb. In Lucas 2:1 lezen we als volgt: En het geschiedde in die dagen in D De tekst gaat verder: wereld ingeschreven (letterlijk: geregistreerd) moest [HSV] 156 | ABSOLUUT GOD! [HSV] We kunnen hier lezen over een machthebber. Wie was dat? Deze man was keizer Caesar Augustus, die Romeins keizer geboorte. Dat Romeinse Rijk besloeg onder andere de landen rondom het Middellandse zeegebied en ook Israël behoorde daartoe. Keizer Caesar Augustus was de machthebber en zat in Rome. Maar in de dagen van Jezus geboorte, wordt er daarnaast nog gesproken over een andere machthebber. Dat lees je in Matteüs 2:1, waar staat: dagen van koning Herodes Toen nu Jezus geboren was in Bethlehem, in Judea, in de [HSV] Dat was koning Herodus de Grote, hij was machthebber over bepaalde gebieden in het land Israël, zoals over Judea en Galilea en over nog een aantal andere gebieden. En nu komt de grote vraag in verband met het verschil de betekenis tussen de dingen die absoluut zijn en de dingen die relatief zijn : machthebber? Was dat keizer Caesar Augustus of was dat koning Herodus? Dat was keizer Caesar Augustus. Zijn macht was ongelimiteerd, hij had niemand boven zich en was absoluut machthebber in die tijd. Zijn wil was wet, datgene wat hij wilde gebeurde ook in dat rijk. Hij was de hoogste en niet afhankelijk van iemand of iets en hij delegeerde naar beneden toe, naar zijn onderdanen. En één van zijn onderdanen was koning Herodus. Koning Herodus was eveneens een machthebber, maar de macht die hij had en uitoefende, was een soort gedelegeerde macht. ABSOLUUT GOD! | 157
Page 152
Hij was wel machthebber, maar zijn functie was afhankelijk van degene die boven hem stond, de keizer. Koning Herodus was geen absoluut machthebber, maar een relatief machthebber; hij was een machthebber afhankelijk van omstandigheden. Als je gaat begrijpen wat het verschil is tussen absoluut en relatief, dan kunnen we gaan nadenken over deze begrippen met betrekking tot hetgeen we lezen in Gods Woord. GOD, de Vader uit Wie het al is Wie is nu eigenlijk absoluut God? Is dat God, de Vader, of is dat Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer? Er zijn verschillende teksten die goed de verhoudingen weergeven van God en Zijn Zoon. De eerste tekst is het gedeelte waarmee dit hoofdstuk aanvangt: wij weten dat een afgod níets is in deze wereld, en dat er geen andere God is dan Eén. Want ook wanneer er zelfs zogenaamde goden zijn, hetzij in de hemel hetzij op de aarde evenals er veel goden en veel heren zijn niettemin is er voor ons één God, de Vader uit Wie het al is, en wij tot Hem, en één Heer, Jezus Christus, 1Kor.8:4-6 [Proeve van NCV] Hier geeft de apostel goed de verhoudingen weer tussen God en Zijn Zoon. genoemd. En waarom niet? 158 | ABSOLUUT GOD! Omdat de apostel juist wil duidelijk maken dat er maar één en dan komt het: God, de Vader uit Wie het al is, en wij tot Hem, en één Heer, Er is maar één GOD. En Wie is dat dan? Dat is God, de Vader. Oké, maar Wie is dat dan, God, de Vader? Dat is de Vader uit Wie het al is . Wat een absolute uitspraak is dat! namelijk: dé God. Deze woorden kun je ook lezen in Efeziërs 4:5-6. één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, [NCV] Absoluut GOD! Wat is de verhouding ten opzichte van elkaar tussen Die Ene God en onze Heer, Jezus Christus? Ik wil je meenemen naar de volgende tekst in Efeziërs 1:2. en vrede van God, onze Vader, [NCV] En dan staat er in vers 3: van onze Heer Jezus Christus, D ABSOLUUT GOD! | 159
Page 154
In deze tekst kun je lezen dat onze Heer Jezus Christus een God en Vader heeft. Ja, je leest er zo gemakkelijk overheen, maar hier staat het toch duidelijk. In deze tekst kun je genoemd. Waarom niet? Omdat Hij een God en Vader heeft, Die boven Hem staat. Johannes 5:30. De God en Vader van onze Heer is ook onze God en Vader. Wij mogen God niet alleen kennen als Degene Die de plaats aanwijst, maar we mogen God ook kennen als Váder. En wat doet die Vader? Hij heeft ons lief en zorgt voor ons, iedere dag weer opnieuw. Dit waren zomaar een paar teksten waarin duidelijk de verhouding tussen de Vader en de Zoon wordt weergegeven. Teksten waarin staat dat er maar één God is, een absoluut God, en waarin staat en dat er maar één Heer is: Jezus Christus. hebben toch daarnet drie teksten gelezen waar Christus ook En dat is wat je scherp in de gaten moet houden als je de Bijbel leest: wat zijn nu de dingen die absoluut zijn en wat zijn de dingen die relatief zijn? Er is maar één absoluut GOD. Er is geen andere absolute God dan de God en Vader van onze Heer. Hij is ook absoluut in Zijn wil, datgene wat Hij wil gebeurt in Zijn plan van tijdperken. dat Ik God ben en niemand anders. 160 | ABSOLUUT GOD! Ik ben God, en er is er geen als Ik, Die vanaf het begin verkondigt wat het einde zal zijn, van oudsher de dingen die nog niet plaatsgevonden hebben; Die zegt: Mijn raadsbesluit houdt stand en Ik zal al Mijn welbehagen doen ; Die een roofvogel roept uit het oosten, een man van Mijn raad uit een ver land. Ja, Ik heb gesproken, Ik zal het ook doen komen; Jes.46:9-11 [HSV] God is absoluut GOD! Hij is van niemand en niets afhankelijk, Zijn macht is ongelimiteerd. En Hij heeft als absoluut God bepaald dat, in Zijn plan van tijdperken, Zijn Zoon Hem vertegenwoordigt. Overal waar je leest in de Bijbel dat Chris genoemd, dan gaat dat nooit over Degene Die absoluut God is, maar over Christus, Degene Die GOD op dat moment vertegenwoordigt. dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, D Opdat God zij alles in allen In Hebreeën 1 staat van de eon [NCV] Er komt in de toekomst een tijdperk waarin een troon zal staan waarop Christus zit. En wat gebeurt er dan? Dan zullen ál de schepselen Christus aanbidden als God, die situatie, onder die omstandigheden. De absolute God, daar is er immers maar Eén van en dat is de God en Vader van onze Heer. ABSOLUUT GOD! | 161 Joh.17:3 [HSV]
Page 156
Als dit niet zo zou zijn, dan zou de Zoon niet aan het eind van het plan van tijdperken het Koninkrijk, en het koningschap daarover, kunnen teruggeven aan God, de Vader, maar dat gaat gebeuren. Koninkrijk overgeeft aan Zijn God en Vader, wanneer Hij iedere soevereiniteit en iedere volmacht en kracht buiten werking stelt. Want Hij moet heersen totdat Hij al Zijn 1Kor.15:24-25 [Proeve van NCV] Bij de voltooiing van Gods plan van tijdperken, geeft de Zoon alles over aan Zijn absolute God en Vader. Opdat God zal worden: alles in allen. dood. Want Hij onderschikt alles onder Zijn voeten. Wanneer Hij echter zou zeggen dat alles onderschikt is, is het duidelijk dat het buiten Hem is, Die het al aan Zichzelf onderschikt. Wanneer echter aan Hem het al onderschikt wordt, dan zal ook de Zoon Zelf onderschikt worden aan Hem, Die aan Hem het al onderschikt, opdat God zij a 1Kor.15:26-28 [Proeve van NCV] De absolute Redder Een ander voorbeeld, waarin je goed in de gaten moet houden wat absoluut is en wat relatief, is als we gaan De Redder van alle mensen, Wie is dat? Is dat God of is dat Zijn Zoon? 1 Timoteüs 4:9-10 kwam al eerder aan de orde is het Woord en alle verwelkoming waardig, want hierom spannen wij ons in en worden wij beschimpt, omdat wij onze verwachting gesteld hebben op God, de Levende, Die Redder is van alle mensen, al [NCV] 162 | ABSOLUUT GOD! Wat een absoluut God, wat een absoluut Redder hebben wij! God, Die een Redder is van alle mensen, allermeest van de Maar kijk je in 2 Timoteüs 2:10, dan lees je: uitgekozenen, opdat ook zíj deel krijgen aan de redding die in [NCV] dus ja, Wie is nu de Redder? Is dat God of is dat Zijn Zoon? In Titus 2:10 NCV] opdat zij de onderwijzing van onze weer absoluut [Proeve van gelukzalige verwachting en verschijning van de heerlijkheid Tit.2:13 [Proeve van NCV] Dus Wie is onze Redder? Is dat God of is dat Zijn Zoon? Zie je hoe verwarrend dit kan zijn als je het verschil niet ziet tussen de dingen die absoluut zijn en de dingen die relatief zijn? Absoluut gezien is God de Redder, dat hebben we gelezen. Hij is de absolute Redder van alle mensen. En als absolute Redder heeft God bepaald dat dit doel de redding van alle mensen in Zijn plan van tijdperken zal worden uitgevoerd door Zijn Zoon. voor het aangezicht van onze Redder God, Die wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. ABSOLUUT GOD! | 163
Page 158
Want Eén is God en één is middelaar van God en mensen, de Mens, Christus Jezus, Die Zichzelf geeft: een vervangend losgeld voor allen waartoe ík aangesteld werd als heraut en apostel (de waarheid spreek ik, ik lieg niet), 1Tim.2:3-7 [NCV] God is absoluut GOD. En de absolute God wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. Daarom kwam het vleesgeworden Woord, de Zoon, onder ons. Joh.1:14 Absoluut gezien is God de Redder. Maar relatief gezien voert Zijn Zoon dat grote doel van God uit. Christus is de relatieve Redder, door Wie God uiteindelijk alle mensen zelfs heel Zijn schepping redden zal. Alle knie zal buigen en elke tong zal van harte belijden dat Jezus Christus Heer is. En dat is tot eer en verheerlijking van God, de Vader: uit Wie en door Wie en tot Wie het al is. In genade geredden Nog een voorbeeld waarin je goed in de gaten moet houden wat absoluut is en wat relatief. Als je gaat lezen in de brief van Jakobus en je vergelijkt dat met een brief van de apostel Paulus, dan zegt Jakobus in zijn brief dat als geloof niet gepaard gaat met werken, het een dood geloof is. Jak.2:17 [HSV] Met andere woorden: iemand die alleen gelooft, kan niet gered worden als er geen werken zijn. 164 | ABSOLUUT GOD! Dus geloof én werken. Terwijl als we een brief gaan lezen van de apostel Paulus de Efeze-brief bijvoorbeeld lezen we ineens wat anders: jullie geredden, door geloof, en dit niet uit jullie zelf; het is Gods naderingsgave, niet uit werken, Ef.2:8-9 [NCV] en werken, dat kan Maar hoe zit dat dan? Want hoe kunnen deze twee teksten met elkaar verenigbaar zijn? Hoe kunnen we dat in harmonie brengen met elkaar? Dat hoeven we helemaal niet te doen, want Jakobus schrijft aan een andere groep dan de apostel Paulus. Als je de brief aan Jakobus leest, dan lees je in vers 1 van zijn Israëlieten die uitzagen naar de hergroepering van het volk van Israël als natie in het beloofde land. Dit in verband met het komende koninkrijk, waar de Messias als Koning heersen zal, in het toekomende tijdperk: de duizend jaar. Op.20:2-7 Zij waren Joden onder de wet en de wet vereist werken. Rom.10:5 Dat is ook de reden dat Jakobus schrijft dat geloof zónder werken dood is . Jakobus geeft aan de twaalf stammen in de verstrooiing aan, dat geloof en werken die combinatie hen alleen kan redden wanneer het gaat over het komende aardse koninkrijk, waarin God weer verder zal gaan met Zijn volk, Rom.11:12, 26-29 nadat Hij hen eerst tijdelijk terzijde had gesteld. ABSOLUUT GOD! | 165
Page 160
Dat is wat je scherp in de gaten moet houden als je de Bijbel leest: wat is het verschil tussen de dingen die absoluut zijn en de dingen die relatief zijn? We zien dat Jakobus schrijft vanuit een relatieve positie. Het Evangelie wat hij neerlegt, is afhankelijk van omstandigheden. Het is afhankelijk van het houden van de wet, het is afhankelijk van werken die je moet doen en het is gericht op dat komende aardse koninkrijk. En de apostel Paulus? Schrijft hij eveneens vanuit een dergelijke relatieve positie? De apostel Paulus schrijft niet vanuit een relatieve positie, het Evangelie wat hij brengt is vanuit een absolute positie. Gods genade zijn wij Geredden door geloof en dat is Gods gave aan ons. Geen enkel eigen werk van een mens kan ons redden, het is namelijk Gods werk. In Zijn genade zijn wij gered. Een absoluut Evangelie Het Evangelie wat Paulus brengt is los van de wet, los van ieder werk van een mens en is niet gericht op een tijdelijk aards koninkrijk. waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam zal omzetten, gelijkvormig aan Zijn heerlijkheidslichaam in overeenstemming met de werkzaamheid die Hem zelfs in staat stelt het al aan Zichzelf te onderschikken47 Fil.3:20-21 [NCV] Het is een absoluut Evangelie, wat maar van één ding afhankelijk is. 166 | ABSOLUUT GOD! In Gods genade zijn we gered en wij mogen dat nú al beseffen. En wij mogen daarnaast weten dat eens zal blijken dat die redding voor allen absoluut zal zijn. gerechtigheid van God openbaar geworden (waarvan getuigd wordt door de wet en de profeten), een gerechtigheid echter van God door het geloof van Jezus Christus, voor allen en op allen die geloven. Er is immers geen onderscheid, want allen zondigen en lijden gebrek aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd in Zijn genade, Rom.3:21-24 [Proeve van NCV] Het Evangelie van de voorhuid dat door Paulus aan de natiën werd verkondigd, is absoluut in tegenstelling tot het Evangelie van de besnijdenis . Waar gaat het dan over? der [= van de] voorhuid toevertrouwd was, gelijk aan Petrus dat der [van de] zij mij en Bárnabas de rechterhand der [van de] gemeenschap, opdat wij tot de Gal.2:7-9b [SV1977] Het Evangelie van de besnijdenis wat Petrus mocht verkondigen en bedoeld is voor de Joden die een koninkrijk op aarde verwachten is een relatief Evangelie. Dat Evangelie is altijd afhankelijk van omstandigheden. Het Evangelie van de voorhuid wat de apostel Paulus mocht verkondigen met een hemelse verwachting is absoluut en dat moeten we scherp in de gaten houden als we de Bijbel lezen. ABSOLUUT GOD! | 167
Page 164
NOTEN 1 Tenach, een Hebreeuws acroniem dat is gevormd uit de eerste letters van de drie onderdelen waaruit het is opgebouwd: T van Thora (Onderwijs); N van (Profeten); CH van chetoebim (Geschriften). Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Tenach 2 Jezus stierf niet om bij God iets gedaan te krijgen, alsof aan God een prijs betaald moest worden. Jezus betaalde inderdaad een prijs, echter niet aan God, maar aan wat ons gevangen hield: de dood. Opdat we daaruit zouden worden losgekocht. Hij opstanding, de mensheid te bevrijden van zonde en dood. Bron: Piet, A. (2008). De DJ en Goede Vrijdag. GoedBericht, https://goedbericht.nl/dj-over-goede-vrijdag/ 3 In het Oude Testament staat er vanuit het Hebreeuws een woord dat als opbouw ge Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ aggelos komt 187 keer voor in het Nieuwe Testament en het wordt NOTEN | 171 Bron: Haaijman, M. (2021). Scherp door de bocht. Geschriften, https://www.geschriften.nl/ 4 Een gaaf offerdier werd eerst geslacht. Dat spreekt van het M Maar het offer volgde na de slachting; het geslachte dier kwam op het altaar en vandaar ging het in rook op. Dit het kruis. God deed Hem opstijgen, dat wil zeggen: verrijzen uit de doden! Offers hadden in zichzelf geen enkel nut (Heb.10:4). Rond het altaar was het een bloederige bedoening en naar de mens gesproken stonk het vaak. Maar dat is slechts de schaduw (Heb.10:1). God zag en rook iets anders. De offers deden Hem denken aan de overwinning op de dood na Golgotha. Vandaar de lieflijke geur! Bron: Piet, A. (2017). Exodus 29:18 tot een lieflijke reuk voor Jahweh. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/exodus-291tot-lieflijke-reuk-jahweh/ 5 Veel Bijbelteksten die we kennen over de arend, gaan met even veel recht over de gier. In beide gevallen staat er in het nesjer De gier was het symbool van het machtige Egypte, de tegenstander van Israël. opgetreden tegen Egypte, en hoe Ik je op arendsvleugels Hier wordt opeens de ironie duidelijk: God gebruikt Egypte, de gier, om Zijn volk te laten ontsnappen. Ook het machtige 172 | ABSOLUUT GOD!
Page 166
Egypte is een werktuig in Zijn hand. Vanwege het aas eten en bloedvergieten, werden alle roofvogels (arenden, gieren en uilen) in Israël als onrein beschouwd: oneetbaar en weerzinwekkend. Toch hadden de Israëlieten ook oog voor de nuttige kant van gieren, het zijn immers opruimers in de natuur. Het Hebreeuwse woord voor aasgier is rachamah wat met samenhangt. Zo kan zelfs een aasgier met Gods liefde worden verbonden. Bron: Nanninga, K. (2019). Wat de aasgier ons vertelt over Gods liefde. EO Visie, https://visie.eo.nl/artikel/2019/08/wat-de-aasgierons-vertelt-over-gods-liefde 6 In het christelijk betekenis van het kwijtschelden van schulden. Maar het is zoveel méér. Genade wil zeggen: gunst. Gods keuze en de voorbestemming in Zijn plan dient geheel en al de glorie van Zijn gunst in het licht te stellen. Onze werken en verdiensten zouden daar alleen maar afbreuk aan doen. Bron: Piet, A. (2018). Efeze 1:6 tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-16-totlof-heerlijkheid-genade/ 7 In Genesis 22:106). In reguliere vertalingen lezen we daar veelal het woord 20 gaat het om hetzelfde Hebreeuwse NBVvertaling kiest hier niet voor een NOTEN | 173 woord ; het boden ben 8Elohim is een Hebreeuws woord voor God. De Bijbel begint met de eenvoudige en gedenkwaardige claim, dat Hij alles schept. In Genesis 1:1 is geen ruimte voor dualisme. Onderschikker (God) in en door Zijn Naar-Onder-schikkertoe (Zijn Zoon) werkt, maar het werk is enkelvoud: door één geest en onder de hand van de Allerhoogste. God is de Ene Die de schepping tot stand brengt. En Hij is de Ene Die aan het einde de eer zal ontvangen, wanneer de hemelen en de aarde en allen die daarmee verbonden zijn hun glorieuze plaats bereiken, volgens Zijn voornemen. Bron: Hough, Dean H. (1999), God and His work (I). Unsearchable Riches, XC1, pp. 17-22 (vertaald door: Date Gorter) https://www.concordante-publicaties.nl/studie/godschept/ 9 De staf is een embleem van opstanding en leven dat triomfeert over de dood. Op alle mogelijke wijzen zien we dit uitgebeeld in Bijbelse geschiedenissen: Gen.32:10; Ex.7:8; Ex.17:9; Num.17:8; Num.20:8; 1Sam.14:27; Heb.11:21. De staf is ook een embleem van heerschappij. Bron: Piet, A. (2008). De staf zwaaien. GoedBericht, goedbericht.nl/de-staf-zwaaien/ 10 God rechtvaardigt. Bij rechtvaardiging kan er niets meer tegen je ingebracht worden om je te veroordelen, omdat je rechtvaardig bent verklaard. Rom.8:1 Het is dan ook duidelijk dat rechtvaardig zijn veel verder gaat dan vergeving. Als je iemand vergeeft, 174 | ABSOLUUT GOD!
Page 168
Bron: Amersfoort, T. (2019). Deels herschreven uit: Mededelingen voor reizigers. Stg. E-H Depot Nederland (2004), Concordante Publicaties, https://concordantepublicaties.nl/studie/rechtvaardigheid/ 11 Eon, Grieks > = een (wereld)tijdperk. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel om de langste tijdsperiodes die bekend zijn. Bron: Mededelingen voor reizigers, Stg. E-H Depot Nederland (2004). Zie ook: https://www.concordantepublicaties.nl/studie/4-de-5-eonen-of-tijdperken/ Ef.3:21 duidt op één enkele eon die de -eon. Het is de eon van de nieuwe schepping. In deze eon zal alles tot volmaaktheid worden gebracht en zullen de volkeren genezing ontvangen. Op. 22:2 Bron: Piet, A. (2013) De aion der aionen. GoedBericht, https://goedbericht.nl/de-aion-der-aion/ 12 staat, dan staat daar het Hebreeuwse woord sjofeet Hij is een rechtvaardig Rechter: de Sjofeet tsaddiq. Dat betekent dat Hij alles recht zal zetten, omdat Hij de grote Rechtzetter is. Sommige mensen denken dat God een Rechter is Die koel en zakelijk de dingen van alle kanten bekijkt en dan Zijn oordeel velt. Maar deze Rechter kijkt met het oog van het hart . Bron: Goverts, K.D. (2010). Het offer van Jezus. Wereldgeschiedenis, https://www.wereldgeschiedenis.com/het-offer-van-jezus-2 NOTEN | 175 13 De derde eon begint met de opkomst van Babel en eindigt met zijn vernietiging. Het is kenmerkend dat dit derde tijdperk wordt omschreven in de Bijbel Gal.1:4 Het karakter van dit tijdperk is boosaardig. Het verzet tegen Gods wil werd getoond in de bouw van de stad Babel en haar toren. Dit verzet tegen God groeit nog steeds. De vijandschap tegen God is prominent aanwezig. De wetteloosheid is groeiend en het geheimenis van de wetteloosheid is al in werking. Waarheid wordt ondergehouden in de leugen. Bron: Bernouw, G. (2019). Dit derde tijdperk, de boze eon. UR (uitzonderlijke Rijkdom) nr. 1, blz. 2-11. Tevens te vinden op: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/studie/dit-derde-tijdperk-de-boze-eon/ 14 Geest en vlees ver Gal.3:3; 4:29 Elders in de Bijbel komen we de tegenstelling geest vlees ook vele malen tegen. Waarbij Kol.2:5 Bron: Piet, A. (2013). vlees & Geest. GoedBericht, https://goedbericht.nl/vlees-geest/ 15 Ik zal er zijn. Tekst: Hans Maat, Muziek: Kinga Bán en Adrian Roest, © 2013 Stichting Sela Music. Met schriftelijke toestemming van Sela Music verwerkt in deze uitgave. Bron: https://www.sela.nl/liederen/103/ik-zal-er-zijn.html 16 Dat Christus Jezus stierf, was in de eerste plaats niet voor onze rechtvaardigheid, maar die van God. Alleen zo kan onze rechtvaardige God, ons ook daadwerkelijk rechtvaardig verklaren. Onze rechtvaardiging is dan ook niet onze verdienste, het is Gods rechtvaardigheid die óns wordt toegerekend. We kunnen er dan ook helemaal niets voor doen! We zijn gerechtvaardigd door het geloof. Ons geloof? 176 | ABSOLUUT GOD!
Page 170
van Rom.3:22-24 [SV1977] Hij geloofde, Hij vertrouwde op God dat Hij Hem uit de dood zou opwekken. Het is om wat Híj deed dat we rechtvaardig zijn. Ons geloof is ook geen voorwaarde, het is iets dat God ons geeft. Ef.2:8 Zoals Paulus verderop in Zijn brief aan de Romeinen schrijft: God is het, Die ons van tevoren kende, bestemde, riep, rechtvaardig verklaart en zal verheerlijken. Rom.8:29-30 God doet dit alles, wij hebben er geen enkele invloed op of keuze in. Het is volledig genade. Bron: Amersfoort, T. (2019). Rechtvaardigheid. Deels herschreven uit: Mededelingen voor reizigers, Stg. E-H Depot Nederland (2004). Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/studie/rechtvaardigheid/ 17 ta panta. Het woordje pan heeft als Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ 18 , Romeinen 8:28a (HSV). Letterlijk staat hier dat God eis goede. Het Griekse woordje eis heeft als woordopbouw NAARBINNEN voortgang of richting aan waarin iets (in dezen) NOTEN | 177 Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ 19 is een vertaling door C.S. Adama van Scheltema, van When peace, like a river, attendeth my way, een lied van Horatio Gates Spafford (naar aanleiding van de tekst in 2 Koningen 4:26), op muziek gezet door Philip Paul Bliss. Het lied is vanaf de 1e uitgave (1905) opgenomen in de Zangbundel Joh. de Heer, bewerkt overgenomen uit de Gezangen Zions. Bron: Kerkliedwiki, https://kerkliedwiki.nl/'t_Zij_vreugde_mijn_ deel_is 20 Het Griekse woord parousia betekent letterlijk aankomst maar ook op het navolgende verblijf, een periode. Bron: Piet, A. (2020). 1Korinthe 15:23 vervolgens (1). GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/1korinthe1523-vervolgens-die-van-christus-zijn/ 21 SchriftWoord vertaling (SW) van Wim Janse: zie https://www.schriftwoord.nl/ 22 De 92-ste Psalm is speciaal gecomponeerd met het oog op de dag van de sabbat. De sabbat is een type van de grote sabbat die God gereserveerd heeft voor deze wereld. Psalm 92 gaat in vervulling in het Messiaanse Koninkrijk. Het spreekt over de tijd dat de goddelozen verdelgd zullen zijn (:8). Wanneer Jahweh verheven zal zetelen (:9) en al Zijn vijanden te gronde gaan (:10). De tijd ook dat de Rechtvaardige (niet zal bloeden maar) zal bloeien (:13). Dat is geen gezwollen taal, het is profetie. Letterlijk zal dit in vervulling gaan wanneer Jahweh Zijn koninkrijk vanuit Jeruzalem zal vestigen. Eerst in Israël en daarna in de volkerenwereld. De 178 | ABSOLUUT GOD!
Page 172
sabbat begint voor Israël reeds eerder al op vrijdagavond. Lev.23:32 Ook dat is profetisch. Voor de Heer is één dag als duizend jaar Heb.4:9 het beroemde Millennium. Op.20 Inderdaad, het zevende millennium sinds Adam. Zes dagen van menselijke arbeid en daarna volgt de dag van grote rust voor deze hele wereld. Shabbat shalom! 2Pet.3:8 van de afgrond en een grote ketting in zijn hand. En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem voor duizend jaar, en wierp hem in de afgrond, en sloot hem daarin op en verzegelde die boven hem, opdat hij de volken niet meer zou misleiden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen zouden zijn. En daarna moet hij een Op.20:1-3 Bron: Piet, A. (2018). Psalm 92:1 een lied voor de sabbat. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/psalm-921-eenlied-voor-de-sabbat/ 23 Het plan van tijdperken: Voor de eonen God alles in Zichzelf 1e eon: Oorspronkelijke schepping, de wereld die toen was. 2Petr.3:6 Gericht: nederwerping* van de wereld hemelen en aarde onder water. 2e eon: Herstel van de schepping uit Genesis 1, de oude wereld. 2Petr.2:5 Gericht: de grote vloed (8 mensen in de Ark gered) groot deel van de aarde onder water. NOTEN | 179 3e eon: Tegenwoordige boze eon Gal.1:4 het kruis. Gericht: vuur, gerichten uit Openbaring 6-19. 4e eon: Het koninkrijk, onder meer de duizend jaren. Op.20 Gericht: vuur, zwavel; hemelen en aarde vergaan door vuur. 5e eon: Nieuwe hemel en nieuwe aarde, nieuwe schepping. Op.21,22 Na de eonen God alles in allen 1Kor.15:22-28 De eonen in overzicht: Da-ath, https://www.da-ath.nl/wpcontent/uploads/Openbaringopm3.pdf * Men ontkent vaak, dat er een nederwerping van de wereld is geweest tussen Genesis 1:1 en 1:2. Vertalers zeggen dat het daarmee op Genesis 1:1. Zij vertalen abusievelijk het Griekse katabol (Ef.1:4) - of De chaos, de duisternis van Genesis 1:2 is niet iets, dat hoorde bij Gods oorspronkelijke schepping, want God is licht en Hij is een God van orde. Het gaat om het gevolg van de komst van de satan als schepsel te midden van de hemelingen (zie: noot 27). En hij zorgde voor rebellie daar. Daardoor kwam een gericht van God en werd de wereld zoals die toen was, nedergeworpen. Met de daarbij horende chaos en duisternis, in het Hebreeuws: tohu-va-bohu Een gevolg van het eerste gericht, dat in spiegelbeeld staat tegenover de laatste grote crisis, namelijk die van het vergaan van de hemelen en de aarde door vuur. Daarna komen er nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Bron: Gorter, D. (2011). Woord Vandaag, 9 november. Da-ath, https://da-ath.nl/?p=6303 180 | ABSOLUUT GOD!
Page 174
Meer informatie over de nederwerping van de wereld: Concordante Publicaties, https://concordantepublicaties.nl/studie/6-de-zeven-dagen 24 Vijf keer is er in de Efezede hemelingen toevoeging. In Efeziërs 1 wordt gesproken over (letterlijk) Zoals er rangen en standen zijn van velerlei aard op aarde, zo is dit eveneens het geval in het hemelruim boven ons. Ef.6:12 25 Emoties zoals liefde en haat zijn in God te vinden, maar we moeten in de Goddelijke haat niet de boosaardigheid en wraakzucht leggen die de mens zo boos doet haten. In Gods haat is geen druppel van het gif van de zonde te vinden; het is de rechtvaardigheid die niets anders kan doen dan zich afkeren van wat verkeerd is. eid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Heb.1:9a [NBG] Iemand die de scepter hanteert moet ongerechtigheid voldoende haten om het te bestraffen. Gods liefde voor Jacob was, zoals de geschiedenis laat zien, een genadevolle en onverdiende liefde, die bleef bestaan, ondanks de vele provocaties. Zijn haat is rechtvaardig en verdiend. God is goed, ook voor de haat-vollen. Hij is goed voor allen en Zijn zachte genade is overal in Zijn werken te vinden. Ezau kreeg alle zegen die een werelds mens maar kan wensen of hanteren. Jacob werd geleerd de Edomieten met natuurlijke Deut.23:7 [NBG] NOTEN | 181 Bron: Rogers, G.L. Notities bij de brief aan de Romeinen, deel 41 (Rom.9:6-13); Uitverkiezing binnen de uitverkiezing! Concordant Publishing Concern; U.R. Magazine, jaargang 28, pagina 53. Zie ook: http://bijbelwoord.nl/rom/romeinen_deel41.htm#vers12 26 nefesj t In Genesis 2:7 wordt duidelijk, dat een mens een ziel is. Door de samenvoeging van lichaam en levensadem van God, werd Bron: Gorter, D. (2013). Woord Vandaag, 17 mei. Da-ath, https://da-ath.nl/?paged=4&m=201305 27 Onze oude mens is met Hem medegekruisigd. Het kruis van Christus markeert het einde van de oude mens. Niet omdat de oude mens sindsdien niet meer zou bestaan, maar omdat het kruis officieel haar einde bezegelt. Dit is een mijlpaal en een feit. Het komt erop aan dat we dit zouden wéten. Want alleen wanneer we dit weten, hoeft ons lichaam niet langer beheerst te worden door de zonde. Zeker, straks in het opstandingslichaam speelt de zonde sowieso geen rol meer. Maar waarom zouden we daarop Bron: Piet, A. (2021). Romeinen 6:6 onze oude mens medegekruisigd. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/romeinen-66onze-oude-mens-medegekruisigd/ 28 aorist. Dat is een tijdloze werkwoordsvorm: God maakt vrede door het kruis, ongeacht wanneer. Het kruis is Gods bewijs om vijanden te overtuigen van Zijn liefde en hen zo tot Zich te verzoenen. God is Zelf nooit een vijand van Zijn schepping geweest. Deze verzoening heeft betrekking op alle vijandschap. 182 | ABSOLUUT GOD!
Page 176
Zolang er in de kosmos ook nog maar één wezen is dat vijandig staat tegenover zijn Schepper, zolang is de verzoening van het al geen feit. God kan echter garanderen dat allen verzoend worden, om de simpele reden dat Hij het Zelf is Die dit bewerkt. Het loutere feit dat God Zelf een schepsel tot Zich verzoent, is de beste garantie voor de verzoening van allen. Bron: Piet, A. (2013). Samenvatting uit: 101 bommen en granaten onder het traditioneel christelijke bolwerk, waarom het Evangelie een écht Goed Bericht is, Rijnsburg: Aspekt. 29 Bron: Amersfoort, T. (2019). Deels herschreven uit: Mededelingen voor reizigers. Stg. E-H Depot Nederland (2004). Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/studie/rechtvaardigheid/ 30 [zie ook: noot 17] niet in staat zich te onderschikken aan de wet van God. Het gegeven. Deze vaststelling tekent het failliet van elke religie. Iedere godsdie teneinde God daarin te behagen. Paulus zegt: onmogelijk! Menselijke pogingen daartoe zijn op voorhand gedoemd te mislukken. Niet de mens, maar God Zelf overbrugt de kloof. Hij alleen! Bron: Piet, A. (2021). Romeinen 8:7,8 het failliet van religie. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/romeinen-878het-failliet-van-religie/ 31 betekende charis vooral iets dat welzijn of welbevinden brengt, zoals vriendelijkheid, goedheid, et cetera, en door uitbreiding: gift. In het NT vinden we deze betekenis ook, maar bij Paulus wijst het woord speciaal op de onverdiende gunst van God, NOTEN | 183 dat Hij ons geroepen, gered en gerechtvaardigd heeft. Dit leidt tot het trefwoor Woordfamilie: De woorden charis, genade en chara, vreugde, hebben beiden de stamvorm VREUGDE en zijn nauw verwant aan elkaar. Charis wijst in eerste instantie op dat wat vreugde of welzijn brengt en chara op de vreugde of het welzijn zelf. Al kan charis bij uitbreiding ook op gave duiden, daarvoor wordt charisma, VREUGDE-effect, genadegave, gebruikt. Een vorm van charis, namelijk charin (4e naamval Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ 32 rd suggestie is dan namelijk dat het zou verwijzen naar een apart van God is, maar de kracht en het leven van God Zelf. Op dezelfde wijze als dat de geest van Christus niet iemand apart van Christus is, maar de kracht en het leven van Hemzelf. Bron: Piet, A. (2006). Geest van God en van Christus. GoedBericht, https://goedbericht.nl/geest-van-god-en-vanchristus/ 33 t het Grieks als heer (eigenaar/bezitter). In dezen: Heer met een hoofdletter. Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ 34 woorden hebben bij ons toch een bepaalde godsdienstige 184 | ABSOLUUT GOD!
Page 178
lading gekregen. anathema Wij denken dan misschien meteen aan occulte dingen; aan een vloek die uitgesproken wordt of hekserij. Maar vervloekt is: waar de zegen ontbreekt. Zoals duisternis het ontbreken van licht is, zo is vervloeking het ontbreken van zegen. En dat is verbanning ook: als je verbannen wordt, dan word je Bron: Oudijn, G. (2021). De brief aan de Galaten. GezondeWoorden, http://gezondewoorden.nl/series/debrief-aan-de-galaten-%f0%9f%94%88/ 35 De Thora ה ָרֹוּת), zijn de eerste vijf boeken van de Tenach (Hebreeuwse Bijbel), die de grondslag van het joodse geloof vormen en daarmee als de voornaamste heilige boeken van deze monotheïstische godsdienst gelden. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Thora 36 onderscheidt zich van eros (> erotiek) en phileo (genegenheid). is liefde die niet gebaseerd op verdiensten of op aantrekkelijkheid, maar op een onlosmakelijke eenheid. is onvoorwaardelijk en dat typeert de liefde Gods. -liefde is niet gebaseerd op emoties. Het heeft niets van doen met valentijn, rozengeur en maneschijn. Met zulke gevoelens is niets mis, maar ze komen en gaan weer. -liefde daarentegen vergaat nimmer! 1Kor.13:8a Bron: Piet, A. (2018). Efeze 5:2 wandelt in de liefde. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-52wandelt-in-de-liefde/ 37 Vóór Handelingen 13 komt de NOTEN | 185 Daar vindt de ommekeer plaats: bij de aanname van het Woord van God door een heiden, , en de verblinding van de Joodse valse profeet. Dus er is een heiden die het Evangelie hoort en er is een Jood, die de heiden van het geloof wil afhouden. En dan lees je in kind des duivels, vol van alle bedrog, en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te [SV1977] afgeleid: ophouden. Deze geschiedenis is illustratief voor de bediening van Paulus en heeft ook alles te maken met dat stoppen, met dat pauzeren van Gods heils-handelen met Zijn volk Israël, wat in de toekomst weliswaar weer opgepakt zal worden. Bron: Oudijn, G. (2021). De brief aan de Galaten. GezondeWoorden, http://gezondewoorden.nl/series/debrief-aan-de-galaten-%f0%9f%94%88/ 38 Allen van Israël waren onder de wolk, allen gingen door de zee, allen ontvingen geestelijke voeding en drank. Aan in de meerderh een understatement, want slechts twee mensen van het totale volk bereikten het beloofde land: Jozua en Kaleb. Alle anderen kwamen om in de woestijn. Maar wist u dat vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de berg Sinaï (= vijftig dagen) van geen enkele Israëliet wordt vermeld dat deze omkwam? Misdragingen waren er genoeg, maar niet één van hen werd neergeveld. Is dat niet opmerkelijk? Alles veranderde in één keer vanaf de voet van de berg Sinaï alles wat Jahweh zegt, zullen wij Ex.19:8 Daarmee plaatste Israël zich op de bodem van eigen-gerechtigheid. Tot dusver kende het volk sinds Abraham, Gal.3:17 enkel de belofte Ik 186 | ABSOLUUT GOD! Ik Ik Daarop kan een mens staan en blijven
Page 180
staan (vergl. 1Kor.10:12). Verwacht ik daarentegen gerechtigheid van de wet (= mijzelf), dan verval ik van de genade (Gal.5:4). Bron: Piet, A. (2019). 1Korinthe 10:5 neergeveld in de woestijn. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/1korinthe-105neergeveld-in-de-woestijn/ 39 Apollumi VANAF-GEHEEL(bijvoorbeeld in een gericht) is bij God altijd een tijdelijke zaak. Bron: Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/ NCV Bijbelstudie App, https://ncvbijbelstudie.nl/ 40 Er zijn twee Evangelies, twee bedelingen. Jakobus, Petrus Evangelie van de geschriften en laat daarover geen twijfel bestaan (Jakobus 1:1; 1 Petrus 1:1, enzovoorts) en dat zi B 41 onlosmakelijke eenheid en maakt deel uit van de Christus Zelf. eenieder zijn eigen ding toedelend, zoals Hij het bedoelt. Want net zoals het lichaam één is en veel leden heeft, maar alle leden van het éne lichaam, velen zijnde, één lichaam zijn, 1Kor.12:11-12 [NCV] als Hoofd boven alles aan de uitgeroepen gemeente, die Zijn lichaam is, het complement van Hem, Die het al in allen Ef.1:22-13 [NCV] NOTEN | 187 42 Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/studie/8-de-drie-dagen/ 43 De hoogste onthullingen over Gods liefde vinden wij in de Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen. Dit zijn de volkomenheidsbrieven. Bron: Gorter, D. (2019-2021). Studie Kolossenzen-brief. Da-ath, https://da-ath.nl/?page_id=23888 44 De ekklesia - van de gelovigen. 45 :20 (concordante verlating). Dat is onze plaats en positie: boven. We hebben een bediening voor de hemelse machten en krachten. Dáár ligt onze toekomst in de komende tijdperken. 46 1 Tessalonicenzen 4:13-18: aangaande hen die rusten, opdat jullie niet bedroefd zijn zoals ook de overigen die geen verwachting hebben. Want indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond, zo ook zal God hen die te rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren. Want dit zeggen wij jullie in een woord van de Heer, dat wíj, de levenden die overblijven tot de aanwezigheid van de Heer, in geen geval uitgaan vóór hen die te rusten zijn gelegd; want de Heer Zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden die overblijven, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn. Daarom, vertroost elkaar [NCV] 188 | ABSOLUUT GOD! is de vergadering
Page 182
47 de niveau ten opzichte van een hoger niveau aan, een rangorde. Wanneer Paulus het woord in 1 Korintiërs 15:25-27 gebruikt, is er sprake van een onontkoombaar onderschikken, juist omdat het Christus Zelf is, Die dit uitwerkt met de macht die Hij van de Vader gekregen heeft. Ef.1:19-22 Het doel van die onderschikking is, dat Hij alles aan Zich zal onderschikken om dan Zichzelf aan God te onderschikken, opdat God alles in allen zal zijn. Ook in Efeziërs 1:22 wijst Paulus erop, dat God alles onder de voeten van Zijn Zoon onderschikt en Hem als Hoofd boven alles aan de uitgeroepen gemeente, die Zijn lichaam is, heeft gegeven. Ook hier is sprake van onontkoombaar onderschikken waar niets en niemand Hem ook maar een strobreed in de weg kan leggen. In Hebreeën 2:5-8 lijkt het op het eerste gezicht over hetzelfde perspectief te gaan als in 1 Korintiërs 15. In Hebreeën wordt echter Psalm 8:5-7 aangehaald, wat dit Schriftgedeelte, samen met de context van de Hebreeënbrief, betrekking doet hebben op de volkomen onderschikking van alles wat op de aarde is. Bron: Dekker, A.E. (2020). Gehoorzamen? Onderschikken? Concordante Publicaties, https://www.concordantepublicaties.nl/studie/gehoorzamen-onderschikken/ NOTEN | 189 LEZINGEN De hoofdstukken in dit boek zijn samengesteld uit lezingen die, met toestemming van de sprekers, zijn opgenomen in deze uitgave. HOOFDSTUK 1: Gorter, D. (2016). Originele titel: JahwehJireh. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2019/07/15/ zondagsdienst-12-juni-2016/ HOOFDSTUK 2: De Geus, L. (2018). Loflied op Gods genade. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2019/07/ 16/zondagsdienst-30-12-2018/ HOOFDSTUK 3: Van der Wal, A. (2017). Originele titel: Ik ben de Heer en er is geen ander. Eben-Haëzer, https://www.eben haezer.nl/2019/07/15/zondagsdienst-1-januari-2017/ HOOFDSTUK 4: De Geus, L. (2017). Niemand kan om GOD heen. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2019/07/ 15/zondagsdienst-22-oktober-2017/ HOOFDSTUK 5: Allen of bijna allen? Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2019/07/15/ zondagsdienst-10-mei-2015/ HOOFDSTUK 6: De Pottenbakker. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/de-pottenbakker/ HOOFDSTUK 7: Bernouw, G. (2014). Originele titel: Ieder die op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen. Eben-Haëzer, https://www.ebenhaezer.nl/2019/07/15/ zondagsdienst-11-mei-2014/ LEZINGEN | 191
Page 186
Wat God uitwerkt in grootheid, is magnifiek. Letterlijk: “Want evenals in Adam allen sterven …”. Ja, maar er staat geen punt. God geeft dat in Christus allen levend gemaakt zullen worden!

Leven, voor allen


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
Page 16
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
:
Page 28
Hoop verwijst per definitie naar de toekomst. Maar hoop heeft ook grote impact op het nu.
Paulus spreekt in Titus 2:13 over "de gelukkige hoop" omdat de hoop zelf gelukkig is, maar ook gelukkig maakt.

Hoop doet léven


Page 0
Page 8
2. De inhoud van de hoop Als je het hebt over de inhoud van de hoop, dan gaat het over de vraag: Wat is die hoop? Waar wordt op gehoopt? Dat is de objectieve kant van de zaak. En dan kun je jezelf de volgende vragen stellen: Over wie hebben we het? Voor wie is er hoop? Trouwens, er zijn verschillende verwachtingen. In de Bijbel lees je over de verwachting die Israël heeft. “De hoop van Israël”, een specifieke uitdrukking die je in het boek Handelingen tegenkomt. Je leest ook over “hoop voor de volkeren”. En over “de hoop van de ekklesia1”, dat gezelschap dat vandaag verzameld wordt. Dat zijn allemaal verschillende verwachtingen. Hoewel er uiteraard een overlap en gemene deler is als je het hebt over de hoop die is weggelegd voor alle mensen. Dan hebben we het over een algemene hoop en verwachting van heel het mensdom en zelfs van heel de schepping. Maar afgezien van dat laatste, spreken we over onderscheiden aspecten van de hoop. Wat is de hoop? Waar is die gelegen? In de hemel of op aarde, in het land Israël? Hoe wordt die hoop gerealiseerd en wanneer? Ook daarin blijkt er dus een verschil in plaats, tijd en rangorde te zijn. 12 Dat zijn allemaal onderscheidingen die we in de Schrift tegenkomen. Onderscheidingen die we op het spoor komen door journalistieke vragen als: wie, wat, hoe, waar en wanneer verwachten we? Zo krijgen we een completer beeld van de inhoud van de hoop. Ik gebruik de termen ‘hoop’ en ‘verwachting’ met opzet door elkaar. Misschien is het wel goed om dat toe te lichten. Voor beide vertaalwoorden valt wel wat te zeggen. Het mooie van het woord ‘hoop’ is dat het per definitie positief is. Je hoopt altijd op iets goeds. De hoop waar de Schrift over spreekt, is iets waar je naar uit kunt kijken. Daar staat echter tegenover dat je met het woord ‘verwachting’ niet slechts ‘verlangen’ uitdrukt. Nee, met ‘verwachten’ druk je feitelijk een (bepaalde mate) van zekerheid uit. Of in ieder geval iets waarvan je uitgaat dat het gaat gebeuren, ongeacht of dat leuk is. Ongeacht of het mooi is en je daarnaar uitkijkt. Bijvoorbeeld als ik zeg: ‘Ik verwacht dat er morgen zware storm gaat komen.’ Dan hoop je dat wellicht niet, maar je verwacht dat – bijvoorbeeld op grond van de weersverwachting, om maar wat te noemen. 13
Page 10
3. Levende hoop Bij de behandeling van dit onderwerp, wil ik het in de eerste plaats hebben over het subjectieve aspect van de hoop. Dat wil zeggen: de uitwerking van de hoop vandaag. Het onderscheiden van subjectief en objectief maakt veel verschil. Objectief zou je kunnen zeggen: ‘Hoop heeft te maken met de toekomst.’ Je hoopt altijd op zaken die je nog niet ziet. Dat zegt Paulus in Romeinen 8:24 ook: Hoop die gezien wordt, is geen hoop. Hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Als je spreekt over hoop en verwachting, gaat het over zaken die nu nog niet waarneembaar zijn. Het gaat over en heeft betrekking op de toekomst. Maar – en dat is het mooie van hoop – het gaat objectief gezien dan weliswaar over toekomende dingen en over dat wat gaat gebeuren … alleen het geweldige is dat hoop nú doet leven. Dat wil zeggen: het heeft een uitwerking vandaag. Dat maakt enorm veel verschil: of je hoop hebt en hoeveel hoop je hebt. Wij hebben – dat is het leuke van het Nederlandse woord ‘hoop’ – een hele hoop hoop. Heel veel! Dat kun je echt stapelen: hópen. En dat is vooral de kant waar ik het over wil hebben. Er zijn een aantal teksten die ik daarvoor heb uitgekozen, een 14 vijftal. Ik geef direct toe dat die keuze tamelijk willekeurig is, want die zou met gemak uit te breiden zijn. In 1 Petrus 1:3 wordt gesproken over “de levende hoop”. Overigens, dit is een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling2 van het origineel. Petrus zegt dan, nadat hij zijn gebruikelijke groet en aanhef heeft opgetekend: “Gezegend de God en Vader van de Heer van ons, Jezus Christus …”. God is GOD, dat wil zeggen dat Hij degene is die alles plaatst, alles beschikt, alles gemaakt heeft en een plan heeft. Maar Hij is ook de Vader van de Heer van ons, Jezus Christus. En die God en Vader blijkt zich dus als een God en Vader te ontfermen over Zijn schepselen. Dan vervolgt Petrus: “… die, naar de grote ontferming van Hem, ons opnieuw verwekt …”. In de NBG-vertaling staat: “heeft doen wedergeboren worden”. In het Grieks staat bij de woorden ‘wedergeboren’ of ‘verwekken’ eigenlijk het woord ‘genereren’. Dat kan slaan op zowel het mannelijk aandeel als op het vrouwelijk aandeel in de voortplanting. De verwekking is voornamelijk het mannelijk aandeel, de geboorte is het vrouwelijk aandeel, maar het woord ‘genereren’ of ‘doen genereren’ slaat op het geheel. Feitelijk zou je deze tekst dus zo moeten weergeven: “die ons opnieuw genereert”. Dat blijkt op voorhand natuurlijk te maken te hebben met nieuw leven. En dat is ook zo want: “… naar de grote ontferming van Hem, ons opnieuw verwekt tot in een levende hoop …”. 15
Page 12
Het is sowieso waar dat wij, mensen, ooit geboren zijn – verwekt. Maar het gaat hier over een nieuw generatie-proces; een “verwekking tot in een levende hoop”. Ik bedoel: wij zijn hier geboren om weer dood te gaan, maar waar Petrus van spreekt is een geboorte, een verwekking, een gegenereerd worden tot in een levende hoop. Daar moet je eens even goed bij stilstaan en over nadenken … “Een levende hoop”, dat is dus niet ‘een hoop die doet leven’, maar het is een hoop die levend ís. Dat betekent, dat je het niet over ‘iets’ hebt, maar dat je het over Iemand hebt; Iemand lééft. Als je daar zo letterlijk en heel concreet over doordenkt, dan kom je onwillekeurig uit bij de vraag: wie dan wel? Het antwoord uiteraard is: bij Jezus Christus, die leeft. Ja, Hij leeft, maar op een heel bijzondere wijze. Want je zou natuurlijk kunnen zeggen van: ‘Wij leven allemaal.’ Maar dat is nu juist het punt: wij zijn niet echt levend, wij zijn stervende. Maar Hij leeft in de maximale zin des woords. Waarom? Omdat Hij is opgestaan vanuit de doden. Dat wil zeggen: de doden zijn daar verder nog allemaal achtergebleven, die zijn nog steeds dood, maar vanuit die doden is Híj opgestaan. Jezus Christus was namelijk ook een dode, maar nu is Hij levend. En daarmee is Hij dus een levende hoop. Hoezo, een levende hoop? Wel, het feit dat Hij is opgestaan, is de garantie dat er nog velen gaan volgen. Hij is namelijk de Eersteling. 16 De uitdrukking ‘eersteling’ impliceert op voorhand dat er nog gaan volgen … Ja, een hele oogst gaat nog volgen. Dat is de Bijbelse gedachte: ‘de eerstelingen van de oogst’. Er wordt in velerlei verband gesproken over ‘eerstelingen’. De eersteling is een aankondiging van wat nog gaat komen. Jezus Christus was een dode, maar God heeft Hem doen opstaan uit de doden. Nu heeft Hij de dood achter zich, Hij leeft. En omdat Hij leeft en de Eersteling is, is dat een garantie dat de rest Hem daarin zal volgen. Wie dat zijn, daar heeft Petrus het verder niet over, maar het gaat uiteindelijk om héél het mensdom. “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.” 1Kor.15:22 [NBG51] Dáárom is Hij een levende hoop. Het loutere feit dat Hij leeft en de Eersteling is, betekent dat Hij zelf die levende hoop is. Dus dat gaat nog veel verder, dan alleen maar: ‘hoop doet leven’. Dit is een lévende hoop in de meest letterlijke zin van het woord. We praten over Hem die vandaag leeft. Ja, Hij is nog verborgen, maar zo begint al het leven, nietwaar? Verborgen. In verwachting zijn, hoe begint dat? In het verborgene, onzichtbaar … Ik kom daar later nog op terug. In ieder geval: een levende hoop. En die hoop is verankerd in de opstanding van Jezus Christus. Heel de Schrift getuigt daarvan in verhalen en in directe 17
Page 14
voorzeggingen, hoewel dat feitelijk niet eens de hoofdmoot is. Het grootste gedeelte bestaat uit allerlei andere verwijzingen in rituelen, in ceremoniën, in hoogtijden die zijn voorgeschreven. Maar wat dacht u van tal van geschiedenissen …? Het spreekt allemaal op de een of andere manier van Hem die zou komen en die de dood zou overwinnen. Eerst verborgen, inderdaad, maar dat zou zijn beslag krijgen in fasen. In rangorde zou die hoop gerealiseerd worden. Alles gaat en draait om Hem. En de opstanding vanuit de doden, dat maakt álles anders. Dat betekent dus ook dat wij heel anders naar de dood kijken. Ik bedoel: de dood is een vijand, maar het geweldige juist van dit feit is: het is geen punt, het is een komma. Wordt vervolgd! En God doet opstaan, Híj maakt levend. Dat is die levende hoop. 18 4. Liefde om de hoop Tekst nummer twee. Nu gaan we naar de Kolosse-brief. Kolosse ligt in Asia, in de buurt van Efeze. Paulus was hier nog nooit geweest. Ze hadden zijn aangezicht niet gezien, lees je in deze brief. Het Evangelie hadden zij vernomen van ene Epafras. Maar Paulus was het een en ander over hen ter ore gekomen en dan zegt hij in Kolosse 1:4: “… horend [van] het geloof van jullie in Christus Jezus …”. Dat is zo’n typische Paulus-term: ‘Christus Jezus’. Waarbij ook weer voorop staat dat Hij is opgestaan. ‘Christus’ verwijst naar de titel die aan Hem is toegekend, in Zijn opstanding. Dat staat voorop. Zo kende Paulus Hem ook. Paulus wist wel dat dat Jezus was, maar hij had hem leren kennen als de Christus3, de Gezalfde, uit de doden opgestaan. En dan schrijft Paulus er iets opmerkelijks achteraan in vers 4. Hij zegt: “… en de liefde die jullie hebben voor al de heiligen …”. Dat is die onvoorwaardelijke liefde. En ‘voor al’, dat zijn twee woorden. Niet: vooral de heiligen. Maar voor al de heiligen, ongeacht wie. Degenen die Hem vandaag mogen kennen zijn apart gezet. Dat zijn ‘apartelingen’. 20
Page 16
Ik bedoel: het merendeel van de wereld kent hem niet. We zijn eerstelingen, we zijn apart gezet. De Kolossers hadden een liefde voor al de heiligen. Waarom? Dat is nu zo bijzonder, we lezen verder in vers 5: “… vanwege de hoop, die weggelegd wordt voor jullie in de hemelen …”. “Jullie”, dat zijn al die heiligen. Het gaat hier dus over de specifieke hoop die de heiligen vandaag mogen hebben. Die hoop wordt weggelegd in de hemelen. Veilig bewaard. Dat is daar waar Christus nu is, in verborgenheid, aan de rechterhand van God. Daar is ons leven; dat is daar weggelegd. En dat wordt allemaal uitgewerkt in dezelfde brief. “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.” Kol.3:1-4 [NBG51] Het gaat mij nu om die uitwerking van de hoop. Wat doet hoop? Ja, léven … maar – en ik geef het nu even aan in het Oudnederlands – : hoop doet ook lieven. Zo zeggen we dat niet meer, maar vroeger zou men dat zo kunnen zeggen. Ik moet denken aan zo’n lied: 21 ’t Ware leven, lieven, loven is maar, waar men Jezus ziet. Leven, lieven, loven. Dat zijn eigenlijk dezelfde woorden, alleen het klinkt verschillend. Ik vind het prachtig want ‘leven’ en ‘liefde’ is zo vanuit het Nederlands feitelijk nog hetzelfde ook. Hoop doet leven. Maar wat is leven? Dat is wanneer je óók de liefde kent. Terug naar die tekst. In Kolosse 1:4 zegt Paulus: “… jullie hebben geloof in Christus Jezus en de liefde die jullie hebben voor al de heiligen …”. Ze hadden liefde voor elkaar, voor al de heiligen. Daar had hij van gehoord. En dat was niet gebaseerd op het feit dat ze elkaar aardig vonden. Dat heeft er niks mee te maken. Ik bedoel: met elkaar aardig vinden is natuurlijk niets mis. De één staat je aan en de ander misschien wat minder. Dat is sympathie of dat is een bepaalde band die je met de één wel hebt en met de ander minder of zelfs helemaal niet. Maar de liefde waar het hier over gaat, heeft niks te maken met voorwaarden of eigenschappen in de ander. Dat heeft te maken met dit feit: die ander is door God geliefd. Kolosse 1:4b-5a vervolgt: “… en de liefde die jullie hebben voor al de heiligen, vanwege de hoop, die weggelegd wordt voor jullie in de hemelen …”. Er is een hoop voor ons, als heiligen, weggelegd door Hem in de hemelen. 22
Page 18
Daar moet je even over doordenken want het is eigenlijk heel bijzonder. Je bent geroepen, je mag Hem kennen en je weet: met elkaar delen wij diezelfde toekomst. Dat is een verwáchting: Hij heeft voor ons een hoop weggelegd in de hemelen en die hoop delen we met elkaar. Als je op die manier naar elkaar gaat kijken, dan zie je iets heel anders. Dan kijk je niet meer naar die ander op basis van het verleden, want dat is meestal de manier waarop wij naar elkaar kijken. En voor zover we een ander liefhebben, dan is dat omdat we in het verleden eigenschappen in die ander hebben ontdekt die ons wel aanstaan en daardoor is die connectie er. Nee, het gaat hier niet over een liefde op basis van het verleden, maar juist vanwege de gemeenschappelijke toekomst. We gaan straks de toekomende tijdperken (aeonen) met elkaar beleven. Ef.2:7 God heeft een taak voor ons weggelegd. Voor ons! Om niet gegeven aan u, aan jou en mij … en dat delen we met elkaar. Zó naar die ander te kijken. Wij delen dus diezelfde toekomst. Díe hoop, dat is de hoop die bij de Kolossers maakte dat ze elkaar liefhadden. En ik moet daarbij aangeven dat die hoop nog beperkt is. Het gaat hier over de hoop die ze voor elkaar hebben, als heiligen, maar het woord ‘hoop’ komt in de Kolosse-brief in totaal drie keer voor. 23 In Kolosse 1:20-23 schrijft Paulus over “de hoop van het Evangelie”. Je zou eens moeten kijken naar wat ‘die hoop van het Evangelie’ is. Een paar verzen eerder lezen we dat God door het bloed van het kruis alles in de hemel en op de aarde met Zich gaat verzoenen. En dan schrijft Paulus: “dat is de hoop van het Evangelie, blijf daar in staan”. Dat is de verzoening die God gaat bewerken voor het al! Zoals God het heelal heeft geschapen, zo gaat Hij het heelal ook verzoenen. Dat is de hoop van het Evangelie, voor elk schepsel. Maar ik zei al, er zijn daarin schakeringen, zoals er in de schepping ook zoveel schakeringen zijn. Geen één individu is hetzelfde en vervolgens heb je weer groepen en klassen en afdelingen. Vandaag horen degenen die geroepen zijn, tot een speciale afdeling. Dat hebben ze niet zelf gepland, dat is van Godswege zo gearrangeerd: het is Zijn plan, Zijn voornemen. En als díe hoop beleefd wordt, dan genereert dat liefde voor elkaar. Je kijkt naar de toekomst, zoals God die voor ons heeft weggelegd. Ongeacht wie je bent, het maakt niet uit. Dat is de liefde die God heeft, maar ook de hoop en de verwachting die Hij geeft. In Kolosse 1:5 geeft Paulus aan: “… vanwege de hoop, die weggelegd wordt voor jullie in de hemelen, die jullie tevoren hoorden, in het woord van de waarheid van het Goede Bericht …” 24
Page 20
Trouwens, in de Kolosse-brief is Christus zelf de “hoop van de heerlijkheid” (1:27). Die hoop, daarvan hadden de Kolossers gehoord in het woord van de waarheid, namelijk van het Evangelie. Dat is met recht een Evangelie, een Goed Bericht. 25 5. Zwoegen en strijd om de hoop Tekst nummer drie, dat is een favoriet vers voor mij. Hoewel je zou zeggen: hoe kunnen zwoegen en strijd nou favoriet zijn? Maar dat blijkt dus álles met hoop te maken te hebben. Daarvoor gaan we naar 1 Timoteüs 4:10. En die tekst is favoriet want ik beheer al vele jaren een website. Al sinds 1999 staat daarboven pontificaal deze tekst. Laten we daar eens naar kijken want het heeft alles te maken met het onderwerp waar we het over hebben, namelijk: wat hoop uitwerkt. We hadden al twee uitwerkingen. Hoop werkt uit dat we leven – een levende hoop – en het werkt uit dat we liefde hebben voor elkaar. Maar hoop werkt nog iets uit en dan komen we uit bij dit vers. Het vers begint met: “Want”. In het voorgaande vers staat dit (letterlijk): “Het woord is betrouwbaar en alle aanneming waardig.” En dan vervolgt Paulus: “Want voor dit zwoegen wij en strijden wij …”. In de NBG-vertaling staat: “Ja, hierom getroosten wij ons moeite en grote inspanning …”. Meer letterlijk staat hier: “voor dit worden wij gesmaad”. In de praktijk komt het ongeveer op hetzelfde neer want juist vanwege die smaad komt daar ook weer strijd. Laat ik het even bij deze tekst houden: “Want voor dit zwoegen wij en strijden wij”. 26
Page 22
Waarom? Omdat we hebben gehoopt. Hier heb je weer dat gewone Griekse standaard woord voor ‘hoop’ of, zo u wilt, ‘verwachting’. En dan zie je dat hoop nóg iets uitwerkt. Namelijk: zwoegen en strijd omdat we hebben gehoopt. Daarbij gaat het niet eens zozeer over wat er gehoopt wordt, maar op Wie we hebben gehoopt. Op Wie hebben we onze verwachting gesteld? Op de levende God. Als de Bijbel spreekt over “de levende God”, dan is het de God die leeft en leven verwekt. En dan vervolgt de tekst in 1 Timoteüs 4:10: “… omdat we hebben gehoopt op de levende God, die een Redder is van alle mensen, vooral van gelovigen”. Er is een specifieke verwachting voor de gelovigen vandaag, dat is waar. Maar het geweldige hier is natuurlijk – en dit is echt de clou van het Evangelie – we hebben een levende God … En als je de levende God kent en daar je hoop op vestigt, dan weet je: Hij redt alle mensen. Maar hoezo ‘zwoegen en strijden’ dan? Het is toch een geweldig bericht? Ja, dat is het ook. En als je dat Goede Bericht vertelt dan is dat geen zwoegen en strijden: je deelt gewoon iets mee. Ja, maar doe het maar eens …! Op het moment dat je deze mededeling doorgeeft, weet je wat dan de klacht is, het bezwaar? Dat is ‘te mooi’ of ‘te gemakkelijk’, dat is ‘te groots’ om waar te zijn. 27 En wat krijg je dan? Verzet. Ik bedoel: het is zo’n onmiskenbare hoop en verwachting, zo groot, zo alomvattend! Hoe redt de levende God? Door leven te wekken, oftewel door de doden levend te maken. Door alle mensen levend te maken, redt Hij ze, namelijk van de dood. Alle mensen gaan dood, zijn stervelingen en Hij gaat alle mensen levend maken. Waarom? Hij is een levende God. Van wie en voor wie? Hij is een levende God die alle mensen redt. Want dat is wat de uitdrukking toch echt betekent. Eén van de onderdelen van de strijd is dat men dan niet alleen maar tegenspreekt, maar men gaat bijvoorbeeld de tekst versleutelen. Dan gaat men bijvoorbeeld zeggen: ‘Ja, dat “redden van alle mensen” betekent gewoon dat Hij een Redder voor alle mensen is.’ In veel vertalingen wordt dat zo weergegeven. Dat is fataal en dat bedoel ik dus met ‘strijd’. Men wil dat gewoon. Maar in de grondtekst staat “alle mensen” in een (zoals dat heet) tweede naamval. Daar staat letterlijk: “een Redder van alle mensen”. In de (Herziene) Statenvertaling kun je dat nog zien. En weet je wat dat betekent? Als Hij een Schepper is van alle mensen, dan betekent dit dat Hij alle mensen schept of geschapen heeft. 28
Page 24
Toch? En zo is Hij ook een Redder van alle mensen. Niet ‘voor’, dat is een aanbod. Een Redder van alle mensen, betekent: Hij redt alle mensen. Wanneer, hoe? Dat doet niet ter zake. Maar het feit stáát. Dat is dat betrouwbare woord dat alle aanneming waardig is. Paulus heeft zijn hoop gevestigd op de levende God, die een Redder is van alle mensen, vooral – speciaal – van gelovigen. Dit is een geweldig Goed Bericht, maar niet iedereen gelooft dat, dat is waar. God is speciaal een Redder voor degenen die van de waarheid overtuigd worden. Is dat een verdienste? Nee. Het is God die daarvoor je ogen opent zodat je zegt: Amen! Dat is geloof en daarvoor uitkomen, dat was wat Paulus deed. Hij ging oceanen over en zeeën bevoer hij. Hij ging naar diverse werelddelen en altijd bracht hij die boodschap. En als je nou de vraag stelt: waarom had Paulus zoveel moeite, zoveel strijd, waarom werd hij gesmaad, waarom ondervond hij zoveel tegenstand? Dan vind je hier in 1 Timoteüs 4:10 direct het antwoord. Je kunt nog meer redenen daarvoor aanvoeren die daarmee verband houden, maar hier staat heel expliciet een antwoord op de vraag: waarom zwoegde Paulus nou eigenlijk? Dáárom. Dit is de reden. 29 Als tegenwerping heb ik wel eens gehoord: ‘Ja, maar als dát waar is, waarom zouden we dan nog het Evangelie vertellen?’ Ha, dat zouden ze eens tegen Paulus moeten zeggen … Dit is het Evangelie! God is een Redder van alle mensen. En dát is de moeite waard om te vertellen. Dat zegt hij ook en dat is, met recht, ‘de moeite’. Hij zegt (NBG-vertaling): “… hierom getroosten wij ons moeite …”. Statenvertaling: “Want hiertoe arbeiden wij ook …”. Dit moet iedereen wéten. Het is zwoegen … want het is dikwijls ‘ploegen op rotsen’ als je het Goede Bericht vertelt. Het geeft heel veel tegenstand en strijd. Maar dat heeft Paulus nooit verhinderd, integendeel. Juist die hoop op de levende God, die een Redder is van alle mensen, maakte dat hij daartoe zwoegde. Alle tegenstand ten spijt; hij ging daarmee door. Dit is het Evangelie, dat is wat verteld mag worden. Hij kende een levende God, een alomvattende Redder. Dat is genade. God is de levende GOD en juist dit karakteriseert Hem hoe Hij ís. En dit is precies wat het Evangelie Evangelie maakt. Maar vertel het maar eens een keer … Er zijn heel veel mensen die zeggen van: ‘het is te makkelijk’. En weet u waarom? Omdat ze die strijd er niet voor over hebben. Dat is ironisch en dat klinkt zelfs tegenstrijdig, maar het is echt zo: het is veel makkelijker om met de meute mee te lopen. 30
Page 28
steeds grotere cirkels, totdat het alomvattend is en dat is zó groots. We hebben er geen idee van wat ons nog te wachten staat. Ik bedoel: we leven hier een aantal decennia in een sterfelijke wereld en er is zoveel duisternis. Maar wat er nog aan licht gaat doorbreken en de hoop, daar hebben we geen idee van, daar ben ik vast van overtuigd. Al zouden we maar een promille van de hoop kennen die God voor ons in petto heeft, dan zouden we geen dag chagrijnig meer zijn … écht niet. Maar we denken daar zo minimaal over. Wat dat betreft leven we dikwijls en gemakkelijk ‘onder onze stand’. We halen niet het rendement uit die hoop. Die hoop is namelijk objectief zó gelukkig en het geweldige is: die hoop maakt ons ook gelukkig en dat is de subjectieve kant. Hoezo ‘gelukkige hoop’? Vanwege de inhoud of vanwege de uitwerking? Dat maakt niet uit, het is namelijk beide waar. Het is een hoop die ons nu al gelukkig maakt vanwege de verwachting; de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en ook de Redder van ons: Jezus Christus. Dat is wat er gaat komen, dat gaat verschijnen! Gelukkige hoop. 33 7. Vreugde en vrede vanwege de hoop En dan de laatste, tekst nummer vijf. Dat is Romeinen 15:13. Ik heb deze expres, als een toegift, voor het laatst bewaard. Het is misschien wel één van de mooiste teksten over wat je over hoop kunt zeggen, vooral over wat hoop uitwerkt. Daar staat dit: “De God echter van de hoop …”. Hoezo de hoop? Hij is niet alleen God van hoop in het algemeen, maar hij is de God van de hoop en dat verwijst direct terug naar het voorgaande. Dan staat erbij – en dat is een gebed – : “… moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede …”. Dat staat er omdat Híj bij machte is dat te doen. Kort hiervoor gaf ik al aan dat de hoop ons nu al gelukkig maakt. U vond dat misschien wat overdreven, maar hier heb ik toch in ieder geval één ‘bonnetje’ dat de hoop van de Schrift werkelijk gelukkig maakt. Daar kan geen enkele handleiding tot een gelukkig leven – ga maar naar de boekhandel en je vindt ze in hele rijen – tegenop. Dat zijn vaak weer van die ‘doe-het-zelf boeken’. Nu spreken we over een verwachting die God uitgesproken heeft. Beaam dat: ‘Zo ís dat.’ Die hoop maakt gelukkig. Hier Romeinen 15:13 staat: “De God echter van de hoop moge jullie vervullen van alle vreugde en vrede …”. 34
Page 30
In de NGB-vertaling staat: “De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede …”. Dat is in feite dezelfde gedachte. De God van de hoop is bij machte ons daarvan te vervullen en hoe doet Hij dat anders dan doordat Hij gesproken heeft over zaken van de toekomst? Als we ook maar een fractie hiervan zouden beseffen, dan zouden we geen dag meer chagrijnig wezen. Ziet u wat hoop uitwerkt? Inmiddels hebben we al aardig wat gezien. Het is een inspiratiebron, het geeft de kracht, maar ook een motief om lief te hebben. Het geeft een motief om uit te komen voor het Evangelie en om met zwoegen en strijd om te gaan. In die zin maakt het strijdbaar, maar hier is het een bron van vreugde en vrede die in staat is ons te vervullen óngeacht de omstandigheden. Er zijn zoveel dingen die het leven soms zo moeilijk en zwaar en mogelijk deprimerend maken. De ene lijst is misschien nog langer dan de andere. Maar het gaat nu over hoop, over de verwachting. En over wat die verwachting in staat is nu in ons te doen. Het hele karakteristieke van God is dat Hij een God is van hoop. Van de hoop, van werkelijke hoop ook. Dus als u ooit in aanraking komt met een boodschap van hopeloosheid – zogenaamd ‘van God’ – , dan is dat niet van God. Want God is een God van hoop. Bij Hem bestaan er geen ‘hopeloze gevallen’, never-nooit. Daarom: het is werkelijk een Goed Bericht. 35 Voor alle mensen, voor heel de schepping. Laat je dat nooit afpakken! Díe hoop is in staat ons te vervullen van louter vreugde. Vreugde, ja, want zo gaat dat toch met hoop? Als je uitziet naar iets, dan zit je je al te verheugen op dat wat gaat komen. Je gaat op vakantie, die vakantie wacht nog en je hebt nog stapels werk te doen, maar je verheugt je er al helemaal op. Die hoop geeft vreugde. Maar het geeft ook vrede. Het geeft stabiliteit, rust. Ook het vermogen om de dingen dan te verdragen, om met vrede te leven in de omstandigheden waarin je je bevindt. En dan vervolgt Romeinen 15 vers 13: “… in het geloven om jullie overvloedig te doen zijn in de hoop, in vermogen van heilige geest4.” Louter vreugde en vrede in het geloven, want feitelijk is ‘hoop’ en ‘geloof’ hetzelfde want je vertrouwt God aangaande de toekomst. Het leuke is dat er eerst wordt gesproken over ‘vervullen van’ en dan vervolgens over ‘overvloedig te zijn’. Iets waar je vól van bent, daar loop je van óver, je kunt het niet voor je houden. Hoop geeft je licht, het laat je strálen. Het gaat borrelen en vervult je en daarom loop je er van over. Dat is het geweldige wat de God van de hoop in staat is te doen: vervullen van vreugde en vrede in het geloof, om overvloedig te zijn in die hoop. En dan staat erbij: in de kracht van, of “in het vermogen van heilige geest”. 36
Page 32
Feitelijk is dat ook weer Zijn woord, want Zijn Woord is geest en leven en dat geeft ons die hoop en die kracht. Zie je wat hoop allemaal doet en uitwerkt? Het is geweldig om het te hebben over de inhoudelijke kant van wat die hoop of verwachting ís. Maar het is óók geweldig om te weten dat die hoop met recht doet leven en lieven, ons vervult van louter vreugde en vrede en ons overvloedig doet zijn. Wat een God! En wat een Goed Bericht! 37 NOTEN 1 De ekklesia – letterlijk ‘uit-geroepenen’ – is de vergadering van de gelovigen. 2 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 3 Grieks: Kristos, Hebreeuws: Māšīaḥ [gezalfd(e)] is een expliciet Hebreeuwse titel, voor degene die de Joden tot op de dag van vandaag verwachten. 4 Sinds de vierde eeuw geldt de belijdenis van de leer van de drieeenheid als toetssteen van orthodoxie. Deze leer houdt in dat God één wezen zou zijn, maar bestaat uit drie personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De genoemde leer staat haaks op het Bijbels onderwijs dat één God kent, de Vader (1Kor.8:6; Joh.17:3). Jezus Christus heet nergens in de Schrift ‘God de Zoon’ maar consequent “de Zoon van God”, geboren uit de maagd Maria. En de heilige Geest? Wie of wat is dat? Volgens de leer van de drieeenheid is Hij ‘de derde persoon van de Godheid’ maar nergens in de Schrift vinden we ook maar één gegeven dat daar bij benadering op lijkt. Het idee alleen al dat God een verzameling 38
Page 34
personen zou zijn, die van één tot drie genummerd kunnen worden … Haaks daarop staat het spreken van God zelf: IK ben JAHWEH en er is GEEN ANDER (dus geen tweede of derde persoon); buiten MIJ is er geen God. Jesaja 45:5 Zie ook: het aanvullende artikel in de bijlage. 39 BIJLAGE – Geest van God en van Christus VRAAG: Kun je uit de formulering in Romeinen 8:9 opmaken dat de geest van God en de geest van Christus hetzelfde is? Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in [de] geest, althans, indien [de] Geest Gods in u woont. Indien iemand echter [de] Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. ANTWOORD: 1. Het gaat hier niet om de Geest van God of de Geest van Christus. Het lidwoord ontbreekt in de grondtekst. Zowel het lidwoord als de hoofdletter in het woord ‘Geest’ maken de bijbelvertaling nogal suggestief. De suggestie is dan namelijk dat het zou verwijzen naar een tweetal personen. Punt is echter dat de geest van God niet iemand apart van God is, maar de kracht en het leven van God Zelf. Op dezelfde wijze als dat de geest van Christus niet iemand apart van Christus is, maar de kracht en het leven van Hemzelf. 2. Bij Zijn opstanding uit de doden, ontving Christus, heilige geest van God (Hand.2:33). Waarbij geest ontvangen synoniem is met leven ontvangen. Denk maar aan Adam, toen bij hem geest werd ingeblazen. Hij werd bij die gelegenheid “een levende ziel” (Gen.2:7). De negatieve kant van hetzelfde verhaal is dat als een mens “de geest geeft”, hij dus sterft (Joh.19:30). Enfin, toen Christus opstond, ontving Hij onvergankelijk leven, een tot die tijd onbekende ‘vorm’ van geest (vergelijk Joh.7:39). Vandaar ook “heilige geest”. Sinds de Eersteling uit het graf is verrezen, is deze geest van God, karakteristiek voor Christus. 40
Page 36
Daarom kan deze “geest van God” net zo goed ook “geest van Christus” genoemd worden. Het verwijst immers naar hetzelfde Leven! 3. Wie gelooft in de opgewekte Christus, die heeft het Woord van het Leven in zich. Maar daarmee ook de Geest (of ‘geest’ zo u wilt; Ef.1:13). Want Woord en Geest zijn (in dit verband), fundamenteel hetzelfde. Vandaar dat de Here Jezus ooit zei: “Mijn woorden zijn geest en leven…” (Joh.6:63). Dat min of meer synoniem zijn van begrippen blijkt nóg verder te gaan, want aangezien het leven van Christus (= Zijn geest = Zijn woord) in ons woont, woont Hij (aldus de apostel), daarmee Zelf in ons. Vandaar dat Paulus, pal na vers 9 opmerkt: Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar [de] geest is leven vanwege de gerechtigheid. Samengevat: Het heet “geest” omdat het onzienlijk is en duidt op leven en kracht. Het heet “geest van God” omdat het een aanduiding is van het leven dat van God afkomstig is. Het heet “geest van Christus” omdat Hij de eersteling is van dit leven. Het heet “Christus”, omdat Christus “de levendmakende geest” representeert (1Kor.15:45). Bron: Piet, A. (2006). Geest van God en van Christus. GoedBericht, https://goedbericht.nl/geest-van-god-en-van-christus/ 41 goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets mis gaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl Bron: Piet, A. (2017). Hoop doet leven! GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/hoop-doet-leven/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 44
Page 38
Wij zijn een aarden vat, breekbaar en zwak. Maar als het ons gegeven is te blijven staan, dan is het de kracht van God die dat mogelijk maakt. Alle eer gaat naar God, uit onszelf kunnen we niets ...

Breekbaar, maar bruikbaar


Page 0
Page 2
Page 4
Page 6
Page 8
Page 10
Page 12
Page 14
- - - - -
Page 16
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Paulus roept op om ons "altijd te verblijden" en "in niets bezorgd te zijn". Vat deze oproepen niet verkeerd op, want hij legt geen lasten op. Hij zegt niet: jullie moeten blij zijn. En evenmin: jullie mogen niet bezorgd zijn. Zulke commando's hebben een averechts effect. Dat heeft met vreugde ook niets te maken. Integendeel, het is fake. Maar hoe wordt het dan wèl bedoeld? Het antwoord is verrassend …

Altijd blij en onbezorgd?!


Page 0
Page 6
“Verheug je in de Heer, altijd! Wederom zal ik zeggen: verheug je! Laat jullie inschikkelijkheid alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laat in alles, in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe. En de vrede van de God, die superieur is boven elk denken, zal als in een vesting de harten en gedachten van jullie bewaren, in Christus Jezus.” Filippiërs 4:4-7 9 INLEIDING “Altijd blij en onbezorgd?!”, met zowel een vraagteken als een uitroepteken. Het uitroepteken is waar het om gaat, maar het vraagteken is daarin gelegen, dat je je als mens natuurlijk de vraag kunt stellen: is dat wel haalbaar voor ons? Kan een mens dat? Kan een mens altijd blij zijn … en ook nog eens altijd onbezorgd? En je zou dan natuurlijk de vraag kunnen stellen: gaat het hier over een truc? Is het een techniek die je moet leren om in een bepaalde mentale staat te komen? Een meditatie of een ander kunstje, waardoor je in zo’n toestand geraakt van blijdschap en onbezorgdheid? Wat ik wil vertellen is: het is geen techniek. Het heeft te maken met een wétenschap. Dat wil zeggen: het is niet iets wat je doet, maar het is iets dat je moet weten om de vruchten ervan te plukken. En dat is ook de reden dat ik u wil meenemen naar een viertal verzen in Filippiërs 4. Paulus schreef deze brief aan de Filippiërs, in de streek bij Saloniki en Macedonië. En de kracht van de woorden in Filippiërs 4 is daarin gelegen dat Paulus deze brief vanuit de gevangenis schreef. Het feit dat hij in de gevangenis gezeten, zoveel vreugde heeft! Er is in heel het Nieuwe Testament geen brief te vinden die zo het accent legt op vreugde en blijdschap en je te verheugen. Nota bene geschreven door iemand die in de gevangenis zat en zoveel had meegemaakt en ogenschijnlijk ook zoveel reden had 11
Page 8
om zich zorgen te maken. En juist het feit dat hij dat schrijft – dat hij anderen verblijdt en aanspoort om je te verblijden – geeft aan: dat is niet zomaar uit de hemel komen vallen van iemand die geen idee had hoe zwaar en moeilijk het leven kon zijn. Nee, dat wist Paulus heel erg goed en in die omstandigheden schrijft hij deze dingen. Dat geeft ons des te meer reden om onze oren te spitsen: die man moet wérkelijk iets te melden hebben … 12 1. Een reden om je te verblijden In Filippiërs 4 roept Paulus op om “ons altijd te verblijden” en “in geen ding bezorgd te zijn”. Dit is niet de eerste keer dat Paulus dit schreef. In hoofdstuk 3 lees je ook dat hij deze aansporing deed. Wat bedoelt hij daarmee? En is dat wel haalbaar voor een mens? Het antwoord daarop is verrassend. Filippiërs 4:4-8, vier verzen … Dat suggereert al dat we iets te vieren hebben. En dat klopt ook: “Verheug je in de Heer, altijd.” Laten we eerst die vier verzen lezen, voordat we daar wat op gaan inzoomen. Overigens, dit is een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling1 van het origineel. “Verheug je in de Heer, altijd! Wederom zal ik zeggen: verheug je! Laat jullie inschikkelijkheid alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laat in alles, in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe. En de vrede van de God, die superieur is boven elk denken, zal als in een vesting de harten en gedachten van jullie bewaren, in Christus Jezus.” Deze vier verzen zijn het onderwerp en, zoals gebruikelijk, beginnen we gewoon bij het begin. De route is in die zin dus heel simpel. We beginnen bij deze mooie woorden: “Verheug je in de Heer, altijd.” 13
Page 10
Of zoals de NBG-vertaling zegt: “Verblijdt u in de Heer, te allen tijde!” En dan die herhaling: “Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!” Dat zijn prachtige woorden, maar laten we dat eerst eens eventjes nader bezien en definiëren. Wat betekent dat “verheug je”, oftewel “verblijd je”? Het lijkt simpel, maar wat ís dat nu eigenlijk? In de eerste plaats moet je vaststellen dat, als zo’n oproep “verheug je of verblijd je” gedaan wordt, ook meteen wordt verondersteld dat er “een heugelijk feit” is, want je verheugt je altijd in of om iets. Je kan niet zomaar iemand het commando geven: ‘Verheug je.’ ‘Ja’, vraag je dan, ‘waarin dan wel?’ Of: ‘Waarom dan wel?’ Dat betekent dus dat er iets moet zijn dat een reden geeft om je verheugen. Dat is de veronderstelling: er is een heugelijk feit, of er zijn heugelijke feiten. En vervolgens geldt daar dan die aansporing – en dat klinkt hier door – namelijk: om dit te vieren, om dit als een feest te beleven. Want ja, dat is wat het betekent: “verheug je”. Wat Paulus hier eigenlijk zegt is: ‘Verheug je in de Heer, altijd … er is een reden om je te verblijden.’ Hoe was die uitspraak ook alweer? “Het leven is een feest” – waar trouwens lang niet iedereen het mee eens is – “maar je moet zelf de slingers ophangen”. Er is in elk geval een reden om ons te verheugen … en vervolgens gaan wij dit vieren en dat is wat ‘verheugen’ is. Je daarin verblijden en je op dat heugelijk feit focussen; je op je paasbest te kleden en de slingers ophangen. Want als je een feest gaat vieren, tref je aanpassingen om dat feestelijk aan te kleden. 14 2. Het feit dat Jezus Christus Heer is Wij hadden vroeger bij ons op de kwekerij een Egyptenaar werken die probeerde Nederlands te leren. En toen had mijn vader hem een oude Statenvertaling gegeven. Hij kon goed leren en leerde hele Bijbelpassages uit zijn hoofd. En toen zei hij op een ochtend een keer: “Ik heb iets geleerd.” Hij vertelde wat hij gelezen had in Spreuken 15:15, en hij noemde de woorden. Hij wist niet precies hoe je dat moest uitspreken, maar ik hoor het hem nog zeggen: “Voor de blijmoediege ies et altied fiest.” Dat is een anekdote die me altijd bij zal blijven. En ik moet er nog iets bij zeggen: ik denk dat dat buitengewoon belangrijk is. “Verheug je” is natuurlijk het grote geheim van wat in Filippiërs 3 en 4 staat. En dit is niet zomaar ‘be happy’. Dat is ook zo’n uitspraak en zelfs een lied: “Don’t worry, be happy.” Ja, oké, maar hoe dan wel? Waarin verheug je je dan? En waarom moet je dan zo happy wezen? Hoezo ‘je geen zorgen maken’? Het gaat om de woorden “in de Heer”. Dat wil zeggen: het feit dat er iemand is die Heer is, is de reden dat je je altijd kunt, en mag, verheugen. Ik moet er wel iets bij vermelden. De gangbare voorstelling van dat begrip ‘Heer’ is nu niet bepaald een goede reden om deze oproep van Paulus te begrijpen. Want zo heb ik het in het verleden vaak genoeg gehoord, dat mensen zeggen: 15
Page 12
‘Kijk, God is in Jezus Christus Redder. Dat is een reden om je te verblijden. Maar Hij is niet alleen Redder, Hij is ook Heer. En dat wijst op onze verantwoordelijkheid. Dat geeft aan dat wij niet alleen maar mooie dingen krijgen, maar dat wij ook plichten hebben.’ Het ene is een verlichting: gelukkig is Hij het die jou redt. Maar het feit dat hij jouw Heer is betekent: dat jij dan wel moet doen wat Hij zegt. Dat is de gedachte. De andere kant van het verhaal is dus dat het zou wijzen op onze verantwoordelijkheid, en dan is het een last die op je gedrukt wordt. Dat is het gangbare verhaal: het is niet alleen maar mooi, het is niet alleen maar genade, het is óók wet. Het is niet alleen maar een voorrecht, het is ook nog eens een keertje een plicht en dat is jouw verantwoordelijkheid … Maar dat kan niet waar zijn, want dan zou het namelijk geen Bron van vreugde zijn, terwijl het dat nu juist wél is. Deze redenatie maakt de oproep compleet onbegrijpelijk. Want als dat waar zou zijn – ja, Hij is jouw Redder, maar Hij is ook jouw Heer en dat betekent dat jij iets moet doen – hoe kan Paulus dan schrijven: “Verheug je in het feit dat Hij de Heer is”? Dat geeft direct aan dat het feit dat Hij Heer is, een reden is om je te verblijden! Ik zeg u: het feit dat Jezus Christus Heer is, is net zo goed verlichting. Overigens ‘verlichting’ in de dubbele zin van het woord. Niet alleen maar verlichting in de zin dat het een last van je af neemt, maar ook verlichting in de zin van: het doet het duister opklaren. Het maakt je denken – en alles in je hart en om je heen – Licht. 16 3. Hij is de Heer van allen Het Griekse woord voor ‘Heer’ is Kurios en de betekenis van dat woord is dat Hij alles beheerst of onder controle heeft. Dat is wat ‘Heer’ betekent. En als ik het zo zeg, begrijp je ook meteen waarom het een Bron van vreugde is: er is Iemand die alles beheerst, die alles beschikt, die alles in Zijn hand heeft, die alles onder controle heeft. Ja, en als je dát beseft, dan is dat een reden om je te verblijden, of niet soms? Ik zal kort een aantal voorbeelden geven van hoe het gegeven dat Hij Kurios is, een Bron van vreugde is. In 1 Korinthe 1:31 staat: “… opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Heer.” Oftewel: het feit dat Hij Kurios is, is een reden om te roemen. Nog een vers: Romeinen 10:12. Daar staat: “… één en dezelfde is Heer van allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen …”. Let op: “Heer van allen” betekent niet – zoals in de NBG-vertaling ten onrechte staat – ‘Heer over allen’. Nee, Heer van allen, dat is een heel groot verschil. “Heer van allen” wil gewoon zeggen dat: Hij de Heer van mij, de Heer van jou, en de Heer van ál die miljarden mensen, is. Hij is hun Heer. Hij is hun Eigenaar. Ik begrijp best dat men aan dat gegeven gemorreld heeft, want hoe was het ook alweer …? In de Heidelbergse catechismus staat dat “Uw enige troost in leven en sterven is, dat u het eigendom bent van Jezus Christus”. 17
Page 14
En dat wordt dan als ‘exclusief gegeven’ gepresenteerd. Hij is ‘de Heer van gelóvigen’ … Nee, Hij is de Heer van allen! Hij is de Heer van iedereen. Gelovigen erkennen dat. Hij is Eigenaar van iedereen, oftewel: elk mens is Zijn eigendom. Dát is het Evangelie. Dat is de enige troost: niet alleen maar voor een exclusief groepje, het is de waarheid voor elk mens. Me dunkt een reden om je te verblijden, om tegen iedereen te vertellen: ‘Hij is jouw Redder, Hij is jouw Heer, want je bent van Hem, je bent namelijk gekocht en betaald.’ Ja, dat geldt voor élk mens. En het bijzondere van een gelovige is, dat je dat mag erkennen. De waarheid is onverminderd van toepassing op elk creatuur, op elk mensenkind. In 1 Korinthe 15:58 heb je het ook weer. “… wees standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk van de Heer, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Heer.” Arbeid die vanuit Hem geschiedt, is niet vergeefs. Waarom? Omdat Hij Heer is. En dat is toch een reden om je te verblijden: dat hetgeen je doet niet vergeefs, niet voor niks, is? Het is een reden om te roemen, het is iets wat je bemoedigt. 18 Paulus zegt in 2 Korinthe 2:12: “Toen ik nu te Troas was gekomen … en mij een deur geopend was in de Heer …” Kijk, als de Heer alles onder controle heeft, dan is Hij dus ook bij machte om deuren te openen en te sluiten als Hij dat goed acht. Oftewel: Hij heeft alles onder controle en dat is dus altijd weer een Bron van vreugde en van kracht. Dat staat in Efeze 6:10. “Voorts, wees krachtig in de Heer en in de sterkte van Zijn macht.” Iedere keer “in de Heer”. Ook hier weer in die Kurios, want in Hem vind je alle kracht die je nodig hebt. Zie je? Je hebt zoveel reden om juist daarom omhoog te kijken. Naar Hem die het allemaal onder controle heeft, die met recht Kurios is. En aangezien dat altijd zo is, heb je altijd die Bron van vreugde. Het leven heeft talloze variabelen. Als er één ‘constante’ in het leven is, dan is dat: dat het allemaal voortdurend verandert. De wisselingen van het lot, de omstandigheden, privé of in je werk. Wat dacht u trouwens van de gevoelsmatige wisselingen? Je kunt door van alles worden belast en beladen … Kortom, dat is allemaal aan variatie, wisselingen, onderhevig. En we zeggen dan: “Het leven heeft zijn vreugde en zijn verdriet. Een lach en een traan.” Maar er is in ál die variatie één Constante … En dat is: er is één Heer. 19
Page 16
Namelijk: Hem die alles beschikt en die alles in handen heeft en bij wie het allemaal in goede handen is. Nou, neem me niet kwalijk, dat is toch een gewéldige Bron van vreugde?! En een Bron van vreugde die er dus ook áltijd is. Want dan mogen de omstandigheden in uw leven of, nog breder, in uw omgeving of in heel de wereld, voortdurend veranderen en soms heel belastend zijn – ik doe daar niks aan af … Er is één Constante: er is één Heer. En Hij heeft alles op een Goddelijke wijze in de hand. En aangezien dat zo is, hebben we altijd die Bron ter beschikking om ons te verheugen. Dat heugelijk feit is er altijd! Het feit dat dit de waarheid is, dat moet je wéten en je moet het ook beseffen. 20 4. Je mag je altijd verblijden Paulus zegt: “Verheug je in de Heer, altijd. Wederom zal ik zeggen: verheug je!” En ik zei al, deze brief borrelt van vreugde en hij wordt niet moe dat te herhalen. Het is heel grappig, deze week had ik een app-wisseling met iemand en toen kwamen deze dingen ook ter sprake. Ik sprak iemand die een beetje bedroefd was en toen werd er gereageerd: ‘Goh, André, word je nu nooit moe om dat te herhalen?’ En toen moest ik hieraan denken, aan deze woorden: “Wederom zal ik zeggen …”. Ik zei: ‘Nee, natuurlijk word ik niet moe. Ik word toch ook niet moe om elke dag te drinken en te eten?’ Dat zijn dingen die je voortdurend, elke dag, weer nodig hebt. En dat geldt voor zulke geestelijke, mentale vitaminen ook, die heb je iedere keer weer nodig. Paulus schrijft in hoofdstuk 3, vers 1 – dat is leuk zoals hij dat formuleert – : “Voor het overige, mijn broeders, verheug je in de Heer.” Ziet u? En hij vervolgt: “Dezelfde dingen aan jullie te schrijven is voor mij inderdaad niet vervelend, voor jullie echter zekerheid.” Paulus zegt: ‘Ik vind het niet vervelend en niet bezwaarlijk om dat te doen.’ Het bepaalt je meteen weer eventjes bij de les. Het zet je denken en je focus weer op scherp, dat is waar het om gaat. Want met al die wisselingen van het lot, is het zo gemakkelijk 21
Page 18
dat je weer afgeleid en afgetrokken wordt van de dingen waar het wérkelijk om gaat. En dat gaat altijd weer ten koste van de vreugde. Daarom is het belangrijk en noodzakelijk iedere keer weer daarbij bepaald te worden. Paulus zegt dat het voor hem niet vervelend is om telkens weer deze zelfde dingen te schrijven, want voor de lezers van zijn brieven “is het zekerheid”. Dat wil zeggen: het bevestigt je alleen maar in precies datgene, waar je vastheid in moet krijgen, wil je in de praktijk ook wérkelijk de vreugde beleven. Je kan natuurlijk gaan theoretiseren over ‘een blij leven’, maar dit zijn typisch van die dingen waar je het niet over moet hébben, het is juist de bedoeling dat je daaruit lééft. We praten niet over blijdschap, we praten vanuit blijdschap, anders is het theorie. Dat je je gewoon altijd mag verblijden. Niet ‘moet verblijden’, je mag je altijd verblijden. Er is ook altijd een reden óm je te verblijden! 22 5. De Heer is nabij Filippiërs 4:5. Paulus schrijft dan: “Laat jullie inschikkelijkheid alle mensen bekend worden.” Nu is dat een lastig verhaal, want hoe je dit leest hangt namelijk af van de vertaling die je voor je hebt. Als je een Statenvertaling hebt, staat hier ‘bescheidenheid’. In de herziene Statenvertaling staat ‘welwillendheid’, daar kom ik later nog op terug. ‘Bescheidenheid’, dat is nét niet helemaal de gedachte. Want dat is namelijk een ander Grieks woord, dat wordt meestal weergegeven met ‘zachtmoedigheid’. De NBG-vertaling zegt ‘vriendelijkheid’: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend.” ‘Vriendelijkheid’ zit er tegenaan, maar dat is nét weer even anders. Dat is namelijk ook weer een ander Grieks woord. Er wordt elders wel over ‘gastvrijheid’ gesproken, maar in dit vers wordt dat niet zo vertaald. Geschiften.nl – waar ik met heel veel waardering over spreek – geeft, zoals in de Statenvertaling kennelijk ook staat weergegeven, ‘welwillendheid’. Ik denk dat dat inderdaad de gedachte is. Of ‘inschikkelijkheid’; de Telos-vertaling, de voormalige Voorhoeve-vertaling, zegt ‘inschikkelijkheid’. Ik zeg niet dat deze begrippen totaal verschillend zijn – ik denk dat er voor een groot gedeelte overlap is – , maar het neemt niet weg: inschikkelijkheid of welwillendheid is toch iets anders dan pure vriendelijkheid. 23
Page 20
Het Griekse woord is ‘epieikēs’ en heeft de betekenis van ‘zich schikken in de omstandigheden’. Dat is inschikkelijkheid, maar ook welwillendheid. Het is dus niet alleen maar naar ménsen, want dat is vriendelijkheid: je bent vriendelijk naar andere mensen toe. Maar ‘inschikkelijkheid’ is een houding die te maken heeft met de omstandigheden die zich voordoen, en het vermogen om je daar in en naar te schikken. Er zijn zoveel dingen in het leven die je nu eenmaal niet kunt sturen, en dan komt het erop aan dat je dat welwillend accepteert. En dat is iets anders dan de houding ‘het is niet anders’, want daar kan zelfs wrok in zitten … dat is geen inschikkelijkheid. In dezelfde brief, Filippiërs 2:14-15, had Paulus al gesproken over: “Dat we alles zonder morren zouden doen, als lichtende sterren.” Dat is het: zonder morren je aanpassen. ‘Inschikkelijkheid’ wil zeggen: het vermogen je aan te passen. Ik vind het wel leuk dat het woordje ‘schikken’ erin zit, want ‘schik’ heeft nog iets te maken met dat je het met plezier doet. Er zit vreugde in. Er is een Engelse spreuk, die in het Nederlands meestal verkeerd wordt weergegeven, die luidt: “The survival of the fittest.” ‘De overleving van de sterkste’, zo wordt dit veelal vertaald. Maar als je goed luistert betekent “the survival of the fittest” niet ‘de overleving van de sterkste’, maar de overleving van degene die zich het beste aanpast. De fittest is degene die ‘zich fit’, die zich aanpast aan de omstandigheden, die overleeft. De survival of the fittest is dus niet de sterkste. Feitelijk is dat zelfs een pleonasme, want degene die overleeft is sowieso de sterkste, daarom overleeft hij juist. Het is niet dubbelop, nee … wie overleeft? Dat is degene die in staat is zich aan te passen aan de 24 omstandigheden, aan de wisselingen, en zich daar welwillend in schikt. Om een lang verhaal kort te maken, Paulus zegt hier dat alle mensen zouden weten hoe je in staat bent je te schikken. En dit heeft alles te maken met wat hij in het voorgaande vers gezegd heeft, namelijk: dat je je verblijdt in het feit dat er één Heer is, die alles in handen heeft. Wat betekent dat Hij alle omstandigheden stuurt, leidt en daarin Zijn weg gaat. En Zijn weg heeft niet alleen de beste uitkomst, maar ook de route die Hij daarin kiest is het beste. Zijn weg is de beste, altijd. Als je dat weet, is dat een wetenschap die als vrucht heeft: • dat je je verblijdt; • dat het je de kracht geeft, het vermogen. De logica is dat je je dus ook schikt. En dus dat je ook niet mort, in tegendeel: dat je de dingen welwillend accepteert en dat je je daarin voegt. En dat dát bescheidenheid en vriendelijkheid tot gevolg heeft, allemaal tot je dienst, maar die welwillendheid, die inschikkelijkheid, is het beslissende element. Wat ik benadruk is: het gaat om het feit “Hij is Heer”. Ik hoef niet eens terug te verwijzen, want dat had Paulus niet alleen maar in het voorgaande vers gezegd, hij zegt het hier weer: “Laat jullie inschikkelijkheid alle mensen bekend worden.” Ja, hoezo? Nou, hij vervolgt: “De Heer is nabij.” Die Heer waar je je altijd in kunt verblijden, want Hij heeft namelijk altijd alles in de hand. 25
Page 22
Alles is in goede handen. Hij is nabij en dat is de basis om je te schikken. Ik vind het prachtig zoals dat hier geformuleerd wordt. Het maakt inderdaad dat je je schikt, en dat je daar zelfs een reputatie door krijgt. Het suggereert trouwens ook dat mensen van nature helemaal niet zo inschikkelijk zijn, daarom valt het zo op als je het wel bent. Mensen doen niet anders dan morren en klagen. En als er dus iets is wat onderscheidend is, dan is het wel inschikkelijkheid. Namelijk die welwillende gezindheid in het leven, en de mentaliteit die uitstraalt: ze kunnen allemaal mopperen en klagen wat ze willen, maar ik weet dat het allemaal in goede handen is. Dit is niet dat ongemotiveerde en oppervlakkige “don't worry, be happy”, want dat vertelt namelijk niet het geheim. Paulus geeft het geheim aan: “Er is een Heer.” En ook mensen in de christelijke wereld begrijpen dat niet. Dat klinkt misschien niet zo aardig, maar het is echt zo. Sterker nog, ‘in de Heer’ is een beetje een spotterm. Mensen zeggen: ‘Nou, die is in de Heer.’ Ja, waarom zeggen ze dat? Omdat het eigenlijk nietszeggend is. Christenen kunnen vaak al niet uitleggen waarom het een vreugde is, want ze hebben er iets dat belastend is van gemaakt. Ze weten niet dat alles écht in goede handen is en dat Hij de Heer van allen is. Kortom: zij missen die wérkelijke vreugde. 26 6. Een ongelimiteerde Bron van vreugde Als Paulus op de Heer van allen wijst, dan wijst hij op een ongelimiteerde Bron van vreugde. En Paulus, vanuit de gevangenis, die bepaald wist waar hij het over had, zegt tegen de Filippiërs: ‘Daar’ – bij die Heer – ‘moet je wezen.’ En Paulus ging ze daarin gewoon voor. Het was niet dat hij het aan anderen schreef terwijl hij het zelf niet had. Nee, hij zegt: ‘Ik wil graag dat jullie delen in dat wat ikzelf mag kennen’, wat die Filippiërs trouwens ook kenden. Hij herinnert hen eraan, dat is feitelijk wat hij doet. De Heer is nabij, Hij is er altijd! Het gaat er niet zozeer om dat de komst van de Heer – Zijn parousia2 – nabij is, het gaat om de Heer zèlf; Hij is altijd dichtbij. In Handelingen 17 is Paulus in Athene op de Areopagus aan het woord, en dan spreekt hij over de God die hemel en aarde gemaakt heeft en dan zegt hij daarover in vers 27: “… hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons.” Hoezo? Nou (vers 28): “… in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.” Daarom. En zo is God ook niet ver weg, Hij is onze leefomgeving want Hij omvat heel de schepping. In Hem leven wij en waar je ook heen gaat, je komt nooit buiten Hem. Dat zegt David in Psalm 139: “Steeg ik ten hemel, U bent daar. En maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde, U bent daar net zo goed. Waarheen kan ik vluchten voor Uw aangezicht?” Dat kan helemaal niet. God omgeeft mij van achteren en van voren, ik kan nooit voor 27
Page 24
Hem vluchten. Waar ik ook ga en in welke omstandigheden ik ook ben en in welke gevoelens ik mij ook bevind, Hij is er altijd. Oké, je rekent daar niet altijd mee, je beseft het niet altijd en de meeste mensen weten het domweg niet. Maar wil je hieruit kunnen putten, dan moet je wel wéten dat die Bron er is. Dat lijkt me nogal duidelijk. En dat is precies wat je eigenlijk doet op het moment dat je het Evangelie vertelt. Je vertelt een goed bericht zodat ze op de hoogte zijn, zodat ze het wéten. Je kunt je alleen maar verheugen als je een goed bericht hoort. En op het moment dat je het wéét, kun je er ook uit gaan leven. En ik zei al: de omstandigheden in het leven zijn zo wisselend dat we voortdurend, echt dagelijks, weer hieraan herinnerd dienen te worden. Dit zijn woorden waar je echt geen genoeg van kunt krijgen; om er elke dag weer opnieuw bij bepaald te worden. Je wordt wakker en meteen Filippiërs 4: Hij is er. Dat is waar het om gaat. Dan maak je een goede start en stap je met het goede been uit bed. Gewoon in deze waarheid staan, dan kan het ook niet meer misgaan. De Heer is nabij! 28 7. Een geweldige wétenschap Vers 6 – ik refereerde er eerder al aan – : “Weest in geen ding bezorgd.” Er staat dus niet: “Je mag niet bezorgd zijn.” Als je het pedagogisch bekijkt is dat natuurlijk een bizar commando. Iemand is bezorgd en dan zeg jij tegen iemand: ‘Je mag niet bezorgd zijn.’ Wat je dan feitelijk doet, is nog een hele grote zorg neerleggen bij de zorgen die de ander al heeft. Toch? Want hij of zij was al bezorgd en nu ga je die persoon ook nog eens vertellen dat dát niet mag! Oké, je moet geattendeerd worden op bepaalde dingen die je misschien vergeten bent, maar je bent niet voor je lol bezorgd. Je ligt natuurlijk niet voor de lol ’s nachts wakker. Er zijn zoveel redenen om bezorgd te zijn en dan krijg je óók nog eens te horen – ik noem dat ‘evangelisch wetticisme’ – ‘je mag niet bezorgd zijn’ of ‘je moet je verblijden’. Dat zijn lasten die een mens niet kan dragen. Je kunt niet ‘op commando’ blij zijn, je kunt niet zeggen: ‘Ik krijg nu te horen dat ik niet bezorgd mag zijn, dus dan leg ik mijn zorgen neer.’ Zo werkt dat niet, dat weten we allemaal. Maar dat zégt Paulus ook niet. Het gaat er niet om dat je ‘niet bezorgd mag zijn’. Wat hij zegt is: er is een Heer en dus wordt er voor je gezorgd. En weet je wat de grote kracht daarvan is? Dan wordt niet verteld wat je moet doen, dan wordt jou geen techniek voorgehouden, nee, je wordt ontzorgd. Want op dat moment dat je je realiseert: er wordt voor mij, en 29
Page 26
voor deze wereld, gezorgd want er is een Heer, dan betekent dat dat je met recht ontzorgd wordt, en dát is het grote geheim. Ja, je hemelse Vader weet wat je nodig hebt. Dacht je dat Hij jou vergeten was, of zo? Het is één ding dat dat de waarheid is, maar het gaat erom dat je erbij bepaald wordt. Er zijn zoveel redenen waarom mensen zich zorgen maken. Eerder ging het al even over allerlei dompers op de vreugde, die ervoor zorgen dat je je niet verblijdt, maar dat is hetzelfde. Mensen kunnen zich zorgen maken over hun huwelijk, over hun gezin, over de kinderen, over de gezondheid of over het werk, enzovoorts. Maar wát een enorm verschil maakt het als je weet: er is een Heer. En er is één God, Die werkelijk God is en de dingen beschikt. Er wordt dus voor mij gezorgd. Op het moment dat dát Licht straalt, verdwijnen de zorgen. Waarom? De omstandigheden worden niet anders, maar ineens ben ik me ervan bewust: wacht even, waar ik onder gebukt ga, is niet mijn zaak. Dat ligt niet op mijn bordje, dat is Zíjn zaak. Ik kan die wereld niet dragen, dat is heel vermoeiend … Er zijn zoveel dingen waar wij ons zorgen over maken en nóóit heeft dat een rendement. Ooit hoorde ik een mooie oneliner: “Zorgen moet je doen, niet maken.” Je zorgt voor familie, je naasten, et cetera. Ik bedoel: daar doe je iets voor, daar heeft de ander iets aan. Maar zorgen maken heeft geen enkel rendement. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: ‘Nou, ik heb gelukkig heel de nacht wakker gelegen, bezorgd geweest en daar heb ik wel iets aan gehad.’ Sterker nog, het heeft een negatief rendement, want je nachtrust is verspild. Kortom: het levert helemaal niks op voor waar je bezorgd om bent. 30 Het feit dat je je geen zorgen maakt, is niet oppervlakkig, het is juist echte ernst, als je tenminste het geheim kent. Je neemt namelijk de waarheid ernstig dat er één God is en één Heer, en dat ontzorgt je, dat verlicht je. Dat wil zeggen: alle lasten worden dan ineens van je afgenomen. Dat is een geweldige wétenschap. “Weest in geen ding bezorgd, maar laat in alles, in gebed en smeking met dankzegging, jullie verzoeken bekend worden naar God toe …” Het feit dat Paulus hier “in alles” zegt, is zo mooi. Eerst, in vers 4, was het “altijd”, nu is het “in alles”. 31
Page 28
8. Met dankzegging bekendmaken Mensen vragen weleens: ‘Mag ik daarvoor bidden?’ Ik zou niet wéten waar je niet voor zou mogen bidden. In alle omstandigheden zijn er dingen, dat je verzoeken hebt, waar je zo ernstig van hoopt dat dat op een bepaalde wijze zou worden opgelost. Je hebt een gebed, een bede, een verzoek en je smeekt God dat het zo zou gaan. En Paulus zegt: ‘Doe dat maar gerust.’ Als het iets is dat op jouw hart drukt, bid ervoor. Paulus zegt: ‘In alles. Door gebed en smeking met dankzegging.’ Want waar het om gaat is, wat ik hier ook onderstreepte, een combinatie die misschien niet direct voor de hand ligt. Mensen bidden wel, maar als je weet dat er één Heer is, dan ga je dat doen met dankzegging. Dat is dus eigenlijk al bij voorbaat dank. Mogelijk ben je ziek en je bidt de Heer voor genezing. Dat kan, waarom niet? Waarom zou je de Heer niet mogen bidden om genezing? Hij kan je toch genezen? Ja, natuurlijk … maar dan staat er een heel leger mensen klaar die zeggen: ‘Hij gaat dat ook doen.’ Alleen dát heb ik niet gelezen in de Schrift, tenminste niet in verband met deze tijd. Maar het is wel zo dat wát de Heer ook doet, het altijd goed is. Dus hier kun je Hem bij voorbaat danken voor het feit dat, wat Hij ook doet, Zijn weg altijd de beste is. Iemand zei ooit eens: ‘Als wij om zilver vragen, dan geeft God goud.’ 33 Dan heb ik een leuke theologische vraag: als wij om zilver vragen en God geeft goud, heeft Hij jouw gebed dan verhoord, ja of nee? Die is moeilijk, hè? Ik bedoel deze vraag is moeilijk, maar eigenlijk is hij heel eenvoudig want God geeft namelijk het beste. Je weet namelijk nooit wat je vraagt. Je vraagt natuurlijk dingen die je vurig hoopt, maar of dit het beste is … dat weet je niet. Waarom niet? Omdat je als mens slechts een heel beperkt gezichtsveld hebt, je weet helemaal niet wat het beste voor jou is. Maar je weet één ding wel. Dat is dat God, alles zal laten samenwerken ten goede. Rom.8:28 Alles! Filippiërs 4:19. “Mijn God zal in al jullie behoeften naar Zijn rijkdom, in heerlijkheid, compleet voorzien, in Christus Jezus.” Hij heeft jouw leven, en heel de schepping, in Zijn hand, en Hij leidt alle dingen naar Zijn voornemen. Dit alles betekent dat we bij al onze gebeden en smekingen, waar we onze verzoeken, onze vragen neerleggen; altijd bij voorbaat al kunnen gaan danken voor het feit dat, wat Hij ook gaat doen, Zijn weg altijd de beste is. En dat is toch geweldig? Weer een reden om je te verblijden, inderdaad met dankzegging. Onze verzoeken maken we bekend bij God. Terwijl onze inschikkelijkheid bekend is bij alle mensen. Dat zijn de verhoudingen. En weet je wat dan zo geweldig is? Op het moment dat je bidt en smeekt met dankzegging, word je er ineens bij bepaald: er is een Heer, die als een Vader voor mij zorgt. 34
Page 32
Omdat het daar op aarde allemaal zo moeilijk gaat? ‘Wat moet Ik nu, zeg?’ Nee, het geweldige is: er is één GOD. Die Schepper is van hemel en aarde. Die alles overziet. Die alles kent. En alles gaat naar de Raad, naar de bedoeling, van Zijn wil. Ik zeg weleens een keertje: ‘Hij is nog steeds op plan A’, maar eigenlijk moet ik niet eens in die termen praten. Er is geen ‘plan A’, want er is maar één plan. ‘Plan A’ suggereert dat er nog een ‘plan B’ zou zijn. Nee, er is helemaal geen ‘plan B’ en ook geen ‘plan A’. God heeft een plan van tijdperken (aeonen), en dat gaat minutieus – tot in het kleinste detail – , volledig goed, in alle opzichten! Dat is een onvoorstelbare wetenschap, daar begrijpen wij niks van. Daarom staat er: “De vrede van de God.” Ik hou van dat lidwoord ‘de’. De vrede die Hij heeft is superieur, Filippiërs 4:7. Dat wil zeggen: het gaat elk denken te boven. “Alle verstand”, zegt de NBG-vertaling. Geen mens begrijpt dat. Sommige mensen denken dat je alleen maar die vrede kunt hebben, als je ook gaat begrijpen waarom de dingen zijn. ‘Ik begrijp nu waarom God dat doet.’ Alsof je dan pas vrede hebt. Ik geloof er geen bal van. Wat begrijpen wij nu? Wij zijn – bij wijze van spreken – een emmertje en de schepping, die God in handen heeft, is heel de oceaan. 38 En die oceaan krijg je niet in een emmertje, hoor. Dat is ook helemaal niet de bedoeling. Waarom zou ik moeten begrijpen waarom de dingen gaan zoals ze gaan? Weet u wat meer dan genoeg is? Om Hem te vertrouwen. Dat Hij begrijpt waarom de dingen gaan zoals ze gaan. En omdat ik Hem vertrouw, heb ik vrede; de vrede die Hijzelf heeft. Hoe staat het geschreven in een lied? “… een sterke hand, die nooit heeft misgetast …” En in de berijmde psalm 89: “… hoe ’t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen …” Zo hoor ik dat nu ineens weer in mijn hoofd zingen en dan gaat het mij om dat: “naar Zijn gemaakt bestek”. Ja, Hij heeft een plan als een architect en daarin is alles tot in detail, en in fase, opgetekend en het gaat perfect. Dát is de vrede van God. Ik begrijp er geen bal van en ik hoef het ook helemaal niet te begrijpen. Hij heeft alles in handen en “… de vrede van de God, die superieur is boven elk denken” – dat noemen ze met een mooi woord het ‘transcendeert’, het gaat elk begrip te boven – “zal als in een vesting de harten en gedachten van jullie bewaren, in Christus Jezus.” Dit vind je meestal niet zo in de vertalingen, maar het woord dat hier gebruikt wordt is ‘bewaken’. Zoals een burcht bewaakt wordt met wachters. 39
Page 34
Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, heeft namelijk te maken met schildwachten. De vrede van de God die superieur is boven elk denken, zal als in een vesting bewaken … wat? Nou, de harten en gedachten van jullie. Dus wat er staat – “de harten” – wil zeggen ons innerlijk, wat erin zit, de binnenkant, het centrum. “De gedachten”, zijn al die mentale processen die voortdurend in de weer zijn, maar die meestal zo ineffectief zijn doordat er zorgen aan te pas komen. Zorgen maken is ineffectief, want dan ga je iedere keer hetzelfde rondje draaien. Je komt er geen stap mee verder. Maar als je nu je gedachten effectief wil gebruiken – dat klinkt misschien wat vreemd zoals ik het nu zeg, heel rationeel – maar dat is het resultaat van dat je de vrede van God kent. Dan zijn namelijk een heleboel dingen, waarover je je misschien naar de mens zorgen zou maken, ineens van je afgevallen en dan kun je je denken effectief gebruiken, waar je denkvermogen ook voor gegeven is. Er staat hier: “als in een vesting worden de harten en gedachten van jullie bewaakt”. Gevoelens, gedachten worden beschermd. Hoe? Wel, door die vrede van God die superieur is boven elk denken. En dat betekent dat alle innerlijke processen die in je gedachten, in je hart, aan de binnenkant, gaande zijn, worden bewaakt, beschermd als door een dikke muur. Hoe? Wel, door die vrede die God Zelf heeft. 40 10. Het allerbeste einde “De vrede van de God …”, en dan staat erbij – ter afsluiting – : “in Christus Jezus”. Want ja, dáár is onze positie. Daar had Paulus in deze brief ook al eerder over geschreven, en eigenlijk is dat het uitgangspunt. Hij schrijft aan gelovigen, aan mensen die weten: ik ben verbonden met Christus Jezus en met Hem gestorven, met Hem in nieuw leven, God rekent mij als één met Hem en Zijn toekomst is mijn toekomst. In Christus Jezus zijn wij. En in dat besef dagelijks te mogen leven, is het gróótste wat er is. Díe vreugde en díe vrede en dát leven, zonder die belasting van zorgen maken, is niet iets wat is weggelegd voor de toekomst, dat is nu al gewoon beschikbaar, nabij. Je moet het wéten, je moet er iedere keer weer aan herinnerd worden. Je moet eerst weten, dat zei ik al; begrijp wat het betekent dat er één Heer is. Dat alles in goede handen is. Het laatste wat ik er over wil zeggen, is dat er hindernissen zijn die het je echt onmogelijk maken om die vrede werkelijk te kennen, omdat er gedachten – leerstellingen – zijn die je ervan weerhouden. Als je bijvoorbeeld denkt dat het ooit in het verleden mis is gegaan, dan heb je geen God. Dan heeft Hij dus niet alles onder controle. Dat is helaas wel wat de theologie ons heeft willen wijsmaken en nog steeds: ‘het is ooit misgegaan en nu gaat God redden.’ Dat is eigenlijk alweer ‘plan B’ … maar dan heb je geen Heer. Dan is het dus niet onder controle, het is een drama! 41
Page 36
Je zou nu kunnen zeggen: ‘Dat is alleen maar een leer.’ Nee, het heeft direct gevolgen voor heel je denken, voor je hart en voor je gedachten. Het zet je op een dwaalspoor. En als je eenmaal in dat stramien denkt ‘het is ooit misgegaan’, dan is natuurlijk de volgende stap: het komt ook nooit meer goed. Maar wij wéten – dat is de essentie van het Goede Bericht – : alles is in Zijn hand, er gaat nooit iets mis en Hij brengt alles tot het allerbeste einde voor heel de schepping, voor heel de mensheid, voor iedereen. 1Kor.15:22-28; Kol.1:20 Dát is geluk en dát is vrede. 42 Noten 1 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 2 Het Griekse woord ‘parousia’ betekent letterlijk ‘aanwezigheid’ of ‘presentie’ en staat dus tegenover het begrip ‘afwezigheid’. Het duidt niet alleen op het moment van aankomst maar ook op het navolgende verblijf, een periode. Bron: Piet, A. (2020) 1Korinthe 15:23 – vervolgens (1). GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/1korinthe-1523vervolgens-die-van-christus-zijn/ 43
Wat is vaderschap? Niet: hoe zou je als vader moeten zijn, maar wat betekent het dat iemand vader is? Of wat betekent het dat iemand jouw vader is? Wat is de essentie daar nu van? En waar komt het vandaan? Spreken we God aan als Vader omdat Hij als een Vader is, of spreken we van 'vaders' omdat hun rol van God is afgekeken? En wat betekent het dat God "Abba, Vader" is?

Model vaderschap


Page 0
Page 6
INLEIDING De titel van deze brochure is “Model vaderschap”. Wat is dat nu eigenlijk, vaderschap? En wat is het model daarvan? U kent waarschijnlijk het spreekwoord wel dat zegt: “Vader worden is een gunst, vader zijn een hele kunst”. Maar ‘de kunst van het vader zijn’ is niet het onderwerp van deze brochure, het gaat nog dieper. Niet zozeer: hoe ben je vader, maar wat is váderschap? Niet: hoe zou je als vader moeten zíjn, maar wat betekent het dat iemand vader ís? Of wat betekent het dat iemand jouw vader is? Wat is de essentie daar nu van? En waar het vandaan komt: spreken we God aan als Vader omdat Hij als een Vader is, of spreken we van ‘vaders’ omdat hun rol van God is afgekeken? Oftewel: wat was er eerder? Een zeer basale vraag. En wat betekent het dat God “Abba, Vader” is? Het is om die reden dat we begonnen zijn in het bijbelgedeelte van Efeze 3. Daar waar Paulus, juist in het voorgaande, zulke onvoorstelbare grootse dingen naar voren heeft gebracht, over dat wat ons bezit is1. Met ‘ons’ bedoel ik: wij die mogen geloven, aan wie dat geschenk gegeven is, dat staat eveneens in Efeze 2:5-8. Het is geen enkele roem als Hij je ogen heeft geopend, prijs Hém! Met het uitzicht dat Hij ál die ogen gaat openen, maar daarover later meer. 7 Het woord ‘vader’ Paulus had geweldige dingen verteld, over wat ons bezit is, wat ons eigendom is, wat onze positie is, onze plaats. En daarmee ook onze toekomst voor wat betreft de komende wereldtijdperken; de komende aeonen2 in Christus, te midden van de hemelsen. Het uitzicht is zo enorm weids! En als Paulus ál die dingen naar voren heeft gebracht, dan gaat hij zijn knieën buigen en zegt hij: Efeze 3 14 Ten gunste van dit buig ik mijn knieën voor de Vader … Paulus gaat uit van een feit en het navolgende is een gebed. Daarbij bidt hij dat zijn lezers werkelijk zouden beseffen wat zij hebben ontvangen, wat hun bezit is. Want het is één ding om gigantisch rijk te zijn, maar wat heb je eraan als je dat niet weet? Dan kun je nog straatarm léven en dat vind ik nu echt zonde. De geweldige waarheid is dat wij namelijk een enorme rijkdom hebben ontvangen. Paulus bidt dat we ons dat gaan realiseren, zodat we elke dag in ons leven ook op dat niveau leven. Niet armetierig, maar naar de status die we hebben ontvangen. Ten gunste of ter wille daarvan, buigt Paulus zijn knieën voor de Vader en dan vervolgt hij: 14 … vanuit Wie elk vaderschap in hemelen en op aarde wordt genoemd … Overigens, dit is geen NBG- of Statenvertaling, dit is een vertaling die vooral aansluit op een letterlijke vertaling3 van het origineel. In de NBG-vertaling of de Statenvertaling staat het woordje ‘vaderschap’ hier niet, maar in het origineel wel. Dat zal ik later wat nader toelichten. 8
Page 8
Eerst het woord ‘vader’. Het Griekse woord daarvoor is (net als in het Latijn): pater. Dat is wat hier door Paulus is opgetekend: hij buigt zijn knieën voor God en God is Vader. Vervolgens staat er: “vanuit Wie elk vaderschap in hemelen en op aarde wordt genoemd”. Hier staat in feite een vrijwel identiek woord: patria. Daar zie je nog steeds datzelfde grondwoord in en dat betekent letterlijk: ‘het zijn van vader’, oftewel vaderschap. De NBG-vertaling en de Statenvertaling (en datzelfde fenomeen zie je ook in andere talen; in het Engels en in het Duits), geven dit woord niet met ‘vaderschap’ weer. Dat is geen kritiek, want het klinkt ook wat vreemd. Maar het punt is dat men het Griekse woord voor ‘vaderschap’ in dit tekstgedeelte vertaalt met ‘geslacht’, of eventueel elders – het woord komt nog een paar keer voor in het Nieuwe Testament – met ‘stam’. Het idee is dat een familie (zoals de Telos-vertaling dat heeft) een gezin, een geslacht of zelfs een hele stam, gebaseerd is op, en zijn oorsprong vindt in, vader. Vader is degene die aan het begin staat, hij is de oorsprong, de origine van dat wat hij heeft voortgebracht: zijn nazaat. We hebben vele woorden die daaraan gekoppeld zijn, in feite is ook een grootvader een vader, een stamvader, een aartsvader. Het woord voor ‘aartsvader’ is patriarch en daar spreken wij nog wel over. Zoals het vanouds geregeld was, waren families patriarchaal. Tegen dat patriarchale concept is men later heel negatief, paternalistisch, gaan aankijken – modern of ‘verlicht’, denkt men dan. Maar het gaat eigenlijk over ‘de familie met de vader’. De pater familias: degene die centraal staat in de familie. Niet als ‘de baas’ of ‘degene die dicteert’. Dat is het idee niet, want dat is juist een misconcept. Nee, het is de oorsprong, en daarmee 9 feitelijk de basis, het fundament. Degene ook die verantwoordelijk is voor dat gezin, voor die familie of zelfs de hele stam. Hij staat daarin centraal. Hij is het begin en daarmee ook degene die verantwoordelijk is voor hun welzijn. Dus de rol van ‘vader’ is enorm groot. Vandaar dat men dat in de vertalingen weergeeft met ‘geslacht’. Maar het idee is: een geslacht, een familie, is gecentreerd rond een vader. Een type van God Nu zou je nog eens goed naar die tekst moeten kijken, want Paulus buigt zijn knieën voor de Vader en dan zegt hij: Efeze 3 14 … vanuit Wie elk vaderschap in hemelen4 en op aarde wordt genoemd … Dus je hebt ook families in de hemelen. Wat dat is, daar gaat het in deze brochure niet over, maar families op aarde kennen we veelal maar al te goed. Een gezin, een familie, een stam; dat zijn allemaal clans – op welk niveau dan ook – rond een vader. En nu staat hier: “vanuit Wie … (elk vaderschap in hemelen en op aarde wordt genoemd)”. Het is dus niet dat wij God als Vader aanspreken. Ik heb dat vroeger altijd gedacht, totdat ik gecorrigeerd werd door de Schrift zelf. Waarom dacht ik dat? Ik dacht: het is een metafoor, een beeld, omdat we hier op aarde vaders kennen. En omdat we dat fenomeen van vaderschap hier op aarde kennen, noemen we God – bij wijze van spreken – ‘Vader’. Ik kan me voorstellen dat velen van u er ook zo over denken, maar Paulus geeft aan dat precies het omgekeerde het geval is. Dat 10
Page 10
vaderschap – of dat nu hemels of aards van aard is – is genoemd of vernoemd naar God, de Vader. Het is dus niet dat God de Vader, wordt vernoemd naar het vaderschap dat we hier hebben. Nee, het Origineel, het Model, het Prototype van vaderschap, is God; Hij is DE Vader. Het vaderschap dat we hier op aarde kennen, is daar in het beste geval een kopie, een type of afbeelding, van. Ziet u hoe geheel anders het is? Dat is trouwens van groot belang, ook in praktisch opzicht. Want ik weet dat velen – en dat is misschien een wat pijnlijke gedachte, maar ik kan me goed voorstellen dat dat bij heel wat mensen zo leeft – moeite hebben met het concept, de gedachte of het aanroepen van God als Vader, vanwege hun eigen slechte ervaringen met hun vader. Je zal maar mishandeld of misbruikt zijn. Dan God ‘Vader’ noemen, dat ligt lastig. Of wat dacht je van een vader die steeds afwezig was? Maar wat je dan feitelijk doet, is het vaderschap dat je hier op aarde kent, projecteren op God. Het lijkt mij een geweldig verlichtende, en verlossende, gedachte, dat het precies omgekeerd is. God is het Prototype en het vaderschap hier op aarde, is daar een projectie of een kopie van; het is daarnaar vernoemd. Het feit dat ik vader mag zíjn, is vernoemd naar het feit dat God werkelijk Vader ís. U begrijpt, er is een wereld van verschil tussen ‘het Origineel’ en ‘de kopie’. In het beste geval benadert dit het enigszins en mag je inderdaad naar Hem verwijzen. In feite is het hele wezen, de clou van vaderschap, een geweldige verantwoordelijkheid. Het heeft helemaal niets te maken met ‘dat je meer bent’ en al helemaal niet met ‘de baas zijn’. Het geeft aan hoe enorm groot de verantwoordelijkheid is die je hebt. Namelijk dat je een type bent van God! 11 De Vader van de schepping Laat ik daar nog eens wat dieper op ingaan, op dat vaderschap van God. Want dat kun je op allerlei manieren beschouwen. Bij het vaderschap van God kun je in de eerste plaats denken aan het feit dat Hij Degene is, Die de oorsprong, de Bron, van heel Zijn schepping is. Dat is een bijbelse gedachte. Ik heb in het verleden soms kritiek gehoord op een lied dat ik vroeger wel eens zong: “Kind’ren van één Vader, zijn wij allemaal.” De kritiek daarop was, dat dat niet juist zou zijn, want God is ‘slechts een Vader van de gelovigen’. Daar kom ik later nog op terug, want deze gedachtegang is niet helemaal onterecht, maar ook niet juist. Er zitten verschillende kanten aan. In de eerste plaats – en dat is van oudsher het hele idee in de Schrift – is God een Vader van Zijn schepping als geheel, maar daarmee tegelijk van elk schepsel, elk creatuur afzonderlijk. Ik zal een voorbeeld geven: Maleachi 2:10, daar leest u zoiets. Dat zijn twee retorische vragen, dus in de vraag zelf ligt het antwoord al besloten. Maleachi zegt volgende: “Hebben wij niet allen één Vader?” Maar wat bedoelt hij dan? En daarna herhaalt hij feitelijk de vraag, alleen dan op een andere manier geformuleerd. En door het feit dat dat dan parallel loopt, zie je ook meteen wat hij bedoelt: “Heeft niet één God ons geschapen?” Een vader is degene die creëert, pro-creëert, degene die voortbrengt. Waar is de schepping uit voortgekomen? U zegt: ‘God is de Schepper.’ Maar dat betekent dat Hij daarmee dus ook de 12
Page 12
Vader is. Heel de schepping komt uit Hem voort. Dat maakt Hem God maar, meer nog, Váder. Dat is een geweldige gedachte: het feit dat elk creatuur God “Vader” mag noemen. Dat is niet exclusief voor een bepaalde groep. Nee, dat is het geboorterecht van ieder schepsel. Ieder mag Hem zo noemen. Waarom? Hij is je Bedenker, de Ontwerper of Designer, de Schepper. Wat wil je nog meer …? Nog een voorbeeld vind je in Handelingen 17. Daar is Paulus in Athene en staat hij op de Areopagus in een kring van filosofische scholen. Dat is de setting en dan wordt hij op een gegeven ogenblik min of meer ter verantwoording geroepen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verhaal wil vertellen. Nou, dat hoef je aan Paulus geen twee keer te vragen, hij had écht wat te melden. In feite refereert Paulus in die toespraak aan allerlei Schriftuurlijke waarheden, zonder ook maar één keer de Schrift letterlijk te citeren. Dat zou ook geen indruk hebben gemaakt in dat gezelschap. In de synagoge deed hij het woord van God open, maar in zo’n gezelschap had het geen zin om te zeggen: “De Schrift zegt …”, want dat zei hen helemaal niets. Wat Paulus doet, is aansluiten bij het gedachtegoed dat die heidenen hadden – de filosofische scholen. Daarom citeert hij een wijsgeer uit die dagen, een poëet, en zegt: Handelingen 17 28 … wij zijn ook van Gods geslacht. Dat schijnt uit een gedicht te komen, Paulus ‘kende zijn klassieken’. Hij zegt tegen dat gezelschap van volstrekt onwetenden: “Wij” – ik, maar ook jullie, luisteraars – “zijn van Gods geslacht”. Dat wil zeggen: jullie zijn voortgekomen uit Zijn 13 wezen, Hij is jullie Váder. Met andere woorden: wij behoren allemaal tot Zijn familie. Dus Paulus sluit zijn heidense toehoorders – helemaal nog geen gelovigen – in. Later blijkt dat er maar een enkeling uit het gezelschap oren heeft naar wat Paulus te melden heeft, maar het maakt niet uit. Dit is namelijk niet iets wat je ‘moet verwerven’ of wat je pas in latere instantie, door een bepaalde actie van jezelf, verkrijgt … niets van dat al. Het gaat om het loutere feit dat je een schépsel bent en daar hoef je niets voor te doen. En, voor zover dat een prestatie is, is dat Zijn prestatie, God heeft jou voortgebracht en bedacht. Dat betekent: je bent van Zijn geslacht, Hij is jouw Vader. De Vader van Jezus Christus Nog een speciaal aspect dat dikwijls in de Bijbel, vooral in het Nieuwe Testament, wordt benadrukt is: dat God op een heel bijzondere wijze Vader is van Jezus Christus. De reden daarvoor hoeft niet zo moeilijk te zijn. Er zijn verschillende redenen voor, maar laat ik mij beperken tot wat ooit de hemelse boodschapper zei tegen Maria, toen haar werd aangekondigd dat ze zwanger zou worden. Toen was de vraag van Maria: “Hoe zal dat dan gebeuren?” En dan lees je in Lucas 1:35 het volgende: “En de boodschapper5 (Grieks: ‘angelos’) antwoordde en zei tot haar: heilige geest” – dus niet zomaar menselijke geest, nee geest van God – “zal op jou komen”. Oftewel: “kracht van de Allerhoogste zal jou overschaduwen”. Daarom is hier geen sprake van menselijke tussenkomst. Er is geen sprake van een menselijke vader en dit is volstrekt uniek, geen méns kan dat nazeggen. 14
Page 14
Jezus had een menselijke moeder, maar geen menselijke vader. “En daarom” – dat is wat die boodschapper dan tegen haar zegt – “zal het heilige dat verwekt wordt Zoon van God worden genoemd”. Dat is uniek en verklaart meteen waarom Johannes het zo beschrijft dat Jezus genoemd wordt “de eniggeboren Zoon van God” (Joh.3:16). Dat is vaderschap op een heel exclusieve wijze, niemand is op die wijze zoon, of kind, van God. Hij is namelijk door God Zélf bij een vrouw verwekt en dat kwam omdat het woord en de geest en de kracht van de Allerhoogste over Maria kwam. Sommige mensen hebben moeite met zo’n wonder, maar ik denk altijd maar: waarom zou dat zo moeilijk zijn? Onlangs heb ik een prachtige timelapse gezien van de menselijke zwangerschap. Hoe zich dat zo, in negen maanden tijd, voltrekt. En als je dat dan in een video ziet afgebeeld, hoe onvoorstelbaar is dan de manier waarop u en ik tot stand zijn gekomen? Door twee onooglijke celletjes die bij elkaar komen en dan na negen maanden is het zover; het is een volstrekt Godswonder! En als mensen dan vertwijfeld zeggen: ‘Maar hoe kan God dat bij Maria dan op een andere manier doen?’ Dan zou je kunnen zeggen: ‘Het één is een wonder en het ander was een wonder boven wonder.’ Dat heilige geest – de geest van God – op Maria kwam, dat de kracht van de Allerhoogste haar overschaduwde, maakte de geboorte van de Here Jezus Christus tot een heel bijzondere gebeurtenis. We zingen er wel eens over: “Jezus …”, en dan: “de Zoon van God is Hij”. Ja, de Zoon van God, namelijk de unieke, de eniggeboren Zoon van God. 15 Je leest later (en dat wordt dan al geprofeteerd in Psalm 2:7) dat God tegen Hem zegt: “Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt”, Hebreeën 5:5. Dit blijkt te gaan over de opstanding, toen heeft God Hem opnieuw verwekt, namelijk uit de doden6. Dat maakt Zijn Zoonschap nóg unieker. De Vader van de gelovigen Als we het hebben over het feit dat God Vader is, dan heeft dit gegeven allerlei kanten. Het is als een diamant en een paar van die facetten wil ik graag belichten om er Bijbels licht op te werpen. Nog een aspect: God als Vader van het nieuwe leven, namelijk van de gelovigen nu. Hier komen we alsnog uit bij dat kritiekpunt op dat lied van “Kind’ren van één Vader, zijn wij allemaal”. En de tegenwerping is dan: ‘Ja, maar … zegt de Schrift niet dat Hij slechts een Vader is van de gelovigen?’ In sommige kringen is dat wat je leest in Johannes 1 erg bekend: 12 Doch allen, die Hem aangenomen (letterlijk: ontvangen) hebben, hun heeft Hij (vol)macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn … Dat is een bijzonder ‘kindschap’. Maar dan hebben we het over het feit dat God tevens de Vader is van de nieuwe schepping, een schepping die de dood voorbij is, het nieuwe leven. 16
Page 16
Een voorbeeld daarvan is Titus 3 en een ander voorbeeld staat in 1 Petrus 1. Daar schrijft Petrus het volgende in zijn aanhef van de brief: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die naar Zijn grote ontferming, ons opnieuw verwekt …” In de NBG-vertaling staat: “heeft doen wedergeboren worden”. Letterlijk staat er: “die ons opnieuw verwekt tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus vanuit de doden”. Hier blijkt dat God verwekt tot nieuw leven. Dat maakt Hem Vader in een heel bijzondere zin. Hij is niet alleen de Vader van de hele oude schepping, als de Vader van élk schepsel, maar Hij maakt tevens een nieuwe schepping. De nieuwe schepping is feitelijk begonnen bij wat je, onder andere, in 1 Petrus 1 leest: de opstanding van Jezus Christus vanuit de doden. Toen is nieuw leven aan het licht gekomen en degenen die vandaag geloven, zijn “opnieuw verwekt”. Paulus noemt dat dan vooral: “een nieuwe schepping”. 2 Korinthe 5:17-18 geeft aan: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God …”. Dat geeft aan dat God niet alleen de Vader is van de oude schepping, maar tevens van de nieuwe schepping. En dat Hij de Vader is van de nieuwe schepping, is iets wat alleen gelovigen nog maar weten. Alleen gelovigen zijn een nieuwe schepping, de rest nog niet. Dat maakt dat gelovigen op een bijzondere wijze “kinderen van God” zijn. Kortom: God is de Vader van alle schepselen en Hij is eveneens de Vader van de nieuwe schepping. Op dit moment is dat bijzondere 17 vaderschap, met betrekking tot het nieuwe leven, alleen voor de gelovigen een feit, maar dat is een momentopname, want dat is de huidige situatie voor degenen die Hem vandaag mogen kennen. De Vader van het universum God is de Vader van het nieuwe leven en dat betekent dat Hij dat straks zal zijn van alle mensen, omdat uiteindelijk allen worden levend gemaakt (1Kor.15:22). In Filippenzen 2 staat zo’n geweldige waarheid, ik noem dat graag ‘het slotakkoord’ van de bijbelse heilshistorie. Uiteindelijk eindigt het in een geweldig “halleluja”, en dat wil zeggen: elke knie gaat buigen. Paulus boog zijn knieën nu al, en dat doen wij ook, maar er komt een moment dat alle knieën zullen buigen en dat elke tong gaat belijden dat Jezus Christus Heer is. En dat is geen lippendienst, want ‘de lippen’ is de buitenkant, maar ‘de tong’ is de binnenkant. Dat geeft aan dat het inderdaad van binnenuit komt. Filippi 2 9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, 10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader. Vers 11 vanuit de Griekse grondtekst: “… en alle tong van harte zal toejuichen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader.” 18
Page 18
Dus: alle knie en elke tong – let op – tot heerlijkheid van God, de Vader! Dan hebben alle schepselen inmiddels dat nieuwe leven ontvangen en is God een Vader van heel de nieuwe schepping, want dan is er geen oude schepping meer. Hoe dan ook, Gods vaderschap is universeel. Ik neem u mee naar een andere Schriftplaats: Efeze 4. Paulus bezingt daarin diverse keren de geweldige eenheid die God tot stand heeft gebracht. En wat de kenmerken zijn van die eenheid die wij vandaag mogen vormen: één lichaam, één geest, één Heer. Hij noemt een aantal kenmerken van die eenheid en sluit af met het zevende kenmerk – in feite niet alleen het eindpunt maar tegelijk het hoogtepunt – : “één God en Vader van allen”. Efeze 4 5 één Here, één geloof, één doop, 6 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen. Eén God. Dat is de echo die overal in de Schrift weerklinkt. Eén God, dat is de belijdenis, de meest fundamentele van alle. Dat zei de Here Jezus ooit al, toen een schriftgeleerde bij hem kwam: “Welk gebod is het eerste van alle?” Als een ‘goed orthodoxe Jood’ zei de Here Jezus: “Het eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één …” (Mar.12:29). Er is maar één God (Jes.45:5). En omdat er maar één God is, is Hij uniek. En omdat er geen andere God is, moet Hij dus wel de oorsprong, en daarmee dus de Vader, zijn van allen. 19 Dus dat unieke, dat ene, heeft te maken met dat universele. Als je het één ziet, zie je het andere ook. Als je niet ziet dat er maar één God is, dan zie je ook dat universele vaderschap niet. Dat is een doordenkertje, maar het heeft alles met elkaar te maken. Als je eenmaal weet dat er één God is, dan weet je ook dat er maar Eén kan zijn Die alles beschikt, Die alles plaatst, Die alles leidt en alles tot een goed einde brengt. Wie zou dat kunnen verstoren? Als er maar één God is, dan kan er nooit iets misgaan. Als je dat weet, dan heb je rust, dan heb je vrede. “… één God en Vader van allen …”. Of je dit nu betrekt op de oude schepping of op de nieuwe schepping, in beide gevallen is het uiteindelijk sowieso waar. God is universeel Vader. Het woord ‘universum’ is een aanduiding van het heelal. Dit is geen bijbels woord, maar het is wel mooi om te bedenken dat het één geheel is. ‘Het al’ is heel, maar wij noemen dat ‘universum’. ‘Uni’ betekent één en ‘versum’ heeft te maken met wenden of keren, draaien. Letterlijk betekent universum: gekeerd tot de Ene. Dat is een belofte! God is inderdaad de God en Vader van het universum. En het al keert zich tot de Ene (Kol.1:20). Waarom? Wel, het is uit Hem voortgekomen. Hij is de Vader van allen. Hij is daarom ook boven allen en door allen. Dat laatste is wat moeilijker. Ik versta het zo: dat Hij ook Degene is Die – door alles en door allen – alles dáár brengt waar Hij het hebben wil. Uit en door en tot. Romeinen 11 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem 20
Page 20
zijn alle dingen (Grieks: ta panta = het al): Hem zij de heerlijkheid … Inderdaad “tot Hem” en – letterlijk – “in allen”. Dat is Gods grote ultieme doel: dat Hij zal wonen in elk schepsel: God, alles in allen. 1 Korinthe 15 28 … opdat God zij alles in allen. God is “Abba, Vader” Ik wil u wat vertellen over de Hebreeuwse symboliek. Zoals eerder aangegeven: het woord voor ‘vader’ in het Grieks is pater, in het Latijn eveneens. Maar in het Hebreeuws is dat ‘ab’. Dat woord bestaat uit de eerste twee letters van het alfabet. Je ziet ook terug in allerlei bijbelse namen: Abraham, dat betekent ‘vader van veel volkeren’. Of Absalom, dat betekent ‘vader van vrede’. Of Abner, dat betekent ‘vader van licht’, enzovoorts. ‘Ab’ is de verkorte vorm van ‘vader’. Het Hebreeuws is een taal die niet ‘van de wereld’ is. Dat betekent het eigenlijk ook: het is ‘de taal van de andere kant’, van God Zelf. Dat zie je in de symboliek terug. Dit is zo geweldig, de sprake die daarvan uitgaat! Een paar diamantjes daaruit, wil ik toch even laten schitteren. Ik kan het niet nalaten dat te delen met u. Die eerste letter, dat is de alef. In het Grieks is dat de alfa; onze ‘A’ komt uit het Grieks. 21 Het Hebreeuws leest van rechts naar links Hebreeuwse letters zijn, net als met Romeinse letters, ook cijfers. Dus de eerste letter staat voor de 1. De alef is de letter en het getal van God, Die Eén is. Over wat ik nu aangeef, zou je nog veel meer kunnen vertellen, maar ik moet me beperken. Het woord ‘alef ’ betekent ‘de eerste’ en is daarmee ook het hoofd. En als je de alef omdraait (naar beneden keert), is het de kop van een rund, een offerdier (waarbij de poten van de A de horens voorstellen). De alef is een beeld van God Zelf. Jesaja 44 6 Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God. Jesaja 48 12 Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste; 13 ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. 22
Page 22
Beth is de tweede letter, maar dat is ook het woord voor ‘huis’. Veel bijbelse namen beginnen zo, denk bijvoorbeeld aan Bethlehem. Dat betekent ‘huis van brood’. Dat woord ‘beth’ is huis, en daarmee de aanduiding van een familie: “Ik en mijn huis zullen de Here dienen”. Als de alef voor het getal 1 staat, dan staat de beth voor het getal 2. Dat staat tevens voor de schepping, die bestaat uit dualiteiten. Denk aan: hemel en aarde, licht en duister, land en zee. De schepping is ook een ‘huis’. God heeft de schepping voortgebracht. Het boek Genesis begint ook met de beth. De eerste letter van de Bijbel is een beth en begint dan ook met de schepping: hemel en aarde. Waarom? Omdat God in die schepping wil wónen. Het woord Ab, verwijst naar God, Die in Zijn huis woont en Die daar centraal staat. En Hij gáát ook over Zijn huis. God is dus niet alleen maar de oorsprong daarvan, maar ook verantwoordelijk voor het welzijn van het huis. Dat is wat ‘vaderschap’ is. Het is toch geweldig, als je daaraan denkt! We gaan niet op God projecteren wat wij doen, dat is allemaal zo zielig. Het is omgekeerd: Hij is DE Vader, pérfect. En wij mogen weten dat ons vaderschap daarvan is afgeleid, daarnaar is genoemd. 23 Het woordje ‘Abba’ – de volle vorm van het woord ‘vader’ – is feitelijk ook het verhaal van de schepping. Het begint én het eindigt bij God: Van rechts naar links: • God is de Alef, daar begon het mee; • En dan krijg je: Hij, Die Zijn schepping ontwerpt en bouwt; • En uiteindelijk woont Hij ook daadwerkelijk in Zijn schepping. God was vóór de schepping alles in Zichzelf. En aan het eind van het verhaal – aan het eind van de tijdperken of aeonen van de hele historie – is Hij alles in allen. Dus dan heeft Hij de hele familie (dat wat Hij voortgebracht heeft in de oude én de nieuwe schepping) tot een goed einde gebracht. Dat is ‘Abba’. God, Die wij zo mogen noemen, staat garant voor de goede afloop van heel de schepping. In de liefde drukt God uit Wie Hij is, namelijk een Vader voor heel Zijn schepping. Dat is feitelijk het kloppende hart. In de hele historie van de aeonen, waarin goed en kwaad allemaal een rol speelt, is God de Beschikker. Hij beschikt alles. We begrijpen er vaak niets van, maar Hij maakt geen fouten want Hij is GOD. Hij is boven allen en niet te vatten, maar Hij is dé Vader Die we volledig, restloos, kunnen vertrouwen. 24
Page 24
Hierboven staat in het Hebreeuws het woord ‘ahav’, liefde. God gaat in heel Zijn schepping wónen en het zal blijken dat heel Zijn wezen LIEFDE is. God is liefde. Hij is Vader. “Abba, Vader!” 25 NOTEN 1 Voorafgaande aan Efeze 3, heeft Paulus grootse dingen naar voren gebracht over dat wat ons bezit is. Zie voor meer informatie: https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-24-rijk-in-ontferming/ https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-25-doden-en-toch-levend/ https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-26/ https://goedbericht.nl/rubriek/efeze-27-de-komende-aeonen/ https://goedbericht.nl/de-eerste-en-de-laatste/ 2 Aeonen (Grieks > aiōnen) zijn wereldtijdperken. Net zoals een uur of een dag een bepaalde periode van tijd is, zo is in de Bijbel ook een ‘aeon’ een periode van tijd. Bij ‘aeonen’ gaat het dan om de langste periodes van tijd die bekend zijn. 3 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de interlineair erop na te slaan. De interlineair is een woord-voorwoord weergave vanuit het origineel waarop mijn werkvertaling is gebaseerd. Het is een nogal letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse interlineair te vinden, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Meer informatie: https://www.scripture4all.org/ 4 Hemelen: de Bijbel kent er drie. De ‘hemel’ is de verzamelnaam voor alles wat zich boven ons bevindt. Het Griekse woord voor hemel (ouranos) is dan ook afgeleid van de woorden voor ‘zien’ en ‘opwaarts’. • Direct boven het aardoppervlak is de atmosfeer waar “de vogelen des hemels” vliegen. 27
Page 26
• Daarboven bevindt zich de ruimte waar “de sterren des hemels” zijn. • En dáárboven is de plaats waarheen Paulus (in of buiten het lichaam) weggevoerd is geweest: de derde hemel. In de Hebreeuwse Bijbel aangeduid als “de hemel der hemelen” (Deut.10:14; 1Kon.8:27; 2Kron.2:6; 6:18; Neh.9:6; Ps.68:33; Ps.148:4). Dit is de hemel die de zichtbare twee hemelen te boven gaat of overtreft. Bron: Piet, A. (2012). De derde hemel. GoedBericht, https://goedbericht.nl/de-derde-hemel/ 5 Het woord ‘engel’ is een wat misleidend vertaalwoord. Want het suggereert dat het een hemelbewoner betreft terwijl dat niet per se het geval is. Het Griekse woord ‘angelos’ komt 187 keer voor in het Nieuwe Testament. ‘Engel’ zegt op zich helemaal niets, want het is een klanknabootsing van het woord ‘angelos’ en ‘angelos’ betekent ‘boodschapper’. Meer informatie over dit onderwerp: https://goedbericht.nl/te-midden-van-de-hemelsen/ 6 Het goede bericht dat Paulus en alle apostelen als herauten hebben doorgegeven luidt kort en krachtig: Christus is uit de doden opgewekt! Het zinsdeel “uit de doden opgewekt” kan gemakkelijk worden opgevat als synoniem voor ‘uit de dood opgewekt’. Toch zijn dat twee heel verschillende formuleringen. “De dood” is de naam voor de toestand die intreedt zodra het leven voorbij is. Iemand is dood. Maar “de doden”, dat is een meervoud: één dode, twee doden. Christus is “opgewekt uit de doden”, dat betekent: Hij lag begraven te midden van andere doden maar slechts Híj werd van tussen deze doden uit, opgewekt. 28 Het idee achter de formulering is dus niet zozeer dat Christus niet meer dood is (hoewel dat op zichzelf waar is) maar dat Hij werd opgewekt, met achterlating van de andere doden. Christus is uit de doden opgewekt. Alle andere doden liggen nog in het graf, maar Hij is de Eersteling die het Leven aan het licht bracht. Hij werd opgewekt om nooit meer te sterven. Wie volgt? Antwoord: uiteindelijk alle mensen (1Kor.15:22)! Bron: Piet, A. (2019). 1 Korinthe 15:12 – opgewekt UIT de doden. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/1korinthe-1512opgewekt-uit-de-doden/ 29
Wanneer de Heer neerdaalt en de Zijnen roept: wie zullen Hem dan ontmoeten in de lucht (1Thes.4:13-18)? De bazuin is een groot genademoment. Misschien onbewust en onbedoeld, willen wij daar toch op één of andere manier een voorwaarde aan vastkoppelen.

Wie gaan mee bij de opname?


Page 0
Page 6
“Wij willen echter níet dat jullie onwetend zijn, broeders, aangaande hen die rusten, opdat jullie niet bedroefd zijn zoals ook de overigen die geen verwachting hebben. Want indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond, zo ook zal God hen die te rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren. Want dit zeggen wij jullie in een woord van de Heer, dat wíj, de levenden die overblijven tot de aanwezigheid van de Heer, in geen geval uitgaan vóór hen die te rusten zijn gelegd; want de Heer Zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden die overblijven, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn. Daarom, vertroost elkaar met deze woorden.” 1 Thessalonicenzen 4:13-18 [NCV] 9 1. Inleiding Wie worden met kracht weggenomen bij de bazuin van God? Daar willen we over nadenken aan de hand van een Bijbelstudie1 van broeder Knoch, die hij rond 1954 gepubliceerd heeft. Hij was toen al behoorlijk oud, al 80+. Dan kunt u er zeker van zijn dat het een goed doordachte én doorleefde studie is. 1 en 2 Thessalonicenzen spreken over onze verwachting. Je kunt de brieven van Paulus indelen in enkele groepen: • Romeinen, 1 en 2 Corinthiërs en Galaten; dat is de groep waarin vooral geloof naar voren komt. • Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen; dat is de groep waarin je vooral Gods liefde leest. Waarbij Efeziërs, net als Romeinen, één leerbrief is; waarna twee of drie brieven correctie geven, zowel inzake de wandel als het onderricht. Ze zijn geschreven in gevangenschap. • 1 en 2 Thessalonicenzen; deze spreken over onze verwachting. Dan hebben we: geloof, liefde en verwachting. De bekende drie die in de brieven van Paulus naar voren komen. 11
Page 10
Als mensen niet bewust geloven, zullen zij ook niet bij de bazuin mee gaan. “Daarentegen zijn er velen die wèl geroepen zijn, die van Hem hun redding verwachten, maar leven in een mist van traditie en misleiding. Zij hebben weinig kennis van de Schriften – zeker niet van de waarheid die voor de huidige tijd geldt – en weten nauwelijks iets van de geheimenissen.” … Vandaag de dag schrik je daar soms van; hoe weinig kennis er van de Schriften is. En als u dat verschil zou opmerken – als u met mensen uit een kerk in gesprek bent of komt – dan zult u dat weten. En dan wordt u zich ook bewust hoe ongelooflijk rijk u bent ten opzichte van wat men echt uit het Woord van God weet. “Zij volgen liever de leer van onze Heer en Zijn twaalf apostelen over Israëls koninkrijk dan de boodschap van Paulus voor de natiën. Wat staat ze te wachten? Zullen ook zij achterblijven?” … Broeder Knoch zegt dit: heel wat mensen geloven bewust in de Heer Jezus Christus tot redding. Maar zij volgen in de praktijk ‘de leer van de Heer Jezus en Zijn 12 apostelen’: het evangelie van de besnijdenis. Zij volgen niet het evangelie van de voorhuid2 dat Paulus bracht namens de Heer. Wat gaat nu met hen gebeuren? Wat staat hun te wachten? Zullen zij bij die bazuin achterblijven? Dat is een punt waar je over na kunt denken. Waar je vroeg of laat in gesprekken mee geconfronteerd zult worden. 14 “Andere gelovigen beweren dat zij bijzondere kennis bezitten, een speciale positie innemen.” … Mensen die – bijvoorbeeld – geloven dat zij na drie dagen weer zullen opstaan als zij gestorven zijn, de zogenaamde leer van de uitopstanding uit de doden, die wordt opgemaakt uit Filippenzen 3. Deze mensen geloven dat ze, net als de Heer, – verborgen – na drie dagen opstaan en naar de hemel gaan. En hoe zit dat met hen? “Sommigen zijn er zeker van dat zij deel uitmaken van de 144.000 verzegelden.” Openb.7:4 … En misschien allemaal mensen die bewust geloven in de Heer Jezus Christus. “Weer anderen geven de voorkeur aan een plaats in het bovenhemelse. Het is zinloos om al die tegenstrijdige aanspraken te inventariseren, want zij zijn allemaal onjuist – op één na. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat die wel correct is? Geen enkele menselijke logica of redenering is in staat om een dergelijk verwarrend en gecompliceerd probleem op te lossen. Wij zullen ons antwoord in de Schriften moeten zoeken.” … Daar gaat het uiteindelijk om: wat zegt de Schrift? “Paulus” – en dat moeten we als achtergrond ook weten – “heeft slechts korte tijd in Thessalonica verblijf gehouden. Nadien overleden daar enkele broeders. De achtergeblevenen vroegen zich toen bezorgd af wat er van hun doden zou worden.” 15
Page 12
“Wij willen echter níet dat jullie onwetend zijn, broeders, aangaande hen die rusten, opdat jullie niet bedroefd zijn zoals ook de overigen die geen verwachting hebben.” 1Thess.4:13 [NCV] Paulus was daar slechts drie sabbatten geweest, zo staat het in Handelingen 17. Drie, hooguit vier weken. En in die tijd waren heel wat mensen tot geloof gekomen, u kunt het nalezen in Handelingen. Daarna brak opstand onder leiding van de Joden uit; onder andere was ene Jason daarbij betrokken. Maar Paulus moest toen weg als gevolg van deze onrust. Dat lees je regelmatig in Handelingen: Paulus gaat het Woord spreken en doet dat met vrucht. En dan komt de tegenwerker3 en die gaat oproer, onrust, organiseren. Dat is een kenmerk van het werk van de tegenwerker onder gelovigen: onrust, oproer. Tegenspreken en dat soort dingen, dat zie je ook in Handelingen als je daarop let. En daar moet je op een geestelijke manier naar kijken want het is de tegenwerker, die mensen gebruikt om tegen die boodschap in te gaan. Om dat werk van God te verstoren en zo gelovigen uit elkaar te drijven. Dat gebeurt ook bij Paulus in Handelingen 17 en daarom moest hij weg. Later verblijft hij dan een veel langere tijd in Corinthe. En waarschijnlijk heeft hij van daaruit – omdat hij daar weer verenigd werd met Silas en Timotheüs – deze brief geschreven. Na Paulus’ vertrek kwamen enkele broeders te overlijden en de achtergeblevenen vroegen zich toen af wat er van hun doden zou worden. En wat zegt broeder Knoch in zijn artikel? 16 “Laten wij een van die doden voor ons onderzoek tot denkbeeldig proefpersoon maken. Wat wist en geloofde deze broeder?” … Hij neemt een uiterste: iemand die daar het Woord gehoord had en tot geloof was gekomen. Misschien tijdens Paulus’ aanwezigheid daar, dat zou kunnen. En wat wist hij? Wat geloofde deze broeder? “Paulus verzekerde de Thessalonicenzen dat iemand als deze behoorde bij degenen die de Heer in de lucht tegemoet zouden gaan.” … ‘Tegemoet zouden gaan’: dat staat letterlijk anders in de Schrift. In 1 Thessalonicenzen 4:17 lezen we in de nieuwe concordante vertaling: “Vervolgens zullen wíj, de levenden die overblijven, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot de ontmoeting van de Heer in de lucht.” “Lange tijd na diens overlijden, zou door Paulus vanuit zijn Romeinse gevangenis het Woord worden gecompleteerd en bekendgemaakt. Wij lezen dat de Thessalonicenzen zich van de afgoden hadden afgewend om slaven van de levende en waarachtige God te worden en uit de hemelen Zijn Zoon verwachtten.” 1Thess.1:9-10 … Zij leefden met de volharding van de verwachting van de Heer Jezus Christus. Als je een verwachting hebt, heb je ook kracht tot volharding. Je hebt een toekomst, je hebt iets geweldigs voor je en daar leef je naartoe. En dat geeft bijzondere kracht. Dat is de ‘volharding van de verwachting van onze Heer Jezus Christus’. 17
Page 14
En zij stonden in die richting; zij leefden waardig en dienden als slaaf4 en ze hadden een verwachting. Maar hoe zat dat precies? Zij wisten het niet. “Paulus uitte de wens om naar hen terug te keren om de gebreken van hun geloof recht te leggen. Zij waren nog onwetend inzake het de ontslapenen.” … “Nacht en dag smeken wij boven alle mate om jullie aangezicht te zien en het ontbrekende van jullie geloof aan te passen.” 1Thess.3:10 [NCV] ‘Nacht en dag smeken wij …’, ik vraag me wel eens af hoeveel Paulus dan sliep?! Dat was niet veel, je hebt wel van die weken dat je ook niet zoveel slaapt. ‘Het ontbrekende’ staat hier taalkundig in het meervoud, dus meerdere punten. Als je deze brief van Paulus leest, dan zie je dat hij verschillende dingen graag aan de Thessalonicenzen wil meedelen. Eén van de hoofdpunten lezen wij in 1 Thessalonicenzen 4:13-18. Paulus spreekt over geloof, liefde en verwachting. Dat is bijzonder als je bedenkt dat dit de eerste brief is die hij schreef. Want hij spreekt over dingen die deze hele periode van beheer van genade5 zouden blijven, tot de bazuin klinkt. Want als die bazuin klinkt, gaat geloof over in zien en gaat verwachting ingelost worden. Wat blíjft is de liefde, en dat is precies wat hij zegt in 1 Corinthiërs 13. Wat is bijzonder? Dat is dat Paulus in de eerste brief dingen schrijft die te maken hebben met het einde van het beheer van genade. En dat is door God zo geleid, 18 dat hij deze brieven zó, op die manier, heeft moeten schrijven. Zodat God, in Zijn wijsheid, al aan het begin van dit beheer van genade meedeelt welke verwachting de gelovigen hebben die bij het lichaam van Christus6 horen. Die verwachting stond van begin af aan vast. Dé verwachting voor het lichaam van Christus is de bazuin van God, en geen andere. Dát is de verwachting voor heel het lichaam van Christus, voor alle leden. Die Thessalonicenzen waren nog onwetend over de ontslapenen. Daarom is deze brief zeer leerzaam voor ons, voor ons geestelijk begrip. “Kortom, onze proefpersoon” – degene die al snel is overleden nadat Paulus daar geweest was, en nadat hij tot geloof was gekomen – “wist eigenlijk nog maar weinig van de grote waarheden die de tegenwoordige genade karakteriseren.” Die grote waarheden zouden pas later door de Romeinen-brief – en nog later door de Efeze-brief – bekend worden. De Efeze-brief is de brief die Paulus geschreven heeft in gevangenschap in Rome. Het was een algemene rondzendbrief waarin de grotere waarheden over Gods plan en de gemeente, het lichaam van Christus, bekend worden gemaakt. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen, die deel uitmaakt van het lichaam van Christus, in zijn of haar leven die grotere waarheden ook leert kennen. En daarmee geef ik eigenlijk al antwoord. Het gaat om alle leden van het lichaam van Christus. Maar is meer kennis hebben van het evangelie van genade, of diepere kennis, nodig? Nu, dat zullen we zien. 19
Page 16
“Wat moest er van hem worden?” … De broeder, die toen al heel snel overleden was, wist niets van de hoogste waarheden. En toch verzekert Paulus dat hij bij de bazuin is, en dat hij ook gewekt zal worden. “De apostel verzekert ons dat, als de Heer afdaalt, hij niet alleen samen met de levenden zal worden weggerukt, maar ook het eerst (Grieks: prôton) zal opstaan, vóór ons, de levenden.” 1Thess.4:16 … Dat is een bijzondere verwachting. Voor Israël lag de verwachting anders, dat konden zij weten uit de profetieën. Paulus heeft met de Thessalonicenzen gesproken uit het boek Daniël. Dat bewijst 2 Thessalonicenzen, daar kun je zo uithalen dat hij met hen uit Daniël gesproken heeft. Hij heeft in die korte tijd wel degelijk met hen uit de profetieën gesproken en het laten zien. Hij was een groot kenner van Tenach7. “Kan deze man” – degene die overleden is – “een Jood zijn geweest? Aangezien Paulus in de synagoge te Thessalonica voor de Joden predikte, is dat heel goed mogelijk.” Zoals hij gewend was ging Paulus eerst met de Joden spreken in de synagoge. Hij toonde vanuit de Schriften aan, dat hun Messias Jezus is en sommigen kwamen tot geloof. Enigen werden overtuigd, de meesten niet. Dat is verdrietig, maar het is zo. Wat gebeurt met hen die wegvielen? De Thessalonicenzen zaten daarmee. Dat was een pastoraal punt in die gemeente en Paulus gaat daar ook zo mee om. Die heeft daar met veel wijsheid, die hij van 20 God kreeg, aan hen over geschreven. Ze wilden weten wat zou gebeuren met hen die wegvielen. En dat merk je wel eens, dat gelovigen dat willen weten als een medegelovige overleden is. Wat zal met de overledene gebeuren? Nu, we hebben geweldige troostvolle woorden, juist in deze brief! We kijken naar dat ene voorbeeld, maar daar waren natuurlijk meer die de inhoud van deze brieven van Paulus niet kenden en stierven. Het duurde dan ook even voordat Paulus in Corinthe kwam en zijn brieven in Thessalonica bezorgd werden. Ze hadden zo niet eens kennis kunnen nemen van deze brieven; ze wisten niets van de bazuin. En toch – als we deze broeder nog even als voorbeeld vasthouden – zal hij ook bij de bazuin zijn, hoewel hij daar nooit van hoorde. En dan hebben we het nog niet over grotere waarheden waar hij ook geen kennis van heeft kunnen nemen. Hoe hadden degenen die al ontslapen waren, geleefd? Degenen die ‘rustten’ – een prachtig woord – hoe leefden zij? Wat was hun verwachting? Ze hadden nooit van de bazuin gehoord. En wat gaat Paulus zeggen over die overleden gelovigen in vers 14? Hij snijdt aan: “Want indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond, zo ook zal God hen die te rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren.” 1Thess.4:14 [NCV] Nu, de overleden mensen die geloofden dat, want ze hadden het gehoord van Paulus. Zij geloofden dat Jezus stierf en opstond, als enige grond en basis voor redding. En daarom zal God hen, die te 21
Page 18
rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren. Dat is het eerste punt, en later werkt hij verder uit wat hij daarmee bedoelt, wat hij daarvan van de Heer had ontvangen. Wat geldt voor de overleden gelovigen? God zal hen door Jezus gezamenlijk met Hem voeren. Dat is het eerste wat hij opmerkt, en het tweede is: de Heer Zelf zal, met de bazuin van God, afdalen van de hemel en de doden in Christus zullen eerst opstaan. “Want dit zeggen wij jullie in een woord van de Heer, dat wíj, de levenden die overblijven tot de aanwezigheid van de Heer, in geen geval uitgaan vóór hen die te rusten zijn gelegd; want de Heer Zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan.” 1Thess.4:15-16 [NCV] Broeder Knoch legt hier de nadruk op éérst (prôton). Zij zullen opstaan vóór ons, de levenden die bij leven die bazuin mogen horen. En het uitverkoren volk? Wat heeft het volk Israël als verwachting? Want deze overleden man kan mogelijk een Jood geweest zijn. Het zou kunnen dat hij, door de prediking van Paulus in de synagoge was gewekt, en zijn Messias had gevonden in de Heer Jezus Christus. Dat kan. Het volk Israël heeft een aardse toekomstverwachting als je Tenach leest, met name de profeten. De God van de hemelen zal een koninkrijk oprichten en Hij zal daarbij Zijn eigen volk Israël inzetten. Dan is de prediking al duidelijk in Daniël 2 bijvoorbeeld. En Mattheüs vervolgt en spreekt over “het koninkrijk van de hemelen”. Dat is uit 22 Daniël 2 en 7 aangesneden als je die tekst voor ogen hebt. Alleen dat is lastig, Daniel is helemaal niet zo’n makkelijke profeet. Maar dat was en is de verwachting voor Israël: aardse toekomst. Het koninkrijk hier op aarde dat door de ‘steen’ – die zonder handen wordt losgemaakt – gevestigd wordt; de Heer Jezus Christus Zelf. Hij is de Koning van het koninkrijk. Hij is de grote Koning en Hij komt. Dus die broeder had ook een Jood kunnen zijn en “dan zou hij méér van God moeten hebben geweten”, zegt broeder Knoch. “Ook van Diens handelen met Israël door de Schriften heen. Maar zelfs dan – wát zou hij hebben kunnen weten, net als een Jood van vandaag, van de tegenwoordige waarheid? Waarschijnlijk zou hij een sterke neiging hebben, om zichzelf hoger dan de rest te achten en een vooraanstaande plaats in het koninkrijk verwachten.” Als hij dat gedacht zou hebben, dan was dat op grond van de Schrift heel logisch. Want de Schrift laat zien dat Israël licht voor de volkeren zal zijn. Zij zullen het Woord en de onderwijzing laten uitgaan uit Sion en Jeruzalem en zo zullen zij tot opbouw zijn. Zij hebben dus wel die specifieke plaats, hoger dan de andere volken. “Zelfs nu nog zijn er gelovige Joden die alle brieven van Paulus bezitten, maar de voorkeur geven aan die van Petrus.” … En dat zijn Joden die echt in Heer Jezus Christus als hun Messias geloven, en toch geven zij voorkeur aan Petrus boven Paulus. Maar er zijn er ook die wél zicht hebben op de brieven van Paulus. “Toch geeft Paulus' onvoorwaardelijke uitspraak in zijn eerste brief 23
Page 20
aan de Thessalonicenzen ons de volle zekerheid dat zelfs die Jood zou worden weggerukt.” … In 1 Thessalonicenzen 4:14 lazen we: “Want indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond, zo ook zal God hen die te rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren.” [NCV] Indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond … dat is de kern, daar draait het om. Dus wie het ook is, of het iemand uit de natiën – heidenen of volkeren – is, óf iemand uit de Joden, dat maakt niets uit. Paulus maakt geen onderscheid in zijn uitspraak. Vleselijke afkomst wordt niet genoemd en ik denk dat dát juist vol betekenis is. In kerken gelooft men niet in een gefaseerde opbouw van de toekomst; de bazuin van God, de jaarweek van Daniël, het koninkrijk dat komt – de 1000 jaren Openb.20:1-7 – en de grote witte troon. Men gelooft alleen in de jongste dag, dat een eindpunt van Gods plan komt bij de grote witte troon, wanneer de Heer de ‘schapen’ van de ‘bokken’ zal scheiden, en dan de nieuwe schepping. Hoe dat dan zal gaan, daar heeft men vaak allerlei voorstellingen bij. En ze hopen dat ze bij de ‘schapen’ zullen horen, niet bij de ‘bokken’. Helaas, zo heb je nogal wat mensen in kerken die dat denken. Men heeft geen verwachting van een komst van de Heer met de bazuin. De komst van de Heer, als Hij Zijn voeten op de Olijfberg zet, en de 1000 jaar is voor hen eigenlijk niet aan de orde. Natuurlijk zijn er oprechte gelovigen, die de Heer Jezus kennen als hun Redder, ook al weten zij niets van de verwachting die je in de 24 brieven van Paulus leest, omdat er niet over gepredikt wordt. Of de predikant zegt dat je dat ‘symbolisch moet zien’. Ze hebben geen verwachting en toch geloven zij dat Hij Zijn bloed voor hen gaf als Redder. Zij geloven oprecht met hun hart. Ze kennen de verwachting die Paulus ons geeft niet, maar de overleden broeder in Thessalonica wist dat ook niet. Die heeft die brief niet kunnen lezen. Hij had die niet eens ontvangen; toch is hij bij de bazuin. Dit geeft de Heer aan Paulus, als troost en bemoediging voor de nabestaanden. Nog zo’n verwachting: binnen de evangelische beweging hebben nogal wat mensen de verwachting van een aards koninkrijk. Wat zal met hen gebeuren? Zij verwachten hetzelfde als Israël, dat ook uitziet naar een aards koninkrijk. Maar in de evangelische beweging gelooft men bewust in de Heer Jezus Christus voor persoonlijke redding. Hij heeft hun leven veranderd; dat ís nogal wat. Paulus schrijft: “… want de Heer Zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan.” 1Thess.4:16 [NCV] Hij zal afdalen van de hemel en de doden in Christus zullen eerst opstaan. En zo komen we weer bij hoofdstuk 4, vers 14: “indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond”. We ontdekken door die uitspraak – die aan het begin van dit beheer van genade gedaan werd – dat het hier eigenlijk om draait. Dit is de kern waar het om gaat en iemand die 25
Page 22
dat gelooft hoort bij de gemeente, het lichaam van Christus. Dit legt Paulus in zijn eerste brief neer. Het artikel gaat daar op in en we kijken opnieuw naar die overleden broeder, ons voorbeeld. “Als hij samen met ons zal worden weggerukt om de Heer in de lucht te ontmoeten, kan dan nog twijfel bestaan dat ook hij een lid van het lichaam van Christus is, ook al had hij daarvan nooit eerder gehoord?” … Die broeder had mogelijk niet eens gehoord van het lichaam van Christus, want in de eerste Corinthe-brief noemt Paulus dat het eerst. Degenen die daarbij horen zijn verzegeld met heilige geest. Zij ontvingen heilige geest, zijn daarin gedoopt. “Zou hij niet met God verzoend zijn, zelfs al zou hem nooit het geheimenis van het evangelie onthuld zijn? Ef.6:19 Zou hij niet veranderd worden en in onverderfelijkheid en onsterfelijkheid opgewekt worden, 1Cor.15:51-54 zelfs al had hij zich daarop nooit bij voorbaat kunnen verheugen? Hij verdient dit alles zeker niet, maar wie wel?” Rom.7:18 … U wel? Ik? Nee, wij verdienen dat geen van allen. Ook al ken je maar íets van de boodschap van Paulus … wie heeft wérkelijk ervaren wat het betekent dat je verzoend bent met God? Kol.1:21 Wie beseft dat helemaal? Dat is iets bijzonders. Als je verzoend bent met God, de Vader, ja, enorm! Het is iets geweldigs, als het tot je doordringt wat dat betekent. Toch zijn er genoeg bij wie het nooit zó doordringt, omdat het weinig 26 gepredikt wordt. En zo was het ook voor de overledene bij de Thessalonicenzen. Die had ook de boodschap van verzoening – zoals Paulus die later mocht neerleggen in zijn brieven – niet gehoord. Alleen de kern was gepredikt en daar zat alles in; dat Jezus stierf aan het vloekhout en opstond. En wat dat betekent mocht Paulus later in allerlei brieven uitwerken. Maar of dat, in enkele weken tijd, zo diepgaand gesproken had kunnen worden door Paulus? Nee, toen heeft hij dat niet mogen onthullen. “En als een volledig begrip van al deze waarheden essentieel is, wie heeft zich dat eigen kunnen maken?” … Neem de rechtvaardiging8 om niet, wat dat werkelijk betekent in de Romeinen-brief. Rom.3:23-25 Het is voor een gelovige vaak moeilijk te beseffen wat dat inhoudt. Wat voor grote rijkdom je daardoor ontvangt als dat tot je doordringt, als God je dat geeft. Maar wie zou dat zich allemaal eigen kunnen maken …?! Het gaat niet om onze kennis van die waarheden. “Zou dit allemaal niet misplaatst zijn in een beheer van overvloeiende genade?” … Ik denk dat broeder Knoch hier terecht wijst op die genade, dat het een groot genademoment is, de bazuin. Misschien onbewust en onbedoeld, willen wij daar toch op één of andere manier een voorwaarde aan vastkoppelen. Maar, omdat het genade is, en dus onverdiend, kun je geen voorwaarden stellen. Het enige wat Paulus noemt is: indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond. Dat is het enige punt, de kern. En hoe je voor de rest van je geloofsleven je 27
Page 24
bewust wordt van allerlei waarheden? Want het zijn gewéldige waarheden in het evangelie van Paulus; dat willen we graag uitdragen, daar staan we voor – maar wie kan zich dat in het geloofsleven alles eigen maken? We kunnen ook een ander uiterste nemen. Iemand die op het laatste ogenblik van deze tijd van genade tot geloof komt: de volgende dag klinkt de bazuin. Kan iemand in 24 uur al die waarheden van Paulus beseffen? Dat gaat niet! Dit is het andere uiterste, dat in wezen hetzelfde is als je spiegelt. Dan zou je weer voorwaarden kunnen stellen, maar: de dag van de bazuin is een genademoment! Het is die prediking waar het om gaat. Dat schreef Paulus ook aan de Corinthiërs. Het evangelie, dat hij hen had overgeleverd, was dat Hij – Jezus – was gestorven naar de Schriften, dat Hij was begraven en dat Hij was opgewekt naar de Schriften. 1Cor.15:3-4 Dus hij legt in de eerste verzen van 1 Corinthiërs 15 de kern neer; al het andere komt daaruit voort. “… zo ook zal God hen die te rusten zijn gelegd, door Jezus tezamen met Hem voeren. Want dit zeggen wij jullie in een woord van de Heer, dat wíj, de levenden die overblijven tot de aanwezigheid van de Heer, in geen geval uitgaan vóór hen die te rusten zijn gelegd; want de Heer Zelf zal, met een bevel, met de stem van de vorst van de boodschappers en met de bazuin van God, afdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan. Vervolgens zullen wíj, de levenden die overblijven, gelijktijdig tezamen met hen weggerukt worden in wolken, tot de ontmoeting van de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd tezamen met de Heer zijn.” 1Thess.4:14-17 [NCV] 28 Allemaal, dat hele lichaam van Christus. Zowel de ontslapen gelovigen die te rusten zijn gelegd in de loop van de tijd – en dat zijn er natuurlijk nogal wat sinds de gemeente begonnen is – én de levenden die overblijven. Let op dat “gelijktijdig” en “tezamen met”; dat is één groep als geheel. We hadden het eerder over mensen die denken dat als zij overleden zijn, zij na drie dagen zullen opstaan en dan bij de Heer zullen komen. Nee, wij zullen gelijktijdig, tezamen met al die ontslapen gelovigen, veranderd worden en Hem ontmoeten in de lucht. Dat sluit gelijk zo’n gedachte uit van: een bepaalde groep die bepaalde waarheden moet kennen, want dat hoor je bij hen die dat voorstaan. In hun boeken lees je de voorwaarden. En waar is dan die genade gebleven? Zo leg je een voorwaarde op gelovigen en op grond waarvan? Moeten ze eerst aan de voorwaarden voldoen en dan pas …? Nee, het is een genademoment, dat schuift alle menselijke voorwaarden aan de kant. “Geldt niet voor ons allemaal het Schriftwoord: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben’?” 1Cor.2:9 … Zij die Hem liefhebben zijn al de leden van het lichaam van Christus. En als we het hebben over “wat geen oog heeft gezien, al wat God bereid heeft …”, dan kan de één iets van die heerlijkheid smaken en de ander kan daar iets van proeven, en weer een ander heeft daar iets van tot zich kunnen nemen. Bij een aantal is het doorgedrongen en bij 29
Page 26
anderen dringt het wellicht minder snel door, of niet. Maar wie kan zeggen dat hij of zij dat totale van die heerlijkheid kan omvatten? Dat kan toch niemand?! Het zijn allemaal gradaties, daar zien we dat het gaat om geloof. “God heeft aan ons veel door Zijn geest geopenbaard, desalniettemin zullen wij ons verbazen over alles wat Hij voor ons nog in petto heeft, ongeacht hoeveel wij reeds zouden weten. Is het niet merkwaardig dat de eerste Thessalonicenzen-brief, waarschijnlijk ook de eerste van Paulus’ brieven, zo diep ingaat op het einde van deze bedeling (Grieks: oikonomia)” – dat betekent letterlijk ‘huiswet’ of ‘huisregel’; dit beheer van de genade, dit beheer van het geheimenis – “die destijds voor een groot deel nog verborgen was? Zien wij hierin niet Gods wijsheid om zo allerlei verwarring weg te nemen die Zijn heiligen zou kunnen benauwen? Bijvoorbeeld over de vraag waartoe die heiligen behoren, die leefden in de periode dat de tegenwoordige waarheid nog maar gedeeltelijk bekend was of die nooit veel van de geheimenissen gehoord hebben. Dat wordt ons met behulp van onze proefpersoon duidelijk. Ook die heiligen zullen deze dingen te weten komen, maar in de toekomst. Hetzelfde geldt in feite ook voor ons met betrekking tot de genade die dan ons deel zal zijn.” … Ieder zal bij de Heer zijn en ieder zal de heerlijkheid, en de inhoud van datgene wat het evangelie van Paulus betekende, duidelijk gemaakt worden. Dat zal de Heer op dat moment waarschijnlijk heel snel duidelijk kunnen maken, omdat we een overmaat aan geest hebben ontvangen en omdat onze hersencapaciteit volledig wordt benut. Want wij gebruiken onze hersencapaciteit nu maar voor een klein 30 percentage, maar dan 100 procent. Nou, moet u eens nagaan wat dat betekent! “Wij hebben nu ook de oplossing van een ander serieus probleem. Want waar moeten wij die grote groep van oprechte gelovigen plaatsen aan wie niet alleen de thans geldende waarheid is ontgaan, maar die zich ook hebben toegeëigend wat aan de besnedenen toekomt of aan de natiën na de komst van Christus’ koninkrijk op aarde?” … Denk alleen al aan de vervangingstheologie, want dat is een verderfelijk iets. Men stelt zich in plaats van Israël. De kerk is in de plaats gaan staan van Israël en heeft gezegd: ‘Wij zijn dat geestelijk Israël’, met alle verschrikkelijke gevolgen. Dat is waar broeder Knoch hier op doelt; het je toeëigenen wat aan de besnedenen toekomt. Je gaat op de plek van Israël staan, wat jouw plaats niet is. Die is door God toebedeeld aan het volk, met allerlei beloften die Hij ook zal waarmaken aan dat volk. De Heer maakt Zijn Woord waar; Hij vervult Zijn beloften en daar kunnen we op staan. Maar stel dat je in die gedachte opgroeit en nooit anders hoort? Dan ga je misschien wel mee in die gedachte en denk je dat je bij ‘het geestelijk Israël’ hoort. En toch ben je wel oprecht gelovig en God ziet het hart aan. Wij kunnen niet in de mensenharten kijken, ten diepste kan Hij dat alleen. Al die gelovigen zullen straks ook bij Hem zijn en dan zullen ze ontdekken: ‘Ja, wij horen helemaal niet bij het geestelijk Israël, het ligt heel anders’. Of: ‘Wij hadden gedacht dat wij een aardse toekomstverwachting hadden, maar nu blijkt het toch heel anders te zijn’. Al deze heiligen zullen, net als zij die weinig weten, dat gaan 31
Page 28
ontdekken. Maar men wordt geboren in een mist en men sterft – helaas vaak als het bijvoorbeeld om de toekomstverwachting gaat – in duisternis. “Sommigen hebben geopperd dat hun plaats in overeenstemming met hun geloof zal zijn.” … Als je nadenkt over de toekomst, en je kijkt rond zo vandaag in de christenheid, dan verbaas je je over allerlei verwachtingen die men heeft. Je hoeft maar heel even te gaan internetten en zoeken naar ‘christelijke toekomstverwachting’. Wat je dan allemaal tegenkomt! Echt een kakofonie aan geluiden en je denkt: ‘Maar hoe moet ik daar ooit ...?!’ Ja, en dat moet God je geven. Dat je bij de Schrift terechtkomt en daaruit mag gaan ontdekken wat Gods bedoelingen zijn; wat Zijn plannen zijn, wat Zijn toekomst is. Dan zal God je daar genadig in moeten zijn, dat je dat gaat zien. “‘Geloof’ in een leugen” – aldus het artikel – “is echter geen geloof in God en maakt van een vergissing nog geen waarheid. Over de toekomst doen veel valse gedachtegangen de ronde, die door ons allen ‘geloofd’ worden.” … Dus de één gelooft dit en ander dat. “Als daarvan alles uit moet komen, zou het in de opstanding een gekkenhuis zijn.” … Want de één gaat met de bazuin de Heer tegemoet in de lucht en de ander blijft op aarde, gaat door de grote verdrukking heen, en gaat het aardse koninkrijk in. En een ander denkt bij de 144.000 in 32 Openbaring 7 te gaan horen en een ander heeft wéér een andere verwachting. “Alleen Gods Woord zal worden vervuld en niet één van de voorstellingen die de mens zich heeft gemaakt.” … Ik ben heel blij met die zin. Daar kunnen we van uitgaan en dat heb je nodig in je leven. Dat iemand, door God geleid, de vinger legt bij dat Woord en dat doet broeder Knoch. Het voert je niet terug naar zijn visie, maar naar het Woord van God. Naar wat staat geschreven en dáár gaat het om! “Al deze heiligen zullen, net als de nog weinig wetende Thessalonicenzen, reageren op de roep van onze Heer om daarna voor altijd bij Hem te zijn.” 33
Page 30
3. Onze ervaringen in de praktijk “Wij raken nu een kwestie aan die voor eenieder van ons van vitaal belang is: wanneer zijn wij leden van het lichaam van Christus geworden? Veel van de hedendaagse gelovigen zijn als het ware in mist geboren en sterven in duisternis. In feite hecht de grote massa helemaal geen geloof aan levendmaking. Zij gelooft niet dat doden kunnen worden opgewekt, maar wel dat men na overlijden rechtstreeks naar de hemel gaat.” … Veel mensen die opgroeien in die mist, denken dat als iemand sterft, die persoon direct naar de hemel gaat. En als je doorvraagt komt men snel in verlegenheid, zo van: ‘Hoe ziet dat eruit? Wat is dat dan in de hemel? En wat gebeurt daar en wat ga je doen?’ En dat is moeilijk om uit te leggen. ‘Door sterven direct naar de hemel gaan’, zo denkt men. Alleen dat laat 1 Thessalonicenzen 4 niet zien. De Schrift openbaart dat je eerst zult opstaan. Een overledene hoort de bazuin, staat op, en zo gaat die persoon de Heer ontmoeten in de lucht, en pas dán gaat hij verder met de Heer mee naar de hemel, niet eerder. “Sommigen geloven dat men slechts drie dagen dood is, zodat voor de meesten de opstanding een gepasseerd station is!” … 35 Nou, dan zou voor de meesten de opstanding al geweest zijn. Moet je nagaan wat dat betekent; de opstanding, een geweldige waarheid. Toekomst! De toekomstige opstanding werd ontkend door Hymeneüs en Filetus. Die zeiden dat de opstanding al gebeurd was, 2Tim.2:17-18 terwijl dat juist een geweldige verwachting is en enorme troost biedt. “Wanneer alles wat men ‘gelooft’ waar zou zijn, zouden de meeste overledenen zich nu al in de hemel bevinden. Dan zou er geen opstanding van de doden meer komen zoals Paulus die aan de Corinthiërs had verkondigd.” … En daar wijdt hij dan een machtig hoofdstuk aan. Aan de opstanding (1 Corinthiërs 15). Geweldig om dat te lezen. “Reeds in Paulus’ dagen beweerden sommigen dat de opstanding reeds geweest was en gooiden daarmee het geloof van anderen ondersteboven.” 2Tim.2:18 Ik heb ze genoemd; Hymeneüs en Filetus. “Het persoonlijke ‘geloof’ van iedere heilige kan van tijd tot tijd verandering ondergaan. Zo kan het zijn dat wij – toen wij voor onze redding door het bloed van Christus tot geloof kwamen – aanvankelijk dachten dat dit te danken was aan ons berouw en de vergeving van onze zonden, en dat wij zo het koninkrijk waren ingegaan. Maar dit is niet voor het lichaam van Christus weggelegd. Want de heiligen die daarvan deel uitmaken, zijn gerechtvaardigd en verzoend en, als zij geloven, verzegeld met ‘de heilige geest van de 36
Page 32
belofte’ die onderpand van hun lotsdeel is, tot de vrijkoping van dat wat voor hen is voorzien, namelijk dat zij een vóórverwachting hebben in de Christus. Zij zullen Hem dan inderdaad horen als Hij vanuit de lucht roept.” … “In Hem ook zijn jullie – horend het Woord van de waarheid, het Evangelie van jullie redding, in Hem ook gelovend – verzegeld met de geest van de belofte, de heilige – die een waarborg van onze lot toedeling is, tot de vrijkoping van het voor ons toegeëigende – tot lofprijs van Zijn heerlijkheid!” Ef.1:13-14 [NCV] “De geest die wij hebben ontvangen toen wij tot geloof kwamen, bepaalt onze plaats en ook ons deel, waarvan die een onderpand is; dat gebeurt niet door onze onwetendheid of ons verkeerde ‘geloven’.” … We hebben een voorverwachting in de Christus. Waarom? Omdat wij een eerdere verwachting hebben dan Israël. De Heer bepaalt dat en zo zullen we met Hém dan dat moment meemaken! Het gaat om de verwachting in de Thessalonicenzen-brief, dus even een aantal kernpunten op een rij: waar ging het om? Paulus zegt: “Jezus bergt ons uit de komende verontwaardiging; God zal door Jezus ons gezamenlijk met Hem voeren.” • Eerste stap is: de bazuin klinkt. • Tweede stap: de doden in Christus staan eerst op. • Derde stap: wij worden weggerukt tot de ontmoeting van de Heer in de lucht, samen met de levenden. 37 Het is dus niet zo dat wij Hem tegemoet gaan, want dan lijkt het alsof je dat zelf doet. Nee, wij worden – daarin zijn wij passief – met kracht weggenomen. Wij worden weggerukt van deze aarde tot de ontmoeting van de Heer. Híj heeft ons dan weggegrist met kracht en snelheid, en dan zullen wij Hem ontmoeten in de lucht. Dat is onze verwachting en, helaas, in de NBG-vertaling lees je steeds van: “wij gaan uit, de Heer tegemoet”. Nee, wij worden weggerukt, de Heer handelt. Wij zijn passief en Hij grist ons weg, dat is wat Thessalonicenzen zegt. En daarmee vult Paulus het begrip ‘terugkeren’, of het begrip ‘aanwezigheid’ zoals we dat vertaald hebben. Aanwezigheid – parousia – is hier “de aanwezigheid van de Heer in de lucht”. Dat woord wordt in 1 Thessalonicenzen 4 op deze manier ingevuld. Deze context is een specifieke, waarin je leest over de aanwezigheid van de Heer. Die moet u niet verwarren met andere tekstverbanden – bijvoorbeeld Mattheüs 24 – waar ook gesproken wordt over “de parousia van de Heer”. Dat is een heel ander parousiagebeuren, een andere aanwezigheid, namelijk op de Olijfberg – een ander tekstverband dan 1 Thessalonicenzen 4. Wat je soms ontdekt bij mensen is dat zij op het woord ‘parousia’ redeneren en die twee contexten met elkaar verwarren. Dat gebeurt en je raakt de draad kwijt. Altijd een woord in z’n tekstverband laten staan en daaruit verstaan wat het begrip betekent. Dat is erg belangrijk als je bijbelstudie doet. Onze onwetendheid is er wellicht, zoals dat bij die overleden gelovige ook het geval was. En wat een troostvol woord mag Paulus meegeven 38
Page 34
aan de Thessalonicenzen, en – indirect – aan ons. Wat gebeurt er met hen die liggend rusten, die overleden zijn? Zij hebben toekomst! Zij hebben dezelfde heerlijkheid voor zich, die de levenden ook in het verschiet hebben. We zullen allemaal diezelfde heerlijkheid delen. Wat we eerder bespraken, was: “indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond”. Dat is het centrale gegeven voor deze tijd. Ieder lid van het lichaam van Christus kent dat echte geloof vanbinnen, in het hart. En dan gaat het om: je hebt gehoord en dat heeft geloof gewekt. En wij weten uit de Schrift, dat dit Gods werk is door Zijn geest, Fil.1:29 maar het gaat om geloven. En dan keken we naar: Moet je dan eerst iets weten van het geheimenis van het evangelie, de verzoening? Of over het ‘gezamenlijk-lichaam’ uit de Efeze-brief? Of iets van de onsterfelijkheid na de opstanding? Of wat het beheer van het geheimenis inhoudt? Dat zijn allemaal vragen die je zou kunnen stellen, maar de kennis van die waarheden is niet vereist. Want wie van al die leden van het lichaam van Christus kan zeggen dat je dit allemaal diep genoeg beseft zoals het aangegeven is in het evangelie? Dat onderstreept weer dat de bazuin, als die klinkt, een genademoment is. Daar gelden geen voorwaarden die wij misschien bewust of onbewust neerleggen. Ik denk dat dat belangrijk is, dat we dit goed tot ons door laten dringen. 39 Dat geloof is natuurlijk wel geloven in die belofte van God en dat Woord van God, wat je gehoord hebt. Geloven dat Hij je Redder is, geloven dat Jezus voor jou persoonlijk stierf en opstond. Geloof je dat met je hart? Dan hoor je bij het lichaam van Christus. Hoe jong of hoe oud je bent dat maakt niet uit, gelukkig. Als dat besef er is in de kern, dan is daar dat stukje geloof zou je kunnen zeggen. En dat is wat Romeinen 4 ook zegt – en dat vind ik altijd een bijzonder fijne tekst en dat wordt gezegd in verband met Abraham – : “… hem echter die niet werkt” – dat sluit alle voorwaarden uit – “maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”. Kijk, daar draait het om. Dit principe gold bij Abraham en dat is bij ons precies eender. Abraham geloofde God, en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend. Dat staat in Genesis 15, prachtig hoofdstuk! Elke keer als ik het lees ben ik erdoor geboeid. Dat is toch iets geweldigs? Totale afwezigheid van ‘werken’. Abraham hoort God, hoort Jahweh spreken, gelooft … en het wordt hem tot gerechtigheid gerekend. That’s all. En dat is geen werk, want Paulus schrijft: “hem echter die niet werkt, maar gelooft”. Dát is het evangelie, genade! “In Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.” Je kunt jezelf niet rechtvaardigen, dat doet Gód. Die verklaart jou rechtvaardig! Je kunt jezelf niet rechtvaardig maken, of jezelf ‘tot rechtvaardigheid bekeren’. Nee, Gód rechtvaardigt; Hij verklaart je rechtvaardig op grond van Zíjn geloof. Het geloof van Jezus Christus. 40
Page 36
“Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten; Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.” Rom.3:21-22 [SV1977] Proeve concordante vertaling: “Thans is echter, los van wet, gerechtigheid van God openbaar geworden (waarvan getuigd wordt door de wet en de profeten), een gerechtigheid echter van God door het geloof van Jezus Christus, voor allen en op allen die geloven. Er is immers geen onderscheid …”. [NCV] En geloof wordt gerekend tot gerechtigheid bij de individuele gelovigen. Dat is wat God ons geeft. Efeziërs 2 kunnen we toevoegen: “Want in genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet uit jullie zelf; het is Gods naderingsgave, niet uit werken, opdat niemand zich beroemt.” Ef.2:8-9 [NCV] “In genade” – dat is ons leefklimaat – “zijn jullie geredden, door geloof ” – dat is eerst het geloof van Jezus Christus – “en dit niet uit jullie zelf.” Duidelijker kan het niet. Het is Gods naderingsgave, niet uit werken – daar heb je het weer – opdat niemand zich beroemen zal. Geloven dat Jezus stierf en opstond … dat is het. Daar gaat het om, en dan heb je eventueel verschillende verwachtingen. 2Pet.1:1 We gaan terug naar onze werktekst: “Welhaast iedereen die de volwassenheid heeft bereikt, heeft kinderlijke en onjuiste geloofsopvattingen opzij moeten leggen.” … 41 En elke keer als je dat ontdekt, dan ben je daar blij mee, natuurlijk. Raak je kwijt wat niet goed was en: de Schrift ervoor in de plaats. “Stel dat wij, net als de man in Thessalonika, gestorven waren voordat wij kennis hadden van de waarheid die Paulus later zou ontvouwen. Zouden wij dan, net als hij, reageren op de roep van onze Heer als Hij afdaalt naar de lucht? Dat hangt niet van ons begrip, acceptatie of beantwoording af, maar alleen van het feit dat God ons in liefde tot het zoonschap heeft geroepen. Dat gebeurt niet overeenkomstig onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en de genade die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eonische tijden9.” 2Tim.1:9 … Alsjeblieft! Wat een rijkdom. Dan zijn onze werken niet aan de orde, absoluut niet. “Paulus bidt voor hen die verzegeld zijn met de heilige geest van de belofte, het onderpand van hun lotsdeel, om daaraan nóg een geest toe te voegen: die van wijsheid om te zien wat de verwachting van hun roeping is, wat de rijkdom van hun lotsdeel is en hoe enorm de kracht is die Christus uit de doden opwekte.” Ef.1:15-20 … Dus Paulus bidt voor die bijzondere toedeling van de geest, voor degenen die al met die geest verzegeld waren nota bene. Dus daar heb je kennelijk een bijzondere toedeling voor nodig, om die geheimenissen te kunnen verstaan. Je hebt een toedeling van de geest nodig, ook al ben je verzegeld. En iedere gelovige van het lichaam van Christus is verzegeld met de geest van de belofte, de heilige. Maar als Paulus bidt voor de gelovigen dat ze ook een toedeling mogen 42
Page 38
krijgen – “… opdat de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, jullie geeft een geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem …” Ef.1:17 [NCV] – dan wil dat zeggen dat er nog iets bijzonders door God gegeven moet worden. Zodat je als gelovige de diepere en grotere waarheden van de Efeze-brief gaat leren kennen, die geheimenissen. Kennelijk is dat nodig en gelovigen die niet tot dat besef komen? Ja, dat zijn toch gelovigen, die horen bij het lichaam van Christus, want daar zijn verder geen voorwaarden aan verbonden. “Klaarblijkelijk misten zij deze gave nog en bracht de geest van de belofte, het onderpand van hun lotsdeel, geen kennis van de hogere waarheden voor vandaag met zich mee. Toch doet dat niets af aan onze voorverwachting. Onder de wet, zelfs in het evangelie dat aan besnedenen is geadresseerd, moet altijd iets worden gedaan om de zegen niet te verliezen. Maar dat gaat niet op bij genade. Waar gefaald wordt of tegenstand geboden wordt, komt de genade zelfs beter tot haar recht, omdat zulke dingen het decor van haar rol vormen.” … Dat is een hele zin waar je over na kan denken, want dat ís nogal wat. Want waar gefaald wordt – waar we tekortschieten of waar tegenstand geboden wordt – daar komt de genade zelfs nog beter tot haar recht. Dat is bijzonder, goed om over na te denken. “Omdat zulke dingen het decor van haar rol” – die rol van de genade – “vormen.” Zo zegt hij nogal wat en weet dat broeder Knoch in zijn leven heel wat tegenstand ondervond. Dat was niet misselijk en dat is nog steeds zo. Als je echt het evangelie van de voorhuid aanhoudt, zul je op een gegeven moment, vroeg of laat, tegenstand krijgen, dat kan niet 43 anders. Dat is altijd zo, want dat openbaart de Schrift en dat laten levens van gelovigen zien. Maar dat is het decor waardoor die genade des te beter tot uitdrukking komt. 44
Page 40
4. De doden het laatst – de doden het eerst “Er bestaat een opmerkelijk verschil tussen het lot van de doden in Israëls opstanding en de onze. Dit kan ons helpen in te zien hoe overvloeiend onze genade is. De namen van Israëls vaderen staan geschreven in het boek van het leven en behoren, om hun werken, tot ‘de wolk van getuigen’ waarvan in de Hebreeën-brief gesproken wordt. Hebr.11-12:1 Toch worden zij niet onmiddellijk na het aanbreken van het koninkrijk uit de dood opgewekt. Op dat moment hebben de levenden voorrang.” … Degenen die leven als de Heer Zijn voeten op de Olijfberg zet, gaan het eerst het koninkrijk in, want zij volgen de Koning en waar de Koning is, daar is het koninkrijk. “De doden worden pas 45 dagen later opgewekt (= 1335 - 1290; Daniël 12:11,12). Dat staat lijnrecht tegenover het evangelie van Paulus, dat zegt dat de doden eerst zullen opstaan als de Heer naar de lucht afdaalt om ons tot Zich te roepen.” … Hier onthult Paulus iets bijzonders, iets dat sterk afwijkt van de verwachting van Israël. In het allerlaatste vers van Daniël wordt ook 45 nog iets daarover gezegd. Dat staat lijnrecht tegenover het evangelie van Paulus, dat zegt dat de doden eerst zullen opstaan. In 1 Thessalonicenzen 4 worden eerst de doden opgewekt, vervolgens worden zij, tezamen met de levenden, weggegrist. Bij het koninkrijk op aarde gaat het eerst om de levenden en pas dan worden de doden opgewekt; een andere volgorde. “De genade in Paulus’ brieven overtreft alle beloningen die voor de heiligen uit de besnijdenis zijn weggelegd. Zij gaat ze, zowel qua tijd als qua plaats te boven en er is geen dode die daar ook maar iets aan kan veranderen.” … Dan gaat het om kennen, geloven dat Jezus stierf en opstond. En kun je een vraag stellen als: ‘Petrus geloofde toch ook dat Jezus stierf en opstond en is Petrus dan ook bij de gemeente?’ Nee, want Petrus hoorde bij de twaalf apostelen van de besnijdenis, en die hebben een andere toekomstverwachting. Die zullen in de wedergeboorte op 12 tronen zitten om de stammen van Israël te richten. Matt.19:28 Petrus had een duidelijk andere verwachting. En is Petrus, zoals wij, verzegeld met de geest? Dat is niet een belofte die bij ‘de twaalf ’ naar voren komt, dus of hij verzegeld was? Dat valt sterk te betwijfelen, omdat verzegeling alleen bij het lichaam van Christus wordt genoemd. In Handelingen lees je dat de geest wel op de gelovigen uit de besnijdenis kwam, denk aan Petrus bij Cornelius in Handelingen 10. Daar viel de geest op hen, maar er staat niet dat zij daarmee verzegeld werden. 46
Page 42
Als je deel uitmaakt van het lichaam van Christus, is verzegeling een feit en we zijn verzegeld tot in de dag van de vrijkoping. Ef.4:30 Dat is een duidelijk onderscheid. En de gelovigen van de besnijdenis zullen straks in het koninkrijk op aarde zijn. Bij Petrus, Johannes of Jacobus lees je ook niet over verzegeling. “De Heer waarschuwde de levende heiligen uit de besnijdenis waakzaam te zijn. Want alleen degenen die waakzaam zijn, zullen tot Zijn gevolg behoren bij Zijn komst voor Israël. Voor hen komt de Zoon des Mensen even onverwacht als een dief. De één zal worden aangenomen, de ander achtergelaten, zoals in de dagen van Noach. Matt.24:37-51 De hoogste plaatsen in het koninkrijk worden ingenomen door degenen die dat verdiend hebben door volharding en lijden. Alleen zij die de Heer door Zijn bediening en verwerping heen waarachtig trouw zijn geweest, zullen de tronen in dat koninkrijk bezetten. Zij hebben een eigen gerechtigheid en beloning. Voor Paulus en zijn evangelie is daar geen plaats.” … Dit is een heldere lijn en daar moeten we goed naar kijken, naar een andere verwachting dan de heiligen uit de besnijdenis in Mattheüs 24. Er zijn verschillende verwachtingen. Kleine samenvatting: • Er zijn gelovigen die verwachten dat zij door de grote verdrukking gaan en op aarde blijven. 47 • Er zijn gelovigen die zeggen: ‘Wij worden inderdaad met de bazuin weggenomen van de aarde, maar wij komen later weer terug op aarde en zullen alsnog met Israël koningen en priesters zijn.’ • En er zijn gelovigen die verwachten met de bazuin van God de Heer te ontmoeten in de lucht en daarna te midden van de hemelingen te zijn om daar die bediening – waar Efeziërs het over heeft – te vervullen. “God echter, Die rijk is aan barmhartigheid vanwege Zijn onmetelijke liefde waarmee Hij ons liefheeft (ook ons, wij die dood zijn voor de krenkingen en de begeerten), maakt ons gezamenlijk levend in Christus – in genade zijn jullie geredden! – en wekt ons gezamenlijk op en zet ons gezamenlijk te midden van de hemelingen in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eonen tentoonspreidt de overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn mildheid voor ons in Christus Jezus.” Ef.2:4-7 [NCV] En wat gaat de Heer nu vervullen? Gaat de Heer al die verwachtingen vervullen? Dat kan toch niet, dan zou één groep van het lichaam van Christus later weer terugkomen op aarde, één groep zou achterblijven op aarde en één groep zou de Heer tegemoet gaan in de lucht en in de hemel blijven. Je kunt het lichaam van Christus toch niet in drie groepen splitsen? Dat zal de Heer toch niet doen? Het is toch één lichaam, een eenheid. De Heer gaat niet al die verwachtingen vervullen of wat mensen concluderen ‘op grond van’. 48
Page 44
Nee, de Heer gaat Zijn woord vervullen in de lijn die in de brieven van Paulus naar voren komt. “Want ons domein behoort aan de hemelen toe, waaruit wij ook de Redder verwachten, de Heer Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam zal omzetten, gelijkvormig aan Zijn heerlijkheidslichaam in overeenstemming met de werkzaamheid die Hem zelfs in staat stelt het al aan Zichzelf te onderschikken.” Fil.3:20-21 [NCV] Ons domein is in de hemelen. Ons domein behoort de hemelen toe, scherper gezegd (Grieks: huparkhō > ‘toebehoren’). Dat is wezenlijk ons domein. Daar is onze plaats in feite zegt Filippenzen, en dat is een weerslag – nagalm zou je kunnen zeggen – van de Efeze-brief. We zijn “burgers van een rijk van de hemelen” om het even zoals de NBGvertaling te zeggen. En dan laat Filippenzen zien: Hoe kun je wandelen als hemelburger? Hoe kun je wandelen als burgers van het rijk in de hemelen hier op aarde? Hoe stel je je op als gelovige in deze wereld, terwijl je voeten elke dag in de klei staan, om het eens op z’n Zeeuws te zeggen. 49 5. Hoe wij waakzaam zijn “Ook wij worden aangespoord om waakzaam te zijn. 1Thess.5:6 Toch ligt dat bij ons anders. De zeven jaren voordat voor Israël het koninkrijk aanbreekt, wanneer de dag des Heren duidelijk zijn schaduwen vooruitwerpt, zijn een absoluut dieptepunt in de geschiedenis van de aarde. Hand.2:19-20 Duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken.” Jes.60:2 … Als dat koninkrijk gaat aanbreken, wat zal er dan zijn? Duisternis. Donkerheid zal de volkeren bedekken. En wat gaat die duisternis en donkerheid in onze tijd enorm toenemen, wanneer je als gelovige daarnaar kijkt. Als je het licht van de Schrift daarop laat vallen, wat neemt de (geestelijke) duisternis hand over hand toe. En dat is precies wat Jesaja zegt. “De wereld is nu ook al in duisternis gehuld, maar daarvan zijn Zijn heiligen uitgezonderd.” … En zo haalt broeder Knoch de tekst aan uit 1 Thessalonicenzen 5: “Maar júllie, broeders, zijn niet in duisternis, opdat de dag júllie als een dief grijpt, want júllie allen zijn zonen van het licht en zonen van de dag; wij zijn niet van de nacht noch van de duisternis. Dus laten wij dan niet dommelen zoals ook de overigen, maar laten wij waken en nuchter zijn. Want zij die dommelen, dommelen ’s nachts en zij die 51
Page 46
dronken raken, zijn ’s nachts dronken. Maar wij, die van de dag zijn, zijn nuchter, aandoend het pantser van geloof en liefde en als helm de verwachting van redding: God plaatst ons níet tot verontwaardiging, maar tot toe-eigening van redding door onze Heer Jezus Christus, Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij dommelen, gelijktijdig tezamen met Hem leven. Spreekt elkaar daarom aan en bouwt op, de een de ander, zoals jullie ook doen.” 1Thess.5:4-11 [NCV] Wij, die van de dag zijn, zijn nuchter, geestelijk gezien. Nuchter zijn is heel goed als de tegenwerker ook bezig is, dat is heel belangrijk als gelovige. Gewoon nuchter; Schrift eronder! Aandoen, het pantser van geloof en liefde, en als helm: de verwachting van de redding. Daar heb je het weer: … geloof, liefde en verwachting. De bekende drie, die door de brieven van Paulus naar voren komen (zie inleiding). Geloof, liefde en verwachting doen wij aan als gelovigen. Essentieel bij onze wapenrusting. Ef.6:11-18 Geloof en liefde gaan ook hier weer hand in hand. Waar geloof is, is de liefde van God, en waar de liefde van God is, is geloof. Dat is ook een punt. Paulus koppelt dat op verschillende momenten, ook hier. “… en als helm de verwachting van redding.” Een helm is wat om je hoofd heen zit, dat beschermt je denken, zodat je niet in verwarring komt. Houd je aan die verwachting die in Thessalonicenzen 4 is neergelegd, want dat is wat de Schrift ons laat zien als gelovigen van het lichaam van Christus. Houd het daarbij en dat werkt als een beschermende helm om je hoofd. Het beschermt je gedachten te midden van al die verwachtingen en al die meningen en al die visies. 52 En je ziet op momenten de redenering komen. Hoe goed bedoeld ook, maar menselijke redeneringen zijn zo riskant, ook al zijn het oprechte, serieuze gelovigen die redeneren. Het gaat niet om die gelovigen, maar om de redeneringen; daar de Schrift onder leggen is erg belangrijk. Wat zegt God? Wat zijn de uitspraken? Wat stáát er? “Helaas moeten wij constateren dat vandaag de dag de meeste heiligen dommelen of dronken zijn en zich door geesten van dwaling en bedrog hebben laten vergiftigen. Velen maken het bonter dan de aanhangers van het koninkrijk die beweren dat de Heer Zijn komst uitstelt: zij menen dat de Heer helemaal niet komt! Sommigen beweren zelfs dat Hij reeds gekomen is! En wij, die aanspraak maken op nuchter zijn en niet liggen te slapen, zijn wij wèl klaarwakker? Wij moeten er niet aan denken door God net zo behandeld te worden als degenen die niet waken voor het koninkrijk! Want als wij dan het loon zouden krijgen dat wij verdienden, zouden wij zitten bij degenen die wenen en tandenknarsen. Maar voor ons is vertroosting en opbouw – en dat uitsluitend omdat God ons anders behandelt. Ons staat géén straf te wachten als wij in waakzaamheid en nuchterheid tekortschieten.” … “God plaatst ons níet tot verontwaardiging, maar tot toeëigening van redding door onze Heer Jezus Christus”, lazen we in 1 Thessalonicenzen 5:9. Wij zijn niet gesteld tot verontwaardiging. Ook al ben je, geestelijk gezien, in slaap gesukkeld als de bazuin klinkt; het feit dat je geestelijk wakker moet zijn is geen voorwaarde. De dood van Christus, Die voor ons stierf, dat is de grond voor ons, zegt Paulus. De basis! 53
Page 48
“Ongetwijfeld zijn er heiligen – denk maar aan Paulus, Timotheüs en Titus – die aan de vermaning niet te dommelen gevolg geven. Maar hoe zit het met ons en de rest? Wanneer dit af zou hangen van onze waakzaamheid en nuchterheid, verdienden wij het beslist niet levend gemaakt en weggenomen te worden om de Heer in de lucht te ontmoeten! Deze constatering illustreert precies hoe in dit beheer de alles overtreffende genade in de praktijk uitwerkt. Aan het einde van deze bedeling zal dan ook niemand voor zijn verleden gestraft worden door van de opstanding uitgesloten te worden – wat overigens bij de besnijdenis wel gebeurt. Om dit te benadrukken gebruikt de Schrift tweemaal achtereen, in 1 Thessalonicenzen 4:17 en 5:1, de woorden ‘gelijktijdig’ (hama) en ‘tezamen’ (sun): allen zullen wij gelijktijdig en tezamen worden opgenomen.” … We zijn misschien in slaap gesukkeld, moe, geestelijk gezien, maar toch: als die bazuin klinkt zullen wij erbij zijn. Gelijktijdig tezamen met Hem leven! Let op dat “gelijktijdig tezamen”. Dat had Paulus ook geschreven in 1 Thessalonicenzen 4 – “gelijktijdig tezamen met Hem” – dus daar grijpt hij terug op dat moment van de bazuin. Dat houdt dat leven dus in. Hem ontmoeten daar in de lucht; gelijktijdig, gezamenlijk! Wie horen bij het lichaam van Christus? Alleen Gods Woord, Zijn belofte, zal vervuld worden en het hele lichaam van Christus – al de verzegelden – zullen erbij zijn. Daar is niemand van uitgezonderd. Hoe wonderlijk iemands verwachting ook kon zijn, als je deel uitmaakt van het lichaam van Christus, dan zul je daarbij zijn. Dat is niet afhankelijk van onze verwachting. En dat is ook wat Paulus zegt in 54 Romeinen. Het is Gods keuze en het lag al tevoren vast wie bij dat lichaam van Christus zouden horen, al vóór de tijden, vóór de eonen. “… Die ons redt en roept met een heilige roeping, niet in overeenstemming met onze werken, maar in overeenstemming met Zijn eigen voornemen en de genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór eonische tijden …” 2Tim.1:9 [NCV] En dan is het heel eenvoudig met één zinnetje samen te vatten: indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond. Ieder die in deze periode van genade wordt geroepen, is erbij, is verzegeld. Ook al weet een gelovige misschien niets van de verzegeling af, of heeft die gelovige een heel andere verwachting. Eigenlijk kun je nooit zeggen als je elkaar tegenkomt, of over de ander zeggen: ‘Volgens mij horen “die en die” er niet bij.’ Dat is toch niet aan ons? Dat is iets wat de Heer vaststelt. En Hij kent toch al die leden van Zijn eigen lichaam het best? Als Eén het weet is de Heer het, en Die stelt dat vast en dat geeft ontspannenheid. Als je dat beseft ga je uit van: ‘Oké, medegelovigen.’ En trek je met elkaar op in het lichaam van Christus. ‘Geloof je ook dat Jezus jouw Redder is? Heel fijn: lid van het lichaam van Christus.’ En natuurlijk kun je zeggen: ‘Ja, maar er is zoveel verdeeldheid.’ Dat klopt, maar dat is in het vlees. De eenheid van de geest is er met al de gelovigen, en daar strekken we ons naar uit. We beijveren de eenheid te bewaren met de band van de vrede. Ef.4:3 Het eerste wat Paulus schrijft in Efeziërs 4 als het gaat om onze wandel: ootmoedige gezindheid. In Filippenzen word je daarbij bepaald. Fil.2:3-5 55
Page 50
Als we horen hoeveel geluiden er zijn, dan maakt dat ons ootmoedig en diep dankbaar naar God toe, nu we een rijkdom aan geweldige dingen uit het evangelie van Paulus mogen kennen. Maar ook dat is genade. Dat is niet omdat wij beter zijn dan anderen ... kom nou! Ootmoedige gezindheid is waar Paulus ons op wijst. Waar je bij terugkomt: ‘Heer, hoe is dat bij mij? Hoe heb ik mij opgesteld in het verleden?’ Dat kun je je afvragen in het licht van die uitspraken. 56 6. Naschrift “De Thessalonicenzen waren in verwarring gebracht door de gedachte dat de dag des Heren al was aangebroken. 2Thes.2:3 Maar wie Openbaring en Daniël bestudeert, weet dat die dag ten minste zeven jaren vóór Christus komst op aarde aanvangt. Tijdens die periode moeten de zegels geopend, de bazuinen geblazen, de schalen uitgegoten. Maar Paulus wees hen erop dat nog niet één van de tekenen van de dag des Heren aanwezig was. De mens van wetteloosheid was nog niet geopenbaard. Wetteloosheid schuilde nog onder de oppervlakte. Zolang zij er nog waren om zich te verzetten, zou die niet tot volle rijpheid kunnen komen. Zij moesten daarom verwijderd worden, voordat de dag des Heren zou komen. De dag des Heren is onverenigbaar met het tegenwoordige beheer van Gods genade. Daarin zet Jahweh, als de God van Israël, immers de hele natie op zijn juiste plaats om als priesters en koningen over alle natiën van de aarde te regeren. Verzoening verdwijnt. De Joden zijn weer dichtbij, terwijl de heidenen veraf zijn. Het is een dag vol van gerechtigheid en oordeel, maar dat typeert niet haar beginfase. Het zou immers tegenstrijdig zijn, wanneer wij verzoening prediken terwijl God Zelf Zijn bliksems van wraak op Israëls vijanden werpt. 57
Page 52
Samengevat: Alle heiligen hebben onder een vorm van verdrukking te lijden, maar uitsluitend Israëlieten zullen de grote verdrukking van de eindtijd moeten ondergaan. Dan zal de meest gewelddadige van alle pogroms hun trouw aan de Heer beproeven. Nu is God nog met de volken als zodanig verzoend, maar bij het aanbreken van de dag des Heren zal Hij een heel andere houding aannemen. Wij, die deelgenoot van deze verzoening zijn, leven met Hem in vrede en zijn Zijn ambassadeurs in de wereld. Voordat Hij oorlog kan verklaren en Zijn verontwaardiging over de aarde de vrije loop kan geven, moeten wij teruggetrokken worden. Vandaar dat wij een vóórverwachting hebben en Christus ten minste zeven jaren vóór Zijn wederkomst op aarde verwachten. Dan zal een uitkiezende opstanding plaatsvinden, waarbij de heiligen van de besnijdenis voor later achterblijven. Zowel levenden als doden zullen levend gemaakt worden en veranderd overeenkomstig hun hemelse bestemming. Dan zullen zij weggerukt worden naar hun Heer in de lucht, nog voordat voor de Joden de grote verdrukking aanbreekt, Gods verontwaardiging de aarde bezoekt, en de Zoon des mensen in heerlijkheid naar de aarde afdaalt.” Genade, daar wil ik mee afsluiten. Wie horen bij het lichaam van Christus? Allen die God tevoren uitkoos in Christus, vóór de nederwerping van de wereld10. 58 “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons zegent met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen in Christus, zoals Hij ons heeft uitgekozen in Hem vóór de nederwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn, in liefde ons tevoren bestemmend tot het zoonschap door Christus Jezus voor Zichzelf in overeenstemming met het welbehagen van Zijn wil, tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn genade, die ons begenadigt in de Geliefde.” Ef.1:3-6 [NCV] En als we om ons heen kijken, dan zeggen we: ‘Allen die oprecht geloven dat Jezus stierf en opstond hebben Zijn geest ontvangen en horen erbij.’ Dat is het punt, wat Paulus neerlegt in 1 Thessalonicenzen 4. Hij zegt dat in het gedeelte van de bazuin, over de toekomstverwachting – waar wij dan als gelovigen steeds over debatteren, wie wel of niet erbij zullen zijn. Ik denk dat dit debat in het licht van de Schrift niet zo moeilijk is. Het wordt uiteindelijk weer eenvoudig, net zoals met het einddoel van God dat in zo’n korte zin wordt gezegd: “God zal zijn alles in allen.” 1Cor.15:28 Dat is het grote einddoel van God. Het is zo’n eenvoudige zin om te lezen en daar zit zoveel achter, zoveel diepte! Maar God zet dat dan in zulke eenvoudige bewoordingen neer. Dat doet Hij kennelijk ook met: “indien wij geloven dat Jezus stierf en opstond.” En dat geeft antwoord en daar kun je dan alleen maar blij en dankbaar om zijn. 59
Page 54
Noten 1 A.E. Knoch – Shall we go through the Great Affliction? (Bron: Concordant Publishing Concern, USA, Unsearchable Riches 1931, p. 356 etc.) Vertaald en bewerkt door Alfred E. Dekker (1996) – Wie zullen worden opgenomen? 2 Twee groepen worden hier aangeduid aan de hand van het wel of niet hebben van het belangrijkste religieuze kenmerk voor de Jood: de besnijdenis. De niet-Joden, ook wel als “Grieken” aangeduid, worden dan als “voorhuid” aangesproken, elders ook wel “onbesnedenen”. “Maar daarentegen, toen zij zagen, dat aan mij het Evangelie der [= van de] voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dat der [van de] besnijdenis Gal.2:7 [SV1977] … gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der [van de] gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis zouden gaan …” Gal.2:9b [SV1977] Concordante vertaling: “Maar integendeel, toen zij zagen dat mij het evangelie van de voorhuid toevertrouwd was, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis (want Hij, Die in Petrus werkzaam is voor het apostelschap van de besnijdenis, is ook in mij werkzaam voor dat van de natiën) en toen zij de genade erkenden die mij gegeven is, gaven Jakobus en Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, opdat inderdaad wij voor de natiën, maar zij voor de besnijdenis zouden zijn …” 61 3 De tegenwerker: de duivel (Grieks: diábolos, letterlijk: door-éénwerper). 4 “Want zelf berichten zij over ons wat voor ingang wij bij jullie gehad hebben en hoe jullie je hebben omgekeerd naar God, weg van de afgoden om de levende en waarachtige God als slaaf te dienen en Zijn Zoon uit de hemelen te verbeiden, die Hij heeft opgewekt uit de doden, Jezus, die ons bergt uit de verontwaardiging die komt.” 1Thess.1:9-10 [NCV] 5 In iedere periode van beheer geeft God iets bijzonders. Nu is dat genade. In (de periode van) het beheer van genade laat het kruis zien, dat God door Zijn Zoon gedaan heeft wat de mens niet kon, en, dat de mens God daarvoor mag danken. God zet Israël voor langere tijd aan de kant en geeft genade met uitroeping van de gemeente die het lichaam van Christus is. Hij roept Saulus van Tarsus Hand.9: 15-17 om Zijn instrument te zijn in de wereld. De periode tot Handelingen 28 vormt de periode van het beheer van overgang. God geeft rechtvaardiging en verzoening. Paulus sluit de deur naar het koninkrijk met Jesaja 6. Hand.28: 25-29 (Bron: Mededelingen voor reizigers, (2004) Stg. E-HDepot Nederland, ebenhaezer.nl; concordante-publicaties.nl) 6 Het lichaam van Christus is de uitgeroepen gemeente: ‘Nú verheug ik mij in mijn lijden ter wille van jullie en vul in Zijn plaats in mijn vlees aan, wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus ter wille van Zijn lichaam, dat is de uitgeroepen gemeente.’ Kol.1:24 [NCV] 7 Tenach: een Hebreeuws acroniem dat gevormd is uit de eerste letters van de drie onderdelen waaruit het is opgebouwd: T van Thora 62
Page 56
(Onderwijs); N van nebe’im (Profeten); CH van chetoebim (Geschriften). (Bron: Wikipedia) 8 Rechtvaardiging: In Romeinen 3 wordt geen vergeving van zonden, maar “rechtvaardiging om niet”, in Zijn genade, door de vrijkoping in Christus Jezus, verkondigd. Geen werken van de mens vereist. Het evangelie van God draait om de dood en opstanding van onze Heer Jezus Christus uit de dood, en van tussen de doden uit. Dat is de boodschap, het goede nieuws, dat ook “het evangelie van Christus” of “de genade van Christus” genoemd wordt. Gal.1:6-9 (Bron: Gorter, D. (2012). Woord Vandaag, da-ath.nl) Bij rechtvaardiging kan niets meer tegen je ingebracht worden om je te veroordelen, omdat je rechtvaardig bent verklaard. Rom.8:1 Het is dan ook duidelijk, dat rechtvaardig zijn veel verder gaat dan vergeving. Als je iemand vergeeft, dan zeg je: ‘Oké, je hebt dat fout gedaan, maar ik zal er geen gevolgen aan verbinden.’ Als je iemand rechtvaardigt, dan zeg je: ‘Ik zie geen fouten meer, ik kan je niet veroordelen!’ Bron: Amersfoort, T. Deels herschreven uit: Mededelingen voor reizigers, Stg. E-H-Depot Nederland (2004), Concordante Publicaties, https://concordante-publicaties.nl/studie/rechtvaardigheid/ 9-10 Een eon (Grieks: aiōn) is een (wereld)tijdperk. 63 DE EONEN IN OVERZICHT: Voor de eonen – God alles in Zichzelf 1e eon: Oorspronkelijke schepping, de wereld die er toen was. 2Petr.3:6 Gericht: nederwerping van de wereld – hemelen en aarde onder water. 2e eon: Herstel van Genesis 1, de oude wereld. 2Petr.2:5 Gericht: de grote vloed (8 mensen in de Ark gered) – groot deel van de aarde onder water. 3e eon: Tegenwoordige boze eon Gal.1:4 – het kruis. Gericht: vuur, gerichten van Openbaring 6-19. 4e eon: Het koninkrijk, de 1000 jaren. Openb.20 Gericht: vuur, zwavel, hemelen en aarde vergaan door vuur. 5e eon: Nieuwe hemel en nieuwe aarde, nieuwe schepping. Openb.21,22 Na de eonen – God alles in allen 64
Eén van de grootste vragen waar de mens tegenaan loopt is deze: waarom is er zoveel lijden? Menselijke filosofie en godsdienstige tradities zoeken naar verklaringen vanuit het verleden en/of naar een schuldvraag. Het antwoord van de Schrift staat daar haaks op.

Waarom blind geboren?


Page 0
Page 6
“Zij pakken dan stenen op, om op Hem te werpen. Jezus echter werd verborgen en kwam uit vanuit de tempel. En passerende nam Hij waar een mens, blind vanuit geboorte. En de discipelen vragen Hem, zeggende: ‘Rabbi, wie zondigde? Deze of de ouders van hem dat hij blind geboren zou worden?’ Jezus antwoordde: ‘Noch deze zondigde, noch de ouders van hem, maar opdat de werken van de God openbaar gemaakt zouden worden in hem.’” Johannes 8:59; Johannes 9:1-3 9 1. Wat voorafging … Ik wil u meenemen naar Johannes 9. En u heeft inmiddels wel gezien, dat de titel “Waarom blind geboren?” is. Johannes 9 is namelijk een hoofdstuk waarin een lange geschiedenis verteld wordt, die gaat over een man die blind geboren was. En dat begint met een conversatie over de vraag: waarom is deze man eigenlijk blind? Het grootste gedeelte van dit hoofdstuk wordt in beslag genomen door de geschiedenis hoe de Heer deze blindgeboren man op de sabbat geneest. En hoe dat vervolgens ook weer reacties oproept in de synagoge, eigenlijk conversaties – een heel twistgesprek – met de Joodse leiders. Dat alles wil ik eventjes voorbij laten gaan en daar zullen we ook geen aandacht aan gaan geven. Ik wil u eerst eens meenemen naar het laatste vers van Johannes 8. Ik pak mijn Bijbeltje er even bij, dat is wel zo makkelijk. Johannes 8, het laatste vers. Dat moet ik meteen even toelichten, want er komt namelijk een heel scherpe confrontatie, dat is typerend in het Johannesevangelie. Een scherpe confrontatie tussen de Here Jezus en de Joodse leidslieden in de tempel. En dan heeft de Heer een aantal dingen gezegd die voor hen volstrekt een brug te ver waren en je leest: “zij pakken dan stenen op”. Overigens, dit is geen NBG- of (Herziene) Statenvertaling, dit is een vertaling die vooral aansluit op de Interlineair1. Wat was de situatie? De Heer had zojuist, in het voorgaande vers, gezegd: “… voordat Abraham wordt, ben Ik”. Joh.8:58 Niet ‘was’, dat staat er niet2. En dan vatten zij dat op als godslastering en dat is precies de reden dat zij stenen opnemen. Later lees je dat ze dat 11
Page 8
nog een keertje doen, in Johannes 10. Ze pakken stenen op, om op Hem te werpen, Joh.10:31 en dan lees je: “Jezus, echter, werd verborgen”. Dat is opmerkelijk. In vrijwel alle vertalingen die ik geraadpleegd heb, lees je: ‘Jezus verborg zich’, maar dat staat er niet. Hij wérd verborgen, in de passieve zin. Hoe ik me dat moet voorstellen weet ik niet, je kunt daar allerlei dingen bij bedenken. Dat de discipelen zich over de Heer zouden hebben ontfermd? Nee, dat klinkt vreemd dat zij Hém beschermd zouden hebben, alsof Hij hún bescherming nodig had. Maar er staat gewoon: “Hij werd verborgen, en …” – staat er vervolgens – “Hij kwam uit vanuit de tempel”. Ze konden Hem dus niets doen. Het was bovendien Zijn uur nog niet, en dat was de directe reden. Je vindt het veel vaker dat er staat: “want het was Zijn uur nog niet”, bij allerlei gelegenheden wordt dat gezegd. Je leest dat al in het begin van het Johannesevangelie, als Hij daar is op die bruiloft in Kana, dat was het eerste teken dat Hij en public deed. En dan zegt Hij: “Mijn uur is nog niet gekomen.” Joh.2:4b [HSV] Dat is de rode draad, één van de thema’s die benadrukt wordt door Johannes. Alles is perfect getimed en de Heer is daarvan op de hoogte. En hier, bij de gelegenheid in Johannes 8, willen ze Hem dus ook stenigen. Dat was de straf op godslastering. Maar: “Hij werd verborgen en Hij kwam uit vanuit de tempel”. En dan wil ik er toch nog even iets over zeggen … Ik kan het niet nalaten om te vertellen dat ook dát weer zo’n prachtig ding in het Johannesevangelie is; het is niet alleen maar historie, het blijkt ook typologisch te zijn. Dat wil zeggen: er zit een hele laag onder, het spreekt ook van Gods handelen en van de tegenwoordige tijd. In dit geval: ze willen Christus stenigen, Hij, echter, werd verborgen en kwam uit vanuit de tempel. En ik zeg u hierin: dit is ook weer 12 zo’n type van Christus in de tegenwoordige tijd. Verworpen door de joodse godsdienst en buiten de legerplaats. ‘De legerplaats’ als aanduiding van de tempel; de gevestigde religie, het oude verbond dat zich conserveerde. “Want van de dieren waarvan het bloed als verzoening voor de zonde door de hogepriester het heiligdom werd binnengedragen, werden de lichamen buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.” Heb.13:11-114 [HSV] Ik wil dat ‘conserverende, oude verbond’ toch even toelichten. U moet zich realiseren, God had pakweg zes eeuwen tevoren, bij monde van Jeremia, al gezegd: “Er komen dagen dat Ik met het huis van Juda en het huis van Israël”, de twaalf stammen, “een nieuw verbond zal sluiten. Niet zoals ik dat deed in de dagen dat zij uittogen uit Egypte” – ik citeer het nu even vrij – “nee, een nieuw verbond. Ik zal de wet daar niet meer langer op hen leggen, maar Ik zal de wet in hun harten schrijven, zodat ze dat van binnenuit zullen doen”. Jer.31:31-34 Je leest zeven keer in Jeremia 31: “Ik zal, Ik zal, Ik zal!” En geen enkel gebod, geen enkele conditie, wordt aan de mens voorgeschreven. Daarom is dat nieuwe verbond dat God met Israël gaat sluiten, ook per definitie succesvol, want niets hangt van de mens af. God belooft enkel, Híj zal het gaan doen. En zo zal het ook gaan; van Israël wordt daarin niks meer verwacht. Het Jodendom heeft zich echter heel erg conservatief opgesteld. Dat wil zeggen: men heeft dat oude verbond willen conserveren. Men hield vast aan dat oude, terwijl God het nieuwe al had 13
Page 10
aangekondigd. En feitelijk, door iets nieuws aan te kondigen, had Hij het bestaande verbond voor ‘oud’ en ‘verouderd’ verklaard. En als u het niet geloven wilt, dan moet u dat maar eens nalezen in Hebreeën 8 vers 13, want daar staat het min of meer woordelijk zoals ik het nu zeg. Wel, hier verlaat de Heer de tempel. De tempel als embleem van de joodse godsdienst, van dat conservatieve. Nu gebruik ik dat in de negatieve zin van het woord. Dat wil zeggen: het vasthouden, het willen bewaren van het oude, terwijl iets nieuws zou komen. En hier werd de Heer verborgen én Hij verliet de tempel én Hij is verborgen van Gods leven. Deze drie kenmerken typeren Christus vandaag. Hij is verworpen door het Jodendom, Hij bevindt zich buiten de gevestigde religie en ook de religie van Godswege ooit. En waar is Hij nu …? Wel, Hij is nog steeds verborgen. Ook dat is een thema dat je heel dikwijls weer terugvindt in het Johannesevangelie. Men zegt: ‘Het Johannesevangelie is simpel.’ Het maakt heel veel gebruik van zwart-wit contrasten: licht – duister, leven – dood, haat – liefde en dat soort dingen en dat maakt het ogenschijnlijk eenvoudig. Maar wát een enorme lagen liggen daar nog weer onder en wát een diepgang! En inderdaad, Hij – Christus – is vandaag de Verborgene, eigenlijk al gedurende 2000 jaar. En daarmee is ook de termijn ongeveer aangegeven, want dan houdt deze verborgenheid op. Dan zal Hij uit de verborgenheid treden. 14 2. Men zoekt de oorzaak in het verleden We gaan het hebben over Johannes 9, maar dan zie je ook even wat daaraan voorafgegaan is. Hij kwam uit, Hij ging vanuit de tempel, Joh.8:59b en dan staat er (letterlijke weergave): “En passerende (voorbijgaande) nam Hij waar een mens …”. Joh.9:1a Dat ‘passerende’ verbindt het voorgaande hoofdstuk met hoofdstuk 9, zowel geschiedkundig als thematisch. Dat wil zeggen typologisch of qua betekenis, qua onderwerp, sluit het één op het ander aan. Terwijl de Heer dus de tempel verlaat – dat was op een sabbat weten we uit het vervolg – “nam Hij een mens waar”, zo staat het er. (Grieks > énas ánthropos : een mens.) En die man was blind (letterlijk) “vanuit geboorte”, sinds zijn geboorte. Hij werd geboren en toen reeds, was hij blind. Hij had dus nog nooit gezien. Je leest wel vaker in de Bijbel dat de Heer de ogen van blinden opende, maar deze man was blind vanaf zijn geboorte en dan lees je: de Heer nam een mens waar. En als er staat: “Hij nam waar”, is dat niet alleen een observatie. Als de Heer iets of iemand ziet, dan ziet Hij hem ook zítten. Dat bedoel ik dubbelzinnig, dat is heel mooi. Onlangs had ik het over het woordje ‘voorzien’. God voorziet de dingen. Hij ziet van tevoren dat wat er gebeurt, dat is ‘voorzien’. Ja, maar als God voorziet, dan gééft Hij ook. Dan is Hij daarbij betrokken en dan geeft Hij wat nodig is; Hij voorziet! Dat is dus dubbel. Dat is veel meer dan alleen maar: Hij weet van tevoren wat er gaat gebeuren. Hij ziet dat, Hij neemt dat waar, en 15
Page 12
zo is dat met deze man ook. De Heer ziet hem, Hij neemt hem waar, maar dán gebeurt er ook iets. En het zijn dan de leerlingen van Jezus die tot Hem komen, en dan staat er: “zij vragen hem, zeggende: Rabbi, wie zondigde?” Joh.9:2a Kennelijk was het dus al bekend bij hen dat deze man blind was vanaf zijn geboorte. Zij vragen dus “Rabbi” – want dat was wat de Heer toch was, een meester, een Joodse leraar – “wie zondigde?” Alleen in die vraag zit een veronderstelling, en de vooronderstelling van die vraag is al fout. Men zegt weleens: ‘Er bestaan geen foute vragen, alleen maar foute antwoorden.’ Vaak is dat wel zo, maar dat is niet áltijd zo. Een vraag kan fout zijn en dat is hier ook het geval. “Rabbi, wie zondigde?” Dan veronderstel je namelijk al dat er hier sprake is van een zonde, als oorzaak dat deze man vanaf zijn geboorte – hij was minimaal al 40 jaar, lees je later in deze geschiedenis – blind is. De leerlingen veronderstellen: er moet hier zonde in het spel zijn ter verklaring van het feit dat deze man al die 40 jaren blind was. “Wie zondigde?” En dan zijn ze wel zo open minded om de opties nog te noemen, maar één ding staat op voorhand al vast voor hen: dat er iemand gezondigd moest hebben. En dat is typisch menselijk, vooral typisch godsdienstig, om meteen een verband te suggereren, zo is de hele mindset. Er is sprake van lijden, van kwaad, van leed, of hoe het maar heten mag … en de oorzaak daarvan moet zijn: zonde. Komt u dit bekend voor? Zo wordt dat praktisch altijd verondersteld. Ook nu nog steeds in de christelijke dogmatiek: hoe komt het dat er lijden en kwaad in de wereld is? 16 Dat komt, hoe dan ook, van wie dan ook, door de zonde. Overigens, laat ik wel eventjes proberen daarin zo evenwichtig als mogelijk te zijn: daar is Bijbels gezien wat voor te zeggen. “Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben.” Rom.5:12 [HSV] Maar dat is de helft van het verhaal. Rom.5:18-19 Het is in ieder geval niet de diepste reden. Voordat ik aankom bij de reactie die de Heer geeft, eerst nog even verdergaan. En die man zit daar dan bij de ingang, of de uitgang, van de tempel; de beste plaats waar je jezelf in een dergelijke toestand dan kunt bevinden, want je mag toch iets verwachten van degenen die de tempel in- en uitgaan? Wat barmhartigheid van mensen …?! Maar dan blijkt dat je in het algemeen slecht gestuurd bent als je het van ménsen moet verwachten … Realiseert u zich: we praten niet over een abstract gesprek, een abstracte discussie over ‘het waarom van het kwaad in het algemeen’. Nee, het gaat hier over een concreet iemand. Over een persoon die ze daar zien liggen of zitten. Iemand waarvan ze het een en ander weten, in ieder geval dat hij vanaf zijn geboorte reeds blind was. Zoveel leed! Niet alleen maar die handicap, maar ook de gevólgen daar nog eens van. En zoveel jaren … ‘Heel zijn jeugd is verpest door het feit dat hij zo gehandicapt was’, zouden wij dan zeggen. En de vraag is dan: hoe kómt dat nu? En de oorzaak ‘moet dan wel’ in het verleden liggen … 17
Page 14
Deze veronderstelling is trouwens niet alleen godsdienstig, want als je het vraagt aan iemand uit de wereld – een mens die, naar wereldse wijsheid, God heeft weggeredeneerd (wat natuurlijk pure dwaasheid is, maar goed) – , dan is het in het algemeen zo dat de oorzaak van het leed ook in relatie gebracht wordt met iets uit het verleden. Ook als men geen religieus, geen godsdienstig, antwoord geeft, wordt gezegd: ‘dat komt door iets in het DNA’ of ‘er is iets medisch misgegaan in de moederschoot’ en ongetwijfeld is ook daar iets voor te zeggen. Over het geheel genomen zoekt men de oorzaak dus in het verleden. En ja, zulk leed aan God toeschrijven, dat Hij daarvan de schuld heeft, kán toch niet? En inderdaad, God heeft ook helemaal geen ‘schuld’. Daarom vind ik het prachtig om juist dit Bijbelgedeelte met u te bespreken, want het antwoord – dat kan ik u nu al vertellen – is zo magnifiek, zo geweldig! 18 3. Geen ‘erfschuld’ of ‘erfzonde’ Zij vragen: “Wie zondigt er nu eigenlijk?” in Johannes 9 vers 2. En dan beginnen ze met: “Deze? Of de ouders van hem?” Dat eerste lijkt me sowieso al vrij absurd, maar goed, je moet toch wat. Ik was ooit een keertje in Eilat en toen kwam ik in gesprek met iemand die zei: ‘Weet je dat de Bijbel ook reïncarnatie leert? De discipelen geloofden in reïncarnatie.’ Deze bewering verbaasde mij maar hij had een argument, dat was Johannes 9 vers 2. Het is vele jaren geleden, maar ik weet het nog heel goed. Hij dacht dat het feit dat de leerlingen opperden dat het mogelijk met de zonden van deze man, die van geboorte blind was, te maken zou kunnen hebben dat hij blind was, betekende dat die man kennelijk een voorgaand leven had gehad. Dat hij zich in een vorig leven misdragen had was volgens hem de reden, het motief, dat de man blind geboren was. Ik zal u besparen hoe dat gesprek verder ging, maar dat kun je natuurlijk nooit als argument voor het bestaan van reïncarnatie gebruiken. In het Jodendom heeft men trouwens wel gezegd: ‘In de moederschoot kan een mens al zondigen.’ Ja, dat is echt waar, ik heb dat in citaten gelezen. Want in de moederschoot kan er ook al van alles gebeuren. In de geschiedenis van Jacob en Ezau lees je dat de één de ander stiet in de moederschoot. “En de kinderen stieten (ook wel vertaald met: stoten) in haar binnenste tegen elkander.” Gen.25:22 [NBG51] 19
Page 16
En toen hebben de rabbi’s daaruit geconcludeerd dat daar dus conflict zou zijn. Zoals Fons Janssen dat “prenataal donderjagen” noemde … Maar goed, u begrijpt, dat is allemaal absurd. In ieder geval vind je geen van dat soort fantasieën in de Schrift terug, dat kun je er niet uit halen. Je kunt het er eventueel in leggen en in projecteren, maar het stáát er niet! Ja, wie heeft nu gezondigd? Heeft de man die blind was vanaf zijn geboorte dat zelf gedaan – wat een vrij absurde veronderstelling is; de gedachte ‘in de moederschoot zondigen’ is onzinnig – of misschien zijn ouders? En ook daar valt iets voor te zeggen, want je kunt altijd beweren: ‘het kan zomaar zijn dat een kind opgezadeld zit met de zonden van zijn ouders’, om maar iets te noemen. ‘Als je als moeder tijdens de zwangerschap gerookt of gedronken hebt, dan heeft dat zo zijn weerslag op het kind. Het kan er levenslang de last van dragen.’ U leest hier misschien een term die u kent. Als u christelijk groot geworden bent, en wat theologische kennis en termen hebt opgevangen, dan hebt u mogelijk ooit weleens van het woord van ‘erfschuld’ of ‘erfzonde’ gehoord. En nu bedoel ik niet dat de mens gewoon erfelijk belast is, want dat lijkt me vrij duidelijk, we zijn allemaal erfelijk belast. Maar weet u dat de begrippen ‘erfzonde’ of ‘erfschuld’ in heel de Bijbel nergens voorkomen? Het is heel gek, maar er zijn zoveel termen die wij kennen en die horen bij het algemene christelijke gedachtegoed, dat je bijna zou gaan denken: dat staat misschien wel op elke bladzijde van de Bijbel. Maar als je dat dan gaat nazoeken, dan staat het helemaal nergens. 20 Het idee van ‘erfzonde’ staat nergens. De Bijbel suggereert inderdaad ‘erfdood ’: “Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben.” Rom.5:12 [HSV] Dat wil zeggen: waarin mist de mens zijn doel? Wel, via Adam is de dood in de wereld gekomen. En Adam werd een sterveling en daarmee ál zijn nakomelingen ook. Wat wij dus erven is gewoon zijn sterfelijkheid. ‘Erfschuld’ vindt u nergens in de Bijbel, wel het tegendeel, trouwens. En dat is dat een mens niet verantwoordelijk gehouden wordt voor dat wat zijn vader, moeder of voorgeslacht gedaan heeft. “De zoon zal de ongerechtigheid van de vader niet dragen, en de vader zal de ongerechtigheid van de zoon niet dragen.” Eze.18:20b [HSV] 21
Page 18
4. Opdat hij genezen zou worden In een christelijk land met een veelal calvinistisch verleden, kennen velen dat idee van Adam: ‘het is begonnen bij Adam en toen is het fout gegaan … en met zijn zonden zijn wij belast en daardoor is het kwaad in het algemeen in de wereld gekomen en hebben we te maken met het leed en het lijden.’ Nu, in het geval van de leerlingen, zien zij deze concrete man. Hoe komt het dat hij blind geboren is? Heeft hij gezondigd of zijn ouders? En dan komen we bij vers 3, waar we goed op moeten inzoomen. De vraag is duidelijk. In de vraag zit een suggestie en wat je dan ziet in Jezus’ antwoord is: dat Hij daar volledig aan voorbij gaat. Jezus gaat niet mee in hun veronderstelling. Nee, Hij wijst helemaal niet op het verleden, Hij wijst op de toekomst! Luister naar wat de Heer dan zegt: “Jezus antwoordde: noch deze zondigde, noch de ouders van hem …”. Joh.9:3 Dat wil zeggen: er was geen sprake van zonde als motief, als reden dat deze man blind geboren werd, want dat lag in de vraag besloten. Daarmee wordt niet ontkend dat deze man ooit gezondigd zou hebben, of zijn ouders, maar de Heer geeft aan dat zondigen niet de reden is voor het gegeven dat deze man blind is. Dat deze man blind geboren is, en al die 40 jaren gehandicapt was en zoveel leed ten deel viel, waarom is dat? Het heeft in ieder geval niet te maken met zijn zonden, maar ook in het algemeen niet met zijn voorgeslacht. Wat de Heer dan trouwens ook zegt: “noch deze, noch de ouders van hem”. De zonde wordt sowieso niet als de oorzaak genoemd van de 23 blindheid van deze man. Wat dan wél? Dat wil je weten. Noch deze zondigde, noch de ouders van hem … “maar”, staat er dan, “opdat de werken van de God openbaar gemaakt zouden worden in hem.” Dit antwoord, ik gaf het u zojuist al aan, is zo totaal afwijkend! Het passeert ook de veronderstelling, eigenlijk de oogkleppen van de discipelen die automatisch in een bepaald stramien denken. Nee, het is totaal anders! Je moet niet naar het verleden kijken, je moet naar de toekomst kijken. Deze mens werd niet ziende gemaakt omdat hij blind was. Het is precies omgekeerd: deze man was blind opdat hij genezen zou worden! Hoe zou hij ziende gemaakt kunnen worden als hij niet éérst blind was? Dát is de reden. Er wordt dus helemaal niet verwezen naar het verleden of wat er fout gegaan zou zijn, integendeel. Er wordt gewezen naar de toekomst! 24
Page 20
5. God zegt Wie Hij ís Op het moment dat Jezus de woorden “opdat de werken van de God openbaar gemaakt zouden worden in hem” spreekt, was die man nog steeds blind. Al die 40 jaren daarvoor was hij blind met alle gevolgen van dien. En waarom was hij nu blind? Hij was blind opdat hij genezen zou worden. Het mooie hiervan is dat je een concreet voorbeeld ziet, het gaat hier niet over een filosofisch concept. Maar het antwoord is zó groots! Het is namelijk een universele waarheid die hier wordt uitgedrukt. In dit geval zien zij een man die blind geboren is, maar ga nu eens voor uzelf na hoeveel voorbeelden je daarvan zou kunnen bedenken. En waarom is dat nu eigenlijk? Er is trouwens een heel Bijbelboek dat over die vraag gaat, het boek Job. Dat is één van de oudste boeken van de Bijbel en gaat over die vraag. Eigenlijk ook niet filosofisch, abstract. Nee, ook naar aanleiding van Jobs lijden, alle ‘Jobstijdingen’ die hem waren overkomen. En dan steken de vrienden van Job – nadat ze eerst een week gezwegen hebben (en dat was volgens mij trouwens nog het verstandigste dat ze gedaan hebben) – van wal. Pas aan het einde van het boek gaat God het woord nemen, maar al die hoofdstukken ervoor lees je dat de vrienden van Job, en Job zelf, het woord nemen en filosoferen en religieus doorredeneren. Voortdurend zie je van een Elifaz, Bildad en Zofar, dat ze de reden zoeken in het feit dat Job zonden begaan zou hebben, en dat hem daarom dat alles was overkomen. En dan neemt God uiteindelijk het woord … 25 In heel het boek Job is het antwoord feitelijk niet dat God zegt: ‘Nou, om deze en deze reden …’. Als God het woord neemt geeft Hij geen antwoord, maar dan stelt Hij een wedervraag. Nou, één wedervraag? Dan stelt Hij heel veel wedervragen. Dan toont Hij de schepping en gaat Hij het hebben over allerlei fenomenen in het weer, in de natuur, in de dierenwereld, in de plantenwereld, noem maar op. En dan worden Job en zijn vrienden ondervraagd. “Waar was je? Weet jij, Job, wat Ik weet? Kun jij wat Ik kan?” Job 38 Of, nog anders gezegd, zoals Paulus in Romeinen 9 zegt: “Wie ben jij nu eigenlijk? Wie denk jij nu wel dat je bent?” Want de mens waant zich een mening te kunnen geven over dit soort grootse dingen, maar wie zijn wíj nu? Dit onderwerp komt vroeg of laat heel dicht bij elk mens. En elk mens heeft hier ook zo zijn mening over, vormt zich hier een gedachte over. De laatste weken heb ik er nogal eens een keertje mee te maken gekregen, vandaar ook dat ik dit gedeelte graag eens aanstip omdat dit namelijk het antwoord is; het is het Licht van de Schrift ! En daar heb je zo oneindig veel méér aan dan elke menselijke gedachte, mening of veronderstelling. Een tijdje geleden las ik een column van Youp van ’t Hek. Dat ging in dit geval over een jong kankerpatiëntje dat opgegeven was en dan wordt hij boos naar God toe. Hij wordt altijd weer boos op God. Onlangs zei een atheïst – het woord ‘atheïst’ betekent niet een ontkenning van God, maar het is de onvrede met een God, Die dit kwaad allemaal toelaat – : ‘Als ik bij Hem kom, dan heeft Hij mij wat uit te leggen en dan ga ik Hem vragen ...’. Als je dat hoort dan denk je echt: wie denk je nu dat je bent …?! 26
Page 22
Een piepklein mensenkindje! En als de volkeren, al die miljarden bij elkaar, al “een stofje aan de weegschaal” zijn, Jes.40:15 wie denk jíj dan dat je, als één van die zeven miljard mensen, bent? En wat denk je met een ‘paar ons hersencellen’ allemaal te kunnen bedenken?! We weten helemaal níks. Over het verleden nauwelijks iets, over de toekomst sowieso niks. En áls we over deze dingen al iets kunnen zeggen, dan is het omdat God Zelf het woord genomen heeft. Omdat God Zelf in de Schriften Zijn Licht daarover laat schijnen en dat doet Hij ook. En in het boek Job, ik verwees er zojuist naar, is het dat God geen antwoord geeft maar: Hij zegt Wie Hij ís. En dat doet Hij door Job retorische vragen te stellen. Het zijn allemaal vragen waarop Job stuk voor stuk het antwoord schuldig moet blijven. Hij kan dat niet zeggen, want een mens weet deze antwoorden domweg niet! Job.42:1-6 De les moet na zoveel vragen toch wel duidelijk zijn? De hint is eigenlijk na één vraag al duidelijk: wie ben ik om U daarover ter verantwoording te roepen? Wie ben ik om mijn mening te geven over zo’n groots ding? We begrijpen helemaal niets van de schepping, en van een microscopisch schepseltje begrijpen we al helemaal niks. Hoe meer we weten, hoe meer we beseffen dat we zo weinig weten. Dat zijn de verhoudingen. 27 6. Opdat de werken van DE GOD ... Weer even terug naar antwoord hier in Johannes 9, dat wijst in een totaal andere richting dan waar de mensen aan denken. Dat de man blind geboren is, heeft helemaal niets te maken met de zonden van zijn ouders of van hemzelf, totaal niet. Maar: opdat de werken van de God openbaar gemaakt zouden worden. In deze man! Wij denken veelal dat we zó deze geschiedenis kunnen lezen: de Heer geneest hem … en waarom? Ja, omdat hij blind was. Maar dat is hier het punt niet. De vraag is: waarom is hij blind? En dan zegt de Heer: “Opdat hij genezen zou worden, opdat hij zicht zou krijgen, opdat de werken van de God ...”. ‘De God’, het klinkt misschien vreemd in het Nederlands maar in het Nieuwe Testament is het vanuit de grondtekst iedere keer “de God”. Namelijk Die Ene, Die alles regisseert. Niet zomaar ‘een God’, een opperwezen dat ‘veel onder controle’ heeft. Nee, we hebben het over DE GOD, Die álles bedacht en gemaakt heeft, en tot Zijn doel gesteld heeft. De God, Die daar perfect op het juiste moment, op de juiste plaats, daar brengt waar Híj het hebben wil. Die GOD! “Opdat de werken van DE GOD openbaar gemaakt zouden worden in hem.” Het antwoord ligt dus niet in het verleden, het antwoord ligt hier, in Johannes 9, in de toekomst. Maar goed, die toekomst kenden ze nog niet, het moest openbaar gemaakt worden. Dat wil zeggen: die man was blind, opdat de 29
Page 24
Heer hem ziende zou gaan maken. Het was noodzakelijk dat hij blind was. En nogmaals, realiseert u zich: de Heer verklaart hier verder niet. Hij excuseert zich niet, nee, het is gewoon een vaststelling. Dit moest zo zijn opdat de werken van DE GOD, die hier door de Heer werden getoond, zichtbaar zouden worden. En dat is een universeel principe in de Schrift. 30 7. God legt Zijn eer in het kwaad Het kwaad in de Schrift is geen doel op zichzelf, maar God heeft er wel een bedoeling mee. Hij is een goede God. Hij wil het kwaad niet, nee, maar het kwaad is wel nódig. Als het niet nodig zou zijn, zou een goede God dat geen plaats geven, maar God geeft het kwaad wél een plaats. Jes.54:16 En daar kun je onvrede mee hebben, maar het is gewoon een vaststelling. Kijk om je heen: dat gebeurt. En hoe kan God dat doen? God geeft het een plaats. Waarom? Omdat Zijn weg altijd de beste is en Hij heeft daar inderdaad een bedoeling mee en het is noodzakelijk. Laat ik daar eens gewoon een rij voorbeelden van geven, want hier gaat het over een blind geborene. Waarom was hij blind? Wel, opdat hij ziende gemaakt zou worden. Hij kon niet ziende gemaakt worden, als hij niet eerst blind was. Zonder ziekte, geen genezing. Zonder ziekte dus ook geen Genezer. Als God Zich de grote Heelmeester betoont, heeft Hij inderdaad ziekte nodig. Zonder ellende, geen ontferming. Je kunt je niet over iemand ontfermen als er geen sprake is van lijden, van narigheid, misère en ellende, dat heb je nodig. Dit is een heel aparte: zonder lijden wordt liefde niet zichtbaar. Natuurlijk kan er liefde zijn zonder lijden, maar alleen door lijden heen wordt liefde zichtbaar. Heb je ooit weleens een keer een roman gelezen waarin liefde de boventoon voert die jouw hart raakt maar waarin geen leed voorkomt? 31
Page 26
Dat bestaat niet! En dat zou een uitermate saai boek zijn, trouwens. Liefde kan dan niet zichtbaar worden; het wordt alleen maar zichtbaar tegen een donkere achtergrond. Zoals sterren slechts zichtbaar worden als het nacht is, zo wordt het Licht van Gods liefde alleen maar zichtbaar tegen de donkere achtergrond van lijden. Het woordje ‘passie’ drukt dat heel mooi uit. Passie heeft namelijk twee betekenissen. Passie is ‘passion’, dat is lijden, maar passie is ook liefde, hartstocht. En waarom heeft dat ene woord twee betekenissen? Nou, het is anders. Dat ene woord ‘passie’ – in het Grieks páthos – heeft uiteindelijk één gedachte: alleen door lijden, door passie, wordt passie zichtbaar. Het heet ‘passie’ juist omdat het lijden liefde zichtbaar maakt. Het universele Bijbelse principe is: “door lijden tot heerlijkheid”. “Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?” Luc.24:26 [HSV] En Romeinen 8 vers 17 geeft aan: wanneer wij samen lijden, dan is dat opdat wij ook samen verheerlijkt worden. Slechts lijden maakt de heerlijkheid van liefde zichtbaar. Het leed in de wereld berust niet op een misser, maar is het noodzakelijke decor om GODS heerlijkheid te etaleren. Liefde tegen de achtergrond van haat. Barmhartigheid tegen de achtergrond van misère. Verzoening tegen de achtergrond van vijandschap. God is liefde. Maar wanneer is die liefde zichtbaar geworden? In Romeinen 5 vers 7 staat: “Niet licht zal iemand voor een 32 rechtvaardige sterven.” Maar goed, dat zou iemand nog doen … God, echter, bewijst Zijn liefde, hoe? Door Christus, Zijn Zoon; Hij deed Hem sterven toen wij nog zondaren en vijanden waren. Rom.5:6-10 Dat was het bewijs van Gods liefde. Juist dán bewijst liefde zich! En zo kun je doorgaan. Zonder dood, bestaat er ook geen levendmaking. Al het geweldige van het Evangelie, van ontferming, van liefde, van levendmaking, dat is toch de grote waarheid? Wij kennen een machtig God, een levende God! Ja, maar wat betekent het woordje ‘leven’ als je niet het contrast kent? Je kunt dingen alleen maar leren kennen juist door het contrast. Hij is de levende God, omdat Hij ook ál het leven maakt en triomfeert over de dood. Dat is de Bijbelse boodschap, maar zonder dat contrast van de dood, zou het niks betekenen. Het wordt openbaar, juist daarin. En God excuseert zich niet daarvoor, het is Zijn wijsheid. God heeft niet de schuld aan het kwaad, Hij legt Zijn eer juist in het kwaad. Omdat daarin, en daardoor, de werken van de God zichtbaar worden! 33
Page 28
8. Tegen díe achtergrond schijnt het Licht! Zonder dood geen levendmaking … Als je even doorbladert naar Johannes 11, dan krijg je de geschiedenis van Lazarus. En dan lees je dat de Heer het bericht te horen krijgt dat Lazarus ernstig ziek is. Dus dan zou Hij toch linea recta naar Lazarus toe moeten gaan, want hij bevond zich op grote afstand, om hem te genezen? Maar dan staat er: “Jezus nu had Martha, en haar zuster, en Lázarus lief. Toen Hij dan gehoord had, dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats, waar Hij was.” Joh.11:5,6 [SV1977] En dan zegt Hij er ook bij: “Deze krankheid is niet tot de dood, maar ter heerlijkheid Gods ; opdat de Zoon van God daardoor verheerlijkt worde.” Joh.11:4 En dan komt Hij bij het graf en dan vinden daar gesprekken plaats en dan zegt de Heer deze prachtige woorden: “Ik ben de Opstanding en het Leven.” Joh.11:25 En dan wordt de steen weg gewenteld en dan zegt Hij: “Lázarus, kom uit!” Joh.11:43 En toen bleek Zijn woord genoeg om hem zó te doen opstaan. Lazarus kwam uit het graf en hiermee bewees de Heer “de Opstanding en het Leven” te zijn. Hij had expres gewacht tot Lazarus gestorven was, zo staat het er echt. Waarom? De Heer wilde de bewijzen dat Hij triomfeert over de dood “opdat de werken van God openbaar zouden worden”. Hoe zou Hij zich de Opstanding en het Leven kunnen betonen, als er geen sprake zou zijn van de dood? 35 Zonder schuld, zou er geen vergeving3 zijn. Hoe vaak vind je dat ook niet in de Evangeliën: van ‘vergeving’? Denk aan die geschiedenis van Zacheüs. Luc.19:1-10 In dat huis werd, toen de Heer bij hem binnenkwam, ontferming bewezen. En alles wat Zacheüs misdaan had, het werd vergeven. Dat vertelt ook dat daar eerst sprake was van schuld. Alleen daar waar sprake is van schuld, kan ook sprake zijn van vergeving van schuld, en juist daarin toont en demonstreert God Zijn liefde. Zonder zonden, geen rechtvaardiging4, ziet u? Vergeving, bevrijding, rechtvaardiging, levenmaking, liefde, ontferming, al die gewéldige heerlijkheden – echt diamanten van het Evangelie – zijn ondenkbaar zonder dat contrast van ellende, lijden, dood, schuld en zonden. Onmogelijk. Romeinen 3 gaat hier ook over: “Want allen zondigden en derven (ook wel: lijden gebrek aan) de heerlijkheid Gods …”. En er staat bij: “… en worden om niet gerechtvaardigd door (letterlijk: in) Zijn genade …”. Rom.3:23,24a Om niet, ja. Allen zondigden, geen uitzondering. Maar juist tegen díe achtergrond schijnt ook het Licht en worden allen om niet gerechtvaardigd door Zijn genade! 36
Page 30
9. Het grote Goed dat Híj ons geeft Het kolossale antwoord dat de Heer geeft in Johannes 9 vers 3 – “opdat de werken van de God openbaar gemaakt zouden worden in hem” – daaruit blijkt: God is GOD. Die man is 40 jaar blind geweest, heeft enorm veel leed ondergaan en de Heer zegt: ‘En tóch is er nooit iets misgegaan. Nooit! Het maakt allemaal deel uit van Gods ontwerp.’ En dan zeggen mensen: ‘Dus jij geeft God de schuld ervan?’ Nee, niet de schuld. Hij krijgt de eer voor dat alles, en Hij wéét wat Hij doet! Jes.55:8,9 God vergist Zich nooit. Hij maakt geen fouten. ‘Ja, het is toen bij Adam misgegaan en de Heer ging het alsnog repareren’, weet je wel? Zo wordt het voorgesteld. Ik ben zelf ook zo groot geworden, met die gedachte: ‘God schiep een goede schepping en toen “ging het mis”. Toen viel er een engel uit Zijn hand. En die verleidde vervolgens het eerste mensenpaar, enzovoorts. Maar gelukkig … God “repareert” het weer.’ Dat is allemaal zo zielig. Je hebt dan geen GOD! Dan is het altijd een god die achter de feiten aan loopt: ‘het is toen misgegaan, goed, maar alle zeilen worden bijgezet om zoveel mogelijk mensen te redden.’ Waar Hij, kennelijk, ook al niet in slaagt … Het gevolg is uiteindelijk toch een enorme smet op Zijn naam, want het grootste gedeelte van de schepping gaat verloren. Ondanks de plechtige verklaring: “Hij laat nooit varen de werken van Zijn handen.” Ps.138:8 Aan de ene kant wéét men het, aan de andere kant bestrijdt en ontkent men het ook weer. 37 Maar bedenk: er is één GOD, Jes.46:9-11 er is nooit iets misgegaan. Het kwaad is er, het is noodzakelijk “opdat de werken van God openbaar zouden worden”. Zonder vijandschap, zou er geen verzoening zijn. Hoeveel vervreemding is er niet in de wereld? Dat mensen vervreemd zijn van elkaar? Hoeveel vijandschap is er niet? Ja, maar alleen tegen die achtergrond gaat het Licht van verzoening op, van liefde die alles overwint en die veel sterker is dan vijandschap en vervreemding. Zo’n God hebben we! Deze achtergrond is nodig om dát Licht te laten schijnen. “… En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende (letterlijk: vrede maakt) door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen (wederzijds) verzoenen zou tot Zichzelf, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook (wederzijds) verzoend …”. Kol.1:20,21 [SV1977] Zonder vijandschap, bestaat er geen verzoening. Het is ook zo logisch. Ik moet u zeggen: de één zit met andere vragen dan de ander, maar ik zat als kind altijd al zo te tobben over zulke vragen: ‘Hoe kan dat?’ En, eerlijk is eerlijk, dat neem ik mijn ouders absoluut niet kwalijk en ook de kerkgemeenschap niet waarin ik groot werd, daar gaat het mij niet om. Maar ik kreeg geen antwoord op mijn vragen, totdat ik God leerde kennen. Ik bedoel met allemaal hoofletters: DE GOD. 38
Page 32
Ik werd groot met een ‘God’ die achter de feiten aan liep, die het ook allemaal niet onder controle had. Het kwaad was een fout van de mens. Een misser van de mens, ja … maar uiteindelijk van Hém. Oké, Hij probeerde dat allemaal weer zoveel mogelijk te herstellen, maar daar slaagt Hij óók al niet in … Totdat je leert verstaan: “er is één God”. DE GOD, en Hij heeft alles in Zijn Hand. Alles … alles past in Zijn plan. Echt alles ! Nou, dat is GOD de eer geven. Zonder verlorenheid, geen redding, ook dat is logisch. Ik heb dit ooit van iemand anders gehoord, en het ontstelde mij. Diegene zei: ‘Weet je dat er één voorwaarde is om gered te worden? Eén voorwaarde voor de mens?’ En toen zei hij: ‘Je moet eerst verloren zijn.’ Ja, lógisch! Zonder verlorenheid, is er geen redding. Hoe kan God Redder van alle mensen zijn, zoals de Schrift zegt, als we niet eerst verloren zouden zijn? “Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig. Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad, omdat wij gehoopt hebben op de levende God, Die een Behouder (letterlijk: Redder) is van alle mensen, maar allermeest van de gelovigen. Beveel deze dingen, en leer ze.” 1Tim.4:9-11 [SV1977] Zonder dood, is er ook geen opstanding. En zonder kennis van kwaad, is er ook geen kennis van goed … Dat was al in de Hof en nu gaan we helemaal terug naar het begin van de Bijbel. Er waren geen twee bomen, ‘een boom van kennis van kwaad’ en ‘een boom van kennis van goed’, nee, één boom. Door te eten van het één – van die verboden vrucht – kreeg de mens kennis van kwaad. 39 Oké, dat begrijp je … maar de mens kreeg daardoor ook kennis van goed. Daarvoor kénde het eerste mensenpaar daar geen ‘goed’. Ze hadden het misschien goed, maar ze kenden het goed niet. Het werd niet openbaar. Het werd pas openbaar door van die vrucht te eten. Dat noemen ze in financiële termen een package deal. Dat wil zeggen: als je het één hebt, heb je het andere ook. Kennis van goed is niet los verkrijgbaar. Je kan dat alleen maar leren kennen door kennis van kwaad. Dat is een algemeen, Bijbels principe. Een of ander Engelstalig, Amerikaans bedrijf, excuseerde zich eens over hoe het er allemaal uitzag op de werkvloer. Er hing een bordje: “Sorry for the mess ”. Maar waarom dat excuus? Het is toch nog steeds ‘werk in uitvoering’? En dat geldt voor Gods werk ook. Mensen meten zich een oordeel aan over wat God doet. En God zegt: “still under construction”. Het is nog in aanbouw, Ik ben nog aan het werk – ‘werk in uitvoering’. En die vond ik ook mooi, dat was geen Bijbelse verklaring maar: “Today's pain, tomorrow’s gain”. De pijn van vandaag is noodzakelijk voor de winst van morgen. Nou, hoe mooi wil je het gezegd hebben? Dat is het! De pijn van vandaag, het lijden van de tegenwoordige tijd, is voorbijgaand, de heerlijkheid die gaat komen is onvergankelijk. De herinnering zal blijven, maar de pijn is van voorbijgaande aard. 2Kor.4:17 En het zal voor altijd zichtbaar maken Wie DE GOD is, en het grote Goed5 dat Híj ons geeft! 40
Page 34
Noten: 1 Voor degenen die dat niet kennen, ik ben gewend om de Interlineair erop na te slaan. Dat wil zeggen: de oorspronkelijke tekst waarin de Bijbel ooit werd opgetekend. De Interlineair is een woord-voor-woord weergave waarop mijn werkvertaling is gebaseerd, het is een vrij letterlijke vertaling. Op de website van Scripture4all.org is een Nederlandse Interlineair gelanceerd, die als pdf kan worden gedownload voor bijvoorbeeld tablet of smartphone. Een volledige interlineair van het Nieuwe Testament. Meer info: http://store.scripture4all.org/pdf/?l=nl 2 Johannes 8:58: “Jezus zei tot hen: amen, amen, Ik zeg jullie: voordat Abraham wordt, ben Ik.” Als u daar meer over wilt weten, zou u deze lezing kunnen beluisteren: Piet, A. (2017). Abraham gezien? (2017). GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/abraham-gezien/ 3 Over het begrip ‘vergeving’ kunt u meer lezen in Bijlage 1, 2 en 3, zie pag. 43-48. 4 Over het begrip ‘rechtvaardiging’ kunt u meer lezen in Bijlage 1, 2 en 3, zie pag. 43-48. 5 Aanvullend artikel: Het gewicht van lijden, zie: Bijlage 4, pag. 49. 41 Bijlage 1: Vergeving of rechtvaardiging? “Vergeving van zonden” is een centraal begrip in de verkondiging vanaf de kansel. Wanneer we onze bijbelvertalingen raadplegen zou je zeggen dat de Schrift ons daarin voorgaat. Neem bijvoorbeeld Paulus’ woorden in Handelingen: “Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd in Hem.” Handelingen 13:38,39 Wordt hier niet iets tegenstrijdigs geformuleerd? Aan de ene kant wordt vergeving toegezegd, maar tegelijkertijd rechtvaardiging. Hoe kan dat? Immers, vergeving veronderstelt schuld terwijl rechtvaardiging juist onschuld inhoudt. Wie iets vergeven wordt, is schuldig maar dit wordt niet toegerekend. Wie echter wordt gerechtvaardigd, wordt vrijgesproken en onschuldig verklaard. Een groot verschil! Wat is het nu: vergeven of gerechtvaardigd? Het antwoord komen we op het spoor wanneer we het begrip ‘vergeving’ nader bezien. Het Griekse woord dat hierachter schuilgaat is aphesis. Twee keer wordt dit woord bijvoorbeeld gebezigd in Lucas 4:18 en let op hoe het daar dan wordt weergegeven. “… om aan gevangenen LOSLATING te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in VRIJHEID, om te verkondigen het aangename jaar des Heren.” Lucas 4:18b,19 43
Page 36
Het gaat hier onmiskenbaar over bevrijding, wat ook wordt bevestigd in de afleiding van het woord aphesis (betekenis: vanaflaten en vandaar loslating). “Aphesis van zonden” betekent niet vergeving maar bevrijding van zonden! Bron: Piet, A. (2011). Vergeving of rechtvaardiging? GoedBericht, https://goedbericht.nl/vergeving-of-vrijspraak/ 44 Bijlage 2: Geen zondaars meer! In het voorgaande artikel betoogde ik dat de uitdrukking “de vergeving van zonden” in onze bijbelvertalingen een totaal verkeerde indruk geeft. Bevrijding van zonden – dat is wat het woord in de grondtekst (aphesis) betekent. Bij ‘vergeving’ denken we aan schuld. Maar schuld is iets heel anders dan zonde. Steel ik een fiets dan is dat ‘zonde’. Het gevolg van zo’n zonde is schuld. Ik sta schuldig tegenover degene die ik dit heb aangedaan. Al was het maar de waarde die de fiets had voor de eigenaar. Schuld kan worden vergeven. Dan wordt er een streep door de rekening gehaald. Bij vergeving van schuld wordt het verleden niet meer aangerekend. Maar “bevrijding van zonden” is veel meer! Als ik bevrijd word van zonden … dan ben ik geen zondaar meer! En dat is de boodschap van het Evangelie! “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog ZONDAREN WAREN, voor ons gestorven is.” Romeinen 5:8 “Maar Gode zij dank: gij WAART slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is …” Romeinen 6:17 en 20 “Maar THANS, VRIJGEMAAKT van de zonde en in de dienst van God gekomen, hebt gij tot vrucht uw heiliging …” Romeinen 6:18 en 22 In het volgende artikel wil ik laten zien hoe totaal ánders bekende Bijbelverzen gaan klinken wanneer vergeving bevrijding wordt … 45
Page 40
van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij.” Handelingen 26:18 Veelzeggend zijn ook de enige twee keren (!) dat Paulus in zijn brieven het woord aphesis (= loslating, bevrijding) bezigt. “En in Hem hebben wij de verlossing (= VRIJKOPING) door Zijn bloed, de BEVRIJDING van de overtredingen, naar de rijkdom Zijner genade …” Efeze 1:7 “… in wie wij de verlossing (= VRIJKOPING) hebben, de BEVRIJDING der zonden.” Kol.1:14 De “bevrijding van zonden” wordt door Paulus in beide Schriftplaatsen gebruikt als toelichting op de vrijkoping (Grieks > apolutrosis) die in Christus is: slaven worden vrijgekocht, dat wil zeggen: bevrijd van zonden. In Christus Jezus ontvangen mensen een nieuw leven, nieuw perspectief, een nieuwe identiteit en een bestaan vol betekenis en zin! Kortom: bevrijding van doelmissingen (= zonden). Bron: Piet, A. (2011). Als vergeving bevrijding wordt … GoedBericht, https://goedbericht.nl/als-vergeving-bevrijdingwordt/ 48 Bijlage 4: Het gewicht van lijden “Want ik reken dat het lijden van de huidige periode, niet waardig is ten opzichte van de heerlijkheid die op het punt staat onthuld te worden in ons.” Rom.8:18 Paulus zet in deze verzen het lijden van de tegenwoordige tijd tegenover de heerlijkheid die zal komen. Daarbij denkt hij niet alleen aan het lijden als gelovigen, Rom.8:17 maar ook aan het lijden van heel de vergankelijke schepping. Rom.8:20 Stel u voor dat we al het lijden, de tranen, moeiten, pijn en al het verdriet van elk schepsel zouden leggen aan de ene kant van de balans. Zou de optelsom daarvan geen immens gewicht opleveren?! Maar wacht even. Aan de andere kant van de weegschaal legt Paulus de toekomstige heerlijkheid. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Is er evenwicht? Nee, verre van dat, zegt Paulus triomfantelijk. Het tegenwoordige lijden is zelfs “niet waardig” vergeleken te worden met de toekomende heerlijkheid. Het is als een pluisje tegenover een granieten rotsblok. Paulus bagatelliseert het lijden niet maar hij relativeert het. Het lijden nu, hoe zwaar ook, is slechts tijdelijk. De heerlijkheid die daarentegen komt, is blijvend. Onvergankelijk. Dit is geen kwestie van voelen, maar van rekenen. Rekenen op Gods belofte. Dát legt gewicht in de schaal! Bron: Piet, A. (2021). Romeinen 8:18 – het gewicht van lijden. GoedBericht, https://goedbericht.nl/rubriek/romeinen-818gewicht-lijden/ 49
Page 42
Het Evangelie naar Johannes Wilt u meer weten over dit onderwerp? Er is een uitgebreide studie over “het Evangelie naar Johannes” op goedbericht.nl. Zie: https://goedbericht.nl/studieserie/hetevangelie-naar-johannes/ In deze studie wordt de typologische betekenis van deze geschiedenis in Johannes 9 ook voor het voetlicht gebracht. Studie 29 (2017): Johannes 9:1-3 Jezus’ magistrale antwoord op de vraag naar het onschuldig lijden in de wereld. Hoe rechtvaardigt GOD dit? Goddelijk licht op de ‘theodicee’. https://goedbericht.nl/studieseries/johannes-91-3-theodicee/ Studie 30 (2017): Johannes 9:4-35 De genezing van de blindgeborene op de sabbat en het blinde ongeloof van de Joodse leidslieden. https://goedbericht.nl/studieseries/johannes-94-35/ Studie 31 (2017): Johannes 9:35-10:10 Het slot van de geschiedenis van de blindgeborene en de aansluitende woorden over de goede Herder en Zijn schapen. https://goedbericht.nl/studieseries/johannes-935-1010/ 51 goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets mis gaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen. Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen! Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. goedbericht.nl Bron: Piet, A. (2017).Waarom blind geboren? GoedBericht, https://goedbericht.nl/lezingen/waarom-blind-geboren/ In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (de publicaties zijn ook als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl 53
Page 44
Tegen de achtergrond van allerlei kwesties rond partijschappen, rechtszaken, prostitutie, wanordelijke samenkomsten, godsdienstige en culturele spanningen, leidt Paulus zijn lezers weg van de 'ziel-ige' benadering naar de 'geest-ige'.

Zielig is niet geestig


Page 0
Page 4
INHOUD 1 KORINTHE 1 1 Korinthe 1:1 – afgevaardigde van Christus Jezus 23 1 Korinthe 1:2 – de ekklesia in Korinthe 24 1 Korinthe 1:2 – in elke plaats 25 1 Korinthe 1:3 – meer dan een formaliteit 26 1 Korinthe 1:4 – danken vanwege genade 27 1 Korinthe 1:5-7 – in alles rijk gemaakt 28 1 Korinthe 1:7 – wachten op de onthulling (1) 29 1 Korinthe 1:7 – wachten op de onthulling (2) 30 1 Korinthe 1:8,9 – trouw is God 31 1 Korinthe 1:10 – hetzelfde denken 32 1 Korinthe 1:11,12 – ruzies om wie? 33 1 Korinthe 1:12,13 – partijleiders … 34 1 Korinthe 1:14-17 – Paulus en de waterdoop 35 1 Korinthe 1:17 – niet in wijsheid 36 1 Korinthe 1:18 – een dwaas woord! 37 1 Korinthe 1:18,19 – verloren gaan 38 1 Korinthe 1:20 – tot dwaasheid gemaakt 39 1 Korinthe 1:21 – Gods tegendraadse aanpak 40 1 Korinthe 1:22,23 – niet populair 41 1 Korinthe 1:23,24 – Gods kracht en wijsheid 42 1 Korinthe 1:25 – wie het laatst lacht … 43 1 Korinthe 1:26,27 – Gods vreemde voorkeur 44 1 Korinthe 1:28,29 – te kijk gezet 45 1 Korinthe 1:30 – uit Hem is het 46 1 Korinthe 1:31 – Wiens prestatie? 47 5 1 KORINTHE 2 1 Korinthe 2:1,2 – imponeren bij de wereld? 51 1 Korinthe 2:3-5 – in de kracht Gods! 52 1 Korinthe 2:6,7 – wijsheid voor volwassenen 53 1 Korinthe 2:7 – vóór de aeonen 54 1 Korinthe 2:8 – als men dát had geweten! 55 1 Korinthe 2:9 – wat geen oog of oor ooit vernam 56 1 Korinthe 2:10 – de diepten van God 57 1 Korinthe 2:11 – wie kent als geen ander God? 58 1 Korinthe 2:12 – opdat we zouden weten … 59 1 Korinthe 2:13 – woorden van menselijke wijsheid? 60 1 Korinthe 2:14 – de handicap van de zielse mens 61 1 Korinthe 2:15 – passie voor waarheid 62 1 Korinthe 2:16 – het denken van Christus 63 1 KORINTHE 3 1 Korinthe 3:1 – vleselijk en onmondig 67 1 Korinthe 3:2 – melk en vaste voeding 68 1 Korinthe 3:2,3 – vleselijk denken 69 1 Korinthe 3:4,5 – de Héér geeft geloof 70 1 Korinthe 3:6,7 – planten, begieten & groeien 71 1 Korinthe 3:8,9 – Gods medewerkers 72 1 Korinthe 3:10 – de genade van God 73 1 Korinthe 3:11 – één fundament 74 1 Korinthe 3:12 – goud, zilver en kostbaar gesteente 75 1 Korinthe 3:12 – hout, hooi en stro 76 1 Korinthe 3:12,13 – vuurbestendig 77 6
Page 6
1 Korinthe 3:14 – loon ontvangen 78 1 Korinthe 3:15 – schade lijden 79 1 Korinthe 3:16,17 – Gods tempel 80 1 Korinthe 3:18,19 – wijs in deze aeon 81 1 Korinthe 3:20 – redeneringen van de wijzen 82 1 Korinthe 3:21,22 – alles is van jullie! 83 1 Korinthe 3:23 – de top van de pyramide 84 1 KORINTHE 4 1 Korinthe 4:1 – assistenten en beheerders 87 1 Korinthe 4:1,2 – betrouwbaar 88 1 Korinthe 4:3 – menselijke oordelen 89 1 Korinthe 4:4 – de futiliteit van eigen oordeel 90 1 Korinthe 4:5 – vooroordelen 91 1 Korinthe 4:5 – applaus van God! 92 1 Korinthe 4:6 – er staat geschreven! 93 1 Korinthe 4:6 – volume of gewicht? 94 1 Korinthe 4:7 – niets van onszelf! 95 1 Korinthe 4:8 – nu al regeren? 96 1 Korinthe 4:9 – in de arena 97 1 Korinthe 4:10 – christelijke spierballen 98 1 Korinthe 4:11-13 – walk your talk 99 1 Korinthe 4:13,14 – als vuilnis en uitschot 100 1 Korinthe 4:15,16 – imitators 101 1 Korinthe 4:16,17 – onderwijs in de ekklesia 102 1 Korinthe 4:18-20 – woord of kracht? 103 1 Korinthe 4:21 – harde of zachte landing? 104 7 1 KORINTHE 5 1 Korinthe 5:1,2 – misplaatste trots 107 1 Korinthe 5:2 – gezonde weerstand 108 1 Korinthe 5:3,4 – in geest aanwezig 109 1 Korinthe 5:5 – loslaten 110 1 Korinthe 5:6 – een beetje zuur 111 1 Korinthe 5:7 – jullie zijn ongezuurd! 112 1 Korinthe 5:8 – opdat we feest zouden vieren! 113 1 Korinthe 5:8 – oprechtheid en waarheid 114 1 Korinthe 5:9,10 – verschil maken 115 1 Korinthe 5:11 – samen eten 116 1 Korinthe 5:12,13 – toch oordelen? 117 1 KORINTHE 6 1 Korinthe 6:1 – recht zoeken bij onrechtvaardigen? 121 1 Korinthe 6:2 – weten jullie niet? 122 1 Korinthe 6:3 – engelen oordelen 123 1 Korinthe 6:3 – relativeren 124 1 Korinthe 6:4,5 – adeldom verplicht 125 1 Korinthe 6:6,7 – gevaarlijke onkunde 126 1 Korinthe 6:7 – liever onrecht lijden 127 1 Korinthe 6:8,9 – zonde! 128 1 Korinthe 6:9 – wel of niet in Gods Koninkrijk? 129 1 Korinthe 6:9,10 – koninklijk 130 1 Korinthe 6:11 – sommigen van jullie waren dat 131 1 Korinthe 6:12 – alles geoorloofd 132 1 Korinthe 6:12 – echte vrijheid 133 8
Page 8
1 Korinthe 6:13 – voeding en de buik 134 1 Korinthe 6:13,14 – het lichaam onbelangrijk? 135 1 Korinthe 6:15 – weten jullie niet …? 136 1 Korinthe 6:16 – die twee … 137 1 Korinthe 6:17 – één vlees & één geest 138 1 Korinthe 6:18 – weerstaan of vluchten? 139 1 Korinthe 6:19 – tempelprostitutie 140 1 Korinthe 6:20 – duur gekocht! (1) 141 1 KORINTHE 7 1 Korinthe 7:1,2 – baat bij celibaat? 145 1 Korinthe 7:3,4 – geven en nemen? 146 1 Korinthe 7:5 – symfonie 147 1 Korinthe 7:6 – common sense 148 1 Korinthe 7:7 – ieder zijn eigen charisma 149 1 Korinthe 7:8,9 – uit de brand geholpen 150 1 Korinthe 7:10 – een God van trouw 151 1 Korinthe 7:11 – de deur altijd open 152 1 Korinthe 7:12 – trouw 153 1 Korinthe 7:13,14 – geheiligd 154 1 Korinthe 7:14 – heilige huisjes! 155 1 Korinthe 7:15 – in vrede geroepen 156 1 Korinthe 7:16 – vrede in de praktijk 157 1 Korinthe 7:17 – rust 158 1 Korinthe 7:18 – besnijdenis belangrijk? 159 1 Korinthe 7:19 – Gods voorschriften voor nu 160 1 Korinthe 7:20,21 – vechten of accepteren? 161 1 Korinthe 7:22 – slaaf of vrije? 162 9 1 Korinthe 7:23 – duur gekocht! (2) 163 1 Korinthe 7:24 – geen ruis maar rust! 164 1 Korinthe 7:25 – de waarde van Paulus’ mening 165 1 Korinthe 7:26 – de bestaande nood 166 1 Korinthe 7:27,28 – vrijgezel, verloofd, getrouwd 167 1 Korinthe 7:28 – vrijgezel? 168 1 Korinthe 7:29 – getrouwd als niet-getrouwd 169 1 Korinthe 7:30,31 – relativeren 170 1 Korinthe 7:32,33 – een blok aan het been 171 1 Korinthe 7:34,35 – zonder afleiding 172 1 Korinthe 7:36-38 – uithuwelijken 173 1 Korinthe 7:39 – mits in de Heer 174 1 Korinthe 7:40 – geïnspireerd 175 1 KORINTHE 8 1 Korinthe 8:1 – opblazen of opbouwen? 179 1 Korinthe 8:2,3 – ware kennis 180 1 Korinthe 8:4 – één of géén GOD 181 1 Korinthe 8:5,6 – vele ‘goden’ en toch één GOD 182 1 Korinthe 8:6 – één GOD, de Vader 183 1 Korinthe 8:6 – Bron & Kanaal 184 1 Korinthe 8:7 – de gewoonte van de afgod 185 1 Korinthe 8:8,9 – voeding als struikelblok 186 1 Korinthe 8:10,11 – omkomen in kennis … 187 1 Korinthe 8:12,13 – ergernis of verstrikken? 188 10
Page 10
1 KORINTHE 9 1 Korinthe 9:1 – was Paulus geen apostel? 191 1 Korinthe 9:2 – bewijs van echtheid 192 1 Korinthe 9:3-5 – declareren 193 1 Korinthe 9:6-8 – wie appels vaart, die appels eet 194 1 Korinthe 9:9,10 – het dorsende rund niet muilbanden 195 1 Korinthe 9:11,12 – gratis! 196 1 Korinthe 9:13,14 – eten van het heiligdom en het altaar 197 1 Korinthe 9:15 – geen bedelbrieven 198 1 Korinthe 9:16,17 – last of van harte? 199 1 Korinthe 9:18 – om niet 200 1 Korinthe 9:19 – vrij & slaaf 201 1 Korinthe 9:20 – niet ‘onder de wet’ en toch … 202 1 Korinthe 9:21 – wettig van Christus 203 1 Korinthe 9:22 – voor allen alles 204 1 Korinthe 9:23 – mede-deelgenoot van het Goede Bericht 205 1 Korinthe 9:24 – slechts één trofee 206 1 Korinthe 9:25 – een onvergankelijke lauwerkrans 207 1 Korinthe 9:26 – focus 208 1 Korinthe 9:27 – absolute concentratie 209 1 KORINTHE 10 1 Korinthe 10:1 – niet onwetend zijn 213 1 Korinthe 10:1-3 – allen! 214 1 Korinthe 10:4 – op deze rots, petra … 215 1 Korinthe 10:5 – neergeveld in de woestijn 216 1 Korinthe 10:6 – typen van ons geworden 217 11 1 Korinthe 10:7 – feesten in tempels 218 1 Korinthe 10:8 – Baäl-Peor 219 1 Korinthe 10:9 – de Heer uitproberen 220 1 Korinthe 10:10 – mort niet 221 1 Korinthe 10:11 – geschreven tot attendering van ons 222 1 Korinthe 10:12 – staande blijven 223 1 Korinthe 10:13 – nooit boven vermogen 224 1 Korinthe 10:14 – wegwezen! 225 1 Korinthe 10:15 – als tot verstandigen 226 1 Korinthe 10:16 – Lechaim! 227 1 Korinthe 10:16,17 – één brood, één lichaam! 228 1 Korinthe 10:18 – deelgenoten van het altaar 229 1 Korinthe 10:19,20 – demonen versus de ene GOD 230 1 Korinthe 10:21 – welke tafel? 231 1 Korinthe 10:22 – sterker dan GOD? 232 1 Korinthe 10:23 – de juiste vraag stellen 233 1 Korinthe 10:23,24 – niet ik maar Hij 234 1 Korinthe 10:25,26 – domein van Wie? 235 1 Korinthe 10:26 – Heer, is dit van U? 236 1 Korinthe 10:27 – onbegrensde ruimte 237 1 Korinthe 10:28,29 – vrijheid en (ge)weten 238 1 Korinthe 10:30 – dankzeggend zegenen 239 1 Korinthe 10:31 – God verheerlijken! 240 1 Korinthe 10:32 – word geen struikelblok 241 1 Korinthe 10:33 – opdat zij gered worden 242 12
Page 12
1 KORINTHE 11 1 Korinthe 11:1 – navolger van Christus, zoals Paulus 245 1 Korinthe 11:2 – overleveringen van waarde 246 1 Korinthe 11:3 – de hoofdzaak 247 1 Korinthe 11:3 – wat is hoofdschap? 248 1 Korinthe 11:4 – géén bedekking 249 1 Korinthe 11:5 – vrouwen in een mannenrol 250 1 Korinthe 11:6 – consequent en inconsequent 251 1 Korinthe 11:7 – de man als Gods beelddrager 252 1 Korinthe 11:8,9 – volgorde en rangorde 253 1 Korinthe 11:10 – volmacht op het hoofd 254 1 Korinthe 11:11,12 – geen man zonder vrouw 255 1 Korinthe 11:13 – wat is betamelijk? 256 1 Korinthe 11:14,15 – het onderwijs van de natuur 257 1 Korinthe 11:15 – het lange haar als mantel 258 1 Korinthe 11:16 – een goede gewoonte 259 1 Korinthe 11:16 – gewoonte versus wet 260 1 Korinthe 11:17,18 – samenkomen als ekklesia 261 1 Korinthe 11:18,19 – sektarisme & beproefden 262 1 Korinthe 11:20 – een Heer-lijke maaltijd? 263 1 Korinthe 11:21,22 – verachting van de ekklesia van God 264 1 Korinthe 11:23,24 – dit is mijn lichaam 265 1 Korinthe 11:25 – de beker 266 1 Korinthe 11:26 – de dood van de Heer 267 1 Korinthe 11:27,28 – onwaardig eten 268 1 Korinthe 11:29 – het lichaam onderscheiden 269 1 Korinthe 11:29,30 – het beste medicijn! 270 1 Korinthe 11:31,32 – gedisciplineerd worden 271 13 1 Korinthe 11:33,34 – gelukkig per brief 272 1 KORINTHE 12 1 Korinthe 12:1,2 – geestdrijverij 275 1 Korinthe 12:3 – Jezus is Heer! 276 1 Korinthe 12:4 – genade-effecten 277 1 Korinthe 12:5,6 – verscheidenheid en toch dezelfde … 278 1 Korinthe 12:7,8 – nuttig 279 1 Korinthe 12:9 – geloof en genezingen 280 1 Korinthe 12:10 – tijdelijke geestelijke uitingen 281 1 Korinthe 12:11,12 – zoals Hij bedoelt 282 1 Korinthe 12:12 – het lichaam, de Christus! 283 1 Korinthe 12:13 – één doop – in géést 284 1 Korinthe 12:14-17 – alles is uniek 285 1 Korinthe 12:18-21 – elkaar nodig 286 1 Korinthe 12:22,23 – zwak en schaamte? 287 1 Korinthe 12:24,25 – geen scheuring 288 1 Korinthe 12:26 – sympathiseren 289 1 Korinthe 12:27 – holistisch 290 1 Korinthe 12:28 – de eersten in de ekklesia 291 1 Korinthe 12:28 – diversiteit 292 1 Korinthe 12:29-31 – de overtreffende weg! 293 1 KORINTHE 13 1 Korinthe 13:1 – wanklanken 297 1 Korinthe 13:2 – maar de liefde niet zou hebben … 298 1 Korinthe 13:3 – liefde … of toch niet? 299 14
Page 14
1 Korinthe 13:4 – de liefde als Persoon … 300 1 Korinthe 13:4 – ruimte geven 301 1 Korinthe 13:5 – zij zoekt zichzelf niet … 302 1 Korinthe 13:5 – ze rekent het kwade niet 303 1 Korinthe 13:6 – onrechtvaardigheid versus waarheid 304 1 Korinthe 13:7 – alomvattend! 305 1 Korinthe 13:8 – de liefde vervalt nooit 306 1 Korinthe 13:8 – tijdelijke functies 307 1 Korinthe 13:9 – fragmentarisch 308 1 Korinthe 13:10 – de volwassenheid 309 1 Korinthe 13:11 – van onmondig naar volwassen 310 1 Korinthe 13:12 – volle kennis! 311 1 Korinthe 13:13 – drietrapsraket 312 1 KORINTHE 14 1 Korinthe 14:1,2 – talen of profeteren? 315 1 Korinthe 14:3-5 – sensatie of opbouw? 316 1 Korinthe 14:6 – als spreken brabbelen wordt 317 1 Korinthe 14:7 – Woord waar muziek in zit! 318 1 Korinthe 14:8,9 – duidelijke taal a.u.b. 319 1 Korinthe 14:10,11 – verstaanbaarheid vereist 320 1 Korinthe 14:12,13 – ijver zonder verstand? 321 1 Korinthe 14:14,15 – verstaan wat je zegt 322 1 Korinthe 14:16 – zegenen = danken 323 1 Korinthe 14:17,18 – waar dank op z’n plaats is 324 1 Korinthe 14:18,19 – vijf of tienduizend woorden? 325 1 Korinthe 14:20 – volwassen worden óf kind blijven? 326 1 Korinthe 14:21 – door lieden van een vreemde taal 327 15 1 Korinthe 14:21,22 – een teken voor ongelovigen 328 1 Korinthe 14:23,24 – wie ontmaskert wie? 329 1 Korinthe 14:24,25 – onmiskenbaar GODS Woord 330 1 Korinthe 14:26 – ieder heeft iets 331 1 Korinthe 14:27,28 – als zwijgen goud is 332 1 Korinthe 14:29-31 – check, double check 333 1 Korinthe 14:32,33 – wanorde of vrede? 334 1 Korinthe 14:33-35 – de zwijgende vrouw? (1) 335 1 Korinthe 14:33-35 – de zwijgende vrouw? (2) 336 1 Korinthe 14:36-38 – geestelijk of eigenwijs? 337 1 Korinthe 14:39,40 – punt! 338 1 KORINTHE 15 1 Korinthe 15:1 – staan & standvastig 341 1 Korinthe 15:2 – zonder uitzicht? 342 1 Korinthe 15:3,4 – feiten 343 1 Korinthe 15:3,4 – Christus stierf 344 1 Korinthe 15:3,4 – Christus stierf voor onze zonden 345 1 Korinthe 15:3,4 – begraven 346 1 Korinthe 15:3,4 – hij werd opgewekt 347 1 Korinthe 15:3,4 – “naar de Schriften” 348 1 Korinthe 15:4 – op de derde dag, naar de Schriften 349 1 Korinthe 15:5 – hij werd gezien door Kefas … (1) 350 1 Korinthe 15:5 – hij werd gezien door Kefas … (2) 351 1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (1) 352 1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (2) 353 1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (3) 354 1 Korinthe 15:6 – meer dan vijfhonderd broeders tegelijk 355 16
Page 16
1 Korinthe 15:7 – gezien door Jakob(us) 356 1 Korinthe 15:7 – daarna door alle apostelen 357 1 Korinthe 15:8 – laatst van allen 358 1 Korinthe 15:8 – de ontijdig geborene 359 1 Korinthe 15:8,9 – de minste van de apostelen 360 1 Korinthe 15:9,10 – door Gods genade ben ik wat ik ben 361 1 Korinthe 15:10 – GODS genade! 362 1 Korinthe 15:10 – niet ik … 363 1 Korinthe 15:11 – de grote overeenkomst 364 1 Korinthe 15:12 – opgewekt UIT de doden 365 1 Korinthe 15:12 – geen opstanding van doden? 366 1 Korinthe 15:13,14 – zonder inhoud … 367 1 Korinthe 15:15 – valse getuigen? (1) 368 1 Korinthe 15:15 – valse getuigen? (2) 369 1 Korinthe 15:15 – valse getuigen (3) 370 1 Korinthe 15:16,17 – zinloos en zonde! 371 1 Korinthe 15:18 – geen hoop buiten opstanding om 372 1 Korinthe 15:19 – beklagenswaardiger dan alle mensen 373 1 Korinthe 15:20 – maar nu …! 374 1 Korinthe 15:20 – opgewekt … als Eersteling 375 1 Korinthe 15:20 – de eerstelingsschoof 376 1 Korinthe 15:21 – entree & exit van de dood 377 1 Korinthe 15:22 – allen! 378 1 Korinthe 15:22 – nog eens: allen! 379 1 Korinthe 15:22,23 – ieder in de eigen rangorde 380 1 Korinthe 15:22,23 – als Eersteling Christus 381 1 Korinthe 15:22,23 – vervolgens (1) 382 1 Korinthe 15:22,23 – vervolgens (2) 383 1 Korinthe 15:23,24 – daarna het einde 384 17 1 Korinthe 15:24 – Christus’ troonsafstand 385 1 Korinthe 15:25 – heersen totdat 386 1 Korinthe 15:25,26 – alle vijanden onder de voeten 387 1 Korinthe 15:26 – de dood wordt teniet gedaan 388 1 Korinthe 15:26,27 – the finishing touch 389 1 Korinthe 15:27 – met uitzondering van … 390 1 Korinthe 15:28 – ook de Zoon zelf 391 1 Korinthe 15:28 – GOD alles in allen 392 1 Korinthe 15:29 – voor doden gedoopt worden 393 1 Korinthe 15:30,31 – dagelijks levensgevaar 394 1 Korinthe 15:32 – gevecht als tegen wilde dieren 395 1 Korinthe 15:32 – morgen sterven we … 396 1 Korinthe 15:33 – kwade samensprekingen 397 1 Korinthe 15:33 – moreel en beschaving 398 1 Korinthe 15:34 – kennis van GOD 399 1 Korinthe 15:35 – hoe worden doden opgewekt? 400 1 Korinthe 15:36 – zonder dood geen opstanding 401 1 Korinthe 15:37 – zaaien & begraven 402 1 Korinthe 15:38 – God geeft er een lichaam aan 403 1 Korinthe 15:39 – mensen, vogels en vissen 404 1 Korinthe 15:40 – aardse en hemelse lichamen 405 1 Korinthe 15:41,42 – verschil in heerlijkheid 406 1 Korinthe 15:42 – vergankelijkheid versus onvergankelijkheid 407 1 Korinthe 15:43 – oneer versus heerlijkheid 408 1 Korinthe 15:43 – zwakheid versus kracht 409 1 Korinthe 15:44 – een ziels lichaam 410 1 Korinthe 15:44 – een pneumatisch lichaam 411 1 Korinthe 15:45 – een levende ziel 412 18
Page 18
1 Korinthe 15:45 – de laatste Adam 413 1 Korinthe 15:45 – een levendmakende geest! 414 1 Korinthe 15:46 – eerst het zielse, daarna het geestelijke 415 1 Korinthe 15:47 – aards versus hemels 416 1 Korinthe 15:48,49 – stoffelijken & hemelsen 417 1 Korinthe 15:50 – geen vlees en bloed 418 1 Korinthe 15:51,52 – niet allen zullen ontslapen 419 1 Korinthe 15:51,52 – in een ondeelbaar ogenblik 420 1 Korinthe 15:51,52 – de laatste bazuin 421 1 Korinthe 15:53,54 – als dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet 422 1 Korinthe 15:54 – de dood verzwolgen in de overwinning! 423 1 Korinthe 15:55,56 – de angel van de dood 424 1 Korinthe 15:56 – de kracht van de zonde is de wet 425 1 Korinthe 15:57 – GOD, Die overwinning geeft 426 1 Korinthe 15:58 – standvastig & onverzettelijk 427 1 Korinthe 15:58 – het werk van de Heer 428 1 KORINTHE 16 1 Korinthe 16:1 – inzameling voor de heiligen 431 1 Korinthe 16:2 – overvloedig 432 1 Korinthe 16:2 – meer dan geld 433 1 Korinthe 16:3,4 – de genade naar Jeruzalem 434 1 Korinthe 16:5-7 – Paulus ziet uit naar ontmoeting 435 1 Korinthe 16:8,9 – een geopende deur 436 1 Korinthe 16:10,11 – wat werkelijk telt 437 1 Korinthe 16:12 – vrijheid blijheid 438 19 1 Korinthe 16:13 – vaststaand, mannelijk en ferm 439 1 Korinthe 16:14 – échte liefde 440 1 Korinthe 16:15,16 – eersteling van Achaje 441 1 Korinthe 16:15,16 – eerstelingen & oudsten 442 1 Korinthe 16:17,18 – zich verheugen in de ontmoeting 443 1 Korinthe 16:19,20 – de hartelijke groeten! 444 1 Korinthe 16:21 – een eigenhandige groet 445 1 Korinthe 16:22,23 – anathema, maranatha 446 1 Korinthe 16:23,24 – genade als sluitstuk 447 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 20
Page 22
1 Korinthe 1:2 – de ekklesia in Korinthe … aan de ekklesia van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus … Deze brief is gericht aan “de ekklesia van God”. Later in deze brief schrijft Paulus daarvan ooit een vervolger te zijn geweest. 1Kor.15:9 Totdat … hij geroepen werd en vanuit de hemel tot hem de vraag kwam: “Saul, Saul, wat vervolg je mij?”. In die woorden identificeerde Christus zich met de ekklesia. De ekklesia, dat is hijzelf. In de kiem ligt daarin al de waarheid van de ekklesia als “het lichaam van Christus”, 1Kor.10:16; 12:12 zoals dat later aan Paulus zou worden geopenbaard. “De ekklesia”, dat is een aanduiding van de volksvergadering, Hand.19:40 in dit geval van “de geheiligden in Christus Jezus”. Waar zij samenkomen is niet slechts ‘een ekklesia’ maar “de ekklesia”. En ook niet ‘van Korinthe’ maar “in Korinthe”. De ene ekklesia komt samen op tal van plaatsen. Ongeacht het aantal aanwezigen wordt ze altijd compleet gerekend. Bekleed met het hoogste gezag. De ekklesia is immers “het lichaam van Christus” en dus het gezelschap waarvan hij het Hoofd is. En waar zijn Woord gehoord wordt. “De ekklesia van God” omvat alle “geheiligden in Christus Jezus” en wordt concreet waar zij vergaderd is rondom Christus’ Woord. 24 1 Korinthe 1:2 – in elke plaats … aan de ekklesia van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen, samen met allen die de naam van onze Heer, Jezus Christus aanroepen, in elke plaats van hen en ons … Wie de eerste Korinthe-brief leest, moet vaststellen dat er veel aan te merken was op deze ekklesia. Partijschappen, twisten, hoererij, onderlinge rechtszaken, dronkenschap, enzovoort. Dat was de praktijk. Toch begint Paulus hen aan te schrijven als “geheiligden in Christus Jezus”. Apart gezet in hem. Dat is de positie en identiteit. Daar start Paulus. Om te weten wat je te doen staat, dien je eerst te weten wie je bent en wat je plaats is. Van daaruit denken en wandelen we. Niet door onze wandel leren we verstaan wie we zijn, maar omgekeerd: doordat we verstaan wie we zijn, leren we te wandelen! Deze brief is niet slechts gericht aan de gelovigen te Korinthe. De brief is niet plaatsgebonden. Al het onderwijs dat Paulus hierin optekent is bestemd voor allen die, waar dan ook, de naam van onze Heer, Jezus Christus aanroepen. Zij zijn “het lichaam van Christus”, zoals hij hen later in deze brief noemt. Deze brief is voor alle gelovigen vandaag actueel! 25
Page 24
1 Korinthe 1:3 – meer dan een formaliteit … genade is met jullie en vrede van God, onze Vader, afkomstig en van de Heer Jezus Christus. Paulus begint zijn brieven altijd met deze groet. En omdat we dit zo vaak lezen, lezen we er gemakkelijk overheen. Terwijl de frequentie van deze mededeling ons juist bedoelt te bepalen bij het grote belang ervan. De woorden zijn zoveel meer dan een formaliteit. De aanhef is trouwens geen wens, maar een simpele mededeling: genade is met jullie. Deze brief is in de eerste plaats gericht aan Korinthe waar in de praktijk veel ongein (letterlijk: on-genade) en onvrede te beleven viel. Maar ook hier demonstreert Paulus, dat niet onze praktijk maar de belofte van God en van de Heer Jezus Christus bepalend is. Door zijn brief op deze wijze aan te vangen, corrigeert Paulus meteen al het ‘vleselijke’ denken van de Korintiërs. Zij waren gericht op wat de zintuigen aanspreekt en op wat bij de mens aanzien heeft. Maar dat is een valse start. Om genade (= vreugde om niet) en echte vrede te beleven, moet je bij God, de Vader, zijn. En bij de Heer Jezus Christus. Door te luisteren naar hun levend Woord, valt genade zowel als vrede, je gegarandeerd ten deel! 26 1 Korinthe 1:4 – danken vanwege genade Ik dank mijn God altijd omtrent jullie, vanwege de genade van God die aan jullie gegeven wordt in Christus Jezus. Wanneer Paulus over de Korintiërs schrijft, kijkt hij met ‘geestelijke ogen’ naar hen. Hij ziet hen niet aan “naar het vlees”. 2Kor.5:16 Niet naar zoals de Korintiërs zich in hun wandel openbaarden, maar op basis van de genade van God die aan hen “gegeven wordt in Christus Jezus”. Dat levert een heel andere perceptie op. Dan kijk je niet meer naar wat mensen ooit waren of naar wat ze nu zijn. Nee, dan is de blik gericht op wat God van hen zal maken. Is dat ook niet de wijze waarop God naar ons kijkt? Hij ziet ons nu reeds, zoals we eenmaal zullen zijn. Volmaakt! Dan gaat het niet meer om wat mensen tekort komen, maar om hoe God zal voorzien. Deze wijze van waarnemen maakt dat we voortdurend gaan danken. Want we staren ons niet langer blind op de gebreken. Ook niet op die van onszelf. Die gebreken hebben juist ten doel, dat God kan tonen hoe Hij bij machte is te voorzien en alles te geven wat nodig is. Want Hij maakt minnen tot plussen! 27
Page 26
1 Korinthe 1:5-7 – in alles rijk gemaakt Want in alles zijn jullie rijk gemaakt in hem, in alle woord en alle kennis, zoals het getuigenis van Christus werd bevestigd onder jullie, zodat jullie niets te kort schieten, in geen enkel charisma … Paulus denkt terug aan hoe een jaar of drie eerder, het getuigenis van Christus onder de Korintiërs was ontvangen. In totaal had Paulus daar anderhalf jaar gewoond, veel tegenwerking ondervonden maar ook veel vrucht op zijn prediking mogen zien. De Korintiërs waren rijk gemaakt in Christus. In hem hadden ze zoveel van waarde gevonden! Door “alle woord” en daarmee ook “alle kennis” die men van hem had verkregen. Dat was het grandioze begin van de ekklesia in Korinthe. In niets schoot men tekort, want God voorzag in alles! Geen tekort, “in geen enkel charisma”, schrijft Paulus. Het begrip ‘charisma’ zal later in deze brief nog een grote rol gaan spelen, 1Kor.12; 13; 14 omdat Paulus nogal wat misverstanden daarover moest rechtzetten. Het woord ‘charisma’ is samengesteld uit charis wat genade betekent. De uitgang -ma, duidt op het effect van genade. Charisma uit zich op velerlei wijzen. 1Kor.12:4 in ieder mens heeft ze weer een andere uitwerking! Gods genade is altijd dezelfde, maar 28 1 Korinthe 1:7 – wachten op de onthulling (1) … terwijl jullie wachten op de onthulling van onze Heer, Jezus Christus. De tijd zoals deze beschreven is in het boek ‘Handelingen’, werd gestempeld door de verwachting van de terugkeer van de Heer Jezus Christus in die dagen. In Handelingen 1 klonk de vraag: “Heer, herstelt u in deze tijd het koningschap voor Israël?”. Hand.1:6 Noch een bevestigend, noch een ontkennend antwoord klonk daarop. In plaats daarvan werden de discipelen als getuigen eropuit gestuurd. Te beginnen in Jeruzalem. Zou Israël ‘ja’ zeggen op het getuigenis van het Evangelie, dan zou de Messias terugkeren. Hand.3:19-21 stond op groen! Het licht In de geschiedenis van ‘Handelingen’ zien we echter steeds duidelijker een ‘nee’ van Israël zich aftekenen. Stefanus werd vermoord door het Sanhedrin (in dezen het joodse gerechtshof), en vervolgens werd Saulus/Paulus geroepen. Het licht stond inmiddels op oranje. Pas aan het einde van ‘Handelingen’ wordt officieel aangezegd dat Israël zich niet meer kán bekeren (in die dagen). Sindsdien staat het licht op rood. De onthulling van Jezus Christus in die dagen was niet meer aan de orde. Maar de Korintiërs leefden nog in de tijd dat zij het mee zouden kúnnen maken. Dat spannende uitzicht klinkt door in de brieven die gedurende de Handelingen-tijd zijn geschreven. 29
Page 28
1 Korinthe 1:7 – wachten op de onthulling (2) … terwijl jullie wachten op de onthulling van onze Heer, Jezus Christus. We merkten op dat de Korintiërs leefden in de Handelingentijd waarin men sterk rekening hield met de terugkeer van Jezus Christus in die generatie. De deur was voor Israël nog niet in het slot gevallen. Het spreekt voor zich dat dit aan de verwachting van gelovigen toen, een bijzondere spanning gaf. Eenmaal aan het einde van zijn leven, in zijn laatste brief, 2Pet.3:3 voorzegde Petrus dat er een tijd zou komen dat spotters zouden zeggen: ‘Waar blijft de belofte van zijn komst?’. En dan verklaart hij met nadruk dat de Heer zijn belofte niet heeft vertraagd. Maar ook dat zijn lezers zouden beseffen dat voor de Heer één dag is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. 2Pet.3:8 Met andere woorden: sinds 30 Anno Domini, zijn er voor de Heer nu bijna twee dagen verstreken. Dat is profetisch buitengewoon markant! Want staat er niet geschreven dat de Heer “na twee dagen” zou terugkeren? En dat Hij zijn volk Israël zou herstellen “op de derde dag”? Hos.6:1-3 Evenals de Korintiërs destijds, leven wij ook vandaag weer in spannende tijden. Maar dit keer definitief. Het wachten is op de onthulling van onze Heer, Jezus Christus! 30 1 Korinthe 1:8,9 – trouw is God Hij zal jullie ook bevestigen tot het einde toe, onaanklaagbaar in de dag van onze Heer, Jezus Christus. Trouw is God, door Wie jullie werden geroepen tot gemeenschap van Zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer. Ongeacht het tijdstip van de onthulling van Jezus Christus, vroeg of laat; het zal plaatsvinden. En tot die tijd kunnen we ervan verzekerd zijn dat Jezus Christus ons zal bevestigen in onze roeping. Want als God ‘A’ zegt, dan zegt Hij ook ‘B’. Degenen die God tevoren bestemt, die roept Hij ook en die rechtvaardigt Hij ook en die verheerlijkt Hij ook t.Z.t. Rom.8:30 Niets hangt daarin van de mens af. Door onze Heer, Jezus Christus, worden we bevestigd, dat wil zeggen: vast gesteld in alles waartoe God ons roept. Wanneer de genoemde dag eenmaal zal aanbreken, staat op voorhand reeds vast, dat zij die geroepen zijn, onaanklaagbaar en volmaakt geschikt gemaakt zijn voor hun taak. Alle nadruk legt Paulus op het gegeven dat niet onze trouw maar die van God bepalend is voor onze eindbestemming. Gelovigen vandaag vormen een speciale keurtroep, tevoren samengesteld, geroepen om te delen in de gemeenschap van Zijn Zoon. Als de Zoon straks zal worden onthuld, delen wij daarin met hem! 31
Page 30
1 Korinthe 1:10 – hetzelfde denken Maar ik roep jullie op broeders, door de naam van onze Heer, Jezus Christus, dat jullie allen hetzelfde zullen zeggen en dat onder jullie geen scheuringen zijn, maar dat jullie toebereid zijn in hetzelfde denken en in dezelfde opinie. Na Paulus’ introductie en dankgebed, volgt een eerste correctie. Het beroep dat Paulus daarbij doet op de naam van onze Heer, Jezus Christus, is veelzeggend. Want tegenover deze ene naam, die allen verbindt, stelde men namen van mensen om zich van elkaar af te zetten. Namen van favoriete voorgangers ging men als partijleiders beschouwen, zodat eenheid plaats maakte voor scheuringen (schisma’s). Een voorbode vaak van afsplitsingen. Wat Paulus aan partijschappen in Korinthe opmerkte, is ook vandaag nog steeds hoogst actueel. In plaats van georiënteerd te zijn op de ene basis van het Woord, ging men letten op de verschillen tussen degenen die hen dit Woord hadden gebracht. Niet langer gericht op inhoud (geest), maar op de verpakking (vlees). Niet gericht op wat er gezegd wordt maar op wie het zegt. En hoe het wordt gezegd. Eenheid is er wanneer we alleen het Woord naspreken en onze eigen conclusies, opinies en bevindingen scherp onderscheiden van de feiten van het Woord. 32 1 Korinthe 1:11,12 – ruzies om wie? Want mij werd duidelijk gemaakt omtrent jullie, mijn broeders, door hen die van Chloë zijn, dat er ruzies onder jullie zijn. Ik nu bedoel dit, dat een ieder van jullie zegt: “ik ben van Paulus!”. “Maar ik van Apollos!”. “Maar ik van Kefas!”. “Maar ik van Christus!”. In het vorige vers riep Paulus de Korintiërs op “door de naam van onze Heer, Jezus Christus”, om van “hetzelfde denken” te zijn. 1Kor1:10 Die ene naam is de grondslag. Waar dat besef verdwijnt, komen namen van stervelingen in de plaats. En daarmee ook de onvermijdelijke verdeeldheid. En Paulus is verbouwereerd dat zijn naam nu in de ekklesia van Korinthe rondzong als partijnaam. Zeker, hij was zich bewust van zijn bijzondere roeping en van wat aan hem was geopenbaard. Maar wie was Paulus van zichzelf? Niet eens waard een apostel te heten, vanwege zijn verleden! 1Kor.15:9 Paulus, Apollos en Kefas (= Petrus; Johannes 1:43) waren slechts dienaren van het Woord. Paulus had ooit ‘geplant’ en Apollos ‘begoten’, 1Kor.3:5-7 maar wat maakt het uit wie plant of begiet? Waarom zou men zich daarop beroemen? Het gaat om de voeding, het water en het licht. En om God, Die als enige in staat is door Zijn Woord te doen groeien. Dat telt. 33
Page 32
1 Korinthe 1:12,13 – partijleiders … “Maar ik van Kefas!”. “Maar ik van Christus!”. “Is Christus gedeeld? Paulus werd toch niet gekruisigd ten behoeve van jullie? Jullie werden toch niet in de naam van Paulus gedoopt?” Een groep beschouwde Kefas als favoriete voorman. Een aanwijzing dat men weinig begrepen had van Paulus’ onderwijs. Want dan zou men toch geweten hebben dat Petrus’ boodschap bestemd was voor de besnijdenis. Gal.2:7-9 Er was ook een groep voor wie Christus favoriet was. Dat lijkt positief, maar dat is het bepaald niet. Deze richting wilde Christus kennelijk “naar het vlees” volgen (vergelijk 2 Korinthe 5:16). Zij namen het onderwijs van Jezus van Nazareth op aarde tot uitgangspunt. Terwijl Christus op aarde slechts gezonden was tot het huis van Israël. Mat.15:24 Deze partijnaam was wellicht nog de meest kwalijke, omdat ze een ontkenning is van de eenheid die alle gelovigen vormen in de opgewekte Christus. Alsof Christus gedeeld zou zijn! Dat ook Paulus’ eigen naam als partijnaam werd opgevoerd, kon hemzelf totaal niet bekoren. Want het bewees slechts dat ze zijn onderwijs niet hadden begrepen. Hij wees immers altijd in alles, naar de gekruisigde, opgewekte en verheerlijkte Christus. En naar diens Woord dat hem was toevertrouwd. Daarvan was hij slechts een dienaar. 34 1 Korinthe 1:14-17 – Paulus en de waterdoop Ik dank God dat ik niemand van jullie doopte, behalve Crispus en Gajus, opdat niemand zou zeggen dat jullie in mijn naam werden gedoopt. Ook doopte ik nog het huis van Stefanus. Verder weet ik niet of ik iemand anders doopte. Want Christus vaardigde mij niet af om te dopen maar om te evangeliseren … Paulus spreekt in zijn brieven regelmatig over het belang van de doop. Maar dan heeft hij het niet over een doop in water maar over de doop in Christus. De doop in water kende Paulus maar al te goed vanuit zijn Joodse achtergrond. Rituele wassingen (mikwah) spelen immers een grote rol in het Jodendom. In Paulus’ dagen was daar bovendien “de doop van Johannes” bij gekomen. Een nieuw soort doop, waarin men niet zichzelf doopte, maar waarin men werd gedoopt. Het ritueel van de waterdoop heeft altijd met Israël van doen. Zo was Crispus, waarvan hier sprake is, overste van de synagoge. Hand.18:8 Nooit lezen we dat een niet-Israëliet doopt. In Paulus’ Evangelie spelen rituelen geen rol. De enige doop die ter zake doet is een geestelijke doop 1Kor.12:13; Ef.4:6 : de doop in Christus. Ondergedompeld worden in Hem. Identificatie met de gestorven en opgewekte Christus! 35
Page 34
1 Korinthe 1:17 – niet in wijsheid Want Christus vaardigde mij niet af om te dopen maar om te evangeliseren, niet in wijsheid van woord, opdat het kruis van Christus niet ijdel gemaakt zou worden. ‘De twaalf’ werden er ooit op uitgestuurd om alle natiën tot discipelen te maken en te dopen. Mat.28:19 Paulus had die missie niet. Hij hoort ook niet bij ‘de twaalf’; zijn roeping en missie staat los van hen. Hij representeert geen gelovig Israël dat naar de natiën gaat. Nee, Paulus werd als ‘buitenlander’ geroepen om Israël jaloers te maken met zijn ‘heidens Evangelie’, letterlijk vertaald: “het Evangelie van de voorhuid”. Gal.2:7 Rituelen spelen geen rol in Paulus’ Evangelie. Voor de godsdienstige mens was Paulus’ boodschap daarom niet aantrekkelijk. En voor de Grieken, die wijsheid zochten in geleerde retoriek, al evenmin. Paulus had een geweldig solide bericht te melden. Maar voor een wereld die geïmponeerd wil worden via de zintuigen, was zijn Goede Bericht een afknapper. Paulus kwam vertellen van een gekruisigde Christus. Maar waar het voor de wereld eindigde, daar begon Paulus’ Evangelie juist. 1Kor.15:3 Een man aan het hout genageld, is het tegenovergestelde van attractief. Vanuit PR-oogpunt een dwaze insteek. Maar dat is nu juist de clou! Dwaas in de ogen van de mens … 36 1 Korinthe 1:18 – een dwaas woord! Want het woord van het kruis is wel voor hen die verloren gaan dwaasheid, maar voor hen die worden gered is het kracht van God. “Het woord van het kruis” is het woord omtrent de gekruisigde Christus. 1Kor.1:23 Inmiddels is hij weliswaar opgewekt uit de doden en in heerlijkheid bij God. Maar Paulus’ Evangelie begon bij het kruis. Een houten paal waaraan iemand was vastgenageld. Een embleem van een afschuwelijke executie diende als logo van Paulus’ boodschap van overwinning. Het kruis symboliseert de afwijzing van de politieke en godsdienstige wereld. Wie daarin zijn vertrouwen stelt, maakt zichzelf sowieso tot een dwaas in de ogen van de wereld. Vandaag doet God een woord van triomf uitgaan in de wereld, middels een symbool van ultieme vernedering. Dat is Gods werkwijze. Een volstrekt belachelijk instrument moet dienen tot redding. In Noachs dagen was dat een houten schip op het droge. Voor Mozes een biezen mandje. Voor Simson een verdorde ezelskaak. In Davids strijd tegen Goliath was het een slinger met een steentje. Enzovoort. Ook het woord dat God vandaag doet uitgaan is niet populair of ‘sexy’. Het is verachtelijk by design. Maar juist zó verzamelt God Zich een ‘uitroepsel’. Zie daar Gods kracht en wijsheid! 37
Page 36
1 Korinthe 1:18,19 – verloren gaan Want het woord van het kruis is wel voor hen die verloren gaan dwaasheid, maar voor hen die worden gered is het kracht van God. Want er staat geschreven: Ik zal de wijsheid van de wijzen teniet doen en het verstand van de verstandigen afwijzen. Het woord van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan. Dat “verloren gaan” spreekt niet van de toekomst; het is tegenwoordige tijd. Het betreft hen die het woord van het kruis dwaasheid achten. Hun wijsheid doet God teniet (teloor gaan): met al hun ‘wijsheid’ zijn ze nergens! Het is opmerkelijk dat Paulus citeert uit Jesaja 29:14 waar sprake is van de wijzen en verstandigen van “dit volk”, namelijk Israël. Het zijn in de eerste plaats Israëls ‘wijzen’ die aan de kaak worden gesteld. Het volk waaraan God Zijn woorden had gegeven en die zij geacht werden te beheren. Maar wat bleek: toen de Messias kwam die beloofd was in de Schriften, werd hij in de eerste plaats afgewezen door Israëls wijzen. De theologen begrepen het niet! God verbergt Zijn Woord voor ‘wijzen en verstandigen’, maar openbaart het aan kinderen. Mat.11:25 Hij heeft er een plezier in om de bluf van de mens te kijk te zetten! 38 1 Korinthe 1:20 – tot dwaasheid gemaakt Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de debater van deze aeon1 de wereld niet tot dwaasheid? “Het woord van het kruis” is dwaasheid voor hen die verloren gaan. 1Kor.1:18 ? Maakte God de wijsheid van Immers, zoals de profeet Jesaja reeds aankondigde: God doet ‘de wijsheid van de wijzen’ verloren gaan. Zonder vervolg zou de kruisiging van Jezus niet meer zijn dan een jammerlijke nederlaag. Maar alles werd anders toen Christus op de derde dag inderdaad werd opgewekt! Toen, op die dag, maakte God de wijsheid van de wereld tot dwaasheid. Het waren de wijzen van Jeruzalem en haar schriftgeleerden die de aanzet gaven om Jezus te kruisigen. Niet de wijzen in Athene brachten Jezus aan het kruis. Nee, de plaats op de wereld waar wijsheid zou moeten wonen, was in Jeruzalem. Daar was men immers in het bezit van de Schriften. En daar deed men niet anders dan daarover te discussiëren. Maar ondertussen ontging het de wijzen daar compleet, dat de beloofde Christus in hun midden vertoefde. Men heeft hem zelfs gekruisigd. Dat is nu de wijsheid van deze wereld. Drie dagen later werd ze tot dwaasheid gemaakt. En waar waren de wijzen toen? En waar de debatterende schriftgeleerden? 1 Aeon (Grieks: aiōn) = een (wereld)tijdperk 39
Page 38
1 Korinthe 1:21 – Gods tegendraadse aanpak Want omdat in Gods wijsheid, de wereld door de wijsheid God niet kende, heeft God een welbehagen om door de dwaasheid van de prediking te redden hen die geloven. Het is Gods wijsheid dat de wereld door haar wijsheid God niet kende. Als er één stad was waar men wijsheid zou mogen verwachten, dan was het in Jeruzalem. Daar beheerde de geestelijke elite de Schriften van God gegeven. Daar studeerde men voortdurend en door eindeloze debatten werd deze kennis aangescherpt. Maar toen de Messias kwam waarnaar men uitkeek, hebben ze hem niet herkend en hem zelfs overgeleverd om te worden gekruisigd. Aangezien de wijsheid van de wereld, God niet vermocht te kennen, heeft God er een welbehagen in om het volkomen tegendraads aan te pakken. Hij laat nu een boodschap uitgaan die in de ogen en oren van de geleerde, academische wereld volstrekt belachelijk en onwaarschijnlijk is. Om deze prediking te begrijpen helpt het niet wanneer men universitair geschoold is. Zeker, ook geleerde mensen kunnen het verstaan en begrijpen. Maar dan niet dankzij maar ondanks hun geleerdheid. De prediking gaat over iemand voor wie de godsdienstige, geleerde en politieke wereld slechts een kruis over had. Vanaf daar begint Gods wijsheid. 40 1 Korinthe 1:22,23 – niet populair Want Joden verlangen tekenen en Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken Christus gekruisigd, voor Joden een valstrik en voor de natiën dwaasheid. Heel dit gedeelte maakt duidelijk dat de wijsheid van deze wereld totaal niet matcht met de wijsheid van God. Voor Joden is het onbestaanbaar te spreken over Christus zonder tekenen van een gevestigd Koninkrijk. Een Christus die door Israëls leidslieden niet herkend zou zijn en zelfs werd gekruisigd, past absoluut niet in het profiel van hun Messias. Daar struikelt men over. En de Grieken? Tot op vandaag staan zij bekend om hun hang naar wijsheid. De bekende filosofische scholen zijn nog steeds terug te voeren tot Griekse denkers van weleer. Maar men kan niets met de Christus die Paulus bekend maakte. Hij is immers de uit doden opgewekte: een volstrekt on-Grieks idee! Voor het concept van ‘een onsterfelijke ziel’ bestond een breed draagvlak. Maar een lijk dat op de derde dag zou zijn levend gemaakt, was voor hen ronduit dwaasheid. In zo’n wereld opereerde Paulus als heraut. Zijn boodschap was voor Joden een struikelblok en voor de overigen dwaasheid. Maar zou Paulus de boodschap daarom aanpassen? Integendeel. De afwijzing door de wereld, bevestigt juist de waarheid van de boodschap! 41
Page 40
1 Korinthe 1:23,24 – Gods kracht en wijsheid … wij prediken Christus gekruisigd, voor Joden een valstrik en voor de natiën dwaasheid. Voor hen echter die geroepen zijn, voor Joden zowel als voor Grieken, Christus, Gods kracht en Gods wijsheid. Voor de massa van de mensen was Paulus’ boodschap onacceptabel. En nog steeds. Een Christus die gekruisigd is, is (op z’n zachtst gezegd) zowel Joods-godsdienstig als Grieks-filosofisch niet ‘politiek-correct’. Paulus onderkende dit als een gegeven. Hij ondernam ook geen pogingen om zijn boodschap wel acceptabel of aantrekkelijk te maken. Paulus vertelde de waarheid en bracht onweerlegbare feiten aan het licht (vergelijk 2 Korinthe 4:2). Waar de doorsnee-luisteraar afhaakte, waren er echter anderen die zich geroepen wisten. “Geroepenen” zijn zij die door God tevoren gekend en bestemd zijn. Rom.8:30 Zij worden dan ook door God geroepen en door Hem overtuigd van de waarheid. Geloof is een gave Gods! En terwijl de wereld struikelt over de dwaasheid van het woord van het kruis, onderkennen zij dat de gekruisigde, de opgewekte is uit de doden! “Gekruisigd vanuit zwakheid maar levend vanuit de kracht van God”. 2Kor.13:4 Het Evangelie is het goede bericht dat hij die gekruisigd werd door de wereld, door God eens voor altijd werd levend gemaakt. Hij is Gods kracht en wijsheid! 42 1 Korinthe 1:25 – wie het laatst lacht … … Christus, Gods kracht en Gods wijsheid. Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen. Het dwaze en zwakke van God, verwijst naar het kruis waaraan Christus stierf. 2Kor.13:4 Dat was zwak en daarom voor de wereld ook dwaas om waarde aan toe te kennen. Een Christus die aan zijn einde komt aan een kruis is het tegendeel van wat van hem verwacht wordt. Zou hij immers geen nieuwe wereldtijd (aeon) doen aanbreken? Dat het zwakke en dwaze van God, niettemin sterker en wijzer is dan de mensen, werd bewezen op de derde dag na het kruis. De zwakheid waarin Christus door mensen werd gekruisigd, werd beantwoord toen hij in de kracht Gods werd levend gemaakt. Het lammetje dat geslacht was, stond op in triomf! “Geen graf hield Davids zoon omkneld”. Hij is niemand minder dan “de leeuw van Juda”! Wie had dat ooit kunnen denken, 1Kor.2:8 toen hij werd gekruisigd als een zwakkeling?! Het zwakke van God bleek zoveel sterker dan de mensen! Het overwon de dood! De wijsheid van de wereld bracht Christus aan het kruis. Maar waar de wereld eindigde, daar begon God. Dat is Gods wijsheid! 43
Page 42
1 Korinthe 1:26,27 – Gods vreemde voorkeur Want kijk naar jullie roeping broeders: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele bekwamen, niet vele edelen, maar de dwazen van de wereld kiest God uit, om de wijzen te beschamen, en de zwakken van de wereld kiest God uit, om de sterken te beschamen … Het is Gods wijsheid, dat de wereld door haar wijsheid God niet kon kennen. Vandaar dat het God heeft behaagd om te redden door de dwaasheid van de prediking. 1Kor.1:21 dit ook bevestigd in het resultaat van die prediking. Niet de geleerden of academici, en evenmin degenen met titels en aanzien, bleken geroepenen. Althans, “niet velen”. En als ze er al tussen zaten, dan was dat niet dankzij maar ondanks die status. God verkiest degenen die dwaas en zwak zijn in de ogen van de wereld. Dat is niet omdat God een hekel aan intelligentie zou hebben. Integendeel, want werkelijk intelligent ben je wanneer je niet vertrouwt op menselijke kennis en kracht. Spr.3:5 de eigendunk van de wereld is. Haar redeneringen zijn hopeloos ijdel, omdat het uitgangspunt niet deugt. Want “de vreze van JAHWEH, dat is het begin van wijsheid”. Spr.9:10 Alleen dat houdt stand! Paulus ziet Omdat je beseft hoe volstrekt lachwekkend in Gods ogen 44 1 Korinthe 1:28,29 – te kijk gezet … en de onedelen van de wereld en de verachten kiest God uit, en die niets zijn, om die wel iets zijn, teniet te doen, opdat geen vlees zich zou beroemen in het zicht van God. Dat Gods keuze valt op het dwaze, zwakke, onedele en nietige heeft een reden. Dat is niet omdat God mensen met zulke eigenschappen aantrekkelijker zou vinden. Nee, de reden van Gods keuze is gelegen in het feit dat Hij daardoor het wijze, sterke, edele en dat wat iets meent (!) voor te stellen, wil beschamen. Het is als de selectie van FC Barcelona die met 10-0 geklopt wordt door een amateurclubje. Zo zet God, juist door wat verachtelijk is, de waanwijze wereld te kijk. Zodat daarmee is vastgesteld dat het dwaze en zwakke van God wijzer en sterker is, dan het beste wat de wereld te bieden heeft. Door de wereld met al haar godsdienst, filosofie, geld, aanzien en macht ‘in haar hemd te zetten’ demonstreert God dat geen mens zich ook maar iets hoeft te verbeelden. We zijn Zijn creatie. Niets van wat we zijn of hebben, is van onszelf. “Hij weet wat maaksel wij zijn”. Ps.103:14 Daarom zou geen vlees zich beroemen voor God. 45
Page 44
1 Korinthe 1:30 – uit Hem is het En uit Hem is het, dat jullie in Christus Jezus zijn, die van God wijsheid voor ons werd, en rechtvaardigheid, en heiliging, en verlossing … Geen vlees zou zich beroemen voor God. Dat was Paulus’ conclusie. Dat begint al met het feit dat we “in Christus Jezus zijn”. Is dat onze keuze? Nee, zegt Paulus, dat is uit God. Hij overtuigt mensen en geeft hen geloof. Ef.2:8 Voor zulke mensen is Christus Jezus, Gods wijsheid geworden. Dat is Gods prestatie en dus ook Zijn eer. In elk opzicht is alle eigen roem uitgesloten. Zowel in het verleden, als in het heden maar ook in de toekomst. Daarop hebben de woorden rechtvaardigheid, heiliging en verlossing betrekking. Door geloof (dat niet uit onszelf is) werden we rechtvaardig. Dat is het verleden. In het heden is Christus Jezus degene die ons heiligt door zijn Woord. Dat is werk dat hij aan en in ons doet waardoor we ‘vruchtdragen’. En in de toekomst is Christus Jezus de garantie van de verlossing van ons lichaam. Dat wil zeggen: hij verlost ons lichaam, door het onvergankelijk te maken! Wat doen we daar zelf aan? Helemaal niets! Alles is zijn prestatie. Zie daar Gods wijsheid in actie! 46 1 Korinthe 1:31 – Wiens prestatie? … opdat het zal zijn, zoals er geschreven staat: Wie roemt, laat hij roemen in de Heer! Waarom is het zo fundamenteel te onderkennen dat alles wat we zijn en alles wat we hebben, niet van onszelf is? Wat staat er op het spel, om dat al of niet te accepteren? Het antwoord op deze vragen is eenvoudig. Alleen als we inzien dat alles wat we zijn en hebben te danken is aan God, kunnen we met reden Hem de dank en eer geven. De dwaasheid van de wereld die in dit hoofdstuk aan de kaak werd gesteld, is gelegen in de hoogmoed en eigenwijsheid van de mens. De mens verhoogt zichzelf en onteert daarmee onvermijdelijk God. De verheerlijking van God heeft een basis nodig. Het is de wetenschap dat alle dingen uit, door en tot God zijn. Ben ik geroepen? Dat is omdat God mij daartoe bestemde. Mag ik geloven? Dan is dat Gods wapenfeit. Ben ik “in Christus Jezus”? Dan is dat uit Hem. Word ik geheiligd en hervormd in mijn denken? Dat is alleen omdat God met mij bezig is. Van het begin tot aan het einde geldt: het is alles GODS prestatie! Aan Hem dus ook alle eer! 47
Page 48
1 Korinthe 2:3-5 – in de kracht Gods! En ik kwam in zwakheid en in vrees en veel beven bij jullie; en mijn woord en mijn prediking waren niet in overredende woorden van wijsheid, maar in demonstratie van geest en kracht, opdat jullie geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen, maar in kracht van God. Toen Paulus in Athene en later in Korinthe kwam, probeerde hij niet te wedijveren met de filosofen. Hij kwam niet met klinkende namen uit de religieuze of filosofische wereld om zijn boodschap te ondersteunen. Nee, hij kwam vertellen van iemand die als een misdadiger aan een paal was genageld en gestorven. Inderdaad, daarmee imponeer je niet. Dat klinkt niet ‘gelikt’ of attractief. Paulus kwam niet als filosoof of theoloog binnen. In 1 Korinthe 15:3-5 lezen we wat het ABC van Paulus’ Evangelie is. Ten eerste dat Christus stierf. Ten tweede dat hij werd begraven. En als laatste dat hij “werd opgewekt ten derde dage, naar de Schriften”. Zie daar de “demonstratie van geest en kracht”! Paulus toonde aan en kwam met ‘bonnetjes’. Hij redeneerde niet, hij bewees! En hij getuigde weliswaar van Christus die stierf in zwakheid, maar tevens dat deze ten derde dage uit het graf was opgewekt “in de kracht Gods”! 2Kor.13:4 52 1 Korinthe 2:6,7 – wijsheid voor volwassenen Toch spreken wij wijsheid onder de volwassenen, geen wijsheid echter van deze aeon, noch van de oversten van deze aeon die teniet gedaan worden, maar wij spreken Gods wijsheid, in verborgenheid die verhuld is … In Korinthe kwam Paulus met “de dwaasheid van de prediking van het kruis”. Althans, in de beleving van de wereld. Maar voor degenen die beter weten was het wel degelijk wijsheid. Niet van deze aeon, maar Gods wijsheid. Later zullen we zien dat Paulus de Korintiërs beschouwde als onmondigen die nog ‘melk’ nodig hadden. 1Kor.3:1,2 Met ‘melk’ doelt hij op de elementaire kennis, het ABC van de woorden Gods (Hebreeën 5:12). Gods wijsheid voor volwassenen, dat is vervolgonderwijs. Paulus noemt dat ‘vaste voeding’. 1Kor.3:2 Hij wilde dat graag met de Korintiërs delen maar ze waren er nog niet aan toe. Zulke vaste voeding is namelijk niet hap-slik-weg, zoals melk. Er moet op worden gekauwd. In de Hebreeën-brief doelt “vaste voeding” op het onderwijs dat verborgen ligt in de Hebreeuwse Bijbel. Bijvoorbeeld de typologie die gelegen is in iemand als Melchizedek (Hebreeën 5:10,11). Zulke kennis ligt niet voor het oprapen. Daarvoor dient men met recht te onderzoeken. Zoeken onder de oppervlakte. Het is namelijk “Gods wijsheid in verborgenheid die verhuld is”. 53
Page 50
1 Korinthe 2:7 – vóór de aeonen … maar wij spreken Gods wijsheid, in verborgenheid die verhuld is, die God tevoren, vóór de aeonen bestemde tot onze heerlijkheid … Paulus kon onder de Korintiërs slechts aan enkelingen kwijt wat hij graag met allen wilde delen. De wijsheid van God namelijk in de Schriften (= de Tenach), ons ‘Oude Testament’. Cryptisch vinden we daarin opgetekend, in zowel geschiedenissen als verhalen, in rituelen en voorschriften, welke heerlijkheid God voornemens was. Voor Christus zelf en daarmee ook voor allen die “in Christus” zijn. De heerlijkheid die Paulus in zijn bediening openlijk etaleerde, stond reeds verborgen en verhuld opgetekend in de Tenach. En dat bracht Paulus in zijn bediening aan het licht. De heerlijkheid die God voorbestemd heeft, dateert reeds van “vóór de aeonen”. In gangbare vertalingen leest men “van eeuwigheid af”. Dat is een ontoelaatbare aanpassing van de Schrift aan de theologie. Want een ‘aeon’ in de Schrift is altijd een wereldtijdperk met een begin en een einde. De klassieke theologie heeft er echter een grenzeloze ‘eeuwigheid’ van gemaakt. Aan de eeuwigheid kan vanzelfsprekend niets zijn vooraf gegaan. Maar laten we onze woordenschat aanpassen aan de Schrift. Niet omgekeerd. “Vóór de aeonen” had God onze heerlijkheid reeds voorbestemd. Ef.1:4 verloop volgens Gods script! Jazeker, alles 54 1 Korinthe 2:8 – als men dát had geweten! … wij spreken Gods wijsheid, in verborgenheid die verhuld is (…) die geen van de oversten van deze aeon heeft geweten, want indien zij van haar wisten hadden ze nooit de Heer der heerlijkheid gekruisigd. Het kruis was de grote nederlaag van Gods Zoon. Althans, dat was wat de wereld meende. In werkelijkheid was het Gods wijsheid dat de wereld in háár wijsheid, Hem niet zou kennen. 1Kor.1:21 Want God verkiest te redden door de dwaasheid van het woord van het kruis. 1Kor.1:18 Het is achter en na het kruis, dat Gods kracht en wijsheid verborgen ligt. 1Kor.1:24 Gods kracht werd gedemonstreerd in de opstanding van Christus. 2Kor.13:4 “De oversten van deze aeon” hadden de zware steen voor het graf verzegeld. Dat bezegelde hun overwinning. Het verbreken van dit zegel, zou onverbiddelijk op straffe van de dood zijn. Maar juist Gods wijsheid verbrak het zegel op de derde dag en overwon daardoor juist de dood! Is dat niet geestig? Van deze Goddelijke ‘truc’ hebben “de oversten van deze aeon”, inclusief al de machten die achter de schermen opereren, Ef.2:2; 6:12 nooit geweten. Zouden ze het wel hebben geweten, dan hadden ze hem die inmiddels “de Heer der heerlijkheid” is, niet hebben gekruisigd. Wie het laatst lacht … 55
Page 52
1 Korinthe 2:9 – wat geen oog of oor ooit vernam Maar zoals het staat geschreven: wat geen oog waarnam en wat geen oor hoorde en in geen mensenhart opkwam, maakt God gereed voor degenen die Hem liefhebben. Paulus’ onderwerp is “Gods wijsheid in verborgenheid” die reeds vóór de aeonen tot onze heerlijkheid was voorbestemd. 1Kor.2:7 De oversten van deze aeon hebben daar niets van geweten en konden daar ook niets van weten. Want in dat geval zouden ze de Heer der heerlijkheid niet hebben gekruisigd. 1Kor.2:8 De verborgenheid is één van de grote thema’s in Paulus’ brieven. Het verwijst naar de tegenwoordige onderbreking in de heilsgeschiedenis sinds Israël haar Messias heeft verworpen. In vroegere generaties was daar niets van bekend, Ef.3:5 en aeonen lang verzwegen. Rom.16:25; Kol.1:26 Maar nu, via de apostel Paulus, openbaar gemaakt. Het heeft alles te maken met de heerlijkheid die God voorbestemd heeft voor de ekklesia. Om het lichaam van Christus te zijn: één gemaakt met hem en in zijn lot delend. Deze heerlijkheid die Paulus mocht etaleren was altijd verborgen. Jesaja sprak er wel over, maar … verborgen. Bijvoorbeeld toen hij profeteerde over wat geen oog of oor ooit had vernomen en in geen mensenhart was opgekomen. Dat is wat God gereed maakt voor degenen die Hem liefhebben! 56 1 Korinthe 2:10 – de diepten van God Maar aan ons onthult God het door de geest, want de geest doorzoekt alle dingen, ook de diepten van God. De verborgen wijsheid van God die Hij tot onze heerlijkheid had voorbestemd, was voorheen onbekend. De Schrift sprak er weliswaar van (zie vorig vers), maar verborgen. Slechts door onthulling via Gods geest zijn we, schrijft Paulus, op de hoogte gesteld. Later vanuit de gevangenis zou hij schrijven dat hem door onthulling de verborgenheid (= het geheim) werd bekendgemaakt, zoals hij daarover tevoren in het kort had geschreven. Ef.3:3 De onthulling van de verborgenheid vindt plaats middels de brieven die Paulus heeft geschreven. Hij maakt daarin duidelijk hoe de waarheden waarover hij nu openlijk schrijft, reeds verborgen waren in de Hebreeuwse Bijbel. In cryptische uitspraken. In voorgeschreven rituelen. Maar niet in het minst ook in de vele verhalen en geschiedenissen met diepere lagen. Door de bedekking op deze geschriften weg te nemen, 2Kor.3:15 onthulde Paulus wat daaronder altijd al verborgen lag. Het is Gods geest die de heilige Schriften inspireerde. 2Tim.3:16 Vandaar dat in al deze Schriften de diepten van God te vinden zijn. Nu ze zijn onthuld, kunnen we ook zelf daarin op ontdekkingsreis gaan en zoeken naar nog meer verborgen schatten! 57
Page 54
1 Korinthe 2:11 – wie kent als geen ander God? Want wie van de mensen weet de dingen van de mens, dan de geest van de mens die in hem is? Zo heeft ook niemand de dingen van God gekend dan de geest van God. Als geen ander is Gods geest in staat om te weten wat in God leeft. Het argument dat Paulus daarvoor opgeeft is verrassend simpel. Paulus vergelijkt de menselijke geest met Gods geest. Van alle mensen is alleen mijn eigen geest is staat mijn diepste gedachten en motieven te kennen. Welnu, stelt Paulus, met Gods geest is het niet anders. Paulus kende niet zoiets als een leer van drie-eenheid waarin Gods geest een onderscheiden persoon is van God Zelf. Mijn geest kan ik onderscheiden van mijzelf (en door te spreken van “mijn geest” doe ik dat feitelijk ook), maar het is geen aparte persoonlijkheid. Gods geest is persoonlijk, zoals ook mijn geest persoonlijk is, maar het is geen aparte persoon. Gods geest is de drijvende kracht achter degenen die ons de geïnspireerde Schriften gaven. En omdat Gods geest ook de diepten van God kent, maken de Schriften ons ook met Zijn geheimen vertrouwd. Nooit kunnen we God beter leren kennen dan via de Schriften! 58 1 Korinthe 2:12 – opdat we zouden weten … Wij nu hebben niet de geest van de wereld ontvangen maar de geest vanuit God, opdat we zouden weten de dingen die door God aan ons genadig worden gegeven. Het begrip ‘geest’ is erg breed in de Schrift. Het staat voor alles wat onzienlijk is. Ook ‘adem’ en ‘wind’ vallen onder deze noemer. De “geest van de wereld” hier, is synoniem met wat eerder “de wijsheid van de wereld” 1Kor.1:20 Door het Goede Bericht dat Paulus wereldkundig mocht maken, hadden de Korintiërs “de geest vanuit God” ontvangen. Deze geest is, in tegenstelling tot die van de wereld, de wijsheid van God die voorheen verborgen was. 1Kor.2:7 werd genoemd. Onder “de geest vanuit God” valt alles wat God heeft te onthullen. Deze geest is maar geen ‘vaag gevoel’. De Korintiërs hadden deze geest immers ontvangen opdat men zou weten … Gevoelens, ach, ze zijn voortdurend aan verandering onderhevig. Maar de dingen die we weten, zijn als een rots in de branding. Je kunt er op stáán en bouwen. We zouden weten de dingen die door God aan ons genadig, als gunst worden gegeven. Dat maakt onvoorstelbaar blij. Dat is ook wat genade betekent: vreugde om niet. Juist omdat het zo vast en zeker is! 59
Page 56
1 Korinthe 2:13 – woorden van menselijke wijsheid? Van deze dingen spreken wij ook, niet onderwezen in woorden van menselijke wijsheid maar onderwezen in die van geest, geestelijke [woorden] doen passen bij geestelijke [dingen]. Het contrast dat Paulus hier beschrijft is tweeërlei. Ten eerste de wijsheid van God versus menselijke wijsheid. En ten tweede het contrast tussen “woorden van menselijke wijsheid” en “geestelijke woorden”. De woordenschat waarin de Goddelijke boodschap gesproken en opgetekend is, matchen honderd procent. De wijsheid waarvan Paulus sprak had hij niet van zichzelf. Maar ook de woorden waarin hij deze doorgaf waren van Goddelijke oorsprong. Het is onmogelijk maar ook fataal om Goddelijke zaken te willen delen in “woorden van menselijke wijsheid”. De orthodoxe theologie wemelt van dergelijke terminologie. Men heeft ze bovendien nog heilig verklaard ook. Erkenning ervan geldt als voorwaarde om in ‘de kerk’ te mogen prediken. Denk maar aan woorden als ‘drie-eenheid’, ‘God de Zoon’ en vele andere termen. Dat zijn woorden die onbekend zijn in de Schrift, maar door knappe geleerden bedacht zijn. Met recht dus “woorden van menselijke wijsheid”. En juist daarom ongeschikt. Willen we de wijsheid Gods verstaan en verwoorden, dan kan dat slechts via de woorden die de Schrift ons zelf aanreikt. Alleen dat zijn “gezonde woorden”. 60 1 Korinthe 2:14 – de handicap van de zielse mens Maar een ziels mens ontvangt niet de dingen van de geest van God, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet kennen omdat het op een geestelijke wijze wordt beoordeeld. Ziels is de mens die beheerst wordt door de ziel, de psyche, want dat is het Griekse woord dat Paulus hier bezigt. De ziel staat voor de sensaties die door de zintuigen worden geprikkeld. In de Schrift heeft de mens niet in de eerste plaats een ziel, maar hij is een ziel. Gen.2:7 Evenals trouwens een dier. De eerste keren dat het woord ‘ziel’ in de Schrift voorkomt, gaat het juist over dieren. Gen.1:20,21 Dieren kennen evenals de mens, sensaties en emoties. Aangewakkerd door het kloppende hart. Vandaar dat de ziel in het bloed is. Lev.17:11 “De dingen van de geest van God” daarentegen, komen niet binnen via de ogen en ze bedoelen ook niet het gevoel te triggeren. “Geest” is een verzamelterm voor wat per definitie onzienlijk is. ‘Geest’ spreekt ook niet de ogen aan, maar de oren. Want geloof is uit het horen. Rom.10:17 zoek naar sensatie en goed voelen. De geestelijke mens daarentegen zoekt waarheid. Een totaal andere oriëntatie. De zielse mens is op 61
Page 58
1 Korinthe 2:15 – passie voor waarheid De geestelijke mens echter beoordeelt alle dingen, maar zelf wordt hij door niemand beoordeeld. De zielse (Grieks: psuchikos) mens heeft geen antenne voor de geestelijke dingen. Hij is georiënteerd op “wat voor ogen is” en het gevoel. Wellicht heel godsdienstig met rituelen, mooie gebouwen, muziek, wierook, retoriek, grote aantallen, lichteffecten, enzovoort. De geestelijke (Grieks: pneumatikos) mens daarentegen, wil in de eerste plaats weten hoe het is. Hij is geïnteresseerd in de waarheid. Het woord voor ‘beoordelen’ is in het Grieks anakrino, wat een juridische term is. Het wordt gebruikt voor verhoren bij de rechtbank en het onderzoek dat een rechter doet. Hand.25:26; 28:18 Het oordeel van een rechter dient geheel onafhankelijk te zijn. Niet beïnvloed door gevoelens en schone schijn. Want het gaat om “de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid”. Anakrino wordt ook gebruikt in verband met de Bereërs die dagelijks in de Schriften nagingen of wat Paulus vertelde, klopte. Hand.17:11 Anakrino betekent: nagaan, checken. Deze passie voor waarheid kenmerkt de geestelijke (pneumatische) mens. Hij is onbegrepen bij degenen die ‘ziels’ in het leven staan. Want voor hen is de vraag naar waarheid vooral lastig (‘inconvenient’). Maar de geestelijke mens gaat onafhankelijk zijn weg. Alleen de waarheid telt. 62 1 Korinthe 2:16 – het denken van Christus Want wie kent het denken van de Heer dat hij hem zou instrueren? Maar wij hebben het denken van Christus. Evenals in Romeinen 11:34, refereert Paulus hier aan woorden uit de profeet Jesaja (40:13). Het denken van de Heer staat op een onvergelijkelijk hoger niveau dan het denken van de mens. Hoe beperkt is de mens in zijn zicht en intelligentie! Is het daarom niet dwaas om daarop te steunen? Daar komt bij dat het oordeel van de mens al te gemakkelijk beïnvloed wordt door ‘zielse’ factoren. Door de schone schijn en de emoties van het moment. Toen God de schepping voortbracht, was er geen mens om Hem voor te lichten of te instrueren. Alleen de gedachte al is bizar en lachwekkend. Waarom dan zouden we menselijke wijsheid zo serieus nemen? En waarom zouden we indruk willen maken bij haar ‘autoriteiten’? Verkiest God juist niet door de ‘dwaasheid’ van de prediking te redden? Het was door openbaring dat Paulus Christus had leren kennen. Hoogstpersoonlijk was hij door Hem geroepen en onderwezen. Gal.1:11,12 Het denken, de wijsheid en zelfs de woorden die daaraan uitdrukking geven, had Paulus niet van zichzelf. Wat hij verkondigde was niet minder dan de denkzin van Christus zelf! 63
Page 62
1 Korinthe 3:2 – melk en vaste voeding Melk gaf ik jullie te drinken, geen vaste voeding, want dat vermochten jullie nog niet. Maar zelfs nu vermogen jullie dat nog niet … Paulus beschouwt de Korintiërs als onmondigen. Nu, enkele jaren nadat ze gelovig werden, nog steeds. Geestelijk gezien nog in het baby-stadium. Afhankelijk van de zorg van anderen. En terwijl Paulus zoveel te melden heeft, kon hij het niet aan hen kwijt. Dat was niet zozeer Paulus’ frustratie, het stond vooral hun eigen ontwikkeling in de weg. Baby’s vragen aandacht. Volwassenen geven aandacht en stellen zich de vraag wat ze voor anderen kunnen betekenen. Melk en vaste voeding vertegenwoordigen verschillende mindsets. “Melk” staat voor ABC-onderwijs. “De eerste beginselen van de woorden Gods”, zoals dat in Hebreeën 5:12 wordt genoemd. Moedermelk is hap, slik, weg. Niets mis mee, maar het is een fase waarin men niet zou blijven steken. “Vaste voeding” is bestemd voor degenen die in staat zijn te kauwen. Wie geestelijk is checkt de dingen. Het getuigt van een volwassen houding om zelf te denken en zelfstandig te zijn. Onmondigen denken in termen van wat mag en niet mag. Volwassenen denken in termen van wat nuttig en opbouwend is. Zij stellen zich de vraag hoe God maximaal wordt verheerlijkt. 68 1 Korinthe 3:2,3 – vleselijk denken Melk gaf ik jullie te drinken, geen vaste voeding, want dat vermochten jullie nog niet. Maar zelfs nu vermogen jullie dat nog niet, want jullie zijn nog vleselijk. Want waar er onder jullie jaloezie en ruzie is, zijn jullie dan niet vleselijk en wandelen jullie dan niet naar de mens? Dat de Korintiërs nog steeds geen “vaste voeding” verdroegen, lag niet aan hun IQ. Want al is deze “vaste voeding” inderdaad onderwijs voor gevorderden, men hoeft er geen intellectueel voor te zijn. Waar het op aankomt is het besef dat “het vlees” (lees: de mens, met al zijn kennis en kunde) geen gewicht in de schaal legt bij God. ‘Vleselijke’ oriëntatie blaast de mens op. Deze gerichtheid werkt als zuurdesem: het laat de mens bluffen. Het lijkt heel wat, maar het is niets. Dat is wat in Korinthe speelde. Met die instelling gaat de mens zichzelf belangrijk vinden en dat is de ideale voedingsbodem voor onderlinge jaloezie en ruzie. Waar de mens daarentegen geestelijk volwassen wordt, gaat hij zijn eigen geringheid beseffen. In plaats van gerichtheid op ‘het vlees’ leert men God kennen en de waarde van Zijn voornemen, Zijn verborgen wijsheid en Zijn kracht! Dat is wat telt! 69
Page 64
1 Korinthe 3:4,5 – de Héér geeft geloof Want wanneer iemand zegt: ik ben van Paulus en een ander: ik ben van Apollos, zal hij dan niet vleselijk zijn? Wat dan is Apollos? Want nu is Paulus? Dienaren, door wie jullie geloven en wel, zoals de Heer aan een ieder geeft. ‘Vleselijk’ duidt op een oriëntatie waarbij men gericht is op ‘het vlees’. Het geeft de mens reden zich te beroemen. Het klinkt paradoxaal, maar juist op het terrein van godsdienst treffen we deze instelling. ‘Ik ben goed of acceptabel voor God omdat ik …’, vul maar in. Een ‘vleselijke’ instelling zien we ook, waar men zich fixeert op de buitenkant in plaats van op de inhoud. In Korinthe ontstonden ruziënde partijen over voorgangers. Opmerkelijk dat Paulus zonder pardon degenen die van ‘zijn partij’ waren, als net zo vleselijk wegzet, als degenen die van Apollos’ partij waren. Wat beide partijen ontging, was dat zowel Apollos als Paulus slechts dienaren waren van het Woord van de Heer. Niet meer dan een ‘doorgeefluik’. Het was de Heer die hen zó geloof had gegeven en zich daarbij had bediend van menselijk ‘gereedschap’. Te kunnen en mogen geloven is puur Gods prestatie. Wie dat ontgaat, hoe vroom ook, is nog ‘vleselijk’ in zijn denken. 70 1 Korinthe 3:6,7 – planten, begieten & groeien Ik plant, Apollos begiet maar de Heer doet groeien. Daarom, noch wie plant, noch wie begiet is iets, maar God die doet groeien. Paulus had enkele jaren tevoren in Korinthe de ekklesia ‘geplant’. Niet door een organisatie of genootschap op te richten, maar enkel door ‘het Goede Bericht’ daar te verkondigen. En God deed het zaad ontkiemen en zo ontstond er een geloofsgemeenschap. Na anderhalf jaar daar te hebben gearbeid, vertrok Paulus uit Korinthe. Hand.18:11 Ondertussen hadden Priscilla en Aquila, een echtpaar dat met Paulus samenwerkte, ene Apollos ontmoet in Efeze en hem aangemoedigd om naar Achaje over te steken. Hand.18:27 En zo kwam deze in Korinthe terecht. Hand.19:1 Apollos was een vurige, welsprekende Jood uit Alexandrië, doorkneed in de Schriften en inmiddels ook uitstekend op de hoogte van het Evangelie. Als geen ander was hij geschikt om de jonge ‘aanplant’ in Korinthe te ‘begieten’. Hoe anders dan door hen te versterken in het Woord van God? Maar wat betekenen activiteiten als ‘planten’ en ‘begieten’ wanneer God niet zou doen ontkiemen en groeien? Het is het unieke, levende Woord van God, dat aan ‘planten en begieten’, betekenis geeft. Want dat Woord is niet alleen levend, het doet ook leven! 71
Page 66
1 Korinthe 3:8,9 – Gods medewerkers Degene nu die plant en die begiet zijn één. Een ieder nu zal zijn eigen loon ontvangen, naar zijn eigen moeite. Want Góds medewerkers zijn wij, Góds akker en bouwwerk zijn jullie. Het is God die in elk stadium de groei geeft. In dat perspectief doet de planter wezenlijk niet anders dan de begieter. Beiden zijn instrumenten in de hand van God, Die doet groeien. En beiden ontvangen loon voor wat ze doen. De één merkt op dat de aanplant wortel schiet en de begieter stelt even dankbaar vast dat de groei vordert. Dat is het loon van hun arbeid. Paulus bedoelt in vers 9 niet te zeggen dat hij en Apollos met God samenwerken. Nee, wat hij zegt is dat hij en Apollos met elkaar samenwerken en zó Gods werk doen. De één mag dan planten en de ander begieten, maar beiden worden ingezet door God, Die de wasdom geeft. In vers 9 gaat het ook niet om de tegenstelling tussen “wij” en “jullie”. Het gaat juist om de overeenkomst. Zoals Paulus en Apollos Gods medewerkers zijn, zo zijn de Korintiërs Gods akker en Zijn bouwwerk. Alle arbeid en ook de ekklesia zelf, is geheel GODS werk. En dus ook Zijn eer! 72 1 Korinthe 3:10 – de genade van God Naar de genade van God die aan mij gegeven wordt, plaatste ik als wijs bouwmeester het fundament en een ander bouwt er op. Maar laat een ieder uitkijken hoe hij er op bouwt. Het was de genade van God die Paulus riep en hem van een vijand in een vriend veranderde. Het was de genade van God die hij vervolgens onder de natiën mocht uitbazuinen. De genade van God die alle mensen redt. Tit.2:11; 1Tim.4:10 In Christus, die immers stierf om alle mensen onvergankelijk leven te geven. Dat is de fundamentele waarheid die Paulus als een wijs bouwmeester in Korinthe had geplaatst. Zó, op deze grondslag was Gods bouwwerk, de ekklesia 1Kor.3:9 ontstaan. Het is ook uitsluitend op deze grondslag waarop men verder zou bouwen, dat wil zeggen: onderwijs zou geven. Paulus was ooit al veel eerder vertrokken uit Korinthe, en zelfs Apollos, die na hem kwam, was al niet meer werkzaam onder hen. 1Kor.16:12 Maar Paulus’ zorg omtrent hen was er niet minder om geworden. Het is fundamenteel dat men blijft bij – en voortbouwt op – wat Paulus heeft neergelegd. Al het onderwijs dat gegeven wordt, zou daarop zijn gebaseerd. Op de genade van God en op niets anders! 73
Page 68
1 Korinthe 3:11 – één fundament Want een ander fundament kan niemand plaatsen, naast hetgeen er ligt, welke is: Jezus Christus. Het onderwerp waarover Paulus spreekt is de versterking en het uitbouwen van de ekklesia. Eerder gebruikte hij de metafoor van moedermelk en vaste voeding. Of dat van aanplant en begieten. Paulus was het die de ekklesia door de prediking van het Woord had geplant. Nu vervolgt hij met de metafoor van een bouwwerk. Paulus is degene die met de prediking van Jezus Christus het fundament van dit bouwwerk had gelegd. Er is niets anders dat de naam ‘fundament’ verdient. Over het fundament waarop de ekklesia in Korinthe was gebouwd, was reeds geschreven in de Hebreeuwse Bijbel. Het is de steen die door de bouwlieden werd afgekeurd maar niettemin tot hoeksteen is geworden. Ps.118:22 Het is ook de steen waarover in Jesaja 28:16 was geprofeteerd. God zou in Sion een beproefde, kostbare steen funderen. De beproefde steen is degene die door Israëls leiders werd afgekeurd en als in vuur werd geoordeeld. Maar God wekte hem op in Sion en zo werd deze steen, het fundament van het Godsgebouw, de ekklesia. “Van JAHWEH is dit geschied, het is wonderbaarlijk in onze ogen!”. Ps.118:23 74 1 Korinthe 3:12 – goud, zilver en kostbaar gesteente Indien nu iemand op het fundament bouwt met goud, zilver, kostbare stenen, houten delen, hooi, stro … Paulus vergelijkt onderwijs van blijvende waarde met vuurbestendig materiaal. Hij noemt daarbij goud, zilver en edelgesteente. Dat zijn zeker geen willekeurige voorbeelden. Want deze materialen speelden een belangrijke rol in het heiligdom zoals beschreven in de wet van Mozes. Goud is evenals zilver een edelmetaal omdat het niet roest. Het is een beeld van onvergankelijkheid. Het is een type van God, Die immers Zelf onvergankelijk is. Het spreekt ook van het leven dat Hij, via de opwekking van Christus, aan het licht bracht. Zilver functioneert in de Schrift gewoonlijk als geld (zilverlingen). Het verwijst primair naar de prijs die ooit betaald werd. Naar Christus Jezus die de losprijs voor allen betaalde. Kostbare stenen zijn edelstenen, dat wil zeggen: licht doorlatend. Ze werden gedragen door de hogepriester. Twaalf stenen op zowel zijn schouders (kracht) als op zijn hart (liefde). Het vertelt hoe kostbaar het volk is dat gedragen wordt door de ware Hogepriester voor Gods aangezicht. De ekklesia zou gebouwd worden met dit goud, zilver en kostbaar gesteente. Slechts dat is het fundament van Gods genade waardig. Het is kostbaar, schitterend, licht doorlatend en onvergankelijk! 75
Page 70
1 Korinthe 3:12 – hout, hooi en stro Indien nu iemand op het fundament bouwt met goud, zilver, kostbare stenen, houten delen, hooi, stro … Goud, zilver en kostbaar gesteente zijn absoluut ‘fireproof’. Hout, hooi en stro zijn juist het tegendeel. Paulus legt niet uit wat hij specifiek bedoelt met deze materialen, maar de rest van de Schrift zet ons wel op het spoor. Hout staat in het origineel in het meervoud en dus hebben we te denken aan houten delen of constructies. In het verband van 1 Korinthe 3, doet dit direct denken aan “de redeneringen van wijzen” waarvan de Heer zegt dat ze ijdel zijn. 1Kor.3:20 Mensen bedenken knappe constructies en bolwerken van filosofie, maar … het is hout. Vergankelijk en ijdel als de mens zelf. In de slavernij van Egypte moesten de Israëlieten tichelstenen bakken. Als lastenverzwaring moest men ook nog eens het stro als bijbehorend ingrediënt daarvoor verzamelen. Tichel staat voor wat de mens zelf bakt. Het eerst lezen we daarover bij de torenbouw van Babel. Israël zou geen altaar van tichel maken. Jes.65:3 Want de mens kan God nooit naderen met zijn eigen werk. Hooi en stro zijn een uitbeelding van getob, frustratie en slavernij zonder ooit de hemel naderbij te brengen. Ongeschikt daarom als bouwmateriaal van de ekklesia. 76 1 Korinthe 3:12,13 – vuurbestendig Indien nu iemand op het fundament bouwt met goud, zilver, kostbare stenen, houten delen, hooi, stro, het werk van ieder zal openbaar worden, want de dag zal het duidelijk maken omdat ze in vuur wordt onthuld. En hoedanig het werk van ieder is, zal het vuur toetsen. Op het fundament dat door Paulus was geplaatst, zou worden voortgebouwd. Dat is logisch, want een fundament is slechts het begin. In de metafoor die Paulus hier uitwerkt, is de ekklesia “Gods bouwwerk”. Het fundament is Jezus Christus, “de gestorvene, wat meer is de opgewekte”. Het voortbouwen op het fundament spreekt van het vervolgonderwijs. Waarbij de grote vraag is: met welk materiaal wordt gebouwd? Wat is vuurbestendig? Oftewel: welk onderwijs zal de toets van Goddelijke kritiek kunnen doorstaan? Welk onderwijs is solide en blijvend van waarde? En welk onderwijs juist niet? Paulus noemt twee typen materialen. Het eerste type “goud, zilver en kostbaar gesteente” is bestand tegen vuur. Het tweede type materiaal daarentegen, “hout, hooi en stro” vat heel gemakkelijk vlam. Wanneer straks het vuur de bouwwerkzaamheden zal toetsen, gaat het niet om hoeveel werk iemand heeft geleverd. Eén vraag zal beslissend zijn: “hoedanig” was het werk? Niet kwantiteit maar kwaliteit beslist alles. 77
Page 72
1 Korinthe 3:14 – loon ontvangen Indien het werk van iemand dat hij er op bouwde, zal blijven, zal hij loon ontvangen. Het idee dat een gelovige straks loon zal ontvangen ligt bij velen moeilijk. Strijd het niet met de leer dat alles genade is? Valt er dan toch wat te verdienen? Het antwoord is, dat loon niet gegeven wordt voor wat ik doe, maar voor wat de Heer door mij doet. Zoals Paulus verderop zegt, in 1 Korinthe 15:58: “altijd overvloedig in het werk van de Heer”. Het is Zijn werk waarin wij overvloedig mogen zijn. Dan zijn we als een instrument in zijn handen, maar het is niettemin zijn prestatie. Het is een grote eer om door de Heer te worden ingezet en zo voor Hem tot nut te mogen zijn. Want zulke arbeid is van blijvende waarde. Het is juist in dat blijvende waarin ook het loon gelegen is. Vergelijk het met een medaille. Een medaille is een blijvende herinnering aan een prestatie in het verleden (vergelijk 1 Korinthe 9:25). De onderscheiding die we als loon straks zullen ontvangen, is de erkenning dat we deel mochten nemen aan “Gods bouwwerk”. Niet met eigen werk van hout, hooi of stro. Maar met goud, zilver en kostbaar gesteente dat het vuur trotseert! 78 1 Korinthe 3:15 – schade lijden Maar indien het werk van iemand verbrand zal worden, zal hij schade lijden, hoewel zelf gered worden. Maar zó als door vuur heen. Het gaat hier nog steeds over het type onderwijs waarmee de ekklesia wordt gebouwd. Als dat met “goud, zilver en kostbaar gesteente” is, dan zal dat ná het vuur van Gods gericht, nog recht overeind staan. Is er echter met houten constructies, hooi en stro gebouwd, dan zal het vuur daar korte metten mee maken. Wat heb je er aan als het ‘heel wat lijkt’ vóór de brand, wanneer ná de brand er niets van overgebleven is? Beter weinig ná de brand, dan veel ervóór. Het lot van de gelovige is hier niet aan de orde. Zijn redding is veilig gesteld. Aan de orde is de waarde van waarmee werd gebouwd aan “Gods bouwwerk”, de ekklesia. Dat zal op “die dag” blijken. 1Kor.3:13 Dan hebben we wellicht ons stinkende best gedaan. Of gebruik gemaakt van het gedachtegoed van knappe geleerden. Maar het zal niet beklijven. Dan zijn we zelf gered, maar de waarde van het bestaan waarop we terugkijken, zien we in rook opgaan. Dat is “schade lijden”. Alleen wat blijvend is, dát telt! 79
Page 74
1 Korinthe 3:16,17 – Gods tempel Weten jullie niet dat jullie Gods tempel zijn en de geest van God in jullie huist? Indien iemand de tempel van God verderft, God zal hem verderven want de tempel van God, en die zijn jullie, is heilig. In deze verzen is Paulus’ toonzetting nog ernstiger dan in de voorgaande. Eerst wijst hij op wat de ekklesia is. Alle gelovigen tezamen vormen Gods tempel, om de eenvoudige reden dat Gods geest in hen woont. Dat wisten de Korintiërs. Waarbij het er hier niet om gaat dat Gods geest in elke gelovige individueel woont (zoals bijvoorbeeld later in 1 Korinthe 6:19), maar dat Gods geest woont in het collectief. Waar gelovigen vergaderd zijn als ekklesia, vormen zij gezamenlijk Gods tempel. Zij zijn heilig, zoals een tempel per definitie heilig is, puur omdat God daarin woont. Ef.2:21 Deze heilige status, heeft als consequentie, dat schending van die tempel (de ekklesia dus), gelijk staat aan heiligschennis. Wie Gods tempel bouwt met ondeugdelijk materiaal (hout, hooi en stro) schendt de tempel. De consequentie daarvan is dat God ook hem zal schenden. Wat dat betekent had Paulus in de voorgaande verzen al duidelijk gemaakt. Al het mensenwerk zal geheel in rook opgaan. Zo waakt God over Zijn tempel! 80 1 Korinthe 3:18,19 – wijs in deze aeon Laat niemand zichzelf misleiden. Indien iemand onder jullie meent wijs te zijn in deze aeon, laat hem dwaas worden, opdat hij wijs zou worden. Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God, want er staat geschreven: want Hij pakt de wijzen in hun sluwheid (zie Job 5:13) … Nog steeds borduurt Paulus voort op het thema van de bouw van de ekklesia. “Houten constructies, hooi en stro” zijn ondeugdelijk omdat ze mensenwerk vertegenwoordigen. “Houten constructies” verwijzen naar bolwerken van menselijk denken en redeneren. Het lijkt indrukwekkend maar de Goddelijke test (vuur) kan het niet doorstaan. Pogingen van gelovigen om erkenning te krijgen van menselijke wijsheid en in achting te staan bij de academische wereld, zijn pure zelf-misleiding. Want wie Gods wijsheid zich eigen wil maken, zal genoegen moeten nemen om door de wereld voor ‘dwaas’ te worden versleten. Leuker kunnen we het niet maken … De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God. Juist in hun uitgekiende sluwheid, pakt God de ‘wijzen’. De top van theologen in Jeruzalem was niet in staat hun Messias te herkennen en men kruisigde hem. Maar God wekte hem drie dagen later op en zo werd een lange neus getrokken naar al wat voor de wereld ‘wijs’ heet. 81
Page 76
1 Korinthe 3:20 – redeneringen van de wijzen … en weer: de Heer weet dat de redeneringen van de wijzen, dat ze zinloos zijn. Om zijn punt te maken, dat de wijsheid van de wereld dwaasheid is voor God, refereert Paulus dit keer aan een Psalmwoord. Ps.94:11 In het Hebreeuws is daar sprake van ‘habel’ (Abel), dat ook het beroemde woord is dat telkens klinkt in het boek Prediker: ‘ijdelheid’. Het betekent: leeg en zinloos. Van het woord voor ‘redeneringen’ in het Grieks, komt ook ons woord ‘dialoog’. Letterlijk: door-redeneren. Een redenering is een gedachtegang met een conclusie. Het zijn juist de wijzen en intellectuelen die daarin geoefend zijn. Wat in dit vers opvalt is, dat de redeneringen van de wijzen zinloos worden genoemd. Van de onwetenden kunnen we ons dat voorstellen, maar hoezo van de wijzen? Het antwoord is: “de wijsheid van de wereld” rekent niet met God. Daarmee deugt haar uitgangspunt niet en dat maakt al haar redeneringen zinloos en dwaas. Alles wat “de wijsheid van de wereld” te melden heeft over de oorsprong, de zin en het doel van ons bestaan, is op voorhand zinloos. Want ware wijsheid begint met de erkenning van God, Ps.111:10 Slechts dat geeft zin! en ze luistert naar wat Hij zegt. 82 1 Korinthe 3:21,22 – alles is van jullie! Daarom: laat niemand roemen in mensen. Want alles is van jullie, hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige dingen, hetzij aanstaande dingen, alles is van jullie … Roemen in mensen en hun wijsheid is dwaas, omdat ware wijsheid per definitie van God afkomstig is. Als mensen zoals Paulus, Apollos of Kefas dit mogen doorgeven, dan zijn zij daarin niet meer dan Gods dienaren. Echter niet alleen dienaren van Hem, maar ook van de gelovigen. Zij oefenen hun functie uit ten behoeve van de ekklesia. Gelovigen van de ekklesia zouden zich eens moeten realiseren hoe hoog de status is die hen van Godswege is toebedeeld. Niet alleen de genoemde dienaren maar alles behoort ons toe. De wereld is van ons en alles wat erin is. Het is ons gebied en niet dat van de tegenstander2 – dit ondanks zijn succes om anderen dat te laten geloven. Maar alles in het leven en zelfs de dood, kán niet anders dan dienstbaar zijn aan ons. Alle tegenwoordige dingen maar ook alles wat nog staat te gebeuren behoort ons toe. Vandaar ook dat alles daarin moet meewerken ten goede voor ons, die God liefhebben. Alsjeblieft! 2 Hebreeuws: satan 83
Page 80
1 Korinthe 4:1 – assistenten en beheerders Laat een mens zó met ons rekenen: als assistenten van Christus en beheerders van Gods geheimen. Paulus plaatst zijn werk en dat van Apollos hier in perspectief. 1Kor.4:6 Apollos was via Priscilla en Aquila nauwkeurig op de hoogte gebracht van Paulus’ onderwijs. Hand.18:26 Paulus had ooit de ekklesia in Korinthe 'geplant' terwijl Apollos haar nadien had 'begoten’. Maar slechts God deed groeien en Paulus en Apollos mochten de Heer assisteren. Paulus was niet alleen een assistent maar (samen met Apollos) ook een “beheerder van Gods geheimen”. Het woord voor ‘beheerder’ in het Grieks betekent letterlijk ‘huishouder’. Een ‘huishouder’ is geen eigenaar van het huis, maar degene die aangesteld is om de huishouding te regelen en de administratie ervan bij te houden. Paulus was een ‘huishouder’ van Gods geheimen. Aan hem waren geheimenissen of verborgenheden toevertrouwd. Waarheden die tot dan toe nooit waren geopenbaard. Paulus was geroepen deze geheimen bekend te maken. Om ze op te schrijven en de regels en de principes van de huishouding te onthullen. Daarom, wanneer we willen weten waar het om gaat in het tegenwoordige “huis van God”, de ekklesia, dan moeten we bij Paulus wezen. Want bij hem ontdekken we Gods geheimen! 87 1 Korinthe 4:1,2 – betrouwbaar Laat men zó met ons rekenen: als assistenten van Christus en beheerders van Gods geheimen. Hier overigens wordt in beheerders gezocht dat men betrouwbaar bevonden wordt. Men zou Paulus rekenen als beheerder van Gods geheimen. En hier op aarde wordt van beheerders eerst en vooral verwacht dat men betrouwbaar is. Iemand waarvan men op aan kan. Die doet wat hij zegt en zegt wat hij doet. Iemand die eerlijk is en de waarheid dient. Komt het er in alle menselijke verhoudingen niet primair op aan dat men elkaar kan vertrouwen? In het huwelijk, in het gezin, op de werkvloer, bij transacties of afspraken. Betrouwbaarheid is altijd de basis. Elders schrijft Paulus dat hij niet als zovelen marchandeert met het Woord van God. 2Kor.2:17 Want dat Woord is geen handelswaar: het hoeft niet te worden verkocht. Het gaat niet om ‘kijkcijfers’. Daarom zou men ook niet omwille van de achterban zaken verzwijgen. Want dan ben je geen betrouwbare beheerder. Beheerders zouden het Woord van God bekend maken en ‘klare wijn schenken’. Puur, zonder compromis. Men zou geen organisatie dienen of de eigen portemonnee. Wat telt is: de waarheid, de volle waarheid en niets dan de waarheid. Zulke beheerders worden gezocht. 88
Page 82
1 Korinthe 4:3 – menselijke oordelen Voor mij nu is het het minste dat ik beoordeeld word onder jullie of onder een menselijke dag[vaarding]. Van alles wat van waarde is, tellen de meningen en oordelen van mensen voor Paulus het minst. Die oordelen en meningen waren er wel over hem. Hij was zich bewust van de oordelen die ook in Korinthe over hem rond zongen. Maar het interesseerde hem nauwelijks. Dat gold niet alleen voor allerlei particuliere oordelen binnen en buiten de ekklesia. Het gold ook voor het oordeel van rechterlijke instanties. Letterlijk is hier sprake van oordelen onder een “menselijke dag”. Het woord ‘dag’ heeft hier de betekenis van een gericht. Zoals ook wij spreken van ‘iemand voor het gerecht dagen’ of ‘dagvaarden’. Ook met dergelijke oordelen had de apostel veel ervaring opgedaan. En menig keer was het hem ook duur komen te staan. Maar al deze oordelen konden Paulus niet wezenlijk raken, omdat hij ervan doordrongen was dat het slechts menselijke oordelen betreft. Met alle beperkingen van dien. Het enige oordeel dat echt telt is dat van Hem die alle feiten, maar ook de motieven en ‘het hele plaatje’ kent. Op zijn dag zal alles aan het licht komen. Eerlijk en onweerlegbaar. 89 1 Korinthe 4:4 – de futiliteit van eigen oordeel Zelfs mezelf beoordeel ik niet. Want ik ben mij van niets bewust, al ben ik daardoor niet gerechtvaardigd. Maar die mij oordeelt is de Heer. Mensen in Korinthe hadden hun oordelen klaar over Paulus’ werk als verkondiger. Maar deze oordelen waren voor hem zo goed als waardeloos. Want het waren slechts menselijke oordelen. Daarom onthield Paulus zich ook liever van een oordeel over zichzelf. Het is waar, geen mens kent mij beter, dan ik mijzelf ken. Maar dat maakt me daarom nog niet geschikt om mijzelf te beoordelen. Niemand is in staat om objectief en zuiver te oordelen over zaken waarbij hijzelf betrokken is. Paulus getuigt dat hij zich van geen kwaad bewust is, als het gaat om zijn werk als Woordverkondiger. Maar dat rechtvaardigt hem nog niet. Waar het mijzelf aangaat heb ik gemakkelijk ‘blinde vlekken’. Of dank ik mijn goede geweten aan mijn selectieve geheugen. Een stamkroeg-wijsheid luidt: ‘praat niet over jezelf, dat doen wij wel, als je weg bent’. En zo is dat. Ware bescheidenheid is niet gering over jezelf oordelen, maar niet over jezelf oordelen. Laat het oordeel bovenal maar over aan Hem die als geen ander in staat is alles zuiver en eerlijk te wegen. 90
Page 84
1 Korinthe 4:5 – vooroordelen Daarom, oordeel niet iets vóór de gelegenheid, totdat de Heer zou komen die ook aan het licht zal brengen de verborgen dingen van de duisternis en openbaar zal maken de bedoelingen van de harten. Menselijke oordelen zijn vaak prematuur. Er mankeert van alles aan. Dat komt omdat we als mensen nu eenmaal niet alles weten. Relevante feiten kennen we niet óf we zien ze over het hoofd. Er is zoveel verborgen en ook motieven van mensen kunnen we niet kennen, laat staan beoordelen. Hoe vaak moet het oordeel van een rechter niet compleet herzien worden door de onthulling van één enkel feit? Pas wanneer de Heer eenmaal komt, dan zal alles aan het licht komen. Dan zal ook blijken hoe volstrekt achterhaald al onze opinies en oordelen waren. Gebaseerd op onkunde. Te vroeg uitgesproken. Ook onze religieuze oordelen zullen dan geheel moeten worden herzien. De morele aanklacht tegen God dat Hij het kwaad een plaats kon geven, zullen we beschaamd intrekken. Want het was een oordeel over Gods werk, dat nog lang niet af was. Hoe dom en bekrompen. Het werk stond nog ‘in de steigers’! Dan zal naar waarheid blijken: elk oordeel voordat de Heer kwam, was een vooroordeel. 91 1 Korinthe 4:5 – applaus van God! Daarom, oordeel niet iets vóór de gelegenheid, totdat de Heer zou komen die ook aan het licht zal brengen de verborgen dingen van de duisternis en openbaar zal maken de bedoelingen van de harten. En dan zal voor ieder de lof van God komen. Menselijke oordelen zijn zo beperkt als dat de mens zelf beperkt is. Ons gezichtsveld is beperkt in ruimte. En zelfs binnen dat beperkte bereik is ook nog eens veel verborgen. Denk aan de motieven van mensen. Ons gezichtsveld is ook beperkt in tijd. Hoe weinig achtergronden kennen we vanuit het verleden?! En de toekomst is ons al helemaal niet gegeven te kennen (tenzij het ons wordt geopenbaard). Kortom: wat weten we van Gods ‘big picture’? Voor ons als gelovigen is het wachten op de gelegenheid dat de Heer zal komen. Dan zal blijken wat in ons leven op aarde waardevast was (goud, zilver en kostbaar gesteente). En ook wat niet (hout, hooi en stro). Alles zal aan het licht komen zodat zal blijken wat Zijn werk was. Wat Hij met ons leven heeft kunnen doen. Onze eigen pogingen zullen als onvervalst mensenwerk vergaan. Zijn werk daarentegen zal glorieus stralen. Dat is het applaus van God! 92
Page 86
1 Korinthe 4:6 – er staat geschreven! In deze dingen nu broeders geef ik een ander aanzien aan mijzelf en Apollos om jullie, opdat jullie in ons zouden leren, niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat de één niet boven de ander opgeblazen zou worden, tegen de andere. In het voorgaande beriep Paulus zich niet op zijn autoriteit als apostel, maar stelt hij zich samen met Apollos op als “assistenten van Christus”. 1Kor.4:1 En als beheerders van Gods geheimen, deden zij slechts wat van hen gevraagd wordt, namelijk betrouwbaar te zijn. 1Kor.4:2 De reden waarom hij zich zo bescheiden opstelt is opdat de Korintiërs daarin zouden leren “niet te gaan boven hetgeen geschreven staat”. Inderdaad, Paulus maakte geheimen bekend die nooit eerder waren geopenbaard. Maar hij putte daarbij altijd uit de toenmalige Schriften. Uit wat wij het ‘Oude Testament’ noemen. Want daarin ligt onder de oppervlakte de wijsheid van God verborgen. 1Kor.2:7 En Paulus en Apollos hebben in hun prediking de bedekking die over het oude verbond lag, weggenomen. 2Kor.3:14 Hun prediking was dus met recht ontdekkend! In wat “er staat geschreven” ligt alles besloten wat aan de ekklesia is gegeven. Het zijn de levende woorden van God. Daarin vinden we de opgewekte Christus! 93 1 Korinthe 4:6 – volume of gewicht? … opdat jullie in ons zouden leren, niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat de één niet boven de ander opgeblazen zou worden, tegen de andere. Paulus verwijt de Korintiërs dat de één zich opblies boven de ander. Deze beeldspraak is veelzeggend. Wie zich opblaast maakt zich groot, maar het is slechts schijn, een luchtbel. Het heeft wel volume maar geen gewicht. Het doet sterk denken aan de werking van zuurdeeg waarover Paulus in het volgende hoofdstuk schrijft. 1Kor.5:6 Zuurdeeg doet het deeg rijzen en geeft het volume. Maar het is lucht en, zoals het woord aangeeft, heeft het ‘zuur’ oftewel bederf in zich. Waar “hetgeen geschreven staat” heilig is, zijn eigen aannames, gevoelens, meningen en oordelen volkomen ondergeschikt aan de Schrift. Dat geldt ook voor menselijke traditie en “de wijsheid van deze wereld”. Als dat niet strookt met wat we zwart-op-wit van Godswege hebben ontvangen, dan hoort dat in de prullenbak thuis. Deze positie van de Schrift als hoogste bron van wijsheid, zet ons als mensen op de plaats. Het maakt ons ook bescheiden ten opzichte van elkaar. Mijn opinie doet evenmin ter zake als de opinie van een ander. Niet wat mensen zeggen maar wat God verklaart, dat heeft gewicht! 94
Page 88
1 Korinthe 4:7 – niets van onszelf! Want wie onderscheidt je? Wat heb je dat je niet ontvangen hebt? Maar als je het dan ontvangen hebt, waarom beroem je je alsof je het niet ontvangen hebt? Geen mens hoeft zich wat te verbeelden. Of zich superieur te voelen boven de ander. Die houding speelde nogal in Korinthe met diverse rivaliserende partijen. Maar Paulus zet ze met een paar retorische vragen op hun plaats. Want al is het waar dat we allemaal verschillende capaciteiten hebben en verschillende posities bekleden, dat verandert niets aan dit ene feit dat daar niets van onszelf bij is. God is het die onderscheid maakt door met elk mens een aparte weg te gaan. In alles wat wij zijn en ook in alles wat we hebben, kunnen we slechts omhoog kijken. Het is van Hem afkomstig want er is niets van onszelf bij. Tot in het kleinste detail zijn wij een creatie van Hem. In onze capaciteiten, ons denkvermogen, onze vaardigheden. Ook ons geloof hebben we niet van onszelf. Want God opent ogen, oren en harten. Deze waarheid zet ons als schepselen op de plaats. Het maakt ons klein en ootmoedig. Alle roem is aan God, Die heel Zijn schepping tot een volmaakt einde brengt! 95 1 Korinthe 4:8 – nu al regeren? Reeds zijn jullie oververzadigd. Reeds zijn jullie rijk. Zonder ons heersen jullie als koning. En och, zouden jullie zeker heersen, dan zouden ook wij samen met jullie heersen! De Korintiërs hadden zich gesetteld in de wereld. Ze voedden zich met haar filosofieën en wijsheid en waren daar rijk mee. Daarmee vonden ze ook erkenning in de wereld. Wie in de wereld voor ‘vol’ wil worden aangezien, moet met haar meedoen. Denken zoals zij denkt en praten zoals zij praat. Met die houding ondervonden de Korintiërs zowel erkenning als invloed. De wijze waarop Paulus zich uitdrukt (“jullie heersen als koning”), suggereert dat de Korintiërs ook politieke ambities hadden. Misschien hadden enkelen van hen zelfs zitting in het bestuur van de stad. Maar Paulus is daar allerminst enthousiast over. Hij vond het misplaatst dat de gelovige Korintiërs uit waren op macht. Misplaatst want: prematuur. Te vroeg. De ekklesia is inderdaad bestemd voor de heerschappij over de wereld. 1Kor.6:2 Sterker nog: het woord ‘ekklesia’ is zelfs een politiek begrip en verwijst naar de hoogste instantie van besluitvorming. Maar, zegt Paulus, zover is het nu nog niet. Straks zullen alle gelovigen met Christus regeren. Tot die tijd echter delen we in zijn verwerping. 96
Page 90
1 Korinthe 4:9 – in de arena Want het schijnt mij dat God ons, de apostelen een laatste plaats aanwees, als nabij de dood, want wij zijn een theater geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen. De Korintiërs hadden zich gesetteld in de wereld en namen deel aan de politiek. Heel anders dan Paulus die, samen met zijn collega-apostelen, miskend en verdrukt werd. Degenen die God als eersten in de ekklesia had geplaatst, 1Kor.12:28 wees Hij kennelijk de laatste plaats toe in de wereld. Ironisch wijst Paulus op het contrast. De apostelen waren als het ware terdoodveroordeelden in het theater waar zij, tot vermaak van de menigte, voor de leeuwen zouden worden geworpen. Later zegt Paulus in deze brief, 1Kor.15:32 dat hij in Efeze (vanwaar hij ook schrijft) naar de mens gesproken, gevochten heeft met wilde dieren. Hij legt daarbij ook uit dat als Christus niet zou zijn opgewekt, hij tot de beklagenswaardigste van alle mensen zou behoren. 1Kor.15:19 Want in de wereld viel hem slechts verdrukking en doodsgevaar ten deel. Dat was wat zijn getuigenis hem kostte. Hoe bizar is het in dat licht, dat de Korintiërs status genoten! Gelovigen lijden in deze wereld miskenning. Dat is niet meer dan normaal. Pas straks volgt de heerlijkheid! 97 1 Korinthe 4:10 – christelijke spierballen Wij zijn dwaas om Christus maar jullie verstandig in Christus, wij zijn zwak maar jullie sterk. Jullie zijn glorieus maar wij zonder eer. In dit vers scherpt Paulus de contrasten nog verder aan. Hij grijpt daarbij terug op woorden die hij eerder bezigde in 1 Korinthe 1:26-28. Toen schreef hij over wie de Korintiërs waren toen zij werden geroepen. Niet vele wijzen, niet vele sterken, niet vele aanzienlijken. Maar juist dat had God uitverkoren. Maar nu was het de Korintiërs ‘naar de bol gestegen’. Ze meenden dat nu ze “in Christus” waren, zich wel als verstandig, sterk en glorieus in de wereld zouden moeten presenteren. Deze opstelling zien we ook in de christenheid vandaag. Graag indruk willen maken met christelijke filosofie en wetenschap. Met eigen hogescholen en universiteiten. Eigen christelijke kranten, maatschappelijke organisaties en politieke partijen. Maar het is het tonen van ‘christelijke spierballen’: de wereld laten zien hoe verstandig en sterk je bent. Om vooral toch maar voor ‘vol’ te worden aangezien. Paulus deed daar niet aan mee. Hij verkoos “de dwaasheid van het kruis” te prediken en nam de ontberingen en vervolgingen die dat met zich meebracht, voor lief. De smaad van Christus dragen, was voor hem een eer! 98
Page 92
1 Korinthe 4:11-13 – walk your talk Tot op het uur van nu hebben wij ook honger en dorst, zijn we naakt en worden we met vuisten geslagen en zijn we zonder vaste standplaats, en wij zwoegen terwijl we werken met eigen handen. Worden we uitgescholden, wij zegenen. Worden we vervolgd, wij verdragen. Worden we belasterd, wij bemoedigen. In deze verzen is Paulus’ ironie geheel weg. Onverbloemd beschrijft hij wat het uitkomen voor het Evangelie hem opleverde. Geen luxe of comfort, integendeel. Gebrek aan eten, drinken en kleding ondervond hij dagelijks. En voortdurend in gevaar vanwege agressie van toehoorders of door mishandelingen na oneerlijke processen. Daar kwam bij dat Paulus uit principe nooit om ondersteuning vroeg en slechts geld aannam als hem dit vrijwillig werd aangeboden. In de praktijk betekende dit dat hij voorzag in zijn eigen levensonderhoud, naast al het geestelijke werk dat hij verrichtte. Vervolging verdroeg hij en wie hem belasterden, die ondersteunde hij met bemoediging. En wie hem uitscholden, die zegende hij. God is immers de Redder van alle mensen, ook van hen! Dat was niet slechts de boodschap die Paulus vertelde maar ook leefde. Zonder ook maar één onvertogen woord. Zó te mogen leven getuigt van een enorm groot, God gegeven voorrecht! 99 1 Korinthe 4:13,14 – als vuilnis en uitschot Wij zijn geworden als vuilnis van de wereld, het uitschot van allen, tot op dit moment. Niet om jullie verlegen te maken schrijf ik deze dingen, maar om jullie als mijn geliefde kinderen te attenderen. Hoe Paulus en de andere apostelen door de wereld werden beschouwd, kan worden samengevat in twee woorden: ‘vuilnis’ en ‘uitschot’. Niet slechts zonder eer en aanzien, maar nog veel minder dan dat. Ze werden behandeld als iets waarvan men het liefst zo snel mogelijk afstand doet. Als rommel die moet worden opgeruimd. Paulus wilde de Korintiërs niet beschamen omdat zij graag aanzien in de wereld wilden hebben. Hij maakt hen slechts attent op het contrast. Om hen aan het denken te zetten. Verachting was het lot van de apostelen, “tot op dit moment”. Paulus besefte dat wanneer het Koninkrijk van God zal worden geopenbaard, de rollen compleet zullen worden omgekeerd. Het lichaam van Christus, “de ekklesia” is immers gesteld tot heerschappij over heel de kosmos. Maar dat is toekomstmuziek. Zelfs voor Christus zelf, aan wie alle macht in hemel en op aarde is gegeven. Tot op vandaag regeert hij niet. Hij wacht daarop. Heb.2:8; 10:13 delen in die positie. Nu en straks! En wij, wij mogen 100
Page 94
1 Korinthe 4:15,16 – imitators Want al zouden jullie tienduizenden opvoeders in Christus hebben, jullie hebben niet veel vaders. Want door het Goede Bericht verwekte ik jullie. Ik moedig jullie dan aan: wordt mijn nabootsers! Paulus plaatst nogal wat kanttekeningen bij de “tienduizenden opvoeders in Christus” die de Korintiërs hadden. Natuurlijk blaast Paulus dat aantal op, maar illustreert daarmee hoe hij aankeek tegen het merendeel van deze lieden: als opgeblazenen. 1Kor.4:18 Maar hoeveel mensen zich ook opwierpen als opvoeders (letterlijk als ‘pedagogen’), de Korintiërs zouden zich realiseren dat slechts Paulus hen ooit had ‘verwekt’ door het Goede Bericht. Daarmee was alles begonnen. Dat was het fundament. En van daaruit zou men ook worden opgevoed. Paulus klaagt in deze hoofdstukken dat de Korintiërs, in plaats van volwassen te worden, nog steeds baby’s zijn. En in plaats van ‘vast voedsel’, hadden zij nog steeds ‘melk’ nodig. Ze moesten weer herinnerd worden aan het ABC van het Evangelie. Helemaal terug naar ‘af’: naar Christus alléén. Van deze Christus was Paulus zelf een ‘nabootser’. Letterlijk : een imitator. 1Kor.11:1 Rechtstreeks was Paulus door Christus geroepen en onderwezen. De opgewekte Christus was voor Paulus het levende model. En zó mogen wij op onze beurt Paulus nabootsen. En daarmee dus de levende Christus! 101 1 Korinthe 4:16,17 – onderwijs in de ekklesia Ik moedig jullie dan aan: wordt mijn nabootsers! Hierom zend ik Timoteüs tot jullie, die mijn geliefd en trouw kind is in de Heer, die jullie zal herinneren aan mijn wegen in Christus Jezus, zoals ik in elke ekklesia onderwijs. Paulus had de Korintiërs (bij wijze van spreken) verwekt. Door hen het Goede Bericht te vertellen waren ze gelovig geworden. Als een vader moedigt hij ze nu aan: wordt mijn nabootsers. Hij was hun rolmodel, precies wat kinderen nodig hebben. Evenals de Korintiërs, 1Kor.4:14 noemt Paulus ook Timoteüs zijn “geliefd kind”. Timoteüs was al enkele jaren eerder gelovig geworden via Paulus’ prediking. En daarna ook direct zijn trouwe medewerker geworden. Samen hadden ze in Korinthe gearbeid en nu had Paulus hem weer naar Korinthe teruggestuurd. Want er was grote behoefte aan zuiver onderwijs. En van het onderricht dat ze nu veelal kregen, daarvan had Paulus geen hoge pet op … Alles was Paulus er aan gelegen om de Korintiërs weer bij de les te krijgen. Om hen te herinneren aan de wegen die Christus Jezus via hem ging. En aan de wijsheid van God die aan hem bekend was gemaakt. Van wat geen oog ooit heeft gezien en geen oor heeft gehoord! 102
Page 96
1 Korinthe 4:18-20 – woord of kracht? Alsof ik niet naar jullie toe zou komen, werden sommigen echter opgeblazen. Maar ik zal snel naar jullie toe komen, zo de Heer wil. Dan zal ik weten, niet het wóórd van hen die opgeblazen zijn maar de kracht. Want het Koninkrijk van God is niet in woord maar in kracht. In de waan verkerend dat Paulus niet meer in Korinthe zou komen, hadden sommigen dit aangegrepen om zich tegen zijn prediking te keren. Ze verzetten zich tegen zijn afkeer van mooie retoriek en wereldse wijsheid. Want het was juist hun ambitie om wel in de wereld in tel te zijn. Pauls wist nog niet precies wanneer, maar wel dat hij gauw een bezoek zou brengen aan Korinthe. En een confrontatie met het woord van deze opgeblazen lieden, zou dan ook onvermijdelijk zijn. Hij zag daar niet tegenop. Hij was allerminst onder de indruk van hun grote woorden. Want het was niet meer dan een luchtballon die wachtte om doorgeprikt te worden. In het Koninkrijk van God gaat het niet zomaar om ‘woord’. Er bestaat immers zoveel leeg woord, met veel pretenties en schone beloften. Maar wat telt is woord dat kracht heeft. Dat zich waar betoont en bewijst. GODS Woord dus! 103 1 Korinthe 4:21 – harde of zachte landing? Wat willen jullie? Dat ik met een roede naar jullie toe kom? Of in liefde en een geest van bescheidenheid? Paulus voelt aan dat zijn aangekondigde bezoek aan Korinthe zomaar eens zou kunnen uitlopen op een keiharde confrontatie tussen hem en degenen die zich opwierpen tegen zijn prediking. Maar mocht het nodig zijn dan aarzelde hij niet om hard op te treden en zich te keren tegen zijn opponenten. Want als “de waarheid van het Evangelie” in het geding is, is toegeeflijkheid geen optie. Paulus vertikte het om water bij de wijn van het Goede Bericht te doen. Zeker, de zoete vrede is een groot goed om te koesteren, maar niet ten koste van de fundamentele waarheid (= Christus) waarop de ekklesia is gebouwd. Mede om deze pijnlijke confrontatie te voorkomen, schreef Paulus de Korinthe-brief. De ekklesia was ontstaan uit zijn prediking en nu dreigde men een compleet andere koers te gaan varen. Paulus ging er vanuit dat zijn brief de gewenste uitwerking zou hebben. In dat geval zou hij de roede thuis kunnen laten, om hen in liefde en een geest van bescheidenheid op te bouwen. De vraag was (en is!): wil men zich laten corrigeren door Paulus … of niet? 104
Page 100
1 Korinthe 5:2 – gezonde weerstand En zijn jullie opgeblazen en niet veeleer in droefheid, zodat de bedrijver van dit werk uit jullie midden zou worden verwijderd? Niet de man die zijn vader bedroog met diens vrouw wordt in dit hoofdstuk aangesproken. Zijn gedrag is hooguit illustratief voor de ekklesia te Korinthe: het getuigde van weinig eerbied voor de Vader. Toch richt Paulus zich niet tot hem, maar tot de Korintiërs die trots zijn gedrag goedkeurden. Gedrag dat zelfs in een havenplaats als Korinthe ongehoord was. Door de opstelling van de Korintiërs, kon de boosdoener zich ongestoord in de ekklesia handhaven. Paulus dringt niet aan om zijn kerklidmaatschap af te nemen. Zoiets bestond niet eens en het is ook vreemd aan het wezen van de ekklesia. De leden daarvan zijn immers door één geest tot één lichaam gedoopt. 1Kor.12:13 Niemand kan dat ongedaan maken. Paulus zegt ook niet (zoals de meeste vertalingen lezen) dat de Korintiërs de man uit hun midden moesten verwijderen. Nee, hij spreekt hen aan op hun houding. Zou men bedroefd zijn over het gedrag van de man, dan zou hij vanzelf uit hun midden verdwijnen. Want ziektekiemen gedijen niet in een gezond lichaam. Dat is geen organisatorische maatregel maar een organisch gegeven! 108 1 Korinthe 5:3,4 – in geest aanwezig Want ik, inderdaad in het lichaam afwezig maar in de geest aanwezig, heb reeds als aanwezig geoordeeld over degene die zoiets bewerkt. In de naam van Jezus, onze Heer, wanneer jullie en mijn geest vergaderd worden, samen in de kracht van Jezus, onze Heer … Paulus bevond zich in Efeze, maar “in de geest” was hij in Korinthe. En wanneer deze brief later onder de Korintiërs zou worden voorgelezen, luisteren zij naar Paulus, alsof hij in hun midden is. Paulus had al geschreven over het verwerpelijke gedrag van de man waarover hij schreef. 1Kor.5:1 Hij benadrukt daarbij dat wat hij schrijft niet zijn subjectieve mening is, maar het Woord “van Jezus, onze Heer”. Door Hem was hij immers afgevaardigd. Wat Paulus optekent draagt het gezag van die naam. Dat geldt ook vandaag, wanneer we vergaderd zijn in de naam van de Heer Jezus. Dan zijn we gelukkig niet overgeleverd aan meningen en opinies van mensen. Aan “allerlei wind van leer”. Nee, vergaderd zijn in de naam van de Heer Jezus, wil zeggen dat Hij geestelijk in ons midden is als Hoofd. En dat we luisteren naar wat Hij te melden heeft door zijn Woord. Zwart op wit vastgelegd. Compleet. Dat is onze grondslag! 109
Page 102
1 Korinthe 5:5 – loslaten In de naam van Jezus, onze Heer, wanneer jullie en mijn geest vergaderd worden, samen in de kracht van Jezus, onze Heer, leveren wij hem over aan de satan tot verderf van het vlees, opdat de geest gered zou worden in de dag van de Heer. De “hem” hier is de man die het hield met de vrouw van zijn vader. 1Kor.5:1 hielden het kwaad daardoor in stand. 1Kor.5:2 De Korintiërs waren trots op hun tolerantie en Maar Paulus stelt het expliciet aan de kaak. Hij noemt niet de man maar wel het kwaad bij naam. In de brief die in Korinthe zou worden voorgelezen, wordt degene die aan het kwaad vasthield, losgelaten. Door Paulus’ woorden wordt de ekklesia gezuiverd. Uiteraard omdat in die woorden Christus’ eigen Woord doorklinkt. En dat Woord heeft een reinigende werking. Zodat de ekklesia in de praktijk wordt, wat ze in Gods ogen al is. 1Kor.5:7 Het overgeven of loslaten van de man dient trouwens bovenal om de man zelf tot inkeer te brengen. Want hoe pijnlijk Paulus’ woorden ook voor zijn ‘vlees’ (ego) zijn, uiteindelijk zal het geestelijk juist tot zijn redding strekken. Dat zal eenmaal in de dag van de Heer blijken! 110 1 Korinthe 5:6 – een beetje zuur Jullie roem deugt niet. Weten jullie niet dat een klein beetje zuurdeeg heel het deeg doorzuurt? Al diverse keren had Paulus opgemerkt dat de Korintiërs “opgeblazen” waren. 1Kor.4:6,18,19; 1Kor.5:2 Die associatie klinkt ook in deze verzen door. Want opblazen is precies wat zuurdeeg met deeg doet. Het doet het deeg rijzen waardoor het luchtig wordt. Zuurdeeg of gist is een stukje deeg van de vorige dag. Vandaar ook dat we van ‘gist-eren’ spreken. Zuurdeeg heeft het begrip ‘zuur’ in zich, dat staat voor bederf en vergankelijkheid. Gezuurd etenswaar is bederfelijk. Zuurdeeg is een type van de oude schepping waarin zonde en dood heersen. De Korintiërs beroemden zich op de wereld. De wereld van gisteren, die voorbijgaat, ondanks alle bluf. Maar dat is zuurdeeg. Het zuurdeeg dat Paulus opmerkt bij de Korintiërs, was niet de man in hun midden die het hield met de vrouw van zijn vader. Nee, het was hun roem over hun morele tolerantie, waarin ze zich kampioen waanden in de wereld. 1Kor.5:1,2 Zulke gerichtheid op het oude (gisteren) doorzuurt alles en vreet alles aan. Het geeft ook zure gezichten en zure verhoudingen. Zuurdeeg staat haaks op het leven in de opgewekte Christus: nieuw en onvergankelijk! 111
Page 104
1 Korinthe 5:7 – jullie zijn ongezuurd! Zuivert uit het oude deeg opdat jullie een vers deeg zouden zijn, zoals jullie ongezuurde [broden] zijn. Want ook ons Pascha werd geslacht: Christus … Paulus verwijst hier naar het bekende feest van de ongezuurde broden. Sinds de uittocht uit Egypte werd dat jaarlijks door Israël gevierd. Op de veertiende van de maand Nisan werd het Pascha geslacht, waarna vervolgens het feest van de ongezuurde broden begon. Dat is profetisch, want het lam van Pascha spreekt onmiskenbaar van Christus. Hij werd uitgerekend op de datum van het Pascha gekruisigd. Zo deed God de Schriften in vervulling gaan. Met het slachten van het Pascha, werd destijds de basis gelegd voor Israëls verlossing. Egypte en de slavernij behoorden sindsdien tot het verleden en een nieuwe toekomst lag voor hen. Uitgebeeld in het ongezuurde. En zo is het ook vandaag, want ook ons Pascha werd geslacht: Christus. En daarna stond hij op uit de doden. Eens voor altijd! En onze identiteit ligt in hem vast: “jullie zijn ongezuurd”, schrijft Paulus. Een nieuwe schepping in Christus! 2Kor.5:17 Dat is geen ideaal of een doel om te proberen te bereiken. Dan zou het juist weer zuurdeeg zijn. Nee, het is een gegeven en een feestelijk feit! 112 1 Korinthe 5:8 – opdat we feest zouden vieren! Want ook ons Pascha werd geslacht: Christus, opdat wij feest zouden vieren, niet in oud zuurdeeg … Hier komt Paulus tot het doel van zijn betoog: “… opdat wij feest zouden vieren”. Veel commentaren op dit bijbelhoofdstuk verliezen zich in beschouwingen over wet en uitsluiting. In de praktijk nogal zure kost in plaats van een feestelijk maal. Zuur en feest staan hier pal tegenover elkaar. Want het feest waar het over gaat is het feest van het ongezuurde. Waarbij zuurdeeg symbool staat voor het oude, dat wil zeggen: het deeg van gisteren. Zuurdeeg is een beeld van bederf en het vergankelijke. “Ons Pascha is geslacht, Christus” – op de veertiende van de eerste maand werd hij gekruisigd. Op de dag van het Pascha. Waarom? Om daarna als Eersteling op te staan in “nieuwheid van leven”. Ziedaar het feest van het ongezuurde! Aan zonde en dood is in hem definitief een einde gekomen. En God ziet ons aan in hem – ongezuurd! Dat is wat wij zijn! Sinds de grote steen voor het graf is afgewenteld, is de dood overwonnen. En een glansrijke toekomst wacht heel de mensheid – “ieder in zijn eigen rangorde”. Dat is het feest dat we in geloof elke dag mogen vieren! 113
Page 106
1 Korinthe 5:8 – oprechtheid en waarheid … opdat wij feest zouden vieren, niet in oud zuurdeeg, ook niet in zuurdeeg van kwaadaardigheid en boosaardigheid maar in ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid. Waar het Paulus om gaat, is dat we als gelovigen het feest van het ongezuurde zouden vieren. Van hem die in onvergankelijkheid, als Eersteling opstond, in nieuwheid van leven. Volkomen buiten het bereik van bederf. Dat is wat wij in hem zijn, ongezuurd 1Kor.5:7 : niet slechts onbedorven maar zelfs onbederfelijk! Let op: dat is geen opdracht maar een feestelijke vaststelling! Het idee over dit hoofdstuk is gewoonlijk dat het zuurdeeg zou slaan op de man die het hield met de vrouw van zijn vader. Maar dat is een misverstand. Het zuurdeeg is de onoprechtheid van de Korintiërs die niet de waarheid onder ogen wilden zien. Paulus houdt geen ethisch betoog over de vraag óf de man fout was. Want dat staat niet eens ter discussie. De Korintiërs zouden oprecht de waarheid onderkennen. De waarheid dat het feest van het ongezuurde is aangebroken. “Het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen”! De vraag is: vieren zij en wij dat feest ook? Of laten we het bederven door zuur en door wat van gisteren is? 114 1 Korinthe 5:9,10 – verschil maken Ik schreef jullie in de brief je niet te vermengen met hoereerders; niet in het algemeen met de hoereerders van deze wereld of de oplichters en rovers of afgodendienaars, want dan waren jullie verschuldigd de wereld uit te gaan. Paulus doelt hier niet noodzakelijk op een eerdere brief; zijn woorden kunnen ook slaan op het voorgaande. Wat Paulus wil is dat de gelovige Korintiërs zich zouden onderscheiden van notoire boosdoeners. Hij denkt daarbij niet aan ‘vleselijk’ gedrag zoals nijd en twist, 1Kor.3:3 maar op boze, misdadige praktijken. Want het leven van gelovigen zou een versiering zijn van het Goede Bericht en niet worden gekoppeld aan oplichterij, beroving, afgoderij en hoererij. Dat zou een blamage zijn. Tegelijkertijd wil Paulus een mogelijk misverstand rechtzetten. Want hij bedoelt met “je niet vermengen” beslist geen pleidooi te voeren voor een kluizenaarsbestaan. We leven in de wereld en daarin komen we van alles tegen, inclusief oplichters, rovers, hoereerders en afgodendienaars. Geen punt, integendeel, want we hebben een goed bericht voor iedereen! Stel dat we ons uit de boze wereld zouden terugtrekken, hoe zouden we anderen dan ooit kunnen bereiken met het Woord van God?! Paulus’ eigen leven was een demonstratie van juist de wereld ingaan! 115
Page 108
1 Korinthe 5:11 – samen eten Maar nu schrijf ik jullie je niet te vermengen met iemand die broeder genoemd wordt die een hoereerder of oplichter of afgodendienaar of uitschelder of dronkaard of rover is; met zo iemand zou ook men niet samen eten. Om niet verkeerd begrepen te worden, had Paulus duidelijk gemaakt dat niet het contact met boosdoeners in het algemeen zou moeten worden vermeden. Want dan zou men de wereld uit moeten gaan, wat uiteraard niet de bedoeling is. In bovenstaand vers maakt Paulus duidelijk wat hij wel bedoelt. Met zich niet vermengen met hoereerders, oplichters, enzovoort, doelt hij op degene die zich binnen de eigen kring als een boosdoener opstelt. Zo iemand kan niet worden tegengehouden in wat hij doet. En Paulus pleit ook niet voor sancties tegen hem. Met de ‘broeder’ valt wezenlijk niet meer te communiceren. Want hij luistert toch niet. Dat is dus met recht ‘excommunicatie’, dat wil zeggen: de communicatie (> commune = gemeenschap) is voorbij. Zich gezamenlijk verblijden in het Woord is aan de ‘broeder’ niet (langer) besteed. Daarmee maakt hij zichzelf tot een buitenstaander. Dat is geen reden om hem vijandig te bejegenen (vergelijk 2 Tessalonika 3:14). Maar samen eten en het glas heffen, doen we met intimi, niet met buitenstaanders. 116 1 Korinthe 5:12,13 – toch oordelen? Want is het aan mij degenen te oordelen die buiten zijn? Oordelen jullie niet degenen die binnen zijn? Zij die buiten zijn, oordeelt God. Doen jullie de misdadiger uit jullie eigen midden weg. Dit vers lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met wat Paulus in het voorgaande hoofdstuk over oordelen had geschreven. “Oordeel niet voordat de Heer komt …”. 1Kor.4:5 Inderdaad allen “die buiten zijn”, zijn sowieso voor Gods rekening. Dat is onze zaak niet. Maar waarom dan wel oordelen over degenen “die binnen zijn”? Oordelen over degenen die binnen zijn betekent: beoordelen of zij al of niet binnen thuishoren. We hoeven elkaar gelukkig niet de maat te nemen. De meeste gelovigen in Korinthe waren helaas ‘vleselijk’, 1Kor.3:1 maar ze hoorden onmiskenbaar ‘binnen’, dat wil zeggen: tot de gemeenschap van gelovigen. Maar als iemand een misdadiger is (bijvoorbeeld een oplichter of berover; 1 Korinthe 5:11) en daarin volhardt, dan hoort hij niet binnen. Punt. De directe aanleiding in dit hoofdstuk was de man die zich schuldig maakte aan incest. 1Kor.5:1 Er is geen geldig excuus om daarvoor een oogje dicht te knijpen. Ook al heet de betrokkene een ‘broeder’; een misdaad blijft een misdaad. Zoiets verdragen is zuurdeeg. En dat bederft het feest … 117
Page 112
1 Korinthe 6:2 – weten jullie niet? Of weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld onder jullie wordt geoordeeld, zijn jullie dan onwaardig voor de minste rechtszaken? Hoe vaak zeggen we niet achteraf: had ik dát maar geweten! Voor een gelovige is er niets zo belangrijk als te weten wie je bent. Zoals God je ziet. Waartoe Hij je heeft bestemd. Via Paulus hadden de Korintiërs vernomen dat ze ‘heiligen’ waren. Niet omdat ze zo voorbeeldig leefden (integendeel!), maar omdat God hen had geroepen en hen in Christus apart had gezet. Opdat de wereld straks door hen geoordeeld zou worden. Dat betekent: ze waren bestemd voor de hoogst denkbare positie! Vergis je niet: de rechters van de rechtbank zouden straks aan hun oordeel ondergeschikt zijn. Is het in dat licht niet bizar, dat wanneer er onderlinge strubbelingen zijn, men zijn recht gaat zoeken bij zulke instanties? Let wel: Paulus zegt niet dat dat niet zou mogen. Dat is niet aan de orde. Het is eerder bespottelijk in het perspectief van wat ze geacht werden te weten. Of wisten ze het soms niet meer? Waren ze het vergeten? Paulus herinnert hen aan deze ABC-kennis. Om hen zo weer op het spoor te zetten. 122 1 Korinthe 6:3 – engelen oordelen Of weten jullie niet dat wij engelen zullen oordelen? Paulus gaat er vanuit dat men in Korinthe wel wist dat zij als ekklesia geroepen zijn om de wereld, 1Kor.6:2 maar ook de engelen te oordelen. Dat behoorde kennelijk tot het basispakket dat Paulus hen had onderwezen. En inderdaad, tot het ABC van Paulus’ onderwijs behoort de waarheid dat de ekklesia het lichaam van Christus is. Eén gemaakt met hem. Ze deelt in zijn positie en toekomst. En daarmee ook in zijn taak om Gods Koninkrijk te vestigen in hemel en op aarde. Wanneer de ekklesia zal worden weggerukt van de aarde, 1Tes.4:17 Satan en al zijn engelen zullen bij die gelegenheid uit de hemel op aarde worden geworpen. Op.12:7-9 dan is dat om Gods troon in de hemel te bezetten. Op.12:5 Anders gezegd: wij naar boven, zij naar beneden. Dan zal de tijd aanvangen van de grote verdrukking voor Israël. Op.12:6 hemel de positie innemen die nu nog door de machten van de duisternis wordt ingenomen. Ef.6:12 hen rivalen zijn en zij ons bestrijden. Vandaar dat wij voor Vergis je niet: de ekklesia wacht een grootse taak in de toekomst. Bestemd voor de troon in de hemel! De ekklesia gaat in de 123
Page 114
1 Korinthe 6:3 – relativeren Of weten jullie niet dat wij engelen zullen oordelen? Maar dan toch zeker de dingen van het leven? Een immens hoge en hemelse taak is voor de ekklesia weggelegd. Dat is onze toekomst. En ons verblijf hier op aarde dient om daartoe voorbereid te worden. Dat kan uiteraard alleen wanneer je eerst van deze dingen op de hoogte gebracht bent. Weten wie je bent en tot welke taak je geroepen bent. Pas wanneer je besef hebt van de hemelse positie die je is toebedeeld, leer je alle zaken die op aarde spelen in hun juiste proporties te zien. Dingen die vanuit aards perspectief bezien als ‘belangrijk’ worden beschouwd, worden in hemels licht ineens volstrekt onbenullig. Wie beseft deel uit te maken van “het lichaam van Christus”, dat wil zeggen: van de Koning van het heelal (!!) en weet welke kolossale taak hem wacht in de komende aeonen, gaat het alledaagse bestaan onwillekeurig relativeren. Want het ‘nu’ wordt dan zo klein en betrekkelijk ten opzichte van ‘straks’! Het is als een zandkorreltje in vergelijking met een groot strand. Wat de Korintiërs misten, was besef van hun hemelse positie en van hun toekomstige taak. Daarom ook hadden ze zoveel problemen met allerlei “dingen van het leven”. 124 1 Korinthe 6:4,5 – adeldom verplicht Als jullie dan rechtszaken hebben voor de dingen van het leven, laten jullie diegenen zitting nemen die geminacht zijn in de ekklesia? Ik zeg het zo om jullie in verlegenheid te brengen. Is er bij jullie geen enkele wijze die recht kan spreken te midden van zijn broeders? Beslissend voor gelovigen in Christus Jezus is niet de vraag of iets geoorloofd is. Later in dit hoofdstuk zal Paulus dat nog veel duidelijker maken. Maar een kwestie als rechtszaken tussen gelovigen is voor Paulus bizar. Hij doelt niet op strafrecht maar op wat wij ‘privaat recht’ noemen: rechtspraak over onderlinge conflicten. Waarom geen wijs man in de geloofsgemeenschap raadplegen die vertrouwen geniet en in staat is te bemiddelen in het geschil? Dat is de koninklijke weg en niet het aankloppen bij een wereldlijke rechter. Met een wereldlijke rechtbank op zich is niets mis. Maar in vergelijking met waartoe de ekklesia is geroepen, stelt het volstrekt niets voor. Is het daarom geen blamage wanneer gelovigen met een onderling geschil daar naartoe gaan? De kracht van deze logica dringt alleen door wanneer je beseft waartoe de ekklesia is geroepen. Tot heerschappij over de wereld en zelfs over engelen! Puur adeldom … en ja, dat verplicht. 125
Page 116
1 Korinthe 6:6,7 – gevaarlijke onkunde Maar een broeder voert een rechtsgeding met een broeder en dit bij ongelovigen!? Maar dan is het al helemaal jullie nederlaag; dat jullie rechtszaken hebben met elkaar. Je hoort in Paulus’ formulering zijn verbijstering doorklinken. Vooral over het totale gebrek aan besef in Korinthe over wie zij als gelovigen zijn. Over hun roeping en de grote toekomst en taak die hen wacht. Kennis en besef over wie je bent, wat je positie is en wat je roeping is, is geen luxe of hobby. Het is noodzakelijk om je te kunnen oriënteren en je koers te bepalen. En daarom ook om goede keuzes te kunnen maken. Als broeders in de ekklesia hun recht zoeken bij ongelovige rechters, demonstreren ze geen idee te hebben van hun positie. Want hoe de rechtszaak ook uitpakt, men heeft bij voorbaat al verloren. Of de aanklager nu wint of verliest, het maakt niet uit, want geestelijk gezien is het proces zelf al een nederlaag. De ere-taak die in de toekomende aeon voor de ekklesia is weggelegd, is een kroonjuweel die we nu al mogen laten glimmen. Koninklijk en als rechters in spe zouden we onze weg gaan op aarde. Dat is onze roeping waardig! 126 1 Korinthe 6:7 – liever onrecht lijden Waarom hebben jullie niet liever dat je onrecht wordt aangedaan? Waarom worden jullie niet liever benadeeld? Paulus maakt geen bezwaar tegen een beroep op de rechter in het algemeen. Hijzelf heeft zich meer dan eens beroepen op de overheid. Hand.22:25; 23:17 Maar dan betrof het telkens onrecht dat hem van buiten de ekklesia werd aangedaan. In 1 Korinthe 6 gaat het om een conflict tussen gelovigen onderling. En dát beschouwt Paulus als een blamage voor de waarheid die we als gelovigen hoog houden. Het punt dat Paulus maakt is niet dat zo’n rechtsgang ongeoorloofd is, maar dat het het getuigenis van de ekklesia afbreekt in plaats van opbouwt. Verstandig leven betekent prioriteiten stellen. Weten wat het belangrijkste is en dat dan ook voorop stellen. Ons leven hier op aarde is slechts een ogenblik in verhouding tot de aeonen die nog gaan komen. Dat betekent ook dat lijden en onrecht verdragen, slechts tijdelijk is. Hooguit enkele tientallen jaren, meer niet. Natuurlijk maakt dat geleden onrecht niet minder pijnlijk en kan het nog steeds tranen kosten. Maar … het is ‘peanuts’ in het licht van de heerlijkheid die aanstaande is. Alleen dát besef maakt ons weerbaar en geeft ons de kracht om lijden te verdragen. 127
Page 118
1 Korinthe 6:8,9 – zonde! Maar jullie doen onrecht en benadelen en dat aan broeders! Of weten jullie niet dat onrechtvaardigen Gods Koninkrijk niet als lotdeel zullen ontvangen? Eerst sprak Paulus over rechtszaken tussen gelovigen, vervolgens richt hij zich tot de benadeelde partij, 1Kor.6:6,7 en nu dan tot degenen die het onrecht doen. Dat is op zichzelf al kwalijk genoeg, maar helemaal als het tegen broeders gericht is. De broeders zijn immers bestemd om de wereld en engelen te richten. Bestemd om te regeren in het Koninkrijk van God. Juist zij zouden in de eerste plaats weten dat onrechtvaardigen in dat Koninkrijk geen lotdeel zullen ontvangen. Paulus bedoelt met zijn opmerking niet het aandeel van zijn lezers in het Koninkrijk van God te betwijfelen. Het is omgekeerd: juist omdat zij de wereld en de engelen zullen oordelen, is hun gedrag zo verbijsterend. Hoe ongeloofwaardig is het om onderlinge rechtszaken te voeren en onrecht te doen, als zij zelf straks leiding zullen geven in het Koninkrijk van God?! Opnieuw stelt Paulus de retorische vraag “weten jullie niet?”. Recht handelen en wandelen begint bij recht weten. Zodra de rechte kennis ondergesneeuwd raakt, missen we het kompas en gaan we dwalen. En dat is dus zonde. 128 1 Korinthe 6:9 – wel of niet in Gods Koninkrijk? Of weten jullie niet dat onrechtvaardigen Gods Koninkrijk niet als lotdeel zullen ontvangen? Velen kunnen bovenstaande tekst niet rijmen met het gegeven dat God alle mensen redt. 1Tim.4:10 Dat komt omdat men meent dat wanneer Christus terugkeert de eindeloze eeuwigheid aanvangt: ‘eeuwig wel of eeuwig wee’. Maar dat is een grote misvatting! Bij Christus’ terugkeer vangen de aeonen aan waarin hij zal regeren. Dat is het Koninkrijk Gods. Samen met de zijnen zal hij heersen over Israël en de volken. Eerst in de aeon die in Openbaring 20 “de duizend jaren” worden genoemd. En ook in de daarop volgende aeon: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, geregeerd vanuit een nieuw Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt. Onrechtvaardigen zullen daarin geen deel hebben. Bij de “grote witte troon” (na de duizend jaren) sterven zij een tweede keer, dat is “de tweede dood”. Maar dat is niet het einde. Want Christus moet heersen “totdat hij de dood zal hebben teniet gedaan”. Dat doet hij door allen die dan nog dood zijn, levend te maken. Daarmee is Christus’ heerschappij ten einde en overhandigt hij een Koninkrijk waarin niemand ontbreekt, aan zijn God en Vader. Dan, niet eerder, wordt God “alles in allen”. 1Kor.15:22-28 129
Page 120
1 Korinthe 6:9,10 – koninklijk Dwaalt niet, hoereerders, noch afgodendienaars, noch echtbrekers, noch schandknapen, noch ‘mannenliggers’, noch dieven, noch oplichters, of dronkaards, of lasteraars, of rovers zullen Gods Koninkrijk als lotbezit ontvangen. De statement hierboven, doet Paulus vaker in zijn brieven. Gal.5:19-21; Ef.5:4,5 De lijstjes verschillen enigszins, maar de strekking ervan komt telkens volstrekt overeen. Het onderwerp is telkens de gedragscode in het Koninkrijk van God, de toekomstige regering op aarde. We moeten ons dat heel concreet voorstellen. Wanneer de Messias straks vanuit Jeruzalem zal heersen over alle volken op aarde, zal zijn beleid streng worden gehandhaafd. Bepaalde gedragingen zullen niet worden getolereerd. De boosdoeners die hier worden genoemd, zullen dan als misdadigers worden weggedaan. Voor hen is geen plaats binnen dat Koninkrijk. Het is waar, verschillende praktijken waar Paulus hier aan refereert, gelden in onze dagen soms juist als deugden die verdedigd worden. En volgens Romeinen 1 geeft God de huidige wereld ook over in zulk verwerpelijk denken. God doet er niets tegen. En wij worden evenmin opgeroepen om dergelijke praktijken te bestrijden. Niettemin, de standaards die wij straks als koningen zullen handhaven, kennen wij nu reeds. Opdat wij vandaag al met koninklijke waardigheid, ons in deze wereld zouden onderscheiden. 130 1 Korinthe 6:11 – sommigen van jullie waren dat En sommigen van jullie waren dat, maar jullie werden schoongewassen, jullie werden geheiligd, jullie werden gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus en in de geest van onze God. Paulus gaf ons in de voorgaande verzen een inkijkje op de samenstelling en achtergrond van de Korinthische ekklesia. Hij had het over hoereerders, afgodendienaars, echtbrekers, homoseksuelen, dieven, oplichters, dronkaards, lasteraars en rovers. Een aantal van de Korintiërs konden daar uit ervaring over meespreken. Inmiddels hadden zij deze praktijken achter zich gelaten. Het waren geen trainingen of therapieën waardoor de Korintiërs waren veranderd. Het was het krachtige Woord van God dat tot hen kwam en als in een bad hun denken had schoongewassen. Dat is nog eens ‘brainwash’! De woorden “geheiligd” en “gerechtvaardigd” in dit vers staan in de passieve vorm. Dat betekent: het overkwam hen. Het was God, Die hen had geheiligd, dat wil zeggen: apart gezet. En God had hen tot rechtvaardigen verklaard in Zijn ogen. Inderdaad, “in de naam van de Heer Jezus Christus”. De naam JEZUS zegt: “JAHWEH is Redder”! Zonder mitsen en maren: “ieder in zijn eigen rangorde”. Wat een reinigende, heiligende en rechtvaardigende kracht ligt in die naam besloten! Ziedaar het geheim van ware transformatie. 131
Page 122
1 Korinthe 6:12 – alles geoorloofd Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij onder niets laten knechten. Bovenstaand motto komen we bij herhaling tegen in deze Korinthe-brief (zie ook 1 Korinthe 10:23). Het is illustratief voor de radicale vrijheid die Paulus voorstond. “Alles is mij geoorloofd …”. Nooit is de vraag voor een gelovige: is dit geoorloofd? Of: mag ik dit nu wel of niet? Het zijn inderdaad juist die vragen waar de doorsnee-christen altijd maar druk mee is. En waar preken over gaan. Het is een type ‘wet’ dat mensen belast en terneer drukt. Zulke vragen zijn op voorhand buiten de orde. Omdat “alles mij is geoorloofd”. Paulus wijst een andere leidraad aan voor ons handelen. Een toetssteen die altijd ter zake doet. Is het nuttig? Draagt het bij aan het welzijn van anderen. Bouw ik ermee op? Het is dit type vraagstelling dat er echt toe doet en verrassende gezichtspunten biedt. Het motiveert zonder schuldgevoel. Waar Paulus vooral aan denkt bij ‘nuttig’ is het nut met het oog op het Evangelie. Draagt het bij aan de verspreiding van het Goede Bericht? Worden mensen blij gemaakt met het geweldige nieuws over de Redder der wereld? Dát is nuttig. 132 1 Korinthe 6:12 – echte vrijheid Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij onder niets laten knechten. Vrijheid is een sleutelwoord in Paulus’ onderwijs. Het adagium in de Korinthe-brief “alles is geoorloofd”, brengt dat prima onder woorden. Toch is het slechts de helft van het verhaal. Want “alles is geoorloofd” helpt niet bij het maken van de beste keuze. Vandaar het tweede deel van Paulus’ motto: “niet alles is nuttig”. Met enkel het motto “alles is geoorloofd” kun je zelfs je eigen leven en dat van anderen kapot maken. Sommigen doen dat ook. Onder het mom van ‘het mag toch?!’. Maar zo’n instelling is het tegenovergestelde van “nuttig”. Nuttig is immers wat opbouwt. 1Kor.10:23 “Alles is geoorloofd” kan ook een alibi worden voor verslaving. Dan gebruik je vrijheid als excuus om juist niet vrij te zijn. Een drogreden dus. Zodra iets een verslaving wordt ben je niet langer vrij. Ongeacht of dat aan alcohol, tabak of iets anders is. Echte vrijheid heeft inhoud. Vrijheid is niet slechts vrij-zijn van iets, maar ook en vooral vrij-zijn tot iets. Vrijheid is positief. Vrij om God te dienen en voor Hem beschikbaar te zijn. En een zegen voor anderen! 133
Page 124
1 Korinthe 6:13 – voeding en de buik De voeding is voor de buik en de buik voor de voeding en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Mogelijk dat Paulus in bovenstaand gezegde een Korinthische uitspraak citeert. En het is waar: voeding heeft slechts een tijdelijke functie: het is bestemd voor de buik en daarna houdt het op voeding te zijn. Maar ook de buik zelf is, zoals al onze lichaamsfuncties, slechts tijdelijk. Als een mens sterft houdt alles op, ook de spijsvertering. Natuurlijk, we eten om ons lichaam in stand te houden. Zolang als het duurt. Daar is het ook voor bedoeld. En wie ongezond eet of drinkt, breekt het lichaam af. Dat is uiteraard niet verstandig of “nuttig”. 1Kor.6:12 Dat mensen stervelingen zijn, is voor velen een onverdraaglijke gedachte. In de strijd tegen de vergankelijkheid verliezen sommigen zich in voeding zus of dieet zo, met een krampachtigheid die meelijwekkend is. Want ja, wat men ook doet: vergankelijk zijn we toch. Het is heel wat verstandiger dit te erkennen dan het te bestrijden. Maar God heeft onvergankelijkheid voor ons in petto. Daar is eten en drinken ook een beeld van. En in dat besef danken we Hem voor alles wat Hij te genieten geeft! 134 1 Korinthe 6:13,14 – het lichaam onbelangrijk? Maar het lichaam is niet voor de hoererij maar voor de Heer en de Heer voor het lichaam. God nu wekte de Heer op en ook ons zal Hij opwekken door Zijn vermogen. Met het gegeven dat dit lichaam teniet gedaan wordt, mogen we niet afleiden dat ons lichaam dus onbelangrijk zou zijn. In Korinthe leefde die gedachte wel. Daar leefde kennelijk de Griekse filosofie die leert, dat het lichaam slechts een kerker is waarin de ‘onsterfelijke ziel’ gevangen zit en bij het overlijden vrijkomt. In zo’n gedachtegang is het lichaam iets minderwaardigs. En ook wat een mens met het lichaam doet is ondergeschikt. Hoererij (seks met een ander dan de eigen man of vrouw) is dan ‘om het even’. Maar Paulus dacht daar heel anders over. Ons lichaam is voor de Heer buitengewoon belangrijk! Zo belangrijk dat God Jezus lichamelijk opwekte en ook ons lichamelijk zal opwekken. De toekomst is niet aan een ‘onsterfelijke ziel’; dat idee kent de Schrift niet eens. De mens heeft ook geen onsterfelijke ziel, nee de mens is een sterfelijke ziel. De toekomst van de mensheid is onlosmakelijk verbonden aan de opstanding van het lichaam en de levendmaking van de doden! 135
Page 126
1 Korinthe 6:15 – weten jullie niet …? Weten jullie niet dat jullie lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus opheffen zodat ik er leden van een hoer van zou maken? Moge dat niet gebeuren! Ook hier weer die retorische vraag “weten jullie niet …?”. Paulus doet een beroep op eerder onderwijs dat hij hen had gegeven. Waren ze dat vergeten? Als gelovigen zijn we leden van Christus. ‘Leden’ is een anagram van ‘delen’: we maken deel uit van Christus. Later zal Paulus schrijven dat we “in één geest tot in één lichaam zijn gedoopt”. 1Kor.12:13 Dat we leden van Christus zijn is inclusief onze lichamen. Want onze lichamen zullen worden opgewekt in onvergankelijkheid. Deze wetenschap geeft ons lichaam een buitengewoon verheven status! En dat maakt ook meteen duidelijk hoe ongepast het is om onszelf, als leden van Christus, op te heffen en er leden van een hoer van te maken. Dat is geen kwestie van ongeoorloofd, het is ongerijmd. Hier zien we opnieuw dat schreefgroei in de wandel begint bij onwetendheid. Daarom is “gezonde leer” onontbeerlijk voor goede praktijk. Weten hoe het zit. Paulus verbiedt hier niet, maar toont vragenderwijs aan hoe bizar hoererij is in het licht van wat wij in Christus zijn. 136 1 Korinthe 6:16 – die twee … Of weten jullie niet dat wie deel heeft aan een hoer, één lichaam met haar is? Want er staat nadrukkelijk: “die twee zullen tot één vlees zijn”. Opnieuw doet Paulus een beroep op wat zijn lezers geacht worden te weten, en hij verwijst naar het bekende Genesis 2 vers 24. Daar lezen we dat, na de creatie van de vrouw uit Adam, wordt gezegd dat “daarom … een man zijn vrouw zal aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn”. “Die twee”, dat is dus een man en zijn vrouw, waarbij het “één vlees zijn” verwijst naar de lichamelijke eenwording oftewel de seksuele gemeenschap. Bij hoererij (Grieks: porneia) is weliswaar sprake van een man die gemeenschap heeft met een vrouw, alleen niet zijn vrouw. “Eén vlees zijn” is al vanaf Adam exclusief bestemd voor een man en zijn vrouw. Twee mensen die, zolang zij leven, bij elkaar horen. Het is nooit anders geweest. Jezus beriep zich op deze woorden, Mat.19:5 Ef.5:31 Ideeën en gebruiken in de wereld mogen dan voortdurend aan verandering onderhevig zijn, Gods gedachten blijven dezelfde. Daarom kunnen we op Zijn Woord bouwen, wat mensen ook denken of beweren. Dat is Gods trouw! en Paulus doet dat hier en elders ook. 137
Page 128
1 Korinthe 6:17 – één vlees & één geest Want er staat nadrukkelijk: “die twee zullen tot één vlees zijn”. Die echter deel heeft aan de Heer, die is één geest [met Hem]. Paulus vergelijkt hier twee zaken in zowel hun overeenkomst als in hun contrast. De getrouwde man en vrouw zijn met elkaar één vlees. Een lichamelijke eenheid die tot uitdrukking komt in de seksuele gemeenschap, maar ook in wat deze gemeenschap in potentie voortbrengt: een kind. Een kind is immers de vrucht van een lichamelijke samensmelting tussen man en vrouw. De eenheid van een man en zijn vrouw is vleselijk van aard. Zij worden lichamelijk één – en dat is vleselijk. Maar Paulus brengt dit in contrast met een andere eenheid die eveneens lichamelijk is, maar toch geestelijk is. Elke gelovige vormt een geestelijke eenheid met zijn Heer. Zoals God Christus ziet, zo rekent Hij mij. Hij stierf en ik stierf met hem. Hij werd opgewekt en ik met hem. Hij is gezeten in de hemel en ik met hem. Enzovoort. Dat is een geestelijke eenheid, niet vleselijk. Maar wel degelijk ook lichamelijk! Want, zo schrijft Paulus in 1 Korinthe 12:13: “in één geest werden wij gedoopt tot in één lichaam”. Dat is het lichaam van Christus, de ekklesia! 138 1 Korinthe 6:18 – weerstaan of vluchten? Vlucht voor de hoererij! Elke zonde die een mens ook maar doet, is buiten het lichaam. Maar door hoererij zondigt men tot in het eigen lichaam. Waar het gaat om misleiding of geestelijke aanvallen, klinkt altijd de oproep stand te houden en te weerstaan. Maar bij hoererij krijgen we een heel andere instructie: daarvoor zouden we juist vluchten. Dat is omdat mensen gewoonlijk te zwak zijn om seksuele misleiding te weerstaan. Vandaar de oproep ervoor weg te lopen en verleiding te vermijden. Zoals Jozef als jongeman dat ook letterlijk deed toen de vrouw van Potifar probeerde om met hem het bed te delen. Dat elke zonde buiten het lichaam om zou gaan, is niet wat Paulus leert, maar een bewering waarop hij reageert. In Korinthe deed de Griekse filosofie opgeld, dat het lichaam er niet toe doet en ook dat zonde en lichaam niets met elkaar te maken hebben. Want zonde is uitsluitend een geestelijke aangelegenheid, zo was het idee. Paulus daarentegen stelt dat hoererij wel degelijk een zonde in het eigen lichaam is. Hoererij staat voor een gelovige gelijk aan tempelprostitutie. Want Paulus gaat uitleggen dat ons lichaam niet minder dan een tempel van God is. 139
Page 130
1 Korinthe 6:19 – tempelprostitutie Of weten jullie niet dat jullie lichaam een tempel is van de heilige geest in jullie, die jullie van God hebben? En dat jullie niet van jezelf zijn? Korinthe was in de dagen van Paulus een enorm grote havenstad. De stad kende vele tempels, met als bekendste die van de godin der liefde Aphrodite. In totaal moeten in die tempels zo’n duizend prostituees werkzaam zijn geweest. De losbandigheid van de stad was in heel de Griekse wereld spreekwoordelijk. Prostitutie en de tempels van de afgoden waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Van oudsher beseft de mensheid dat seksualiteit een Goddelijk geheim uitdrukt. Van liefde, eenwording en daardoor de totstandkoming van nieuw leven. Maar zoals de tempels een karikatuur maken van de ware God, zo maakt prostitutie een karikatuur van ware liefde en eenheid. Paulus zegt tegen de gelovigen: Gods heilige geest woont in jullie en dat maakt jullie lichaam tot een tempel. Wanneer je je lichaam leent voor hoererij, dan pleeg je dus feitelijk tempelprostitutie. Hoererij wil zeggen: gemeenschap hebben met iemand die niet jouw vrouw of man is. 1Kor.6:16 Het is een eenwording voor de gelegenheid. Dat is niet Gods gedachte. Want Zijn liefde is altijd ook trouw. Onverbrekelijk! 140 1 Korinthe 6:20 – duur gekocht! (1) En dat jullie zijn niet van jezelf zijn? Want jullie werden duur gekocht. Verheerlijkt dan de God in jullie lichaam! Paulus betoogde dat omdat Gods geest in het lichaam van iedere gelovige woont, zij dus een tempel zijn. Een woonplaats van God. Wat in en met deze tempel gebeurt is niet vrijblijvend. Wij zijn niet van onszelf, maar Gods eigendom. Gekocht met een hoge prijs. Uiteraard doelt Paulus daarbij op de losprijs die Christus Jezus betaalde met de prijs van zijn leven. Alleen door te sterven kon hij de dood overwinnen. Maar Christus stierf niet zomaar; hij stierf “de dood van het kruis”. Zó werden we vrijgekocht; dát is onze waarde in Gods ogen! Mijn lichaam is dus niet van mijzelf maar een tempel van God. Gekocht met de hoogst denkbare prijs. Dat is wat ik ben en wat mijn waarde is. Mijn waarde wordt dus niet bepaald door hoe ik over mijzelf denk. Ook niet door wat anderen van mij vinden. Mijn waarde is reeds vastgesteld en van Godswege bewezen. Mijn lichaam behoort niet Gods tempel te zijn, nee, het is Gods tempel. Door dat te beseffen verheerlijk ik “de God” in ‘mijn’ lichaam. Dat maakt mijn bestaan waardevol! 141
Page 134
1 Korinthe 7:3,4 – geven en nemen? Laat de man aan de vrouw het verschuldigde geven en evenzo ook de vrouw aan de man. De vrouw heeft geen volmacht over haar eigen lichaam maar de man, en evenzo heeft de man geen volmacht over zijn eigen lichaam maar de vrouw. In onze zogenaamd ‘verlichte’ cultuur is het idee van zelfontplooiing heilig. Vooral ook in de relationele sfeer. De ander moet dienstbaar zijn aan mijn ontwikkeling en aan mijn geluk. En als de ander daarin faalt, dan is dat reden genoeg de relatie te beëindigen. Dit idee demonstreert dat we niet meer weten wat een huwelijk is. Want niet mijn geluk is daarin maatgevend, maar dat van de ander. Wie getrouwd is, is verschuldigd zijn vrouw te geven wat haar toekomt. En de vrouw aan haar man. Dat is niets bijzonders, dat is normaal. Het huwelijk is ook geen zaak van geven en nemen, maar enkel van geven. En eventueel van ontvangen. Dat geldt ook voor de seksuele omgang. Niet mijn geluk of plezier is daarin de norm, maar dat van de ander. In onze taalregels noemen we ‘ik’ de eerste persoon. Maar hoe anders wordt het wanneer ik besef niet van mezelf te zijn?! 1Kor.6:19 146 1 Korinthe 7:5 – symfonie Onttrek u niet aan elkaar, tenzij in harmonie, voor de gelegenheid, om vrijaf te hebben voor het gebed; en dat jullie dan weer bijeen zouden zijn, zodat niet de satan jullie zou beproeven vanwege jullie gebrekkige zelfbeheersing. In het voorgaande vers had Paulus vastgesteld dat wie trouwt, zijn of haar lichaam overgeeft aan de ander. Het is daarom niet fair om eenmaal getrouwd, de ander dit te onthouden. Behalve dan wanneer dit in harmonie gebeurt en voor de gelegenheid. Bijvoorbeeld als iemand zich geheel wil wijden aan het gebed en daarbij niet afgeleid wil worden. Wanneer de ander daarmee instemt, prima. Zolang het de ander maar niet in problemen brengt, waardoor deze zijn of haar zelfbeheersing zou verliezen. Het woord voor ‘harmonie’ is in het Grieks ‘symfonie’ dat letterlijk ‘samen-klank’ betekent. Wij gebruiken het woord voor een muziekstuk waarin verschillende instrumenten in harmonie samenklinken. Is dat geen prachtig beeld van een huwelijk waarin soms volstrekt verschillende ‘geluiden’ toch een harmonie vormen? En dat nog wel over intimiteit en seks, items die al te vaak voeding geven aan conflict en verwijdering. Maar dat hoeft niet. Waar ‘het orkest’ onder leiding staat van de juiste Dirigent, zal Liefde symfonisch de boventoon voeren. 147
Page 136
1 Korinthe 7:6 – common sense Dit nu zeg ik naar redelijkheid, niet als een bevel. Paulus was niet zomaar iemand, maar geroepen en afgevaardigd door Christus Jezus zelf. Dat geeft aan zijn geschriften een uitzonderlijk gezag. Toch hebben zijn brieven beslist niet het karakter van een wetboek. Of van een opgelegde dogmatiek. Paulus benadrukt dat bij voortduring, vooral in deze Korinthe-brieven. Hij legt niets aan zijn lezers op, nee, hij legt aan hen uit. Zo zegt hij even later in deze brief: “ik spreek tot verstandige mensen, beoordeelt zelf wat ik zeg”. 1Kor.10:15 Of hij vraagt zijn lezers bij herhaling “weten jullie niet …?” en laat hen zo zelf het antwoord geven. Of hij begint zijn instructies met “alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig”. Zulke statements illustreren stuk voor stuk de ruimte en de vrijheid die Paulus onderwees. Zoals hij later tegen de Korintiërs zou schrijven: wij voeren geen heerschappij over jullie geloof, maar wij zijn medewerkers aan jullie blijdschap. 2Kor.1:24 De vertaling ‘redelijkheid’ is de weergave van het Griekse ‘suggnome’, dat is samengesteld uit de woorden ‘samen’ en ‘kennen’. Het Engelse begrip ‘common sense’ komt daarbij in de buurt. Paulus beveelt niet, maar doet een beroep op gezond verstand. Dát kenmerkt zijn onderwijs. 148 1 Korinthe 7:7 – ieder zijn eigen charisma Ik wil wel dat alle mensen zijn zoals ikzelf, maar ieder heeft zijn eigen charisma vanuit God, de één deze, de ander die. Of Paulus zelf ooit gehuwd is geweest, is omstreden. Mocht dat zo zijn, dan zal hij niet lang getrouwd geweest zijn en dan moeten we aannemen dat hij een weduwnaar was. Toen Paulus deze woorden optekende, was hij in elk geval al geruime tijd ongehuwd en ook heel bewust. Als het aan hem lag zouden alle mensen zoals hijzelf door het leven gaan. Altijd was Paulus onderweg of op de vlucht en nooit was hij verzekerd van een inkomen. Hoe zou Paulus zijn missie als heraut van het Goede Bericht ooit hebben kunnen vervullen wanneer hij tevens de zorg zou hebben voor vrouw en kinderen? Paulus beschouwt zijn ongetrouwd-zijn beslist niet als een handicap of gemis, maar als een charisma. Letterlijk betekent dat: een genade-effect. Genade werkt in ieder mens verschillend uit. Zoals elektriciteit bij een koelkast een ander effect heeft dan bij een kachel. God bewijst ons elk Zijn gunst, maar de uitwerking ervan is zo divers als het aantal mensen die haar ondervinden. Dank God dat Hij van diversiteit en variatie houdt! 149
Page 138
1 Korinthe 7:8,9 – uit de brand geholpen Tegen de ongehuwden nu en de weduwen zeg ik: het is ideaal voor hen indien zij zullen blijven zoals ik. Maar indien zij zich niet beheersen, laat hen trouwen. Want het is beter te trouwen dan te branden. 1 Korinthe 7 is niet direct een aanbeveling van het huwelijk. Integendeel, Paulus argumenteert juist om ongehuwd te blijven. Ook al weet hij dat zo’n keuze een charisma is,1Kor.7:7 die beheersing vergt. In het Grieks is ‘beheersen’ letterlijk ‘inhouden’. Zoals een sporter zich in alles inhoudt voor de wedstrijd. 1Kor.9:25 Is discipline niet de prijs voor elke prestatie? De keuze die Paulus voorhoudt is deze: óf ongehuwden en weduwen beheersen zich en blijven ongetrouwd óf men beheerst zich niet, maar dan zou men trouwen. Hier blijkt opnieuw dat seksuele gemeenschap (“één vlees zijn”) exclusief is bestemd voor het huwelijk. Sommige vertalingen leggen het “branden” uit als ‘branden van begeerte’. Maar dat staat er niet. ‘Branden’ duidt hier op een derde, verwoestende optie, namelijk hoererij (vergelijk Spreuken 6:27). Wie ‘brandt’ beheerst zich niet maar trouwt evenmin. Paulus’ boodschap aan ongehuwden is simpel. Beheerst men zich niet? Prima, trouw dan. Een wijs woord waarmee Paulus de Korintiërs destijds maar ook ons vandaag, uit de brand helpt. 150 1 Korinthe 7:10 – een God van trouw Aan degenen die getrouwd zijn, draag niet ik op, maar de Heer, dat een vrouw niet gescheiden zou worden van haar man. In vers 8 en 9 sprak Paulus de ongehuwden en weduwen aan. Nu richt hij zich tot degenen die getrouwd zijn. Hij spreekt nu ook niet (zoals in vers 7) vanuit zijn eigen ervaring en vanuit de gave die hij van God had ontvangen. Paulus beroept zich op de Heer, los van wat deze aan hem had geopenbaard. Een vrouw zou niet gescheiden worden van haar man. Inderdaad, dit had de Heer enkele decennia eerder op aarde onderwezen. Mat.19:5,6 Genesis 2:24 staat. Met als conclusie: “wat God samenvoegt onder één juk, scheidde de mens niet”. Het huwelijk duurt zolang beide partners leven (zie ook 1 Korinthe 7:39). De meeste vertalingen lezen het laatste zinsdeel in 1 Korinthe 7:10 als een opdracht aan de vrouw. Maar vanuit het origineel is de lezing: een vrouw zou niet gescheiden worden van haar man. Dus ongeacht wie het initiatief neemt, man of vrouw. Het huwelijk is niet gebaseerd op gevoelens, maar op trouw. Vandaar een ‘trouwerij’. Als de weerspiegeling van de God van trouw. “Ben ik ontrouw, Hij blijft immer dezelfde!” Jezus had zich daarbij beroepen op wat in 151
Page 140
1 Korinthe 7:11 – de deur altijd open Maar als ze gescheiden wordt, laat haar ongehuwd blijven of verzoend worden met de man. En een man zou de vrouw niet verlaten. Het huwelijk is een universeel gegeven vanaf de schepping van Adam en Eva. Niettemin zijn er onderscheidingen en heeft elke tijd en ‘huishouding’ ook haar eigen accenten. Het onderwijs in de wet van Mozes is anders dan bij Paulus. Onder de wet was er bijvoorbeeld ruimte voor polygamie. Bij Paulus daarentegen is het altijd “één vrouw”, Tit.1:6 huwelijk overigens ook van oorsprong is bedoeld. zoals het Onder de wet van Mozes is het huwelijk een voorwaardelijk verbond. Dat is niet vreemd, want ook het oude verbond zelf was voorwaardelijk. Daarom kon het ook verleden tijd worden. Zo lezen we dat een man zijn vrouw (wanneer zij geen genade vond in zijn ogen) met een scheidbrief kon wegzenden. Deut.24:1 terugnemen. Deut.24:2,3 In dat geval mocht hij haar ook niet meer Bij Paulus is het heel anders. In zijn bediening regeren genade en verzoening. Paulus vergelijkt het huwelijk ook niet met een verbond dat kan worden verbroken, maar met de eenheid tussen hoofd en lichaam. Onverbrekelijk! Daarom is er altijd een weg terug. Ziedaar het woord van verzoening! 152 1 Korinthe 7:12 – trouw Maar tot de overigen zeg ik, niet de Heer, indien een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij bewilligt erin met hem te huizen, laat hij haar dan niet verlaten. Wat Paulus in het voorgaande vers schreef over verzoening is een typisch Paulinische waarheid. Speciaal aan hem toevertrouwd. Maar wat Paulus in vers 12 schrijft is een algemene waarheid. Het staat los van Paulus en stond al veel eerder vast. Een huwelijk is een levenslange verbintenis en wie dat aangaat zou dus niet het initiatief nemen om de ander te verlaten. Het spreekt voor zich dat Paulus geen voorstander is van het aangaan van een huwelijk met een ongelovige partner. Dat geeft heel veel gedoe. Later zal dat ook nog zijdelings aan de orde komen. Maar dat is hier niet de kwestie. Paulus heeft het niet over het aangaan van een huwelijk met een ongelovige, maar over een bestaand huwelijk waar enkel de man gelovig is geworden. Het zou zelfs kunnen dat de ongelovige vrouw dit haar gelovige echtgenoot verwijt. Hij is immers veranderd! Maar mocht de ongelovige vrouw ermee instemmen desondanks bij haar man te blijven, dan zou hij dit met beide handen aangrijpen. Want de gelovige gaat altijd voor trouw! 153
Page 142
1 Korinthe 7:13,14 – geheiligd En indien een vrouw een ongelovige man heeft en deze bewilligt erin met haar te huizen, laat zij de man dan niet verlaten. Want de ongelovige man is geheiligd in de vrouw en de ongelovige vrouw in de broeder. Wat Paulus schreef over de man die zijn ongelovige vrouw niet zou verlaten, geldt natuurlijk net zo goed voor de vrouw die een ongelovige man heeft. Zeker, het kan enorm schuren wanneer in een relatie het allerbelangrijkste van het leven niet gedeeld kan worden. Maar dat is voor een gelovige nooit een reden om de huwelijksverbintenis daarom te beëindigen. Een gelovige wordt niet ontheiligd door zijn ongelovige huwelijkspartner. Nee, het is precies omgekeerd: de ongelovige partner is geheiligd door de gelovige partner. Dat is geen taak die op de gelovige rust. Nee, het is een gegeven feit waar men God dagelijks voor kan danken! Geheiligd wil zeggen: apart gezet. Ook al is de echtgenoot ongelovig, hij is in een bijzondere positie gesteld. Want hij bevindt zich in een huis waar Gods Goede Bericht klinkt. De levende God is ook zijn of haar Redder, of hij het nu gelooft of niet. Dat fundament is niet stuk te krijgen! 154 1 Korinthe 7:14 – heilige huisjes! Want de ongelovige man is geheiligd in de vrouw en de ongelovige vrouw in de broeder. Anders zouden immers de kinderen van jullie onrein zijn. Maar nu zijn zij heilig! Het huisgezin van de gelovige man of vrouw is heilig. Al is de partner ongelovig, dat verandert niets aan dit feit. De kinderen zijn niet verontreinigd door hun ongelovige vader of moeder. Nee, ze zijn juist rein en heilig vanwege die ene gelovige ouder. De kracht van het Evangelie is, dat de waarheid ervan volkomen onafhankelijk is van hoe mensen erop reageren. Ongeloof maakt het Evangelie niet minder Evangelie. Het is hoe dan ook een goed bericht voor iedereen! Let er op dat de kinderen niet hoeven te worden geheiligd. Het heiligen is hier geen taak die aan de gelovige ouder wordt opgedragen. Het is geen ‘proberen’. ‘Proberen’ is een typisch mensenwerk-woord waarin de mislukking al doorklinkt. Nee, de kinderen zijn heilig! Nu! Dat is hun identiteit en de gelovige heet gelovig, omdat hij of zij dat gelooft en daarop dus vertrouwt. Godsdienstige ijver probeert partner of kinderen in een richting te forceren. Het Evangelie daarentegen vertelt hen: geloof het of niet, maar God is jullie Redder!!! 155
Page 144
1 Korinthe 7:15 – in vrede geroepen Maar indien de ongelovige scheidt, laat hem gescheiden worden. De broeder of zuster is in zulke gevallen niet als slaaf gebonden. In vrede heeft God jullie geroepen. Het Engelse spreekwoord zegt: ‘it takes two, to tango’. Dat geldt zeker ook voor het huwelijk. De gelovige kan dan wel op het standpunt staan bij de ongelovige huwelijkspartner te blijven, maar als de ongelovige daarover anders oordeelt, dan houdt het op. De broeder of zuster hoeft niet de strijd aan te gaan om vooral toch maar het huwelijk in stand te houden. Hoezeer de keuze van de ongelovige ook is te betreuren, de gelovige kan met een gerust geweten hem of haar laten gaan. De echtscheiding is niet de gelovige te verwijten. Het grote principe hierachter is deze waarheid: “in vrede heeft God jullie geroepen”. Geen vechtscheiding dus. Wanneer de ander per se niet wil blijven, laat hem of haar dan gaan. Ook daarin demonstreert de gelovige de sfeer waarin hij door God is geroepen. “In vrede”. Niet alleen maar geen conflict of ruzie met de ander door deze iets te willen afdwingen. Maar meer nog: door alle omstandigheden in vrede te aanvaarden. Want er is één God, Die alles een plaats geeft! 156 1 Korinthe 7:16 – vrede in de praktijk Want hoe weet jij vrouw, of jij de man zult redden? Of hoe weet jij man, of jij de vrouw zult redden? In vers 15 betoogde Paulus dat de broeder of zuster de ongelovige partner zou laten gaan, wanneer deze niet meer met hem of haar wil samenleven. Waarom zou de gelovige daar dan geen vrede mee kunnen hebben? Het is geen eigen keuze, het overkomt je. Een gelovige kan wel alles uit de kast halen om de ongelovige op andere gedachten te brengen, maar wie weet of je daarin daadwerkelijk zult slagen? Met ‘redden’ bedoelt Paulus hier kennelijk de ongelovige tot een gelovige maken. Of in elk geval hem of haar tot een gelovig standpunt over te halen, zodat deze niet langer de scheiding wil doorzetten. Dan zou ook de partner als echtgenoot/echtgenote gered zijn. Pogingen om van de ongelovige huwelijkspartner een gelovige te maken (= redden) zijn heilloos en in de praktijk een bron van onvrede. Het zorgt voor eindeloze discussies en conflicten met als nettoresultaat: verwijdering. Wie het Evangelie kent, weet dat God ook de Redder is van de ongelovige partner. En op Zijn tijd zal God hem of haar ook dit geloof toedelen. 1Kor.7:17 Dat besef is vrede! 157
Page 146
1 Korinthe 7:17 – rust Maar zoals de Heer aan ieder toebedeelt, zoals God ieder heeft geroepen, laat ieder zo wandelen. En zó schrijf ik het voor in al de ekklesia’s. Wat we ook zijn of hebben, niets is van onszelf. Het is de Heer die toebedeelt. Dat geldt ook voor onze roeping. Zij die door God tevoren daartoe zijn gekend en voorbestemd, die roept Hij. Rom.8:30 die vandaag worden geroepen hebben de taak om als eerstelingen betrokken te zijn in Zijn werk. Aan hen is een bijzonder voorrecht maar ook een bijzondere verantwoordelijkheid toebedeeld. Wat betekent dat in de praktijk? Hoe zouden gelovigen wandelen? De algemene richtlijn die Paulus in zijn brieven altijd voorhoudt is dat gelovigen zouden wandelen zoals God hen heeft geroepen. Dat betekent uiteraard een wandel in overeenstemming met waartoe ze werden geroepen. Maar hier betekent het vooral dit: een wandel in overeenstemming met waarin ze werden geroepen. Culturele, maatschappelijke of sociale verschillen spelen geen enkele rol wanneer God een mens roept. Blijf daar dan ook gewoon in, en doe daar niet moeilijk over. Accepteer de plaats en rol die God je toebedeelt en beleef de vrede die deze aanvaarding geeft! God heeft een plan met elk schepsel, maar zij 158 1 Korinthe 7:18 – besnijdenis belangrijk? Was iemand besneden geroepen? Laat hij het niet verhelpen. Is iemand geroepen in ‘de voorhuid’? Laat hij zich niet besnijden. In dit gedeelte gaat het Paulus niet alleen over al of niet getrouwd zijn. Het principe van ‘blijven in de roeping waarin je werd geroepen’, reikt veel verder. Het is ook van toepassing op de godsdienstige achtergrond. Een deel van Paulus’ lezers in Korinthe was (zoals ook hijzelf) Joods en dus besneden. Geen punt, stelt Paulus. Doe geen moeite dit operatief ongedaan te maken. En omgekeerd: ben je niet Joods en dus onbesneden, doe ook geen moeite je alsnog te laten besnijden. Met deze aanwijzingen typeert Paulus zijn “Evangelie van de voorhuid”. Gal.2:7 De besnijdenis speelt in zijn boodschap totaal geen rol. Dit in tegenstelling tot “de twaalf” aan wie eerder “het Evangelie van de besnijdenis” was toevertrouwd. Toen Paulus in Jeruzalem kwam bleek dat ook de kritiek op hem te zijn, vanuit de grote kring van Messias-belijdende gelovigen. Hand.21:21 Paulus was in hun ogen een ‘heidense’ apostel, die voorbijging aan de speciale positie van Israël en de wet die hen was toevertrouwd. Tot op zekere hoogte nog terecht ook. Tot op vandaag geldt Paulus’ unieke boodschap als struikelblok … 159
Page 148
1 Korinthe 7:19 – Gods voorschriften voor nu Besnijdenis is niets en voorhuid is niets, maar wel het bewaren van Gods voorschriften. Paulus was geen tegenstander van de besnijdenis. Zo liet hij ooit ter wille van de Joden, zijn medewerker Timoteüs besnijden. Hand.16:3 voorrechten die aan de besnijdenis verbonden zijn. Rom.3:1,2 Paulus was zich ook bewust van de vele (!) En toch … in de bediening die aan hem was toevertrouwd speelt al of niet besneden zijn, geen enkele rol. Paulus is de apostel van de natiën. Zijn bediening heeft van doen met de tijdelijke onderbreking van Gods handelen met Israël, Rom.11:11-15 gedurende deze pauze te richten tot de natiën. Zonder onderscheid. Rituelen, inclusief de besnijdenis, zijn tijdens dit intermezzo op Gods programma volstrekt onbelangrijk. In deze tijd en in ‘de huishouding’ waarvan Paulus de beheerder is, Ef.3:2 behoort de besnijdenis niet tot Gods voorschriften. Dat was in het verleden voor Israël wel anders. Sterker: de besnijdenis gold als eerste van de voorschriften en als teken van Gods verbond met Israël. Hoe belangrijk daarom, om de Schriften met onderscheid te lezen! Al de Schrift is voor ons, maar niet al de Schrift is gericht aan ons. Vandaag zijn we aangewezen op het geweldige onderwijs van de apostel Paulus! om zich 160 1 Korinthe 7:20,21 – vechten of accepteren? Laat ieder in de roeping blijven waarin hij werd geroepen. Werd je als slaaf geroepen? Laat het je niet deren. Maar indien je ook vrij kunt worden, gebruik het des te meer. Paulus is een voorstander van rust en vrede in de wandel. Zin niet op ambities die boven je vermogen liggen. Vergelijk jezelf ook niet met anderen en probeer evenmin te zijn zoals zij. Ieder heeft zijn eigen bekwaamheden en beperkingen. Wees liever tevreden met de positie waarin God je heeft geplaatst. Slavernij als maatschappelijk fenomeen kennen wij in onze dagen binnen de westerse wereld niet meer. Een slaaf had trouwens niet per definitie een slecht bestaan, zoals het tegenwoordig vaak wordt voorgesteld. Maar inderdaad, je bent als slaaf wel een lijfeigene van een ander en in de meeste gevallen niet door eigen keuze in die positie terecht gekomen. Paulus zegt: “laat het je niet deren”. Alles wat je in het leven overkomt en niet kunt veranderen, accepteer dat. Mocht de gelegenheid zich aandienen om vrij te komen, pak het met beide handen aan. Maar zo niet, heb vrede met je positie. Want reken maar dat als God jou die plaats toewijst, Hij dat niet voor niets doet! 161
Page 150
1 Korinthe 7:22 – slaaf of vrije? Want de slaaf die in de Heer geroepen wordt is een vrijgelatene van de Heer. Evenzo is hij die als vrije geroepen wordt, een slaaf van Christus. Een slaaf had geen maatschappelijk aanzien. Je was het bezit van een ander. Een lijfeigene. Toch relativeert Paulus dit en zet het af tegen de vrijheid waarin iemand komt, zodra hij geroepen wordt in de Heer. Al is hij slaaf, in geestelijk opzicht is hij vrij! Want hij kent hoop, vrede en vreugde! Echte vrijheid zit van binnen. Omgekeerd is een ‘vrije’, dat wil zeggen: iemand die niet in een slavenpositie verkeert, zodra hij wordt geroepen in de Heer, een “slaaf van Christus”. Paulus stelt zich vaak zo voor in zijn brieven. Rom.1:1; Tit.1:1 Zeggen dat Christus je Heer is, is niet anders dan te zeggen: ik ben niet van mezelf, maar zijn eigendom! Hij heeft alles over mij te zeggen en ik ben ook volledig voor zijn rekening. Wat maakt het uit voor wie geroepen is in de Heer, of hij een slaaf of een vrije is? Hoe relatief is dat! Voor wie geroepen is, is in elke maatschappelijke status eer gelegen. Want de roeping waarmee Hij ons roept, dát geeft waardigheid aan ons bestaan! 162 1 Korinthe 7:23 – duur gekocht! (2) Jullie werden duur gekocht, word geen slaaf van mensen. De waarde van mijn bestaan wordt niet bepaald door wat anderen van mij vinden. En evenmin door hoe ik over mijzelf denk. Mijn waarde is bepaald in de prijs die voor mij werd betaald. Jezus Christus stierf voor mij … gespijkerd aan het hout. Zoveel had hij over om mij het Leven te geven, dat drie dagen later aan het licht zou worden gebracht. Inderdaad, “duur gekocht”! Het feit dat ik door hem gekocht ben, betekent dat ik dus niet meer van mijzelf ben. Ik ben zijn eigendom. Je zou dat ultieme slavernij kunnen noemen, 1Kor.7:22 maar tegelijkertijd is het de opperste vorm van vrijheid. Want hij kocht mij vrij zodat ik niet langer een slaaf van zonde of van dood zou zijn. Maar ook: geen slaaf van mensen. Als ik het eigendom ben van de Heer, heeft geen mens het recht mij in die dienst te beletten. Geen overheid maar ook geen religieuze instelling. Bind je nooit aan een organisatie die je belet om naar zijn Woord te wandelen. En laat niets je hinderen om van de losprijs te getuigen die betaald werd om heel het mensdom vrij te kopen! 1Tim.2:6 163
Page 152
1 Korinthe 7:24 – geen ruis maar rust! Laat een ieder daarin blijven bij God broeders, waarin hij werd geroepen. Bovenstaande woorden vormen de eindconclusie van een betoog dat Paulus zorgvuldig opbouwde. De zin lijkt inhoudelijk en zelfs qua formulering als twee druppels water op vers 20 en in iets mindere mate ook op wat hij in vers 17 schrijft. Zo wordt overduidelijk wat Paulus met zijn betoog voor ogen staat. Hij benadrukt het aanvaarden van de positie en toestand waarin men was, toen men geroepen werd. Zowel wat betreft de burgelijke status, de religieus-etnische achtergrond, maar ook de maatschappelijke positie. Getrouwd of ongetrouwd. Joods of niet Joods. En een carrière als slaaf dan wel als vrije. Genoemde verschillen zouden geen reden moeten zijn om zich over te bekommeren. Voor Paulus doen ze niet ter zake en al te veel aandacht daarvoor zou daarom slechts afleiden van waar het werkelijk om gaat: een onverdeeld hart voor de Heer. 1Kor.7:35 Het is niet zozeer verandering van status op zichzelf, dat aan deze oriëntatie afbreuk doet, 1Kor.7:21 het streven ernaar. maar wel Waar het Paulus om gaat is dat een ieder zou “blijven bij God”. Dat is voor hem de ideale constante in het leven van de broeders (inclusief zusters). Geen ruis maar rust! 164 1 Korinthe 7:25 – de waarde van Paulus’ mening Omtrent de maagdelijken nu, heb ik geen bevel van de Heer. Maar ik geef mijn mening als iemand die ontferming van de Heer verkregen heeft om betrouwbaar te zijn. Nog steeds heeft Paulus het over onderwerpen rondom het huwelijk, waarover de Korintiërs hem hadden aangeschreven. 1Kor.7:1 Maar vanaf hier schrijft hij specifiek over hen die nog maagdelijk zijn. Het woord ‘maagdelijk’ of ‘maagd’ (Grieks: parthenos) heeft meestal betrekking op een vrouw maar dat hoeft niet. In Openbaring 14:4 is sprake van 144.000 mannelijke maagden. De term slaat op wie nog ongehuwd is of strikter: op wie nog geen seksuele gemeenschap heeft gehad. 2Kor.11:2 Paulus’ woorden berusten niet op wat de Heer eerder zou hebben bevolen. Wat Paulus geeft is zijn mening. Maar dan wel als iemand over wie de Heer zich had ontfermd. In 1 Timoteüs 1:13 getuigt hij dat, hoewel hij vroeger een lasteraar en vervolger was, hem ontferming is bewezen. De genade van de Heer had hem overweldigd, 1Tim.1:14 en hem in de bediening gesteld om betrouwbaar te zijn. 1Tim.1:12 Het woord voor ‘betrouwbaar’ heeft dezelfde stam als ‘geloof’ of ‘vertrouwen’. De Heer had zijn Woord toevertrouwd en Paulus heeft dit vervolgens ook getrouw doorgegeven. Mondeling maar ook zwart op wit. Voluit betrouwbaar! 165
Page 154
1 Korinthe 7:26 – de bestaande nood Ik acht dan dit goed te zijn, vanwege de bestaande nood, dat het goed is voor een mens zó te zijn. Al eerder brak Paulus een lans voor de ongehuwde staat, 1Kor.7:8 en hier herhaalt hij dat standpunt. Om dat in de navolgende verzen ook uit te leggen. Hier vat hij het samen onder het motief “vanwege de bestaande nood”. In vers 29 schrijft hij: “de gelegenheid is beperkt” en in vers 31: “de vorm van deze wereld is aan het voorbijgaan”. Waar doelt Paulus met die woorden op? Eén antwoord is dat Paulus met “de bestaande nood” doelt op ons korte aardse bestaan in het algemeen. Willen we de Heer daarin onverdeeld dienen, dan is de ongehuwde staat in Paulus’ beleving ideaal. Men zou óók kunnen opperen dat Paulus doelt op de eventuele terugkeer van de Heer. In de prediking van “de twaalf” was dat zelfs het wenkende perspectief. Israël zou zich bekeren waarna de Heer zou terugkeren. Hand.1:6; 3:19-21 Maar dat gebeurde niet. Paulus’ bediening was een laatste waarschuwing aan Israël. Hand.13:40,41; 22:18 De deur stond tot Handelingen 28 nog op een kier. Paulus rekende niet meer op, maar nog wel met een terugkeer van de Heer in die dagen. Rom.13:11 166 1 Korinthe 7:27,28 – vrijgezel, verloofd, getrouwd Ben je verbonden aan een vrouw? Zoek geen ontbinding. Ben je ontbonden van een vrouw? Zoek geen vrouw. Maar ook als je zou trouwen, zondig je niet, en als de maagd zou trouwen, zondigt zij niet. Vanaf vers 25 spreekt Paulus over de maagdelijken: zij die (nog) ongehuwd zijn. Daarbij onderscheidt hij hen die verloofd (“verbonden aan een vrouw”) zijn, en hen die “ontbonden van een vrouw” zijn. Niet-verloofd dus. Het gaat hier beslist niet over echtscheiding, dat onderwerp had hij al eerder afgerond. Paulus gebruikt hier bovendien een ander werkwoord dan in vers 10-13 (scheiden, verlaten). Paulus bracht al eerder naar voren een voorstander te zijn van ongetrouwd blijven, mits men uiteraard daarvoor begenadigd is. 1Kor.7:7 Maar hoewel hij voor de ongehuwde staat een warm pleidooi voert, is hij daarin niet star. Hij vindt niet dat jonge mensen hun verkering of verloving zouden moeten uitmaken. Hij zegt wel tegen de jonge mannen: “zoek geen vrouw”. Naar een vrouw zoeken is natuurlijk nog wat anders dan tegen een vrouw (of man) ‘aanlopen’. Maar hoe dan ook: ongetrouwd blijven is niet voor iedereen weggelegd. En Paulus stelt gerust: je mist niet je doel (= zondigen) door te trouwen. Want ook daarin kan God rijkelijk zegenen! 167
Page 156
1 Korinthe 7:28 – vrijgezel? Maar ook als je zou trouwen, zondig je niet, en als de maagd zou trouwen, zondigt zij niet. Maar zij zullen verdrukking voor het vlees hebben, die ik jullie wil besparen. 1 Korinthe 7 gaat over het huwelijk, maar het hoofdstuk is bepaald geen aanbeveling om te trouwen. Paulus’ motto is: wie trouwt doet goed, wie niet trouwt doet beter. Het is voor Paulus geen kwestie van goed óf kwaad maar van goed én beter. Met andere woorden: besef wat je doet als je trouwt en wat de consequenties daarvan zijn. Wie trouwt zal “verdrukking voor het vlees hebben”. Het spreekwoord zegt: ‘wie trouwt halveert zijn rechten en verdubbelt zijn plichten’. Weinigen zullen zich op de dag van de bruiloft daarvan bewust zijn. En wie onderkent de moeiten die onvermijdelijk zullen komen? Of de beslommeringen die eigen zijn aan het huwelijks- en gezinsleven? De zorg voor elkaar kan zwaar drukken. In fysiek opzicht maar ook financieel, mentaal en relationeel. Paulus legt niemand een last op maar waarschuwt wel. Wie niet trouwt bespaart zichzelf veel ‘verdrukking’. Voor Paulus is de ongetrouwde geen incompleet mens. Of zielig. En onverstandig evenmin. Paulus spreekt uit eigen ervaring. En zo steekt hij gelovige vrijgezellen een hart onder de riem! 168 1 Korinthe 7:29 – getrouwd als niet-getrouwd Dit echter zeg ik nadrukkelijk broeders: de gelegenheid is beperkt. Voor het overige: dat ook zij die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbend. Nu komt Paulus tot zijn diepere motivatie. Waarom moedigt Paulus de ongetrouwde staat aan? Hij vat het hier samen: “de gelegenheid is beperkt”. Vaak weergegeven als: de tijd is kort. Zoals eerder besproken, 1Kor.7:26 zou hij daarbij kunnen doelen op de terugkeer van de Heer, waarmee Paulus in de Handelingen-tijd nog rekening hield. Een argument dat in onze dagen opnieuw actueel wordt. Want over enkele jaren passeren we de mijlpaal van twee millennia sinds Christus’ hemelvaart. Dat zijn de “twee dagen” waarover Hosea 6:1-3 profeteerde en waarvan Petrus zei: “één dag is voor de Heer als duizend jaar”. 2Pet.3:8 Ook wanneer deze termijn van “twee dagen” een afgerond getal zou zijn, dan nóg is de tijd, hoe dan ook, nabij. We hebben daarom alle reden de pinnen van onze tenten niet al te diep in de aarde te slaan. Dat geldt ook voor getrouwde mensen. Paulus bedoelt: het huwelijk is maar tijdelijk en je partner is geen blijvend bezit. Dat klinkt misschien laatdunkend, en toch is het dat niet. Het wil wél zeggen: wat blijvend is, heeft topprioriteit! 169
Page 158
1 Korinthe 7:30,31 – relativeren En die huilen als niet huilend, en die blij zijn als niet blij zijnd, en die kopen als niet vasthoudend, en die de wereld gebruiken als niet misbruikend. Want de vorm van deze wereld is aan het voorbijgaan. Ons verblijf in de wereld is als een zandloper. We zijn hier voorbijgangers, dat wil zeggen: bezig voorbij te gaan. Deze waarheid geldt in het algemeen voor vergankelijke mensen. En in het licht van het naderend einde van de aeon, des te sterker! Voor wie afstand neemt, wordt alles kleiner. En wie afstand neemt in de tijd en terugblikt, ziet alles vluchtig aan zich voorbijgaan. Dat is de positie die Paulus hier inneemt. Terwijl hij nog op aarde is, kijkt hij naar het dagelijkse bestaan als terugblikkend. Hoe anders zal onze taxatie van het heden zijn, wanneer we eenmaal onvergankelijk zijn? De tranen om verdrietige dingen zijn dan opgedroogd. En de lach om tijdelijke pleziertjes zal zijn verstomd. En over de aankopen waarin we helemaal opgingen zullen we slechts meewarig glimlachen. Niets leert onze emoties en activiteiten zó te relativeren, als wanneer we vanuit de toekomst kijken naar het heden. Die instelling maakt ons niet tot dromers maar juist heel nuchter en stabiel! 170 1 Korinthe 7:32,33 – een blok aan het been Nu wil ik dat jullie onbezorgd zijn. De ongehuwde is bezorgd over de dingen van de Heer, hoe hij de Heer zou behagen. Maar die trouwt, is bezorgd om de dingen van de wereld, hoe hij de vrouw zou behagen, en hij is verdeeld. Paulus is een groot voorstander van een onbezorgd leven. En dát pleit ervoor om ongehuwd te blijven. We moeten bedenken dat Paulus’ pleidooi over gelovige vrijgezellen gaat. In de wereld wordt het vrijgezellenbestaan ook aanbevolen, maar dan met het motief om seksueel losbandig te kunnen leven. Een ander woord voor hoererij. 1Kor.7:2 Maar Paulus’ motief is dat de vrijgezel zich volledig kan richten op de Heer en om Hem te behagen. Zonder zorg voor anderen. Wie als man trouwt heeft de plicht op zich genomen om zijn vrouw te onderhouden, haar te behagen, haar lief te hebben en zorg voor haar te dragen. Dat mag zij ook van hem verwachten. En mochten er kinderen komen, dan komt daar nog eens de zorg voor hen bij. Een onmogelijke combinatie voor iemand als Paulus, die 100% voor het Evangelie ging. Wie huwt neemt vrijwillig veel aardse zorgen op zich. Niets mis mee, maar wees je daarvan tevoren heel goed bewust. 171
Page 160
1 Korinthe 7:34,35 – zonder afleiding En zowel de ongehuwde vrouw als de maagd is bezorgd om de dingen van de Heer, opdat zij heilig zou zijn naar het lichaam en naar de geest. Maar die trouwt is bezorgd om de dingen van de wereld, hoe zij de man zou behagen. Dit nu zeg ik met het oog op jullie eigen nut, niet opdat ik jullie een strik zou opwerpen. Maar met het oog op de betamelijkheid en de loyaliteit aan de Heer, zonder afleiding. Wat gezegd was over de gelovige vrijgezelle man, geldt min of meer ook voor de ongehuwde vrouw of maagd. Zij kan zich naar lichaam en geest geheel toewijden aan de Heer. Zonder te worden afgeleid door zorg voor een man of voor kinderen. Paulus benadrukt opnieuw dat hij deze instructies niet geeft om zijn lezers te belasten. 1Kor.7:28 Integendeel, hij schrijft het juist omdat hij hen een onbezorgd bestaan toewenst. Wie Paulus onbevooroordeeld leest, zal moeten toegeven dat wat hij schrijft, volkomen redelijk is. Het zijn meestal gevoelens die ons hinderen om dat toe te geven. Paulus wist waarover hij het had. Hij kende uit ervaring het enorme voordeel om onverdeeld en ongehinderd te gaan voor de dienst aan de Heer. 172 1 Korinthe 7:36-38 – uithuwelijken Indien iemand veronderstelt onfatsoenlijk te zijn jegens zijn maagd (in het geval dat zij over haar hoogtepunt heen is) en verschuldigd is het zo te laten geschieden, laat hem doen wat hij wil. Hij zondigt niet. Laten zij trouwen. Maar wie in zijn hart bestendigd staat, geen noodzaak heeft maar autoriteit heeft omtrent de eigen wil en dit heeft besloten in zijn eigen hart -zijn maagd te bewaren-, hij zal wèl doen. Dus ook wie zijn maagd uithuwelijkt doet wèl en wie haar niet uithuwelijkt doet beter. Dit zijn de lastigste verzen van dit hoofdstuk. Kennelijk richt Paulus zich tot de vader van een jonge dochter (“zijn maagd”) die voorbij de puberteit (“haar hoogtepunt”) is. Als zij verloofd is, is hij verschuldigd zijn dochter uit te huwelijken. Prima, zegt Paulus, “laten ze trouwen”. Maar in het geval de vader niet genoodzaakt wordt door de beide verloofden en hij voldoende overwicht heeft over “de eigen wil” van zijn dochter, kan hij besluiten haar niet uit te huwelijken. Paulus noemt de eerste optie (uithuwelijken) goed, maar de tweede nog beter. De achtergrond is dat uithuwelijken een zaak is van de vader. Want hij draagt de zorg voor zijn dochter over aan de bruidegom. 173
Page 162
1 Korinthe 7:39 – mits in de Heer Een vrouw is [wettig] gebonden zolang haar man leeft. Maar in het geval dat de man ontslaapt, is zij vrij om getrouwd te worden met wie zij wil. Mits in de Heer. Het huwelijk is een verbintenis voor het leven, “tot de dood scheidt”. Iedereen weet dat, al nemen slechts weinigen dat nog serieus. Men blijft bij elkaar zolang men wat ‘voor elkaar voelt’, zoals dat heet. Met zo’n wankele basis hoeft het niet te verbazen dat menig huwelijk eindigt in echtscheiding. Velen besluiten daarom maar helemaal niet te trouwen en vrijblijvend te gaan samenwonen. In het Bijbels onderwijs is het huwelijk nooit gebaseerd op gevoel maar op trouw. Zoals God trouw is. Mocht er toch gescheiden worden, dan zou de gelovige partner ongetrouwd blijven om altijd de deur open te houden voor verzoening. 1Kor.7:11 Uiteraard is een weduwe of weduwnaar geheel vrij om te trouwen met wie hij of zij wil. “Mits in de Heer”, voegt Paulus er aan toe. Dat wil zeggen: beide partners zouden zich schikken in de Heer. Anders vorm je “een ongelijk juk”, zoals dat elders heet. 2Kor.6:14 Dat is niet aan te bevelen: voor beide partners knelt zo’n relatie. Samen de Heer dienen, dat is het ideaal! 174 1 Korinthe 7:40 – geïnspireerd Maar zij is naar mijn mening, gelukkiger in het geval zij zó zou blijven. Ik nu, meen ook geest van God te hebben. Na het overlijden van haar man is een vrouw uiteraard vrij om een andere man te trouwen. Maar ook dán blijft Paulus erbij, dat de vrouw gelukkiger is als zij verkiest ongetrouwd te blijven. Dat is Paulus’ algemene insteek, maar beslist niet bedoeld als wet van Meden en Perzen. Zo schrijft hij aan Timoteüs dat jonge weduwen er juist goed aan doen om te trouwen en kinderen te krijgen. 1Kor.5:14 achtergrond dat jonge weduwen het gevaar liepen door gebrek aan bezigheid zich ledig te houden met allerlei ijdele zaken. 1Kor.5:13 Altijd zouden we bedenken dat Paulus geen heerschappij voert over het geloof van anderen, maar een medewerker is aan hun blijdschap. 2Kor.1:24 Vrijheid, blijheid! “Ik nu, meen ook geest van God te hebben”, is Paulus’ afsluitende opmerking na de diverse vragen over het huwelijk te hebben behandeld. Paulus’ mening is maar geen slag in de lucht of één van de vele meningen. Nee, als (laatste) apostel, geroepen door Christus Jezus zelf, zijn zijn woorden geïnspireerd, dat wil zeggen: ingegeven door geest van God. Dat schreef hij tegen de 175
Page 166
1 Korinthe 8:2,3 – ware kennis Indien iemand meent iets te weten, dan weet hij nog niet zoals men moet weten. Maar indien iemand de God liefheeft, dan is hij door Hem gekend. De waarde van kennis wordt door Paulus zeker niet gebagatelliseerd. Hoe vaak deed Paulus al geen beroep op de kennis van de Korintiërs? “Weten jullie niet dat …?”. Maar ware wetenschap is wel altijd bescheiden. Het maakt je namelijk óók bewust van wat je allemaal nog niet weet. Dat maakt ook nieuwsgierig. Deze houding is het tegenovergestelde van de arrogantie waarbij de eigen kennis wordt opgeblazen en wordt afgezet tegen de onkunde van anderen. Een ander kenmerk van ware kennis is dat het de ene God doet liefhebben. Het woord ‘kennen’ betekent in de Schrift dan ook ‘gemeenschap’. “Adam (be)kende zijn vrouw en zij werd zwanger”. Ware kennis is nooit louter intellectueel, het is liefde, bovenal voor God. De zin in vers 3 heeft een merkwaardige wending. Men zou zoiets verwachten als: wie God liefheeft … die kent Hem echt. Maar er staat: wie God liefheeft … is door God gekend. De hoogste kennis is de kennis die God Zelf heeft. Het feit dat de ene God mij kent (en dus liefheeft), dát maakt dat ik Hem liefheb. 180 1 Korinthe 8:4 – één of géén GOD Aangaande dan het eten van de afgodenoffers: wij weten dat er geen afgod in de wereld is en dat er geen andere God is dan Eén. Zoals in vers 1 reeds vermeld: het onderwerp is het eten van afgodenoffers. Paulus begint met de basis-statement dat er geen afgod in de wereld is. Het kenmerk van een afgod is dat deze gemaakt is door een mens. Hetzij als een abstract denkbeeld dan wel als een concreet en tastbaar beeld. Maar altijd als een constructie door de mens zelf ontworpen. Een afgod is een “maaksel van mensenhanden”. Ps.115:4 Haaks daarop staat de waarheid dat de mens een creatie is van God. Geen gegeven in heel de Schrift is zó fundamenteel als “dat er geen andere God is dan Eén”. ‘Eén’ is daarbij niet zozeer een kwantitatief als wel een kwalitatief gegeven. Slechts bij één God kan God daadwerkelijk GOD zijn. Honderd of tien of drie en zelfs twee goden, zouden hun macht met elkaar moeten delen. Wat de ene god besluit, zou de andere god weer ongedaan kunnen maken. Zo niet bij één GOD. Slechts één GOD is absoluut. Iemand Die alles en iedereen beschikt en bij Wie nooit iets mis kán gaan! 181
Page 168
1 Korinthe 8:5,6 – vele ‘goden’ en toch één GOD Want ook al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde, zoals er vele goden en vele heren inderdaad zijn, voor ons nochtans is er één God … Afgoden (1 Korinthe 8:4) zijn creaties van mensen. Dat neemt niet weg dat de Schrift het bestaan van ‘goden’ erkent. Het woord ‘god’ betekent (vanuit het Hebreeuws en het Grieks) ‘onderschikker’ en ‘plaatser’. Een machtig wezen dat beschikt, toewijst en stuurt, hetzij in de hemel boven of op de aarde beneden. Bijvoorbeeld koningen en rechters worden bij gelegenheid ‘goden’ en ‘heren’ genoemd. Vandaar dat “de GOD” met recht ook “de God der goden” wordt genoemd. Paulus zegt: er zijn vele ‘goden’ en vele ‘heren’. Maar let op de aanhalingstekens. Het is slechts ‘zogenaamd’. Hoewel tot op zekere hoogte ‘goden’ en ‘heren’ een realiteit zijn, voor wie de echte verhoudingen kent, telt er maar “één GOD”. Want al die ‘goden’ en ‘heren’ met hun macht en bevoegdheden, zijn, als het er op aankomt, niet meer dan pionnetjes van de Ene GOD. Hij alleen is Degene, Die al deze ‘goden’ en ‘heren’ op Zijn beurt, elk een plek geeft: tot hiertoe en geen millimeter verder. Dus is er toch maar één GOD. 182 1 Korinthe 8:6 – één GOD, de Vader … voor ons nochtans is er één God, de Vader … Geen belijdenis in de Schrift is zó fundamenteel als de erkenning van “één GOD”. Tegen Israël werd gezegd dat men dit de kinderen zou inprenten en altijd daarvan zou spreken. Deut.6:4-9 Het zogenaamde ‘sjema Israël’ – hoor Israël! Het zou een teken zijn op de hand en een voorhoofdsband tussen de ogen. Men zou het schrijven op de deurposten van het huis en in de poorten. Later herhaalt Jezus het ‘sjema Israël’ als antwoord aan een schriftgeleerde. Mar.12:30 Het ‘sjema Israël’ is het eerste gebod van alle geboden. En de schriftgeleerde bevestigde Jezus antwoord met: “Meester, naar waarheid hebt u gezegd, dat Hij één is en dat er geen ander is dan Hij.” “Geen ander dan Hij”, volgens Jezus zelf. Hoort u het goed? “Hij”, dat is enkelvoud, één iemand, één persoon. “Eén GOD, de Vader”. Het zijn slechts vier woorden maar ze zijn zo helder als glas. Geen mysterie. Niet “één wezen, drie personen” zoals de leer van de drie-eenheid beweert. Dat is een rookgordijn van woorden en bovendien terminologie die in de Schrift onbekend is. Ook geen “God de Zoon” zoals de genoemde leer Paulus tegenspreekt. Nee, “één GOD, de Vader”! 183
Page 170
1 Korinthe 8:6 – Bron & Kanaal … voor ons nochtans is er één God, de Vader, vanuit Wie het al is en wij tot Hem. En één Heer, Jezus Christus, door wie het al is en wij door hem. Feilloos brengt Paulus hier onder woorden hoe de verhouding is tussen “één GOD, de Vader” en “één Heer, Jezus Christus”. Dat doet Paulus door gebruikmaking van drie verschillende voorzetsels: ‘vanuit’, ‘tot’ en ‘door’. De ene GOD is degene “vanuit Wie alles is en wij tot Hem”. En de ene Heer is degene “door wie alles is”. God de Vader is de Bron en het Doel. Jezus Christus is Gods Kanaal en Instrument. God sprak en dóór Zijn Woord bracht Hij alle dingen voort. Joh.1:1-3 Hij sprak en het was er. Het is datzelfde “Woord” (logos) dat later vlees werd, schrijft Johannes en onder ons heeft gewoond. Joh.1:14 Dat is Jezus Christus: het vleesgeworden Woord van God. God is de Onzienlijke en Jezus Christus is Gods Beeld of Ikoon. Kol.1:15 Dóór hem zien wij God. En Paulus schrijft in 1 Timoteüs 2:5: “er is één God en één Middelaar van God en mensen, de mens Christus Jezus”. Dóór hem komt God tot ons. En dóór hem gaan wij ook tot God! 184 1 Korinthe 8:7 – de gewoonte van de afgod Maar niet in allen is die kennis. Want sommigen die nog in de gewoonte van de afgod zijn, eten ervan als afgodenoffer en hun geweten dat zwak is wordt er door bezoedeld. Eerder citeerde Paulus de leuze in Korinthe “wij weten dat wij allen kennis hebben”. 1Kor.8:1 Maar is dat ook zo? Zeker, de kennis dat er “één God, de Vader” is, behoort tot het ABC van Paulus’ onderwijs. Maar kennis en kennis is twee. Stel, een Korintiër had zich recentelijk van de afgoden tot de ene God gekeerd (vergelijk 1 Tessalonika 1:10). Betekent dat, dat hij meteen ook los is van “de gewoonte van de afgod”? Nee, want gewoonten en ideeën waarmee je bent opgevoed en die je hele leven volstrekt vanzelfsprekend waren, daarvan ben je niet één-twee-drie los. Al het vlees dat in de Korinthische vleeshal te koop was, 1Kor.10:25 was eerst aan de afgoden geofferd. Iemand met deze achtergrond associeert vlees automatisch met afgoden. Met een dergelijk verleden ben je op zo’n punt kwetsbaar en zwak. Wat voor een ander onschuldige vleesconsumptie is, bezoedelt jouw geweten. Het nieuwe inzicht dat er geen afgoden in de wereld zijn, heeft tijd nodig om te bezinken. 1Kor.8:4 Liefde gunt de ander die tijd ook. 185
Page 172
1 Korinthe 8:8,9 – voeding als struikelblok Nu zal voeding ons geen standplaats geven bij God: als wij niet eten zijn we niet minder en als we wel eten zijn we niet meer. Maar kijk uit, dat dit recht van jullie niet op de een of andere manier een aanstoot zou worden voor de zwakken. Het gezegde luidt: ‘een mens is wat hij eet’. Eten is noodzaak, we kunnen niet zonder. Maar wát een mens op z’n bord heeft, doet in Paulus’ Evangelie niet ter zake. Het verleent ons geen positie bij God. In de context van 1 Korinthe 8: wie geen vlees eet omdat het afgodisch zou zijn, is niet minder dan degene die niet rekent met afgoden en om die reden wèl vlees eet. Paulus richt zich hier in het bijzonder tot de vleeseters. Tussen de regels door laat Paulus duidelijk blijken dat zij een ‘sterk’ standpunt innamen en inhoudelijk gelijk hadden. Want zij rekenden niet met afgoden. Maar … een ‘sterk’ standpunt innemen, geeft nog geen recht om de ‘zwakken’ te laten struikelen. Dan word je met je kennis en je gelijk (!) een struikelblok voor de ‘zwakke’. Je rekent niet met afgoden, maar je rekent ook niet met je broeders. Dat is opgeblazen kennis. Liefdeloos dus. 186 1 Korinthe 8:10,11 – omkomen in kennis … Want indien iemand u, die kennis hebt, u ziet aanliggen in een afgodentempel, zal dan zijn zwak geweten niet opgebouwd worden tot het eten van afgodenoffers? Dan gaat immers de zwakke verloren in uw kennis, de broeder om wie Christus stierf. De situatie die Paulus hier beschrijft is een typisch voorbeeld van opgeblazen kennis. 1Kor.8:1 afgod in de wereld is, 1Kor.8:4 Iemand die weet dat er geen zou kunnen redeneren dat hij in de afgodentempel kan aanliggen en kan eten van het vlees dat daar op het altaar ligt. Maar dat is puur provocatie en dient alleen om de eigen kennis te etaleren. En de ‘zwakke’ die nog niet los is van “de gewoonte van de afgod” kan het een reden geven om weer terug te keren in de afgoderij. 1Kor.8:7 Dan gaat de ‘zwakke’ verloren, dat wil zeggen: hij verliest zich weer in de afgoderij. Hoe triest als een ander in mijn kennis omkomt. Nota bene een broeder om wie Christus stierf. Christus stierf voor alle mensen, 2Kor.5:15 en iedereen zal tot hartelijke erkenning van Hem komen. Maar “broeders” zijn zij, die hem nu reeds als Heer erkennen. Wat zonde als zulke mensen alsnog de weg kwijtraken. Door mijn zogenaamde kennis nog wel … 187
Page 176
1 Korinthe 9:1 – was Paulus geen apostel? Ben ik niet vrij? Ben ik geen afgevaardigde? Heb ik niet Jezus onze Heer gezien? Zijn jullie niet mijn werk in de Heer? Hier onderbreekt Paulus het onderwerp van het afgodenvlees, om dat later in 1 Korinthe 10:14 weer op te pakken. In het vorige vers had hij geschreven dat hij bereid was ter wille van een broeder “tot in de aeon geen vlees meer te eten”. Waarna zijn critici zouden kunnen tegenwerpen: maar ben je dan niet vrij? Ben je geen apostel? En dat is voor Paulus aanleiding dieper in te gaan op zijn bevoegdheid, een sleutelwoord in dit hoofdstuk (Grieks: exousia, 9x). Paulus bevoegdheid en apostelschap werden vaak in twijfel getrokken. Ook in de Galaten-brief vinden we dat. En inderdaad, hij maakte geen deel uit van “de twaalf”. Hij was ook niet opgeleid door Jezus op aarde. Sterker nog: hij was in de begintijd de belangrijkste vervolger van de ekklesia. Maar hij werd geroepen op de weg naar Damascus waar “Jezus onze Heer” aan hem verscheen in hemelse heerlijkheid. Een kenmerk van een apostel is dat deze de opgewekte Christus moest hebben gezien en hoogst persoonlijk door hem moest zijn afgevaardigd. Aan die eis voldeed Paulus geheel. “Als laatste van allen”. 1Kor.15:8 191 1 Korinthe 9:2 – bewijs van echtheid Indien ik voor anderen geen afgevaardigde ben, voor jullie toch zeker wel. Want jullie zijn het zegel van mijn afvaardiging in de Heer. Paulus was zich er van bewust dat aan zijn afvaardiging (of apostelschap) vaak werd getwijfeld. We zien dit in de Galaten-brief, waar hij bijna twee hoofdstukken uittrekt om te bewijzen dat hij wel degelijk een apostel is. En wat voor één! Zijn apostelschap had een uniek karakter dat helemaal los staat van dat van “de twaalf” in Jeruzalem. Dat was ook precies de moeite die men vanuit Joodse kring met Paulus had. Hand.21:21 Het waren de ‘judaïsten’ die onoverkomelijke bezwaren hadden tegen Paulus met zijn ‘heidens’ Evangelie (“het Evangelie van de voorhuid”; Galaten 2:7). De judaïsten wilden de ekklesia ‘judaïseren’ (= verjoodsen; Galaten 2:14) en vonden Paulus daarin lijnrecht tegenover hen. Wat Paulus in bovenstaand vers zegt, is dat de Korintiërs bij uitstek geen reden hadden te twijfelen aan zijn apostelschap. De ekklesia was nota bene ontstaan door zijn prediking. Zou Paulus geen apostel zijn, dan was de ekklesia te Korinthe er niet eens geweest! Zijzelf waren dus het zegel of het bewijs van echtheid van Paulus’ apostelschap. Hoe belangrijk die echtheid (ook vandaag!) te beseffen! 192
Page 178
1 Korinthe 9:3-5 – declareren Dit is mijn verdediging tegen hen die mij kritisch beoordelen. Hebben wij geen bevoegdheid om te eten en te drinken? Hebben wij helemaal geen bevoegdheid met een zuster, een vrouw rond te trekken zoals ook de overige afgevaardigden en de broers van de Heer en Kefas? Paulus is een apostel, dat wil zeggen: een rechtstreeks afgevaardigde van Christus zelf. 1Kor.9:1 Zouden de Korintiërs dat ontkennen, dan zouden ze daarmee tevens de echtheid van hun eigen geloof ontkennen. 1Kor.9:2 De “bevoegdheid om te eten en te drinken” verwijst niet naar het voorgaande thema van het eten van offervlees (hoofdstuk 8). En de “bevoegdheid om met een vrouw rond te trekken”, verwijst evenmin naar het eerdere onderwerp over of men al of niet zou trouwen (hoofdstuk 7). De bevoegdheid om te eten en te drinken als ook om een echtgenote mee te nemen op rondreis, heeft te maken met de kosten daarvan in rekening te brengen bij de ekklesia. De andere apostelen zoals bijvoorbeeld Kefas, trokken rond met hun echtgenotes en aten en dronken en declareerden daarvan de kosten aan de ekklesia’s. En daar is niets oneerlijks aan. Paulus en zijn medewerkers hadden dat recht eveneens. Maar … Paulus had een heel bijzondere reden om daarvan af te zien. 193 1 Korinthe 9:6-8 – wie appels vaart, die appels eet Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om niet te werken? Wie is ooit soldaat en betaalt zijn eigen rantsoenen? Wie plant een wijngaard en eet niet de vrucht daarvan? Of wie hoedt een kudde en eet niet vanuit de melk? Spreek ik deze dingen soms naar de mens, of zegt ook de wet niet deze dingen? Paulus en zijn (vroegere) medewerker Barnabas, deden nooit een beroep op ondersteuning vanuit de ekklesia’s. Waren zij dan de enigen van de apostelen die daarop geen aanspraak konden maken? Natuurlijk niet. Paulus geeft drie voorbeelden vanuit het natuurlijke leven waarin iedereen het vanzelfsprekend vindt, dat mensen hun levensonderhoud ontvangen vanuit hun werk. De drie beroepen die Paulus noemt zijn niet willekeurig. Want ze beschrijven precies wat hij in geestelijke zin ook deed. Paulus was als een soldaat aan het front werkzaam ten behoeve van de ekklesia. 2Kor.10:5 En de ekklesia te Korinthe was als een wijngaard die hij had mogen planten (vergelijk 1 Korinthe 3:6) en ze was ook als een kudde die hij had gehoed. Hand.20:28 Zouden zij hem dan ook niet voorzien in zijn levensonderhoud? Eerst wil Paulus aantonen dat dit voluit zijn bevoegdheid is. Om daarna duidelijk te maken waarom hij daarvan afziet … 194
Page 180
1 Korinthe 9:9,10 – het dorsende rund niet muilbanden Want in de wet van Mozes staat geschreven: je zult een dorsende rund niet muilbanden. God maakt Zich toch geen zorgen om de runderen? Of zegt Hij dit in elk geval vanwege ons? Vanwege ons, want het staat geschreven opdat de ploeger in hoop behoort te ploegen en de dorser in hoop deel te hebben. Paulus citeert hier Deuteronomium 25:4 waar verboden wordt om een rund dat de dorsslede trekt, te verhinderen van het gedorste koren te eten. Dat is strikt letterlijk genomen een maatregel ter bescherming van deze dieren. Dat mag dan waar zijn, maar (zo vraagt Paulus retorisch) is dit niet “in elk geval vanwege ons” mensen? Natuurlijk! Want de mens gaat het dier immers ver te boven, ook al mag je zoiets vandaag niet meer hardop zeggen. Als God al voorzieningen treft voor het dorsende rund en zorgt dat deze kan eten van de arbeid die hij verricht, dan toch zeker voor mensen! De ploeger en de dorser (mens en dier) worden geacht te mogen hopen op iets te ontvangen van het werk dat zij verrichten. Want “de arbeider is zijn loon waard”! 1Tim.5:18 akker” werkzaam zijn. 1Kor.3:9 Dan geldt dat zeker ook voor hen die op “Gods 195 1 Korinthe 9:11,12 – gratis! Indien wij voor jullie de geestelijke dingen zaaien, is het dan een groot ding indien wij van jullie de vleselijke dingen zullen oogsten? Indien anderen deel hebben aan de bevoegdheid over jullie, wij niet veel meer? Maar wij gebruiken deze bevoegdheid niet maar zien er in alles van af om geen enkele hinder te geven aan het Goede Bericht van Christus. In het voorgaande had Paulus voorbeelden gebruikt uit de landbouw waarin het vanzelfsprekend is te eten van het geleverde werk. Zelfs voor een rund gold die regeling! Nu trekt Paulus deze vergelijking door en zegt dat hij ook als een zaaier heeft gearbeid. Maar in een veel hogere zin, in geestelijke dingen namelijk. Is het dan teveel gevraagd om in vleselijke dingen daarvan te profiteren? Dat zij hem zouden voorzien van onderdak en onderhoud? En als andere arbeiders in Korinthe daarvan inderdaad gebruik maakten, had Paulus dan niet nog veel meer die bevoegdheid? Door zijn prediking was de ekklesia in Korinthe nota bene ontstaan! En dan komt het hoge woord eruit. Paulus maakt nergens aanspraak op en hij vraagt van anderen niets. Ik herhaal: niets! Alle aandacht zou gaan naar het 100% gratis Goede Bericht van Christus! 196
Page 182
1 Korinthe 9:13,14 – eten van het heiligdom en het altaar Weten jullie niet dat zij die in de heilige dingen werken, eten vanuit het heiligdom? Degenen die voortdurend verkeren bij het altaar ontvangen samen een deel van het altaar. Zó stelt de Heer ook de regel voor degenen die het Goede Bericht verkondigen, vanuit het Goede Bericht te leven. Paulus had betoogd dat het in het natuurlijke leven vanzelfsprekend is, je levensonderhoud te genieten op basis van je arbeid. Dat geldt voor een soldaat, een wijngaardenier of voor een herder. Zelfs voor een dorsende rund had God die regeling getroffen. Toch betoogt Paulus dit slechts om zijn eigenlijke punt te maken, namelijk dat hijzelf afzag van deze bevoegdheid. Maar voordat hij daar dieper op ingaat, komt hij met nóg een laatste argument. Gebaseerd op de dienst in het heiligdom. Was het daar niet zo geregeld dat degenen die daarin (en bij het altaar) voortdurend werkzaam waren, ook hun levensonderhoud daarvan ontvingen? Deze fulltime dienst in het heiligdom en het werk bij het altaar, illustreren perfect wat verkondigers van het Evangelie doen. De ekklesia is immers een tempel. 1Kor.3:16 En het altaar spreekt van het Evangelie, de verhoogde Christus. De normale regel is daarom dat ook predikers van hun arbeid kunnen leven. 197 1 Korinthe 9:15 – geen bedelbrieven Ik echter heb niets gebruikt hiervan. Deze dingen schrijf ik niet opdat het zó met mij zou geschieden, want het is voor mij beter te sterven dan dat iemand mijn roem zal verijdelen. In het voorgaande legde Paulus uit dat hij als apostel en evangelist het volste recht heeft om te leven van het Evangelie. Maar in vers 12 gaf hij al even kort aan dat hij daarop geen aanspraak maakt. Vanaf dit vers volgt zijn toelichting daarop. De Korintiërs zouden Paulus’ uiteenzetting kunnen opvatten als een pleidooi om alsnog aanspraak te maken op zijn bevoegdheid. Misschien zelfs met terugwerkende kracht voor de tijd dat hij belangeloos zijn werk in Korinthe had verricht. Of als verzoek tot ondersteuning nu hij in Efeze werkzaam was. Maar met de grootste kracht verwerpt Paulus dat dát het motief van zijn betoog zou zijn. Het was Paulus’ roem om volstrekt gratis zijn werk te doen. Sterker nog: hij heeft zelfs nooit brieven verzonden of een oproep gedaan om hem te ondersteunen. Inderdaad, Paulus ontving bij gelegenheid ondersteuning en aanvaardde dat met dankbaarheid. Fil.4 Maar hij zou nog liever sterven dan dat hij om ondersteuning zou vragen. “Om niet”, gratis – dat was Paulus’ heilig motto! 198
Page 184
1 Korinthe 9:16,17 – last of van harte? Want als ik evangeliseer, dan is dat geen roem voor mij. Want de noodzaak ligt op mij. Want wee mij indien ik niet zou evangeliseren! Want indien ik dit gewillig verricht, dan heb ik loon, maar indien onwillig, een beheer is mij toevertrouwd. Dat Paulus evangeliseert, beschouwt hij niet als een prestatie. Hij kan niet eens anders, want de noodzaak is hem opgelegd. Hij is geroepen voor deze taak en vanaf de moederschoot reeds daartoe bestemd. Hij heeft bepaald niet zichzelf aangemeld om dit te doen. Paulus siddert (“wee mij”) bij de gedachte dat hij geen gehoor zou geven aan zijn roeping. Nu zou het ook nog kunnen dat Paulus inderdaad doet waartoe hij is geroepen, maar dat hij dit onwillig deed. Enkel omdat het moet en hij zich daaraan niet kan onttrekken. Omdat het beheer van het Evangelie nu eenmaal aan hem is toevertrouwd. Maar zou dat geen kwalijk motief zijn? Wat gaat er uit van een goed bericht dat doorgegeven wordt door iemand die dat niet van harte doet? Godzijdank werd Paulus niet alleen geroepen en werd hem een taak toevertrouwd, maar ontving hij ook de onstuitbare innerlijke drive daartoe. God werkte het werken in hem uit, maar óók het willen! 199 1 Korinthe 9:18 – om niet Wat dan is mijn loon? Dat ik, wanneer ik evangeliseer, het Evangelie om niet breng, om mijn bevoegdheid in het Evangelie niet te gebruiken. “Een arbeider is zijn loon waard”. Vanaf het begin van hoofdstuk 9 was dat het onderwerp. Zou Paulus niet op loon hebben mogen rekenen voor de full-time arbeid die hij in de ekklesia verrichtte? Zodat hij in elk geval vrijgesteld zou zijn van de kosten voor zijn levensonderhoud? Inderdaad, die bevoegdheid had Paulus voluit. Maar … nooit heeft hij daarop aanspraak gemaakt. Paulus beschouwde het als zijn beloning om het Evangelie om niet te brengen. Dat klinkt dubbelzinnig. Want “om niet” kan zowel op ‘het Evangelie’ alsook op het ‘brengen’ betrekking hebben. En dat is precies ook het punt! Het Evangelie spreekt van de ene GOD, Die “om niet” alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt. Daar hangt geen prijskaartje aan. Paulus hoefde deze boodschap ook niet te ‘verkopen’. Want het is een mededeling, een goed bericht. Volstrekt kosteloos en onontkoombaar! Dat Paulus het Evangelie kosteloos bracht, vergoedde voor hem alle moeite! Het was hem alles waard om het Evangelie zodanig door te geven, dat het precies tot uitdrukking brengt wat het Evangelie ook daadwerkelijk is: gratis! 200
Page 186
1 Korinthe 9:19 – vrij & slaaf Want hoewel ik vrij ben van allen, maak ik mijzelf slaaf voor allen, opdat ik er des te meer zou winnen … Paulus was een vrij man ten opzichte van mensen. En hij hechtte ook aan deze vrijheid. Want, zoals het spreekwoord zegt: ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. Zou Paulus salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden, dan zou hij verantwoording moeten afleggen aan zijn betalers. Immers, ‘wie betaalt, die bepaalt’. Onafhankelijkheid van het oordeel van anderen is cruciaal omdat het slechts gaat om de waarheid van het Evangelie. Niet om wat mensen ervan vinden. In Galaten 1:10 schrijft Paulus dat als hij mensen zou proberen te behagen, dat hij dan geen slaaf van Christus zou zijn. Zó zwart-wit dus. Maar deze onafhankelijkheid van mensen betekent voor Paulus geen onverschilligheid voor mensen. Integendeel, want het Evangelie is inderdaad niet “naar de mens” (Galaten 1:11) maar wel voor de mens. Heel Paulus’ leven stond in het teken van het bereiken van mensen met het Goede Bericht! En voor dat doel cijferde hij zichzelf compleet weg. Als we het dan over ‘winst’ hebben, zo lijkt Paulus te zeggen, dan telt voor mij slechts deze winst: des te meer mensen te winnen voor het Evangelie! 201 1 Korinthe 9:20 – niet ‘onder de wet’ en toch … … en ik werd voor de Joden als Jood, opdat ik Joden zou winnen, voor hen die onder de wet zijn als onder wet, ik, die zelf niet onder de wet ben, opdat ik hen die onder de wet zijn, zou winnen… Paulus wilde niet alleen het Evangelie om niet prediken, maar dit ook demonstreren. Daarom vroeg hij geen vergoeding of loon. Hij zag af van financiële winst juist om mensen te winnen voor het Evangelie dat hem was toevertrouwd. Alles in zijn leven was daaraan ondergeschikt. Was hij als Jood onder de Joden, dan gedroeg hij zich Joods. Niet moeilijk voor iemand met zijn achtergrond. Was hij te midden van hen die ‘onder de wet’ waren, dan gedroeg hij zich ook als ‘onder de wet’. We zien dit bijvoorbeeld wanneer hij in Jeruzalem is en zich voegt naar de rituelen, de hoogtijden, de tempeldienst, et cetera. Hand.21 Paulus stond zelf niet ‘onder de wet’ en leerde ook dat Israël als volk sinds Christus’ opstanding niet meer ‘onder de wet’ is. Gal.3:23 Maar hoe kon hij dat uitleggen als hij hen niet eerst zou bekendmaken met het Evangelie? Eerst moest hij hen voor de opgewekte Christus winnen. Daarom was dát zijn target! 202
Page 188
1 Korinthe 9:21 – wettig van Christus … voor hen die zonder wet zijn als zonder wet, hoewel niet zonder wet van God maar wettig van Christus, opdat ik hen die zonder wet zijn, zou winnen. Om mensen te winnen voor Christus was Paulus bereid zich maximaal aan te passen aan zijn omgeving. Hij kon zich die flexibiliteit veroorloven, juist omdat hij in de vrijheid stond. Voor wie onder de wet leefden, werd hij als onder de wet. Let op: als onder de wet. Om hen te winnen namelijk. Zo kon hij zich ook aanpassen aan degenen die zonder wet waren, dat wil zeggen: niet-Joden aan wie de wet nooit was gegeven. De eerstgenoemde groep sprak hij aan op de sabbat en in de synagoge, de tweede groep kwam hij tegen op de markt, zoals we bijvoorbeeld lezen in Handelingen 17:17. Als hij op de Areopagus hen benadert refereert hij nergens aan de wet maar spreekt hen aan vanuit de bronnen van hun cultuur. Daarmee was Paulus natuurlijk niet zonder wet van God. Hij was niet “wetteloos” alsof hij geen normen zou kennen. Hij schrijft: ik ben “wettig van Christus”. Want ik ben gekocht en betaald en het rechtmatig eigendom van Hem. Hij is de Heer en dus Hij heeft het voor het zeggen! 203 1 Korinthe 9:22 – voor allen alles Ik werd voor de zwakken zwak, opdat ik de zwakken zou winnen, voor hen allen ben ik alles geworden, opdat ik in elk geval enigen zou redden. In het voorgaande hoofdstuk schreef Paulus over de zwakken. Mensen die in hun geweten zwak zijn, 1Kor.8:7 en geestelijk ontsporen door gedrag dat hen van de wijs brengt. Daar ging het om het eten van vlees dat aan de afgoden was geofferd. Paulus was bereid om voor hen tot in de aeon geen vlees meer te eten. 1Kor.8:13 worden. Dat is voor de zwakken zwak Het zijn maar voorbeelden die Paulus geeft. Het onderliggende principe is dat hij voor allen alles is geworden. “Allen” wil zeggen dat hij niemand uitsluit. En “alles” betekent dat hij niets uitsluit van wat hij bereid is op te geven. Alles is Paulus bereid te geven voor iedereen. Met “enigen redden” doelt Paulus op het Evangelie dat in de tegenwoordige tijd degene redt die gelooft. Zeker, het Evangelie is het getuigenis van de Redder van allen … uiteindelijk. Maar slechts degenen die nu geloven worden nu gered. Doordat hun ogen worden geopend. De overigen tasten rond in de duisternis. Gered worden vandaag betekent dat je het Licht mag zien! 2Kor.4:4 204
Page 190
1 Korinthe 9:23 – mede-deelgenoot van het Goede Bericht En alles doe ik vanwege het Goede Bericht opdat ik er mede-deelgenoot van zou worden. Paulus is bereid zich in alles aan te passen voor allen. Uiteraard past hij niet het Evangelie aan, maar zichzelf. Hij past zich juist aan, ter wille van het Evangelie. Het Goede Bericht zou voortgang hebben en iedereen bereiken. Van alles dat dit doel in de weg staat, is Paulus bereid af te zien. Als hij maar mensen kan winnen! Dat beantwoordt tevens de vraag wat hij bedoelt met een ‘mede-deelgenoot van het Goede Bericht te worden’. Dat is iemand die zijn leven in dienst stelt voor de verspreiding van het Evangelie. Het Goede Bericht is maar niet een stuk informatie zonder meer. Nee, een bericht is altijd informatie die bestemd is om doorgegeven te worden. Een deelgenoot van het Goede Bericht is daarom iemand met de instelling de ander met het Evangelie te bereiken. Paulus wil niet slechts deelgenoot van het Goede Bericht zijn, maar “mede-deelgenoot”. Hij ging ervan uit dat zijn lezers er al deelgenoten van waren. Wie het Goede Bericht kent, heeft een ingebouwde drive om dit te delen met anderen. Daar is het een goed bericht voor – het moet eruit! 205 1 Korinthe 9:24 – slechts één trofee Weten jullie niet dat zij die in een stadion rennen, allen inderdaad rennen, maar slechts één de trofee ontvangt. Rent zó, dat jullie die zouden grijpen! Het beeld dat Paulus oproept was de Korintiërs zeer bekend. Want elke twee jaar werden in Korinthe grote atletiekwedstrijden georganiseerd, de zogenaamde Istmische Spelen. Op de Olympische Spelen na, was dat het bekendste sportevenement in die dagen. Iedereen weet dat hoeveel renners ook deelnemen aan de wedstrijd, slechts één van hen de trofee wint. De gedachtegang hier is niet dat uiteindelijk slechts één gelovige de onvergankelijke prijs zou winnen (zie het meervoud “wij” in vers 25). Nee, de les is dat zoals elke atleet volledig gaat voor de trofee, ook gelovigen zó zouden rennen. De atleet is volledig gefocust op winnen. Gefocust wil zeggen: slechts één ding voor ogen hebben en van al het andere afzien. Of het nu eten is of drinken, conflicten, pijn, moeite, et cetera, voor de atleet in de renbaan telt het allemaal niet. Want hij heeft slechts één doelwit. Voor het succesvol afleggen van de loopbaan van de gelovige, telt alleen deze atleten-mentaliteit. Het enige dat gehonoreerd wordt, is het gaan voor ‘goud’. Onvergankelijke heerlijkheid. De rest is ballast. 206
Page 192
1 Korinthe 9:25 – een onvergankelijke lauwerkrans En ieder die strijdt, beheerst zich in alles; zij inderdaad om een vergankelijke lauwerkrans te ontvangen, wij echter een onvergankelijke. Wie aan een wedstrijd deelneemt zal, om te slagen, zich in alle opzichten moeten beheersen. Niets mag over het hoofd worden gezien. Nachtrust, lichaamsbeweging, conditie, training, eten en drinken, het moet allemaal zijn afgestemd op het doel dat voor ogen staat. Op discipline komt het aan: doen wat van je verwacht wordt. Ongeacht of je zin hebt of niet. Sporters zijn bereid alles (op) te geven om die ene prijs te behalen. Ook al is die prijs maar vergankelijk. Wat trouwens geldt voor alle roem die een mens op aarde kan verwerven. Dit in tegenstelling tot de onvergankelijke lauwerkrans. Dat is de bekroning aan het einde van de ‘renbaan’ die van Godswege zal worden uitgedeeld. Deze onvergankelijke lauwerkrans is niet het resultaat van menselijke krachtinspanningen. Die werden eerder vergeleken met “hout, hooi en stro”. 1Kor.3:13 Zeer beperkt houdbaar. Maar wat God bekroont is wat Hij heeft kunnen doen in en via ons. Daar waar wij slechts zien op Hem (zoals een atleet gefocust is!), kan Hij Zijn werk in ons leven doen. Dát is wat wordt bekroond. Dát is goud! 207 1 Korinthe 9:26 – focus Ik ren dan ook niet als in den blinde. Ik boks niet zó, als in de lucht slaand. Het onderwerp is hier nog steeds het ontvangen van de onvergankelijke erekrans. Die erekrans is de toekomstige bekroning van onze loopbaan hier op aarde. Wat is het geheim van het verkrijgen van die bekroning? Om dat duidelijk te maken ontleent Paulus weer twee beelden aan de sport. Eerst aan de atletiek zoals eerder in vers 24 en vervolgens aan de bokssport. In beide beelden draait het om focus en doelgerichtheid. Wie in de renbaan rent heeft voortdurend de finish voor ogen. De atleet rent niet in een willekeurige richting. Nee, elke stap is doelgericht om zo snel als mogelijk de eindstreep te halen. En wie bokst slaat evenmin zomaar in het wilde weg. De succesvolle bokser weet waar hij zijn tegenstander moet raken. Met deze beide beelden maakt Paulus duidelijk dat de ontvanger van de erekrans straks, degene is die nu gefocust is op het doel en afziet van al het andere. Het oog volledig heeft gericht op wat blijvend van waarde is. Gaan voor wat de tijd trotseert en onvergankelijk is. De waarheid van het Goede Bericht en Gods glorieuze toekomst. 208
Page 196
1 Korinthe 10:1 – niet onwetend zijn Want ik wil niet broeders, dat jullie onwetend zijn dat onze vaders allen onder de wolk waren … Hoewel hier een heel nieuw gedeelte begint in de brief blijkt uit het woord “want” dat er een onmiskenbare link is met het voorgaande. Hoofdstuk 9:27 eindigde met de mogelijkheid dat Paulus gediskwalificeerd zou worden wanneer hij zelf niet zou leven naar wat hij anderen gepredikt had. Dan ben je “verloren” zoals de apostel eerder aangaf. 1Kor.8:11 Niet in de zin dat je uiteindelijke redding op het spel zou staan, want dat is onmogelijk. Het Evangelie is immers de boodschap dat “de levende God een Redder is van alle mensen …”! 1Tim.4:10 Maar hoewel deze uiteindelijke redding een gegarandeerd feit is, is daarmee niet gezegd dat dit leven niet verloren zou kunnen gaan. De strekking van hoofdstuk 9 was juist dat evenals een atleet of bokser slechts kunnen winnen wanneer ze afzien en gefocust zijn op het doel, zo ook een gelovige de onvergankelijke lauwerkrans slechts wint wanneer hij zijn oog uitsluitend richt op het Evangelie. 1Kor.9:23 Ooit trok een heel volk uit Egypte. Toch zouden de meesten van hen omkomen in de woestijn. Waar het op aankomt is te blijven in het spoor van het Woord. 213 1 Korinthe 10:1-3 – allen! Want ik wil niet broeders, dat jullie onwetend zijn dat onze vaders allen onder de wolk waren en allen door de zee gingen, en allen in Mozes werden gedoopt, in de wolk en in de zee en allen dezelfde geestelijke voeding aten … Paulus attendeert de Korintiërs (“jullie”) op de geschiedenis van “onze vaders”, dat wil zeggen: die van de afzenders Paulus en Sostenes, 1Kor.1:1 beide Joden. Hand.18:17 lezers graag het volk Israël voorhouden als type om van te leren. 1Kor.10:11 Sleutelwoord in de eerste vier verzen is “allen”. Allen waren onder de wolk, allen gingen de zee door, allen waren in Mozes gedoopt, allen aten geestelijk voedsel en allen dronken geestelijke drank. Het volk dat hier beschreven wordt is ongekend bevoorrecht! Dat was herkenbaar voor de Korintiërs, want dat waren zij ook. Allemaal. Ook zij genoten dag en nacht de leiding van Gods geest (“onder de wolk”). Ze waren verlost uit de wereld (“door de zee”). Geïdentificeerd met Christus, met hem aan het Hoofd (“in Mozes gedoopt”). En zoals het volk heel de woestijnreis dagelijks brood uit de hemel ontving, zo aten ook de Korintiërs van hemels manna, het Woord van God. Besef je wel hoe enorm gezegend je bent? Paulus wil zijn 214
Page 198
1 Korinthe 10:4 – op deze rots, petra … … en zij allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken vanuit een geestelijk volgende rots, de rots echter was de Christus. Israël ging letterlijk door de zee en ontving letterlijk voedsel vanuit de hemel. Ook kwam er letterlijk water uit de rots, meer dan eens. Ex.17:6; Num.20:11 En toch spreekt Paulus over “geestelijke drank” en een “geestelijke rots”. Dat is niet omdat het niet letterlijk, historisch zou hebben plaatsgevonden maar omdat zowel de drank als de rots bovenal een geestelijke betekenis hebben. Het water dat de rots (Grieks: petra) voortbracht is een type van geestelijk, levend water. Het volk dreigde om te komen van de dorst, maar God voorzag in water, zodat men kon overleven. Dit water is daarom een type van leven dat de dood overwint. Dat geldt ook voor de staf waarmee Mozes op de rots zou slaan. De staf is een embleem van opstandingsleven. De staf brengt leven Num.17:8 en overwinning Ex.17:9 voort. Uit welke rots op de tocht door de woestijn ook water voortkwam, geestelijk was het telkens dezelfde rots: Christus. Was Jezus zelf niet ooit in een rots begraven Mat.27:60 om daar vervolgens eens voor altijd, als “de Christus” levend uit voort te komen? 215 1 Korinthe 10:5 – neergeveld in de woestijn Maar God had in de meerderheid van hen geen welgevallen, want ze werden neergeveld in de woestijn. Allen van Israël waren onder de wolk, allen gingen door de zee, allen ontvingen geestelijke voeding en drank. Aan voorrechten ontbrak het niet. En toch zegt Paulus: “God had in de meerderheid van hen geen welgevallen”. Dat is nogal een understatement, want slechts twee mensen van het totale volk bereikten het beloofde land. Jozua en Kaleb. Alle anderen kwamen om in de woestijn. Maar wist u dat vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de berg Sinaï (= vijftig dagen) van geen enkele Israëliet wordt vermeld dat deze omkwam? Misdragingen waren er genoeg, maar niet één van hen werd neergeveld. Is dat niet opmerkelijk? Alles veranderde in één keer vanaf de voet van de berg Sinaï waar het volk plechtig beloofde: “alles wat JAHWEH zegt, zullen wij doen!”. Ex.24:3 Daarmee plaatste Israël zich op de bodem van eigen-gerechtigheid. Tot dusver kende het volk sinds Abraham Gal.3:17 enkel de belofte van God Die sprak: “Ik zal … Ik zal … Ik zal!”. Daarop kan een mens staan en blijven staan (vergelijk 1 Korinthe 10:12). Verwacht ik daarentegen gerechtigheid van de wet (= mijzelf), dan verval ik van de genade. Gal.5:4 216
Page 200
1 Korinthe 10:6 – typen van ons geworden Deze dingen nu zijn typen geworden van ons, opdat wij geen begeerders van kwade dingen zouden zijn zoals zij begeerden. De dingen die Paulus hier vanuit Israëls geschiedenis in herinnering roept, zouden ons onderwijzen. Wat Israël overkwam is niet slechts geschiedenis, het zijn typen. Beelden die stuk voor stuk wijzen op wat er onder de oppervlakte van de tekst gelegen is. Zulke lering mag daarom met recht onder-wijs heten. Dat de meerderheid van het zó gezegende volk niettemin omkwam in de woestijn heeft alles te maken met wat Paulus vanaf hoofdstuk 9 wilde duidelijk maken. Hijzelf wilde niet gediskwalificeerd worden nadat hij aan anderen het Evangelie had gepredikt. 1Kor.9:27 Geloven is geen kwestie van eenmalig op God vertrouwen (genade) en vervolgens het van jezelf verwachten. Dan begin je in geloof maar je eindigt in ongeloof. Dan begin je in genade maar je eindigt in wet en eigen-gerechtigheid. Zo ging het ook bij Israël. De eerste vijftig dagen kwam geen mens om in de woestijn. Alles veranderde vanaf de Sinaï waar men verklaarde: alles wat JAHWEH zegt, zullen wij doen. Ex.19:8 En vanaf toen werden ze in overgrote meerderheid neergeveld. Het is fataal als de mens niet slechts ziet op Gods genade alleen! 217 1 Korinthe 10:7 – feesten in tempels Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: het volk ging zitten om te eten en te drinken en te spelen. Het volk had nog nauwelijks de plechtige gelofte uitgesproken: “alles wat JAHWEH zegt, zullen wij doen”, Ex.19:8 of men verviel al in afgoderij. Verwezen wordt naar de geschiedenis van het gouden kalf dat Israël had gemaakt, toen Mozes' terugkeer alsmaar uitbleef. Zou Israël gewoon vertrouwd hebben op God, Die beloofd had hen in het beloofde land te zullen brengen, dan was men niet op het dwaze idee gekomen om zichzelf goden te maken. Ex.32:1 Afgoderij betekent altijd dat men zich een of meerdere goden maakt en daaraan religieuze eer toebrengt. Het creëren van een beeld van God, is per definitie een grove miskenning van het feit dat God Zichzelf bekendmaakt. Paulus verwijst naar Exodus 32:6 waar staat dat het volk zich rondom het gecreëerde beeld had verzameld en daar een sociale happening beleeft. Dat was ongetwijfeld herkenbaar voor de Korintiërs die ook vaak werden uitgenodigd om bij familiefeesten aanwezig te zijn in tempels. Maar, zegt Paulus, deelnemen aan zulke religieuze vieringen betekent meedoen met afgoderij en valse godsdienst. Het getuigt van lef om dat te weigeren. Niemand wil a-sociaal heten … 218
Page 202
1 Korinthe 10:8 – Baäl-Peor Ook zouden we geen hoererij plegen zoals sommigen van hen hoererij pleegden, en er vielen in één dag drieëntwintig duizendtallen. Na de valkuil van afgoderij noemt Paulus die van de hoererij en verwijst daarbij naar de geschiedenis in Numeri 25. Het volk is gekomen in de velden van Moab, aan de overzijde van de Jordaan. De jonge vrouwen van Moab nodigden de Israëlieten uit om te offeren aan hun god Baäl-Peor en dat ging vanzelfsprekend gepaard met hoererij. Num.25:1,2 De naam Baäl-Peor betekent ‘eigenaar van de opening’ en is een weinig verhullende verwijzing naar het vrouwelijk geslachtsorgaan. God nam het kwaad dat Israël bedreef hoog op en er vielen op één dag drieëntwintig duizendtallen en in totaal zelfs nog duizend meer. Num.25:9 Afgoderij en hoererij gaan altijd hand in hand. Waar men afdwaalt van de ene GOD, daar vergeet men ook wat trouw is. De essentie van hoererij is: seksuele gemeenschap los van trouwerij (= het huwelijk). Oftewel: één vlees zijn met een ander dan je eigen vrouw of man. 1Kor.6:16 Korinthe stond bekend om haar hoererij; Paulus had er al diverse keren naar verwezen. Maar gelovigen in Christus Jezus zijn geheiligd en mogen getuigen van en leven vanuit Gods trouw! 219 1 Korinthe 10:9 – de Heer uitproberen Laten we ook niet de Heer uitproberen zoals sommigen van hen probeerden, en zij kwamen om door de slangen. Paulus verwijst naar het voorval dat het volk ongeduldig werd omdat men om het gebied van Edom heen moest trekken. Num.21:4 Gefrustreerd deed men beklag bij God en Mozes en men ging ook nog eens klagen over het dagelijkse manna (“het lichte brood”) dat men ontving. Men walgde ervan. Num.21:5 Maar dan ben je de Heer aan het verzoeken of uitproberen. Eerst klagen omdat men meende van de honger om te komen en vervolgens klagen over nota bene hemels brood! God beantwoordde dit provocerend gedrag met een plaag van dodelijke slangen die Hij onder het volk zond. Zoals de slang in de hof van Eden, miskende het volk wat van Godswege was gegeven en gesproken. En dat werd velen fataal. Alleen de verhoogde slang die Mozes moest maken, zou deze vloek onschadelijk maken. Num.21:9; Joh.3:14 De les die ons wordt voorgehouden is dat we God niet zouden tarten. Ook hier geldt dat Israëls houding slechts kon ontstaan doordat het volk niet wandelde in pure genade. Want dankbaar en in vertrouwen onze weg gaan lost niet alleen probleem op. Het voorkomt ze ook! 220
Page 204
1 Korinthe 10:10 – mort niet En mort ook niet zoals sommigen van hen, en zij kwamen om door de uitroeier. Als er één type gedrag bij Israël opvalt tijdens de woestijnreis, dan is het wel morren. Steevast wendt het volk zich daarvoor tot hun leiders Mozes en Aäron. In de geschiedenis waar Paulus in dit vers op doelt, gaat het om de opstand van Korach, Dathan en Abiram. Num.16 Met een groep medestanders organiseerden zij een opstand tegen het gezag van Mozes en Aäron. Maar God antwoordde door de aarde te openen en in één keer alle opstandelingen te verzwelgen. Een dag later mopperde het volk tegen Mozes en Aäron over deze afloop en dan lezen we over een plaag die het volk dodelijk treft. Hier heet dat “de uitroeier” (vergelijk Hebreeën 11:28). Morren is een uiting van onvrede. Onvrede over wat God beschikt en geeft. In de opstand onder leiding van Korach is dat onvrede over het leiderschap dat God geeft. Hoewel dit van meet af aan onmiskenbaar was. En dan toch dat redeneren en rebelleren. Zo werden in de begintijd van de ekklesia apostelen aangesteld. Zij hebben het fundament gelegd. Zij hadden de autoriteit om de Schriften te completeren. Vrede ontvang je door daarnaar te luisteren! 221 1 Korinthe 10:11 – geschreven tot attendering van ons Deze dingen nu overkwamen hen typologisch, en het werd geschreven tot attendering van ons, want de einden van de aeonen hebben ons bereikt. De dingen die Paulus zojuist uit Israëls woestijnervaringen opsomde (afgoderij, hoererij, God uitproberen en morren), zijn niet slechts historisch. Nee, het overkwam de Israëlieten om typologische redenen. Het is bedoeld als ‘teken’ en dus met een be-teken-is. De reden dat het in de Schriften is vastgelegd, is om ons daarop attent te maken. Paulus zei niet: ‘Ach, dat was het “Oude Testament” en daar hebben wij niet meer mee van doen’. Integendeel! De geschiedenissen hebben plaatsgevonden en zijn opgeschreven juist voor ons en we zouden aandacht geven aan de typologie daarin. Want daarvoor is het alles te boek gesteld! De “ons” voor wie alles is opgeschreven en bestemd, zijn degenen die “de einden van de aeonen hebben bereikt”. In de theologie is het gangbaar te denken in termen van ‘de eindeloze eeuwigheid’. De Schrift kent dat niet. Aeonen zijn begrensde wereldtijden. Elk met een einde. Met de komst van de Messias breken “de aeonen der aeonen” aan. Alle voorgaande aeonen overtreffend. Al die aeonen vinden hun doeleinde in Christus. En wij staan op dat kruispunt. 222
Page 206
1 Korinthe 10:12 – staande blijven Daarom, laat wie meent te staan, uitkijken niet te vallen. Met dit vers zijn we aangekomen bij de conclusie. Wat Paulus de Korintiërs duidelijk wil maken is, dat het feit dat je ooit stond in de genade, niet wil zeggen dat je ook nu staat in de genade. De geschiedenis van Israël moest dat duidelijk maken. Vanaf het moment dat het volk bij de Sinaï haar gelofte aan God deed, vielen ze bij bosjes in de woestijn. Sterker nog: het hele volk kwam om in de woestijn, slechts Jozua en Kaleb uitgezonderd. Men begon in genade (om niet) maar die bodem werd verlaten en ingewisseld voor verdiensten (werken). Altijd weer benadrukt Paulus in zijn brieven het belang van staande blijven. Aan de Galaten schrijft Paulus dat wie gerechtigheid verwacht van de wet, van de genade vervallen is. Gal.5:4 Dat schrijft hij aan Galaten die ooit geloofden in het Evangelie dat hij hen had verteld. Zij waren begonnen in geloof (vertrouwen) maar eindigden in werken. Gal.3:2 Dat is een fatale switch. We zouden zien op Christus Jezus en op hem alleen. Slechts dan zijn we bestand tegen alle tegenstand en verleidingen. Dat is de Rots waarop we staan, de rest is drijfzand. 223 1 Korinthe 10:13 – nooit boven vermogen Geen beproeving heeft jullie bevangen dan menselijke. God nu is trouw, Die niet zal toelaten dat jullie beproefd worden boven vermogen, maar Hij zal, samen met de beproeving, ook zorgen voor de uitkomst, zodat jullie het kunnen doorstaan. Een geweldige bemoediging ligt in bovenstaande woorden besloten. De verzoekingen van afgoderij, hoererij en rebellie waar Paulus naar verwees, zijn niet bovenmenselijk. Statistieken zijn misleidend. Want het feit dat de overgrote meerderheid van Israël telkens voor de verzoekingen bezweek, bewijst niet dat zulke verzoekingen noodlottig zijn. Of dat alleen sterke enkelingen tegen verzoekingen bestand zijn. De trouw van God maakt het grote verschil. Want Hij staat ervoor garant dat geen enkele beproeving ooit boven ons vermogen uit zal gaan. Geloof zegt daarop ‘amen!’ en dankt God dat Hij met de beproeving altijd zorgt voor de uitkomst. Zó blijf je staande. Op het rotsvaste fundament van Gods trouw ben je onaantastbaar! Jozef in het huis van Potifar, dacht voortdurend aan de scepter die hij zou ontvangen. En toen David achterna gezeten werd, vergat hij geen moment de kroon die op hem wachtte. Zij stonden op Gods trouw en hadden daarom het oog gericht op de uitkomst. Zo kun je elke beproeving doorstaan! 224
Page 208
1 Korinthe 10:14 – wegwezen! Daarom juist mijn geliefden, vlucht weg van de afgodendienst. Het is niet zo’n gelukkige keuze om bij dit vers een nieuw gedeelte te laten beginnen, zoals in veel bijbelvertalingen het geval is. Dit vers is de conclusie uit het voorgaande. God is trouw en met de beproeving zorgt Hij ook altijd voor de uitkomst. Op die basis en met dat voor ogen kun je je niet snel genoeg distantiëren van de afgodendienst. Gewoon, omdat je er niets te zoeken hebt. Maar waarom wegvluchten? Dat werkwoord suggereert gevaar waarvoor men gemakkelijk zou kunnen bezwijken. Waar zit ‘m dat gevaar in? Weten dat iets afgodendienst is, is één. Maar daar afstand van nemen in een omgeving waar alles beheerst wordt door religie, is wel wat anders. Het betekent namelijk sociaal isolement en afwijzing. Waar iedereen om je heen, familie, vrienden en kennissen, betrokken is in religie moet je lef hebben om daar niet aan mee te doen. Denk nu niet dat Paulus’ oproep vandaag niet meer actueel zou zijn. Het gevaar is zelfs veel subtieler! Want de afgodendienst in ons werelddeel is ‘gechristianiseerd’, maar nog steeds afgodendienst en religie. Gebaseerd op angst voor de hel in een dienst aan drie goden … Wegwezen daar! 225 1 Korinthe 10:15 – als tot verstandigen Als tot verstandigen zeg ik: oordelen jullie wat ik beweer. In het voorgaande vers riep Paulus zijn lezers op afstand te nemen van de religieuze wereld om hen heen. Hij spreekt zelfs van “wegvluchten”, als van een gevaar. Niet iedereen zal hem dat in dank hebben afgenomen. Want zo’n opstelling kan je tot een buitenstaander maken in je eigen omgeving, buiten je sociale comfortzone. Paulus voegt er in bovenstaand vers direct aan toe, dat wat hij beweert niet zomaar voor zoete koek hoeft te worden geslikt. Hij legt zijn lezers geen last op, integendeel. Hij nodigt hen uit om zelf te denken. Zoals hij ook elders aanmoedigt om een kritische instelling te hebben. 1Kor.11:13 Paulus mag dan boude beweringen doen, maar niet om de Korintiërs daarmee te overdonderen. Want hij is ervan overtuigd dat wat hij beweert volstrekt redelijk is. Als je weet dat je de waarheid spreekt, ben je niet bang voor de feiten. Sterker nog: dan ben je blij met kritisch onderzoek, omdat feiten de waarheid aan het licht brengen. De apostel slaat zijn lezers hoog aan. “Als verstandigen”, ongeacht of ze dat ook altijd waren. Gebruik je gezonde verstand – dat is altijd Paulus’ devies. 226
Page 210
1 Korinthe 10:16 – Lechaim! De drinkbeker van de zegening die wij zegenen, is die geen gemeenschap van het bloed van Christus? Dit is de eerste uitdrukkelijke verwijzing in de brief naar de gezamenlijke maaltijden. In het vervolg zal dat nog veel uitgebreider aan de orde komen. Het drinken uit de beker tijdens de maaltijden had een bijzondere betekenis. Want men dacht daarbij terug aan de nacht dat de Heer werd overgeleverd, 1Kor.11:23 en het Pascha vierde met de zijnen. Uiteraard vierden de Korintiërs geen Pascha; velen van hen waren immers geen Israëlieten en hadden daar dus part noch deel aan. Ex.12:48 omdat de Heer toen een bijzondere betekenis had gegeven aan de drinkbeker. 1Kor.11:25 Ook voor de Korintiërs was de drinkbeker die bij hen rondging, een “drinkbeker van de zegening”. Men zegende de beker door God ervoor te danken (vergelijk Marcus 6:41 en Johannes 6:11). Dankzeggend zegenen! De wijn in de beker is een type van het bloed van Christus. Niet slechts van het bloed van Jezus die stierf op Golgotha. Maar het bloed van hem die stierf om te worden opgewekt! Zó werd hij de Christus. Hand.2:36 De wijn spreekt van de overwinning op de dood. Lechaim – op het Leven! Maar men dacht terug aan die Pascha-maaltijd 227 1 Korinthe 10:16,17 – één brood, één lichaam! Het brood dat wij breken, is dat geen gemeenschap van het lichaam van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij hebben allen deel aan het ene brood. In de nacht dat Jezus werd overgeleverd en het Pascha met de zijnen vierde, dankte hij voor het brood en zei: “dit is mijn lichaam ten behoeve van jullie. Doe dit tot mijn gedachtenis”. 1Kor.11:24 Hadden we enkel de verslagen in de Evangeliebeschrijvingen gehad, dan zouden deze woorden slechts van toepassing zijn op de Pascha-viering. Het bijzondere echter is wat Paulus (naar eigen zeggen) van de Heer zelf over deze maaltijd heeft vernomen. 1Kor.11:23 De woorden “dit is mijn lichaam” spreken van de ekklesia, “het lichaam van Christus”! Niemand die dat wist, het was verborgen en specifiek aan Paulus geopenbaard. Want via hem werd de waarheid bekend gemaakt van de ekklesia als “het lichaam van Christus”! Als gelovigen die deel uitmaken van deze ekklesia, vieren we geen Pascha. Voor ons bestaan sowieso geen rituelen. Maar wanneer we samen zijn en met elkaar eten en drinken, dan is dat een uitdrukking van gemeenschap. We zijn één en we vieren in vreugde dat, zoals het brood één is, wij ook één lichaam vormen! 228
Page 212
1 Korinthe 10:18 – deelgenoten van het altaar Zie op het Israël naar het vlees. Zijn niet degenen die de offers eten deelgenoten van het altaar? Paulus argumenteert met enkele retorische vragen dat gelovigen zich verre zouden houden van de afgodendienst. Hij doelt in dit verband op vieringen in tempels waarbij bezoekers deelnamen aan maaltijden. 1Kor.10:21 Zou wie dat doet, niet deelnemen aan (en dus instemmen met) de afgodendienst? Net zoals ook wie deelneemt aan de maaltijd in de ekklesia, daarmee ook gemeenschap heeft met het bloed en het lichaam van Christus (waar brood en beker immers naar verwijzen)? 1Kor.10:16,17 In vers 19 ontleent Paulus een argument aan het volk Israël onder het oude verbond. Daar was het zogenaamde ‘vredeoffer’, waarbij een geslacht dier op het altaar tot God opsteeg, terwijl het overgebleven vlees bestemd was om op dezelfde dag door het volk te worden gegeten. Lev.7:15 een offer van vrede (gemeenschap!), waarbij het volk deel had aan het altaar en aan het offer dat vandaar opsteeg. Het vredeoffer is een prachtig type van hem die werd geslacht, en vervolgens verhoogd werd en opsteeg uit het graf tot God. Door te eten van het vredeoffer had het volk deel aan het altaar. Eten in zo’n setting is puur eredienst! Dat was 229 1 Korinthe 10:19,20 – demonen versus de ene GOD Wat beweer ik dan? Dat een afgodenoffer iets is of dat een afgod iets is? Integendeel, wat de natiën offeren, dat offeren zij aan demonen en niet aan God. En ik wil niet dat jullie deelgenoten van demonen worden. Bedoelde Paulus met zijn eerdere aansporing de afgoderij te ontvluchten, 1Kor.10:14 dat men bang zou moeten zijn voor een afgod? Of dat vlees dat aan een afgod gewijd is ‘besmet’ zou zijn of iets dergelijks? Nee, integendeel, want afgoden zijn slechts bedenksels van mensen. Een afgod is niets. Een afgod is dus ook niet gevaarlijk, maar … de dienst aan afgoden is wel gevaarlijk. Omdat een af-god van de ene GOD af-leidt. Wanneer de natiën in hun tempels offeren, dan is dat niet aan de ene GOD maar aan demonen. Niet zoals de gangbare vertalingen zeggen: aan “boze geesten” of “duivelen”. Paulus gebruikt het woord ‘demonen’ en dat is geen beschuldiging of waardeoordeel. Geen enkele Griek kon hem deze bewering kwalijk nemen. Want het woord ‘demonen’ was ook voor hen de benaming van hun goden (vergelijk Handelingen 17:18). Demonen zijn de goden van de volken. Ps.96:5 Demonen staan tegenover de ene GOD. Ze verhouden zich als duisternis en licht en zijn onverenigbaar. 2Kor.6:16 230
Page 214
1 Korinthe 10:21 – welke tafel? Jullie kunnen niet de drinkbeker van de Heer drinken en de drinkbeker van demonen. Jullie kunnen niet aan de tafel van de Heer deelhebben en aan de tafel van demonen. Met “jullie kunnen niet” wil Paulus niet zeggen dat het fysiek niet zou kunnen. Integendeel, want Paulus merkt het op omdat sommige lezers het juist wel deden. Ze namen deel aan de maaltijd in de ekklesia en tegelijkertijd nam men, om sociale redenen, deel aan de maaltijden in de tempels. Maar dat is verschrikkelijk inconsistent; dat kun je niet maken! Wanneer we als gelovigen samenkomen, hebben we deel aan “de tafel van de Heer”. Het woord ‘tafel’ staat symbool voor eenheid en gemeenschap. Rond zijn tafel voorziet Hij ons van geestelijk voedsel, zijn Woord. En onze fysieke maaltijden (“liefdemalen”) geven daar uitdrukking aan. Zo verwijst de wijn naar Christus die de dood overwon. En het brood dat we eten, spreekt van het ene Lichaam dat we vormen. Welnu, hoe is het mogelijk om deel te hebben aan de ‘drinkbeker’ en de ‘tafel’ van de Heer en tegelijkertijd aan die van demonen? Religie van mensen, hoe vroom ook bedoeld, is onverenigbaar met wat de Heer aan zijn tafel uitdeelt. 231 1 Korinthe 10:22 – sterker dan GOD? Of zijn wij de Heer jaloers aan het maken? Wij zijn toch niet sterker dan Hij? Door deel te nemen aan de religieuze festiviteiten in Korinthe, conformeerden de gelovigen zich aan afgodendienst. Maar wie dat doet, is bezig de Heer te provoceren en te tergen. De enige GOD verdraagt het niet Zijn plaats te delen met andere goden. Dat is onbestaanbaar, punt. Reken maar dat er zwaarwegende sociale redenen konden spelen om mee te doen met de omgeving. “Iedereen doet het toch? Waarom doen jullie moeilijk en blijven jullie afzijdig? Jullie zijn toch óók godsdienstig?”. Dat waren ongetwijfeld enkele van de tegenwerpingen die standvastige gelovigen te horen kregen. Het is niet aangenaam om voor de voeten geworpen te krijgen dat je je onaangepast opstelt. Of dat je liefdeloos, eigenwijs en hoogmoedig bent. Dan moet je sterk in je schoenen staan om voor zulke druk niet te bezwijken (vergelijk 1 Korinthe 10:12). Ooit kwamen veel Israëlieten in de woestijn om, doordat ze meededen met de religieuze vieringen van de omliggende volken. GOD laat nu eenmaal niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. Gal.6:7 GOD is altijd sterker. Juist dat geeft ook kracht om te staan en te weerstaan! 232
Page 216
1 Korinthe 10:23 – de juiste vraag stellen Alles is geoorloofd maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Het is voor de tweede keer dat Paulus deze woorden aanhaalt (zie 1 Korinthe 6:12). Kennelijk daarmee verwijzend naar een in Korinthe bekend motto. Het moet opvallen dat Paulus wederom niets afdoet van de ruimte en vrijheid waarin we als gelovigen staan. Vrijheid kenmerkt de boodschap die hij onder de natiën mocht brengen en die hij in zijn brieven ook zo dikwijls hartstochtelijk verdedigt. Paulus verzette zich heftig tegen judaïserende predikers die van de gelovigen uit de natiën ‘joden’ wilden maken. Maar Paulus’ boodschap van vrijheid is er niet een van onverschilligheid. Alsof het niet uit zou maken wat je doet of laat. Dat is geen vrijheid maar zinloosheid. Ons bestaan op aarde daarentegen heeft uitdrukkelijk wel zin. Wij hebben het Leven gevonden (jazeker!) en wijden het aan de ene GOD. De leidende vraag in ons leven is niet: mag het wel of mag het niet? Daarmee is Paulus snel klaar: “alles is geoorloofd!”. Er is een heel andere vraag die onze handel en wandel mag aansturen en dat is: is het nuttig? Of anders gezegd: bouwt het op? Reken maar, dat er dan veel wegvalt … 233 1 Korinthe 10:23,24 – niet ik maar Hij Alles is geoorloofd maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Laat niemand het zijne zoeken, maar dat van de ander. Wanneer we op kruispunten in ons leven komen en we linksof rechtsom moeten, dan is de vraag niet: mag het wel of mag het niet? Dat is ethiek waar vooral de godsdienstige wereld zich mee bezighoudt. Voor wie “de vrijheid in Christus” kent, geldt een heel ander criterium. Al of niet geoorloofd is niet de kwestie. De echte vraag is: is het nuttig en tot opbouw? En dan niet eens in de eerste plaats nuttig en opbouwend voor mezelf, maar voor de ander! Deze benadering is een totaal andere dan die ons in de wereld wordt bijgebracht. Daar geldt: je moet je eigen hart volgen. ‘Nooit jezelf verloochenen’. Op zoek naar jezelf. In die filosofie ben IK het centrum van het universum. Inderdaad, IK met hoofdletters. Ego-isme. Wie gelooft heeft een compleet ander denkkader. Want God staat daarin centraal. Het is zoals in de Hebreeuwse grammatica: niet ‘ik’ maar ‘Hij’ is de eerste persoon. En vanuit dat gegeven, maken we onze keuzen. Dat heeft nut en daarop kun je bouwen! 234
Page 218
1 Korinthe 10:25,26 – domein van Wie? Al wat in de vleeshal te koop is, eet dat zonder navraag te doen vanwege het geweten, want de aarde en haar volheid is van de Heer. Alle producten die in de vleeshal in Korinthe te koop waren, waren eerst geofferd aan de afgoden. In de ekklesia te Korinthe was er daarom discussie over de vraag of zulk vlees wel door een gelovige geconsumeerd mag worden. Een aantal van hen vond van niet. Zulk vlees zou ‘occult belast’ zijn. En een gelovige heeft zich afgekeerd van de afgoden en dus ook van alles wat daarmee verbonden is. Een redenatie die goed te volgen is. Maar Paulus noemt het ‘zwak’. 1Kor.8:7 Zijn insteek is een andere. Als gelovigen (er)kennen we één Heer aan wie heel de aarde toebehoort. En alles wat daarin is. Ieder schepsel is van Hem. Met dat uitgangspunt hoef je dus nooit de vraag te stellen of iets van de Heer is. Zo’n benauwde houding past daar niet bij. Met afgoden rekenen we domweg niet en aan hun claims hebben we lak. Punt. Dát is een sterke houding! Heel de wereld is het domein van God. Elke stap die we zetten is in Zijn gebied. Wat een ruimte! 235 1 Korinthe 10:26 – Heer, is dit van U? … want de aarde en haar volheid is van de Heer. Zonder enige schroom kunnen we onze weg gaan in deze wereld. Daar is een hele goede reden voor (vergelijk Psalm 24:1): heel de aarde is van de Heer en tevens ook alles wat daarin is. GOD is immers de Schepper van de wereld en van al haar inwoners. Inclusief van de planten en dieren. Waarom zou ik vragen: Heer, is dit van U? Alsof er iets niet van Hem zou zijn?! Koop daarom met een gerust hart alles in de vleeshal, wat je maar wilt. Wat maakt het uit dat het eerst geofferd werd aan de afgoden? So what?! Voor ons is er toch maar één GOD?! 1Kor.8:6 Heel de wereld en elk schepsel “is van de Heer”. Zonder beperking. Daarom kent de Schrift het woord ‘kerk’ ook niet. ‘Kerk’ is afgeleid van ‘Kyriakè’ en betekent “van de Heer”. Maar bedenk daarbij: héél de wereld is “van de Heer”. En Hij is de “Heer van allen”. Rom.10:12 en heten daarom een ‘ek-klesia’. Maar dat is wat anders. Elke stap die ik zet, is een stap in zijn wereld. En elk mens die ik ontmoet is zijn eigendom! Gelovigen vormen een ‘uitroepsel’ 236
Page 220
1 Korinthe 10:27 – onbegrensde ruimte Indien iemand van de ongelovigen jullie uitnodigt en jullie willen gaan, eet alles wat voorgezet wordt, zonder kritisch oordeel vanwege het geweten. Ook dit voorbeeld illustreert treffend de vrijheid waarin gelovigen staan. Uiteraard zal een gelovige niet deelnemen aan de viering in een afgodstempel – daarmee zou hij zijn positie als gelovige verloochenen. Maar een gelovige zou geen enkel probleem hoeven te hebben met het kopen van vlees dat eerst in de tempel is geofferd. Wij erkennen maar één GOD en aan Hem behoort alles toe. Dus ook dat vlees. Datzelfde is van toepassing wanneer je uitgenodigd bent om bij een ongelovige te komen eten. Wanneer je dat wilt, ga gerust. Ook die ongelovige behoort de Heer toe. “Want de aarde is van de Heer en haar volheid”. Of iemand dat nu gelooft of niet, het is en blijft waar. En wat je bij de ongelovige voorgezet krijgt, kun je dus ook gerust allemaal eten. Doe vooral geen navraag vanwege je geweten. Of het al of niet een occulte oorsprong heeft, het doet niet ter zake. Want ons uitgangspunt is: alles en iedereen is het eigendom van de Heer. Zonder dat te weten, krijg je last van het geweten. 237 1 Korinthe 10:28,29 – vrijheid en (ge)weten Maar indien iemand tot jullie zegt: dit is een gewijd offer, eet het dan niet vanwege degene die dat aangeeft en het geweten. Ik zeg nu niet het eigen geweten maar dat van de ander. Want waarom zou mijn vrijheid worden geoordeeld door het geweten van een ander? Het uitgangspunt in Paulus’ betoog is dat je alles onbekommerd kunt eten. Deze vrijheid is gebaseerd op de wetenschap dat de aarde en alles wat daarin is, aan de Heer toebehoort en aan niemand anders. En ook van deze waarheid geldt: ze maakt vrij! Er is echter één ‘maar’. En dat is wanneer mijn tafelgenoten een heel andere beleving hebben. Als in alle ernst tegen mij wordt gezegd over het eten: “dit is een gewijd offer” krijgt de maaltijd ineens het karakter van een offermaaltijd. Weliswaar niet voor mijzelf maar wel voor mijn tafelgenoten. In dat geval zegt Paulus: “eet het dan niet”. Want het laatste wat je wilt is de indruk bij hen wekken deel te nemen aan een (afgodische) offermaaltijd. Natuurlijk maakt het gebrekkig (ge)weten van de ander mijn vrijheid niet minder. Maar vrijheid betekent ook: jezelf kunnen wegcijferen wanneer het belang van de ander daarmee is gediend. 238
Page 222
1 Korinthe 10:30 – dankzeggend zegenen Indien ik in dankbaarheid deel neem, waarom word ik gelasterd over iets waarvoor ik dankzeg? Wat we ook doen of kiezen, het uitgangspunt is en blijft dat alles wat we hebben en zijn, van God is en wij Hem daar dus erkentelijk voor zijn. Dat besef ligt ook ten grondslag aan de gewoonte om God te danken voor de maaltijd. Dat is vanzelfsprekend want je ontvangt van Hem eten en drinken dat Hij eerder deed ontstaan. Zoals Hij ons ook het vermogen geeft om daardoor gesterkt te worden en daarvan bovendien te kunnen genieten. En dus zeg je voor dat alles ‘Dank U wel!’. Zo doen we dat toch voor iets dat we ontvangen? De zegen van de maaltijd is gelegen in het feit dat God daarvoor gedankt wordt. Want dankzeggend worden dingen gezegend. Door dankzegging verandert alles in ons bestaan in een zegen. Of dat nu een maaltijd is of een avondje uit, een busrit of een voetbalwedstrijd, werk of een overnachting. Niets uitgezonderd. Alles wordt een zegen zodra we God daarvoor danken. Zelfs tegenslag, moeite of ziekte wordt dan een zegen. Want dan erkennen we dat Hij GOD is en alles een plaats en betekenis geeft! 239 1 Korinthe 10:31 – God verheerlijken! Hetzij dan dat jullie eten, hetzij jullie drinken of wat jullie ook doen, doet het alles tot heerlijkheid van God! De conclusie uit het voorgaande is helder en logisch. Wanneer heel de aarde het eigendom van God is, inclusief alles wat daarin is, dan betekent dit dat er geen facet in mijn bestaan te bedenken is, waar Hij buiten zou staan. Want in alles wat ik doe, maak ik gebruik van wat Hij creëerde. En sterker nog: ikzelf ben een creatie van Hem! Deze wetenschap geeft zin en richting aan mijn bestaan. Niet alleen aan mijn bestaan in het algemeen, maar ook aan alles in het bijzonder. Heel de schepping is door Hem bedacht en Zijn creatieve werk. En dus ook Zijn heerlijkheid. Zoals een muziekstuk de glorie is van een componist en een schilderij de glorie is van een schilder. Alles wat ik doe wordt heerlijkheid wanneer het terugverwijst naar God uit Wie het voortkomt. Of ik nu eet, drink, werk, speel, bemin, kook, opvoed, reis, wandel of wat dan ook doe, in alles mag ik God danken. Daarmee erken ik dat Hij Degene is van Wie alles afkomstig is en in Wie ook alles haar bestemming vindt! 240
Page 224
1 Korinthe 10:32 – word geen struikelblok Wordt geen struikelblok, noch voor Joden, noch voor Grieken, noch voor de ekklesia van God. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alles is nuttig of opbouwend. 1Kor.10:23 noemt twee criteria. Het eerste is dat God gedankt en verheerlijkt wordt in al wat we doen. 1Kor.10:30,31 Wat is dan nuttig en opbouwend? Paulus Het tweede criterium wordt hier negatief geformuleerd: “word geen struikelblok …”. Om tot nut en opbouw voor anderen te zijn, zul je minimaal geen struikelblok voor hen moeten vormen. Het woord ‘struikelblok’ moeten we goed begrijpen. Eerder, in 1 Korinthe 1:23, schreef Paulus dat het Evangelie zelf een ‘valstrik’ (Grieks: skandalon) is voor Joden, en voor Grieken een dwaasheid. Dat is onvermijdelijk. Want het Goede Bericht is nu eenmaal “niet naar de mens” en het staat haaks op zowel het Joodse als het Griekse denken. Maar hier zegt Paulus dat wijzelf geen struikelblok zouden worden voor anderen. 1Kor.10:33 Paulus noemt drie groepen in dit verband waarin hij de mensheid onderverdeelt. Joden, Grieken en de ekklesia. Zelf beijverde hij zich om voor de Joden een Jood, en voor de Grieken een Griek, te worden. 1Kor.9:20,21 de zwakken in de ekklesia aanpaste. 1Kor.9:22 aldus Paulus, “opdat ik er des te meer zou winnen!”. 1Kor.9:19 Zoals hij zich ook voor En dat allemaal, 241 1 Korinthe 10:33 – opdat zij gered worden Zoals ook ik in alles allen behaag, niet om het belang van mijzelf te zoeken, maar dat van velen, opdat zij gered worden. Dit vers is een min of meer samenvattende afsluiting van de voorgaande hoofdstukken. Paulus gaf zijn persoonlijke belangen graag op wanneer anderen daardoor gered zouden worden. Natuurlijk wist hij dat GOD de Redder is van alle mensen, maar hij wist ook … “allermeest van gelovigen”. 1Tim.4:10 Gelovigen zijn degenen die dit vandaag al mogen geloven. In bovenstaand vers gaat het ook over “gered worden” in de tegenwoordige tijd. Dat wil zeggen: dat ogen van mensen vandaag worden geopend voor het Evangelie van de heerlijkheid van Christus. 2Kor.4:4 Zodat duisternis plaatsmaakt voor Licht. En verblinding verandert in inzicht en uitzicht. Dát is “gered worden” in de tegenwoordige tijd. Paulus paste zijn levensstijl aan “in alles”. Hij zag af van financiële vergoeding voor zijn arbeid. Hij liet vlees staan, als consumptie voor sommigen een struikelblok was. Ook in de wijze waarop hij communiceerde hield hij rekening met zijn publiek. Op de Areopagus sprak hij anders dan in de synagoge. Maar de inhoud van zijn boodschap was uiteindelijk altijd dezelfde: de ene levende GOD en de uit de doden opgewekte Christus! 242
Page 228
1 Korinthe 11:2 – overleveringen van waarde Maar ik prijs jullie dat jullie alles van mij hebben herinnerd en de overleveringen vasthouden zoals ik ze aan jullie heb overgeleverd. Er worden in deze brief soms ‘harde noten gekraakt’. Want Paulus is graag duidelijk. Maar hij prijst zijn lezers ook. Zoals hier over de wijze waarop de Korintiërs zijn boodschap hebben ontvangen en dat sindsdien ook hebben onthouden. Sterker nog: ze hebben vastgehouden aan wat hij hen had overgeleverd. Het woord ‘overlevering’ (of traditie) wordt in de Schrift vaak in negatieve zin gebruikt. Jezus bijvoorbeeld, die de godsdienstige leiders van zijn dagen verwijt dat ze het Woord van God ontkrachten ter wille van hun overlevering. Mat.15:6 Of Paulus, die waarschuwt voor ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering van mensen. Kol.2:8 De vraag is altijd: wat wordt overgeleverd en vanuit welke bron? Is het gebaseerd op de Schrift of op wat mensen menen en beweren? Wat Paulus overleverde waren de woorden van God. In 1 Korinthe 15:3 schrijft hij dat hij de Korintiërs in de eerste plaats had overgeleverd dat Christus gestorven, begraven en opgewekt is “naar de Schriften”. Dat was het ABC van Paulus’ overleveringen. Geen rituelen maar een levende persoon. De uit de doden opgewekte Christus! 246 1 Korinthe 11:3 – de hoofdzaak Ik wil echter dat jullie dit weten: dat van elke man de Christus het Hoofd is. Hoofd echter van de vrouw is de man. Hoofd echter van de Christus is de God. Het onderwerp dat Paulus in dit gedeelte aansnijdt, gaat over mannen en vrouwen en de betekenis van hoofdbedekking en haardracht. Maar voordat Paulus opmerkingen maakt over de praktijk, wil hij eerst scherp stellen wat de basale wetenschap is waarvan hij uitgaat. Want het is hem niet te doen om wetten, maar om weten. Paulus’ notities over de hoofdtooi kunnen slechts verstaan worden in het licht van wat hij zegt over hoofdschap. De kern van zijn betoog is dat ons fysieke hoofd uitdrukking geeft aan het representatieve hoofd. Het hoofd staat voor ‘het begin’ en ‘wat voorop gaat’. Zoals bij de geboorte het hoofd als eerste verschijnt. Eerst is daar God Zelf. Vervolgens is daar Christus die het Beeld Gods is. Daarna is daar de man die werd geschapen naar Gods Beeld. En vervolgens kwam uit de man de vrouw voort. Dat is de volgorde en dat bepaalt daarom ook de rangorde. De hiërarchie is gebaseerd op opeenvolging in de schepping. Gegrond op historische feiten, niet op fictie. 247
Page 230
1 Korinthe 11:3 – wat is hoofdschap? Ik wil echter dat jullie dit weten: dat van elke man de Christus het Hoofd is. Hoofd echter van de vrouw is de man. Hoofd echter van de Christus is de God. Onderscheid maken tussen mannelijk en vrouwelijk is tegenwoordig niet populair (‘gender-neutraal’) en zelfs verdacht. Met als gevolg dat we vandaag nauwelijks nog weet hebben wat mannen zijn. Een man is in de Schrift geen baas, dictator of macho. Een man is hoofd van de vrouw. Hij moet geen hoofd zijn, hij is het. Dat maakt hem ‘man’. De man is er ter bescherming van de vrouw. Hij is aansprakelijk voor haar. Haar welbevinden is zijn taak. Hoewel de vrouw als eerste at van de verboden vrucht, is het toch “in Adam” dat allen sterven, niet in Eva. Het woord ‘hoofd’ is in de Schrift synoniem met ‘eerste’. Dat zien we al bij de geboorte waarin het hoofd voorop gaat. God heeft een hiërarchische orde in de schepping bepaald. Als Hoofd staat Hijzelf garant voor heel de schepping. Hij draagt er zorg voor. Zó is de man hoofd van de vrouw. Paulus zegt: ik wil dat jullie dat weten. Want zulke kennis is met recht hoofdzaak! 248 1 Korinthe 11:4 – géén bedekking Elke man die bidt of profeteert met gesluierd hoofd, doet zijn hoofd schande aan. Het woord ‘hoofd’ wordt in deze verzen op twee verschillende manieren gebruikt. Enerzijds verwijst het naar het fysieke hoofd en anderzijds naar het morele hoofd. Beide toepassingen lopen door elkaar heen, aangezien het fysieke hoofd het morele hoofd representeert. Een man die voorgaat, bidt of profeteert en zijn fysieke hoofd zou sluieren, zou daarmee zijn morele Hoofd, namelijk Christus, bedekken en daarmee schande aandoen. 1Kor.11:3 Met deze uitspraak neemt Paulus afstand van het gebruik in de synagoge, waar mannen die bidden hun hoofd bedekken met een gebedskleed. Hoewel het niet helemaal zeker is of dat in Paulus’ dagen ook al een gebruik in de synagoge was. Het eerste wat Paulus over de hoofdtooi naar voren brengt is niet dat de vrouw iets zou opzetten op haar hoofd. Hij stelt voorop dat de man iets zou afdoen. Het bedekken van zijn hoofd zou (typologisch) een miskenning zijn van Christus. In 2 Korinthe 3 werkt Paulus dit uit als hij verwijst naar Mozes die zijn aangezicht bedekte. De bedekking daar staat voor het oude verbond. Tot op heden ligt een bedekking op Israël. Maar waar deze bedekking verdwijnt, wordt Christus ontdekt! 249
Page 232
1 Korinthe 11:5 – vrouwen in een mannenrol Maar elke vrouw die bidt of profeteert met het hoofd ongesluierd, doet haar hoofd schande aan, want het is één en hetzelfde als zij die kaalgeschoren is. Een man die zijn hoofd sluiert tijdens bidden of profeteren, doet zijn Hoofd schande aan. 1Kor.11:4 Een vrouw daarentegen doet haar hoofd schande aan, als zij haar hoofd dan juist niet sluiert. Vanwaar dat verschil? Het antwoord is: het fysieke Hoofd van de man representeert Christus, terwijl het fysieke hoofd van de vrouw de man representeert. 1Kor.11:3 De volgende vraag is dan: hoezo wordt de man onteerd, als de vrouw haar hoofd bij die gelegenheid niet sluiert? Dat komt omdat (openbaar) bidden of profeteren mannelijke functies zijn. Niet dat het voor een vrouw verboden is dit te doen, maar het behoort niet tot haar taak. 1Tim.2:12,13 Wanneer een vrouw bidt of profeteert (en dus een mannelijke functie vervult), zou ze haar hoofd bedekt houden. Omdat ze een mannelijke rol speelt, verbergt ze haar vrouwelijke heerlijkheid. Zou een vrouw zich profileren in een mannelijke rol, is ze gelijk aan een vrouw die zich kaal scheert. Zoals een man dat doet. De Schrift is bepaald niet gender-neutraal. Want het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk heeft een diepe betekenis. 250 1 Korinthe 11:6 – consequent en inconsequent Want indien een vrouw niet gesluierd is, laat zij zich dan ook het haar afknippen. Maar indien het schandelijk is voor een vrouw [het haar] af te knippen of te scheren, laat zij zich dan sluieren. In de Griekse wereld van Paulus’ dagen vertoonden vrouwen zich in het openbaar gesluierd. Sommige Korinthische vrouwen deden tijdens het bidden of profeteren hun sluier juist af. En daartegen protesteert Paulus. Paulus zegt hier niet dat een vrouw een sluier moet opdoen, wanneer ze bidt of profeteert. Het is omgekeerd: als ze bij zulke gelegenheden haar sluier zou afdoen, dan kan ze net zo goed ook haar haar afknippen of -scheren. Dan stelt ze zich als man op, dus waarom dan ook geen mannelijk kapsel? Dat is dan consequent, stelt Paulus. Is dat ook niet wat in de westerse maatschappij is gebeurd? Toen de man niet langer als hoofd werd erkend, verdwenen ook de vrouwelijke hoofdtooi en het lange haar als typisch vrouwelijk. Dat is inderdaad consequent. Want zulke gebruiken houden verband met elkaar. Paulus stelt in deze passage geen wet. Hij voert hier evenmin een nieuw gebruik in. Hij legt bestaande gebruiken uit. En hij laat zien wat daarin wel en niet consequent is. 251
Page 234
1 Korinthe 11:7 – de man als Gods beelddrager Want inderdaad, een man is niet verschuldigd het hoofd te sluieren: aan hem behoort beeld en heerlijkheid van God. Maar de heerlijkheid van de man is de vrouw. Paulus bekritiseert in deze verzen dat (sommige) vrouwen in de ekklesia te Korinthe tijdens hun bidden of profeteren, hun sluiers afdeden. Daar ging een verkeerd signaal van uit en Paulus legt dat hier uit. De man sluiert zijn hoofd niet wanneer hij bidt of profeteert omdat vooropgaan een mannelijke taak is. Want de man draagt het beeld en de heerlijkheid van God. Nergens lezen we in de Bijbel dat de mens in het algemeen Gods beeld zou zijn. In Genesis 1:27 lezen we: “naar Gods Beeld schiep Hij hem …”. Trouwens, de man is ook niet Gods Beeld, maar hij dráágt Gods Beeld, hem behoort het. Gods Beeld zelf, dat is Christus. 2Kor.4:4; Kol.1:15 Hij is het prototype van Adam. De vrouw daarentegen is de heerlijkheid van de man. De man vertegenwoordigt de Schepper, de vrouw vertegenwoordigt de schepping. En zoals schepping de heerlijkheid van de Schepper is, zo is de vrouw de heerlijkheid van de man. Het sekseverschil is zoveel meer dan alleen biologisch. Mannelijk en vrouwelijk verwijzen naar de Schepper en Zijn schepping! 252 1 Korinthe 11:8,9 – volgorde en rangorde Want de man is niet vanuit de vrouw, maar de vrouw vanuit de man. Want de man werd ook niet geschapen vanwege de vrouw, maar de vrouw vanwege de man. Wat Paulus in beide statements naar voren brengt is geen mening. Het staat zwart op wit in Genesis 2 te lezen, waar het gaat over de schepping van de vrouw. Als genomen “vanuit de man”. Eerst was er de man, daarna de vrouw. De vrouw werd ook geschapen “vanwege de man”, niet omgekeerd. Het principe dat de man de eerste is en voorop gaat, is gebaseerd op de schepping. Volgorde is rangorde. Opnieuw dringt de analogie van Schepper en schepping zich op. De man verwijst naar God, de Schepper. De vrouw verwijst naar de schepping. De schepping komt voort uit de Schepper. Want eerst was er de Schepper, daarna de schepping. En de schepping bestaat omwille van de Schepper. Op.4:11 Alleen wanneer we de link zien naar God (Schepperschepping), kunnen we de verhouding man-vrouw begrijpen. Het één verklaart het ander. En zoals de Schepper zorg draagt voor de schepping, zo is de man verantwoordelijk voor de vrouw. Zo moet een man niet zijn, nee, dit is wat een man is! 253
Page 236
1 Korinthe 11:10 – volmacht op het hoofd Daarom is zij verschuldigd volmacht op het hoofd te hebben, vanwege de boodschappers. In de voorgaande verzen betoogde Paulus dat bidden of profeteren behoort tot de taak en verantwoordelijkheid van de mannen. Zij (de mannen dus) zijn kennelijk “de boodschappers” waarvan in dit vers sprake is. Waarom zouden vrouwen, wanneer ze bidden of profeteren, hun sluier afdoen? Dat is niet logisch. Hoofdbedekking is vanouds een uitbeelding van volmacht. Tot op heden heeft het ook bij ons die functie. Denk bijvoorbeeld aan de politiepet. De hoofdbedekking representeert autoriteit. Het feit dat de man de taak heeft voorop te gaan, betekent geen achterstelling van de vrouw. Het is juist een vrijstelling van haar. Dat wil zeggen: op haar rust deze last niet. Het betekent dus niet, dat vrouwen zulke publieke taken niet zouden mogen uitoefenen. Denk bijvoorbeeld maar aan een vrouw als Debora. Zij was behalve profetes ook richteres in Israël. Ri.4:4 Zij gaf zowel geestelijk als bestuurlijk leiding aan het volk. Dat is inderdaad uitzonderlijk maar niettemin mogelijk. Er zijn meer Bijbelse voorbeelden van vrouwen die een mannelijke rol speelden. Dat is geen verwijt aan deze vrouwen, eerder aan de mannen die het dikwijls lieten afweten. Zou het vandaag anders zijn? 254 1 Korinthe 11:11,12 – geen man zonder vrouw Evenwel, er is geen vrouw zonder man, noch man zonder vrouw, in de Heer. Want zoals de vrouw vanuit de man is, zo is ook de man door de vrouw. Maar alles is vanuit God. Paulus nuanceert hier wat hij eerder schreef. Want er is niet alleen rangorde, er is ook wederzijdse afhankelijkheid. Man en vrouw vullen elkaar aan en de één is niet compleet zonder de ander. De vrouw komt voort uit de man en zonder man was zij er dus niet geweest. Jawel, zegt Paulus, maar omgekeerd is er ook geen “man zonder vrouw”. Of, zoals hij vervolgens zegt, “de man is door de vrouw”. Daarmee bedoelt hij niet, zoals het vaak wordt uitgelegd, dat mannen uit vrouwen worden geboren. Als de zin “de vrouw is vanuit de man” slaat op de creatie van Eva uit Adam, dan moet het tweede deel van de zin ook op hen slaan. Vóór de creatie van de vrouw (‘mannine’), heette Adam geen ‘man’ maar consequent ‘mens’. Pas na haar schepping heet hij voor het eerst “man”. Gen.2:23 Adam werd dus “man door de vrouw”. Het één bestaat bij de gratie van het ander. Zoals God Schepper werd door de schepping … 255
Page 238
1 Korinthe 11:13 – wat is betamelijk? Oordeelt onder jullie zelf: is het betamend voor een vrouw ongesluierd tot God te bidden? Wat Paulus zojuist naar voren bracht was een positieve uitleg van de betekenis van de vrouwelijke hoofdbedekking. In de Griekse wereld gingen vrouwen in het openbaar gesluierd. Zoals dat in grote delen van de wereld nog steeds gebruik is. Altijd als uitbeelding van onderschikking. In de westerse wereld wordt dit uitgelegd als onderdrukking. Ten onrechte. Paulus wist dat geen van zijn lezers zou betwisten dat het onbetamelijk voor een vrouw werd geacht om in het openbaar ongesluierd tot God te bidden. Vandaar dat hij zegt: oordeelt zelf. Dat vrouwen in Korinthe bij het bidden hun sluier afdeden, werd algemeen als ongepast beschouwd. Bedenk goed: Paulus stelt in deze passage geen nieuw gebruik in. Hij legt het ook niet als een gebod op. Hij legt het als een bestaand gebruik uit. Het gaat hem niet om wetten maar om weten hoe het zit met hoofdschap. 1Kor.11:3 Want dat verandert niet. En verder zouden we doen wat betamelijk is, zonder voor anderen een struikelblok te vormen. 1Kor.10:32 ons zeker niet betaamt, is neer te kijken op culturen die gebruiken kennen die wij (met onze ‘wijsheid’) zijn kwijt geraakt. Wat 256 1 Korinthe 11:14,15 – het onderwijs van de natuur Onderwijst de natuur jullie zelf ook niet dat indien een man lang haar zou dragen, het zonder eer voor hem is, maar indien een vrouw lang haar zou dragen het heerlijkheid voor haar is? In het voorgaande sprak Paulus over hoofdbedekking. Hier switcht hij naar haardracht en ontleent zijn argument aan de natuur. Hoofdbedekking is cultuur, haar is natuur. Het ene is man-made, het andere groeit. Lang haar is voor een man “zonder eer”. Niet ‘schandelijk’ zoals sommige vertalingen weergeven. Het Griekse woord (atima) heeft vaak de neutrale betekenis van “alledaags”. Rom.9:21; 2Tim.2:20 De haardracht van een man is ‘no big deal’. Vrijwel over heel de wereld knipt de man zijn haar ook kort. En van nature zijn het mannen die vaak kaal worden, niet de vrouwen. Voor de vrouw daarentegen is lang haar heerlijkheid. Ze besteedt er relatief ook veel meer tijd en aandacht aan dan de man. Paulus zegt niet dat mannen geen lang haar mogen hebben en evenmin dat vrouwen het moeten hebben. Niet de wet legt dit op maar de natuur wijst in de richting dat lang haar bij een vrouw hoort, niet bij een man. Met deze heerlijkheid kan geen man ook maar in haar schaduw staan. 257
Page 240
1 Korinthe 11:15 – het lange haar als mantel … maar indien een vrouw lang haar zou dragen het heerlijkheid voor haar is? Want het lange haar is haar gegeven in plaats van een mantel. Lang haar is typisch vrouwelijk (vergelijk Openbaring 9:8). De man kan in de verste verten niet tippen aan deze vrouwelijke schoonheid. Zeg zelf: bij een bruiloft is altijd het uiterlijk en de haardracht van de vrouw onderwerp van gesprek. Zelden dat van de man. Het lange haar is de vrouw gegeven “in plaats van een mantel”. Het woord ‘mantel’ (Grieks: peribolaion) is opgebouwd uit ‘omheen’ en ‘werpen’. Het duidt op een omslagdoek of cape dat om de schouders wordt geslagen. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, komen we het vooral tegen als kleding van aanzien. Ri.8:26 Nooit als hoofdbedekking. Het mag vooral niet verward worden met de sluier (letterlijk ‘neerwaarts-bedekking’) waarvan eerder sprake was. 1Kor.11:5,6,7,13 Het lange haar is voor de vrouw als een elegante schoudermantel. Aangezien lang haar vrouwelijke heerlijkheid is, behoort dat bedekt te worden wanneer ze bidt of profeteert. De gedachte is: als ze een mannelijke functie vervult, past het niet om haar vrouwelijke glorie te etaleren. Want de aandacht zou niet gaan naar het uiterlijk (het vrouwelijke), maar naar de binnenkant. 258 1 Korinthe 11:16 – een goede gewoonte Maar als iemand schijnt wedijverend te zijn, wij hebben zulk een gewoonte niet en evenmin de ekklesia’s van God. Wat Paulus zojuist schreef lijkt op een verdediging. Vrouwen gingen normaal gesproken gesluierd, maar in de ekklesia te Korinthe waren er één of meerdere vrouwen die hun hoofdbedekking afdeden tijdens bidden of profeteren. Uit de argumenten die de apostel daartegen aanvoert, kunnen we opmaken dat zijn opponenten zich verzetten tegen de onderschikking van de vrouw. En daarmee ook tegen de gewoonte van de ekklesia’s van God. Niet dat de gewoonte op zich een argument is. Paulus had bewezen vanuit de Schrift. Dat is beslissend. Dat maakt een gewoonte ook tot een goede gewoonte. Een gewoonte ontstaat waar telkens dezelfde keuze wordt gemaakt. En die keuze wordt gaandeweg simpeler; je hoeft er niet meer over na te denken omdat je het gewoon bent te doen. Vooral waar we met anderen samenleven hebben gewoonten een groot voordeel. Bijvoorbeeld één keer met elkaar afspreken om zes uur te eten, is heel wat handiger dan iedere keer daarover te moeten overleggen. En zeker dan daarover te strijden. Ook de ekklesia’s van God hebben gewoonten. Mits gebaseerd op de Schriften is dat een groot goed! 259
Page 242
1 Korinthe 11:16 – gewoonte versus wet Maar als iemand schijnt wedijverend te zijn, wij hebben zulk een gewoonte niet en evenmin de ekklesia’s van God. Gewoonten ontstaan heel gauw. Je hebt een paar keer op dezelfde plek gezeten en het is ‘jouw’ plek geworden. Het is geen wet en je kunt je er ook niet op beroepen. Daarom noemen we zoiets ‘een ongeschreven regel’. De gewoonte waarop Paulus hier doelt gaat over het gebruik dat vrouwen gesluierd waren. Dat is geen wet en het staat nergens in de Schrift voorgeschreven. Ook niet in de wet van Mozes. Het is daarom ondenkbaar dat de apostel van de natiën, die nota bene als geen ander de vrijheid predikte, hierover een nieuwe regel zou hebben ingevoerd. Wat Paulus in het voorgaande naar voren bracht, was geen reductie op de vrijheid. Of terugkrabbelen van “alles is geoorloofd”. Nee, het is een voorbeeld van “niet alles is nuttig”. Paulus respecteert voluit het gangbare gebruik van de vrouwelijke hoofdbedekking en wijst op de Bijbelse symboliek die het tot uitdrukking brengt. Wie daarvan niet wilde weten, 1Kor.11:3 etaleerde daarmee slechts onkunde en bovendien een houding van ‘schoppen om te schoppen’. Dat dient geen enkel nut en het is ook niet tot opbouw van Gods ekklesia. 260 1 Korinthe 11:17,18 – samenkomen als ekklesia Nu ik dit aanzeg prijs ik jullie samenkomen niet, omdat het niet tot het betere maar tot het mindere is. Want ten eerste hoor ik dat, wanneer jullie samenkomen als ekklesia, er scheuringen onder jullie zijn en ten dele geloof ik dit. Eerder prees Paulus de Korintiërs nog omdat ze vasthielden aan wat hij hen had overgeleverd. 1Kor.11:2 Maar over wat hij nu aansnijdt kan hij onmogelijk hen prijzen. Want in plaats van dat ze beter werden van hun samenkomsten, werden ze er minder van. Om diverse redenen. Het eerste “mindere” wat Paulus noemt zijn de scheuringen die tijdens de maaltijden aan het licht traden. Ook al meent hij dat het minder extreem is dan hem was verteld. De scheuringen werden zichtbaar wanneer de Korintiërs samenkwamen “als ekklesia”. Niet ieder samenkomen van gelovigen is een samenkomen “als ekklesia”. Als een paar gelovigen bij elkaar op bezoek zijn of met elkaar samenwerken, dan is dat geen bijeenkomst “als ekklesia”. Dat is niet vanwege de plaats van samenkomst of het aantal aanwezigen. Bepalend is of heel de ekklesia ter plaatse (alle gelovigen dus) welkom is. Zoals een familiebijeenkomst alleen zo mag heten wanneer de deur ook daadwerkelijk openstaat voor heel de familie. 261
Page 244
1 Korinthe 11:18,19 – sektarisme & beproefden Want ten eerste hoor ik dat, wanneer jullie samenkomen als ekklesia, er scheuringen onder jullie zijn en ten dele geloof ik dit. Want er moeten ook sekten onder jullie zijn, opdat de beproefden onder jullie openbaar zouden worden. Er waren scheuringen in de ekklesia te Korinthe. De breuklijnen hier liggen tussen degenen die wel en die niet hebben (zie 1 Korinthe 11:22). Eerder schreef Paulus over scheuringen in Korinthe doordat favoriete voormannen tegen elkaar werden uitgespeeld. 1Kor.1:10,11 Scheuringen (> schisma) en sekten gaan hand in hand met elkaar. Een sekte is een groep rond een favoriete leider, leerstelling of idee. Het idee van ‘favoriet’ ligt in het woord ‘sekte’ (Grieks: heresis) zelf begrepen: het is afgeleid van een werkwoord dat ‘voorkeur geven’ betekent. Scheuringen en sektevorming binnen de ekklesia doen ernstig afbreuk aan de eenheid in het lichaam van Christus. 1Kor.12:25 Niet dat de eenheid zelf verbroken wordt; dat is onmogelijk. Want deze eenheid, die we geestelijk mogen bewaren in een band van vrede, is een gegeven feit. Ef.4:3 Wie dat doen zijn de “de beproefden” waarvan hier sprake is. Zij gaan niet mee in partijvorming en onderlinge ruzies over meningen en mensen. De waarheid, zwart op wit, is zoveel solider. Dat is de eenheid in Christus! 262 1 Korinthe 11:20 – een Heer-lijke maaltijd? Wanneer jullie dan samenkomen op dezelfde plaats, is dat niet het eten van een Heer-lijke maaltijd. De ekklesia te Korinthe kwam niet alleen bij elkaar om het Woord te horen, maar ook om met elkaar te eten. 1Kor.11:33 Dat lijken twee heel verschillende zaken, maar bij nader inzien is het één een uitbeelding van het ander. Zowel eten als drinken verwijzen naar het tot zich nemen van het Woord van God. “Een mens zal van brood alleen niet leven, maar van alle woord dat de mond Gods uitgaat”. Mat.4:4 Aan één ‘tafel’ deel je met elkaar wat wordt voorgezet. Het is daarmee ook een uitbeelding eenheid en gemeenschap. Maar de maaltijd zoals de Korintiërs daaraan met elkaar deelnamen, kon Paulus onmogelijk “Heer-lijk” noemen. Heer-lijk klinkt misschien wat vreemd, maar toch geeft het goed weer wat het bedoelt te zeggen. ‘Heer-lijk’ is de bijvoeglijke vorm van ‘Heer’, zoals ‘koninklijk’ de bijvoeglijke vorm van ‘koning’ is en ‘meesterlijk’ van ‘meester’. In Korinthe nam de één dronken en weer een ander hongerig deel aan de maaltijd. Dat is niet ‘Heer-lijk’. Heer-lijk is het om samen te zijn en, bij brood en wijn, bij Hem bepaald te worden die de dood heeft overwonnen! 263
Page 246
1 Korinthe 11:21,22 – verachting van de ekklesia van God Want ieder neemt bij het eten de eigen maaltijd vooraf, en de één is hongerig en de ander dronken. Hebben jullie dan geen woonhuizen om te eten en te drinken? Of verachten jullie de ekklesia van God en beschamen jullie degenen die niets hebben? Wat zal ik tegen jullie zeggen? Zal ik jullie prijzen? Op dit punt prijs ik jullie niet. Paulus prees de Korintiërs om meerdere redenen. Maar wat hij nu beschrijft lijkt te gênant voor woorden. Een maaltijd die harmonie uitbeeldt en naar de Heer verwijst, was een schandalige schertsvertoning geworden. Wij kunnen ons een dergelijke gang van zaken moeilijk meer voorstellen, omdat de maaltijd waar Paulus over spreekt in de kerkelijke praktijk helemaal geen maaltijd meer is. Daar eet men slechts een ritueel stukje brood en drinkt men een enkel slokje wijn. Of nóg minder geestrijk: een slokje druivensap. Tja, daar wordt uiteraard geen mens dronken van … In plaats van dat aan tafel eenheid zichtbaar werd, werden de armen (“die niets hebben”) beschaamd. De één was beschonken en vol gegeten, de ander nog hongerig. “De ekklesia van God” die geroepen is voor de troon en om de positie van Christus te delen, verdient een hogere achting … 264 1 Korinthe 11:23,24 – dit is mijn lichaam Want zelf ontving ik van de Heer wat ik ook aan jullie heb overgeleverd, dat de Heer Jezus in de nacht waarin hij werd overgeleverd, brood nam, en dankte, het brak en zei: dit is mijn lichaam, ten behoeve van jullie, doe dit tot mijn gedachtenis. Wat Paulus vertelt over Jezus’ woorden tijdens diens laatste avondmaaltijd, weet hij niet uit overlevering, zoals sommige vertalingen eigengereid toevoegen. Paulus weet het uit eerste hand: “… zelf ontving ik van de Heer”. Inderdaad, het komt overeen met wat Matteüs, Marcus en, met name, Lucas daarover schrijven. Maar Paulus weet méér over de betekenis van het brood. Daarover had Jezus niet gesproken in de nacht dat hij werd overgeleverd, maar pas later toen hij zich vanuit de hemel aan Paulus openbaarde. Toen hij ooit zei “dit is mijn lichaam”, verwees dat in het verborgene naar het ene lichaam, de ekklesia. 1Kor.10:16,17 Aan Paulus heeft de Heer dit geopenbaard. In de nacht dat Jezus werd overgeleverd vierde hij het Pascha dat God exclusief aan Israël had gegeven. Ex.12:48 Dat feest vierde men in Korinthe uiteraard niet, maar tijdens hun maaltijden dachten zij wel terug aan dat ene Pascha waarin Jezus had gezegd: dit is mijn lichaam … 265
Page 248
1 Korinthe 11:25 – de beker Op dezelfde wijze ook de drinkbeker na de avondmaaltijd, terwijl hij zei: deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit zo vaak als jullie die zouden drinken, tot mijn gedachtenis. Zouden we alleen de verslagen van Matteüs, Marcus en Lucas hebben over ‘het laatste avondmaal’, dan leerden we daaruit dat Jezus een nadere instructie gaf over de Paschaviering. Maar doordat de Heer later persoonlijk Paulus heeft geïnformeerd, verdiept dat ook de betekenis van onze gezamenlijke maaltijden! Ook voor ons hebben brood en de wijn een bijzondere waarde. Als gelovigen die deel uitmaken van “het ene Lichaam” vieren we geen Pascha. We onderhouden ook geen verplichte maaltijden of rituelen. Maar telkens wanneer we bij elkaar komen om te eten en te drinken, mag het brood ons bepalen bij het ene lichaam waartoe we behoren. Net zoals de wijn die we drinken ons bepaalt bij “het bloed van Christus”. 1Kor.10:16 Want zoals wijn uit een donkere kelder komt als geestrijk vocht, zo denken we aan hem die het graf verliet als “levendmakende geest”. 1Kor.15:45 De beker symboliseert de overwinning op de dood. Het is een embleem van de geest van “het nieuwe verbond”. Daarom zeggen we: op het Leven! 266 1 Korinthe 11:26 – de dood van de Heer Want zo vaak als jullie dit brood eten en de drinkbeker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer, totdat Hij zou komen. Samenkomen om met elkaar als ekklesia maaltijd te houden is meer dan alleen een maaltijd. Het is een verkondiging. Want het brood spreekt van “het lichaam van Christus”, waarover Paulus zoveel te melden heeft. En de beker waaruit gedronken wordt spreekt van overwinning. Brood en beker zijn typen en er gaat een geweldige sprake vanuit. De christenheid heeft van deze Heer-lijke maaltijd een ritueel gemaakt. De karigheid van één stukje brood en één slokje druivensap is daarvoor illustratief. Dat geldt ook voor de dodelijke ernst waarmee men gewoonlijk aanzit. Voeg daar de strijdvragen aan toe over wie er mogen aanzitten en wie niet, wie het mogen ‘bedienen’, de frequentie, enzovoort. Moet dat alles een viering heten? Brood en beker verkondigen de dood van de Heer, maar het is geen begrafenismaaltijd. Want de dood die we verkondigen is overwonnen! De steen is afgewenteld! De beker verkondigt deze overwinning en de wijn spreekt van het Leven dat voortkomt uit zijn dood. Wanneer we deze sprake verstaan wordt elke maaltijd als ekklesia een feest rond een levende Heer. Totdat hij terugkomt! 267
Page 250
1 Korinthe 11:27,28 – onwaardig eten Wie dus op onwaardige wijze het brood zou eten of de drinkbeker van de Heer zou drinken, zal schuldig zijn aan het lichaam en het bloed van de Heer. Maar laat men zichzelf toetsen en zó van het brood eten en van de drinkbeker drinken. Wanneer we dit vers gewoon in haar verband laten staan, dan is de betekenis van het woord “onwaardig” volstrekt helder. Het heeft te maken met de wijze waarop men in Korinthe aan de maaltijd deelnam. Dat was niet “Heer-lijk” maar schande-lijk. Of hoe zou men het anders moeten noemen wanneer de één hongerig aanzit terwijl de ander zich aan het bezatten is? In de loop van de kerkgeschiedenis heeft men aan dit vers een heel andere draai gegeven. De maaltijd kreeg het karakter van een ‘sacrament’ waarbij slechts een karig stukje brood en een klein slokje druivensap was overgebleven. Het “onwaardige” kon niet langer slaan op de wijze waarop men at of dronk, maar werd betrokken op de vraag of men wel ‘verdienstelijk’ genoeg was. Om deel te nemen aan het sacrament werd men terug geworpen op zichzelf om te onderzoeken of men wel ‘goed’ genoeg was. Voorwaarde-lijk en vrese-lijk … in plaats van “Heer-lijk”. 268 1 Korinthe 11:29 – het lichaam onderscheiden Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. De viering van de onderlinge maaltijd in Korinthe was een schaamteloze vertoning. Dat was een symptoom terwijl de oorzaak was dat men ‘het lichaam niet onderscheidde’. Wat bedoelde Paulus daarmee? Hij had hen overgeleverd dat het ene brood verwijst naar het ene lichaam dat gelovigen tezamen vormen. 1Kor.10:16 In Korinthe staarde men zich blind op het eten en drinken zonder die betekenis ervan te verstaan. De geestelijke betekenis van brood en beker is trouwens vandaag nog steeds onbekend. In de kerkelijke praktijk fixeert men zich op het uiterlijke (een ritueel) en op ‘de oude mens’. ‘Ben ik wel waardig om deel te nemen?’. Van zo’n vraag wordt geen mens blij … Is dat eigenlijk ook geen “onwaardig eten”? Zouden we ons bij een feestmaal niet verheugen?! Een feestmaal vanwege de overwinning op de dood en het nieuwe leven in Christus? Het heet toch niet voor niets “de beker van de zegening“?! Het lichaam onderscheiden is veel meer dan een intellectueel inzicht. Het betekent triomf, vreugde en eenheid. Dit onderscheidingsvermogen vormt een bron van kracht. Het was dit vitaliserende elixer dat de Korintiërs waren kwijt geraakt … 269
Page 252
1 Korinthe 11:29,30 – het beste medicijn! Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er onder jullie velen zwak en ziekelijk en (ont)slapen er aanzienlijk veel. Paulus ziet een directe relatie tussen de zwakke conditie van de gelovigen in Korinthe en hun ‘niet onderscheiden van het lichaam’. Velen in de Korinthische gemeenschap waren zwak of ziekelijk en het aantal mensen dat ontsliep was opvallend hoog. Het verband dat Paulus legt tussen ontbrekend geestelijk inzicht en fysieke conditie, ligt gevoelig. Men mag de stelling uiteraard ook niet omkeren: zwak, ziekelijk (of nog erger), is geen bewijs van een gebrekkig geestelijk onderscheidingsvermogen. Maar toch … dit voorbehoud laat onverlet dat van geestelijk inzicht en uitzicht, een helende werking uitgaat. Zo zegt Spreuken 17:22: “Een vrolijk hart bevordert de genezing, maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren”. Zeker, een vrolijk hart is geen garantie voor een gezond gestel. Zoals een verslagen geest ook niet noodzakelijk ziek maakt. Maar toch, “een goed bericht verkwikt het gebeente”. Spr.15:30 Zou dat dan zeker niet gelden voor het Goede Bericht?! En van de betekenis van brood en beker? Er bestaat geen beter medicijn! De Korintiërs waren dat tot hun eigen schade vergeten … 270 1 Korinthe 11:31,32 – gedisciplineerd worden Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden we niet worden geoordeeld. Maar wanneer we geoordeeld worden, worden we gedisciplineerd door de Heer, opdat we niet samen met de wereld veroordeeld zouden worden. Dat er onder de Korinthische gelovigen een aanzienlijk aantal zieken, zwakken en ontslapenen waren, wijt Paulus aan hun geestelijke conditie. Positief geformuleerd heeft ‘het onderscheiden van het lichaam’, oftewel het verstaan van waar ‘brood en beker’ van spreken, een helende, vitaliserende werking. Negatief geformuleerd echter, betekent het ontbreken van dit onderscheidingsvermogen, dat men dit helende effect moet ontberen. Ziedaar de situatie in Korinthe. De geestelijke ‘vitamine’ ontbrak en vandaar hun belabberde conditie. Zou men dit gebrek zelf hebben onderkend, dan had de Heer niet disciplinair hoeven ingrijpen. Maar toch, hoe verdrietig de situatie in Korinthe ook is, Paulus legt het positief uit. Want het feit dat de Heer ons disciplineert, houdt in dat Hij ons leert en corrigeert. Maar ook door schade en schande heen, wijzer maakt. Dat is een groot verschil met de wereld die, in eerste instantie, slechts veroordeling wacht. Hoewel ook dat gelukkig niet het laatste woord zal hebben. Maar vandaag bemoeit de Heer zich actief met ons die geloven en voedt Hij ons op. In alle omstandigheden. 271
Page 256
1 Korinthe 12:1,2 – geestdrijverij Omtrent de geestelijke uitingen nu broeders, wil ik niet dat jullie onwetend zijn. Jullie weten dat toen jullie natiën waren, naar de stomme afgoden werden weggeleid, waarheen jullie ook maar geleid werden. Hier vangt Paulus een nieuw onderwerp aan. Kennelijk één waarover hij ook was aangeschreven. 1Kor.7:1 Ongetwijfeld had hij onderwijs gegeven over de manifestaties van de geest, maar niet alles was even helder. Een leemte waarin Paulus nu hoopt te voorzien. Hij roept bij de Korintiërs de tijd in herinnering dat zij nog geen ‘ekklesia’ (uitroepsel) waren, maar enkel tot de natiën behoorden. Dat was de tijd dat zij de ene GOD nog niet kenden, Die in de Schriften spreekt. Toen waren ze weliswaar religieus maar ondanks de noemer van ‘God’ werden ze slechts van Hem afgeleid. Vandaar dus met recht ‘afgoden’. Nietszeggend en stom. Hun religie werd gekenmerkt door geestdrijverij. Nog steeds een beproefde methode. Mensen worden in een ontvankelijke stemming gebracht door meeslepende muziek of monotoon gedreun. Al of niet aangevuld door andere zintuiglijke indrukken, zoals lichteffecten. En door suggestieve boodschappen. Met het doel om het kritisch denken uit te schakelen. Ook in tal van christelijke bijeenkomsten wordt zo’n sfeer gecreëerd. Maar Gods geest werkt niet zo … 275 1 Korinthe 12:3 – Jezus is Heer! Daarom maak ik jullie bekend, dat niemand in geest van God sprekende zegt: anathema Jezus! En niemand kan zeggen: Heer Jezus!, tenzij in heilige geest. Met wat Paulus hier zegt, geeft hij zijn lezers een lakmoesproef. Welke plaats neemt Jezus in, in de geestelijke uiting? Anathema (Grieks) is een banvloek. Vervloekt men Jezus, in het extreemste geval, dan is dat uiteraard niet Gods geest. Alleen in en door Gods geest kan men erkennen, de eer die God aan Jezus gaf door hem uitermate te verhogen. Ook in Romeinen 10:9 is de belijdenis van Jezus als Heer, de toetssteen. “Want indien je met de mond belijdt dat Jezus Heer is, en gelooft in je hart, dat God hem opwekte uit de doden, zul je gered worden …”. Let op: Jezus is Heer, juist omdat God hem uit de doden heeft opgewekt. Jezus stond dus niet op omdat hijzelf God was. Dan zou hij geen ander nodig hebben. Jezus was dood, maar God wekte hem op, en maakte hem tot Heer! Hand.2:36 Uiteindelijk zal elk schepsel komen tot deze belijdenis dat Jezus Heer is. Elke tong zal het belijden. Fil.2:9-11 Dat is geen menselijke prestatie maar Gods geest die dat inwerkt. Tot eer van God, de Vader! Van binnenuit! 276
Page 258
1 Korinthe 12:4 – genade-effecten Nu is er verscheidenheid van genade-effecten, maar het is dezelfde geest. Het is Gods geest die brengt tot de belijdenis “Jezus is Heer”. 1Kor.12:3 Maar behalve deze universele belijdenis, brengt diezelfde geest ook een verscheidenheid met zich mee. Paulus spreekt van verscheidenheid van genade-effecten. In het Grieks liggen aan ‘genade-effecten’, onze woorden ‘charisma’ en ‘charismatisch’ ten grondslag. Het wordt dikwijls vertaald met ‘genadegaven’. Het woord ‘charisma’ is opgebouwd uit ‘charis’ en de uitgang ‘-ma’. ‘Charis’, dat is genade: vreugde om niet. In het dagelijkse Grieks kon het de aanduiding zijn van bijvoorbeeld een mooie zonsondergang, een goed glas wijn, een vreugdevol samenzijn als familie. Alles wat ons gratis en voor niets blij maakt. De uitgang ‘-ma’ verwijst naar het effect van iets, de uitwerking. Waar God ons door het Evangelie blij maakt, daar werkt diezelfde genade een verscheidenheid aan effecten uit. We zijn immers verschillende mensen met een verscheidenheid aan capaciteiten. Lucht die in een trompet wordt geblazen veroorzaakt een heel ander geluid dan diezelfde lucht die in een fluit of trombone of saxofoon wordt geblazen. Dezelfde lucht, verschillende effecten. Het is één geest, maar een verscheidenheid van genade-effecten! 277 1 Korinthe 12:5,6 – verscheidenheid en toch dezelfde … En er is verscheidenheid van bedieningen en het is dezelfde Heer. En er is verscheidenheid van inwerkingen, maar het is dezelfde God, Die alles in allen inwerkt. Sleutelwoorden in deze verzen zijn “verscheidenheid” en “dezelfde”. Het is een verscheidenheid van genade-effecten maar dezelfde geest van God. 1Kor.12:4 Er is ook een verscheidenheid aan bedieningen. Een ‘bediening’ (Grieks: diakonia) is een dienst (> konia) die door (> dia) een iemand wordt uitgeoefend. Dat is heel breed in zijn toepassingen en vandaar ook dat Paulus spreekt van verscheidenheid. Maar hoe groot deze verscheidenheid ook moge zijn, in de ekklesia is er één Heer die daarover gaat. Ef.4:12 Want alleen Hij is het Hoofd die alles organisch stuurt en regelt. De bedieningen vallen onder zijn gezag en niet die van een organisatie. Naast de verscheidenheid van genade-effecten en bedieningen, is er ook verscheidenheid van inwerkingen (Grieks: en-ergema). Ons woord ‘energie’ is hiervan afgeleid dat duidt op een kracht die ergens (of in iemand) inwerkt. Denk aan elektriciteit die een lamp laat branden of een ventilator doet blazen. Er is een enorme verscheidenheid aan inwerkingen. Dat geldt ook voor “het lichaam”, de ekklesia. En tegelijkertijd is het dezelfde God, Die in alles, maar ook in allen, inwerkt. 278
Page 260
1 Korinthe 12:7,8 – nuttig Aan een ieder nu wordt de manifestatie van de geest gegeven, met het oog op wat nuttig is. Want aan de één wordt door de geest een woord van wijsheid gegeven en aan een ander een woord van kennis, naar dezelfde geest. De ene geest van God manifesteert zich in een verscheidenheid aan genade-effecten, bedieningen en inwerkingen. Dat doet hij aan ieder lid van de ekklesia. Ook door meerdere genade-effecten, bedieningen en inwerkingen. Eventueel meer, maar nooit minder. Want aan ieder wordt toebedeeld. De manifestatie van Gods geest heeft altijd als achterliggend oogmerk het nut voor anderen. Zoals Paulus al eerder benadrukte, 1Kor.6:12 en dit nut ook nader omschreef. 1Kor.10:23 Nuttig is wat de ander opbouwt. Zó manifesteert Gods geest zich en daaraan herkennen we ook degenen die zich door die geest laten leiden. De eerste twee voorbeelden die Paulus geeft van “wat nuttig is”, zijn een woord van wijsheid en een woord van kennis. Vergeet niet dat in de tijd dat Paulus deze brief schreef, Gods Woord nog niet gecompleteerd was. Kol.1:25 ‘biblia’, Gods bibliotheek, was nog volop gaande. Veel wijsheid en kennis moest nog worden geopenbaard en vastgelegd. Allemaal werk van Gods geest! 279 De vorming van de 1 Korinthe 12:9 – geloof en genezingen Aan een heel ander geloof, in dezelfde geest en [weer] een ander genade-effecten van genezingen, in dezelfde geest. Nog steeds is Paulus bezig te beschrijven hoe door en in Gods geest een verscheidenheid van genade-effecten, bedieningen en inwerkingen wordt gegeven. Een woord van wijsheid of kennis aan de één, 1Kor.12:8 en aan een andersoortig iemand geloof. Waarbij het hier niet gaat over het geloof dat allen in de ekklesia delen, maar over een bijzonder geloof. Bijvoorbeeld vertrouwen in een specifieke uitkomst. Zoiets heeft een mens niet van zichzelf, wat trouwens ook van geloof in het algemeen geldt. Het is Gods geest die overtuigt en vertrouwen wekt. Gods geest geeft geloof maar bewerkt ook genezingen als gevolg van ‘genade-effecten’. Geloof en genade-effecten hebben een buitengewoon heilzame invloed op de gezondheid. Wie leeft vanuit genade kent vrede, is blij en heeft een optimistische levenshouding. Zo’n houding werkt geneeskrachtig bij tal van aandoeningen. Iedere dokter kan dat bevestigen. Paulus heeft het hier niet per se over de gave om een ander te genezen, maar over charisma’s die zieken ontvangen waardoor zij genezen. Zeker niet bij iedereen heeft genade dat effect. Het kan ook niet geclaimd worden. Maar niettemin, zulke genezingen bestaan! 280
Page 262
1 Korinthe 12:10 – tijdelijke geestelijke uitingen Aan een ander inwerkingen van krachten, aan een ander weer profetie, aan een ander weer onderscheidingen van geesten, aan een heel ander soorten van talen, weer een ander vertaling van talen. Een scala van geestelijke uitingen passeert in deze verzen. Hier schrijft Paulus over “inwerkingen van krachten”: een verzamelnaam voor zowel de genezingen uit het voorgaande vers, alsook de profetie, onderscheidingen van geesten en ‘talen’ in dit vers. In al die gevallen gaat het om (min of meer) ‘paranormale’ vermogens. Hetzij het uitspreken van een Goddelijke boodschap (profetie), of het in staat zijn om een Goddelijke boodschap te onderscheiden van een nietGoddelijke boodschap. Het spreken in vreemde talen die men niet geleerd heeft. Of het kunnen vertolken van die talen. De geestelijke uitingen waar hier sprake van is, houden voornamelijk verband met de ‘kinderlijke fase’ waarin de ekklesia in die dagen nog verkeerde. In hoofdstuk 13 zal Paulus uitleggen dat profetieën eenmaal zullen hebben afgedaan en ook ‘de talen’ verstommen. 1Kor.13:10 Wanneer de ekklesia eenmaal als een volwassen man zal zijn, zullen deze uitingen niet langer nodig zijn. Het fragmentarische kennen zal plaats hebben gemaakt voor een volledig kennen. Met een gecompleteerd Woord van God, zwart op wit vastgelegd in de Schriften! 281 1 Korinthe 12:11,12 – zoals Hij bedoelt Al deze dingen nu werkt één en dezelfde geest die aan een ieder het eigene toedeelt zoals Hij bedoelt. Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, maar al de leden van het lichaam, hoeveel ook, één lichaam zijn, zo ook de Christus. Elk van de uitingen en vermogens die zojuist door Paulus zijn opgesomd, worden toebedeeld vanuit één bron. Hoe verschillend die uitingen ook zijn en hoe verschillend ook de mensen zijn aan wie ze worden toebedeeld, het is één en dezelfde geest van God. Hij deelt aan ieder het eigene toe. Dat wil zeggen: een ieder ontvangt speciaal het bijpassende. Uitingen die Gods geest werkt sluiten gewoonlijk ook aan bij iemands natuurlijke vermogens en talenten. In alles wat Gods geest aan een gelovige doet toekomen, werkt Hij “zoals Hij bedoelt”. Aan iedere gelovige is een specifieke plaats toebedeeld met het oog op een bepaalde functie. Zo werkt dat immers in een lichaam ook. Juist omdat het één lichaam is, hebben alle afzonderlijke leden een onderscheiden functie. Waarbij de één aanvult wat bij de ander ontbreekt. Gelukkig hoeven de leden van het lichaam dat zelf niet te organiseren. Dat wordt gedaan. Alles vanuit het Hoofd … 282
Page 264
1 Korinthe 12:12 – het lichaam, de Christus! Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, maar al de leden van het lichaam, hoeveel ook, één lichaam zijn, zo ook de Christus. In dit gedeelte zet Paulus uiteen hoe de ekklesia als een lichaam is: ze vormt met haar vele leden een onlosmakelijk eenheid. Paulus’ vergelijking is helder maar de wijze waarop hij bovenstaande statement maakt, is ronduit verrassend. Want de niets vermoedende lezer zou hebben verwacht dat de vergelijking met het lichaam zou eindigen met: zo ook de ekklesia. Maar zo eindigt het niet, want er staat: zo ook de Christus! Het verrassende is dat Paulus midden in zijn onderwijs over de verscheidenheid binnen de ene ekklesia, de schijnwerpers volop zet op de identiteit van de ekklesia. De ekklesia dat is de Christus. Ze is zijn lichaam. Zelfs in de Efeze-brief gaat Paulus niet zover in zijn formuleringen als hier, door de ekklesia de Christus te noemen. In de kiem lag die vereenzelviging van de ekklesia met Christus al besloten in Paulus’ roeping. Want hij vervolgde de ekklesia van God, maar wat zei de stem uit de hemel tegen hem? “Saul, Saul, wat vervolg je mij?”. Zie daar: de Christus, dat is de ekklesia! 283 1 Korinthe 12:13 – één doop – in géést Want ook in één geest worden wij allen tot in één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen wordt ons één geest te drinken gegeven. Deel krijgen aan het ene lichaam, “de Christus”, 1Kor.12:12 vindt niet plaats middels mensenhanden. Het is niet zichtbaar of tastbaar. De doop waarvan hier sprake is, is die “in één geest“. Ooit was het Johannes die in de Jordaan het volk Israël doopte en bij herhaling benadrukte dat hij in water doopte, maar dat degene die na hem zou komen, zou dopen in geest. Mat.3:11; Luc.3:16 De doop van Johannes is een doop in water, de doop van Christus is een doop in geest. Dát is de ware christelijke doop! Allen die drinken van de ene geest van God, oftewel van het levende water (lees: van de woorden Gods), die worden toegevoegd aan de ekklesia. Deel uitmaken van dit lichaam is geen zaak van menselijke administratie. En geen commissie van mensen gaat daar over. Afkomst speelt daarin geen rol en iemands maatschappelijke positie heeft er ook maar iets mee te maken. Ook staat het volkomen los van godsdienstige plichtplegingen. Het criterium is puur geestelijk: drink je van de levende woorden Gods? 284
Page 266
1 Korinthe 12:14-17 – alles is uniek Want ook het lichaam is niet één lid maar vele. Indien de voet zou zeggen: aangezien ik geen hand ben, maak ik geen deel uit van het lichaam; maakt hij daarom geen deel uit van het lichaam? En indien het oor zou zeggen: omdat ik geen oog ben, maak ik geen deel uit van het lichaam; maakt het daarom geen deel uit van het lichaam? Indien het lichaam geheel oog was, waar is het gehoor? Indien het geheel gehoor was, waar is de reuk? Met een paar retorische vragen maakt Paulus zijn punt helder dat ook in een menselijk lichaam, eenheid slechts bestaat bij de gratie van diversiteit. Zou er enkel een hand of een voet of een oor of een oog zijn, dan is dat niet eens een lichaam. Daar komt bij dat waarde van de één niet kan worden beoordeeld op basis van de kwaliteiten van de ander. Een oog is niet minder vanwege het onvermogen om te horen of te ruiken. Een oog kan niet horen, maar hoeft dat ook niet. Want een oog is gemaakt om te zien, zoals een oor gemaakt om te horen. Enzovoort. Kortom, God geeft alle leden (en delen) een unieke kwaliteit. 285 1 Korinthe 12:18-21 – elkaar nodig Nu echter plaatste God de leden, elk één van hen, in het lichaam zoals Hij wil. Maar indien het alles één lid zou zijn, waar is het lichaam? Nu zijn er wel vele leden, maar één lichaam. En het oog kan niet zeggen tegen de hand: ik heb jou niet nodig. Of ook het hoofd tegen de voeten, ik heb jullie niet nodig. Het gezegde luidt: het geheel is altijd meer dan de som der onderdelen. Voeg een oog, een oor, een hand en een voet bij elkaar, dan levert dat nog geen lichaam op. Een lichaam is een verzameling van leden en functies, die tezamen een eenheid vormen. En elkaar aanvullen. De ‘organisatie’ van een lichaam is zo mega complex dat alleen God dat kan maken. Maar zoals Hij dat regisseert in uw en mijn lichaam, zó regisseert Hij dat ook in de ekklesia, het lichaam van Christus. God plaatst elk één in dat lichaam, precies waar Hij het wil. Het lichaam van Christus is geen los zand of een optelsom van individuen. Nee, ze vormt een lichaam en een netwerk. Waarbij we elkaar (wederzijds) nodig hebben. God plaatst in het lichaam en wij mogen onze plaats daar innemen! 286
Page 268
1 Korinthe 12:22,23 – zwak en schaamte? Integendeel, veeleer zijn de leden van het lichaam die zwakker schijnen, noodzakelijk. En de leden van het lichaam waarvan we menen dat ze minder in eer zijn, omkleden we des te meer. En onze schaamte wordt met des te meer respect behandeld. Schijn bedriegt. De zwakste of kwetsbaarste leden van ons lichaam behoren tot de meest noodzakelijke. Denk bijvoorbeeld aan de longen, het hart en de ingewanden die niet alleen onopgemerkt, maar ook uiterst gevoelig en zacht zijn. Zelfs geen seconde kunnen we er buiten! Zouden kwetsbare leden in het lichaam van Christus dan niet noodzakelijk zijn en gemist kunnen worden?. Wat voor zwakke lichaamsdelen geldt, geldt ook voor de delen die we associëren met schaamte. Is het niet zo dat we juist die bekleden? We lopen er niet ‘mee te koop’ en willen uit gêne er niet mee gezien worden. Tegelijk zijn het ook de lichaamsdelen waar we de meeste achting voor hebben. Het is niet voor niets dat we onze schaamdelen juist ook onze edele delen noemen. De les uit het bovenstaande ligt voor het oprapen. Zwakke leden in de ekklesia zijn uiterst noodzakelijk en leden waar we ons voor generen, verdienen des te meer respect! 287 1 Korinthe 12:24,25 – geen scheuring En onze schaamte wordt met des te meer respect behandeld. Onze respectabele leden hebben dat niet nodig. Maar God voegt het lichaam samen en geeft des te meer eer aan hetgeen tekort heeft, opdat er geen scheuring in het lichaam zou zijn, maar dat de leden ten behoeve van elkaar, gelijke zorg zouden dragen. Onze schaamdelen beschermen en bekleden we netjes. Die behandeling geven we ze omdat we weten dat ze in werkelijkheid onze edele delen zijn. Ons hoofd en onze handen zijn van een heel andere categorie. Ze worden door iedereen gezien en hebben doorgaans geen bijzondere bescherming nodig. Hoe verschillend de leden ook zijn, ze maken allen deel uit van één lichaam. God voegt het samen zodat er geen scheuring (Grieks: schisma, zie 1 Korinthe 1:10; 11:18) zou zijn. Paulus gebruikt dit woord met opzet omdat onder de Korintiërs juist scheuringen dreigden te ontstaan. Armen en behoeftigen werden achtergesteld, 1Kor.11:22 in aanzien in de wereld waren, op een voetstuk werden gezet. 1Kor.4:10 Paulus zelf had te lijden onder die houding, omdat volgens de Korintiërs, zijn performance als spreker onder deed voor die van anderen. 2Kor.10:10 “Eén lichaam” zijn betekent in de praktijk: alle leden zijn nodig en waardevol. 288 terwijl degenen die
Page 270
1 Korinthe 12:26 – sympathiseren En als één lid lijdt, sympathiseren alle leden. En als één lid wordt verheerlijkt, verheugen alle leden zich tezamen. De beleving van bij elkaar horen onder mensen, noemen we solidariteit. Meestal is het zo dat hoe kleiner de kring is, des te intenser we de band beleven. Denk aan een gezin of een familie of een kleine dorpsgemeenschap waar de verbondenheid doorgaans veel sterker is dan in een grote stad. De ekklesia zoals Paulus deze beschrijft, vormt een lichaam en daarmee een onverbrekelijke eenheid. Saamhorigheid (> samen horen) vloeit daaruit voort. Elkaar opzoeken, begaan zijn met elkaars lot hoort daarbij. Als één lid lijdt, lijden de anderen mee. Pijn die een geliefde voelt (bijvoorbeeld een kind), kan soms zelfs nog pijnlijker zijn dan de pijn voor de persoon zelf! Paulus gebruikt hier een woord waar ons werkwoord ‘sympathiseren’ vanaf geleid is. Dat is opgebouwd uit de elementen ‘sym’ (= samen) en ‘pathos’. ‘Pathos’ herkennen we in ons woord ‘passie’ wat de betekenis heeft van ‘lijden’ (> passiebloem, passion) maar ook van ‘emotie’ en ‘hartstocht’. Iets met passie doen, gepassioneerd. De saamhorigheid waar Paulus het over heeft is een ‘samen-passie’. Samen lijden maar ook samen de vreugde beleven! Omdat we één lichaam zijn. 289 1 Korinthe 12:27 – holistisch Jullie nu zijn lichaam van Christus en afzonderlijk leden. Alles wat Paulus in dit betoog naar voren brengt is een toelichting op wat het betekent ‘één lichaam’ te zijn. Afzonderlijk gezien, dat wil zeggen: per deel beschouwd, zijn het allemaal verschillende leden. Even terzijde: in het Nederlands is ‘delen’ een anagram van ‘leden’ (del > led). Kijken we echter op afstand, dan zien we geen afzonderlijke leden meer, maar één lichaam. Een lichaam is geen verzameling losse onderdelen. Om het functioneren van een lichaamsdeel te begrijpen, dient men er holistisch naar te kijken. Niet als los onderdeel maar als deel uitmakend van één geheel. Een specialist kijkt naar een afzonderlijk deel, maar voor een wijze beoordeling is die benadering te beperkt en kortzichtig. Je hebt overzicht nodig om de samenhang van alles te zien. Als dit alles al waar is voor een willekeurig lichaam op aarde, hoeveel te meer is dat dan ook niet van toepassing op het “lichaam van Christus”, de ekklesia? Letterlijk en figuurlijk op een nog veel hoger niveau! Dat lichaam dat Paulus in vers 12 “de Christus” noemde. Als geheel is het bestemd tot de hoogste positie in het heelal. Dat perspectief geeft waarde aan elk afzonderlijk lid! 290
Page 272
1 Korinthe 12:28 – de eersten in de ekklesia En deze plaatste God in de ekklesia, eerst: apostelen. Ten tweede profeten. Ten derde leraren. Geen enkel lid van de ekklesia is overbodig. Niettemin is er ook een rangorde. De eerste leden die God in de ekklesia heeft geplaatst zijn de apostelen. Toen Christus verrees uit het graf is hij door “al de apostelen” gezien, 1Kor.15:7 en als “laatste van allen” ook door Paulus. 1Kor.15:8 Zij allen hebben van Godswege een primaire rol in de ekklesia toebedeeld gekregen. Want het getuigenis begon bij hen. In Efeze 2:20 schrijft Paulus over de ekklesia als huis dat gebouwd is op “het fundament van de apostelen en de profeten”. Het fundament zelf is Jezus Christus. 1Kor.3:11 Zijn opstanding uit de doden is de solide grondslag van alles. Maar dit fundament is gelegd (lees: gepredikt) door de apostelen, dat wil zeggen: degenen die daartoe hoogst persoonlijk werden afgevaardigd. En verder is het fundament gelegd door anderen via wie God Zijn Woord rechtstreeks heeft gesproken. Profeten dus. Denk aan mannen die niet tot de apostelen gerekend kunnen worden, zoals Marcus of Lucas, maar wel het Woord van God te boek hebben gesteld. Op dit “fundament van de apostelen en profeten” is elk gezond onderwijs gebaseerd. Zie daar de leraren! 291 1 Korinthe 12:28 – diversiteit En deze plaatste God in de ekklesia, eerst: apostelen. Ten tweede profeten. Ten derde leraren. Daarna krachten, daarna genade-effecten van gezondmakingen, ondersteuningen, besturen, soorten van talen. In de eerste drie bedieningen die Paulus noemt ligt een rangorde besloten. Eerst apostelen, ten tweede profeten en ten derde leraren. De eerste twee worden genoemd omdat ze het fundament hebben gelegd van de ekklesia. Ef.2:20 De leraren hebben weliswaar niet het fundament gelegd, maar zij bouwen daar in hun onderwijs wel op voort. De dingen die Paulus vervolgens noemt krijgen geen rangtelwoord mee. Want de volgorde daarin doet niet ter zake. De “krachten” die Paulus noemt, worden dikwijls in één adem genoemd met “wonderen en tekenen”. In de tijd van ‘de Handelingen’, waarin het getuigenis tot Israël als volk nog klonk, maakten demonstratieve “krachten” vast onderdeel uit van de prediking. Dat geldt ook voor de “talen” die Paulus noemt. Ook die waren een teken met het oog op het volk Israël. 1Kor.14:21 De genade-effecten van gezondmakingen kwamen al eerder voorbij. 1Kor.12:9 Ook het vermogen om allerlei vormen van ondersteuning te bieden, of in diverse situaties sturing te geven, zijn even zovele voorbeelden van ‘charisma’. In al haar diversiteit zijn dat effecten of uitwerkingen van genade. 292
Page 276
1 Korinthe 13:1 – wanklanken Indien ik in de talen van de mensen zou spreken en die van de engelen, maar ik heb de liefde niet, ik ben weergalmend koper geworden of een schel klinkende cimbaal. 1 Korinthe 13 is één van de bekendste hoofdstukken in de Bijbel vanwege de lofzang op de liefde. Maar het verband waarin het staat, tussen de hoofdstukken 12 en 14 in, wordt gewoonlijk over het hoofd gezien. Alsof de lofzang op zichzelf zou staan. Wat Paulus in dit hoofdstuk doet is de overtreffende weg wijzen waarover hij sprak in 1 Korinthe 12:31. Uitingen en gaven, zoals het spreken in nooit geleerde talen, werden in Korinthe schromelijk overgewaardeerd. Maar Paulus zal laten zien dat deze ‘talen’ slechts een voorbijgaand verschijnsel zijn, 1Kor.13:8 contrasteren met wat wél blijvend is. 1Kor.13:13 om het vervolgens te Het spreken in (nooit geleerde) talen was in de dagen dat Paulus deze brief schreef, een Goddelijke gave. Het ging daarbij altijd om werkelijk bestaande talen. Hand.2:11 Kennelijk claimde men in Korinthe ook te kunnen spreken in de talen van engelen. Paulus laat dat in het midden, maar stelt wel dat dit zonder de liefde, niet meer dan een instrumentale wanklank zou zijn. Zonder de onvoorwaardelijke liefde van God is elk spreken een valse dissonant! 297 1 Korinthe 13:2 – maar de liefde niet zou hebben … En indien ik profetie zou hebben, en ik al de geheimen en al de kennis zou weten, en indien ik al het geloof zou hebben zodat ik bergen verplaats, maar de liefde niet zou hebben, dan ben ik niets. Kan het nog indrukwekkender? Stel, je zou de toekomst kunnen voorzeggen. En stel, je zou “al de geheimen” kennen. Bedenk daarbij dat er niemand in heel de Bijbel te vinden is, aan wie meer geheimen (verborgenheden) geopenbaard zijn, dan juist aan Paulus. Hij weet dus waarover hij hier schrijft. Maar hij trekt het nog breder door te speculeren dat men “al de kennis” zou bezitten van wat te weten is. En daarbij ook nog eens zo’n rotsvast geloof te hebben in Gods Woord, dat men in staat is bergen te verzetten. Tel dat alles eens bij elkaar op … Hoe groot de som daarvan ook is, het stelt niets voor zonder “de liefde”. Want alleen de liefde geeft aan alles inhoud en gewicht. Het woord voor liefde hier is ‘agapé’, dat is onvoorwaardelijke liefde. Liefde die onafhankelijk is van de reactie van de ander. Liefde die daarom nooit ophoudt! Dat is “de liefde Gods” die nooit laat varen het werk van Zijn handen! 298
Page 278
1 Korinthe 13:3 – liefde … of toch niet? En indien ik al mijn bezittingen uitdeelde in brokken voedsel, en indien ik mijn lichaam overlever opdat ik zou roemen, maar de liefde niet heb, het baat mij niets. In vers 1 sprak Paulus over uitzonderlijke talen kunnen spreken, in vers 2 over het uitzonderlijke dingen weten. In bovenstaand vers gaat het over uitzonderlijke opofferingsgezindheid. Waarbij Paulus in al deze gevallen vaststelt dat al deze uitzonderlijke dingen, zonder de liefde niets te betekenen hebben. De voorbeelden in dit vers zijn misschien nog wel het moeilijkst te begrijpen, omdat het op het eerste gezicht juist ultieme voorbeelden lijken te zijn van wat liefde is. Want bewijst iemand die al zijn bezit verkoopt en als voedsel uitdeelt, geen liefde? Of kan iemand die zijn lichaam uitlevert zich niet beroemen op liefde? Paulus’ antwoord is: nee, zulke daden zijn geen noodzakelijke bewijzen van liefde. Of iets liefde (agapé) is wordt niet bepaald door de daad zelf, maar door het motief erachter. Een royale gift kan gedreven zijn door eigenbelang. Bijvoorbeeld om de aandacht op zichzelf te vestigen. En zelfs iemand die zich opoffert kan dat doen om zich een plaats in het hiernamaals te verwerven. Eigenbelang dus. Zulke motieven verraden juist onbekendheid met de liefde Gods … 299 1 Korinthe 13:4 – de liefde als Persoon … De liefde is geduldig, ze is geschikt … De beschrijving van de liefde in 1 Korinthe 13 is beroemd en wordt vaak geciteerd als een moreel appél op hoe de mens zich zou opstellen. Dat is jammer, want daarmee blijft de overtreffende weg die Paulus wil wijzen buiten het vizier. 1Kor.12:31 De beschrijving van de liefde dient niet om het menselijk potentieel aan te spreken, maar om te wijzen op Wie God is! De liefde wordt hier als persoon voorgesteld, puur omdat de liefde een Persoon is! “God is liefde”, lezen we in 1 Johannes 4:8 en 16. De liefde is geduldig of lank-moedig: God heeft de tijd en geeft daarom ook tijd en gelegenheid. En de God, Die liefde is, is ook ‘geschikt’, dat wil zeggen: aangenaam, deugdelijk en capabel. In Romeinen 2:4 worden beide eigenschappen (geduld en geschiktheid) ook genoemd als kenmerken van Gods liefde. Wanneer we in de liefde willen wandelen zoals Paulus hierover de loftrompet steekt, dan gaat het er niet om dat we ons beste beentje voorzetten om ons hoogstaand te gedragen. Want dan staat nog de mens in het middelpunt. Het gaat er eerst en vooral om GOD te leren kennen, Die liefde is. En om vanuit die Bron te leren leven! 300
Page 280
1 Korinthe 13:4 – ruimte geven De liefde is geduldig, ze is geschikt, die liefde is niet jaloers, de liefde schept niet op, ze is niet opgeblazen. De liefde die hier als persoon wordt voorgesteld is niemand minder dan God Zelf. Na het positief benoemen van de eerste twee eigenschappen (geduldig en geschikt) volgen acht eigenschappen van wat liefde niet is. Door het beschrijven van het contrast verwijst Paulus indirect naar eigenschappen die hij bij de Korintiërs aantrof en haaks staan op Wie God is. Het woord voor ‘jaloers’ hier, is afgeleid van een woord dat ‘kokend’ betekent. Niet vurig van geest maar van ‘vlees’. Van de Korintiërs lazen we eerder dat ze onderling jaloers waren en ruzie maakten. 1Kor.3:3 Dat is geen liefde. Liefde is evenmin ‘opschepperig’. Wie jaloers is misgunt wat een ander heeft. Wie opschepperig of pocherig is kijkt neer op wat een ander heeft. In beide eigenschappen klinkt een verachting door van de ander. Dat geldt ook voor ‘opgeblazen’ zijn, een eigenschap die Paulus meer dan eens opmerkte onder de Korintiërs. 1Kor.4:6,18,19; 5:2; 8:1 Wie opgeblazen is, wil zichzelf groter laten lijken dan de ander. God wijst aan een ieder een plaats toe en geeft daarmee ruimte. Dat is liefde: anderen de ruimte gunnen! 301 1 Korinthe 13:5 – zij zoekt zichzelf niet … Zij is niet schandelijk, ze zoekt zichzelf niet, ze wordt niet geprikkeld … Om iets te leren kennen, is contrast vaak het middel om dingen duidelijk te maken. Dat doet Paulus hier ook in zijn beschrijving van “de liefde”. Hij vertelt wat het is, maar vooral ook wat het niet is. Daarmee vaak refererend aan hoe het in de ekklesia te Korinthe er aan toeging. “Schandelijk” of ‘onfatsoenlijk’, hoort niet bij de liefde. Want wie Gods liefde kent, erkent de waarde en ook de waardigheid van de ander. En trouwens ook van zichzelf. En verder: “ze zoekt zichzelf niet”. Dat betekent geen verachting van de eigen persoonlijkheid, integendeel zelfs! “Zij zoekt zichzelf niet” – juist omdat ze zichzelf reeds gevonden heeft! Waar anders zou ik mezelf kunnen vinden dan in de liefde Gods?! In die liefde vind ik ware erkenning van de Schepper, Die ook mijn Redder is. Onvoorwaardelijk – agapé! Alleen vanuit die positie kan ik ook van harte gericht zijn op het belang van de ander. Liefde geeft de ander ruimte, zodat, ook wanneer de ander totaal niet aan mijn verwachtingen voldoet, me dat niet negatief prikkelt of bitter maakt. Want God gaat Zijn weg en die is de beste, altijd! 302
Page 282
1 Korinthe 13:5 – ze rekent het kwade niet … ze rekent het kwade niet … Deze woorden worden meestal uitgelegd vanuit de gedachte dat kwaad dat mij is aangedaan, ik de ander niet zou aanrekenen. En het is waar: die houding beschrijft de liefde Gods. Want toen de wereld Gods Zoon aan het hout spijkerde, rekende Hij hen deze misdaad niet toe. 2Kor.5:19 Integendeel, juist via deze route zou Hij de wereld het Leven geven dat aan het licht kwam, toen Christus werd opgewekt vanuit de doden. Zelfs de grootste vijandschap is niet opgewassen tegen zulke Liefde. Zó geeft God niet alleen Leven aan vijanden, maar maakt Hij hen ook van vijanden tot vrienden. Toch gaat het in 1 Korinthe 13:5 niet alleen over kwaad niet toerekenen. Het gaat verder: liefde rekent geen kwaad. Dat wil zeggen: ze veronderstelt in de ander geen kwaad. Noem het onnozel maar de liefde is niet wantrouwend en ze gaat niet op voorhand uit van kwalijke motieven. Doe ik dat wel, dan zegt dat meer over mijn instelling, dan over de ander. Deze houding en denkwijze betekent geen ontkenning van het kwade. Het betekent wel dat we vertrouwen in een goede GOD, Die alles onder controle heeft en ieder creatuur tot een goed einde brengt! 303 1 Korinthe 13:6 – onrechtvaardigheid versus waarheid Ze verheugt zich niet over de onrechtvaardigheid, maar ze verheugt zich om de waarheid. Zoals we al vaststelden, wordt de liefde hier voorgesteld als een persoon die zich bijvoorbeeld verheugt. Dat is meer dan een literair stijlfiguur, het verwijst naar God, Die liefde is. 1Joh.4:8,16 Dat God alles wat plaatsvindt een plaats geeft, betekent dat Hij daarmee een bedoeling heeft. Maar het betekent niet, dat alles wat gebeurt ‘dus’ Zijn wil zou zijn. Of dat Hij met alles blij zou zijn. God (Die liefde is), verheugt zich niet over onrechtvaardigheid. In dit vers staat dit tegenover waarheid waarin God Zich dus wel verheugt. Waarheid spreekt van kennis die onder bewijs gesteld kan worden. Onrechtvaardigheid daarentegen probeert dat tegen te houden. In Romeinen 1:18 schrijft Paulus over de mensen die “de waarheid in onrechtvaardigheid ten onder houden”. Het vereist moeite en energie om waarheid ten onder te houden. Zoals het ook moeite kost om een voetbal onder water te houden. De natuurlijke neiging van een voetbal, net als waarheid, is dat ze ‘boven water komt’. Door verdraaiing en tegen beter in (= onrechtvaardigheid), worden getuigen van de waarheid monddood gemaakt. Maar toch, al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel! 304
Page 284
1 Korinthe 13:7 – alomvattend! Alles houdt zij uit, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij. Met bovenstaande woorden sluit Paulus zijn opsomming af wat “de liefde” is. Ook hier helpt het ons te bedenken dat de voorstelling van de liefde als persoon, feitelijk verwijst naar God Zelf, Die immers liefde is. Hij houdt alles uit omdat Hij als geen ander gelooft in al wat Hij heeft gesproken. Hij weet dat al wat Hij belooft, ook ab-so-luut waar zal worden gemaakt. Daarom verduurt Hij ook al het lijden van de tegenwoordige tijd waarin Hij ook mee-lijdt. Dit vers spreekt van God en de vastheid van Zijn Woord en de kracht die dat geeft om uit te houden en te verduren. Let ook op het vier keer “alles”. Gods liefde is alomvattend en alles in Zijn Woord is geloofwaardig en hoopgevend. Deze liefde verleent kracht die alles kan doorstaan. Over Gods liefde denkt een mens per definitie altijd te klein. Want Gods liefde sluit niets en niemand uit. En er is ook geen omstandigheid zo moeilijk, of deze liefde voorziet in alles wat nodig is. Wat een overtreffende boodschap in een donkere wereld waarin zo’n gebrek is aan solide vertrouwen, hoop en kracht! 305 1 Korinthe 13:8 – de liefde vervalt nooit De liefde vervalt nooit … De liefde vergaat nooit en is daarom blijvend. 1Kor.13:13 ook God onvergankelijk is want ja, Hij is liefde. “De liefde” Zoals overtreft het Griekse woord ‘phileo’ dat duidt op ‘genegenheid’ en is gebaseerd op zekere aantrekkelijke eigenschappen. “De liefde” overtreft zeker ook ‘eros’ dat verwijst naar lichamelijke aantrekkingskracht. Vergelijk ons woord ‘erotiek’. Noch met ‘eros’, noch met ‘phileo’ is iets mis, maar in beide gevallen is deze aantrekkingskracht gebaseerd op eigenschappen van de ander. Ze is daarom ook voorwaardelijk en niet per definitie blijvend. Want verdwijnt de aantrekkelijkheid van de ander, dan is het ook gedaan met de ‘phileo’ of ‘eros’. “De liefde” hier is ‘agapé’. ‘Agapé’ is niet gebaseerd op aantrekkelijke eigenschappen van de ander en daarom ook onvoorwaardelijk. Het is “de liefde” van een vader of moeder voor hun kind. Ef.5:1 Hoe het kind er ook uit ziet en wat het ook doet, het is en blijft hun kind. Die band is onverbrekelijk. Ziedaar de liefde Gods die nimmer voorbijgaat en ook “nooit laat varen de werken van Zijn handen”. Waarom niet? Omdat het werk van Zijn handen is! Die liefde vervalt nooit, maar faalt ook nooit. Want die liefde bereikt altijd haar doel! 306
Page 286
1 Korinthe 13:8 – tijdelijke functies De liefde vervalt nooit. Maar profetieën: zij zullen teniet gedaan worden. Talen: zij zullen ophouden. Kennis: zij zal teniet gedaan worden. De lofzang op “de liefde” is geen willekeurige onderbreking in Paulus betoog. Feitelijk is dit het hoogtepunt in zijn argumentatie over profetieën en talen. Dat zien we vanaf dit vers onderbouwd. Paulus plaatst het “blijvende” (zie 1 Korinthe 13:13) tegenover de geestelijke uitingen die slechts tijdelijk zijn. Uitingen die teniet gedaan zullen worden of gewoon zullen ophouden of verstommen. Paulus bereidt de Korintiërs voor op deze aanstaande ontwikkeling. Met “profetieën” doelt Paulus hier op uitspraken van God en voorzeggingen (want dat betekent ‘profetie’ in het Grieks letterlijk) die gelovigen in die dagen doorgaven. 1Kor.12:10 Bij “talen” doelt hij op het vermogen om in een vreemde taal die men nooit had geleerd, te kunnen spreken over de grote daden van God. Hand.2:11 Met “kennis” doelt hij op directe openbaringen waarin God iets bekend maakt. 1Kor.12:8 Elk van deze geestelijke uitingen vervulden in hun tijd een belangrijke functie. Maar toch: ze hadden een ‘houdbaarheidsdatum’. Heeft God eenmaal alles bekend gemaakt wat Hij wilde bekendmaken, dan kan de fase van profetie, talen en kennis worden afgesloten. Als het bouwwerk klaar is, dan worden de steigers afgebroken. 307 1 Korinthe 13:9 – fragmentarisch Want deelsgewijs kennen wij en deelsgewijs profeteren wij. Het woord voor ‘deels’ gebruikte Paulus al eerder. Bijvoorbeeld als hij schrijft: “ten dele geloof ik dat”. 1Kor.11:18 De kennis en het profeteren van Godswege, dat in Paulus’ dagen werd doorgegeven, was stuksgewijs. Hier was iemand aan wie een bijzondere openbaring ten deel viel, en daar was een ander die profeteerde. De één gaf zijn of haar boodschap mondeling door, terwijl weer een ander zijn ‘stuk’ juist opschreef. Alles met elkaar waren het talloze mondelinge en schriftelijke fragmenten van Godsopenbaring, die over heel de wereld verspreid waren. Het was een fascinerende tijd omdat God rechtstreeks via vele gelovigen Zijn Woord bekendmaakte. Al was er natuurlijk ook kaf onder het koren van geestelijke uitingen die niet van God afkomstig waren. Vandaar dat Paulus de Tessalonikers aanspoorde: “veracht de profetieën niet, maar toetst alles …”. 1Tes.5:20,21 Hoe enerverend de tijd ook was waarin God Zich direct openbaarde, het was wel fragmentarisch. Zoals talloze puzzelstukjes die overal verspreid liggen. Dat kan uiteraard niet de beoogde eindsituatie zijn want de puzzelstukjes horen bij elkaar. Zodat alle fragmenten, perfect passend, één totaalbeeld geven. Daar was in Paulus’ dagen het wachten op. En die tijd zou binnenkort aanbreken …! 308
Page 288
1 Korinthe 13:10 – de volwassenheid Maar wanneer de volwassenheid zou komen, dan zal het deelsgewijze teniet gedaan worden. Het woord voor ‘volwassenheid’ hier (Grieks: teleios) betekent letterlijk ‘beëindigd’. Het duidt op iets dat ‘af’ of ‘gaaf’ is, bijvoorbeeld een offerdier. Of iets dat ‘af’ is qua ontwikkeling. In deze brief komt het woord nog 2x voor, 1Kor.2:6; 14:20 van hoofdstuk 13 staat “de volwassenheid” tegenover de kinderlijke fase. 1Kor.13:11 Hier in vers 10 wordt “de volwassenheid” in contrast gebracht met “het deelsgewijze”. In de dagen dat deze brief werd geschreven was Gods openbaring nog stuksgewijs. Maar die fragmentarische fase zou overgaan in “de volwassenheid”. Waarmee Paulus ook zegt dat de tijd van “de volwassenheid” nog steeds niet was aangebroken. Zou die tijd eenmaal aanbreken dan zouden de uitingen van ‘profeteren’, de ‘talen’ en de ‘kennis’ tot het verleden behoren. Niet langer nodig aangezien hun functie vervuld zou zijn. “De volwassenheid” breekt aan als het inzicht volgroeid is. Paulus verwijst naar de tijd dat hij het Woord van God zou hebben voleindigd of gecompleteerd. Kol.1:25 vertaald met ‘rijp’ en ‘volwassen’. Ook in de context Niet alleen maar bekendgemaakt, maar ook geboekstaafd. En ook de geschriften gebundeld. Zover was het in die dagen nog niet, maar de tijd zou komen … de volwassenheid! 309 1 Korinthe 13:11 – van onmondig naar volwassen Toen ik onmondig was, sprak ik als een onmondige, was ik gezind als een onmondige, ik rekende als een onmondige. Nu ik een man ben geworden, heb ik de dingen die van de onmondige waren, teniet gedaan. De tegenstelling in deze verzen is die tussen “volwassenheid” en “onmondigheid”. De ekklesia was, in de dagen dat deze brief werd geschreven, nog in een “onmondige” of kinderlijke fase. Met de bijbehorende geestelijke uitingen zoals het spreken in “talen”, openbaringen van “kennis” en “profeteren”. Met de kinderlijke fase is niets mis want het maakt deel uit van een gezonde ontwikkeling. Kinderlijk spreken, begrip, neigingen en oordelen zijn gezond in de fase waarin het thuishoort. Daarna verandert kinderlijk in kinderachtig. Daarvan is sprake wanneer men, op weg naar de volwassenheid, blijft vasthouden aan het denken, het spreken en het oordelen als een kind. Normaal is het als zulke gedragingen langzamerhand worden afgelegd. Paulus leert de Korintiërs dat de uitingen waarover zij zo hoog opgaven, slechts voorbijgaand waren. En daarmee veel minder belangrijk dan zij meenden. Bijzondere “talen”, openbaringen van “kennis” en “profetie” zouden binnenkort verdwijnen. Daarop moesten de Korintiërs worden voorbereid. Zodat ze zouden leren wat “de volwassenheid” betekent. En wat blijvend zou zijn … 310
Page 290
1 Korinthe 13:12 – volle kennis! Want wij kijken op dit moment door een spiegel, in een raadsel. Maar dán van aangezicht tot aangezicht. Op dit moment ken ik deelsgewijs, maar dán zal ik herkennen zoals ik ook word herkend. De clou van 1 Korinthe 13 is dat Paulus de Korintiërs voorbereidde op een fase die ten einde liep. Het was de fase van het fragmentarische. Profeteren, “talen” en openbaringen van kennis, ze zouden ophouden. Want het stadium van onmondigheid zou plaats maken voor “de volwassenheid”. Wanneer het Woord van God gecompleteerd is, Kol.1:25 is alles wat God te melden heeft geopenbaard. En tevens vastgelegd in de Schriften. Maar tot aan die tijd keek men nog als in een metalen spiegel, waarin slechts contouren zichtbaar zijn, zonder details. Breekt eenmaal “de volwassenheid” aan, dan zal men kunnen zien als “van aangezicht tot aangezicht”. De Korintiërs moesten het nog stellen met ontbrekende stukjes van de puzzel. Pas aan het einde van het leven van de apostelen werden de Schriften voltooid. De zeventig boeken die zij achterlieten, voorzien in een complete openbaring van zoals GOD gekend wil worden. We kunnen nauwelijks het voorrecht overschatten van het bezit van een voltooide, schriftelijke openbaring. Alles wat nodig is, is daarin te vinden! 311 1 Korinthe 13:13 – drietrapsraket Maar nu blijven: geloof, hoop, liefde, deze drie. Maar de grotere van deze is de liefde. Tegenover de geestelijke uitingen die zouden verdwijnen, 1Kor.13:8 plaatst Paulus de drie dingen die zouden blijven: geloof, hoop en liefde. Geloof is het vertrouwen op het woord van de Schriften. Hoop is de verwachting van de Schriften. En de liefde is de liefde Gods waarvan de Schriften getuigen. Wanneer het Woord van God gecompleteerd zou zijn, zouden de bijzondere openbaringen ophouden. Want die zijn niet meer nodig. Geen briefje meer uit de hemel, omdat God een complete bibliotheek ter beschikking heeft gesteld: de Bijbel! Toch zullen ook geloof en hoop eenmaal verdwijnen. Want bij de komst van de Heer wordt geloof verwisseld voor aanschouwen. 2Kor.5:7 En om dezelfde reden verdwijnt ook hoop, “want hoop die gezien wordt is geen hoop”. Rom.8:24 Alleen de liefde zal blijven – die vergaat nimmermeer. 1Kor.13:8 Vandaar dat de liefde van de drie die blijvend zijn, de grotere is. Vergelijk het met een drietrapsraket: in de eerste eeuw werd de trap van bijzondere openbaringen – 1 Korinthe 13:8 – losgelaten. Wat sindsdien overbleef zijn geloof, hoop en liefde. Wanneer straks geloof en hoop worden verwisseld voor aanschouwen, laat ook de tweede trap los. En alleen de liefde blijft over! 312
Page 294
1 Korinthe 14:3-5 – sensatie of opbouw? Maar wie profeteert spreekt tegen mensen tot opbouw, bemoediging en troost. Wie in een taal spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert bouwt de ekklesia. Ik wil nu dat jullie allen spreken in talen, maar liever dat jullie zouden profeteren. Want wie profeteert is groter dan die in talen spreekt, tenzij dan dat hij het zou vertalen, opdat de ekklesia opbouw zou ontvangen. De reden dat profeteren veruit de voorkeur verdient boven het spreken in talen, is gelegen in haar opbouwend vermogen. Wie in een vreemde taal spreekt die door niemand wordt begrepen, bouwt louter zichzelf op. Althans, in het beste geval. Want als de spreker de betekenis van zijn eigen woorden niet kent en deze ook niet door een ander worden vertaald, 1Kor.14:13 dan wordt er niemand door opgebouwd! Spreken in talen is uiteraard alleen dan nuttig, wanneer het ook door de toehoorders wordt verstaan. Eventueel door vertaling. Profetie is een rechtstreeks Woord van God. In de dagen van de Korintiërs bestond dat nog, omdat Gods Woord nog niet gecompleteerd was. Kol.1:25 taal opbouwend, bemoedigend en vertroostend. Spreken in vreemde talen klonk ongetwijfeld sensationeler, maar wat enkel telt is de opbouw van de ekklesia. Wie profeteerde sprak in zijn eigen 316 1 Korinthe 14:6 – als spreken brabbelen wordt En nu broeders, als ik naar jullie toe zou komen, sprekend in talen, wat zal het jullie baten als ik niet tot jullie zou spreken in een onthulling of in kennis of in onderwijs? Het spreken in vreemde talen die men nog nooit had geleerd, stond in hoog aanzien tijdens de samenkomsten in Korinthe. Men wist dat God dit wonderteken in die dagen gaf, zoals het ooit was begonnen op de Pinksterdag in Jeruzalem. Men zag echter één ding over het hoofd: in Jeruzalem destijds, en later ook bij andere gelegenheden, had het wonderteken ten doel om mensen die deze talen kenden, te laten horen van “de grote daden Gods”. Het was communicatie: een boodschap werd daarin overgebracht. Paulus doet in dit hoofdstuk veel moeite om duidelijk te maken dat het ‘spreken in talen’ volstrekt nutteloos is als niemand de betekenis van die klanken kent. Zulk spreken is niet anders dan onverstaanbaar gebrabbel van een baby (vergelijk 1 Korinthe 13:11!). Vergelijk het ook met het Latijn dat in de Roomse kerk werd gesproken, terwijl geen van de kerkgangers de taal begreep. Of denk aan het extatisch gebrabbel in charismatische bijeenkomsten. Daar wordt helemaal niemand ook maar iets wijzer van. 317
Page 296
1 Korinthe 14:7 – Woord waar muziek in zit! Het is als met de onbezielde dingen die geluid geven, bijvoorbeeld een fluit of een harp. Indien ze geen onderscheid in klanken zouden geven, hoe zal men weten wat op de fluit of op de harp wordt gespeeld? Niet alleen in ons spreken, maar ook bij onbezielde dingen is het essentieel dat we klanken kunnen onderscheiden. Paulus noemt het voorbeeld van muziekinstrumenten zoals een fluit of een harp. Terwijl slagwerk bedoeld is voor het ritme, zijn blaas- en snaarinstrumenten vooral van belang voor de melodie. Muziek is een taal die het hart aanspreekt en al onze aangeleerde talen overstijgt. Dat maakt de vergelijking met ‘spreken in talen’ zo treffend. Muziek vertoont gelijkenissen met Gods Woord, dat eveneens is opgebouwd met de bouwstenen van ritme, harmonieën en akkoorden. En niet te vergeten met melodieën: de opeenvolging van toonhoogten. Laag en hoog. Zonder die verschillende tonen zou het eentonig, en dus ook geen muziek zijn. De taal van muziek bestaat bij de gratie van de betekenis van verschillende klanken. Als zelfs onbezielde instrumenten daardoor in staat zijn het hart van de mens te raken, hoeveel te meer het levende Woord van God waar écht muziek in zit! 318 1 Korinthe 14:8,9 – duidelijke taal a.u.b. Immers indien ook een bazuin een onduidelijk geluid zou geven, wie zal zich gereed maken tot de oorlog? Zo ook jullie: indien jullie door de taal geen begrijpelijk woord zouden spreken, hoe zou men weten wat gesproken wordt? Want jullie zullen spreken in de lucht! Een schertsvertoning was het in de samenkomsten te Korinthe waar te onpas in vreemde talen werd gesproken. Het mag dan weliswaar aandacht trekken en zelfs spectaculair lijken, in de praktijk begreep niemand er iets van. Paulus heeft daar absoluut geen waardering voor. Hij houdt van duidelijke taal. Politici hebben de reputatie van veel praten en weinig zeggen. Woorden dienen veelal niet om iets te zeggen, maar juist om iets te verhullen. Politici zijn bepaald niet de enigen. Ook heel wat predikanten en voorgangers in religieuze gemeenschappen, zijn meesters in vage termen en gemeenplaatsen. Nietszeggend. Lucht en leegte. In tijden dat het er op aankomt (Paulus noemt het voorbeeld van de oorlog), is heldere communicatie van levensbelang. De ekklesia is geen gezellig theekransje, maar een plek waar mensen gereed worden gemaakt voor de strijd. Want er woedt een geestelijke oorlog en om daarin staande te blijven, dient een volstrekt helder Woord van GOD te klinken! 319
Page 298
1 Korinthe 14:10,11 – verstaanbaarheid vereist Er zijn naar het voorvalt zoveel soorten van klanken in de wereld en geen enkele is zonder [eigen] klank. Indien ik niet de uitdrukkingskracht zou kennen van de klank, dan zal ik voor de spreker een barbaar zijn en de spreker voor mij een barbaar. Paulus doelt met “soorten van klanken” in dit verband op spreektalen. Toch is wat hij opmerkt ook in de brede zin waar. De zee, een waterval, voetstappen, een regenbui, alles heeft een eigen herkenbare klank. Mensen creëren ook speciale geluidseffecten: een sirene, een deurbel, een claxon, een beltoon, allemaal om een specifieke boodschap te communiceren. De menselijke stem is ontworpen om klanken voort te brengen die wij ‘taal’ noemen. Eén of meer klankgroepen (lettergrepen) vormen een woord. En woorden bij elkaar, in een specifieke volgorde, vormen een zin. Een klein kind leert een complexe taal moeiteloos in no-time, maar hoe ingewikkeld is het niet, wanneer we op latere leeftijd een taal willen leren?! Mensen die in Paulus’ dagen geen Grieks konden spreken (wat ongeveer het Engels van toen was), werden ‘barbaren’ genoemd. Hoeveel frustratie kan het niet opleveren als mensen elkaars taal niet verstaan! Paulus’ hint is duidelijk: zorg ervoor dat Gods Woord verstaanbaar klinkt! 320 1 Korinthe 14:12,13 – ijver zonder verstand? Zo ook jullie, omdat jullie ijveraars van geesten zijn, zoekt wat tot opbouw van de ekklesia is, opdat jullie overvloedig zijn. Daarom, laat de spreker in een taal bidden, dat hij het ook zou vertalen. Met “zo ook jullie” herhaalt Paulus wat hij schreef in vers 9: men zou zó spreken dat anderen het ook konden begrijpen. Slechts dan voldoet een bijdrage aan de belangrijkste eis die Paulus daaraan stelt: het dient tot opbouw van de ekklesia te zijn. Paulus stelt vast dat de Korintiërs “ijveraars van geesten” zijn. Dat is een nogal eigenaardige formulering. De meeste vertalingen weten er weinig raad mee. Maar “ijveraars van geesten” is toch echt wat er letterlijk staat. Paulus doelt op de ijverige geesten van de Korintiërs zelf, 1Kor.14:14,32 die gefocust waren op het spreken in vreemde talen. Paulus spoort hen aan: vul jullie ijver nu aan met het zoeken naar wat tot opbouw is. Zodat jullie ijver ten goede komt aan anderen in de ekklesia. Iemand die in een vreemde taal iets spreekt en zelf niet eens begrijpt wat hij zegt, bouwt niemand op. Zelfs zichzelf niet. Een vertaling is dus een eerste vereiste. Pas dan mag een bijdrage opbouwend heten. 321
Page 300
1 Korinthe 14:14,15 – verstaan wat je zegt Want indien ik zou bidden in een taal, dan bidt mijn geest, maar mijn verstand is onvruchtbaar. Hoe is het dan? Ik zal bidden in de geest, maar ik zal ook bidden met het verstand. Ik zal musiceren in de geest, maar ik zal ook musiceren met het verstand. Paulus bespreekt in dit hoofdstuk uitgebreid het spreken in vreemde talen. Dat was een wonderteken dat (evenals het profeteren) in Paulus’ dagen nog bestond, hoewel hij de Korintiërs er op voorbereidt dat deze uiting zou stoppen zodra het Woord compleet en de ekklesia volwassen zou worden. 1Kor.13:8-13 Het spreken in talen was in Korinthe buitenproportioneel populair. Via de menselijke geest werd een taal gesproken, zonder dat de spreker zelf verstond wat hij zei. Tenzij er vertaling plaatsvindt, blijft het verstand daarbij dus onvruchtbaar. Daar is Paulus een tegenstander van. Wie in een taal bidt die men zelf niet kent, zou zich volgens Paulus, er op toeleggen dat het gebed ook vertaald wordt. Datzelfde geldt uiteraard ook wanneer in de vreemde taal wordt gemusiceerd (Grieks: ‘psalloo’, dat is zang die instrumentaal begeleid wordt). Paulus verhindert dat niet, maar benadrukt dat verstand en begrip in de samenkomst niet zouden worden uitgeschakeld. 322 1 Korinthe 14:16 – zegenen = danken Anders, indien je zou zegenen in de geest, hoe zal degene die de plaats inneemt van een gewone toehoorder, op jouw dankzegging amen uitspreken? Hij weet namelijk niet wat jij zegt? Had Paulus het in het voorgaande vers over bidden en zingen “in de geest”, hier heeft hij het over “zegenen in de geest”. Met “in de geest” doelt hij op het spreken in vreemde talen, zonder dat de spreker zelf begreep wat hij zei of zong. En de gewone, onwetende toehoorder in de ekklesia kon het al evenmin vatten. Zo iemand kon dan natuurlijk ook moeilijk be-amen wat gezegd werd. Hij had daarvan immers geen idee. Het is heel opmerkelijk hoe Paulus in dit vers zegenen gelijkstelt met dankzeggen. Iemand spreekt een zegen uit en vervolgens wordt het als dankzegging be-aamd. Werpt dat geen bijzonder licht op wat zegenen wezenlijk is? In Marcus 6:41 lezen we dat Jezus opzag naar de hemel en de zegen uitsprak over het brood. In Johannes 6:11 waar dezelfde geschiedenis wordt verhaald, lezen we echter dat Jezus dankte voor het brood. De ene tekst verklaart de andere: zegenen is danken. Dingen worden dankzeggend gezegend. Alles waarvoor God wordt gedankt, wordt als het ware ‘aangeraakt’ en een zegen! 323
Page 302
1 Korinthe 14:17,18 – waar dank op z’n plaats is Want jullie danken wel terecht, maar de ander wordt niet opgebouwd. Ik dank God dat ik meer dan jullie allen in talen spreek. De Korintiërs spraken hun dank uit in het spreken in talen, 1Kor.14:16 maar ook vanwege het spreken in talen. En natuurlijk is God danken op z’n plaats, maar in de ekklesia telt vooral de vraag of de ander er ook door wordt opgebouwd. Wij kunnen ons moeilijk meer een voorstelling maken van de impact van het spreken in talen. Dat is begrijpelijk, want sinds het Woord van God compleet is en de ekklesia volwassen, is dit fenomeen verdwenen. 1Kor.13:8 Vooral dankzij het verslag in Handelingen 2 weten we wat het teken inhield. Mensen hoorden van de grote daden Gods in hun eigen taal, terwijl de sprekers die taal nooit hadden geleerd. Hand.2:8 In zo’n setting is zulk spreken een indrukwekkend teken! Maar de Korintiërs waren met dit teken ‘op hol geslagen’. Te onpas werd er gebrabbeld, terwijl niemand begreep wat er werd gezegd. Dat was uiteraard nooit de bedoeling van dit wonderteken. Paulus zelf sprak, meer dan wie ook van de Korintiërs, in talen en hij was daar God dankbaar voor. Want zoals hij het sprak, had het daadwerkelijk be-teken-is! 324 1 Korinthe 14:18,19 – vijf of tienduizend woorden? Ik dank God dat ik meer dan jullie allen in talen spreek. Maar wil ik in de ekklesia vijf woorden met mijn verstand spreken, opdat ik ook anderen zou onderwijzen, of tienduizend woorden in een taal? Het talenwonder dat op de Pinksterdag had plaatsgevonden kende Paulus ook uit eigen ervaring. Hoewel het boek Handelingen er slechts één keer uitdrukkelijk melding van maakt. Hand.19:6 Ook toen was het daadwerkelijk een talenwonder: de omstanders begrepen het! Ook in de ekklesia kon in talen worden gesproken, mits het verstaan zou worden. Paulus legt zichzelf de keuze voor: vijf woorden met mijn verstand spreken ter onderwijzing óf tienduizend woorden spreken in een taal? Het is een retorische vraag. Uiteraard verdienen de vijf woorden die verstaan worden veruit de voorkeur boven tienduizend woorden die wellicht spectaculair klinken, maar niet begrepen worden. Paulus wil vóór alles onderwijs geven over de genade Gods en “de verborgenheid”. 1Kor.2:6,7 Zou hij daarom misschien “vijf woorden” willen spreken, omdat dat getal spreekt van Gods onvoorwaardelijke belofte? Zowel AbraHam als SaraH kregen daarom immers een ‘vijf’ (de letter ‘hé’) aan hun naam toegevoegd. Tienduizend woorden, dat is tweeduizend keer zoveel als vijf. Hé … tweeduizend, spreekt ook dat niet van de verborgenheid? Joz.3:4 325
Page 304
1 Korinthe 14:20 – volwassen worden óf kind blijven? Broeders, wordt geen kleine kinderen in het verstand. Maar wees onmondigen in de kwaadheid. Wordt in het verstand volwassen! In hoofdstuk 13 schreef Paulus al over de ontwikkeling van onmondigheid naar volwassenheid. 1Kor.13:10-12 Hoewel hij daar sprak over de ekklesia als geheel die zich nog in de onmondige fase bevond. Zou de ekklesia eenmaal volwassen zijn, dan zouden ‘de talen’ ophouden en het profeteren afgedaan hebben. 1Kor.13:8,9 Woord van God in die dagen nog niet compleet was. Kol.1:25 Hoewel Paulus in bovenstaand vers spreekt van individuele groei, spreekt hij opnieuw in termen als onmondigheid en volwassenheid. In een taal spreken die door niemand wordt begrepen, verschilt in niets van het brabbelen van baby’s. Want noch de brabbelaar zelf, noch de luisteraar heeft enig idee van de betekenis van de woorden. Vandaar Paulus' kort en bondige advies aan de Korintiërs: wordt a.u.b. een keer volwassen! Met gevoel voor ironie voegt Paulus er aan toe: als jullie dan toch graag onmondigen zijn, wees het dan in de kwaadheid. Een zuigeling kent nog niet zoiets als boze opzet en kwalijke plannen. Onervaren en onnozel in het kwade zijn, is dat geen ideale vorm van onontwikkeld zijn? 326 Maar zover was het toen nog niet, omdat het 1 Korinthe 14:21 – door lieden van een vreemde taal In de wet is het geschreven dat te midden van lieden van een vreemde taal, en te midden van vreemde lippen, zal Ik spreken tot dit volk, en toch zullen ze geen gehoor geven … Aan het fenomeen ‘spreken in vreemde talen’, werd in de ekklesia te Korinthe grote betekenis toegekend. Paulus ontkent die betekenis niet, maar hij relativeert het aanzienlijk. Zo betoogt hij in hoofdstuk 13 dat het slechts een voorbijgaand verschijnsel zou zijn. In bovenstaand vers laat hij zien dat het teken van ‘spreken in talen’ de vervulling is van wat de profeet Jesaja had voorzegd. God zou door lieden die geen Hebreeuws spraken, tot het volk van Israël spreken. Een in Joodse beleving belachelijke gedachte. Want wordt God juist niet geacht via het Hebreeuws tot de volkeren te spreken? Op de Pinksterdag ging de profetie letterlijk in vervulling toen in twaalf (!) buitenlandse talen tot het volk in Jeruzalem werd gesproken. Het teken van ‘spreken in talen’ betreft in de Schrift altijd concrete talen. Geen brabbeltaal. Gesproken met het oog op het volk Israël dat, desondanks, niet zou luisteren. Het teken luidde de huidige tijd in, waarin het volk tijdelijk terzijde gezet zou zijn. Hoe belangrijk dat te verstaan! 327
Page 306
1 Korinthe 14:21,22 – een teken voor ongelovigen … zal Ik spreken tot dit volk, en toch zullen ze geen gehoor geven aan Mij, zegt de Heer. Zodat de talen tot een teken zijn, niet voor hen die geloven maar voor de ongelovigen. Maar de profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Met het citaat uit Jesaja 28:11 maakt Paulus duidelijk dat het spreken in talen de vervulling van een profetie is. God zou vanuit de natiën, in een niet-Hebreeuwse taal, spreken tot Israël. Met daarbij de verzekering op voorhand dat het volk geen gehoor daaraan zou geven. Dit is typisch onderwijs van Paulus. Want zijn bediening onder de natiën was gebaseerd op Israëls ongeloof. Rom.11:11 Als een rode draad loopt dit ook door het boek ‘Handelingen’. Paulus ging altijd eerst naar de synagoge waar hij steevast buiten kwam te staan, om vervolgens zich te wenden tot de natiën waar hij wel ingang vond. Het spreken in talen was een teken voor Israël dat de Heer ‘verhuisd’ was naar de natiën. Het feit dat het spreken in talen een teken was voor Israël dat niet gelooft, voor ongelovigen dus, is opnieuw een aanwijzing dat dit fenomeen niet primair thuishoort in de ekklesia. Want daar komen juist gelovigen samen … 328 1 Korinthe 14:23,24 – wie ontmaskert wie? Indien dan heel de ekklesia zou samenkomen op dezelfde plaats en allen zouden spreken in talen, en er zouden gewone toehoorders binnenkomen of ongelovigen, zullen ze niet uitspreken dat jullie gek zijn? Indien echter jullie allen zouden profeteren en er zou een ongelovige binnenkomen of een gewone toehoorder, dan wordt hij onder allen ontmaskerd, onder allen wordt hij kritisch beoordeeld … Paulus bereidt de Korintiërs voor op het verdwijnen van zowel het “spreken in talen” als het profeteren. 1Kor.13:8 Maar tot die tijd, heeft het profeteren in de ekklesia veruit de voorkeur boven het spreken in talen. De bovenstaande verzen maken glashelder waarom. Als een willekeurige bezoeker binnenkomt terwijl iedereen in volstrekt onbekende talen spreekt, dan zal niet alleen de verstokte ongelovige verklaren dat het gezelschap uit een stel gekken bestaat. Ook de onwetende toehoorder kan er weinig meer van maken. Hoe anders is het als in begrijpelijke taal iemand rechtstreeks woorden van God doorgeeft. De waarheid nodigt altijd uit tot kritisch oordeel. Juist door onderzoek en bewijs, door checken en nagaan komt de waarheid aan het licht! De sensatie van het moment is nooit meer dan vluchtig en voorbijgaand. Wat werkelijk telt is de waarheid die vaststaat en blijvend is! 329
Page 308
1 Korinthe 14:24,25 – onmiskenbaar GODS Woord Indien echter jullie allen zouden profeteren en er zou een ongelovige binnenkomen of een gewone toehoorder, dan wordt hij onder allen ontmaskerd, onder allen wordt hij kritisch beoordeeld, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is. Paulus in bovenstaande verzen beschrijft is de ultieme uitwerking van GODS Woord. Zeker, het fragmentarische profeteren in de dagen van de Korintiërs, behoort tot het verleden. 1Kor.13:8-10 Maar daar is een compleet Woord van God voor in de plaats gekomen! Zou dat een mindere uitwerking hebben? Waar echt GODS Woord klinkt, heeft dat altijd impact. Het ontmaskert en weerlegt. Het onthult en brengt aan het licht. Gods Woord bewijst zichzelf en is onmogelijk tot menselijke wijsheid te herleiden. Wie met de woorden GODS wordt geconfronteerd, kan er niet onderuit dat het waar is. Het is aan niemand anders dan God Zelf toe te schrijven. Wat een kracht en wijsheid klinkt daarin door. Maar ook wat een liefde wordt erin geopenbaard. Het is de liefde Gods zoals Paulus die had bezongen in hoofdstuk 13. Hoe indrukwekkend wanneer dat Woord, precies zoals “er staat geschreven” in al haar schoonheid en perfectie mag klinken! 330 1 Korinthe 14:26 – ieder heeft iets Hoe is het dan broeders, telkens wanneer jullie samenkomen? Ieder heeft iets: een psalm, onderwijs, een onthulling, een [vreemde] taal, een vertaling. Laat alles tot opbouw geschieden. Met dit vers vangt het laatste deel aan over de gang van zaken in de samenkomsten te Korinthe. Het zijn afsluitende opmerkingen en conclusies. De samenkomsten van de Korintiërs zoals Paulus deze beschrijft, waren zeker geen ‘kerkdiensten’. Geen liturgie, geen one-man-show, maar bijeenkomsten waarin iedereen informeel en geïmproviseerd kon bijdragen. Niet dat Paulus deze gang van zaken hier voorschrijft, het is de situatie zoals hij deze beschrijft. De één had een psalm. We hoeven daarbij niet per se te denken aan één van de 150 psalmen uit de Hebreeuwse Bijbel. Het Griekse woord ‘psalmos’ betekent letterlijk een lied dat begeleid wordt op een snaarinstrument. Paulus doelt hier niet op samenzang, maar op iemand die een lied onder begeleiding ten gehore bracht. Een ander had weer iets te onderwijzen, en aan weer een ander was iets als openbaring ten deel gevallen. De één sprak in een vreemde taal en weer een ander vertaalde het. Alle broeders konden bijdragen aan de opbouw van de gemeenschap. Zo eenvoudig kan de charme van het samenzijn van de ekklesia zijn! 331
Page 310
1 Korinthe 14:27,28 – als zwijgen goud is Indien iemand in een [vreemde] taal spreekt, laten het er twee of hoogstens drie zijn, om de beurt en laat er één vertalen. In het geval dat er geen vertaler is, laat hem dan zwijgen in de ekklesia. En laat hem tot zichzelf spreken tot God. Paulus verzet zich tegen de overdreven belangstelling voor het spreken in vreemde talen. Niet dat hij het wil verhinderen, want zolang God dit teken nog geeft, 1Kor.13:8 verdient het een plaats. Maar dan wel onder een paar restricties die hij voor een deel al had toegelicht. In de eerste plaats zouden er niet meer dan twee (of hooguit drie) zijn die in een vreemde taal spreken. Want anders zou het profeteren in het gedrang kunnen komen. Terwijl het profeteren juist bij Paulus in hoger aanzien staat. 1Kor.14:1,2 In de tweede plaats zou men niet door elkaar spreken, maar om de beurt. En in de derde plaats zou de vreemde taal altijd vertaald moeten worden, zodat iedereen er door opgebouwd kon worden. En is er geen vertaler? Laat men dan zwijgen. In al deze instructies is de opbouw van de ekklesia, 1Kor.14:26 de morele leidraad. De vraag is niet of iets geoorloofd is, maar of het nuttig is. 332 1 Korinthe 14:29-31 – check, double check En laat twee of drie profeten spreken en de anderen beoordelen. Indien echter aan een ander die daar zit iets onthuld wordt, laat de eerste zwijgen. Want jullie kunnen allen één voor één profeteren opdat allen zouden leren en allen bemoedigd zouden worden. Terwijl van sprekers in vreemde talen “hooguit” drie zouden zijn, 1Kor.14:27 ontbreekt dit “hooguit” bij het profeteren. Logisch, want door profeteren (= het rechtstreeks spreken van Gods woorden) zouden allen kunnen leren en bemoedigd worden. Eerder (in 1 Korinthe 13:8) had Paulus aangegeven dat, evenals het spreken ‘in talen’, het profeteren spoedig tot het verleden zou behoren. Zoals ook bijzondere openbaringen van kennis. Toen Paulus deze brief schreef waren deze dingen nog actueel. Maar inmiddels is Gods Woord compleet. Kol.1:25 Niets hoeft meer onthuld te worden en alles wat God te melden had, is gezegd en bovendien opgetekend. Wanneer we nu als gelovigen elkaar ontmoeten, spreken we vanuit dat completeerde Woord: de van God gekregen bibliotheek (> biblia, Bijbel)! Wat echter nog onveranderd is, is de noodzaak te beoordelen wat er gesproken wordt in de ekklesia. Dat gold toen voor wat zich als ‘profetie’ voordeed, en vandaag niet minder voor de claim van wat ‘bijbels’ zou zijn. Laat je niks wijsmaken, check alles! 333
Page 312
1 Korinthe 14:32,33 – wanorde of vrede? En geesten van profeten worden ondergeschikt aan profeten, want God is niet van wanorde maar van vrede. Een profeet in de ekklesia zou zwijgen wanneer een ander die aanwezig was, een openbaring ten deel viel. 1Kor.14:30 kende men dat Niet door elkaar spreken in elk geval. Dat is logisch, maar het vereist zelfbeheersing. In de extatische godsdienst waaruit de Korintiërs afkomstig waren, 1Kor.12:1,2 nauwelijks. Men werd opgezweept en voortgedreven als een kurk op de golven. Voor profeten in de Schrift geldt de regel: hun geesten zijn ondergeschikt aan henzelf. Ze rollen niet over de grond, ze schreeuwen niet en ze stoten evenmin dierenklanken uit zoals zogenaamde ‘charismatische’ profeten dat tegenwoordig graag tonen. Men pretendeert dat zulke uitingen een bewijs zouden zijn van ‘zalving door de Geest’. In werkelijkheid bewijst zulke uitzinnigheid juist het tegendeel en eerder beïnvloeding van geesten. Demonen bezetten (bezetenheid!) een mens, zodat deze de controle over zichzelf verliest. Karakteristiek daarentegen voor “de vrucht van de Geest” is zelfbeheersing. Gal.5:22 die beheersing ontstaat wanorde. Dan wacht men niet meer op elkaar wat weer leidt tot conflict. Maar God is altijd een GOD van orde: Hij zet alles op z’n plaats. Right time, right place! En dat besef geeft vrede! 334 Zonder 1 Korinthe 14:33-35 – de zwijgende vrouw? (1) Zoals in al de ekklesia’s van de heiligen, laat de vrouwen zwijgen, want het wordt hen niet toegestaan te spreken. Maar laat hen ondergeschikt zijn, zoals ook de wet zegt. Indien zij nu iets willen leren, laat hen thuis de eigen mannen vragen. Want het is schandelijk voor een vrouw te spreken in de ekklesia. In hoofdstuk 11 betoogde Paulus al dat openbaar bidden en profeteren een mannending is. 1Kor.11:3 Vrouwen konden ook bidden en profeteren, maar dan wel met volmacht. 1Kor.11:10 Daarom protesteert Paulus als Korinthische vrouwen de sluier, die zij gewoon waren te dragen, juist bij die gelegenheden afdeden. Feministische invloeden? Enfin, met “spreken” doelt Paulus in bovenstaand vers dus kennelijk niet op bidden en profeteren. Waarop dan wel? In vers 29 werd gezegd dat als twee of drie profeten spreken, “de anderen oordelen“. En in dat verband zegt Paulus “laat de vrouwen zwijgen”. Waarom zouden zij zich openlijk uitlaten over iets wat niet hun zaak is? Dat zou onvrouwelijk zijn. In alle ekklesia’s werd dat ook als not done beschouwd. Als de vrouw vragen heeft, prima, laat haar die thuis stellen. De verantwoordelijkheid om zich in de ekklesia uit te spreken, ligt bij de man. De vrouw is daarvan vrijgesteld. 335
Page 314
1 Korinthe 14:33-35 – de zwijgende vrouw? (2) Zoals in al de ekklesia’s van de heiligen, laat de vrouwen zwijgen, want het wordt hen niet toegestaan te spreken. Maar laat hen ondergeschikt zijn, zoals ook de wet zegt. Indien zij nu iets willen leren, laat hen thuis de eigen mannen vragen. Want het is schandelijk voor een vrouw te spreken in de ekklesia. Paulus zet hier dingen recht die speelden te Korinthe. En wat hij zegt over het spreken in talen en profeteren was sowieso tijdgebonden. Want hij kondigt aan dat deze uitingen zouden verdwijnen als de ekklesia volwassen zou worden. 1Kor.13:8-10 Paulus schrijft trouwens ook niet vóór, dat in de samenkomst ieder iets zou moeten hebben. Hij stelt slechts vast dat het bij hen zo ging. 1Kor.14:26 Maar de instructie dat vrouwen zouden zwijgen, is geen lokale aangelegenheid. Want zo ging het in alle ekklesia’s. Bovendien geldt het ondergeschikt-zijn al van oudsher. “… laat hen ondergeschikt zijn, zoals ook de wet zegt“. Met “de wet” doelt Paulus hier kennelijk, evenals in 1 Korinthe 14:21, op de Hebreeuwse Bijbel. Vanaf de dagen van Adam is leiding geven en voorop gaan, een mannelijke functie. Vrouwen zouden daarmee niet worden belast. Voor westerse mensen die de eigen cultuur als norm stellen, moeilijk te begrijpen. Gelukkig staat de Schrift daarboven! 336 1 Korinthe 14:36-38 – geestelijk of eigenwijs? Of ging het Woord van God van jullie uit? Of bereikt het alleen jullie? Indien nu iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, laat hem beseffen dat wat ik jullie schrijf een voorschrift van de Heer is. Maar indien iemand onwetend is, hij zij onwetend. Paulus had zojuist de vinger op de zere plek gelegd. Hij wist uiteraard dat wat hij schreef over man en vrouw, niet door iedereen in dank zou worden afgenomen. En dat is een understatement. En laten we wel wezen: dezelfde woorden zijn ook vandáág voor velen een doorn in ’t oog. Van alles zet men in het werk de woorden een draai te geven. Men laat Paulus het tegenovergestelde zeggen als wat hij schreef. En men meent zelfs dat men daardoor geestelijk bezig is. En ongetwijfeld ook ‘theologisch verantwoord’ en ‘in rapport met onze tijd’. Men realiseert zich daarbij niet, dat wat Paulus schrijft over man en vrouw maar geen persoonlijke opinie van hem is. Het is een ordening in de schepping en sinds Adam nooit anders geweest. Zeker, man en vrouw zijn beslist gelijkwaardig … maar niet gelijk. Godzijdank niet! Voor beiden heeft GOD een bijzondere, aparte rol weggelegd. Waarvan akte. Of niet. 337
Page 318
1 Korinthe 15:1 – staan & standvastig Ik maak jullie bekend broeders, het Evangelie dat ik aan jullie evangeliseerde, dat jullie ook ontvingen, waarin jullie ook staan … Een heel nieuw onderwerp snijdt Paulus hier aan. Hij heeft het mooiste onderwerp voor het laatst bewaard. Er waren sommigen onder de Korintiërs die beweerden dat er geen opstanding van doden zou zijn. 1Kor.15:12 Paulus aan als aanleiding voor een fundamentele uiteenzetting over wat het Evangelie is. Gebaseerd op het historische feit van de uit de doden opgewekte Christus. Strikt genomen kenden de Korintiërs dat Evangelie natuurlijk. Paulus had het hen eerder immers geëvangeliseerd en zij hadden het ook ontvangen. Dat was het begin van de ekklesia te Korinthe. Paulus merkt op dat zijn lezers ook in dat Evangelie “staan“. Maar … dat staan blijkt nogal wankel te zijn. Stevig en solide gefundeerd waren ze niet. Anders zou de ontkenning van de opstanding van doden beslist geen weerklank bij hen hebben gevonden. Het is om die reden dat Paulus zijn lange betoog straks zal afsluiten met de woorden “zo dan (…) wordt standvastig, onverzettelijk …”. 1Kor.15:58 Het wankele “staan” van de Korintiërs diende te veranderen in standvastige onverzettelijkheid. Daarom bepaalt hij hen opnieuw bij het ABC van het Goede Bericht. En die bewering grijpt 341 1 Korinthe 15:2 – zonder uitzicht? … waardoor (= het Evangelie) jullie ook worden gered, indien jullie het Woord waarmee ik evangeliseerde vasthouden. Tenzij jullie natuurlijk tevergeefs geloven. Met nadruk wijst Paulus op het Evangelie zoals hij dat enkele jaren eerder had bekend gemaakt aan de Korintiërs. Dat is het Goede Bericht wat ze hadden gehoord en waardoor ze ook worden gered. Let op “worden gered”, dat is onvoltooid. Paulus doelt hier op “de verlossing van ons lichaam” in de toekomst. Rom.8:23,24 dit hoofdstuk. Op de opstanding dus, het onderwerp van Het uitzicht op deze toekomstige redding van het lichaam, is volledig gebaseerd op het Woord dat Paulus de Korintiërs had bekend gemaakt. Maar zou de bewering die in Korinthe rondzong waar zijn (namelijk dat er geen opstanding van doden is; 1 Korinthe 15:12), dan is de redding slechts een ijdele hoop. Het gaat er Paulus niet om dat de redding afhankelijk zou zijn van het vasthouden van de Korintiërs. Het gaat er om dat als het Evangelie niet waar zou zijn, we de redding wel ‘op onze buik kunnen schrijven’. En het houdt ook in dat ons geloof dan een tevergeefse zaak zou zijn. Terwijl de uiteenzetting nog moet beginnen, maakt Paulus meteen duidelijk wat er op het spel staat. 342
Page 320
1 Korinthe 15:3,4 – feiten Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf ten behoeve van onze zonden, naar de Schriften, en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Paulus roept de Korintiërs terug naar de les. Naar hoe het ooit begon in Korinthe en wat hij hen toen in de eerste plaats heeft verteld. Het ABC van het Evangelie. ABC vrij letterlijk zelfs, omdat Paulus hen verwijst naar drie feiten. Dat Paulus het zo ooit had overgeleverd aan de Korintiërs was geen creatieve ingeving van hem. Want wat hij vertelde was exact wat hij ook had ontvangen. In Galaten 1:12 zegt hij daarover dat hij het Evangelie “niet van een mens had ontvangen of geleerd”. Het was niet door bemiddeling van “de twaalf” die in Jeruzalem waren, tot hem gekomen. Maar “door openbaring van Jezus Christus”, rechtstreeks vanuit de hemel. Merk op dat, als Paulus het voornaamste van het Evangelie opsomt, hij niet spreekt over een filosofie. Ook niet over mystiek of rituelen. En evenmin over een morele visie of ethiek. Nee, wat hij opsomt zijn drie grote feiten. Puur historie, geschiedenis. Dat is dus met recht een bericht! 343 1 Korinthe 15:3,4 – Christus stierf Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf ten behoeve van onze zonden, naar de Schriften, en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Het eerste dat de Korintiërs hoorden omtrent het Evangelie, was het feit dat Christus stierf. Is dat niet opmerkelijk? Paulus’ Evangelie ving dus aan waar de beschrijvingen van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes afsluiten: met Christus’ sterven, zijn begrafenis en opwekking. Paulus’ onderwijs begon waar Jezus’ leven eindigde. Jezus’ geboorte, zijn onderwijs, zijn wonderen, zijn bediening, kortom zijn hele levensweg op aarde sloeg Paulus allemaal over. Althans, daar begon hij niet mee. De reden dat Paulus begon met te vertellen dat Christus stierf, wordt uitgelegd in dit hoofdstuk. Bij Paulus gaat het niet om de Jezus die hier op aarde wandelde. Die kende Paulus niet of nauwelijks. Daarvan werd hij pas later op de hoogte gesteld. Paulus verkondigde de opgewekte Christus! Die heeft hij ontmoet in oogverblindende heerlijkheid en door hem is hij onderwezen. Omdat de inhoud van Paulus’ prediking de opgewekte Christus is, 1Kor.15:14 Want zonder sterven is er ook geen opwekking. 344 moest hij beginnen met diens sterven.
Page 322
1 Korinthe 15:3,4 – Christus stierf voor onze zonden Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf ten behoeve van onze zonden, naar de Schriften, en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Het Evangelie zoals Paulus dat overleverde staat vóór alles in het teken van de opgewekte Christus. Dat Christus eerst stierf en vervolgens werd begraven dient dan ook om dat te onderstrepen. Want slechts tegen de donkere achtergrond van dood en graf, straalt het morgenlicht van de weggerolde steen! De traditionele uitleg zegt, dat Christus moest sterven om de straf op de zonden te dragen. Maar dat zegt Paulus hier helemaal niet. En trouwens, elders evenmin. Christus’ sterven diende niet om een rekening met God te vereffenen. Want niet God maar juist de vijandige wereld moet worden verzoend! 2Kor.5:19 Dat “Christus stierf ten behoeve van onze zonden” staat in het perspectief van zijn opwekking op de derde dag. Christus stierf om als Eersteling te worden opgewekt en aan alle mensen het Leven te geven. 1Kor.15:22 Leven dat de dood achter zich heeft en waarin zonden volkomen tot het verleden behoren. Het is met dít doel voor ogen dat Christus stierf. 345 1 Korinthe 15:3,4 – begraven Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf ten behoeve van onze zonden, naar de Schriften, en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Alles in het Evangelie draait om de opgewekte Christus. 1Kor.15:14 Christus’ opwekking is geen metafoor, maar concrete geschiedenis. Zo historisch als zijn sterven en begrafenis is, zo historisch is ook zijn opwekking op de derde dag. De vermelding van Christus begrafenis, en zijn verblijf in het graf tot de derde dag, accentueren zijn dood. Daar kon, gezien zijn extreem gewelddadig sterven aan het kruis, sowieso al geen twijfel over bestaan. Jezus’ lijk is vervolgens van het hout genomen en, gewikkeld in een lijkwade, geprepareerd met specerijen. Daarna werd het lichaam gelegd in een nabijgelegen nieuw uitgehouwen graf in een hof. De opening werd voorzien van een zware steen. Een dag later heeft het Sanhedrin, uit angst voor diefstal, het voor elkaar gekregen bij stadhouder Pilatus, dat een Romeinse wacht van soldaten het graf zou bewaken. Ook de steen voor het graf werd verzegeld. Niemand kon de tombe in. Niemand kon de tombe uit. Althans … naar de mens gerekend. 346
Page 324
1 Korinthe 15:3,4 – hij werd opgewekt Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf (…) en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Er is een subtiel verschil tussen ‘opgewekt worden’ en ‘opstaan’. ‘Gewekt worden’ heeft primair met de geest te maken terwijl ‘opstaan’ een daad van het lichaam is. Vergelijk het met wat er gebeurt bij het wakker worden. Eerst word je gewekt uit de slaaptoestand en vervolgens sta je op uit bed (vergelijk Efeze 5:14). Christus stierf en lag tot de derde dag dood in het graf. Het was God, Die hem van daaruit opwekte. Zou God dat niet hebben gedaan, dan was Christus nog steeds dood geweest. Tientallen keren zegt de Schrift dat God Christus opwekte vanuit de doden. Rom.6:4 De leer dat Christus uit het graf verrees omdat hijzelf God zou zijn, is niet alleen onwaar maar ook een fatale misvatting. Want deze leer maakt het onmogelijk van harte te geloven dat God hem opwekte. Rom.10:9 God kan niet sterven en hoeft daarom ook niet te worden opgewekt. Christus daarentegen lag dood in het graf. Ik herhaal: dood. Maar God wekte hem, zodat Christus eens voor altijd opstond! 347 1 Korinthe 15:3,4 – “naar de Schriften” Want ik leverde aan jullie in de eerste plaats over, hetgeen ik ook ontving, dat Christus stierf ten behoeve van onze zonden, naar de Schriften, en dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Het ABC van het Evangelie draait om drie feiten: het sterven van Christus, zijn begrafenis en zijn opwekking op de derde dag. Waarbij zowel feit één alsook feit twee, de weg bereiden voor het derde feit. Want Christus stierf en werd begraven om op de derde dag te worden opgewekt en het graf voor altijd leeg achter te laten. Tot twee keer toe vermeldt Paulus daarbij dat dit alles was “naar de Schriften”. Dat wil zeggen: in overeenstemming met de boeken van de Hebreeuwse Bijbel, ons ‘Oude Testament’. Daarin was voorzegd dat de Christus zou komen, wat zijn stamboom zou zijn, hoe hij zou komen, waarom, waar en zelfs wanneer. Met expliciete profetieën over zijn sterven, begrafenis en opwekking. Maar ook met talloze aanwijzingen vanuit de typologie. Het Evangelie is de prediking dat GOD Zijn beloften inmiddels heeft ingelost en vervuld. Daarmee bewijst God de betrouwbaarheid van Hemzelf en die van de Schriften. Daar kun je op stáán, vast en zeker! 348
Page 326
1 Korinthe 15:4 – op de derde dag, naar de Schriften … dat hij werd begraven en werd opgewekt op de derde dag, naar de Schriften. Op de derde dag rees het land op vanuit uit de wateren en voor het eerst in Genesis 1, wordt melding gemaakt van leven. Op de derde dag, kreeg Abraham nadat hij zijn enige zoon had geofferd, hem weer terug als uit de doden. Op de derde dag werd iemand die verontreinigd was door aanraking met de dood, ontzondigd. Op de derde dag trok Israël als volk door de Jordaan. Op de derde dag lag de god Dagon gevallen en onthand voor de ark van het verbond. Op de derde dag ging de doodzieke koning Hizkia, gezond en wel naar de tempel. Op de derde dag kreeg koningin Esther de gouden scepter aangereikt. Op de derde dag werd Jona uit de grote vis bevrijd en kwam hij aan land. Op de derde dag zou Israël als natie herleven. Enzovoort. Het is maar een greep uit de Hebreeuwse Bijbel. Je struikelt over de voorkomens. Het feit van Christus opwekking was uitdrukkelijk voorzegd. Maar dat het “op de derde dag” moest plaatsvinden, kon evenmin missen. Het is als een watermerk herkenbaar op elke bladzijde in de Schriften! 349 1 Korinthe 15:5 – hij werd gezien door Kefas … (1) En hij werd gezien door Kefas … Dat Christus werd opgewekt uit de doden is het primaire feit van het Evangelie. Want Paulus had dit “in de eerste plaats” overgeleverd. 1Kor.15:3 vandaar “naar de Schriften”. 1Kor.15:3,4 Daarbij is het tevens een voorzegd feit en Vanaf vers 5 gaat Paulus aantonen dat de opgewekte Christus ook een overvloedig gedocumenteerd feit is. Hij zet een aantal verschijningen op een rijtje. Een lijst die bepaald niet compleet is. Zo worden de eerste twee verschijningen op de dag van de opstanding niet eens genoemd. Eerst was de levende Heer gezien door Maria Magdalena in de graftuin. Iets later die ochtend door de andere vrouwen, die inmiddels op weg waren naar de discipelen. Maar zij doen de verhalen van de dames af als onzin. Dat is wellicht ook de reden dat Paulus deze vrouwen niet vermeldt als eerste getuigen. Niet omdat ze niet betrouwbaar zouden zijn, maar omdat het argument van ‘emotionele vrouwenpraat’ tegen hem zou kunnen worden gebruikt. Kefas en Petrus zijn feitelijk dezelfde namen. Behalve dan dat het eerste Aramees is (een Hebreeuws dialect) en het tweede Grieks. De naam betekent ‘rots’. Kefas werd uitgekozen als eerste mannelijke woordvoerder van de opgewekte Christus. Rotsvast en zeker! 350
Page 328
1 Korinthe 15:5 – hij werd gezien door Kefas … (2) En hij werd gezien door Kefas … Op de vroege morgen van de opstanding, zag Maria Magdalena dat de steen voor Jezus’ graf was weggerold. Ze alarmeert Petrus en Johannes die daar kennelijk in de buurt hadden overnacht. Haastig gaan zij kijken en treffen inderdaad een leeg graf aan. Petrus gaat het graf binnen en ziet de windsels liggen. Ook de zweetdoek nog in de vorm van het hoofd: opgerold. Joh.20:7 Als even later de engelen de andere vrouwen aanspreken, wordt tegen hen gezegd dat ze zouden berichten “aan de discipelen en Petrus”. Mar.16:7 Maar Jezus zelf zien zij niet … Onderweg verschijnt de levende Heer vervolgens ook aan deze vrouwen, evenals eerder aan Maria Magdalena. De discipelen doen het verhaal echter af als onzin. Toch gaat Petrus opnieuw naar het graf voor een dubbelcheck. Luc.24:12 het feit dat zijn naam speciaal was genoemd? Hoe dan ook, de Heer verschijnt die avond aan twee mannen die op weg zijn naar Emmaüs. Als deze vervolgens enthousiast terugkeren naar Jeruzalem om hierover te berichten aan de discipelen, krijgen zij eerst te horen: “de Heer is waarlijk opgewekt en gezien door Simon …”! Simon Petrus, de eerste van “de twaalf”! Was hij misschien extra getriggerd door 351 1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (1) En hij werd gezien door Kefas, daarna door de twaalf … Lang niet alle verschijningen van de opgewekte Heer worden door Paulus opgesomd. De eerste twee verschijningen in de ochtend, aan respectievelijk Maria Magdalena en de andere vrouwen, blijven buiten beschouwing. Ook de verschijning aan het einde van die dag aan de twee Emmaüsgangers wordt niet genoemd. Maar de verschijning aan “de twaalf” diezelfde avond, mag niet ontbreken. Opvallend dat Paulus spreekt over “de twaalf”, hoewel Judas er niet bij was en Tomas trouwens die zondag evenmin. “De twaalf” fungeert hier niet als getal, maar als naam van de groep. Die naam blijft, ook als ze niet compleet zijn. Vóór zijn sterven had de Heer tegen zijn discipelen gezegd dat de wereld hem niet meer zou zien, maar zij wel. Joh.14:19 De eerste keer dat de Heer verscheen aan “de twaalf”, was toen zij in de avond na de opstanding, bij elkaar waren. Er was genoeg te bespreken. Het lege graf, maar zeker ook de minimaal vier verschillende verschijningen waarvan ze hadden vernomen. Vooral de verschijning aan Petrus zal indruk hebben gemaakt. Hij was immers één van hen. Maar de verschijning aan “de twaalf” wordt het absolute hoogtepunt dat etmaal … 352
Page 330
1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (2) En hij werd gezien door Kefas, daarna door de twaalf … “De twaalf” (maar met slechts tien aanwezigen) waren in de avond van een turbulente dag bij elkaar. De zware en verzegelde steen voor het graf was sinds de vroege ochtend afgewenteld. Het graf was leeg, behoudens de windsels en de opgerolde zweetdoek. De Romeinse wacht voor het graf was door de Joodse leidslieden ingehuurd om te vertellen dat de discipelen Jezus’ lichaam zouden hebben gestolen. Werden ze wellicht gezocht en hebben ze daarom de deuren afgesloten? En dan waren er nog allerlei meldingen dat de levende Jezus zich zou hebben getoond die dag. Zelfs aan één van hen, Petrus. Wat moest men van dit alles denken? En dan plotseling staat Jezus in hun midden. Een mengeling van ongeloof, ontsteltenis maar ook vreugde maakt zich van hen meester. En terwijl Jezus hen ‘sjaloom’ aanzegt, toont hij hun zijn doorboorde zijde, handen en voeten. Nu geen wonden meer, maar littekenen. Jezus nodigt hen uit hem te betasten. En als aanvullend bewijs eet hij een moot gebakken vis voor hun ogen. En dan opent hij voor hen de Schriften dat hij op de derde dag moest opstaan. Hoe onweerlegbaar overtuigend kan iets zijn?! 353 1 Korinthe 15:5 – daarna door de twaalf (3) … daarna door de twaalf … Het historisch bewijsmateriaal voor de opwekking van Christus is overweldigend. Paulus noemt “de twaalf” als het eerste gezelschap aan wie Christus na zijn opwekking verscheen. Bij verscheidene gelegenheden, zo weten we uit de evangeliën. Bedenk daarbij dat hun getuigenis unaniem was. Dat is een heel belangrijk onderdeel van het bewijs. Want stel je voor dat ook maar één van “de twaalf” kon ontkennen wat de overigen claimden te hebben gezien. Of dat één van hen uit de school zou hebben geklapt over de vermeende diefstal. Slechts één zo’n dissonant zou al een fatale ondermijning zijn. Inderdaad, één uit “de twaalf” (Tomas) was in aanvang ronduit sceptisch. Maar een week later was ook hij volledig ‘om’ en overtuigd. Waren dit mensen die Jezus’ lichaam hebben gestolen? Of de opstanding in scene hebben gezet? En vervolgens unaniem blijmoedig (!) hebben gelogen over Jezus’ verschijningen? Hoe bizar is dat scenario!? Wat leverde hen dit getuigenis op? Succes en roem? Integendeel, miskenning, smaad, marteling en gevangenisstraf werden hun deel. Maar niets kon “de twaalf” weerhouden om uit te komen voor wat ze hebben gezien. Slechts één verklaring is afdoende voor deze onloochenbare feiten: de levende Christus is werkelijk aan hen verschenen! 354
Page 332
1 Korinthe 15:6 – meer dan vijfhonderd broeders tegelijk … vervolgens werd hij gezien door meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meerderheid op dit moment nog over is, maar sommigen zijn ontslapen. Paulus somt enkele hoogtepunten op van verschijningen van de opgewekte Christus. De verschijning aan “meer dan vijfhonderd broeders tegelijk” mag daarbij niet ontbreken. Uitzonderlijk alleen al vanwege het grote aantal aanwezigen. Slechts één bijeenkomst die in de evangeliën wordt vermeld, komt hiervoor in aanmerking. Het is de ontmoeting in Galilea waar de Heer reeds vóór zijn sterven op had gewezen. Mat.26:32 En waar de engel bij het graf over begon, Mat.28:9 en even later de Heer zelf ook als hij aan diezelfde vrouwen verschijnt. Mat.28:10 In Galilea zou hij allen treffen, Mat.28:16 kennelijk op dezelfde berg als die van ‘de bergrede’ (zie Matteüs 5:1). Een veelzeggende locatie: op “de berg”, als beeld van het Koninkrijk, en tegen de achtergrond van “de zee”, als beeld van de volken. Hier gaf de opgestane Christus aan “de twaalf” ‘de grote opdracht’. Mat.28:18-20 Met meer dan vijfhonderd broeders als getuigen. Inmiddels is het vijfentwintig jaar later als Paulus dit schrijft, maar het merendeel van hen leefde nog. Met andere woorden: vraag het ze maar na! Want het historische feit is onloochenbaar! 355 1 Korinthe 15:7 – gezien door Jakob(us) Vervolgens werd hij gezien door Jakobus, daarna door alle apostelen … De gebeurtenis waar Paulus hier op doelt is niet terug te vinden in de verslagen van Matteüs, Marcus, Lucas of Johannes. Dat is op zich niet zo vreemd; geen van de verslagen is compleet en trouwens, ze kunnen dat ook niet zijn (zie Johannes 20:30). De Jakobus (of Jakob) waarvan hier sprake is, moet de (half)broer van de Heer zijn. Gal.1:19 broers, waarvan Jakobus de oudste was, Mat.13:55 niet in hem geloofden. Joh.7:5 Wat heeft de ommekeer bij Jakobus We weten dat Jezus’ aanvankelijk Niettemin, werd hij later de vertegenwoordiger van de grote ekklesia te Jeruzalem. Hand.15:13; 21:18 teweeggebracht? Eén ding is zeker: zoals de levende Heer persoonlijk is verschenen aan Kefas, zo is hij ook persoonlijk verschenen aan Jakobus. Beide mannen golden later als “steunpilaren”. Gal.2:9 De verschijning aan Jakobus is historisch, maar ook profetisch. Immers, de Messias zal in de toekomst verschijnen aan een volk dat ook ‘Jakob’ heet. Zoals ooit Jakob de Jabbok (een omkering!) doortrok en een confronterende ontmoeting had met een man, waarvan hij later zei: ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht! Gen.32 En Jakob werd toen Israël. Om voortaan ingezet te worden als Gods instrument …! 356
Page 334
1 Korinthe 15:7 – daarna door alle apostelen Vervolgens werd hij gezien door Jakobus, daarna door alle apostelen … Eerder in de reeks van verschijningen van de opgewekte Christus noemde Paulus “de twaalf”. Omdat hij in dit vers schrijft over “alle apostelen” vallen die beide groepen kennelijk niet samen. De groep van “apostelen” is veel ruimer dan die van “de twaalf”. In Lucas 10:1 lezen we dat de Heer naast de twaalf nog tweeënzeventig anderen afvaardigde . Dat levert een totaal op van vierentachtig apostelen. Dat is zeven maal twaalf! ‘Apostel’ betekent afgevaardigd en “een apostel van Jezus Christus” is afgevaardigd door de opgestane Heer en dus ook van hem een ooggetuige. Hand.1:22; 1Kor.9:1 De hier genoemde Jakobus behoorde niet tot “de twaalf” maar wordt wel gerekend tot de apostelen. Gal.1:19 Barnabas, Paulus’ medewerker was een apostel. Hand.14:14 Ook Zij, en nog veel meer, waren ooggetuigen van de opgewekte Christus, evenals de genoemde “meer dan vijfhonderd broeders”. Wat hen bovendien tot ‘apostelen’ maakte, was dat zij ook door hem zijn afgevaardigd. Al met al waren er dus letterlijk vele honderden ooggetuigen van de opgewekte Christus. Waarvan velen hem tijdens grote meetings hebben ontmoet. Unaniem, voltallig hebben zij dit bevestigd. Waarmee is gezegd: de Heer is waarlijk opgestaan – een historisch feit! 357 1 Korinthe 15:8 – laatst van allen … maar laatst van allen, als aan de misgeborene, werd hij gezien ook door mij … In 1 Korinthe 15 laat Paulus zien hoe de opstanding van Christus een bewezen, historisch feit is. Feit één: het graf waarin Jezus gelegd was, was leeg. Feit twee: Christus’ opstanding was voorzegd in de Hebreeuwse Schriften. Feit drie: de opgestane Christus is aan vele getuigen verschenen. Eén keer zelfs aan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel nog leefde in de dagen dat Paulus bovenstaande brief schreef. In de reeks van verschijningen neemt de verschijning aan Saulus van Tarsus een uitzonderlijke plaats in. Alle andere verschijningen vonden plaats gedurende de veertig dagen tussen Jezus’ opstanding en hemelvaart. De verschijning aan Saulus op de weg naar Damascus was een aantal jaren daarna. Saulus hoorde niet bij de kring van de discipelen. Integendeel zelfs. De verschijning aan Saulus vond bovendien plaats buiten Israëls landsgrenzen. En het meest markante verschil: Jezus verscheen aan Saulus vanuit de hemel, in oogverblindende lichtglans. De verschijning aan Saulus vormt de hekkensluiter. Paulus is daarin “laatst van allen”. Wantrouw alle claims van anderen die Christus nadien gezien menen te hebben. Want alles wat Christus nog te melden had, heeft Hij via Paulus bekend gemaakt. 358
Page 336
1 Korinthe 15:8 – de ontijdig geborene … maar ten laatst van allen, als aan de misgeborene, werd hij gezien ook door mij. Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben niet toereikend een apostel genoemd te worden, omdat ik de ekklesia van God heb vervolgd. De verschijning aan Paulus is een buitencategorie. Niet alleen omdat Paulus in de reeks van verschijningen “laatste van allen” is, maar ook omdat hij zich niet eens durft te rekenen tot het gezelschap van apostelen. Want toen de apostelen het fundament van de ekklesia legden, betoonde hij zich daarvan juist de vervolger. Paulus noemt zich “de misgeborene” ten opzichte van al zijn collega-apostelen omdat hij zich als “de minste” van hen beschouwt. In Prediker 6:3-5 lezen we over het mistroostig lot van “de misgeborene”: niet bestemd voor deze wereld. Maar, zo voegt Prediker er toe, “deze heeft rust”. Dit in tegenstelling tot iemand die, al zou hij twee keer duizend jaar leven, het goede niet zou zien. Pred.6:6 Doet “de misgeborene” in Prediker 6 niet denken aan Paulus? Maar hoeveel beter is hij er aan toe dan hij die “twee keer duizend jaar” leeft, maar het goede niet zou zien. “Twee keer duizend jaar” … herinnert ons dat niet aan de tijd van de verborgenheid?! 359 1 Korinthe 15:8,9 – de minste van de apostelen … maar laatst van allen, als aan de misgeborene, werd hij gezien ook door mij. Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben niet toereikend een apostel genoemd te worden, omdat ik de ekklesia van God heb vervolgd. De levende Heer is na zijn opstanding gedurende veertig dagen verschenen bij vele gelegenheden. Aan de “de twaalven”, één keer zelfs aan vijfhonderd broeders tegelijk en aan alle apostelen. Paulus was daar nooit bij. Sterker nog, toen de “de ekklesia van God” al een aantal jaren tegen de verdrukkingen in groeide, was Saulus van Tarsus de meest prominente vervolger van die beweging. Is het niet bizar dat, terwijl deze Saulus zijn gewelddadige acties ging voortzetten in het buitenland, de opgewekte Christus uitgerekend aan hem verscheen? Een paar jaar na de hemelvaart. Buiten het land. Aan een vijand pur sang. Vanuit de hemel, in oogverblindend licht. Waarom moest juist deze man geroepen worden tot apostel (afgevaardigde)? Paulus’ roeping is van een totaal andere orde, dan die van de andere apostelen. Hij geneerde zich om ‘apostel’ genoemd te worden. Zijn roeping demonstreert enkel genade. En als een levend bewijs daarvan, mocht hij met die boodschap naar de natiën gaan … 360
Page 338
1 Korinthe 15:9,10 – door Gods genade ben ik wat ik ben … ik ben niet toereikend een apostel genoemd te worden, omdat ik de ekklesia van God heb vervolgd. Maar door Gods genade ben ik wat ik ben … De levende Christus is “laatst van allen” ook aan Paulus verschenen. Zijn ‘vooropleiding’ als apostel bestond daaruit dat hij de vervolger van de ekklesia van God was. Meer dan wie ook van zijn tijdgenoten, had hij daarin naam gemaakt. Als briljant student en een rijzende ster in het Jodendom, Gal.1:13 trad hij op als een gewelddadige extremist tegen “de sekte van de Nazareners”. Als er één niet in aanmerking kwam om apostel van Christus te zijn, dan was het wel deze Saulus van Tarsus. Zijn verleden had hem compleet gediskwalificeerd. Het feit echter dat Christus wel aan deze Saulus verscheen en hem zelfs tot apostel maakte, kan daarom maar aan één reden worden toegeschreven: Gods genade. Dat maakte Paulus tot de man die hij was. Niet dankzij maar ondanks zijn verleden. Saulus’ religie, zijn opleiding en zijn temperament hadden hem een ultieme vijand van Christus gemaakt. Maar uitgerekend dat maakte hem geschikt om een demonstratiemodel te worden van Gods genade. Een wandelend monument van wat GOD vermag. Geen tegenstand zo hardnekkig, of Gods genade overtreft het! 361 1 Korinthe 15:10 – GODS genade! Maar door Gods genade ben ik wat ik ben en Zijn genade aan mij is niet voor niets geweest. Want meer dan zij allen zwoegde ik, echter niet ik, maar de genade van God die met mij is. Het was Gods genade dat Paulus is geworden tot wie hij was: apostel van Christus Jezus. Hij heeft het niet verdiend en evenmin gezocht. Het was Gods genade dat Christus aan hem verscheen. En het was Gods genade dat hij werd afgevaardigd. Het was ook Gods genade die Paulus onder de natiën zou gaan prediken: alle mensen ontvangen het LEVEN (met allemaal hoofdletters; 1 Korinthe 15:22)! Maar het was ook Gods genade die Paulus in arbeid deed uitblinken boven al zijn collega-apostelen. Want is het niet wonderlijk: Paulus was de minste van alle apostelen en zelfs niet waard een apostel te heten, en toch … meer dan zij allen heeft hij als apostel impact gehad. Was dat compensatiedrang van Paulus? Of zijn verdienste? Nee, Paulus’ eigen antwoord luidt: dat is GODS genade die met mij is. Onderschat nooit de levens veranderende kracht van Gods genade. Wat geen wet, filosofie of peptalk vermag, daartoe is Gods genade in staat. Die boodschap werd Paulus’ drive: iedereen moet dat weten! 362
Page 340
1 Korinthe 15:10 – niet ik … Want meer dan zij allen zwoegde ik, echter niet ik, maar de genade van God die met mij is. Paulus was zich heel sterk bewust van zijn enorme inzet als apostel voor het Evangelie van de opgewekte Christus. Maar zag hij dat als een prestatie van hemzelf? Absoluut niet, hij kon niet eens anders. Bij zijn roeping was hij overweldigd door Gods genade. 1Tim.1:14 Paulus heeft niet voor Christus gekozen maar omgekeerd: Christus had hem uitgekozen en overtuigd. En vervolgens ook persoonlijk onderwezen en gemotiveerd. Als vuurwerk was het Goede Bericht in Paulus’ hart aangestoken – hij kon niet anders dan als een heraut iedereen daarvan op de hoogte brengen. Paulus had gezwoegd, zeker! Zelfs meer dan al zijn collegaapostelen. Maar terwijl hij dit vaststelt, voegt hij er direct aan toe “echter niet ik, maar de genade van God die met mij is”. Paulus had een aandeel in Gods werk: hij was een stuk gereedschap in Zijn hand. Een instrument waarvan God Zich wilde bedienen. Hoe intensief hij ook betrokken was, het was GOD, Die Zijn genade in hem demonstreerde. Laten we nooit vergeten wat de ware verhoudingen zijn. GOD levert de prestatie en wij mogen daarin Zijn werktuig zijn! 363 1 Korinthe 15:11 – de grote overeenkomst Hetzij dan ik of zij, zó herauten wij en zó geloofden jullie. Het Evangelie is de mededeling dat Christus die (zoals was voorzegd in de Schriften) na zijn begrafenis op de derde dag werd opgewekt. 1Kor.15:1-4 Daarna is hij gezien door (1) Kefas, (2) de twaalf, (3) meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, (4) Jakobus, (5) al de apostelen en (6) als laatste van allen aan Paulus. Wat zij allemaal herauten, unaniem en zonder één enkele uitzondering, is het bericht aangaande Christus die is opgewekt. Dat is de basis van alles. Het is de vervulling van wat “er staat geschreven”. En de impact van dit geschiedkundig feit is immens, alomvattend en onontkoombaar. Paulus zal daar nog uitgebreid op terugkomen. In de Galaten-brief benadrukt Paulus het unieke dat aan hem was toevertrouwd. Gal.1:11; 2:7 Rechtstreeks door Christus zelf aan hem gegeven, zonder bemiddeling van “de twaalf”. Het is zijn unieke bediening, nadat het Evangelie door ‘Jeruzalem’ was afgewezen. Maar hoe belangrijk deze verschillen ook zijn, het fundament van wat Paulus en alle andere apostelen te melden hadden, is exact gelijk. Christus is opgewekt – dat is wat hij (= Paulus) en wat zij (= de collegaapostelen) herauten. Dat was en is de boodschap en dat is wat de Korintiërs geloofden. De onwrikbare hoeksteen! 364
Page 342
1 Korinthe 15:12 – opgewekt UIT de doden Maar indien van Christus geheraut wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe zeggen sommigen dan onder jullie dat er geen opstanding van doden is? Het Goede Bericht dat Paulus en alle apostelen als herauten hebben doorgegeven luidt kort en krachtig: Christus is uit de doden opgewekt! Het zinsdeel “uit de doden opgewekt” kan gemakkelijk worden opgevat als synoniem voor ‘uit de dood opgewekt’. Toch zijn dat twee heel verschillende formuleringen. “De dood” is de naam voor de toestand die intreedt zodra het leven voorbij is. Iemand is dood. Maar “de doden”, dat is een meervoud: één dode, twee doden. Christus is “opgewekt uit de doden”, dat betekent: hij lag begraven te midden van andere doden, maar slechts hij werd van tussen deze doden uit, opgewekt. Het idee achter de formulering is dus niet zozeer dat Christus niet meer dood is (hoewel dat op zichzelf waar is) maar dat hij werd opgewekt, met achterlating van de andere doden. Christus is uit de doden opgewekt. Alle andere doden liggen nog in het graf, maar hij is de Eersteling die het Leven aan het licht bracht. Hij werd opgewekt om nooit meer te sterven. Wie volgt? Antwoord: uiteindelijk alle mensen! 1Kor.15:22 365 1 Korinthe 15:12 – geen opstanding van doden? Maar indien van Christus geheraut wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe zeggen sommigen dan onder jullie dat er geen opstanding van doden is? In dit vers noemt Paulus de eigenlijke aanleiding voor het thema dat hij in dit hoofdstuk aansnijdt. Dat hij zo uitgebreid ingaat op de opstanding van Christus en hierna ook op de allesomvattende impact daarvan, is vanwege de bewering van sommigen in de ekklesia te Korinthe, dat er geen opstanding van doden zou zijn. Merk op dat deze lieden niet beweerden dat er geen leven na het overlijden zou zijn. In de Griekse denkwereld ging men sinds Plato algemeen uit van het idee van een onsterfelijke ziel. Dat wil zeggen: als de mens sterft, zou hij niet echt dood gaan maar legt hij enkel zijn lichaam af terwijl de ziel voortleeft. Dit idee is overgenomen in de christelijke wereld en ook vastgelegd in allerlei belijdenisgeschriften. Bedenk goed wat de consequentie van deze leer is. Het is een ontkenning van de dood en daarmee ook van de noodzaak van opstanding. Want slechts suiker op de honing, niet meer. Maar in de Schrift, zijn de doden werkelijk dood en buiten opstanding is er geen hoop. 366
Page 344
1 Korinthe 15:13,14 – zonder inhoud … Indien er geen opstanding van doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, zonder inhoud is ook onze herautboodschap en zonder inhoud is ook jullie geloof. Al zou de ontkenning van de opstanding van doden terecht zijn, dan betekent dat uiteraard ook, dat Christus die stierf en werd begraven niet kan zijn opgewekt. Realiseerden de Korintiërs zich dat niet? Maar dan hebben ze zich evenmin gerealiseerd dat wat Paulus in Korinthe had geproclameerd, volkomen inhoudsloos is. En dat is uiteraard dan ook van toepassing op het geloof dat zij daar aan hadden gehecht. Kortom, met het ontkennen van de opstanding van doden, zaagde men de tak door waar men zelf op zat! Je kunt Paulus’ statement trouwens ook omkeren. Want als de heraut-boodschap zonder inhoud is wanneer Christus niet is opgewekt, dan betekent dat, dat de inhoud van de boodschap dus de opgewekte Christus is! Besef wat dat betekent. De inhoud van de boodschap is geen filosofie of religieuze rite. Het is ook geen zedenleer over hoe de mens zou moeten leven. Of een politiek programma ter verbetering van de wereld. Nee, de boodschap is een historisch feit: Christus is opgewekt uit de doden! 367 1 Korinthe 15:15 – valse getuigen? (1) Dan worden wij ook valse getuigen van God bevonden, omdat wij tegen God in getuigen dat Hij de Christus opwekte die Hij niet heeft opgewekt … Wanneer er inderdaad geen opstanding van doden zou zijn, dan is zowel prediking als geloof, zonder inhoud. Maar het is nog ernstiger. Het maakt Paulus en al die andere honderden getuigen, die eenstemmig verklaarden ooggetuigen te zijn van de opgewekte Christus, tot valse getuigen. Dus niet slechts fantasten, maar: dieven, leugenaars en oplichters. Dat was ook de officiële aanklacht van de Joodse Raad: Jezus’ leerlingen zouden zijn lichaam in de nacht hebben gestolen en dus de verhalen omtrent de verschijningen hebben verzonnen. Merk op, dat vriend en vijand het er over eens was, dat het graf waarin Jezus gelegd was, leeg was. Dat heeft nooit iemand tegengesproken of kunnen tegenspreken. Overigens is de beschuldiging van diefstal van Jezus’ lichaam absurd. De discipelen hadden daar geen enkel belang bij en het idee zou niet eens bij hen zijn opgekomen. Daarvoor waren ze te gedesillusioneerd. Diefstal was daarbij ook onmogelijk. Want voor het graf lag een grote, verzegelde steen en bovendien werd het graf zwaar bewaakt. Voor het lege graf voldoet slechts één verklaring: Christus is opgewekt! 368
Page 346
1 Korinthe 15:15 – valse getuigen? (2) Dan worden wij ook valse getuigen van God bevonden, omdat wij tegen God in getuigen dat Hij de Christus opwekte die Hij niet heeft opgewekt, wanneer dus namelijk geen doden worden opgewekt. Zou Christus niet zijn opgewekt, dan is de consequentie daarvan dat Paulus en met hem honderden anderen, valse getuigen zijn geweest. Vrijzinnige- en cultuur-christenen spreken vaak met veel achting over Jezus en het ‘Nieuwe Testament’, vanwege de hoogstaande moraal die ze voorhouden. Maar tegelijkertijd ontkent men de historische claim dat Jezus werkelijk uit de doden is opgewekt. Dat is een onhoudbare positie. Want er zijn maar twee opties: óf het Nieuwe Testament is waar en Christus is daadwerkelijk opgewekt óf het Nieuwe Testament is een leugen en pure oplichterij! Besef dat goed: meer smaken zijn er niet. Zoals Paulus hier verklaart: als Christus niet is opgewekt dan zijn wij valse getuigen. Het begrip ‘getuige’ is een juridisch begrip: iemand die iets gezien of meegemaakt heeft en daarvan spreekt. Paulus en de zijnen getuigden daarbij onder ede, dat wil zeggen: met beroep op God. Zou het niet waar zijn wat zij verklaarden te hebben gezien, dan is hun getuigenis vals en zelfs meineed. Het is zwart of wit. Leugen of waarheid. 369 1 Korinthe 15:15 – valse getuigen (3) Dan worden wij ook valse getuigen van God bevonden, omdat wij tegen God in getuigen dat Hij de Christus opwekte die Hij niet heeft opgewekt, wanneer dus namelijk geen doden worden opgewekt. De beschuldiging dat Paulus en alle anderen, valse getuigen zouden zijn, wordt weerlegd op meerdere gronden. Punt één: het laat onverklaard hoe honderden getuigen unaniem spraken van wat men had gezien. Eén van de verschijningen vond plaats tijdens een bijeenkomst van meer dan vijfhonderd broeders tegelijk. Inderdaad, een bepaald type mensen is ontvankelijk voor suggestie en hallucinatie. Maar niet een voltallig gezelschap van vijfhonderd mensen tegelijk, waar ook kritisch ingestelde mensen toe behoorden. Types zoals Tomas, die niet alleen wilden horen en zien maar ook tasten en checken. Punt twee: valse getuigen zijn niet bereid om voor hun getuigenis te sterven. Wie opzettelijk een leugen verspreidt, doet dat met het motief daar beter van te worden. Voor het verkrijgen van roem, geld of status. Maar het opmerkelijke van Paulus en de zijnen is dat hun getuigenis hen vrijwel allemaal tot martelaren maakte. Verguizing en een zwervend bestaan werden hun deel om ten slotte te worden gedood. Niets kon hen echter stoppen. Waarom niet? Ze wisten: dit is de waarheid! 370
Page 348
1 Korinthe 15:16,17 – zinloos en zonde! Want indien er geen doden worden opgewekt, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, zinloos is jullie geloof. Jullie zijn nog in jullie zonden. Met bovenstaande woorden herhaalt Paulus wat hij reeds betoogde in vers 13 en 14. De ontkenning van sommigen in Korinthe van de opstanding van doden, is een fatale aanslag op het Goede Bericht dat Paulus onder hen had gebracht en daarmee dus ook op het geloof van de Korintiërs. “Indien Christus niet is opgewekt, is jullie geloof zinloos”. Het is de opgewekte Christus die zin verleent aan ons geloof. Zou de dood het laatste woord hebben, dan eindigt alles in één groot zwart gat. Over en uit. Geen zicht op een God, Die alles tot een goed einde brengt. Geen verwachting voorbij het graf. Is dit niet het depressieve wereldbeeld van velen? Zonder uitzicht op opstanding zijn we ook nog in onze zonden. Want het woord ‘zonde’ betekent letterlijk ‘doel missend’. Als er geen opstanding is en geen triomferende GOD van het Leven, dan is heel het bestaan en alles wat we doen zonder zin of doel. Zonde dus. Het is de waarheid van de opstanding die richting geeft en volkomen bevrijdt van de zinloosheid! 371 1 Korinthe 15:18 – geen hoop buiten opstanding om Dan zijn ook zij die ontslapen in Christus, verloren. Zou er geen opstanding van doden zijn, dan is alles zinloos en letterlijk zonde. Het geloof stelt dan niets voor en de apostelen zijn dan nog erger dan fantasten: oplichters en valse getuigen. En degenen die in Christus ontslapen (dat wil zeggen: sterven in vertrouwen op hem, die de dood overwon) zijn dan verloren. Ze zouden er beschaamd mee uitkomen … Wat hier weer blijkt is dat Paulus al zijn kaarten zet op de opstanding. Paulus kende niet zoiets als een ‘onsterfelijk ziel’ die gaat ‘hemelen’ vanaf het moment van overlijden. Deze gangbare opvatting binnen de christenheid is een valse uitholling van de waarheid van de opstanding. Stel je voor dat zij die ontslapen, bij overlijden inderdaad direct voortleven in heerlijkheid. In welk opzicht zijn zij dan verloren? Ze juichen dan toch voor Gods troon, zoals in menige christelijke rouwadvertentie is te lezen? Zo’n voorstelling maakt de verwachting van opstanding compleet overbodig. Ze dient hooguit als suiker op de toch al zoete honing. Maar de Schrift is helder: de verwachting voor hen die ontslapen, is dat ze gewekt zullen worden in de opstanding. Een andere hoop dan deze is er niet. 372
Page 350
1 Korinthe 15:19 – beklagenswaardiger dan alle mensen Indien wij in alleen dit leven in Christus onze hoop hebben gevestigd, dan zijn wij beklagenswaardiger dan alle mensen. Wanneer Christus niet zou zijn opgewekt, dan is “onze heraut-boodschap” en “jullie geloof” zinloos en zijn “wij valse getuigen”. 1Kor.15:15-17 Het onderscheid dat Paulus hier maakt tussen “wij” en “jullie” mag ons niet ontgaan. “Jullie”, dat zijn de lezers en “wij” dat zijn de apostelen. Zou er geen opstanding van doden zijn, zoals sommigen in Korinthe beweerden, dan is onze hoop dus alleen voor dit leven op Christus gevestigd. Meer dan dit leven is er dan immers niet. Wel, zegt Paulus, dan zijn wij, apostelen, “beklagenswaardiger dan alle mensen”. Want wat leverde de hoop op Christus in dit leven hen op? Ja, de Korintiërs hadden zich gesetteld in de wereld. Aanzien, rijkdom en macht bevielen hen prima. Paulus had dit eerder in deze brief hen ingewreven. 1Kor.4:8 Maar wat was het deel van Paulus en de andere apostelen in dit leven? In 1 Korinthe 4:11 beschrijft hij het: honger, dorst, zonder kleding of huisvesting, uitgescholden en gemarteld worden. Niemand kiest voor zo’n bestaan. Tenzij … men absoluut zeker is, dat wat men getuigt, wáár is. Dan kán men niet anders. Die opstelling bewijst dat het getuigenis echt is. 373 1 Korinthe 15:20 – maar nu …! Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden … Het “maar nu …!” in vers 20 klinkt als een triomfantelijk protest. Vanaf vers 12 heeft Paulus de bewering tegen het licht gehouden van sommigen in Korinthe, die stelden dat er geen opstanding van doden zou zijn. Zou dat waar zijn, dan is Christus dus ook niet opgewekt. 1Kor.15:13,16 is die consequentie! Want, zegt Paulus, dan is onze herautboodschap leeg en jullie geloof eveneens. En erger nog: dan zijn wij, apostelen, valse getuigen. Oplichters en meineedplegers. Trouwens, dan zijn ook jullie nog in je ‘zonden’, oftewel alles mist zin en doel. Voor de ontslapenen is er dan geen hoop en verwachting. En als apostelen zijn we, behalve valse getuigen, ook nog eens de meest beklagenswaardige van alle mensen. Want het valse getuigenis levert niets dan smaad, armoede, foltering en zware vervolging op. Deze opsomming van consequenties van de bewering in Korinthe, zou genoeg moeten zijn om in te zien dat het volstrekte dwaasheid is. Paulus houdt zijn lezers als het ware een spiegel voor om te tonen hoe bizar en absurd de gevolgen van hun bewering zijn. Na alle kritiek is daarom des te sterker en onweerlegbaar gebleken: Christus is opgewekt uit de doden!!! Maar hoe absurd 374
Page 352
1 Korinthe 15:20 – opgewekt … als Eersteling Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als Eersteling van de ontslapenen. Tot dusver ging het in Paulus’ betoog over het feit van Christus’ opwekking. Als voorzegd, 1Kor.15:4 maar ook als gedocumenteerd feit. Bevestigd door vele ooggetuigen. 1Kor.15:5-8 Vanaf vers 20 gaat Paulus diep in op de betekenis van Christus’ opwekking uit de doden. Christus is opgewekt “als Eersteling van de ontslapenen”. In Kolosse 1:18 wordt hij genoemd “eerstgeborene uit de doden”. Een vergelijkbare formulering, want doden zijn ontslapenen. Maar in het woord ‘ontslapenen’ klinkt door dat de dood als een slaap is. Tijdelijk. Onbewust … totdat men gewekt wordt. Christus werd uit de doden opgewekt “als Eersteling van de ontslapenen”. Dat lijkt op het eerste gezicht onjuist, aangezien vóór Christus’ opwekking ook al mensen werden opgewekt uit de doden. Denk alleen al aan Jezus’ eigen bediening waarin hij het dochtertje van Jaïrus opwekte, de jongeling te Naïn en ook zijn vriend Lazarus. Hoe kan Paulus Christus hier dan Eersteling noemen? Het antwoord is eenvoudig: de genoemde mensen zijn na hun opstanding, later alsnog gestorven. Christus daarentegen werd opgewekt om nooit meer te sterven. Rom.6:9 De dood ligt definitief achter hem. En daarom is hij “Eersteling”. En alle ontslapenen zullen volgen …! 375 1 Korinthe 15:20 – de eerstelingsschoof Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als Eersteling van de ontslapenen. De dag dat Christus stierf, viel samen met het Pascha. Veel minder bekend is dat de dag waarop hij verrees, eveneens een hoogtijdag was. Het was namelijk de dag van “de eerstelingsschoof”. We lezen in Leviticus 23 dat na het Pascha, de eerste schoof van de gerstoogst door de priester aan God zou worden aangeboden. Voor deze hoogtij was geen datum gereserveerd maar een weekdag: “de dag na de sabbat”. Vanaf deze dag moest men zeven sabbatten tellen en de dag na de zevende sabbat, zou het dan het Wekenfeest of Pinksteren (= 50-ste) zijn. In de gangbare bijbelvertalingen lezen we dat Christus opstond “op de eerste dag van de week”. Feitelijk klopt dat, maar letterlijk staat er: “op één [dag] van de sabbatten”. Dat is een technische term voor dag nummer één van de sabbatten-telling. Zeker, dat was een eerste dag van de week, maar niet zomaar één. Het was de dag van de eerstelingsschoof! Wat een Goddelijk design dat reeds vijftien eeuwen tevoren, niet alleen de dag was vastgelegd waarop Christus zou worden geslacht (Pascha), maar ook de dag dat hij zou worden opgewekt uit de doden! “Als Eersteling”! 376
Page 354
1 Korinthe 15:21 – entree & exit van de dood Want aangezien de dood door een mens is, is ook de opstanding van doden door een mens. Christus werd uit de doden opgewekt als Eersteling. Dat wil zeggen: hij is de eerste die eens voor altijd, de dood achter zich liet en daarmee onvergankelijk leven aan het licht bracht. Het feit dat hij daarin “Eersteling” is, geeft aan dat zijn opstanding geen op zichzelf staand feit is, maar impact heeft op alle doden. Christus is de eerste dode die (definitief) opstond en de rest zal volgen. Dat de opstanding van doden door een mens is, hoeft niet te verbazen, want dat geldt ook voor de dood. Via een mens (lees: Adam) kwam de dood in de wereld. Adam was weliswaar een vergankelijk mens, maar zolang hij toegang had tot het geboomte van het leven, kon hij niet doodgaan. Het was vanwege ongehoorzaamheid dat het eerste mensenpaar uit de hof werd gestuurd, zodat de dood haar intrede deed in de mensenwereld. “… zo ging de dood door tot alle mensen”, schrijft dezelfde apostel in Romeinen 5:12. Via “de eerste mens” kreeg de dood haar entree en via “de tweede mens” haar exit. 1Kor.15:47 De één staat garant voor het probleem, de ander voor de oplossing! 377 1 Korinthe 15:22 – allen! Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. In het voorgaande vers ging het er om dat zowel dood als opstanding “door een mens” zijn. Paulus doelt op respectievelijk Adam en Christus. Dood en opstanding vormen een contrast. Maar nu brengt hij de overeenkomst in: de reikwijdte en impact die in beide mensen besloten ligt. Die is bij beiden gelijk. Ze is universeel en strekt zich uit tot “allen”. Alle mensen zijn stervelingen of letterlijk “stervende”, dat wil zeggen: bezig dood te gaan. Op die regel bestaat geen uitzondering. Afkomst, religie, maatschappelijke status, rijkdom of armoede, goed of slecht gedrag, intelligentie, type persoonlijkheid, levensovertuiging, enzovoort, enzovoort, het maakt geen verschil. Zoals de Prediker al vaststelde: “allen treft eenzelfde lot”. Dat de mens daarop kritiek heeft of het oneerlijk vindt, maakt al evenmin verschil. De waarheid is onverbiddelijk en ook ontegenzeggelijk. Maar dan nu de vergelijking: op dezelfde wijze (“zó”) “zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden”. Als het eerste “allen” letterlijk iedere sterveling betreft, dan moet het tweede “allen” ook elke sterveling aangaan. Anders gaat de vergelijking niet op. De reikwijdte van Adam en Christus is onmogelijk te overschatten. Dus roepen we: álle mensen! 378
Page 356
1 Korinthe 15:22 – nog eens: allen! Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. De eenvoudige waarheid die Paulus hier neerlegt, maakt het Evangelie precies tot wat het is: een Goed bericht! Zeker, de eerste helft van de waarheid bepaalt ons bij de trieste onafwendbaarheid van het sterven. Iedereen weet dat het zo is; het is een gegeven, geen keuze. En vandaar: allen. Maar juist omdat het “in Adam allen sterven” een gegeven is, maakt dat de vergelijking die volgt zo overweldigend glorieus! “In Christus worden allen levend gemaakt”! Denk erom, er staat: “evenals …” en “zó zullen ook …”. Door van “levend gemaakt worden” een optie of een keuze te maken (zoals mainstream-christendom leert), ontneemt men de glans van het Evangelie. Men keert “in Christus allen” om, en maakt ervan: allen in Christus. Een subtiele maar ook fatale verdraaiing. Hoe wanstaltig is het idee dat Adam wel heel de mensheid mee zou nemen in zonde en dood, terwijl Christus tevreden zou moeten zijn met ‘the happy few’. In zo’n vergelijking zou Christus veruit de mindere zijn van Adam. Een loser. Laat het je daarom nooit afnemen: Christus sluit heel de mensheid in en heet daarom met recht “de laatste Adam”! 1Kor.15:45 379 1 Korinthe 15:22,23 – ieder in de eigen rangorde Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens … De vergelijking in vers 22 is volmaakt: in Adam sterven allen en zo zullen ook in Christus allen worden levend gemaakt. Maar niet allemaal tegelijk. Een vaststelling die vanuit de vergelijking die Paulus maakt niet hoeft te verbazen. Immers, alle mensen sterven ook niet tegelijk. Tussen de eerste en de laatste sterveling liggen vele duizenden jaren. Alle mensen zullen worden levend gemaakt “ieder echter in de eigen rangorde”. “Rangorde” hier is een militaire term en doelt op verschillende afdelingen, korpsen of rangorden. Heel de mensheid wordt levend gemaakt, maar elke ‘afdeling’ moet wachten tot nader order. Niemand te vroeg en niemand te laat. Is het in de natuur niet net zo? Als het nieuwe leven ontluikt dan gaat dat ook per ‘afdeling’. Eerst de sneeuwklokjes, dan de krokussen, daarna de tulpen en in mei staat bijna heel de flora in bloei. Maar zelfs dan nog niet alles; er zijn nog de laatbloeiers die pas in de zomer of herfst tot bloei komen. Zo is het ook in de levendmaking: ieder in de eigen rangorde! 380
Page 358
1 Korinthe 15:22,23 – als Eersteling Christus Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens … Alle mensen worden levend gemaakt, met dezelfde onafwendbaarheid als waarmee alle mensen sterven. De Eersteling is Christus. Voor het verstaan van wat levendmaking is, is dit een buitengewoon belangrijke statement! Wat hieruit blijkt is dat levendmaking niet hetzelfde is als opstanding zonder meer. Er zijn immers heel wat Bijbelse voorbeelden van doden die opstonden vóór Christus’ opstanding. Maar het verschil is dit: hun opstanding was een terugkeer naar het sterfelijke bestaan. Zij gingen later opnieuw dood. Maar Christus is de eerste die levend werd gemaakt om, eens voor altijd, de dood achter zich te laten. Als Paulus hier spreekt over alle mensen die zullen worden levend gemaakt, laat hij buiten beschouwing de opstanding waarin mensen opnieuw doodgaan. De “opstanding van oordeel” Joh.5:29 na “de duizend jaren”, bij de “grote witte troon” Op.20 telt daarom niet mee. Want velen van degenen die daar geoordeeld worden zullen opnieuw sterven, “dat is de tweede dood”. De levendmaking waarvan hier sprake is, is de opstanding in onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht. 1Kor.15:42,43 Van deze levendmaking is Christus de Eersteling. En allen zullen volgen! 381 1 Korinthe 15:22,23 – vervolgens (1) Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens degenen van Christus in zijn parousia. Alle mensen zullen worden levend gemaakt. Niet allemaal tegelijk, maar in rangorde. Paulus noemt drie achtereenvolgende ‘afdelingen’. De eerste bestaat uit één iemand: Christus (zie ook 1 Korinthe 15:20). Dat is inmiddels historie. Hij is de eerste die werd opgewekt om nooit meer te sterven. Tot de tweede rangorde behoren zij die “van Christus zijn”. Zij zullen evenals hij worden opgewekt, maar gedurende “zijn parousia”. Het woord ‘parousia’ betekent letterlijk ‘aanwezigheid’ of ‘presentie’ en staat dus tegenover ‘afwezigheid’. Fil.2:12 Het duidt niet alleen op het moment van aankomst, maar ook op het navolgende verblijf. Op een periode dus. In de (nabije) toekomst zal Christus’ afwezigheid in deze wereld plaatsmaken voor zijn aanwezigheid. Eerst zal de ekklesia worden weggerukt, 1Tes.4:15 en nog weer later zal Christus met de zijnen verschijnen aan Israël. En nog weer enige tijd later zal het Millennium voor alle volken aanvangen. Dat alles valt in de periode van Christus’ parousia. “Degenen die van de Christus zijn”, zullen dan worden levend gemaakt. Zij behoren tot de VIP – bestemd voor de heerschappij! 382
Page 360
1 Korinthe 15:22,23 – vervolgens (2) Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens degenen van Christus in zijn parousia. De opwekking van Christus is het startmoment van de levendmaking van alle mensen. Als een steen in de vijver geworpen, creëert het steeds wijdere kringen om zich heen. Paulus noemt drie stadia waarin deze universele levendmaking plaatsvindt. De tweede mijlpaal in de levendmaking is de parousia van Christus. Dan zijn degenen die van Christus zijn aan de beurt. Zoals echter de parousia niet één moment maar een periode is, zo is ook deze levendmaking niet één moment maar een reeks van momenten. Beginnend met de wegrukking van Christus’ lichaam, 1Tes.4:17 opstanding van Israëls rechtvaardigen Dan.12:13; Luc.14:14 opstanding van de martelaren voorafgaand aan het Millennium. Op.20:4 gevolgd door de en de Deze levendmaking heet “de opstanding uit de doden”. Dit ter onderscheiding van “de opstanding van de doden” waarin alle “overige doden” zullen opstaan. Op.20:5 Degenen die worden levend gemaakt in de parousia hebben voorrang. Want zij hebben een taak in het vestigen van het Koninkrijk van Christus. Zij fungeren als bruggenhoofd. Zij gaan voorop zoals de kopgroep in een peloton wielrenners. 383 1 Korinthe 15:23,24 – daarna het einde Ieder echter in de eigen rangorde. Als Eersteling Christus. Vervolgens degenen van Christus in zijn parousia. Daarna het einde, wanneer hij het Koninkrijk zou overdragen aan de God en Vader … Alle mensen worden levend gemaakt, 1Kor.15:22 eigen rangorde. 1Kor.15:23 maar ieder in de De Eersteling is Christus, dat is een historisch feit. Hij is de eerste en tevens het prototype. Zoals hij werd opgewekt in onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht, zó zullen allen worden opgewekt. De tweede ‘rangorde’ van levendmaking betreft degenen die van Christus zijn, namelijk in zijn parousia. En de derde, de laatste ‘rangorde’, dat is “het einde” (Grieks: telos) of “het doeleinde”. Want bij deze gelegenheid wordt het doel bereikt: alle resterende mensen worden levendgemaakt. Want dat is hier het onderwerp. Niet alleen het feit van de levendmaking van alle mensen stelt Paulus vast; maar ook wanneer dit gerealiseerd zal worden. Niet tijdens Christus’ regering maar aan het einde daarvan. Dat betekent dat zij die worden levendgemaakt bij de laatste ‘rangorde’, dus geen deel zullen hebben in de heerschappij van Christus. Hun levendmaking is het eindpunt van Christus’ heerschappij. Wanneer de laatste ‘rangorde’ is levend gemaakt zal Christus afstand doen van de troon en het Koninkrijk overdragen aan Vader – God. 384
Page 362
1 Korinthe 15:24 – Christus’ troonsafstand Daarna het einde, wanneer hij het Koninkrijk zou overdragen aan de God en Vader; wanneer hij teniet zou doen alle overheid en alle autoriteit en macht. De opwekking van Christus was D-Day – de beslissende dag! Toen werd de dood overwonnen. De Eersteling liet de dood definitief achter zich. De tweede mijlpaal in deze triomftocht is de levendmaking van degenen die van Christus zijn, in zijn parousia. Maar V-Day, de dag van victorie, breekt aan wanneer alle doden worden levend gemaakt. LEVEND met hoofdletters. Elke overheid, autoriteit en macht is dan overbodig geworden omdat er geen vijandschap of tegenstand meer zal zijn. Vandaar dat Christus dan een volmaakt Koninkrijk aan zijn God en Vader zal overgeven. Merk opnieuw op, dat Paulus hier voorbij ziet aan de opstanding bij de grote witte troon. Op.20 Want in dat stadium moet er nog veel worden recht gezet. Ook de dood wordt dan niet teniet gedaan, maar voortgezet in “de tweede dood”. En Christus’ heerschappij wordt ook voortgezet op “de troon van het Lammetje” in het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel nederdaalt. Op.21; 22 Wat Paulus beschrijft in 1 Korinthe 15, ligt voorbij de horizon van het boek ‘de Openbaring’. In een glorie die alles overtreft! 385 1 Korinthe 15:25 – heersen totdat Want hij moet als koning heersen totdat hij al de vijanden zou plaatsen onder zijn voeten. Het is een uniek vergezicht dat Paulus hier deelt. Voorbij de heerschappij van Christus. Een idee dat voor de meerderheid van de christenen volkomen onbegrijpelijk is. Want men leest in bijbelvertalingen dat Christus zal heersen “tot in alle eeuwigheden” (bijvoorbeeld in Openbaring 11:15). Hoe kan Paulus hier dan schrijven dat Christus moet heersen “totdat“? Het antwoord op deze vraag is cruciaal voor het verstaan van het Evangelie! ‘Eeuwigheid’ is een uitvinding van theologen; in de Schrift is het begrip onbekend. Het Griekse woord waar het in het Nieuwe Testament de vertaling van is, is ‘aion’. ‘Aion’ betekent echter geen ‘eeuwigheid’ maar een ‘eeuw’, in de zin van een tijdperk. Aionen hebben in de Schrift zowel een begin als een einde. Zo spreekt de Schrift van “vóór de aionen”, “het einde van de aion”, “aionische tijden”, “de voleinding van de aionen”, enzovoort. Het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ is misplaatst, omdat een eeuwigheid juist géén begin of einde heeft. De bottom-line is: Christus heerst niet “tot in eeuwigheid” maar “tot in de aeonen”, de wereldtijdperken die nog zullen volgen. Dat duurt lang, maar het is niet zonder einde. Vandaar “totdat“ … 386
Page 364
1 Korinthe 15:25,26 – alle vijanden onder de voeten Want hij moet als koning heersen totdat hij al de vijanden zou plaatsen onder zijn voeten. De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood. Paulus refereert in bovenstaande woorden aan Psalm 110 waar de Messias wordt aangezegd, zich te zetten aan Gods rechterhand. “… totdat Ik uw vijanden stel tot een voetbank voor uw voeten”. Dus eerst zet Christus zich aan Gods rechterhand. Dat is de huidige situatie. Daarna gaat hij als koning heersen. En wanneer hij eenmaal alle vijanden onder zijn voeten heeft geplaatst, dan houdt hij op als koning te heersen. Het onderwerp hier is de onderschikking van alle vijanden. Wanneer Christus verschijnt in zijn parousia, zal hij de mens der wetteloosheid doden door de adem van zijn mond. Ook zal hij vijandige legers neerslaan. De Bijbel spreekt zelfs over een ongekend bloedbad in die dagen. Op.14:20 Ook gedurende Christus’ heerschappij zullen vijanden worden omgebracht. Zodat tijdens Christus’ heerschappij, de dood dienstbaar zal zijn om vijanden te onderschikken. Maar al is de dood functioneel in Gods plan en ook dienstbaar in de vestiging van het Koninkrijk, ze strijdt met het uiteindelijke doel van God met de mensheid, namelijk: Leven! Vandaar dat de dood als laatste vijand zal worden teniet gedaan. 387 1 Korinthe 15:26 – de dood wordt teniet gedaan De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood. Het teniet doen van de dood vindt pas plaats aan het einde van Christus’ heerschappij. Het is immers “de laatste vijand” – daarna geeft Christus het Koninkrijk over aan God, de Vader. Het is van groot belang te zien, dat deze gebeurtenis voorbij de horizon van Openbaring 21 en 22 ligt. Want in deze laatste hoofdstukken van ‘Openbaring’ heerst Christus nog als koning. Op.22:5 En daar is (dus) ook nog sprake van dood. Want bij de “grote witte troon” zullen degenen die niet staan geschreven in “het boek van het leven”, worden geworpen in “het meer van het vuur”. Zij sterven opnieuw en daarom heet dat ook “de tweede dood”. Maar de dood heeft niet het laatste woord, integendeel. Ze wordt als laatste vijand teniet gedaan. Hoe? Door alle mensen levend te maken! De dood vervult een noodzakelijke functie. Ook gedurende Christus’ Koninkrijk in de komende aeonen. Maar zodra haar functie is voltooid, wordt ze opgeheven. Vergelijk het met bouwsteigers. Ze zijn nodig tijdens het bouwproces, maar zodra het gebouw voltooid is, worden ze afgebroken. Zo zal het ook de dood vergaan wanneer haar functie is voltooid. Dan geen dood meer. Lang leve het Leven! 388
Page 366
1 Korinthe 15:26,27 – the finishing touch De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood. Want hij onderschikt alles onder zijn voeten. De nadruk wordt door Paulus gelegd op alles dat onderschikt wordt onder Christus’ voeten. De schrijver van de Hebreeënbrief vult daarbij aan: “Want bij dit: alle dingen hem onderschikt, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet ondergeschikt zou zijn”. Heb.2:8 Alles en iedereen zal zich voegen en schikken onder de heerschappij van Christus. Geen ontkomen aan. Ook allen die voor de “grote witte troon” zullen opstaan, Op.20 kunnen niet anders dan Degene erkennen die op de troon zit. En dat alles waarmee Hij hen confronteert, waar en rechtmatig is. Inclusief het oordeel dat zij wederom moeten sterven, “dat is de tweede dood”. Maar daar blijft het niet bij. Ook de dood zal worden onderschikt onder Christus’ voeten. Tijdens de laatste glorieuze aeon (zie de laatste hoofdstukken van ‘Openbaring’) waarin Christus heerst, Op.22:5 zullen nog steeds velen ontbreken. Want zij zijn dood (= “de tweede dood”; Openbaring 21:8). De ‘finishing touch’ van Christus’ heerschappij vindt daarom plaats wanneer hij ook deze mensen levend zal maken. Allen immers die in Adam sterven, zullen in Christus worden levend gemaakt. 1Kor.15:22 De levendmaking van allen, dat is het teniet doen van de dood. 389 1 Korinthe 15:27 – met uitzondering van … Want hij onderschikt alles onder zijn voeten. Wanneer hij echter zegt dat alles is onderschikt, is het duidelijk buiten Degene om die hem het al onderschikte. Bezigde Paulus eerder woorden vanuit Psalm 110:1, hier verwijst hij naar Psalm 8:7. Alles wordt onder de voeten van de “Ben Adam” gesteld. Letterlijk “alles” (Grieks: panta). Ook de dood wordt uiteindelijk teniet gedaan. Zodat er dus geen doden meer zijn en alle levenden zullen erkennen dat Jezus Heer is, tot eer van God de Vader. Het is de ultieme uitkomst van Christus’ heerschappij. Alles zal tot volmaaktheid zijn gekomen en niemand ontbreekt er. Grootser en heerlijker kan de climax niet zijn! Maar er is één uitzondering die Christus niet zal zijn ondergeschikt. Dat is onnodig verder uit te leggen want “het is duidelijk”. Paulus doelt uiteraard op God Zelf, Die alles onder Christus’ voeten heeft ondergeschikt. “Want er is één GOD en één middelaar van GOD en mensen: de mens Christus Jezus”. 1Tim.2:5 Zo uniek als GOD is, zo uniek is ook Christus Jezus. Niet als mens, daar zijn er velen van. Maar als Middelaar. Het was Christus’ taak om ieder creatuur tot God terug te brengen. En in die doelstelling slaagt hij voor honderd procent! 390
Page 368
1 Korinthe 15:28 – ook de Zoon zelf Wanneer nu het al aan hem onderschikt wordt, dan zal ook de Zoon zelf worden onderschikt aan Degene die hem het al onderschikte … ‘Onderschikken’ is het sleutelwoord in deze verzen. Evenals “alles” en “allen”. Heel de schepping zal worden onderschikt aan God. Vervreemding van God begon ooit waar het schepsel zich niet onderschikte aan God. Het is de essentie van alle rebellie, zonde en ongehoorzaamheid. Onvrede met wat God beschikt, het beter dan Hij menen te weten en je eigen weg gaan. Onderschikken daarentegen is de enige houding die het schepsel past ten opzichte van GOD. Het is de taak van de Zoon als Middelaar om ‘het al’, heel de schepping, tot onderschikking te brengen. Zelfs inclusief hen die dood zijn. Door allen levend te maken (zodat er geen dood meer is) wordt “het al” aan God onderschikt. Wanneer de Zoon eenmaal deze taak volkomen zal hebben volbracht, rest hem niets anders dan een volmaakt Koninkrijk aan zijn God en Vader over te dragen. De overtreffende aeonen waarin hij heerste, zijn voorbij. We zijn zelfs voorbij de horizon van het boek ‘de Openbaring’. De Zoon doet afstand van de troon. Macht en heerschappij zijn niet langer nodig. Wat een toekomst! 391 1 Korinthe 15:28 – GOD alles in allen … opdat God zij, alles in allen. Paulus’ uiteenzetting begon met de vergelijking dat evenals in Adam allen sterven, zo ook in Christus allen zullen worden levend gemaakt. 1Kor.15:22 Vervolgens maakt hij duidelijk dat dit in drie rangordes zal geschieden. De laatste rangorde zal zijn aan het einde van Christus’ heerschappij, wanneer hij de dood teniet zal doen door allen levend te maken. Alles zal zijn onderschikt aan GOD en Hem erkennen. Christus zal dan het Koninkrijk overdragen aan GOD, de Vader, omdat alles tot volkomenheid is gebracht. Het woord “allen” schittert hier: niemand ontbreekt! Tijdens Christus’ heerschappij draait het om onderschikking. Het voorzetsel ‘onder’ onderstreept rangschikking en hiërarchie. Maar wanneer de onderschikking eenmaal gerealiseerd is en ook de Zoon zelf zal zijn onderschikt, breekt de definitieve fase aan. Het vergezicht dat Paulus hier opent is volstrekt uniek. Nergens in de profetie blikken we verder in GODS heilsplan dan hier. Hier gaat het niet meer om allen onder Christus. Zelfs niet om allen onder GOD. Vanaf hier wordt het: GOD alles in allen. Vóór de aeonen was GOD alles in Zichzelf. Vandaag is Hij alles in Christus. Maar bij de voleinding van de aeonen zal Hij alles zijn … in allen. Onvoorstelbaar! 392
Page 370
1 Korinthe 15:29 – voor doden gedoopt worden Wat anders zullen zij doen die worden gedoopt? Het is geheel ten behoeve van de doden indien doden niet worden opgewekt. Waarom worden zij gedoopt ten behoeve van hen? Heel dit hoofdstuk staat in het teken van de bewering van sommigen in Korinthe dat er geen opstanding van doden zou zijn. 1Kor.15:12 Een opvatting die het Evangelie volstrekt ijdel maakt en Paulus fileert het idee compleet. Maar hij laat ook zien hoe fataal de consequenties ervan zijn. De voorgaande passage (1 Korinthe 15:22-28) was een hoogtepunt in zijn uiteenzetting, omdat het de universele gevolgen beschrijft van Christus’ levendmaking. Vanaf vers 29 gaat hij weer verder met het opsommen van ongerijmdheden wanneer er geen opstanding van doden zou zijn. Hij stelt de vraag waarom mensen gedoopt zouden worden. Paulus was weliswaar niet gezonden om te dopen en de waterdoop speelt geen rol in zijn Evangelie, 1Kor.1:17 voor Joden speelde dit ritueel uitdrukkelijk wel een rol. Aan hen stelt Paulus de vraag: waarom zou je worden gedoopt indien er geen doden worden opgewekt? Want ontleent de dooppraktijk niet juist haar betekenis aan het opstaan uit het watergraf? Zonder opwekking is waterdoop niet meer dan een dood gebruik. Slechts opwekking van doden geeft aan alles zin en inhoud. maar 393 1 Korinthe 15:30,31 – dagelijks levensgevaar Waarom zijn wij ook elk uur in gevaar? Ik sterf dagelijks, bij jullie roem broeders die ik heb in Christus Jezus onze Heer. De onzinnigheden stapelen zich op, wanneer Paulus de consequenties overweegt van de bewering van sommigen in Korinthe, dat er geen opstanding van doden zou zijn. 1Kor.15:12 Hun dooppraktijk zou nergens op slaan, wanneer doden niet zouden worden opgewekt. 1Kor.15:29 Maar ook Paulus’ eigen dagelijkse bestaan zou elke betekenis verliezen zonder opwekking van doden. Immers, zijn hele leven stond in het teken van het herauten van het Evangelie waarbij elk uur gevaar kon dreigen van tegenstanders die hem naar het leven stonden. De roem die hij in Christus Jezus had, omdat zijn bediening vrucht droeg en broeders had voorgebracht, ging hand in hand met de levensgevaarlijke risico’s die hij dagelijks ondervond. Waarom zou hij dat alles doorstaan en bereid zijn ieder privilege op te geven? Omdat Paulus al zijn kaarten had gezet op de opstanding. Daarom! Het bestaan op aarde was voor Paulus feitelijk geen leven, maar sterven. Voortdurend. Maar hij telde het niet en achtte het niet kostbaar. Hand.20:24 Waarom niet? Omdat het LEVEN niet vóór, maar voorbij de dood ligt. De waarheid van de opstanding maakt alles anders! 394
Page 372
1 Korinthe 15:32 – gevecht als tegen wilde dieren Indien ik naar de mens vocht tegen wilde dieren in Efeze, wat baat het mij indien doden niet worden opgewekt? Paulus schreef deze brief vanuit Efeze, 1Kor.16:8 in de tijd die beschreven wordt in Handelingen 19. Een zeer heftige tijd met vele tegenstanders, 1Kor.16:9 waarbij Paulus dikwijls zijn leven niet zeker was. Naar de mens gesproken, niet letterlijk, vocht hij tegen wilde dieren. Doelt de apostel wellicht op de grote opschudding bij het theater waarbij zijn tegenstanders hem dreigden te verscheuren? Hand.19:23 Met dergelijke situaties nog vers in het geheugen overweegt Paulus hoe bizar dit alles zou zijn, wanneer er geen opwekking van doden zou zijn! Waarom zou hij al deze moeite en strijd op z’n hals halen? Overigens, niet Paulus was degene die het gevecht zocht. Integendeel, hij maakte het Goede Bericht van de opgewekte Christus bekend als een heraut en als leraar onderwees hij het. Maar het was het religieuze establishment dat in verzet kwam en als een wild dier hem dreigde te verslinden. Paulus beklaagt zich niet over deze tegenstand. Paulus wist: it’s all in the game, en hij had het er graag voor over! Het is de waarheid van de opstanding die alle moeite en tegenstand vergoedt! 395 1 Korinthe 15:32 – morgen sterven we … … wat baat het mij indien doden niet worden opgewekt? Laten we eten en drinken, want morgen sterven we! Paulus stelt zich voor hoe het is te leven met ontkenning van de opstanding van doden. De consequentie ervan vat hij samen met het motto: laten we eten en drinken, want morgen sterven we. Als het met de dood over en uit is, dan is het bestaan zinloos. Dat is ook de tegenwoordig heersende filosofie in de westerse wereld. Vandaar dat men druk doende is met zingeving. Immers, als het bestaan geen zin heeft, dat moeten we dat er zelf aan geven. Het is net zo treurig als je aan je eigen haren uit de put proberen te trekken … Welk mens kan leven met het idee dat het bestaan zinloos is? Niemand. Als dit dan toch een onontkoombaar gegeven is, wat rest dan anders dan deze uitzichtloze treurnis trachten te vergeten? De gedachten verstrooien en de pijn verdoven. Laten we eten en vooral véél drinken, al of niet aangevuld met blowen of XTC. High worden om gedachten die down maken niet te voelen. Dat is de consequentie als het perspectief slechts sterven is. Gelukkig degene die wel weet heeft van Leven! 396
Page 374
1 Korinthe 15:33 – kwade samensprekingen Misleid jezelf niet; kwade samensprekingen bederven geschikte zeden. Een mens misleidt zichzelf heel gemakkelijk. Met drogredenen omkleed. Bijvoorbeeld dat iets waar zou zijn, omdat een bepaalde autoriteit dit beweert. Of omdat iedereen ervan uitgaat. Of omdat het goed voelt. Met zulke en vele andere drogredenen, kan een mens zichzelf en ook anderen op een dwaalspoor zetten. Iedereen zou zich daarvan bewust moeten zijn en kritisch leren denken. Met de “kwade samensprekingen” doelt Paulus in dit verband op de bewering in Korinthe, dat er geen opstanding van doden zou zijn. 1Kor.15:12 Van het woord voor ‘samensprekingen” (Grieks: ‘homilia’) is ons woord ‘homilitiek’ (preekkunde) afgeleid. Als in prediking en conversaties een onware bewering rondzingt, zonder dat deze weerlegd wordt, dan kan de kwalijke uitwerking daarvan niet uitblijven. De “kwade samensprekingen” in Korinthe waren niet onschuldig. Want ontkenning van de waarheid is als zuurdeeg: het brengt bederf binnen. Wat een bedreiging was voor de ekklesia te Korinthe, is later een fatale werkelijkheid geworden in de christelijke wereld. Haar bijeenkomsten zijn een en al “kwade samensprekingen”. Men ontkent officieel wat dood is en tevens de vernietiging van de dood door de levendmaking van allen. Wat in Korinthe nog enkelingen waren is tegenwoordig mainstream. Misleid jezelf niet … 397 1 Korinthe 15:33 – moreel en beschaving Misleid jezelf niet; kwade samensprekingen bederven geschikte zeden. Met de “kwade samensprekingen” doelt Paulus op de prediking en conversaties onder de gelovigen. Wanneer daar leugens onweersproken blijven en mensen misleiden, zullen de gevolgen niet uitblijven. Er treedt bederf in. Het is dezelfde werking die we ook kennen van zuurdeeg. Reeds een klein beetje zuurdeeg maakt het hele brood bederfelijk. Kwade samensprekingen bederven “geschikte zeden”. Laten we die term eens nader bezien. Het woord voor “geschikt” (Grieks: chrestos) betekent nuttig of bruikbaar. Ook in de zin van aangenaam of goed. De “zeden” hier (Grieks: ethos) duiden op gewoonten en gebruiken. Ons woord ‘ethiek’ herkennen we er direct in. Ethiek gaat over “geschikte zeden”. Opvallend dat Paulus het bederf van “geschikte zeden” niet wijt aan omgang met ‘zedelozen’ maar aan “kwade samensprekingen”. Eerder stelden we vast dat hij daarbij doelt op de bewering dat er geen opstanding van doden zou zijn. 1Kor.15:12 Dat is behalve onwaar ook dodelijk voor “geschikte zeden”. Want het doet ontsporen in zowel denken als gedrag. Maar positief geformuleerd: niets dat zozeer bijdraagt aan “geschikte zeden” als juist goede samensprekingen. Het Goede Bericht bezit de levendmakende kracht dat bijdraagt aan moreel (= zedelijke moed) en beschaving! 398
Page 376
1 Korinthe 15:34 – kennis van GOD Ontnuchtert terecht en zondigt niet, want sommigen hebben geen kennis van God. Tot jullie schaamte zeg ik dit. Paulus heeft zijn betoog zorgvuldig opgebouwd en de bewijzen één voor één opgestapeld. Van de ontkenning van de opstanding van doden, zoals sommigen in Korinthe dit naar voren brachten, heeft Paulus geen spaan heel gelaten. Lezers die desondanks daaraan vasthouden, zijn niet nuchter van zin en slaan de plank volledig mis. Dat is ook wat het ‘zondigen’ in dit vers betekent: doel missen. De waarheid van de opstanding ontkennen lijkt heel rationeel maar berust toch op een ernstig gebrek aan kennis. Gebrek aan kennis van GOD namelijk. Wie GOD buiten beschouwing laat, verdwaalt per definitie in zijn of haar denken. Het lijkt misschien heel intelligent om te menen dat opstanding onmogelijk is, maar men ziet dan één beslissende factor over het hoofd: GOD. Zou voor Hem iets onmogelijk zijn? Zou de Schepper van hemel en aarde niet in staat zijn om doden op te wekken? Concluderen dat iets niet kan, enkel omdat wij niet weten hoe, is uiterst dom en kortzichtig. Met excuus dat dit niet zo complimenteus klinkt. Slechts rekenen met Wie GOD is, zet ons denken op het rechte spoor. 399 1 Korinthe 15:35 – hoe worden doden opgewekt? Maar zal iemand zeggen: hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? Onverstandige! Heel dit hoofdstuk is geschreven naar aanleiding van de ontkenning van sommigen van de opstanding van doden. 1Kor.15:12 Vandaar dat Paulus eerst vaststelt dat Christus’ opstanding een gedocumenteerd historisch feit is. Want daarmee is de gewraakte bewering in feite al weerlegd. Maar Paulus pakt nog veel meer uit en stapelt argument op argument. Vanaf dit vers brengt hij een mogelijke tegenwerping in. De Griekse filosofie in het algemeen had geen moeite met ‘een onsterfelijke ziel’. Wat voor hen onbestaanbaar was, was het idee van opstanding van doden. Met bovenstaande vraag geeft Paulus uiting aan het Griekse bezwaar tegen opstanding. Het is één ding om vast te stellen dat doden worden opgewekt. Maar de vraag die zich vervolgens opdringt is: hoe worden de doden opgewekt? Welke verklaring is daarvoor te geven? Hoe is opstanding van doden te rijmen met wat we weten vanuit biologie en natuurkunde? En daarbij: hoe moeten we ons dat opstandingslichaam voorstellen? Wij zouden zulke vragen wellicht heel verstandig vinden, maar Paulus denkt daar anders over. En hij gaat dat duidelijk maken vanuit de natuur en wat de Schepper ons daarin te zeggen heeft … 400
Page 378
1 Korinthe 15:36 – zonder dood geen opstanding Onverstandige! Wat je zaait wordt niet levend gemaakt tenzij het zou sterven. De vraag of tegenwerping was dus: “hoe worden de doden opgewekt?”. Paulus vindt die reactie niet bijster pienter. Want zien we niet op allerlei gebied in de levende natuur dat nieuw leven tot stand komt via een stervensproces dat daaraan vooraf gaat? Zaad valt in de aarde en sterft. Daar vindt een transformatie plaats: het zaad als zodanig verdwijnt (= sterft) en nieuw leven komt daarvoor in de plaats. De dood is geen verhindering om op te staan maar juist een voorwaarde. Zonder dood geen opstanding. We zien dit fenomeen niet alleen in de plantenwereld geïllustreerd, maar ook in allerlei metamorfoses in de dierenwereld. Een rups sterft en wordt een cocon om, na verloop van tijd, als vlinder zich te ontpoppen. De rups moet eerst ‘sterven’; er moet een einde komen aan zijn rupsenbestaan. Want het is alleen via die route dat een vlinder tot stand komt. Het is een compleet Godswonder! Biologen kunnen het fenomeen hooguit beschrijven maar niet verklaren. Laat staan nabootsen. Heel de levende natuur getuigt van de Schepper, Die – via de weg van sterven en dood – nieuw leven tot stand brengt. Dat belooft nog wat …! 401 1 Korinthe 15:37 – zaaien & begraven En wat je zaait, is niet het lichaam dat zal worden maar een naakte zaadkorrel. Bijvoorbeeld van graan of iets van de overigen. Het beeld van zaaien in de aarde is veelzeggend als het gaat om sterven en dood. Het spreekt van het lot van de vergankelijke mens die tot de aarde terugkeert. “Stof ben je, en tot stof zul je wederkeren”. Gen.3:19 Een begrafenis illustreert treffend de gedachte van zaaien. Een boer vertrouwt een korrel zaad, bijvoorbeeld van graan of iets anders, aan de aarde toe. Dat doet hij in de verwachting dat de “naakte zaadkorrel” een volledige transformatie zal ondergaan. Daar heeft hij geen invloed op, hij kan rustig gaan slapen. In datzelfde vertrouwen mogen we onze doden begraven. God zal op Zijn tijd daar een lichaam aan geven. We zijn het gewend, maar is het geen Godswonder, dat een “naakte zaadkorrel” een totaal nieuw lichaam voortbrengt? Je stopt een korrel of pit in de aarde en wat komt er uit? Een korenaar. Of een appelboom. Of een wijnstok. Noem maar op! Dat wat in de aarde wordt gestopt lijkt niet op wat er na verloop van tijd uitkomt. Dat is het grote wonder dat de Schepper laat voltrekken! 402
Page 380
1 Korinthe 15:38 – God geeft er een lichaam aan Maar God geeft er een lichaam aan zoals Hij wil en aan elk van de zaden een eigen lichaam. Paulus is bezig met de beantwoording van de vraag hoe doden kunnen worden opgewekt. Paulus vindt die vraag niet getuigen van intelligentie. Want dood-zijn is geen verhindering om te worden opgewekt maar juist een voorwaarde. Ter illustratie geeft hij het voorbeeld van zaaien. Zaad moet eerst sterven (verdwijnen) om nieuw leven te kunnen voortbrengen. Maar let daarbij op het grote contrast tussen enerzijds een zaadkorrel die wordt begraven en anderzijds op hoe God vervolgens daar een “lichaam” aan geeft. Wat in de aarde begraven wordt, is iets totaal anders dan wat na verloop van tijd uit de aarde tevoorschijn komt. Het lijkt er niet op! En toch … dat “lichaam”, oftewel het plantje is wel degelijk de voortzetting van dat zaadje. Maar: compleet getransformeerd. Dat is zo’n complex en ingenieus wonder, dat zelfs de krachtigste computer niet bij benadering in staat is dit na te bootsen. En dan te bedenken dat God aan “elk van de zaden een eigen lichaam” geeft. Een sinaasappelpit produceert een sinaasappelboom. Wat uit de aarde tevoorschijn komt is niet minder gevarieerd dan wat ooit ‘begraven’ werd! 403 1 Korinthe 15:39 – mensen, vogels en vissen Niet alle vlees is hetzelfde vlees, maar van mensen inderdaad is anders dan vlees van huisdieren. En vlees van vogels is anders dan van vissen. God geeft aan elk plantaardig zaad een eigen lichaam, zo betoogde Paulus in het voorgaande vers. Nu vervolgt hij dat dit bij mens en dier niet anders is. Elk soort van vlees – dat wil zeggen: het materiaal waaruit het lichaam is opgebouwd – is verschillend. Een mens is anders gebouwd dan het dier dat hem ten dienste staat. Een mens omgeeft zich vaak met dieren omdat deze vermogens hebben waar hijzelf niet aan kan tippen. Een paard is zoveel sterker en sneller terwijl een hond zoveel beter kan ruiken. Aan ieder soort is een lichaam gegeven dat past bij de omgeving. Vogels zijn totaal anders gebouwd dan vissen. De eersten hebben vleugels en veren en de tweeden vinnen en kieuwen. Vogels zijn uitgerust om in het hemelruim te verkeren en vissen om te vertoeven onder het wateroppervlak. Sommige vissen verblijven zelfs vele kilometers in de diepte! Maar een mens in het huidige lichaam kan enkel op het aardoppervlak vertoeven, tenzij hij kunstgrepen toepast. Probeer je eens voor te stellen waartoe het opstandingslichaam in staat zal zijn … 404
Page 382
1 Korinthe 15:40 – aardse en hemelse lichamen En er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen. Maar de heerlijkheid van de hemelse is andersoortig dan die van de aardse. In de voorgaande verzen schreef Paulus over “aardse lichamen”. Over graan en andere soorten planten, en over de verschillende soorten van vlees van mens en dier. En ook over de verschillen tussen vogels en vissen. Allemaal verschillende “aardse lichamen”, elk specifiek uitgerust voor de omgeving waarvoor ze bestemd zijn. Maar nu voegt Paulus nog een ander soort van lichamen toe aan zijn betoog: “hemelse lichamen”. Later zal blijken dat deze benaming nogal dubbelzinnig is, omdat ze ook van toepassing is op het lichaam van de opstanding. 1Kor.15:47-49 Maar zover is het hier nog niet. Met “hemelse lichamen” doelt hij hier, blijkens het volgende vers, op zon, maan en sterren. Ook wij spreken dan van hemellichamen. Een groot verschil tussen “aardse lichamen” en “hemelse lichamen” is gelegen in “de heerlijkheid” oftewel de lichtglans die zij geven. Aardse lichamen hebben elk een zekere mate van uitstraling of aura. Sommigen organismen geven ook daadwerkelijk licht. Zoals een glimworm, een vuurvlieg, soorten plankton, kwallen, inktvissen, paddenstoelen en diepzeevissen. Maar het is andersoortig, en het kan ook niet tippen aan de heerlijkheid van “hemelse lichamen”…! 405 1 Korinthe 15:41,42 – verschil in heerlijkheid De heerlijkheid van de zon is anders dan de heerlijkheid van de maan. En er is een andere heerlijkheid van de sterren want de ene ster overtreft de andere ster in heerlijkheid. Zó is het ook met de opstanding van de doden. De heerlijkheid, dat wil zeggen: het licht van “hemelse lichamen” is andersoortig (Grieks: heteros) dan dat van “aardse lichamen”. 1Kor.15:40 Vooral zoveel krachtiger. Maar ook de heerlijkheid van de hemellichamen onderling, is op hun beurt weer verschillend (Grieks: allos). Vanaf de aarde gezien zijn zon en maan ongeveer even groot, maar het verschil in heerlijkheid is enorm. De één geeft licht, de ander weerkaatst licht. De maan is een licht in de nacht, maar de zon vermag de nacht te doen verdwijnen. Ook de overige “hemelse lichamen”, de talloze sterren, verschillen van elkaar in heerlijkheid. Sommige sterren fonkelen helder, terwijl anderen nauwelijks met het blote oog waarneembaar zijn. Ook de kleuren verschillen. En dat brengt Paulus bij zijn eigenlijke punt: “Zó is ook de opstanding van de doden”. Wat hij tot dusver schreef over de verschillen tussen allerlei aardse en hemelse lichamen, diende als illustratie van de opstanding van de doden. Allen ontvangen in de opstanding heerlijkheid, maar niet één zal hetzelfde zijn! 406
Page 384
1 Korinthe 15:42 – vergankelijkheid versus onvergankelijkheid Zó is het ook met de opstanding van de doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid … Zaaien is het beeld dat Paulus in deze verzen gebruikt voor begraven. Wie zaait, vertrouwt aan de aarde toe in de verwachting dat daar, te zijner tijd, nieuw leven uit tevoorschijn zal komen. Vier tegenstellingen noemt Paulus tussen wat gezaaid wordt en wat opgewekt wordt. De eerste tegenstelling is die van vergankelijkheid en onvergankelijkheid. Wij kennen in deze wereld strikt genomen geen onvergankelijkheid, omdat heel de schepping is onderworpen aan “de slavernij van de vergankelijkheid”. Rom.8:21 Niets is hier blijvend. We kennen wel beelden van onvergankelijkheid, zoals bijvoorbeeld goud en de olijfboom. Beiden geven bij benadering een indruk van onvergankelijkheid. Goud is een metaal dat in tegenstelling tot andere metalen niet roest en vandaar een edelmetaal heet. En omdat een olijfboom zich voortdurend verjongt, kan ze veel ouder worden dan de meeste andere bomen. Soms wel duizenden jaren oud! Goud en een olijfboom geven ons een idee van de onvergankelijkheid die de schepping wacht. Het is Christus Jezus die de dood teniet doet en Leven en onvergankelijkheid aan het licht brengt. 2Tim.1:10 garantie dat allen zullen volgen! 407 Hij is de Eersteling en de absolute 1 Korinthe 15:43 – oneer versus heerlijkheid … er wordt gezaaid in oneer, er wordt opgewekt in heerlijkheid … Het lichaam dat begraven wordt, is niet alleen vergankelijk maar ook “in oneer”. Oneer betekent niet zozeer ‘schande’ maar ‘zonder eer’ en ‘zonder luister’. In Romeinen 9:21 wordt dit Griekse woord (atimia) vertaald met “alledaags”. Ons bestaan is niet slechts eindig maar volgt ook een traject van ontluistering. Zoals Petrus en Jesaja het onder woorden brengen: “alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem … het gras verdort en de bloem valt af …”. De beeldspraak kan ons niet ontgaan: een bloem die verlept en ten slotte afvalt. Velen hebben moeite dit proces onder ogen te zien en gaan het gevecht hiertegen aan. Een tamelijk hopeloze onderneming … Maar dan het contrast: het lichaam dat wordt opgewekt in heerlijkheid. Let op het woord “heerlijkheid”. Paulus gebruikte het eerder in verband met zon, maan en sterren. 1Kor.15:41 Deze hemellichamen hebben ieder “heerlijkheid”, dat wil zeggen: lichtglans. Stel je voor: het lichaam dat wordt “opgewekt in heerlijkheid” is lichtgevend en letterlijk ‘schitterend’! Vermoedelijk hadden Adam en Eva in de hof, voordat ze aten van de verboden vrucht, een soortgelijk ‘lichtkleed’. Hoe dan ook: het lichaam in de opwekking zal stralen in glorie! 408
Page 386
1 Korinthe 15:43 – zwakheid versus kracht … er wordt gezaaid in zwakheid, er wordt opgewekt in kracht … De tegenstellingen die Paulus opsomt houden verband met elkaar. Ons lichaam is vergankelijk en daarom aan oneer onderhevig en vandaar ook zwak. Maar je zou het ook kunnen omkeren: ons lichaam is zwak en daarom vergankelijk en in een proces van ontluistering. Het woord voor “zwakheid” komt in het Nieuwe Testament dikwijls voor en vaak in de betekenis van ‘ziekte’ (bijvoorbeeld Lucas 5:15). De essentie van ziekte is zwakheid. Het onvermogen van het lichaam om afbraak tegen te gaan. Zwakheid is een gebrek aan weerstand. Veroudering hangt daar ook mee samen: het is een vermindering van krachten en daarmee het inleveren van capaciteiten. Totdat het een mens fataal wordt en hij of zij daaraan sterft. Zoals echter het lichaam dat begraven wordt gekenmerkt wordt door “zwakheid”, zo wordt het lichaam dat opgewekt wordt, gekenmerkt door “kracht”. Het Griekse woord voor ‘kracht’ is ‘dunamis’, waarin we makkelijk de woorden ‘dynamo’, ‘dynamisch’ en ‘dynamiet’ herkennen. Het lichaam in de levendmaking kent niet alleen geen ziekte (dat is nog negatief), maar bruist van vitaliteit. Continue en onverminderd. Het straalt (heerlijkheid) en vergaat nooit (onvergankelijkheid). Wat een toekomst wacht de mensheid! 409 1 Korinthe 15:44 – een ziels lichaam … er wordt een ziels lichaam gezaaid, er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Dit is tegenstelling nummer vier die Paulus opsomt tussen het lichaam dat wordt gezaaid en het lichaam dat wordt opgewekt. Helaas wordt de tegenstelling in de gangbare vertalingen vertroebeld doordat men het enig correcte vertaalwoord ‘ziels’ heeft vervangen door ‘natuurlijk’. Het is dezelfde vertaalfout als die we tegenkwamen in hoofdstuk 2:14. Dit lichaam wordt gekenmerkt door (1) vergankelijkheid, (2) oneer, (3) zwakheid en het is (4) ziels. Het Griekse woord daarvoor is ‘psuchikos’, waarin we ons woord ‘psychisch’ herkennen oftewel ‘ziels’. De Bijbelse gedachte is dat de ziel van alle vlees in het bloed is. Lev.17:11 Vandaar dat dieren evenals mensen ‘zielen’ heten. Sterker nog: de eerste vier keren dat Genesis 1 spreekt van ‘zielen’, dan gaat het over dieren. Het idee dat ‘de ziel’ de mens zou onderscheiden van het dier, is niet naar de Schrift. Ons lichaam is ‘ziels’ en daarin komt het juist overeen met het dier. Beiden worden in het lichamelijke bestaan aangedreven door bloed. Dit in tegenstelling echter tot het lichaam dat wordt opgewekt. Even later schrijft Paulus dan ook dat “vlees en bloed” het Koninkrijk Gods niet kan beërven. 1Kor.15:50 Bijna onvoorstelbaar, maar het opgewekte lichaam straks, heeft geen bloed. 410
Page 388
1 Korinthe 15:44 – een pneumatisch lichaam … er wordt een ziels lichaam gezaaid, er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Tegenover een “ziels lichaam” dat in de aarde wordt gezaaid (lees: begraven), staat een “geestelijk lichaam” dat wordt opgewekt. ”Geestelijk” betekent beslist niet onstoffelijk. Het is nog steeds een lichaam. Toen Jezus Christus in de avond van zijn opstanding plotseling verscheen in het midden van zijn discipelen, dacht men in eerste instantie een geest te zien. Maar Jezus antwoordde hen: “Let op mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben, betast mij en let op, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals jullie aanschouwen dat ik heb”. Luc.24:39 Demonstratief at Jezus vervolgens in hun bijzijn een moot gebakken vis. Zoals het huidige lichaam ziels is en aangedreven wordt door ‘bloed’, zo is het lichaam dat wordt opgewekt geestelijk. Het Griekse woord dat daarvoor wordt gebruikt is ‘pneumatikos’ waar ons woord ‘pneumatisch’ van afgeleid is. Dit vergankelijke lichaam is ziels en ‘bloederig’ maar het onvergankelijke lichaam is pneumatisch. Waar de geest wil zijn, daar is het lichaam. Vandaar dat Christus zomaar ergens in het midden verscheen en soms ook weer even plotseling verdween. Het pneumatische lichaam is niet gebonden aan materiële grenzen en beperkingen. Onvoorstelbaar! 411 1 Korinthe 15:45 – een levende ziel Indien er een ziels lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam. Zo ook is het geschreven, de eerste mens Adam werd tot een levende ziel, de laatste Adam tot een levendmakende geest. Zoals vergankelijk tegenover onvergankelijk staat, zonder eer tegenover heerlijkheid, zwak tegenover kracht, zo staat ziels tegenover geestelijk. Het eerste dient om het tweede te introduceren. Het is als de donkere achtergrond die de kunstenaar creëert om zijn onderwerp te doen schitteren. Paulus citeert hier Genesis 2:7, waar voor de vijfde keer sprake is van een ziel. Dit keer niet verwijzend naar een dier maar naar de mens. “De eerste mens” die feitelijk ook de naamdrager is van de hele familie. Want Adam betekent ‘mens’. In hem is heel zijn nageslacht inbegrepen. Adam werd geformeerd uit het materiaal van de aardbodem en JAHWEH blies in zijn neusgaten de levensadem “en alzo werd de mens een levende ziel”. Toen later dezelfde Adam de toegang ontzegd werd tot “de boom van het leven”, werd hij van een “levende ziel”, “stervende”. Gen.2:17 laatste adem was uitgeblazen, was hij een “dode ziel”. Lev.19:28 Zou het hier eindigen, dan was het met recht een zielig verhaal. Maar het wordt heel geestig! En toen eenmaal de 412
Page 390
1 Korinthe 15:45 – de laatste Adam Zo ook is het geschreven, de eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel, de laatste Adam tot een levendmakende geest. Adam is de naam van de eerste mens en betekent ook ‘mens’. Als ‘mens’ zijn u en ik dus vernoemd naar onze stamvader. Adam heet ‘Adam’ omdat hij heel de mensheid insluit. Adam werd zondaar en sterveling en alle mensen zijn in hem begrepen en delen in zijn lot. Geen ontkomen aan. Dat is precies de reden waarom Christus eveneens Adam heet. Want evenals “de eerste mens”, sluit ook hij heel de mensheid in. Dat is feitelijk de samenvatting van het tweede deel van Romeinen 5 én van Paulus’ betoog in dit hoofdstuk. “Want evenals in Adam allen sterven, zó zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden”. 1Kor.15:22 Christus draagt dezelfde naam als “de eerste mens” met dat verschil dat hij “de laatste Adam” is. Velen hebben het idee dat “de eerste mens” iets deed dat buiten Gods planning om ging, waarna God een nieuwe poging zou hebben gewaagd. Maar “de eerste mens” was geen mislukking en “de tweede mens” was geen poging. Alles verloopt volgens GODS plan. En “de tweede mens” is “de laatste Adam” – definitief en blijvend! 413 1 Korinthe 15:45 – een levendmakende geest! Zo ook is het geschreven, de eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel, de laatste Adam tot een levendmakende geest. Adam werd in de hof geplaatst als een “levende ziel”. Daarna werd hij buiten de hof een stervende ziel. En negenhonderd dertig jaar na zijn creatie, eindigde hij als “dode ziel”. Van levend naar dood. Vergelijken we dit met “de laatste Adam”, dan zien we precies het tegenovergestelde: van dood naar onvergankelijk leven! Want op Golgotha gaf Christus zijn ziel over tot in de dood om, drie dagen later, eens voor altijd te worden opgewekt. Als Eersteling en als “laatste Adam” en daarmee ook als garantie dat heel de mensheid hem in die weg zal volgen. “Ieder in zijn rangorde”. Er is inderdaad een verband tussen “ziel” en “leven”. Maar dat verband is slechts tijdelijk. Want ze eindigt in de dood. Exact de plaats waar de “levendmakende geest” juist begint. Waar geest en leven definitief de dood achter zich laten! Maar het is niet alleen LEVEN met allemaal hoofdletters, maar ook levendmakend. Want zoals via Adam de dood doorging tot alle mensen, zo gaat via “de laatste Adam” het Leven door tot alle mensen! Is dat geen opwekkend bericht? 414
Page 392
1 Korinthe 15:46 – eerst het zielse, daarna het geestelijke Maar niet eerst het geestelijke, maar het zielse, vervolgens het geestelijke. Het zielse (> psyche) staat model voor vergankelijkheid en zwakheid. Het geestelijke (> pneuma) daarentegen staat model voor onvergankelijkheid en kracht. 1Kor.15:43 Toen God Adam formeerde als “levende ziel” schiep Hij geen definitieve versie. Want Adam was uitdrukkelijk een “eerste”. Geschapen met het oog op “de tweede mens” oftewel “de laatste Adam”. Besef wat dat betekent. Adam was geen mislukking van GOD. Dat via hem de dood de mensenwereld binnenkwam, was geen ‘bedrijfsongeval’. De gangbare theologie leert dat het ooit mis ging bij Adam en dat de heilsgeschiedenis het verhaal is van Gods reparatiewerkzaamheden. Om te redden wat er nog te redden valt. Maar het tegendeel is waar. GOD hoefde niet over te schakelen op plan B. Want “de laatste Adam” als “levendmakende geest” was al op voorhand bedoeld als fase twee. De Schepper heeft Zich niet vergist. De volgorde is essentieel. Eerst de creatie van het zielse: vergankelijkheid, oneer en zwakheid. Want het zielse zou dienen als opstap naar het geestelijke: de onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht. Het tweede is definitief. Maar er bestaat nu eenmaal geen tweede zonder eerste. Geen vlinder zonder rups. Alles maakt deel uit van GODS design. 415 1 Korinthe 15:47 – aards versus hemels De eerste mens is vanuit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is vanuit de hemel. Paulus refereert aan de schepping van de eerste mens Adam, gebouwd uit het stof van de aardbodem. De Hebreeuwse naam ‘Adam’ is direct verwant aan het Hebreeuwse woord voor aardbodem ‘adamah’. Het is ‘moeder aarde’ waaruit de mens voortkomt. Deze afkomst bepaalt tevens zijn bestemming. Omdat de mens uit de aardbodem genomen is, keert hij ook daarnaar terug. “Want stof ben je en tot stof zul je terugkeren”. Gen.3:19 De vergankelijkheid van de mens ligt dus al besloten in zijn stoffelijke oorsprong. Op voorhand stond reeds vast dat “de eerste mens” niet de definitieve versie van de mens zou zijn. Bij de creatie van Adam had God reeds “de laatste Adam” op het oog! Hoe anders is “de tweede mens” die werd opgewekt in onvergankelijkheid, heerlijkheid, kracht en in geest. Al deze kenmerken zijn niet “vanuit de aarde” maar hemels. Het lichaam van “de tweede mens” is zeker ook geschikt om in aardse omstandigheden te verkeren. Want het heeft vlees en beenderen, het kan zien, horen, praten, lopen, eten, enzovoort. Maar zijn vermogens zijn daartoe niet beperkt want het betreft een hemels lichaam. Onvoorstelbaar! 416
Page 394
1 Korinthe 15:48,49 – stoffelijken & hemelsen Zoals de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zo zijn ook de hemelsen. En zoals wij dragen het beeld van de stoffelijke, zo zullen wij ook dragen het beeld van de hemelse. Adam is de stamvader van alle mensen en zowel uw als mijn DNA zijn tot hem te herleiden. Zoals hij was opgebouwd vanuit het stof van de aardbodem, zo zijn wij dat ook. Vergankelijk, zonder eer, zwak en ziels. Adam zette zijn stempel op heel de mensheid in haar huidige, vergankelijke vorm. Maar wat waar is voor Adam en de huidige mensheid, is ook waar voor “de laatste Adam”, “de tweede mens”. Hij is het beeld en prototype van heel de mensheid in de levendmaking. Hemels! Vergelijk het nog eens met een rups die vastzit aan de aarde en allerlei ontwikkelingsstadia doormaakt: van ei naar rups. Daarna ‘sterft’ de rups en wordt het een soort mummie. Breekt de cocon na verloop van tijd open, dan komt er in één keer een complete vlinder uit! Niet meer vastzittend aan de aarde, maar bestemd voor de hemel. Niet meer vretend, maar honing drinkend. Illustreert het niet treffend het verschil tussen “de stoffelijken” en “de hemelsen”? 417 1 Korinthe 15:50 – geen vlees en bloed Dit echter zeg ik met nadruk broeders, dat vlees en bloed Gods Koninkrijk niet als lotbezit kan ontvangen. En ook de vergankelijkheid ontvangt de onvergankelijkheid niet als lotbezit. In dit hoofdstuk stelde Paulus als eerste het historische feit van de opstanding vast. Vervolgens de vergaande consequenties daarvan. Daarna de rangorde van de verschillende levendmakingen en het uiteindelijke teniet doen van de dood. En zojuist betoogde Paulus uitvoerig hoe het lichaam in de opwekking zal zijn en ook waarin het verschilt met het huidige, vergankelijke lichaam. Vanaf dit vers zet hij zijn betoog over de opstanding voort, om een geheim te gaan onthullen. 1Kor.15:51 Maar vooraf benadrukt hij dat het huidige lichaam van “vlees en bloed” onmogelijk Gods Koninkrijk als lotbezit kan ontvangen. Waarbij Paulus met “vlees en bloed” doelt op het huidige lichaam in vergankelijkheid. Het opstandingslichaam is wel “vlees en beenderen”, Luc.24:39 juist de combinatie met bloed (= ziel) is karakteristiek voor het vergankelijke lichaam. Met deze vaststelling geeft Paulus aan dat het lichaam in zijn huidige conditie, ongeschikt is voor de toekomst. Om straks in Gods Koninkrijk een ‘erfdeel’ of beter een ‘lotbezit’ te beheren, zal het lichaam eerst een grote transformatie moeten ondergaan. 418 maar geen “vlees en bloed”. Want
Page 396
1 Korinthe 15:51,52 – niet allen zullen ontslapen Let op, ik vertel jullie een geheim. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, in de laatste bazuin. Tot dusver heeft Paulus uitsluitend gesproken over opstanding. Oftewel over ontslapenen of doden die bij gelegenheid zullen worden opgewekt. Maar er is één categorie mensen die niet zal ontslapen. Wat Paulus daarover gaat vertellen was voorheen altijd verborgen, maar maakt hij nu bekend. Het betreft de levende gelovigen in de tijd dat de Heer terugkomt en de bazuin zal klinken. Paulus spreekt in de wij-vorm. “Wij”, dat zijn de levenden bij “de laatste bazuin”. Gedurende de Handelingen-tijd hield óók Paulus er rekening mee dat deze gebeurtenis in zijn generatie zou plaatsvinden. Want het licht voor Israëls herstel stond weliswaar niet meer ‘op groen’ (zoals vóór Paulus’ roeping), maar nog wel ‘op oranje’. Wij weten hoe het is afgelopen met Israël en we zijn inmiddels een kleine tweeduizend jaar verder. En daarmee naderen ook wij een mijlpaal: de komst van de Heer “op de derde dag”! Dit keer niet misschien of eventueel, maar zeker! Daarmee krijgt Paulus’ geheim opnieuw en zelfs meer dan ooit, een hoogst actuele betekenis. “Allen zullen wij niet ontslapen …”. 419 1 Korinthe 15:51,52 – in een ondeelbaar ogenblik Let op, ik vertel jullie een geheim. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, in de laatste bazuin. Want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Wat Paulus in dit geheim meedeelt is dat de gelovigen die leven gedurende de laatste generatie (dat wil zeggen: in de tijd van de parousia van Christus) niet komen te overlijden, maar veranderd zullen worden. Evenals de overleden gelovigen zullen zij een lichaam in onvergankelijkheid ontvangen. Echter niet door opwekking, maar door verandering “in een ondeelbaar ogenblik”. In het Grieks staat hier het woord ‘atomos’, waar ons woord ‘atoom’ van afgeleid is. Die verandering is geen operatie of een proces, maar vindt zó snel plaats dat zelfs geen atoomklok de tijd daarvan kan registeren. In een ‘oogwenk’, dat is de tijd van het knipperen van een oog. Het is een buitengewoon voorrecht om te mogen behoren tot de generatie die de dood niet zal smaken. Die niet eerst zal worden ‘ontkleed’ en door overlijden dit lichaam moet afleggen, maar in levende lijve zal worden ‘overkleed’ in onvergankelijkheid. 2Kor.5:4 behoren …! 420 Je zal maar tot die generatie mogen
Page 398
1 Korinthe 15:51,52 – de laatste bazuin Let op, ik vertel jullie een geheim. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, in de laatste bazuin. Want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Paulus schrijft hier over het uitzonderlijke voorrecht dat de generatie ten deel zal vallen die in leven is ten tijde van de parousia van Christus. Het zal in twee etappes plaatsvinden. Eerst zal de bazuin klinken waarbij “de doden in Christus” zullen opstaan. 1Tes.4:16 en dan zullen de levenden “in een ondeelbaar ogenblik” worden veranderd. Zij zijn een generatie die nooit zal sterven. Zij worden dus niet opgewekt in onvergankelijkheid maar veranderd in onvergankelijkheid. Dat betekent dat bij deze gebeurtenis, op twee momenten een bazuin zal klinken. Eerst bij de opwekking van de doden en “de laatste bazuin” klinkt wanneer de nog levende gelovigen in een oogwenk worden veranderd. Vervolgens zullen deze twee groepen, de opgewekte doden en de veranderde levenden, tegelijk en samen worden weggerukt om de Heer tegemoet te gaan in de lucht. 1Tes.4:17 Wat een verwachting! En pal daarop klinkt weer een bazuin, 421 1 Korinthe 15:53,54 – als dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoet Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Zodra nu dit vergankelijke onvergankelijkheid zal aandoen, en dit sterfelijke onsterfelijkheid zal aandoen, dan zal het woord geschieden hetgeen geschreven is: verzwolgen werd de dood in overwinning! Twee groepen van gelovigen zullen onvergankelijkheid ontvangen bij de parousia van de Heer. Eerst zullen bij “de bazuin” de doden worden opgewekt. Pal daarop zullen bij “de laatste bazuin” de (dan) levende gelovigen veranderd worden. Zonder eerst te overlijden worden zij getransformeerd van vergankelijk naar onvergankelijk. En dat alles “in een oogwenk”. Ook in de verzen hierboven borduurt Paulus voort op deze verandering van de levende gelovigen. Merk op, dat hij het heeft over “dit sterfelijke zal onvergankelijkheid aandoen”. Zou Paulus doelen op de opstanding, dan had hij niet geschreven over “dit sterfelijke” maar over “dit gestorvene”. Het veranderingsproces van vergankelijk naar onvergankelijk en van sterfelijk naar onsterfelijk, noemt hij hier drie keer “aandoen”, in de zin van ‘een kledingstuk aantrekken’. De laatste generatie van gelovigen die in leven is bij de parousia, wordt als het ware in een ondeelbaar ogenblik ‘in het nieuw gestoken’. Of zoals dat elders heet: zij worden “overkleed, opdat het sterfelijke verzwolgen zou worden door het leven”! 2Kor.5:4 422
Page 400
1 Korinthe 15:54 – de dood verzwolgen in de overwinning! … dan zal het woord geschieden hetgeen geschreven is: verzwolgen werd de dood in overwinning! Triomfantelijker dan in deze bewoording kon Paulus zijn betoog moeilijk afsluiten. Heel dit hoofdstuk stond in het teken van de overwinning op de dood. Het was D-Day toen “de Eersteling”, die tevens “de laatste Adam” is, het graf definitief leeg achterliet. Het was de grootste omwenteling ooit: demonstratief werd de grote zware steen voor de graftombe afgewenteld. Wat wij hier ‘leven’ noemen, noemt Paulus in dit hoofdstuk ‘sterven’. Het is namelijk ‘leven’ dat per definitie wordt verzwolgen door de dood. Het woord ‘verzwolgen’ hier is hetzelfde als wat ook gebruikt wordt voor wat de Egyptenaren overkwam in de Rode Zee. Heb.11:29 Niets bleef van hen over. Het woord wordt ook gebruikt voor wat een brullende leeuw doet met zijn kansloze prooi: hij verslindt het. 1Pet.5:8 Zoals in een vergankelijke wereld als de onze, het ‘leven’ wordt verzwolgen door de dood, zo meldt het Evangelie dat in Christus Jezus de dood wordt verzwolgen in de overwinning! De dood wordt teniet gedaan. 1Kor.15:26; 2Tim.1:10 Hoe wordt de dood verzwolgen en teniet gedaan? Door allen levend te maken zodat er geen dood, maar enkel nog LEVEN is! 423 1 Korinthe 15:55,56 – de angel van de dood Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel? De angel nu van de dood is de zonde … Zolang mensen sterven en zelfs zolang er nog mensen in de dood zijn, is de dood nog niet teniet gedaan en verzwolgen. En toch, de dood is wel degelijk al overwonnen aangezien de Eersteling eens voor altijd het graf leeg achter liet. Hoewel de dood zelf dus nog niet is teniet gedaan, is de angel er al wel uit. De pijnlijke, scherpe punt is reeds verwijderd. Waarop Paulus doelt met “de angel van de dood”, daarover hoeven we niet te fantaseren. Hij schrijft immers: “de angel van de dood is de zonde“. We doen er verstandig aan dit woord ‘zonde’ letterlijk te verstaan: ‘doel missen’. De dood is pijnlijk en fataal omdat het ons hele bestaan zinloos en ijdel maakt. Heel het boek ‘de Prediker’ gaat over dat thema. Alles is ijdelheid en najagen van wind omdat het eindigt in de dood. Als een grauwe sluier verijdelt de dood ons bestaan. Maar nu, tweeduizend jaar geleden werd de dood overwonnen. Sindsdien is de angel er uit. Wat kan de dood ons nog aandoen? Haar kop is vermorzeld, wat we zien zijn stuiptrekkingen. 424
Page 402
1 Korinthe 15:56 – de kracht van de zonde is de wet De angel nu van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet. Zonde en dood horen onlosmakelijk bij elkaar. Evenals zonde en wet. Paulus zegt: de kracht van de zonde is de wet. Dat is een zeer onorthodoxe uitspraak, maar het komt telkens terug in zijn onderwijs. Tegen Adam werd gezegd dat hij niet zou eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Maar juist dat gebod prikkelde het eerste mensenpaar om wel daarvan te eten. Niets is zó begeerlijk als de verboden vrucht. Iedereen met enige pedagogische ervaring weet dat dit zo werkt. In de godsdienstige (ook christelijke!) wereld meent men dat God de wet gaf om de mens beter te maken en de zonde in te dammen. Maar het tegendeel is waar. In Romeinen 5:20 betoogt Paulus dat God aan Israël de wet gaf “opdat de zonde zou toenemen”. Dat was geen onbedoeld neveneffect of falen. Het was Gods oogmerk. Opdat waar de zonde toenam, de genade des te overvloediger zou worden. Wil je de zonde bekrachtigen? Predik de wet. Het Evangelie staat er haaks op. Het vertelt niet wat de mens niet mag doen maar wat GOD wel gedaan heeft en doet! 425 1 Korinthe 15:57 – GOD, Die overwinning geeft De kracht van de zonde is de wet. Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heer, Jezus Christus. Paulus’ statement dat de wet de krachtbron is van de zonde, staat haaks op godsdienst en orthodoxie. Want die gaan er van uit dat de mens in het gareel gehouden dient te worden door ‘wet’. Een grote misvatting. Sterker nog: niemand wordt meer beheerst door de zonde dan degene die probeert (!) niet te zondigen. Overwinning op de zonde is niet gelegen in de prediking van de wet. Of in een ethiek of morele code die de mens zou nastreven. Zo’n boodschap is al bedorven in de verpakking. Het gaat niet om wat de mens zou moeten realiseren maar om wat GOD heeft gerealiseerd. GOD wekte Christus Jezus op uit het graf als garantie dat de dood wordt teniet gedaan. Dat is een feit. Daar hoef je niets voor te doen en je kunt het evenmin kwijtraken. Daar mag je gewoon op vertrouwen. En juist dat vertrouwen (= geloof) maakt ons “méér dan overwinnaars”. We hoeven er niet voor te strijden want de overwinning wordt ons (nu reeds!) gegeven. Zodat we uitzicht en hoop hebben. Hoop die werkelijk doet leven! 426
Page 404
1 Korinthe 15:58 – standvastig & onverzettelijk Zo dan, mijn broeders, geliefden, wordt standvastig, onverzettelijk … We zijn gearriveerd bij het laatste vers van het magistrale hoofdstuk over de opstanding. Gebaseerd op het gedocumenteerde, historische feit van de opstanding van Jezus Christus. Zoals voorzegd in de Schriften. Christus’ opstanding is de garantie dat de dood uiteindelijk (als “laatste vijand”) zal worden teniet gedaan. Anders gezegd: alle mensen zullen worden levend gemaakt, zoals Christus als Eersteling werd opgewekt. In onvergankelijkheid, heerlijkheid en kracht. Dat is wat het Evangelie tot een onovertroffen goed bericht maakt. De impact ervan is alomvattend. Paulus’ lezers stonden in dit Evangelie. 1Kor.15:1 Maar “staan” is wat anders dan “standvastig” zijn. De Korintiërs gaven ruimte aan lieden die de waarheid van de opstanding ontkenden en werden daardoor beïnvloed. 1Kor.15:12 Daarom schrijft Paulus ook: “wordt standvastig“. Standvastigzijn is een eigenschap die zich slechts bewijst in een omgeving waar men je van je standpunt probeert af te brengen. Wie standvastig is, is bestand tegen wind van leer, opinies en pressie en vervolging. Maar ook bestand tegen spot en hoon. Wie standvastig is wordt daardoor niet van zijn stuk gebracht. Om standvastig te zijn heb je een solide en rotsvast fundament nodig. Alleen wanneer je daarop bent gebouwd ben je on-ver-zet-te-lijk! 427 1 Korinthe 15:58 – het werk van de Heer Zo dan, mijn broeders, geliefden, wordt standvastig, onverzettelijk, altijd overvloedig in het werk van de Heer, wetende dat jullie moeite niet vergeefs is in de Heer. Het laatste vers van dit hoofdstuk dient als een conclusie uit heel het voorgaande. Vandaar de beginwoorden “zo dan …”. Dus gegeven het feit dat Christus is opgewekt uit de doden als Eersteling, dan is dit de logische gevolgtrekking. We hebben het over een feit. Iets dat absoluut vast staat en waar niets aan valt af- of toe te doen. Waar je dus op kunt staan, zoals op een rots. Want het geeft niet mee en het staat los van opinies en emoties. Is dat niet geweldig?! De waarheid van de opstanding is niet alleen een historisch feit, maar het is ook een garantie voor de toekomst. Een solide basis van hoop en verwachting. Wie daarop standvastig en onverzettelijk gefundeerd is, wordt “altijd overvloedig in het werk van de Heer”. Er staat niet: overvloedig in het werk voor de Heer. In dat geval zou het ons werk zijn voor Hem. Nee, het gaat om het werk van de Heer. Niet wij zouden werken. Hij doet zijn werk, overvloedig. Wanneer? Als we standvastig en onverzettelijk zijn. 428
Page 408
1 Korinthe 16:2 – overvloedig Laat ieder van jullie, voor zover je welvarend bent, op één van de sabbatten bij zichzelf iets wegzetten om op te sparen. Zodat niet wanneer ik kom, pas inzamelingen zouden worden gedaan. In de meeste vertalingen komt het niet goed uit de verf, maar Paulus doelt met de uitdrukking “één van de sabbatten” op de periode van sabbatten-telling tussen Pesach en Pinksteren. Deze telling begint op de zondag waarop de eerstelingsschoof van de gerstoogst door de priester werd bewogen. Dat is uitgerekend ook de hoogtijdag waarop Jezus Christus als Eersteling de dood overwon. 1Kor.15:23 Vanaf die bewuste zondag telt men vervolgens zeven sabbatten tot aan Pinksteren, dat is de vijftigste dag. De instructies die Paulus geeft met het oog op de inzameling, vallen dus in de tijd tussen Pesach en Pinksteren. Paulus zou binnenkort naar Korinthe komen maar was voornemens nog tot aan Pinksteren in Efeze te blijven. 1Kor.16:8 Terwijl hoofdstuk 15 spreekt van de Eersteling uit de doden (= Pesach), is hoofdstuk 16 het logische vervolg daarop. Het is er ook op gebaseerd. Wanneer we op de basis van hoofdstuk 15 standvastig zijn, worden we overvloedig in het werk van de Heer. 1Kor.15:58 Over die overvloed gaat hoofdstuk 16. Anderen laten delen in de rijkdom die je hebt mogen ontvangen! 432 1 Korinthe 16:2 – meer dan geld Laat ieder van jullie, voor zover je welvarend bent, op één van de sabbatten bij zichzelf iets wegzetten om op te sparen. Zodat niet wanneer ik kom, pas inzamelingen zouden worden gedaan. Paulus organiseerde een collecte waarvan de opbrengst bestemd zou zijn voor de arme gelovigen in Jeruzalem. Nooit deed hij een beroep op anderen ter ondersteuning van zichzelf. Want zijn Evangelie is ‘om niet’ en zijn werkwijze was daarmee in harmonie. Hij beschouwde dat ook als een eer om zo te arbeiden. Hij kreeg soms giften maar hij vroeg daar principieel nooit om. De collecte die Paulus organiseerde vond plaats op persoonlijke titel. Er was geen sprake van een gemeentelijke kas of fonds, nee iedereen zou persoonlijk iets opsparen en wekelijks thuis wat apart zetten. Paulus geeft ook geen richtlijnen over de grootte van het bedrag of over tienden of andere percentages. Alles is gebaseerd op vrijwilligheid en een ieder zou geven naar zijn eigen welvaart. Paulus is wars van geldklopperij en heeft geen enkel persoonlijk belang bij deze inzameling. Dat verklaart zijn vrijmoedigheid om dit te organiseren. De echte waarde van deze inzameling is niet gelegen in het geld maar is geestelijk van aard. En dat is onbetaalbaar! 433
Page 410
1 Korinthe 16:3,4 – de genade naar Jeruzalem Wanneer ik aankom, zal ik hen die jullie goedkeuren, met brieven zenden om de gunst van jullie weg te brengen naar Jeruzalem. Mocht het van waarde zijn dat ook ik ga, dan zullen ze samen met mij gaan. Paulus was bezig een grootse inzameling te organiseren voor de armen in Jeruzalem. Als een concrete handreiking maar ook als een geestelijk signaal. De rijkdom van de natiën ging naar Jeruzalem waar armoede heerste. De rijkdom die naar Jeruzalem gebracht zou worden, heet hier “de gunst” maar letterlijk staat hier het woord “genade” (charis), vreugde om niet, gratis. “Genade” of “gunst” is wat de Korintiërs hadden leren kennen door Paulus’ verkondiging maar waar juist in Jeruzalem zo’n onbegrip over was. Wie “de gunst” naar Jeruzalem zouden brengen was nog even de vraag. Aangezien het een grote gift betrof, zou het in elk geval door een beproefde delegatie met aanbevelingsbrieven worden weggezonden. Paulus staat er voor open dat ook hijzelf met hen zou meegaan. En zo is het ook gegaan. Paulus zou “de genade” vanuit de natiën naar Jeruzalem brengen. En guess what … uitgerekend bij dat bezoek zou hij gevangen worden genomen. Het bolwerk van godsdienstigheid bliefde geen genade … 434 1 Korinthe 16:5-7 – Paulus ziet uit naar ontmoeting Ik zal naar jullie toekomen wanneer ik door Macedonië ga (want ik ga door Macedonië), maar dan zal ik mogelijk bij jullie blijven of ook overwinteren, zodat jullie mij voort zullen kunnen helpen wanneer ik zou gaan. Want ik wil jullie niet in het voorbijgaan waarnemen, want ik hoop enige tijd bij jullie te verblijven, voor zover de Heer dit toestaat. Het schrijven van de Korinthe-brief kan met precisie worden aangewezen in Lucas’ verslag in het boek Handelingen, namelijk in hoofdstuk 19 vers 21. Paulus is in Efeze en zou daar nog blijven tot aan Pinksteren, om dan vervolgens via Macedonië af te zakken naar Achaje, het Griekse schiereiland waar Korinthe de hoofdstad van was. Paulus wilde hoe dan ook, langere tijd bij de Korintiërs vertoeven en bij hen wellicht dan ook te overwinteren. Ver reizen tijdens het winterseizoen was niet goed mogelijk maar die tijd kon goed worden gebruikt voor de voorbereiding op de doorreis. Uiteraard “voor zover de Heer dit toestaat”, een belangrijk voorbehoud bij alle plannenmakerij. In het boek Handelingen blijkt dat Paulus inderdaad drie maanden in Korinthe is geweest. Hand.20:3 Elkaar als gelovigen face-to-face begroeten en ontmoeten was voor hem een groot goed! En hoe herkenbaar is dat! 435
Page 412
1 Korinthe 16:8,9 – een geopende deur Maar ik zal tot Pinksteren in Efeze verblijven, want voor mij is een grote en effectieve deur geopend en er zijn vele tegenstanders. In vers 2 merkten we al op dat Paulus’ instructies golden voor de zeven weken tot aan Pinksteren. Het heeft er daarom alles van weg dat deze brief geschreven is rond Pesach. Qua timing had Paulus’ uiteenzetting over Christus als Eersteling uit doden (hoofdstuk 15) daarom niet beter gekund! De apostel had zo’n twee jaar in Efeze gearbeid en dagelijks onderwijs gegeven in de school van Tyrannus. Hand.19:9 Van daaruit is het woord doorgedrongen tot allen die in Asia waren. Hand.19:10 De reden dat Paulus nu nog niet meteen wilde vertrekken is dat voor hem in Efeze “een grote en effectieve deur was geopend”. Doelt hij daarbij misschien op het feit dat hij ingang had gevonden in de hoogste kringen, namelijk bij de oversten van Asia? Hand.19:31 Hoe dat ook zij, de geopende deur spreekt niet alleen van ingang, maar ook van ‘exit’. Want er waren vele tegenstanders die Paulus liever vandaag dan morgen zagen vertrekken. Zelfs zijn leven was niet veilig. Het is een wetmatigheid: waar het Evangelie met kracht wordt verkondigd, gaat dit per definitie gepaard met oppositie. 436 1 Korinthe 16:10,11 – wat werkelijk telt Wanneer Timoteüs komt, kijkt dan uit dat hij zonder vrees naar jullie toe wordt, want hij werkt het werk van de Heer, zoals ook ik. Niemand zou hem minachten maar zend hem voort in vrede, opdat hij naar mij toe zou komen, want ik wacht op hem met de broeders. Terwijl Paulus tot Pinksteren in Efeze zou blijven, had hij Timoteüs vooruit gezonden, 1Kor.4:17 Korinthe te gaan. Hand.19:22 Naar verwachting zou de brief eerder dan Timoteüs in Korinthe aankomen en vandaar dat Paulus instructies geeft hoe men Timoteüs zou ontvangen. Toen een jaar of drie vóór het schrijven van deze brief, de ekklesia in Korinthe ontstond, was de jongere Timoteüs daar direct bij betrokken. Hand.18:5 Men kende hem daar dus goed, hoewel Paulus de prediking voor zijn rekening nam. Nu Timoteüs eerst alleen (dus zonder Paulus), Korinthe zou bezoeken, was dat ongetwijfeld heel spannend voor hem. Vandaar dat Paulus de Korintiërs op ’t hart bindt hem met hoogachting te ontvangen. Alsof het Paulus zelf was. Timoteüs deed immers net als Paulus het werk van de Heer. Hij gaf het Woord van God volstrekt betrouwbaar door, en dat is wat telt. Niet de jaren in leeftijd. om via Macedonië naar 437
Page 414
1 Korinthe 16:12 – vrijheid blijheid Omtrent broeder Apollos nu, ik riep hem veel op om met de broeders naar jullie toe te komen, maar hij wilde bepaald niet nu komen, maar zodra het hem gelegen komt. Kennelijk hadden de Korintiërs Paulus gevraagd dat hij bij Apollos (die evenals Paulus in Efeze was) er op zou aandringen, dat deze naar hen toe zou komen. De naam van Apollos was al zes keer eerder in de brief genoemd. Ooit was Apollos ná Paulus in Korinthe gekomen en had daar ook gearbeid. Paulus had de ekklesia “geplant” en Apollos “begoten”, 1Kor.3:6 maar er waren tot Paulus’ verdriet partijschappen in Korinthe ontstaan. De één schaarde zich achter Paulus en de ander achter Apollos. 1Kor.3:4 In voetbaltermen heet dat: op de man spelen in plaats van op de bal. Een triest fenomeen dat getuigt van vleselijk denken. Dan gaat het niet meer om de boodschap, maar om de boodschapper. Paulus stond op prima voet met Apollos en had hem al vaak aangemoedigd om naar Korinthe te gaan. Maar Paulus dicteerde zijn wil niet en Apollos op zijn beurt behield zich ook het recht voor om te gaan wanneer het hem gelegen kwam. Dit zijn gezonde onderlinge verhoudingen in vrijheid en blijheid! 438 1 Korinthe 16:13 – vaststaand, mannelijk en ferm Waakt, staat vast in het geloof, weest mannelijk, weest sterk. Vier instructies waarbij telkens de volgende instructie voortvloeit uit de voorgaande. Het begint met ‘waakt’, waakzaam zijn. Te midden van gevaren kan men zich niet veroorloven in te dutten. Die waarschuwing konden de Korintiërs zich aantrekken. Zij verdroegen het dat de waarheid van de opstanding in hun midden in twijfel werd getrokken, 1Kor.15:12 zodat het Evangelie dreigde te worden ondermijnd. De Korintiërs stonden weliswaar in het Evangelie, 1Kor.15:1 maar omdat ze niet alert waren, was men evenmin “standvastig in het geloof” zoals Paulus dit had gepredikt. 1Kor.15:58 Waar men “vast staat in het geloof” is men ook “mannelijk”. Mannelijk betekent niet ‘macho’; dat is slechts schijnmannelijk: mannelijk willen overkomen. “Mannelijk” wil zeggen: niet afgaan op gevoel en emoties. Niet omdat er iets mis zou zijn met emoties, integendeel, maar emoties zouden niet leidend zijn. Bij de vrouw treedt gevoel veel meer naar voren dan bij de man. Dat is ook haar charme! Maar gevoel is mis-leidend en vandaar dat Paulus elders ook schrijft dat vrouwen zich zouden onderschikken. 1Kor.14:34 Met excuus aan de tijdgeest. Alert-zijn, staan op wat “er staat geschreven”, zich niet laten leiden door gevoelens. Dat is mannelijk en vandaar: sterk en ferm! 439
Page 416
1 Korinthe 16:14 – échte liefde Laat alles bij jullie in liefde toegaan. Liefde is een belangrijk thema in deze brief. Bekend is vooral de lofzang op de liefde in hoofdstuk 13. Tegenover de voorbijgaande uitingen zoals profetieën en spreken in talen, waar de Korintiërs al te graag mee pronkten, plaatste Paulus “de liefde” die nimmer voorbijgaat. Dat is de liefde, zoals God liefheeft. De meeste uitingen van liefde die wij onder mensen opmerken, vallen niet onder agapé, onvoorwaardelijke liefde. Want wanneer liefde afhankelijk is van mijn gevoelens voor de ander, dan is dat geen agapé. Of wanneer liefde afhankelijk is van hoe de ander op mij reageert, dan is dat evenmin agapé. Op zulke ‘liefde’ valt niet te bouwen, omdat de bodem wankel is. Ze is afhankelijk van de gevoelens van mijzelf of die van de ander. Van agapé daarentegen schrijft Paulus in hoofdstuk 8:1: “de liefde (agapé) bouwt op”. Ze bouwt op, omdat ze een fundament heeft. Deze liefde is niet te verdienen en onafhankelijk van omstandigheden, gevoelens en gedragingen. Dat is wat de liefde Gods kenmerkt. Ze is een feit, onvoorwaardelijk, onveranderlijk, grenzeloos en voor iedereen! 440 1 Korinthe 16:15,16 – eersteling van Achaje En ik moedig jullie aan broeders: jullie weten van het huis van Stefanus, dat het een eersteling van Achaje is en dat zij zichzelf inzetten tot bediening van de heiligen, opdat ook jullie je zouden onderschikken aan zulke mensen en aan ieder die meewerkt en zwoegt. Deze twee verzen horen bij elkaar. De inhoud van de aanmoediging volgt in vers 16 en het motief wordt genoemd in vers 15. “Het huis van Stefanus” doelt op Stefanus’ huisgezin maar ook eventuele andere familieleden en/of personeel. Wellicht behoorden ook Fortunatus en Achaïkus daarbij. 1Kor.16:17 Stefanus’ huis was in Achaje (het Griekse zuidelijke schiereiland met Korinthe als belangrijkste stad) de eerste vrucht van Paulus’ Evangelieprediking. Bij hen vond hij als eerste erkenning van het Goede Bericht dat hij bracht. Paulus heeft hen als enigen in Korinthe ook gedoopt, 1Kor.1:16 hoewel hij besefte dat dopen niet tot zijn missie behoorde. Hoe dan ook, Stefanus en zijn huisbewoners waren niet slechts early adaptors van het Goede Bericht, maar zij vervulden in de regio ook een voortrekkersrol. Zij hebben zich erop toegelegd om de jonge gemeenschap van dienst te zijn. Uiteraard voor het uitdragen van het Evangelie. Want Evangelie betekent “Goed Bericht” en dat is wat het is. Daarom vertellen we het ook! 441
Page 418
1 Korinthe 16:15,16 – eerstelingen & oudsten En ik moedig jullie aan broeders: jullie weten van het huis van Stefanus, dat het een eersteling van Achaje is en dat zij zichzelf inzetten tot bediening van de heiligen, opdat ook jullie je zouden onderschikken aan zulke mensen en aan ieder die meewerkt en zwoegt. We vinden hier een mooi voorbeeld van hoe onderschikking werkt. In de Schrift is vaak sprake van “oudsten” (letterlijk: ouderen) die geacht worden opzieners te zijn en toezicht te houden. Bij ‘oudsten’ wordt niet gedacht aan hoge leeftijd of bejaard-zijn maar het is een relatief gegeven. Men is ouder dan, in de zin van: eerder. Ons oudste kind heet oudste, omdat ze als eerste is geboren. Oudste was ze al toen ze nog klein was. En omdat ze de oudste was, werd haar vaak zorg en toezicht toevertrouwd en moest ze dingen doen voor haar jongere broertjes. Zo gaat dat met eerstelingen. Vergelijk het met ons woord ‘vorst’ dat is afgeleid van ‘voorste’ en ook verwant is met het Engelse ‘first’. Zo was het huis van Stefanus een eersteling in Achaje. Eerstelingen hebben in de Schrift altijd een hoge status. Maar voor hen is dan ook een bijzondere taak weggelegd. De weg banen en voorop gaan! 442 1 Korinthe 16:17,18 – zich verheugen in de ontmoeting En ik verheug me op de aanwezigheid van Stefanas en Fortunatus en Achaïkus, omdat zij het gemis van jullie aanvullen, want zij verkwikken mijn geest en die van jullie. Erken dan zulke mensen! Paulus verheugt zich op de aanstaande komst van de drie mannen. De naam van Stefanas noemde hij al eerder in vers 15, en uit het feit dat hij ook de andere twee mannen met ere vermeldt, mogen we wellicht afleiden dat zij tot Stefanas’ huisgenoten behoorden. Paulus miste de Korintiërs, maar de komst van het drietal uit Korinthe maakt voor Paulus veel goed. Als eersteling representeren zij voor Paulus de ekklesia te Korinthe. 1Kor.16:15 Met hun komst verkwikken zij zijn geest. We zien hier gedemonstreerd dat een eenheid vormen, zich onwillekeurig uit in de drang om elkaar te ontmoeten. Briefcontact is mooi maar het vervangt bij lange na niet de ontmoeting face-to-face. Ook vandaag geldt dat nog steeds, ondanks dat ons tegenwoordig zoveel opties ter beschikking staan om elkaar te zien en te spreken via internet en allerlei andere media. Het vervangt nooit het elkaar in de armen sluiten en samen eten en drinken. Want dat is waardoor we echt worden aangeraakt en wat de geest verkwikt! 443
Page 420
1 Korinthe 16:19,20 – de hartelijke groeten! De ekklesia’s van Asia groeten jullie. Vele groeten in de Heer van Aquila en Prisca, samen met de ekklesia bij hen aan huis. Al de broeders groeten jullie. Groet elkaar in een heilige kus. Paulus schrijft deze brief vanuit Efeze, waar hij drie jaar actief is geweest. Hand.20:31 Aquila en Prisca (Lucas noemt haar altijd Priscilla) waren daar eveneens nauw betrokken bij Paulus’ arbeid, zoals eerder het geval in Korinthe. Hand.18:2 Van dit uit Rome afkomstige Joodse echtpaar weten we dat ze later weer naar Rome zijn teruggekeerd en daar wederom een ekklesia aan huis hadden. Rom.16:5 Beiden waren ooit via Paulus’ woord gelovig geworden en sindsdien zeer actief geweest in het verspreiden van het Goede Bericht. Ook de zojuist door Paulus’ vermelde Apollos, 1Kor.16:12 was via hun onderwijs intensief betrokken geraakt in het Evangelie. Hand.18:26 We krijgen in de afsluiting van zo’n brief en de groeten die erin worden overgebracht, een mooi kijkje in hoe de onderlinge verhoudingen waren. Lidmaatschap kende men niet, een instituut en dure kerkgebouwen evenmin. Men kwam eenvoudig samen in huizen. Rond een Goed bericht dat zich als een lopend vuurtje verspreidde. Dat was de kracht en daarin was men hartelijk met elkaar verbonden. 444 1 Korinthe 16:21 – een eigenhandige groet De groet met mijn hand: van Paulus. Uit deze opmerking kunnen we opmaken dat Paulus deze brief niet zelf heeft geschreven maar dicteerde. Aan wie hij het dicteerde wordt niet vermeld, maar mogelijk dat het Sosthenes was, 1Kor.1:1 die immers met Paulus de afzender is van deze brief. Ook van de Romeinen-brief weten we dat deze door Paulus werd gedicteerd en dat het ene Tertius was die de brief op schrift stelde. Rom.16:22 hij met zulke grote letters schreef. Gal.6:11 en dat zou tevens kunnen verklaren waarom De persoonlijke brief Waarom Paulus dicteerde en niet zelf schreef, is niet met zekerheid te zeggen. In de Galaten-brief krijgen we de indruk dat er iets mankeerde aan zijn ogen, Gal.4:15 aan Filemon schreef hij (in ieder geval voor een deel) eigenhandig. Filem.19 Uit 2 Tessalonika 3:17 weten we dat Paulus elke brief eigenhandig ondertekende. Zodat iedereen kon weten dat de brief daadwerkelijk van hem afkomstig was. Elders wordt deze eigenhandige afsluiting van de brief uitdrukkelijk genoemd. Kol.4:18 Het eigenhandige schrift diende als waarmerk van de afzender. Want ook in die dagen gingen brieven rond die zogenaamd van Paulus waren, 2Tes.2:2 maar vervalsingen waren (> pseudepigrafen). Fake, namaak en imitatie, het is van alle tijden. Blijf wakker! 445
Page 422
1 Korinthe 16:22,23 – anathema, maranatha Indien iemand niet houdt van de Heer, laat het zijn anathema, maranatha. De genade van de Heer Jezus zij met jullie. Maranatha (Hebreeuws) is, net als anathema (Grieks), een banvloek (mara = vloek, ata = jij bent; vergelijk Maleachi 3:9). Paulus is niet kwistig met het uitspreken van zulke termen. De meeste vertalingen zeggen zoiets als “laat hem zijn anathema …”. Maar omdat het Grieks hier geen geslacht heeft mag het ook onzijdig (“het”) worden opgevat. Het anathema slaat dan niet op iemand, maar op het niet houden van de Heer. In Galaten 1:8,9 spreekt Paulus zijn anathema uit over een ‘evangelie’ dat afwijkt van wat hijzelf had verkondigd. Daarvan zegt hij: dat is geen ‘evangelie’ omdat het van de genade van Christus afbrengt. In de naam van het Evangelie, wordt de genade teniet gedaan. Bedenk daarbij dat in de kerkgeschiedenis dit type prediking, de officiële kerkleer is geworden. Maar Paulus aarzelt niet zo’n boodschap een vloek te noemen! Als de genade in het geding is, is elke concessie uit den boze. Ook in ons vers staat het anathema tegenover de genade. Genade is de remedie. Wie deze genade (= om niet!) erkent, gaat van harte van de Heer houden! 446 1 Korinthe 16:23,24 – genade als sluitstuk De genade van de Heer Jezus is met jullie. Mijn liefde is met jullie allen, in Christus Jezus. Dit zijn de laatste woorden van de brief. Het is heel karakteristiek voor Paulus om zo af te sluiten. In al zijn brieven, niet één uitgezonderd, eindigt hij met de genade van de Heer die met zijn lezers is. Niet eens aanvoegende wijs (“zij met jullie allen”) – maar als een vaststelling. Paulus is er zeker van dat de genade waarmee hij hen had bekend gemaakt, met hen zou zijn. Genade is de clou van het Evangelie dat hij predikte onder de natiën. Het is de reddende genade GODS die aan alle mensen is verschenen! Maar genade, vreugde om niet, is ook de solide grond waarop we kunnen staan en wandelen en dat ons voortdurend uitzicht geeft, zó groots! Om dat te beleven is het van vitaal belang om bij die GENADE te blijven. Niet voor niets hamert Paulus daar telkens weer op. Paulus uit zijn liefde voor de Korintiërs, maar die werd niet gevormd door menselijke sympathieën. Want zulke gevoelens sluiten sommigen in en anderen weer uit. Nee, Paulus’ liefde is “in Christus Jezus” en dus met hen allen! 447
Efeziërs 5:22-33 vergelijkt de gemeente in een aantal aspecten met de gehuwde vrouw. De vraag is: horen wij als gelovigen bij de bruid? Het beeld van lichaam roept gelijkheid van bedoelen op met het Hoofd (Christus), maar het beeld van bruid doet dat beslist niet.

De gemeente: lichaam én bruid?


Page 0
Page 6
1. Bijzonderheden over huwelijkssluiting in het (Midden-)Oosten en Israël Het kiezen van de bruid De geestelijke band tussen God en Zijn volk wordt in de Schrift weergegeven onder het beeld van een huwelijk. Allereerst is het goed om te kijken naar de Hebreeuwse manier waarop verloving en huwelijk plaatsvonden. Welke gewoontes horen daarbij? Als we dat weten kunnen we beter bepaalde aanduidingen in de Schrift begrijpen. Dat voorkomt dat wij daarbij onze westerse gedachten en gewoontes invullen. In het (nabije) Oosten bestaan andere gewoontes rondom het huwelijk dan die wij kennen. De keuze: wie wordt de bruid? Dat lag niet aan de toekomstige bruidegom, maar aan zijn (bloed)verwanten of aan een daarvoor uitgekozen vriend. Izaäk koos niet zelf zijn bruid, maar Eliëzer, de huismeester van Abraham. Dat geeft extra charme aan de prachtige geschiedenis van Genesis 24. Hagar kiest een vrouw voor Ismaël. Gen.21:21 Izaäk bepaalt voor Jakob de keuze. Gen.28:1 9 Juda kiest een vrouw voor Er. Gen.38:6 De zoon was hierin niet per se ongeïnteresseerd of zonder stem. Ouders stelden iets voor aan hun zoon en die kon kiezen. Dat zien we bij Sichem Gen.34:4,8 en Simson. Richt.14:1-10 Gewoonlijk kwam het voorstel van de familie of vertegenwoordiger van de aanstaande bruidegom. Maar bij verschil in afkomst kon de vader van de bruid haar voorstellen. Dat gebeurde bij Jetro ten opzichte van Mozes. Ex.2:21 Ook bij Kaleb voor Othniël Joz.15:17 en bij Saul voor David. 1Sam.18:27 De verloving Na het kiezen van de bruid was het tijd voor verloving. Die werd heel open voor allen gevierd, en lijkt enigszins op een huwelijksdag zoals wij die kennen (soms kun je iets van het oorspronkelijke terugvinden bij volkeren). Dit gebeurde door een vriend of een wettig vertegenwoordiger van de bruidegom en door de ouders van de bruid. De plechtigheid werd bevestigd met beloftes en werd vergezeld door cadeaus voor de bruid, terwijl beiden (bruid en bruidegom) niet aanwezig waren. Tussentijd Direct na de verloving verloor de bruid alle rechten op eigen bezit. Haar bezittingen werden overgedragen aan de echtgenoot. Kort gezegd: alle wettelijke verplichtingen die de bruid en de bruidegom hadden, werden overgenomen bij de verloving. Met onze westerse gewoontes in gedachten zouden wij dit als huwelijkssluiting 10
Page 8
zien. Maar dat was volgens de Schrift niet het geval. En ontrouw van de kant van de bruid in de periode tussen verloving en consumeren van het huwelijk, was op dezelfde manier strafbaar als ontrouw ná het consumeren van het huwelijk. Deut.22:23-24 Tussen de verloving en de werkelijke huwelijkssluiting zat een periode van soms maar enkele dagen in de tijd van de aartsvaders, Gen.24:55 tot een vol jaar voor maagden en een maand voor weduwen in later tijden. Tijdens die periode konden bruid en bruidegom alleen contact met elkaar hebben via een vriend: de vriend van de bruidegom. Het tooien van de bruidegom en bruid Bij het huwelijk zelf werd geen godsdienstige ceremonie gehouden. Het bestond uit het ophalen van de bruid uit het huis van haar vader naar het huis van de bruidegom. Daarna waren zij man en vrouw en werden zij tot één vlees. Gen.2:24; Matt.19:5; 1Cor.6:16; Ef.5:31 De bruidegom kleedde zich feestelijk voor deze speciale gelegenheid en tooide zijn geparfumeerde hoofd Hoogl.3:6 met een tulband, Jes.61:10 en een kroon van goud, zilver, rozen, mirte of olijf, al naar gelang de omstandigheden. De bruid bereidde zich voor door ’s avonds te baden. Ruth 3:3; Ezech.23:40 Naast de gebruikelijke kleding droeg zij over alles heen een sluier, ook over haar gezicht. Gen.24:65 Zij droeg dan een gordel en op haar hoofd, een soort kroon. De bruidsmeisjes waren dan ook in het wit, vaak met gouddraad erin. Ps.45:14-15 De bruid is geparfumeerd, Ps.45:9 en getooid met juwelen. Jes.49:18; 61:10; Openb.21:2 11 Een vreugdevolle stoet Een bepaald avonduur werd vastgesteld. Dan ging de bruidegom naar ‘de zonen van de bruidskamer’, Matt.9:15 in het gezelschap van spelende en zingende musici, Gen.31:27; Jer.7:34; 16:9 en van anderen met lichtgevende lampen. Jer.25:10; Openb.18:23 De bruid wachtte gespannen, samen met de bruidsmeisjes. Als de bruidegom haar verblijfplaats bereikte, nam hij haar mee naar de woning die zij gingen betrekken. Op weg werd deze vreugdevolle stoet vergezeld door 10 maagden met brandende lampen. De mensen die dat zagen en hoorden kwamen hun huizen uit en keken met respect naar de optocht. Hoogl.3:11 Een feest van 7 dagen In het huis van de bruidegom werd een feestelijke maaltijd gehouden waarbij vrienden en buren uitgenodigd waren. Gen.29:22; Matt.22:1-12; Luc.14:8; Joh.2:2 Het feest duurde een week. Gen.29:27 Het binnengaan van het bruidsvertrek Pas wanneer de bruid in het voor haar bestemde huis was gekomen, was er directe communicatie tussen haar en de bruidegom. De vriend van de bruidegom kon nu met vreugde horen dat zij met elkaar spraken en kon huiswaarts gaan. Zijn werk als boodschapper tussen hen zat erop. De ceremonie van de bruiloft eindigde als de bruid het bruidsvertrek (Hebreeuws: cheder) binnenging. In dat bruidsvertrek was een bruidsbaldakijn (Hebreeuws: chuppah).Ps.19:5; Jes.4:5; Joël 2:16 12
Page 10
Eén familielid van de bruid en één van de bruidegom werden gewoonlijk op de dag van de bruiloft geselecteerd om de bijzondere huwelijkszaken voor die gelegenheid te representeren. Bijvoorbeeld als iets zou spelen wat in Deuteronomium 22:15-21 staat. Zij werden gezien als shoshibenim (Hebreeuws) of paranimfen (Grieks). Dit waren enkele bijzonderheden over huwelijkssluiting in het (Midden-)Oosten en Israël. Een en ander vormt de basis voor de typologische en allegorische verwijzingen naar ‘het huwelijk’ in de Schrift. 13 2. Over een relatie die als huwelijk voorgesteld wordt Liefdesgeschiedenis Feit is, dat een koning in het Oosten werd -en wordt- gezien als ‘de echtgenoot’ van zijn volk. De troonsbestijging wordt dan gezien als ‘de verloving of huwelijksviering’. Deze gedachte bestond in Europa in de middeleeuwen nog. En sporen ervan vinden we nog in die landen waar een koning(in) is. Als je in een republiek woont zegt je dat niet zoveel. Maar het blijft een feit, dat echtgenoot van het volk zijn nog steeds figuurlijk gesproken de status van koning in Oosterse landen is. Dit was ook zo bij Israël. Jahweh had zo’n relatie met Zijn volk, waarvan Hij Koning was. De analogie (overeenkomst) wordt daardoor niet geblokkeerd; want een ware echtgenoot heeft zijn vrouw lief, hij eert haar, beschermt haar en zorgt voor haar in alle opzichten. Een waarachtig koning doet dit alles voor zijn volk. Voor hen die van liefdesgeschiedenis en romantiek houden: die van Jahweh met Zijn volk is er een die heel bijzonder is. 15
Page 12
3. De profeten van Tenach (Oude Testament) beschrijven dat Verbond ‘De vriend van de bruidegom’ (zie: Tussentijd, blz.10-11; Het binnengaan van het bruidsvertrek, blz.12) was Mozes, als het gaat om de geestelijke verbintenis van God met Zijn volk Israël. Hij leidde het volk uit. Ex.19:7 Jahweh ontmoette als de Bruidegom Zijn verloofde bij de berg Sinaï, Ps.68:8-9 en werd daar met haar verbonden toen Hij de troon besteeg. Ezech.16:8 Dat gebeurde als eerste op de berg vol vuur en rook. Neh.9:13-15 Later was die wolkkolom tussen de cherubs in het heilige der heiligen van de tabernakel. 1Sam.4:4; Ps.5:8; 10:16; 47:8-9; 74:12; 89:19; Jes.6:5; 33:22; 43:15; Jer.10:10; 46:18 Het verbond dat geratificeerd werd bij die gebeurtenis (Sinaï) werd later beschreven als huwelijk: … niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, en Ík regeerde over hen, een bevestiging van Jahweh. Jeremia 31:32 17 Formele verloving Het heiligen van het volk bij Sinaï was de formele verloving. En dat was de enige ceremonie die met een huwelijk in het Oosten verbonden was. Mozes was als de middenman of vriend van de bruidegom, die gezegd werd wat hij aan het volk door moest geven: Jahweh riep tot hem vanaf de berg: Zo moet jij tegen het huis van Jakob zeggen en de zonen van Israël verkondigen: Jullie hebben zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en dat Ik jullie op arendsvleugels gedragen en jullie bij Mij gebracht heb. Nu dan, als jullie nauwgezet Mijn stem gehoorzamen en Mijn verbond in acht nemen, dan zullen jullie uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. Jullie dan, jullie zullen voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die jij tot de zonen van Israël moet spreken. Mozes kwam terug en riep de oudsten van het volk, en hield hun al deze woorden voor, die Jahweh hem geboden had. Toen antwoordde heel het volk gezamenlijk en zei: Al wat Jahweh gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden van het volk terug aan Jahweh. Exodus 19:3-8 Ontrouw Maar de schoonheid van Israël als bruid werd verstoord door het lasteren van hun God en Koning. Terwijl Mozes op de berg bleef om de instructies van hun Heer te ontvangen, richtten zij een gouden 18
Page 14
afbeelding van de Egyptische stiergod Apis op. Zij schreven de verlossing uit Egypte aan hem toe, in plaats van aan Jahweh. Ex.32:4 Israël was niet alleen ontrouw tijdens de verlovingsceremonieën, maar de tekenen van haar maagdelijkheid ontbraken. Zij was inmiddels een vrouw van hoererij toen Jahweh haar huwde. Dit werd later door Hosea geïllustreerd toen hij met Gomer moest trouwen. Hos.1:2 De uitgekozenen prikkelden Hem tot jaloersheid bij de Rode Zee. Ex.14:10-12; Ps.106:7 Toen zorgde Hij voor mist en verwarde de legers van Farao. Zo overwon Jahweh het kwaad met het goede. Ook de zee was geen probleem voor Hem. Hij zorgde voor een pad door de Rode Zee. De legers van farao kwamen om in het water en dat deed het stenen hart van het volk smelten: Toen geloofden zij Zijn woorden en het volk bezong Hem lofprijzend. Exodus 15; Psalm 106:12 De trieste geschiedenis van het verharde volk wordt samengevat in: Zij vergaten al snel Zijn werken; zij wachtten niet op Zijn raadsbesluit. Psalm 106:13 De kleine oprisping van vreugdevolle beantwoording van Zijn roepen en daden was steeds een zachte plek waar Hij op terugkeek en Hij keek ernaar uit in de navolgende eeuwen. Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd, aan de liefde van uw bruidsdagen, toen u achter Mij aanging in de woestijn, in een 19 onbezaaid land. Jeremia 2:2 Die kleine liefde wordt de basis voor een profetie over Israëls grotere en blijvende lofprijzing, wanneer grotere wonderen dan die in Egypte zijn gedaan. … daar zal zij zingen als in de dagen van haar jeugd, als op de dag dat zij wegtrok uit het land Egypte. Hosea 2:14b Geestelijke verbintenis Ezechiël werd ook door de Heer gebruikt om een overzicht te geven van de geschiedenis van het volk Israël, als was het een huwelijk. Het zou in gedachten gehouden worden, dat deze relaties niet fysiek, maar geestelijk waren. Het huwelijk van Israël met Jahweh was een geestelijke verbintenis met Hem. Niet van individuele mensen, maar van het volk. De verbinding (verloving – huwelijkssluiting) kwam tot stand door de belofte van Israël, dat zij geen andere goden of voorwerpen van aanbidding erop na zouden houden. Als zij dat wel deden, dan zou dat verbreking van het huwelijk inhouden. Aan de andere kant zou Jahweh hen verzorgen, en bijzonder in hun behoeften voorzien, zoals dat een onvergelijkbare Koning past. Hij zou haar liefhebben, koesteren, beschermen met Zijn alomvattende kracht. 20
Page 16
Zijn eigendomsrechten gingen met haar mee, zoals wij lezen: Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. Jullie zijn immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij. Lev.25:23 Er vond wel een formele verlovingsceremonie plaats, maar van consumeren van het huwelijk was geen sprake. Er kwam geen nationale geestelijke verbinding met Jahweh tot stand. Er was geen sprake van een echt huwelijk tussen het volk en hun Echtgenoot-Koning. Maar Jahweh deed wel Zijn plicht. Hij nam hen mee naar Zijn woning, het land Kanaän, dat de gehuwde staat uitbeeldde. Zondige verbintenissen Het overzicht van Ezechiël 16 is zeer helder en doordringend duidelijk. Vers 13 geeft de sleutel tot de zeer metaforische taal van de bestraffing. Zo werd u getooid met goud en zilver. Uw kleding was fijn linnen en zijde, voorzien van kleurrijk borduurwerk. Meelbloem, honing en olie at u. U werd buitengewoon mooi, en geschikt voor het koningschap. Onderwerp: overzicht van het koninkrijk waarvan Jeruzalem het zichtbare hoofd was. Het volk groeide van kindje tot vrouw; wording, vermenigvuldiging van het volk gebeurde in Egypte. Door haar verloving, door middel van het verbond van Jahweh werd zij bedekt en versierd – de optuiging van de tabernakeldienst, de 21 religieuze verordeningen en wetten, die zijn weerga qua rechtvaardigheid bij andere volkeren niet kent. Deut.4:7-8 Haar ontrouw (hoererij), het ontbreken van vertrouwen in Jahweh, haar afval van Jahweh wordt beschreven. Dat werd allemaal duidelijk in het instellen van afgodendienst en aanbidding van andere goden met bijbehorende rituelen. Zij pleegde overspel met de Egyptenaren, Ezech.8:10,14; 20:7-8 en de Assyriërs. Ook gingen zij zondige verbintenissen aan met deze volkeren. Zij vermengden hun dienst aan Jahweh met afgodendienst. Haar geliefden kwamen tegen haar en lieten haar naakt achter, dat is het overgeven in de handen van de Egyptenaren, 2Kron.12:2-9 in die van de Assyriërs, 2Kon.18:9-16 en de Chaldeeën. 2Kron.36:17-21 Zij namen hun kostbaarheden weg en op het laatst werden zij in ballingschap weggevoerd. In Ezechiël 16 gaat het om het ontbreken van geestelijke eenheid tussen het volk en Jahweh. Hun harten waren ver van Hem. Dat werd zichtbaar in allerlei vormen van vreselijke afgoderij en bijbehorende rituelen. Het leidde tot ontrouw in onderlinge relaties van de leden van het volk. 22
Page 18
4. De woorden van Jahweh door Hosea Een vrouw van hoererijen Meer dan 100 jaar voor Ezechiël was Juda in feite al gewaarschuwd door de woorden van Hosea tot de 10 stammen, die toen samen Israël genoemd werden. Die naam droeg het sinds de scheiding van de 2 en de 10 stammen. Onder het beeld van een vrouw bleek zij zich niet te houden aan de huwelijksbelofte en er kwamen kinderen die dat bedenkelijke voorbeeld volgden. De profeet moest iets doen dat dit krachtig uitbeeldde. Hosea moest Gomer huwen, zij was een vrouw van hoererijen. De namen van de kinderen van Hosea en Gomer zijn bijzonder van toepassing: 1) Jizreeël (betekenis: God zal verstrooien of zaaien): om Israël te herinneren aan hun eigen onbekeerlijkheid en aan de slechte daden in hun paleis te Jizreeël. En om te laten zien dat hun verstrooiing binnenkort een feit zal zijn. 1Kon.21:1; 2Kon.17:5-6 2) Lo-Ruchama (betekenis: geen ontferming of barmhartigheid, geen berouw): laat zien dat Jahwehs voorraad aan 23 barmhartigheid leeg is, Hos.1:6 hoewel Juda nog wel ontferming kreeg. 2Kon.19:34-35 3) Lo-Ammi (betekenis: niet Mijn volk): laat zien dat van toen af Israël niet langer Gods volk was, en dat Hij niet hun God meer was, Hos.1:9 maar de tedere belofte was dat op een dag een betere situatie zou overheersen en God zal vervullen wat Hij lang geleden zei over het aantal zonen van Israël. Hos.1:10 Verloven in gerechtigheid Daarna spoort hij het volk aan om te handelen als een volk dat door God barmhartigheid ontving. En dat om het gedrag van moeder Samaria af te wijzen, die ballingschap zou ondergaan wegens haar afval van Jahweh en toeschrijven van welvaart aan afgoden. Hos.2:1-5 Als verdere uitweiding van deze dreiging, noemt de profeet een serie verdrukkingen die zouden komen om haar gevoelig te maken voor het doen van haar plicht aan Jahweh. Hos.2:6-13 God bedoelt met haar om te gaan als tedere echtgenoot en niet als een harde meester: Daarom zal ik haar meelokken naar de woestijn en dan tot haar hart spreken. Daar zal ik haar wijngaarden aan haar teruggeven, het Achordal maak ik tot een poort van hoop. En zij zal mijn liefde beantwoorden als in de tijd van haar jeugd, als op de dag dat ze uit Egypte trok. Dan, op die dag zal het zijn, – spreekt Jahweh –, dat je zult zeggen: Jij bent Ishi (mijn Man), en je zult Mij niet meer noemen Baali (mijn Bezitter). De namen van de Baälim zul je niet meer in de 24
Page 20
mond nemen, ze zullen niet langer worden herinnerd door hun naam. Hosea 2:16-19 Zo wil Jahweh Zijn volk voor Zich terugwinnen. Hij wilde dat zij weer net als bij en na de uittocht, verheugd zou zijn en zou zingen. En dan vervolgt Jahweh via Hosea: Op die dag sluit ik voor mijn kinderen een verbond met de dieren van het veld en met alles wat vliegt en kruipt. Ik maak een einde aan het geweld van boog en zwaard in hun land, zodat ze in rust en vrede kunnen leven. Ik zal je verloven met Mij voor de olam, Ik zal je verloven met Mij in gerechtigheid, en in gericht, en in goedgunstigheid en in barmhartigheid. En Ik zal je verloven met Mij in trouw, en je zult weten dat Ik Jahweh ben. Hosea 2:20-21 Dat zal in de toekomst een verandering van naam geven, zoals met de naam Lo-Ammi: Op die dag – spreekt Jahweh – zal ik antwoord geven. Dan antwoord Ik de hemelen en de hemelen antwoorden de aarde, en de aarde antwoordt het koren, olijfboom en wijnstok, en zij antwoorden Jizreël, want het land zaai ik in met mijn volk. Over Lo-Ruchama zal ik mij ontfermen, Lo-Ammi noem ik weer Mijn volk, en dan antwoordt hij: ‘Jahweh, mijn Alueim (Elohim) bent U. Hosea 2:23-25 25 Een scheidbrief Dan zouden ze eerst nog veel dagen in ballingschap zitten en gaan verlangen naar het land. Hos.3:1-5 Steeds opnieuw wordt deze droevige geschiedenis herhaald in Hosea. Efraïm, het hoofd van de 10 stammen - zoals Juda dat van de 2 stammen is - , lag ook onder het gericht om weggestuurd te worden. Jahweh kon eigenlijk niet loslaten, zoals we lezen: Hoe zou Ik jou prijsgeven, Efraïm, jou uitleveren, Israël? Hoe zou Ik jou prijsgeven als Adama, met jou doen als Zeboïm? Mijn hart keert zich in Mij om, al Mijn medelijden (nacham) is opgewekt. Hosea 11:8 Uiteindelijk moet er toch een ballingschap komen, Jahweh had iets onbehoorlijks aan haar gevonden, Deut.24:1 en daarom moest zij het huis (het land) uit, Hos.9:17 een scheidbrief! 26
Page 22
5. Ook de 2 stammen faalden Verbonden met vreemde koningen Ezechiël laat de reden voor wegvoering in ballingschap in duidelijke woorden zien. Hij noemt de zusters Ohola (betekenis: haar tent), dat is Samaria en Oholibah (betekenis: Mijn tent is in haar), Jeruzalem. Beiden waren lang gewend aan de armen van vreemdelingen (Ezechiël 23:3,8 – Egypte). De sleutel tot de betekenis lezen we in Ezechiël 23:7: Zij richtte haar hoererijen op hen: op heel die keur van Assyriërs. Zij verontreinigde zich met allen op wie zij verliefd was geworden, met al hun stinkgoden. Juda brak de belofte – de eed met Jahweh – om alleen Hem lief te hebben, te dienen, te aanbidden en te gehoorzamen als haar enige Man. Dit deed zij door anderen lief te hebben, te dienen, te aanbidden en te gehoorzamen: afgoderij = overspel. Juda gaf liefde, dienst, aanbidding en gehoorzaamheid aan heersers van omringende landen in ruil voor loon, voor macht = hoererij. Dit wordt duidelijker als we beseffen dat de heidense koningen van die dagen altijd afstamming van de Baäl claimden, en aanbidding ontvingen als goden. Zij werden “zonen van de zon” genoemd. 27 Zo legde Juda verbindingen met afgoden door verbonden met vreemde koningen te sluiten. Men zegt: Als een man zijn vrouw wegstuurt, zij bij hem weggaat en de vrouw van een andere man wordt, mag hij nog naar haar terugkeren? Zou dat land niet ten zeerste ontheiligd worden? Jij echter, jij hebt hoererij bedreven met veel vrienden, en keert terug naar Mij – een bevestiging van Jahweh. Jeremia 3:1; Deuteronomium 24:1-4 Religie Zelfs na de verootmoedigende ballingschap in Babylon, geloofden slechts een klein aantal voldoende om terug te keren. Ezra 2:64 Nochtans was de les over de afgoden geleerd. Daarna heeft Israël niet langer de neiging gehad om andere goden dan hun eigen Jahweh te dienen. Maar wat was nu het gevaar, de dreiging? Het antwoord is: religie. Zij keerden niet meer terug in de armen van vreemden, maar religie is een negatieve eigenschap. God, als de Man/echtgenoot, verlangt ernaar in Israël niet slechts een serie verboden te zien, maar Hij wil bovenal een innig verlangen, een liefdevol antwoord horen. De Vader zoekt zulke aanbidders, die Hem aanbidden in geest en in waarheid. Johannes 4:24 Religie, als een ingesteld systeem tot aanbidding, is altijd de meest onverbiddelijke vijand van geestelijk leven geweest. 28
Page 24
Filosofie, als ingesteld systematisch denken, is altijd de vijand van de waarheid geweest. De Joden groeiden uit tot de meest punctuele religieuze mensen op aarde; en de Grieken groeiden in dezelfde periode uit tot de meest filosofische. Zo was de boodschap van genade en goedgunstigheid door Zijn Zoon ‘voor de Joden een valstrik en voor de Grieken dwaasheid’. 1Cor.1:22-23 Uitzien Tussen de terugkeer van de Babylonische ballingschap en de eerste komst van de Heer, ontstonden diverse sekten en groepen mensen te midden van de Joden die elkaar de loef afstaken met ijver in de religie. Maar daar was ook individueel geestelijk leven. Mal.3:16 De meesten hadden echter een hard hart en gaven geen antwoord op Gods liefde. Zij herkenden dat niet eens! Mal.1:2 Het eindigt met een oproep van Jahweh om naar Hem terug te keren. Mal.3:7 De vervreemde vrouw werd gezegd uit te zien naar de ‘vriend’ die aandacht zou vestigen op de aanwezige Bruidegom: Zie, Ik zend jullie Elia, de profeet. Mal.4:5 29 6. De Griekse Schrift Mattheüs Mattheüs (3:2) begint met de roep: Keer je om, want het koninkrijk van de hemelen is nabij! Dat klonk toen anders in de oren van de Joden in het land dan nu voor ons. Daar bestond overheersing door een vreemde mogendheid. Zij werden teruggeroepen tot hun Man, die in de hemelen resideerde. Johannes moest roepen, en dat in verband met Daniël 7:27; de Joden behoorden tot dat volk. Zij werden opgeroepen hun nationale zonden te belijden (overspel met andere goden). De luisteraars waren vertrouwd met de komende verontwaardiging. Matt.3:7; Mal.4:1 De Joden waren de kinderen (zonen) van de bruidskamer, Matt.9:15 de Heer was de Bruidegom. Marc.2:19-20; Luc.5:34-35 Zijn bediening en die van de twaalf, sloot de natiën buiten. Matt.10:5-6; 15:24 Jodendom was een boos en overspelig geslacht. Matt.12:39; 16:4; Marc.8:38 Het draait daar om Israël, want zij waren gehuwd met Jahweh. Am.3:1-2 Christus’ gemeente van Mattheüs 16:8, was de Joodse, evenals de gemeente in de wildernis. Hand.7:3; Ps.22:22,25 Omkering (metanoia) en waterdoop, waren de sleutels tot het koninkrijk. De Heer had ze in Zijn hand, om ze te gebruiken tijdens 31
Page 26
Zijn aardse bediening. Maar daarna gaf Hij die aan Petrus, die ze in Handelingen 2 (Jeruzalem), 3 (Judea), 8 (Samaria) en 10 (uiterste van het land – proseliet Cornelius) kon gebruiken. Het was in de wedergeboorte – niet in de nieuwe schepping – waar de apostelen waren, en zouden zitten om “de twaalf stammen van Israël te richten”. Matt.19:28 Dat is hun bestemming in het aardse koninkrijk van de Messias. De gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal, Matt.22:1-14 leert hoe de belangrijkste mensen binnen Israël wel uitgenodigd waren, maar niet kwamen. Het gelovig overblijfsel was de bruid; onze Heer was de Bruidegom. De rest van de natie, te beginnen bij de farizeeën en schriftgeleerden, waren tot de bruiloft uitgenodigd, zoals verder uitgewerkt in de gelijkenis van de 10 maagden. Matt.25:1-13 Hierbij zijn noch de wijze noch de dwaze de bruid, en dat werden zij ook niet geacht te zijn. Zij waren slechts aanbidders die het voorrecht konden hebben om de bruidegom én de bruid te begeleiden naar het feest. De wijzen krijgen voorrecht, maar zij worden niet de bruid. Marcus Marcus zegt iets over de lijdende Dienaar van Jahweh. Mattheüs informeert over de Koning en het koninkrijk en dus hoeven we weinig tot niets te verwachten over het koninkrijk of over bruids- of huwelijksrelaties in dit verslag. En er is bijna niets te vinden. 32 Lucas Lucas schildert Hem als de Zoon van Adam. Het geslachtsregister gaat terug tot op Adam. Daarmee heeft Hij de rechten om over de aarde te regeren. Maar dat regeren zou samen met Israël gebeuren. Het aanbod van het koninkrijk – oftewel het hernieuwde winnen van het hart van Israël – is aanwezig, en als Man, als komende Echtgenoot, doet Hij dat in Lucas 12:22-31. Zíj zouden aan Hem denken. Híj zou voor hen zorgen als zij slechts zouden omkeren. We lezen oproepen tot bekering (na-denken) in Lucas 13:1-9, en dat met bijbehorende vrucht. Diep overtuigd van zonde en heel bewust, zouden zij hun verkeerde levenswandel moeten loslaten en zich moeten wenden tot Heer en Meester. Er was echter geen ommekeer merkbaar, zoals blijkt uit de woede van de overste van de synagoge. Luc.13:14 Hij dacht aan de ceremoniële wet ; de Heer aan liefde. Juist de oversten, farizeeën en schriftgeleerden bekeerden zich niet, daarom wendt de Heer zich tot de armen Luc.14:16-24 ; zij zullen aanliggen in het koninkrijk. Door dit alles heen blijft Israël Israël, en wordt nooit heidens. Want de roeping en de genadegaven van God zijn onberouwelijk! Rom.11:28-29 33
Page 28
Johannes Johannes spreekt duidelijke taal. Jezus is de Zoon van God. Joh.20:31 Hij identificeert de koninklijke Man met Zijn voorafgaande hemelse heerlijkheid, en met Zijn vorige huwelijk met Israël in de naam van Jahweh. Wat ook in Israël werd gedaan, het was door Hem. Hij kwam tot Zijn bezittingen (Zijn troon als Davids erfgenaam; Zijn land als Abrahams erfgenaam; en Zijn aarde als de laatste Adam). Maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Joh.1:12 Er was wel een Nathanaël, die de dubbele belijdenis uitsprak: U bent de Zoon van God; U bent de Koning van Israël. Joh.1:49 Niet toevallig was het begin van de tekenen die Hij deed, op een bruiloftsfeest. Joh.2:1-11 Hij houdt het hele universum vast door Zijn krachtige uitspraak, Hij veranderde water in wijn. Dat was een kleine uitbeelding van het feest voor alle mensen in Zijn koninkrijk. Jes.25:6 Dat zal Zijn eigen bruiloftsfeest zijn. Johannes 3:29: 1) De bruid was er 2) Jezus, de Bruidegom, is aanwezig 3) Johannes, de vriend van de Bruidegom, hoort Zijn stem. De vraag is: Het gelovige overblijfsel uit de Joden hoorde toen bij de bruid. Maar horen wij, als gelovigen, van nu óók bij de bruid? 34 De bruid was toen Israël, net als de vrouw van Jahweh in Tenach . Komen de gelovigen die door Paulus geroepen worden als bruid in de plaats van Israël? Toen de Heer de Samaritaanse vrouw ontmoette, zei zij, “dat zij geen man heeft”. Dat illustreert de plaats van Israël in de afgelopen 2000 jaar. Zij (Israël) zal op het laatst schaamteloos verbonden zijn met het laatste wereldrijk van ‘het beest’. Dan.7; Openb.13 Aan het einde van deze boze eon (wereldtijdperk), zal Israël naar de Heer terugkeren. Het beeld van schapen en de Herder geeft (enigszins) een punt van overeenkomst met dat van Man en Vrouw als echtgenoten. De natie wordt geherderd of door de Man begeleid. Beide beelden lezen we regelmatig in Tenach en de Griekse Schrift – voor wat aan de Besnijdenis gericht is. Geen van beide beelden komen in de paulinische brieven voor. Het woord ‘schaap’ komen we alleen tegen in Romeinen 8:36, waar Jesaja geciteerd wordt als profetie van de Heer, die “als een schaap geslacht werd”. Dit geldt ook voor het begrip ‘herder’; het wordt alleen in Efeziërs 4:11 (meervoud: herders) genoemd in de zin van: pastoraal. In Johannes 10 lezen we over de herder en de schapen; dat was de Heer met Israël. In vers 9 lees je dat zij de deur moeten binnengaan. Dat is typisch voor Israël, zij moesten zich omkeren en hun nationale zonde: overspel daadwerkelijk en waarachtig loslaten. Dan zou Hij ze redden, anders waren ze aan onderdrukkers overgeleverd. Dit is iets anders dan de redding van alle mensen door Christus’ dood 35
Page 30
– 1 Timotheüs 4:10; de redding is niet uit werken, maar door Gods genade – Efeziërs 2:8,9. In Johannes 10 en 17 lees je dat de Heer “welbehagen had in dat wat Vader Hem gaf”. Dus was de bruid groter in aantal: nog steeds uit Israël. De verslagen van het leven van de Heer gaan niet over ons, ze zijn wel voor ons in de zin van: tot lering, onderricht et cetera. De ethische instructies daarin gelden Israël. Dat geldt ook voor de bergrede, die de wetgeving vormt voor het komende, aardse Messiaanse koninkrijk. De gemeente die het lichaam van Christus is, Ef.1:23; 1Cor.12:11-12 komt niet voor in de evangeliën. De omgeving, degenen die optreden, de boodschap: alles is Israël. Zij nemen de draad op van het drama dat te lezen is in de profeten van Israël. Handelingen Wat lezen we? In de eerste hoofdstukken is het een pure, zuivere Joodse aangelegenheid. De Heer was naar Zijn eigen, met Hem getrouwde, volk gekomen als hun Echtgenoot-Koning. Zij hadden Zijn toeneiging in Zijn nederige staat (als Mens) veracht. Zij zagen niet hoe Hij voor hen wilde zorgen. Zij verwachtten iets anders. Zullen zij Hem ook verachten als Hij vanuit de hemel tot hen spreekt? Handelingen beantwoordt die vraag. Eerst merken we op, dat het boek Handelingen niet geschreven is als verslag van ‘het ontstaan van de christelijke kerk’ of het lichaam van Christus. Voor de inhoud raadplegen we Handelingen 1: 36 • onmiskenbare bewijzen van de opstanding van Jezus Christus uit de doden • instructies aangaande het koninkrijk van God Hier ging het over in de gesprekken van de Heer met Zijn discipelen. Sommige opdrachten worden vermeld, maar zeker niet alles. Zij moesten in Jeruzalem blijven om te wachten op de heilige geest. Zij zouden gedoopt worden (niet geboren worden uit) in heilige geest. Die werd aangeduid als kracht uit de hoge. Luc.24:49 Verder zouden zij getuigen zijn van de opstanding van de Heer in: 1. Jeruzalem 2. Rest van Judea 3. Samaria 4. Uiterste van het land Als het gaat om de apostelen tijdens de Handelingentijd, dan gaat het om het uiterste van het land. Gaat het om de toekomst, dan betreft het de uitersten van de aarde. Matt.28:18-20; 24:14 Ook moesten zij iemand zoeken als vervanger voor Judas Iskariot. ‘Maar’ – zou tegengeworpen kunnen worden – ‘moeten we dan Matthias zo zien, of Paulus?’ Het antwoord is, dat het niet aan ons is om dat te bepalen. Laten we de Schrift volgen en kijken naar wat al gedaan is. Dan is het overduidelijk dat Matthias gekozen was om de twaalf compleet te maken. Dit klinkt: wat gebonden en losgemaakt is op aarde, zal dat ook zijn in de hemelen. Matt.16:19; 18:1,18-19 Geen van deze beloften kunnen op ons van toepassing zijn; dat waren de dagen van wonderen en tekenen die 37
Page 32
ook getuigden van het aanbrekende koninkrijk van de hemelen. Nu, in onze tijd van genade, gelden beide facetten niet. Als we gewoon Handelingen volgen – en niet Paulus inlezen waar hij niet genoemd wordt – dan zien we, dat Matthias bij de twaalf gerekend werd. En zij wierpen hun loten en het lot viel op Matthias; hij werd met instemming van allen aan de elf apostelen toegevoegd. Handelingen 1:26 Petrus stond op, met de elf … Handelingen 2:14 En de twaalf riepen de menigte van de discipelen bij zich … Handelingen 6:2 Hij werd gezien door de twaalf … nadat Hij gezien was door al de apostelen … En als laatste van allen werd Hij ook door mij gezien. 1 Corinthiërs 15:5-8 Duidelijke scheidslijn tussen Paulus en de twaalf. Hij was beslist niet één van de twaalf. Hij had de Heer niet gezien en meegemaakt tijdens Zijn aardse bediening. Zij waren bedoeld voor de twaalf stammen van Israël en –soms – proselieten. Als Petrus’ bediening afneemt, komt die van Paulus meer naar voren. De twaalf moesten wachten op de kracht uit de hoge. Ze waren met 120 bij elkaar en zij spraken vervuld met heilige geest. Hand.2:4 Dezelfde boodschap zoals die Jezus bracht, kwam naar voren (voor het koninkrijk op aarde): bekering, doop, en: Jezus is de Messias. Dat werd aangevuld met Zijn opstanding en verheerlijking aan Gods 38 rechter(hand). Dat laatste bewees Zijn gerechtigheid: een vlekkeloze wandel op aarde naast wat Hij gesproken had. De pinksterboodschap van Petrus, Hand.2:15 was gericht aan de mannen in Judea en allen die in Jeruzalem wonen. Hand.2:14 Passen we dit getuigenis op onszelf toe, dan halen wij het daar weg en verwarren de waarheid. Joël (2:28-32) komt naar voren, woorden die wijzen naar de tekenen en wonderen die de dag van Jahweh zouden inluiden. Wat in gedachten was, was het aardse koninkrijk. Dat klinkt duidelijk in de boodschap die gebracht werd. Het wijst naar het Davidisch verbond. Hand.2:30 Er bestaan onder meer drie onvoorwaardelijke verbonden, die alle drie nog niet vervuld zijn: 1. Davidisch verbond met een erfgenaam van hem op de troon – Jeremia 33:17-21 2. Abrahamitisch verbond inzake het land Kanaän – Genesis 17:8; 28:13 3. Adamitisch verbond ; het vervullen van (en het regeren over) al het leven op de aarde – Genesis 1:28 Deze drie worden vervuld in Christus. Hij is de Koning van Israël, Lotgenieter van het land en Hij is het, die over de werken van Gods hand gesteld is. Ps.8; Hebr.2:7-8 Maar hier draait het om Israël. Hand.2:30 39
Page 34
Petrus spreekt over de Koning en het koninkrijk als één. De verwachting was zeer sterk geworden door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. 1Petr.1:3 Er was een klein groepje gelovigen dat erop vertrouwde dat Hij Israël zou verlossen. Luc.24:21 Toen hun Heer stierf, stierf ook hun hoop, maar door de opstanding was die weer aangewakkerd. Zou Hij op de dag van de eerstelingen hen redden als de eerstelingen van het volk, om daarmee het koninkrijk aan hen te herstellen en hen koninklijke kracht te verschaffen? Het antwoord hing af van het gedrag van het volk ten opzichte van hun Koning, dus de manier waarop de hooghartige gescheidene het hernieuwde huwelijksaanzoek zou accepteren. De apostelen en de andere discipelen werden bezocht met de krachten van de toekomende eon. Hebr.6:5 Dit is duidelijk te zien in de lamme die opspringt als een hert en in de dood (het omkomen) van Ananias en Saffira, zoals in Psalm 101:7-8 genoemd: Wie bedrog pleegt, zal binnen Mijn huis niet verblijven. Wie leugens spreekt, zal voor Mijn ogen niet standhouden. Elke morgen zal Ik alle goddelozen in het land ombrengen, Om allen die onrecht bedrijven, uit de stad van Jahweh uit te roeien. Waar gebeurt dit in deze tijd? Nergens is nog iets te zien van wat in die dagen gebeurde. Niet als het gaat om direct doodgaan (Ananias en Saffira) en evenmin als het gaat om genezingen (lammen gaan lopen). De uitkomst van de pinksterprediking was, dat 3000 Joden overtuigd werden dat Jezus de Messias is. Zij werden gedoopt, gingen verder in 40 het onderricht en de gemeenschap van de apostelen, het breken van het brood, de gebeden. Alle gelovigen keken uit naar de komst van het Messiaanse koninkrijk en zij hadden de gewoonte om te bidden in de tempel. Er was geen spoor te ontdekken van enig loslaten van Joodse gewoontes. Zij bleven Joden in hun gedrag. Zij verkochten extra bezittingen; datgene wat zij hadden verworven boven dat wat hun naar de Thora toekwam. Het was een bewijs dat zij hun God en Zijn gerechtigheid zochten. Alles zou in het jubeljaar vrijvallen en naar het toegelote deel verdeeld worden. En van wat zij extra verkochten, konden zij de opbrengst ten goede van allen gebruiken. En ook hier kunnen wij niet het lichaam van Christus inlezen, en deze principes zomaar toepassen op de gemeente die Zijn lichaam is. Bij de genezing van de lamme man door Petrus, verkondigde deze apostel confronterend hun schuld aan de dood van de Messias, hun Geliefde-verloofde, de Vorst van het leven. Hand.3:15 Zo zouden zij moeten erkennen dat zij ontrouw waren geweest. Zo lezen we in Handelingen 3 en 4, dat Petrus spreekt uit Tenach (Mozes en de profeten) en hen aanspreekt. Wie? Het volk Israël, vooral de leiders. Zij verwierpen bevrijding van het Romeinse juk en wezen dit aanbod af. Dat leidde tot hun “op een zijspoor gezet zijn” tot op deze dag. En wat stond in de weg? Religie. Hun harten waren gevuld met goederen die voor hen aangenaam waren, maar er was geen plaats voor de Zoon 41
Page 36
van God. Zij verboden de apostelen zelfs te spreken in de Naam van Degene Die hun Redder is! Zat er overspel in dit alles? Jazeker! Want de apostelen spraken uit Psalm 2, geleid door heilige geest. Daarin lees je, dat de natiën samenspannen met Israël, dat als volk meewerkte. Deze eenheid in bedoelen tussen heidense macht en Gods eerder gescheiden volk – maar dat nu opnieuw het hof gemaakt werd als bruid voor een nieuw huwelijk – was feitelijk een samenzwering tegen Degene aan Wie zij rechtens toebehoorde. Zij had meer oog voor de vreemde dan voor haar ware Geliefde. Heel wat geloofden; de rest was verschrikt en beangst. Het Sanhedrin hoorde minstens drie keer evangelie (Handelingen 4:9-12; 5:29-32; 6:12-7:60); twee keer voorafgegaan werd die door een aan het volk gerichte boodschap (Handelingen 2:14-36; 3:12-26). Het ergste wat zo ongeveer over deze gelovigen gezegd kon worden was, dat zij de neiging hadden hetgeen zij onderwezen kregen –de gewoontes die Mozes hen overleverde–, te veranderen. Hand.6:14 De Joden waren meer bezig met ‘kanaal-van-zegen-zijn’ dan met de Bron van de zegen. Meer betrokken bij instrumenten, dan bij de Werker. Mozes had over een grote Profeet gesproken. De Joden luisterden naar Mozes wanneer het voor hen zelf vleiend was, of wanneer het hen uitkwam. Liever dan hun gewoontes op te geven, stapelden zij moord op moord. Zij zeiden ook tegen de Heer dat Zijn discipelen, de 42 tradities van de ouden overtraden. Matt.15:2-6 Ze maalden er niet om dat zij door de tradities het woord van God krachteloos maakten. De tijd verstrijkt, Stefanus wordt gearresteerd. De heerlijkheid van God straalde van het gezicht van Stefanus af, net als dat van de Heer zelf, destijds. Matt.17:2; 2Cor.4:6 De richters van het Sanhedrin hadden een groter zelfbewustzijn dan Godsbewustzijn en veroordeelden Stefanus. In hoofdstuk 8 zien we de Ethiopische proseliet, een zoon van Cham, die de Messiaanse boodschap te horen krijgt. Zo ook in hoofdstuk 10 bij Cornelius. Dat is een zoon van Jafeth en hij wordt geconfronteerd met het evangelie van het koninkrijk. Hij was een toegewijd en God-vererend man; iemand die Jahweh vereerde. Hij had echter geen sociale status bij de Joden. Een Jood mocht niet het huis van een proseliet binnengaan, net zo min als bij een pure heiden. Cornelius was ondergeschikt aan de Joden. Die moesten bij hem komen om hem speciale zegen te brengen. Hij was gereinigd zoals bleek in het visioen aan Petrus. En dat hij door God aanvaard was, was op basis van goede werken en vrees, zoals ook in Mattheüs 25:34 staat. Wij zijn door God aanvaard zonder werken. Rom.11:6; Ef.2:8-9 Destijds namen vrees voor God en rechtvaardige werken, de plaats van de wet van Mozes in, als het gaat om de Godvrezende Joden en heidenen. De zegen voor Cornelius hing af van het vestigen van het koninkrijk van God op aarde. 43
Page 38
Onze zegen komt tot ons ondanks en vanwege het tekortschieten en falen van Israël. Petrus moest naderhand op het matje komen in Jeruzalem. Hij trad als apostel van Jezus Christus, onafhankelijk op en was als zodanig niet ondergeschikt aan de broeders in Jeruzalem. Door hun houding bereidden zij zelf de weg voor de afvalligheid van Israël. Zelfs de gelovigen in Israël werden grotendeels afvallig. Zij noemden Jezus hun Heer, maar deden niet wat Hij zei. Zij waren niet gewillig om Gods zegen te ontvangen en zegenkanaal voor de natiën te worden, tenzij de natiën eerst Mozes gingen volgen en daarna Messias Jezus. Zij maakten het woord van God krachteloos door hun tradities; want er bestond geen verbod in de Thora voor Israël om met mensen uit de natiën om te gaan. In het vervolg van Handelingen zien we verder de afvalligheid van het volk Israël, en het naar voren komen van de apostel Paulus. Nadat Jakobus omgebracht werd, komt een andere Jakobus naar voren, die vleselijk bevoorrecht was, hij is de (half)broer van de Heer. We zien, dat de bruid naar de achtergrond gaat; ze wil niet, is afvallig en blijft bij de tradities van mensen. Als we kijken naar de brieven van de Besnijdenis, dan komen we sporen tegen van de relatie tussen het volk en Jahweh (de Heer zelf). Jakobus Niet alleen de aanhef is al voldoende te beseffen dat deze brief niet aan het lichaam van Christus gericht is, ook de inhoud is heel duidelijk aan Israël gericht. Je leest over “rechtvaardiging” gesproken, maar dan 44 met werken. Paulus spreekt over rechtvaardiging door geloof alléén. Het gaat dan ook om verschillende groepen: Israël en de gemeente. De toon van de brief is hetzelfde als in de evangeliën. Rijke mensen worden aangesproken en sociale partijdigheid veroordeeld. Maar in de synagoge, Jak.2:2 niet in de gemeente. Jakobus spreekt van de redding van de ziel (1:21; 5:20); evenals Petrus (1 Petrus 1:19) en Hebreeën (10:39). Alle zielse genietingen echter, hoezeer ook aan de Jood beloofd, kunnen voor ons alleen maar in de weg staan en onze geestelijke visie hinderen of blokkeren. Er bestaat geen harmonie tussen de Jakobus-brief en Paulus’ brieven. Er is geen harmonie, en evenmin sprake van tegenstrijdigheid. Jakobus spreekt tot Israël in de afval in de Handelingenperiode én in de periode van grote afvalligheid in het begin van de dag van Jahweh. Door de brief heen hangt een zwaar dreigend, onbarmhartig gericht in de lucht. Jak.2:13 Wíj ontvangen niet alleen barmhartigheid, maar ook genade. • Barmhartigheid is welwillendheid, daar waar terecht harde strengheid verwacht wordt. • Genade is begunstiging waar geen enkele rechtvaardige basis is om ook maar iets te verwachten. In Jakobus lezen we wel iets waar het beeld van bruids- en huwelijksaangelegenheden naar voren komen. Hij noemt Israël daar “overspelers en overspeelsters”, in de zin van vriendschap met de 45
Page 40
wereld. De meesten van Israël zijn in maar ook van de wereld in deze dagen. Volharding is een voorwaarde tot redding in die moeilijke omstandigheden, Jak.5:11 en dat zal ook zo zijn bij het aanbreken van het koninkrijk. Matt.24:13 Als je het geheel van deze brief overziet kun je niet tot de conclusie komen, dat die aan de natiën geschreven werd. Petrus Hij schreef aan de lijdende, gelovige rest van Israël in de verstrooiing. 1Petr.1:1 Hij schrijft aan die groep die ongedeerd door de grote verdrukking gaat komen. De gelovige rest, uit iedere stam een aantal. Voor deze heiligen, die door de hitte van verdrukking moeten, zullen de troostende woorden van Petrus zeer welkom zijn. Zij zullen leren hoe diep Hij leed, Degene die zij niet gezien hebben zullen zij liefhebben. Volgens 1 Petrus 1:17 is het gericht op grond van werken. Dit is het gericht dat de gelovige rest zal rechtvaardigen, de ongelovige massa veroordelen, en de natiën straffen voor hun houding tegenover Zijn volk. Gericht op grond van werken is vaak te lezen in de brieven aan de Besnijdenis. Matt.5:16; 25:31-46; Joh.15:24; Openb.18:6; 20:12-13; 22:12 Maar in Efeziërs 2:9 wordt negatief over werken gesproken. De afvallige Jood valt buiten de genade van nu (ook: 2 Timotheüs 4:14). 46 Goede werken zijn altijd prima, maar het zou de vrucht van genade zijn; geen voorwaarde om die te ontvangen! Ef.2:10; Fil.2:12; 2Tim.2:21; 3:17; 4:5 Bij Petrus en anderen lezen we wedergeboorte. 1Petr.1:23; Joh.3:8; Matt.19:28 In 1 Petrus 2:5 lezen we over de voorrechten die oorspronkelijk Ex.19:6 bedoeld waren voor Israël als de bruid, en dat is nog steeds zo. Wij zijn geen ‘generatie’ of ‘koninklijk priesterschap’; geen ‘natie’ of ‘volk’ in welk opzicht dan ook. 1Petr.2:9 Wij zijn individuele gelovigen, hier en daar een aantal. Wij zijn een eenheid door dezelfde geest, en wij zijn allen verbonden met dat ene Hoofd: Christus Jezus. Maar de voorrechten van het priesterschap en koningschap over heel de aarde, worden gegeven aan een natie dat de vruchten ervan brengt. Matt.21:33-46; Ps.118:22-23 Petrus geeft aan dat in hen – hij spreekt daar tegen Joodse mensen die verstrooid werden en in Klein-Azië terechtkwamen – de profetie van Hosea 1:9-11 en 2:23 vervuld wordt. Dit volk Israël was eens vervreemd en gescheiden. Nu was de Heer tot hen gekomen en nodigde hen om terug te keren! Degenen die Hem aannamen ontvingen macht om kinderen van God te worden Joh.1:12 Zij waren niet Zijn volk, maar nú wel. Dit gaat niet over de natiën, 1 Petrus 2:1112 spreekt van Joodse gelovigen te midden van de natiën. In 1 Petrus worden de gelovigen opgeroepen “te volgen in de voetstappen van Jezus”; te wandelen zoals Hij toen Hij op aarde was. Wij zijn echter geroepen Christus na te volgen, 1Cor.11:1; 4:16; 1Thess.1:6; 2Thess.3:7,9 en om navolgers van God te worden. Ef.5:1 47
Page 42
In 1 Petrus 5 komen we opnieuw het puur Israëlische beeld van ‘herder en kudde’ tegen. Dat geldt niet voor het lichaam van Christus. 2 Petrus 1:16 verwijst naar de verheerlijking op de berg. Met “eer en heerlijkheid”, iets dat in Tenach wordt gebruikt voor de hogepriester en zo vertaald is in de Septuaginta (LXX). Er waren daar 7: Petrus, Jakobus, Johannes, de Heer, Mozes, Elia en de Vader. 2 Petrus 3:2 … opdat u zich de woorden herinnert die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn. Dit refereert aan de oudere onthullingen door de profeten en kunnen niet te maken hebben met het lichaam van Christus, want dat was toen onbekend. Kol.1:26 In 2 Petrus 3:4 zien we de belofte van Zijn aanwezigheid (Grieks: parousia). De aanwezigheid van de Heer is straks op aarde voor Israël. De enige keer dat we het bij Paulus lezen is daarvan uitgezonderd, want dan gaat het om Zijn aanwezigheid in de lucht, niet op aarde. Dat is de verwachting voor de gemeente. De verwachting voor Israël is de parousia op aarde, anders is nooit aan hen onthuld. We lezen dat onder meer in Psalm 9:1-4; 68:3; 97:5; 114:7; Jesaja 64:1-3; Jeremia 4:26 en Nahum 1:5. Johannes Johannes’ bediening is voor de Besnijdenis. Hij spreekt persoonlijk, over het aardse leven van de Heer; Zijn onderricht, bekering, doop en werken. Hij noemt de genade niet. Het gaat om vergeving van zonden. 1Joh.1:9 48 In 1 Johannes 2:2 gaat het over bescherming (niet: verzoening), voor heel de wereld, niet alleen Israël. Het is echter negatieve genoegdoening, het is nodig, maar een veel lager niveau dan de genade voor ons, die ons een hemels lotdeel schenkt. Een zalving wordt genoemd in 1 Johannes 2:20,27. Dat lezen wij niet in de latere brieven van Paulus, maar één keer in 2 Corinthiërs 1:21. We lezen in de brieven van Johannes over “de nieuwe geboorte”, net als in het evangelie. Johannes spreekt van “een dag van gericht”, 1Joh.4:17 waar wij niet in komen, wij zijn “in een dag van redding”! 2Cor.6:2 De tweede brief is een persoonlijke, hij spreekt niet zozeer als apostel, maar als oudste. De leer is een voorwaarde tot gemeenschap (vers 10), omdat de gaven van kennis en onderscheiding nog steeds bij hen waren. 1Joh.2:27; 4:1 Een andere mening betekende afwijking van het onderricht van de geest. Onderricht is in deze tijd geen toets voor gemeenschap, maar wel een juist motief. 2Tim.2:22 Drie Johannes: korte brief aan de gelovige Jood: niets nemend van de natiën (vers 7). Judas Judas, de broer van de Heer, spreekt net als 2 Petrus van “het komende gericht van God”. Hij was geen apostel (vers 17), maar hij had ‘de geest van profetie’ over zich. Dat mogen we wel aannemen. 49
Page 44
Vers 5 zegt ons dat de oorspronkelijke bruid grotendeels het land destijds niet binnenging om haar ongeloof, er zal een rest het komende koninkrijk binnengaan. Kaïn is een voorbeeld voor alle religieus ingestelde mensen; hij werkte hard om Gods vroege gunst te verkrijgen. Hij was te trots om het als een geschenk te ontvangen. Deze zelfde geest was de oorzaak van de scheiding van Israël en zal in de eindtijd bepalend zijn wie het koninkrijk zal ingaan. Waardig zijn om bruid te zijn, houdt nog niet in dat die bruid ook waardig ís voor al wat door en in Christus gegeven wordt. Het ‘als bruid waardig kunnen zijn’ heeft alles te maken met een hart dat helemaal op de verloofde gericht is. Openbaring Opent met woorden aan het verstrooide volk (de 7 kandelaars in plaats van 1 kandelaar met 7 armen). Maar al is het volk verstrooid onder de natiën, de Heer heeft hen lief en wandelt te midden van hen. Hij waakt over hen en zorgt voor ze, hoewel zonder tempel en zonder ritueel. Direct in de opening wordt al duidelijk dat het om Israël gaat. Enkele punten zijn: koningen en priesters (Openbaring 1:6; Exodus 19:4-6); Hij komt op de wolken (Openbaring 1:7; Daniël 7:13; Mattheüs 16:27; 24:30); die Hem doorstoken hebben (Openbaring 1:7; Zacharia 12:10; Johannes 19:37), en de stammen van het land die weeklagen (Lucas 23:38); een scherp zwaard (Openbaring 1:16; Jesaja 49:2; Hebreeën 4:12); Hij die is, die was en die komt (Openbaring 1:4,8) – dat is de Griekse weergave van het Hebreeuwse Jahweh. 50 Het is God, in Zijn verbondsrelatie als Echtgenoot van Israël; we lezen over “de eerste liefde” (brief aan de Efeziërs), oftewel de liefde van verloofden (Hosea 1:11; Jeremia 2:2; Ezechiël 16:8-10). In de brief aan Smyrna staat “dat sommigen zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn”. Het zijn dus van origine heidenen die dat zeggen, maar er zijn er wel die tot de bruid behoren. En zij zullen door de tweede dood niet beschadigd worden. Dit zijn zij, die met Christus zullen regeren in de 1000 jaar, over wie de tweede dood geen volmacht heeft. Openb.20:6 De brief aan Pergamum verwijst naar het land. Het gehuwde land alwaar, door middel van de witte steen, het land opnieuw toegeloot wordt. Het is dat land waar de bruid naartoe geleid wordt, net als destijds in de woestijnperiode. De laatste 4 brieven verwijzen naar Israël in het land. De eerste twee aan Thyatira en Sardis: aan de 10 stammen. En de laatste twee aan Filadelfia en Laodicea: aan de twee stammen Juda en Benjamin. Izebel wordt genoemd bij Thyatira, zij stelt de goddeloze staatsreligie voor, waar in feite Theocratie moet zijn. De overwinnaars ontvangen regeringscapaciteit over de natiën, wat uitsluitend een belofte aan Israël is. Ps.2:8; Jer.51:20; Dan.2:44 Enkele van deze steden (in Openbaring 2 en 3) hadden nooit een groep gelovigen in zich. Maar ze hadden wel alle (ooit) een Joodse gemeenschap. 51
Page 46
Bij Sardis is sprake van de boekrol van het leven. Dat is een groot boek in de tempel waarin de afkomst van elke Israëliet bijgehouden wordt. Deut.29:18-20 Er is zo’n boek en bijgehouden wordt wie niet gebogen heeft voor het beest. Dat speelt ook een rol bij het gericht voor de grote witte troon. Als je naam als Israëliet erin staat, kom je in het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde. Openb.21:1-8 Zoals eerder aangegeven: zowel Israël als Juda hadden afzonderlijk een scheidbrief ontvangen, maar de scheiding wordt in de loop van de tijd minder strikt. En wanneer de Heer komt om hun hart opnieuw te winnen, zijn alle 12 stammen geclusterd in Jeruzalem aanwezig, in aanbidding aldaar. Zoals zij die in Filadelfia woonden, zijn de 144.000. Openb.7:4 Zij worden toegelaten in de tempel door de sleutel van David, en worden ongedeerd bewaard in “het grote uur van verzoeking”. Verzegeld met de naam van hun God, worden zij wonderlijk bewaard. Alleen zij die het teken van het beest Openb.13:17-18 weigeren, zullen leven en met Christus regeren tijdens de 1000 jaar. Wij hebben niet zo’n belofte om met Hem te regeren over de natiën op aarde. Onze bestemming, activiteiten en regeren liggen allemaal in het (letterlijk: op-)hemelse gebied. Wij zijn weg van deze aarde wanneer het beest op het wereldtoneel de macht krijgt. Wanneer de oorlog tussen het Lam en het beest plaatsvindt, zal geen twijfel meer bestaan. Dan Laodicea! Dit is geen periode of uitgerekte tijd, maar een groep Israëlische gelovigen die tegelijkertijd met de andere 6 groepen zal bestaan. Hier valt niets te filosoferen of te raden. Hier is “de grote 52 afval van Israël” de achtergrond. Maar op de voorgrond is het zetelen van de bruid op de troon met Christus: priesters en koningen met Hem. Maar zou God dezelfde klasse met zonen/eerstgeborenen aan de ene kant aanduiden, en aan de andere kant als bruid? Het antwoord is dat we ons afvragen: wat heeft God gedaan? Hij doet hetzelfde in latere tijden, zoals eerst bij het oude verbond. Toen werd Israël als volk “zoon” genoemd, en individueel als “zonen”, maar als natie was zij de bruid, en als koninkrijk Zijn vrouw. Het nationale hoofdkwartier is Jeruzalem, voor koningen en priesters. En zo is de stad als een bruid, in het bijzonder in Openbaring. Dit punt wordt des te scherper in het contrast door de introductie van Babylon. Openb.17 De grote stad, als de trouweloze pseudokoningin, het valse consortium. Het werk en ontmoetingsplaats van alle afvallige Joden die de wereld trachten te beheersen, om zo de profetieën met betrekking tot de Messias te vervullen. Openbaring 4 gaat over het instellen van het koninkrijk van Christus, en Zijn heiligen over heel de aarde, zoals aangezegd in Daniël 7:14-18. Openbaring 5 laat ons de boekrol zien, de rol met de scheidbrief erin (hier wordt hetzelfde woord gebruikt als in Mattheüs 19:7 en Marcus 10:4), en de daad met betrekking tot het land, zoals gegeven aan Jeremia voor de val van Jeruzalem. Bewaard in een aarden pot als getuigenis van het plan van de Heer om het land en stad te herstellen. Jer.32,33 53
Page 48
De gebeden van de heiligen – dezelfde heiligen die de wereld zullen richten, 1Cor.6:2 maar niet de ‘wij’ die de boodschappers (NBG: engelen) zullen richten 1Cor.6:3 – stijgen op als aangename geur, een gebed als Uw koninkrijk kome; van belang voor hen die koningen en priesters zullen zijn. Openb.5:10 Onze gebeden staan in Efeziërs 1:15-23 en 3:14-21. De 144.000 en de grote menigte hebben we al besproken. De grote verdrukking komt over Israël. Het zal een vreselijke antisemitische beweging zijn. Op het volk van David dus, terwijl David Jood was. Openbaring 17 toont ons de stad, de tegenhanger van Jeruzalem, als centrum van de afvallige Joden. Dit staat tegenover Openbaring 12. Babylon, de stad van de Chaldeeën, was en is de stad van het kleineren van God in Zijn eigen aarde. De grote stad zal vol zijn van de weelde van de natiën, die de rente zullen betalen op de kredieten die door de internationale Joodse financiers verstrekt zijn. Deze grote stad zal in zeer korte tijd verwoest worden om nooit meer herbouwd te zullen worden. “De stem van de bruid en de bruidegom zullen nooit meer in haar gehoord worden.” Openb.18:23 Dit geldt uiteraard niet voor de stem van de Heer als de Bruidegom voor Israël, maar voor gewone menselijke relaties (zie tegenstelling: Jeremia 33:11). Openbaring 19:7 geeft inzicht over de bruidsontwikkeling. Het gaat om de voorbereiding op een huwelijk. De bruid verafschuwt het gedrag van het oude Israël. Deze bruiloft Openb.19:7-8 wordt uit een andere hoek bekeken in Mattheüs 25:1-13. Er zijn anderen naast de bruid, die het koninkrijk binnengaan. Er zijn begeleidende maagden, waaraan het boek Mattheüs aandacht besteedt. 54 Ten slotte zien we het nieuwe Jeruzalem in Openbaring 21 en 22. Zij is versierd als een bruid voor haar man. Openb.21:2 In het twaalfde hoofdstuk zien we de bruid, oftewel de levende kern ervan, in het lijden tijdens de grote verdrukking. Paulus Laten we eerst kijken naar enkele teksten die gebruikt worden om te laten zien dat het lichaam van Christus op een bepaalde manier van de beloften van Israël zou erven. Romeinen 2:28,29 – Hier wordt gezegd dat een Jood pas echt een Jood is, als hij in het hart besneden is. Het kan niet betekenen dat als iemand uit de natiën in het hart besneden is, hij/zij daarom ineens Jood werd! Kolossenzen 2:11 – Hier wordt gesproken van “de besnijdenis van Christus”. Het gaat om een besnijdenis die zonder handen gebeurt; en zij worden zó, op die manier besneden. Maar dat maakt de natiën dan geen Joden of Israëlieten! Het gaat om het uittrekken van het lichaam van zonden van het vlees. Romeinen 9:6-8 – Dit wordt gezegd voordat het huidige beheer van het geheimenis begon. De tekst geeft aan dat een vleselijke nakomeling van Abraham niet zondermeer de belofte ontvangt en daarmee tot zegenkanaal voor de natiën wordt. Hij verkrijgt die slechts als hij een echte zoon van Abraham is. Iemand die Abrahams geloof in God en Zijn kracht heeft. Zo ook worden natiën die dezelfde geest als Abraham blijken te hebben, opgenomen in zijn tent. 55
Page 50
Lichaam We lezen in de Schrift alleen bij Paulus over “het lichaam van Christus”. Het woord lichaam komt twee keer meer bij Paulus voor dan in de rest van de Schrift. Het begrip lichaam komt zowel in de vroegere als latere brieven van de apostel voor. In de vroege brieven wordt dit begrip toegepast op bijvoorbeeld lokale gemeentes, zoals in Corinthe. In dat lichaam waren ogen, oren, handen, voeten. Dit gold ook de gelovigen in Rome, waarvan sommigen Joden en sommigen uit de natiën waren. Zij wisten allen niets van het hemelse lichaam van Christus. Dit hemelse lichaam van Christus wordt 6 keer in Efeziërs en 4 keer in Kolossenzen genoemd: Efeziërs 1:23; 4:4, 12, 16; 5:23,30 en Kolossenzen 1:18,24; 2:19; 3:15 Er bestaat één groot lichaam, met een hemels Hoofd en dito zegeningen, bestemming en regeringsfunctie. De manier waarop ‘lichaam’ als begrip wordt gebruikt in Romeinen en Corinthiërs, was niet onbekend. Er staan heel wat uitdrukkingen in de Talmoed , verwant aan het eten van een gemeenschappelijk brood, dat onderlinge omgang met elkaar als één lichaam uitdrukte. In het bijzonder tijdens het feest van de ongezuurde broden. Deze verschillen zouden wij meenemen. De periode waarin Romeinen en Corinthiërs geschreven werden, was die van voorbereiding. Er 56 staan onmiskenbaar elementen in de brieven vóór de gevangenschap, die te maken hebben met de beelden lichaam en bruid. Daar was destijds een rest die de bruid enigszins voorstelde; want toen was nog sprake van een geestelijke eenheid tussen God en Zijn volk Israël. Dat bleek uit wondergaven die gelovige Joden bleken te hebben. In deze (onze) tijd heb je geen bruid, omdat de geestelijke eenheid tussen Jahweh en Zijn volk ontbreekt. Wanneer die eenheid opnieuw hersteld wordt, zullen de gaven ook weer aanwezig zijn. In 2 Corinthiërs 11 gebruikt de apostel wel het beeld van een verloofde, maar noemt in elk geval het woord bruid niet. De apostel stelt zich op als vriend van de bruidegom. Tegelijkertijd stelt hij zich naar de Corinthiërs op als vader en moeder! Paulus richt zich daar zeker niet tot alle gelovigen, en noemt zichzelf géén “verloofde”. Hij had ervoor gezorgd dat de Corinthiërs zich wendden tot Christus voor zorg en redding, zoals een verloofde dat naar haar aanstaande man doet. Het gevaar in Corinthe was een geest van verdeeldheid, het kijken naar anderen dan naar Christus. Het beeld van de vrouw in het huwelijk in Romeinen 7:1-6 kan alleen wijzen op Israël. Want alleen zij waren als het ware ‘gehuwd met de Wetgever’. Zij zouden huwen met de opgestane Heer, zoals zij dat met de wet waren. Efeziërs 5:22-33 vergelijkt de gemeente in een aantal aspecten met de gehuwde vrouw. Dit gedeelte wordt vooral gebruikt om iets te willen aantonen in de richting van: ‘de gemeente is de bruid’. Maar het gaat 57
Page 52
hier niet om “de bruid van het Lam”, maar om een gehuwde vrouw. Je kunt met dit gedeelte niets bewijzen over de bruid en wie dat dan zijn. Zelfs in dit gedeelte is de nadruk op lichaam als een beeld. De gehuwde man en vrouw worden één vlees en worden zo één lichaam. 1Cor.6:16 Maar zij zijn nog steeds in staat om afzonderlijk dingen te doen en te regelen. Het beeld van lichaam roept een gelijkheid van bedoelen met het Hoofd op. Maar het beeld van bruid doet dat beslist niet. De bruid uit vroeger tijden stond niet op hetzelfde niveau als de Echtgenoot. De bruid in de 1000 jaren zal zeker niet in alle opzichten op hetzelfde niveau zijn, hoewel er een zo nauw mogelijke omgang zal zijn, net als in vroeger tijden. In Handelingen wordt het lichaam niet genoemd. Alleen dat van Dorcas in 9:40. Als Handelingen het begin van het lichaam van Christus zou weergeven, waarom wordt dat niet één keer genoemd? De gemeente in Handelingen die op pinksteren ontstaat, is de eerste aanzet tot de vrouw die in de 1000 jaar zal op aarde zal zijn. Handelingen biedt een eerste inkijk in wat in de 1000 jaar zal zijn; zie Jesaja 25:6. Enkele verdere punten vinden wij in Romeinen 2:5-10, in 9:25-28 (niet-Mijn-volk, Mijn-volk). Het gaat om de gescheidene die zal hertrouwen; de gelovige rest in Romeinen 9:27. Zo ook Romeinen 15:8,9. Dat moeten we niet laten buikspreken. De aardse bediening van de Heer, en van het Joodse deel van Zijn hemelse, is een bevestiging van de beloften van de vaderen. De natiën zullen God verheerlijken met Zijn volk. Rom.15:10; Deut.32:43 58 De ervaringen van het volk in de wildernis waren typisch voor de gelovigen in de Handelingentijd. De gaven lagen anders dan nu; vergelijk 1 Corinthiërs 12:28 met Efeziërs 4:11. Toen waren het alleen menselijke beproevingen, 1Cor.10:13 nu geestelijke strijd. Ef.6:12 Wij zouden staan en standhouden. 1 Corinthiërs 13:10 spreekt van de tijd van onmondigheid, later werd er gesproken over de volwassenheid. Kol.1:25 Daarna werd niet meer gesproken, het Woord van God was gecompleteerd. 59
Page 54
Noten Tenach (het Oude Testament). Een Hebreeuws acroniem dat is gevormd uit de eerste letters van de drie onderdelen waaruit het is opgebouwd: T van Thora (Onderwijs); N van nebe’im (Profeten); CH van chetoebim (Geschriften). Bron: Wikipedia Eon, Grieks: aiōn = een (wereld)tijdperk. De derde eon begint met de opkomst van Babel en eindigt met haar vernietiging. Het is kenmerkend dat dit derde tijdperk wordt omschreven in de Schrift als “de tegenwoordige boze eon”. Gal.1:4 Velen denken dat het om één evangelie met twee doelgroepen gaat. Kijken we naar de Galaten-brief, dan blijkt dat je twee evangeliën hebt, waarvan Paulus het apostelschap van de natiën had met “het evangelie van de voorhuid” en Petrus het apostelschap van de besnijdenis met “het evangelie van de besnijdenis”. Deze twee lijnen onderscheiden we en houden we vast. Het brengt duidelijkheid, Gods woord is helder en spreekt van twee instrumenten in Zijn plan! De Nederlandse Concordante Vertaling: “Maar integendeel, toen zij zagen dat mij het evangelie van de voorhuid toevertrouwd was, zoals aan Petrus dat van de besnijdenis (want Hij, Die in Petrus werkzaam is voor het apostelschap van de besnijdenis, is ook in mij werkzaam voor dat van de natiën) en toen zij de genade erkenden die mij gegeven is, gaven Jakobus en Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, opdat wij inderdaad voor de natiën, maar zij voor de besnijdenis zouden zijn – 61 alleen opdat wij de armen zouden gedenken, waarvoor ik mij ook inzet juist dit te doen. Gal.2:7-10 [NCV] Bron: NCV Bijbelstudie, https://ncv-bijbelstudie.nl/ Schematische weergave: ISRAËL Petrus geroepen in Israël (Matt. 4:18) Verkondigd onder Israëlieten (1 Petr.1:1; Jak.1:1) Redding vanwege Israël (Hand.10:30-32) Heiligen: bruid van het Lam (Joh.3:29) Aardse heerlijkheid (1Cor.15:40; Joh.3:12) Verschil Israël-volkeren (Matt.19:28, Openb.21:12) Gekend: vanaf de nederwerping (Openb.17:8) Eerst roeping dan uitkiezen (Matt.22:14) Zal de Thora houden (Micha 4:2) Waterdoop noodzakelijk (Hand.2:38) LICHAAM VAN CHRISTUS Paulus geroepen buiten het land (Hand.9:3) Verkondigd onder de natiën (Ef.3:8) Redding ondanks Israël (Rom.11:15) Heiligen: lichaam van Christus (Ef.5:30) Hemelse heerlijkheid (1Cor.15:40) Verschil valt weg (1Cor.12:13; Gal.3:28) Gekozen: voor de nederwerping (Ef.1:4) Eerst uitkiezen, dan roeping (Rom.8:30) Niet onder (de) Thora (Rom.6:14-15) Waterdoop niet nodig (1Cor.12:13) 62
Page 56
Wedergeboorte nodig (Joh.3:3,7) Nieuwe schepping in Christus (2Cor.5:17) Kwijtschelden van schuld (vergeving, Luc.11:44) De goddelozen veroordeeld (2 Petr.2:5,6) Moeten werken, anders dood geloof (Jak.2:20) Moet overwinnaar zijn, anders 2e dood (Openb.2:11) Eerst anderen vergeven, dan geeft God het (Matt.6:15) Verwachten genade (1Petr.1:13) Nog niet geopenbaard wat zij zullen zijn (1Joh.3:2) Zijn openbaring is hun verandering (1Joh.3:2) Aansporing zorgen op Hem te werpen (1Petr.5:7) Aansporing om in Hem te blijven (1Joh.2:28) Men kan Paulus niet goed begrijpen (2Petr.3:16) Moeten waken (Luc.12:37; Hebr.9:28) Kan beschaamd staan in Zijn komst (1Joh.2:28) Geen schuld (gerechtvaardigd, Rom.5:1) Goddelozen gerechtvaardigd (Rom.4:5) Geen werken, alleen geloof (Rom.4:5) Gered van 2e dood, genade alleen (Ef.2:8,9) God schenkt genade, daarna wij (Ef.4:32) Staan in genade (Rom.5:2) Gods heerlijkheid weerspiegeld (2Cor.3:18) Zijn openbaring is die van henzelf (Kol.3:4) Aansporing om geen zorgen te maken (Fil.4:4-7) Met Hem gestorven, Hij kan zichzelf niet verloochenen (2Tim.2:11-13) Beide evangeliën te begrijpen (2Cor.12:11) Waken of slapen (1Thess.5:9,10) Veranderd bij Zijn komst (1Thess.4:17; 1Cor.15) 63 Gaan door de dag van toorn (Openb.7:1-17) Niet gesteld tot toorn (1Thess.1:10; 5:9-11) Christus op aarde ontmoeten (Zach.14:4; Hand.1:11,12) Geredden blijven, anderen weg (Matt.24:38-41) Koninklijk priesterschap over de natiën (Jes.61:6) Zal aarde vullen met kennis van Gods eer (Hab.2:14) Twaalf stammen van Israël richten (Matt.19:28) Toegang tot voorhoven Tempel (Openb.7:15) Ontmoeten Christus in de lucht (1Thess.4:17) Anderen blijven, geredden weg (1Thess.4:17) Lotdeel te midden van de hemelingen (Ef.2:6,7) Aan hemelsen Gods wijsheid bekendmaken (Ef.3:10) Boodschappers richten (1Cor.6:3) Toegang tot de Vader Zelf (Ef.2:18) Bron: https://www.da-ath.nl/wp-content/uploads/Evangelie-van-debesnijdenisEvangelie-van-de-onbesnedenen.pdf De grote verdrukking: “Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.” Matt.24:21 [HSV] “In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek.” Dan.12:1 [HSV] “Wee! Want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden.” Jer.30:7 [HSV] 64
Page 58
De Septuagint of Septuaginta, vaak afgekort tot LXX, het getal 70 in Romeinse cijfers, is de vertaling in het Koinè of Oudgrieks van de Tenach of Hebreeuwse Bijbel. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Septuagint In Romeinen 3 wordt geen vergeving van zonden, maar rechtvaardiging om niet, in Zijn genade, door de vrijkoping in Christus Jezus, verkondigd. Geen werken van de mens vereist. Het evangelie van God draait om de dood en opstanding van onze Heer Jezus Christus uit de dood, en van tussen de doden uit. Dat is de boodschap, het goede nieuws, dat ook het evangelie van Christus of de genade van Christus (Galaten 1:6-9) genoemd wordt. Bron: Gorter, D. Woord Vandaag, 13 Augustus 2012 De Talmoed (Hebreeuws: דומלת) (= mondelinge leer) is na de Tenach (voor christenen het Oude Testament) het belangrijkste boek binnen het jodendom. Het bevat de commentaren van belangrijke rabbijnen en andere schriftgeleerden op de Tenach, veelal in de vorm van discussies tussen voor- en tegenstanders van een bepaald standpunt. Door deze aanvankelijk mondelinge traditie van uitlegging en verklaring van de Wet en profeten vanaf de tijd van Mozes, is er zo een zeer uitgebreide samenstelling van mogelijke uitleggingen, wetsprecedenten, anekdotes, legenden en mythen verzameld. Bron: Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Talmoed 65 Da-ath Opdat wij weten, wat God ons in genade schenkt! Gods Woord is leven. Getuigen van God en Zijn Woord. Da-ath is het Hebreeuwse woord voor ‘kennis’. Wat de Schrift in Kolossenzen 1:20 zegt, is dat God het al met Zich verzoent doordat Hij vrede maakte in het bloed van het kruis van Christus. da-ath.nl Bron: Gorter, D. (2014). Bijbelstudie: Gemeente: Volk/Bruid/Lichaam? https://da-ath.nl/?page_id=25178 In samenwerking met: Stichting Evangelie Om Niet Het Evangelie spreekt van de ene God, Die OM NIET alle mensen redt, verzoent, levend maakt en rechtvaardigt! Gratis online boeken lezen, delen en downloaden (de publicaties zijn ook OM NIET als uitgave op papier verkrijgbaar) evangelieomniet.nl
Page 60
Traditioneel staat het slot van Kolosse 3 bekend als het gedeelte over 'de huiselijke plichten' of 'de christelijke huisregels'. Het is echter niet de plicht maar de dankzegging die in Kolosse 3 de toon zet. Dankzegging is een vreugde-generator en máákt dat mensen dingen van harte gaan doen.

Geschikt voor in huis


Page 0
Page 6
INLEIDING Traditioneel staat het slot van Kolosse 3 bekend als het gedeelte over ‘de huiselijke plichten’ of ‘de christelijke huisregels’. Het is echter niet de plicht maar de dankzegging die in deze passage de toon zet. Dankzegging is een vreugde-generator en máákt dat mensen dingen van harte gaan doen. Kolosse 3, wat altijd in een wettische sfeer is getrokken, illustreert juist hoe genade Zíjn werk doet in ons leven. Het heeft impact, het maakt stralend, het geeft vreugde, het geeft je schik en het maakt je geschikt. Dat is de genade waar Paulus in zijn brieven, en in heel zijn bediening, over spreekt. Over de grote genade van God, die ook wij mogen versieren in alles. 7 Betekenissen ‘schikken’ Ik zal je eerst eventjes meenemen naar het woordenboek, de Dikke van Dale (in dit geval de internetversie). Als je het hebt over geschikt en schikken, het werkwoord, dan komen er diverse betekenissen als vanzelf voor het voetlicht. Het grappige is dat al die betekenissen, in één of andere zin, vanzelf ter sprake zullen komen in deze brochure, of in ieder geval zul je het erin herkennen. En dan lees je – zoals dat een goed woordenboek betaamt –: de schik, mannelijk. De betekenis van het woord ‘schik’ is: een behaaglijk gevoel, genoegen. ‘In je schik zijn met’; ergens mee ingenomen zijn. Vervolgens gaan we naar het werkwoord ‘schikken’. Ik heb een etymologisch woordenboek, dat teruggaat naar de oorsprong van woorden, en dan blijkt dat dit werkwoord weer alles te maken heeft met het woord ‘schik’. Dus het is maar niet een beetje ‘woord-goochelen’, die woorden hebben alles met elkaar van doen. Schikken, het werkwoord, schikte, heeft geschikt. De eerste betekenis: in orde brengen. De tweede betekenis: een conflict tot een oplossing brengen, doordat iedereen wat toegeeft. Dus twee partijen (mensen), die problemen of een conflict met elkaar hebben, schikken zich. Er wordt een probleem of conflict ‘geschikt’. De derde betekenis heeft veel te maken met de eerste ‘in orde brengen’. Bijvoorbeeld stoelen om een tafel schikken: ordenen. De vierde betekenis is: in iets berusten. De vijfde betekenis: gelegen komen. ‘Schikt het u dat ik morgen kom?’ Als er meerdere mensen op een bankje zitten en er komen nog meer mensen bij, dan moet er geschikt worden. En dan wordt er gevraagd: ‘Wilt u zich een beetje schikken?’ Dan moet je 8
Page 8
plaatsmaken, ruimte maken, en dat heeft weer te maken met: schikt het u? Zich schikken in iets, berusten. Op eenzelfde wijze komen alle betekenissen van deze woorden ook bij elkaar in dit thema. Plichten?! Het bijbelgedeelte dat in deze brochure ter sprake komt, is Kolosse 3:17-25 en het eerste vers van Kolosse 4. Eerst wil ik het even hebben over de vertalingen die we gewoon zijn te gebruiken. De Statenvertaling begint in vers 18 met een nieuw gedeelte en dat geldt ook voor de NBG-vertaling. Men heeft hier een scheiding aangebracht en daar ben ik het pertinent niet mee eens omdat dit suggereert dat er iets nieuws begint, terwijl het zogenaamde ‘nieuwe gedeelte’ juist een toelichting is op het voorafgaande gedeelte; vers 17 en wat mij betreft zelfs op héél het voorgaande. Ik weet wel, het is niet al te grote kritiek, want bij het maken van perikopen moet je soms wat concessies doen. Maar in dit geval is het cruciaal en dat blijkt dan ook uit de wijze waarop men die kopjes heeft geformuleerd. In de Statenvertaling staat er “huiselijke plichten” en bij de NBGvertaling staat erboven: “de christelijke huisregels”. Dat heeft iets ‘oubolligs’ wellicht, maar het heeft ook een bepaalde wettische, bekrompen, lading. In die zin dat het wíjst op plichten (zoals de Statenvertaling het weergeeft), regels waaraan je jezelf moet houden. Dus Paulus heeft eerst het één en ander verteld en dan kómt het: nu moet je het ook in de praktijk brengen, op die manier, als je het zó leest en dat wordt ook gesuggereerd doordat men hier een scheiding aanbrengt. Losgekoppeld van het 9 voorgaande, ontgaat je echter de clou, want vers 17 geeft de toon aan van alles wat daarna volgt. Waar ik het over heb? Wel, laten we gewoon naar het gedeelte toegaan, namelijk naar dat zeventiende vers. Toonzetting Kolosse 3 17 En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem. Paulus schrijft een brief aan de Kolossers en deze brief loopt over van genade en van vreugde. Er wordt bijvoorbeeld over gesproken in hoofdstuk 2:7, waar het gaat over “overvloeiende in dankzegging”. En Kolosse 3:15 eindigt met “en weest (letterlijk: wordt) dankbaar”. De woorden ‘dank’ en ‘genade’ hebben alles met elkaar te maken en zijn karakteristiek voor deze brief. Paulus schrijft in Kolosse 3:17, dat je alles wat je doet – met woorden (dat wat je spreekt) of met werken (dat wat je doet) – in de Naam van de Heer Jezus doet, dankende God, de Vader, door Hem. Altijd weer die volgorde: God, dat is de Vader. En Jezus Christus is door God tot Heer en Christus gemaakt (Hand.2:36). Dat woordje ‘danken’ … al wat je doet, doet dat alles dankende door Hem. In het Grieks staat daar eucharis en daar zit het woord charis (genade) in. We kennen het woord charis ook van het woord charisma. Charisma betekent ‘het effect van genade’ of ‘het effect van vreugde’, want de grondbetekenis van het woord ‘genade’ is letterlijk vreugde. In de Griekse woordenboeken staat dat genade alles is wat vreugde bereidt. En danken is niet anders dan de reflectie daarvan, de reflectie van Zijn genade. 10
Page 10
Ik gaf al aan dat deze brief er vol van staat; de genade die ons is gegeven. Het loutere feit al dat je mag weten dat er één God is (1Kor.8:5-6), Die alles plaatst. Want dat is wat het woord ‘God’ (Grieks: Theos) betekent: Plaatser. Je mag weten dat God een Vader is Die zorgt voor Zijn schepping. Een Vader Die zorgt dat alles goed komt. We kennen Hem, Die nieuw leven aan het licht heeft gebracht. En we mogen weten dat de dood niet het laatste woord heeft, integendeel. Het is juist de opmaat, en een noodzakelijke voorwaarde, voor nieuw leven; voor opstanding, opstandings-kracht. Dat is allemaal genade. En zo kun je het ene op het andere stapelen. Er komt geen einde aan, het is met recht overvloeiende genade. In Efeze 1:8 lees je die uitdrukking letterlijk. God verspilt, als het ware. Hij geeft veel meer nog dan nodig is, dat is genade en de toonzetting van dit Bijbelgedeelte. In het vers dat aan Kolosse 3:17 voorafgaat, wordt gesproken over “muziek maken”. Genade maakt muziek, het geeft een vreugdetoon in het hart. Kolosse 3 16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende de Heere met aangenaamheid (letterlijk: dankbaarheid) in uw hart. 11 Vreugde-generator Kolosse 3 17 … doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem. Dankende door Hem … eucharis, de dankzegging is de weerslag, de reactie, van genade. Feitelijk is het zo dat dankzegging én besef van genade, in de praktijk niet anders is dan spreken van genade en dat maakt inderdaad blij. Ik geef het trouwens expres in deze volgorde aan; genade maakt blij. Want mensen keren het soms om en dan zeggen ze van: “Ja, maar ik ben met sommige dingen echt niet blij en hoe kan ik daar dan voor dankzeggen?” Maar dan span je het paard achter de wagen. Het is niet zo van: ik ben daar niet blij mee dús ik kan er niet voor danken. Ik weet: niet alles is een plus, maar als je weet dat er één God is, dan is wel degelijk alles positief, zelfs die minnen in ons leven. Het líjken minnen, maar dat komt omdat we het geheel niet overzien. Die min wordt namelijk een plus; het is gewoon een plus die nog niet af is. Je kunt niet danken voor een min, dat is waar. Je dankt op zich niet voor een ziekte. En tóch kun je danken voor moeilijkheden. Waarom? Het antwoord is heel simpel, God doet al die dingen samenwerken ten goede (Rom.8:28) en daar kun je voor danken. Daar spreekt Paulus dan ook over en dat maakt blij. Je moet niet beginnen bij de emoties en van: nou, dat maakt mij niet blij, dus kan ik er niet voor danken. Het werkt precies andersom: danken máákt juist blij. Dankzegging, besef van genade, is een vreugde-generator: het is wat vreugde genereert, zo geweldig! 12
Page 12
Paulus zegt: “alles wat je doet in woord en werk” … dat omvat elke dag, het hele leven, toch? Je doet namelijk altijd wat. Zelfs al lig je, dan doe je nòg wat, want ‘liggen’ is een werkwoord. Heel het leven is een geschenk van Hem, als je zó tegen dingen aan mag kijken, ook tegen die moeilijkheden … Ik begrijp heel goed dat als je zegt van: “ik ga volgende week op vakantie” – ik noem maar wat – “dat is een reden om dank te zeggen” … maar heel het leven is een geschenk. Niet omdat dingen allemaal ‘zo leuk’ zijn, maar je weet: alles wordt geplaatst door God, Wiens weg altijd de beste is. Als je werkelijk elke dag in vreugde wilt leven, dan kan dat niet anders dan alleen door naar Hem op te kijken, naar Boven. Dat is zó belangrijk en is op zich altijd al de beste houding die je in het leven kunt aannemen. En Hem gaan danken genereert vreugde en dat is inderdaad een overvloeiend leven. Danken máákt geschikt Kolosse 3 17 En al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de Naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem. Huiselijke plichten 18 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in de Heere. Kolosse 3:17 is de opmaat, de opstap, de inleiding tot het volgende. En dan kan de Statenvertaling wel zeggen: “nu gaan we het even hebben over de huiselijke plicht”, en NBG-vertaling: “nu 13 beginnen de christelijke huisregels”, maar als je het op die manier bekijkt, dan: - heb je in een gedeelte, wat een eenheid is, geknipt; - mis je de clou. Want wat zegt Paulus? Alles wat je doet, wie je ook bent – of je nu een vrouw bent of een man, of je nu een kind bent of een ouder, een werknemer of een werkgever –, ongeacht wat: je dankt in alles. Danken maakt ons in alles ons tot geschikte mensen, met alle betekenissen die al eerder aan de orde kwamen. Want mensen die God danken worden bétere vrouwen, mannen, ouders, kinderen, werknemers, werkgevers, enzovoorts (welke rol we in het leven verder ook mogen hebben). Waarom? Wel, iemand die iets als een geschenk ziet ...? Als jij getrouwd bent en je ziet je partner als een geschenk van God, Die dat geplaatst heeft … Ook al heb je misschien moeite met hem of haar, ga er eens voor danken, dan moet je eens kijken wat er gaat veranderen in je houding. Het wórdt een geschenk, je wordt er blij mee en wat er gaat gebeuren is dat je daar dan ook goed mee omgaat. Dat je daarin je plaats met recht gaat verstaan. Feitelijk suggereert de kop “Huiselijke plichten” of “Christelijke huisregels” dat gelovigen dan nog extra dingen zouden moeten doen. Het hele verhaal is juist dat, daar waar wij gaan danken in alles, wij geschikt worden in de rol die we mogen innemen, die we toebedeeld hebben gekregen. Dankzegging máákt ons geschikt. En we hebben allemaal zo onze eigen plek; je bent een kind of je bent een ouder; je bent een man of je bent een vrouw. Je zult gewoon – 14
Page 14
juist doordat je gaat danken, wat vervolgens ook vreugde schenkt – geschikt worden in de plaats die je inneemt. Dat geldt ook in heel het beroepsleven bij iemand die blij is met hetgeen hij of zij doet, met zijn of haar beroep. Ik ben ervan overtuigd dat een dankbare vrachtwagenchauffeur een bétere vrachtwagenchauffeur is dan een ondankbare. En een dankbare leerkracht (om een ander voorbeeld te noemen) is sowieso al aantrekkelijker, wat dacht je wat? Ik hoorde laatst nog iemand aan, die een hele klacht had. De persoon in kwestie had zo weinig vrienden en mensen om zich heen. Maar ja, dat was niet zo heel erg gek, want wat gebeurde er? Dat was nogal duidelijk: het was één en al klacht. En ja, dat zijn niet de mensen waar je graag mee vertoeft. En dan kun je wel zeggen: ‘Hoe is het ermee?’ ‘O, alles is goed.’ En dan vervolgens krijg je een hele tirade te horen … Of wat dacht je daarvan: ‘Hoe is het?’ ‘Nou, ik mag niet klagen.’ Maar weet je, als mensen dát zeggen, dan is dat eigenlijk een klacht! Als je dingen in dankzegging met vreugde doet, word je niet alleen een aantrekkelijker mens, maar in alle opzichten is het beter. Het is ook gezond in de verhoudingen en daar gaat het in het navolgende van Kolosse 3 over; het maakt je geschikt in de verhoudingen waarin je staat. Je leert je plaats met vreugde innemen of, beter gezegd, onder dankzegging, maar daarmee zeg ik ook inderdaad vreugde, want die twee horen bij elkaar. Is er geen vreugde, dan kan dat maar één ding betekenen: dan is er geen dankzegging. Daarom is het zo geweldig dat we een God kennen, want als je geen God kent, hoe kun je dan dankbaar zijn? Wie moet je dankbaar zijn? In dat geval is het dan gewoon ‘het lot’ dat het zo gaat, het ‘toeval’ wil dat. Hooguit kun je soms de 15 mensen om je heen dankbaar zijn. Maar niet voor gezondheid of voor het leven in het algemeen, voor het feit dat de dingen gaan zoals ze gaan. Je kunt alleen echt dankbaar zijn voor dergelijke dingen, als er inderdaad één God is, Die alles beschikt. Die jouw leven in Zijn hand heeft en Wiens weg ook altijd de beste is. Dán heb je een reden om te danken. En dat schenkt je vervolgens vreugde en het maakt je geschikt in de rol die je toebedeeld hebt gekregen. God, de Vader, dankende Een ander voorbeeld dat ik wilde geven bij “geschikt voor in huis”. De titel op zich zou een beetje in de richting kunnen wijzen van huishoudelijke artikelen, bijvoorbeeld een elektrische verwarming. Dat is ‘geschikt voor in huis’, maar wel met één voorwaarde en die is dat deze aangesloten is op de krachtbron, nietwaar? Of je nou een elektrische kachel hebt of een koelkast. Het grappige is, dat een kachel of een elektrische verwarming precies het tegenovergestelde doet van wat een koelkast doet. De één produceert warmte, de ander produceert kou, maar het heeft dezelfde krachtbron. En op het moment dat het aangesloten is op die krachtbron, dan wordt het geschikt. Laat ik nog wat andere dingen noemen. Een ventilator, ook geschikt voor huiselijk gebruik, mits natuurlijk aangesloten op de krachtbron. Een stofzuiger … Verschillende gebruiksvoorwerpen doen ook verschillende, soms tegengestelde dingen: de één blaast bijvoorbeeld lucht en de ander zuivert lucht. Die verschillen maken niet uit, want ‘elk zo zijn plaats’. Ik geef deze voorbeelden omdat bijvoorbeeld ouders weer een heel andere plaats, en een heel andere functie, hebben dan een 16
Page 16
kind. De één zou leidinggeven en de andere ontvangt leiding. Mensen worden geschikt in beide functies, wanneer ze aangesloten zijn op dé Krachtbron. En dat is nu precies het bezwaar wat ik tegen die religieuze invulling van ‘de huiselijke plichten’ of ‘de christelijke huisregels’ heb: het wordt wettisch. Alleen je kunt dan wel dingen eisen – je kunt tegen een apparaat dat het niet doet een schop geven, zó van: ‘Doe het nou, stom apparaat!’ – maar ik kan je één ding verzekeren: dat apparaat is daar niet van onder de indruk. Dit zal er niet voor zorgen dat het beter gaat werken. Hetzelfde principe gaat op voor de onderlinge omgang. Je kunt wel zeggen: ‘Dit is jouw plicht!’ En je kunt misschien voor de volle honderd procent gelijk hebben … alleen het werkt niet uit. Dat is trouwens precies de ellende van de wet. Het prikkelt alleen maar tot de zonde, tot het tegendeel (Rom.7:5; 1Kor.15:56). Het heeft een averechts effect. Eén ding heeft betekenis en dat is wat Paulus zegt in Kolosse 3:17: “… alles wat je doet, in woord of werk, doe dat alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende.” God, de Vader, is onze Krachtbron, en zonder die dankzegging, en de vreugde die daaruit voortkomt, werkt níks. Gelijk het schikt in de Heer Kolosse 3 18 Gij vrouwen, weest uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in de Heere. Dat woord ‘betamen’ is eigenlijk ook: ‘het past’ of ‘gelijk het schikt in de Heer’. 17 Wordt hier nu de vrouwen iets bijzonders opgelegd? Nee, het gaat er puur om dat de vrouw – in dit geval de echtgenote – een goede en geschikte echtgenote wordt, op het moment dat ze, bij al wat zij doet in woord of werk (dat wil zeggen: wat ze doet met haar handen of spreekt met haar mond), geschikt wordt op het moment dat ze God dankzegt in alles. Dan wordt ze inderdaad zo’n vrouw! Dan geeft ze haar man als mán ook de plaats die hem toekomt, namelijk: hij zou “de heer des huizes zijn”. Een heer, hè ... we weten het wel, de taal verraadt het allemaal nog; een gentleman. Een heer is ook degene, die de leiding geeft, maar goed, dat mag je vandaag de dag allemaal niet meer zeggen. Alleen het is precies wat een vrouw graag wil. En een man trouwens ook in die verhoudingen en dat is gezond. Het is namelijk ergens een beeld van (1Kor.11:3), maar als je niet meer weet waar ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ voor staat, dan begrijp je dit niet. Het is een duidelijke zaak dat, als een vrouw dankbaar is voor haar man, ze hem dan ook erkent als man. Dan erkent ze hem – als ik het zo mag zeggen – ook als vent, als kérel: dat hij leiding geeft en knopen doorhakt. Dat is het. Het is niet zo dat de vrouw met iets belast wordt. Nee, ze wordt blij met haar man en geeft hem dus, in vreugde en dankzegging, de plaats die hem toekomt. Helemaal niet ‘een huiselijke plicht’, maar een vreugde, een reden voor dankzegging die haar geschikt maakt. Dit wordt in zo’n totaal ander perspectief geplaatst! 18
Page 18
Waar genade het overneemt Kolosse 3 19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen hen. Uw vrouwen … dat staat hier letterlijk in het meervoud, maar dat komt omdat de mannen, eveneens meervoud, worden aangesproken (dat hier geen verwarring over bestaat). Wat er met een man gebeurt, op het moment dat hij, bij al wat hij doet in woord of werk, God, de Vader, gaat danken in alles, is: dat het zo gemakkelijk maakt om zijn vrouw lief te hebben; haar de ruimte te geven, haar een vrouw laat zijn, een echtgenote. De NBG-vertaling zegt hier: “… en weest niet ruw tegen haar”, maar letterlijk staat daar het woord ‘bitter’. Een man zou niet bitter zijn. Daarbij is het tevens van belang, dat hij zelf die genade kent. Want als je Gods genade niet kent, weet je wat er dan gebeurt? Dan ben je wél bitter. Als je goed oplet dan zie je, in alle dingen die Paulus opsomt in Kolosse 3 vanaf vers 18, ook de connectie met vers 17 en het nog weer daar voorgaande. Daarom ben ik er zo faliekant op tegen om dat tekstgedeelte uit elkaar te halen. Dan begrijp je het niet meer. Het gaat juist om die dankzegging in alles. En als je die dankzegging kent, die vreugde, dan is daar dus geen bitterheid in. Maar als er bitterheid in het hart is, wat komt er dan uit? Zoals een man, die ik heel goed ken, altijd zegt: “Het vat geeft uit wat er in zit.” Ja, logisch! Er kan niet iets uitkomen wat er niet eerst ingebracht is. Als er genade ingebracht is, wat komt eruit? Genade! Als er bitterheid, eisen, prediking van wet (Jij moet dit!’) ingebracht zijn – als daar het hart en denken, het innerlijk, van 19 gevuld is – wat gebeurt er dan? Dat weerspiegel je dan vervolgens in je gedrag. In de eerste plaats al naar je echtgenoot of echtgenote. Dan word je ruw, bitter. Het zit er ín. Maar hoe verdwijnt dat dan? Er is een lied dat zegt: “Uw tederheid genas, wat er bitter was in mij.” Bitterheid verdwijnt waar genade het overneemt; vreugde, de wetenschap dat er een God is, Wiens weg altijd de beste is. Dan leer je met vreugde in alles wat je doet, als echtgenoot je vrouw lief te hebben, haar alle ruimte te geven en niet bitter te zijn, maar integendeel haar juist vreugde te bereiden. Wel aangenaam Kolosse 3 20 Gij kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in alles, want dat is de Heere welbehaaglijk. ‘Welbehaaglijk’ is een wat Oudnederlands woord, maar dat betekent wel aangenaam. In het Grieks zitten beide betekenissen, zowel ‘wel’ als ‘aangenaam’. Dus dat is goed, zo goed! En dan zie je dat Paulus het helemaal niet brengt in de sfeer van plicht. In die sfeer ligt het niet. Het is juist genade, dat is de Krachtbron. Ontbreekt die Krachtbron, dan wordt het inderdaad weer wét. Kinderen, gehoorzaamt uw ouders ... Moeten die kinderen dan iets speciaals doen? Nee, het gaat er gewoon om dat kinderen, als ze weet hebben van de God, Die Váder is, Hem danken in alles. Dan gaat dat eveneens zijn vreugdevolle uitwerking hebben. En daardoor is het dan niet moeilijk voor kinderen om hun ouders te respecteren als ouders, want feitelijk is dat wat hier staat. Maar dan moeten ze eerst te horen krijgen dat er een goede God is, Die 20
Page 20
het allemaal tot een goed einde brengt, want dan komt er genade in het hart. Ouders worden geacht voor hun kinderen te zorgen, maar hen ook leiding te geven. Kinderen kunnen hen erkennen, respecteren in die plaats. Niet als een extra belasting, integendeel; het is wel aangenaam. Je mag gewoon de plaats innemen die jij van God hebt gekregen. Je begint allemaal als kind en later word je mogelijk een ouder. Dus die dankzegging maakt ons geschikt, als vrouw, als man, als kind. Geschikte vaders Kolosse 3 21 Gij vaders, tergt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. “Vaders, prikkelt uw kinderen niet”, zegt de NBG-vertaling. Ook hier weer exact diezelfde gedachten, nog steeds die connectie met vers 17, hier als een tegenstelling neergezet. Als je elke dag leeft in dankzegging … Ik bedoel niet dat je zomaar een keer dankt. Nee, dat dit niet alleen maar ‘gewoon een uitspraak’ is die je op bepaalde gezette tijden doet, maar dat het de toon is van heel je leven, je houding. Als je mag leven in het besef dat: - er één God is en dat en Zijn weg de beste is; - er nooit iets fout gaat bij Hem en dat uiteindelijk alles goed zal komen; - God voor je zorgt en Zijn leven in jou uitwerkt, dan is dat vreugde! 21 Je kent genade, je mag daar zelf uit leven, en dan zal je vervolgens ook je kinderen de ruimte geven als vader. Er wordt gezegd: “Vaders, tergt of prikkelt uw kinderen niet” en daarop volgt dan het motief: “opdat zij niet moedeloos worden”. Het idee daarbij is, dat er eisen aan hen worden gesteld waaraan ze niet kúnnen voldoen. ‘Ze moeten dit’ en ‘ze moeten dat’. ‘Ja, ik doe het toch nooit goed!’ Dit gedrag is trouwens dikwijls weer de vrucht, het resultaat van ‘leven onder de wet’. Van jezelf van alles eisen en wat doe je dan vervolgens …?! Ook bij je kinderen ga je dat doen, daarbij doe je exact hetzelfde, van hen ga je eveneens dingen eisen. Je gaat ze belasten en ze worden er moedeloos van, gedemotiveerd. Het is heel anders als je je kinderen in diezelfde genade laat wandelen, waar jij ook in mag wandelen. Gewoon, omdat het je kinderen zijn. Je behandelt ze ook als kinderen. Je stimuleert ze en je vertelt ze van de God, Die het allemaal tot een goed einde brengt. Dat geldt ook voor pubers. Je kunt natuurlijk zeggen: ‘O, het is vreselijk, want hij (of zij) zit zó tegen de dingen te schoppen.’ Dank God ervoor dat je kind dat doet, want weet je wat het is? Er wordt wel eens een keer geprotesteerd door kinderen en ouders klagen daar dan over – over het feit dat ze dingen van het Woord aan hun kinderen hebben doorgegeven en dan komt er een periode in de puberteit. En ja, dat is wat ‘puberteit’ toch is (althans, voor het merendeel van degenen die in die leeftijdsfase zitten): die kinderen gaan dan protesteren, die gaan schoppen. Is dat negatief? Ik zeg: Nee, het is een reden om te danken. Want wat zo’n kind doet is uittesten wat de waarde is van dat wat ze altijd hebben meegekregen. 22
Page 22
Er is, bij wijze van spreken, maar één manier om erachter te komen hoe stevig een poot van de tafel is en dat is door er een ‘goeie trap’ tegen te geven. Zo test je iets. Is het stevig? Nou, schop er maar eens tegen ... En dat geldt dus óók voor de dingen die we doorgeven. Wees blij dat kinderen kritische vragen stellen. Oké, het komt er wat onbeholpen uit. Nou én? Geef ze gewoon de ruimte. God is goed, Hij geeft als Vader jou óók de ruimte. Dat is leven in genade, ook al gooien ze de handdoek in de ring. Dan kun je tegen je kinderen zeggen: ‘Je kan het vaarwel zeggen, maar God is tóch jouw Redder. Al doe je het nu nog niet, jij gaat ook een keer je knieën buigen, je zult Hem leren kennen.’ Je zegt niet: ‘Mijn kind gelooft niet’, maar: ‘Mijn kind gelooft nóg niet’. Hoe dan ook, het komt uiteindelijk tot de erkenning van God. Dat is niet omdat jij aan het langste eind trekt, maar God trekt aan het langste eind. Hij is GOD, en het zijn Zijn creaturen. Je mag ze liefhebben, ongelimiteerd en onvoorwaardelijk, zoals God ook jou onvoorwaardelijk liefheeft. We zijn Zíjn creatie, zo simpel is het! Vaders, tergt of prikkelt uw kinderen niet … Ja, je kunt ze wel op een positieve manier prikkelen door ze te stimuleren, maar prikkelen in de zin van eisen stellen waaraan ze niet kunnen voldoen, zodat ze moedeloos worden? Dat is dus het contrast met vers 17, dat je dankzegt in alles. Het idee is hier ook weer dat je als vader een geschikte vader wordt, doordat je elke dag God, de Vader, dankende leeft. Nee, dan hoef je niet ‘je best te doen’, daar gaat het niet om. Je wórdt geschikt. God is de grote Schikker en Hij maakt je geschikt. Hij geeft je die genade, dankbaarheid en vreugde, en dat verandert je. 23 Het idee is dus niet zozeer dat ‘wij dingen doen’. Het idee is: er gaan dingen met ons gebeuren, in onze houding van binnenuit, omdat Híj met ons bezig is. Van binnenuit veranderd Kolosse 3 22 Gij dienstknechten, weest in alles gehoorzaam aan uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. In plaats van ‘dienstknechten’ (Statenvertaling) staat in de NBGvertaling ‘slaven’. Nu lijkt het of we eigenlijk een beetje buiten de sfeer van het huis terechtgekomen zijn, maar het is maar hoe ruim je het neemt. In bijbelse zin worden daar dikwijls ook de maatschappelijke verhoudingen bij bepaald. Heren en slaven, dat was allemaal nog in het huis, een slaaf maakte ook deel uit van het huis van de heer. Wij kennen het fenomeen ‘slavernij’ niet meer en daar kunnen we dankbaar voor zijn, maar het gekke is dat Paulus geen oproep doet om acties te gaan ondernemen om slavernij af te schaffen. Nee, niet slavernij wordt afgeschaft, de slaaf wordt veranderd, heel persoonlijk. De wereld wordt sowieso in deze tijd niet veranderd of verbeterd, dat is Gods programma op dit moment helemaal niet. Een slaaf wordt van binnenuit veranderd – slaven, gehoorzaamt uw heer. Met andere woorden: neem je plaats in als slaaf, schik je. In Titus 2:9-11 staan daar bijzondere dingen over aangegeven. Daar gaat het erover dat een slaaf een geweldige gelegenheid heeft. Juist als hij geminacht wordt en een heer heeft die voor geen 24
Page 24
meter deugt en die onbillijk is in de eisen die hij stelt. Dan staat er letterlijk vanuit het Grieks: “dat zij de leer van God onze Redder, zouden versieren in alles ”. Tot sieraad strekken “want”, staat erbij, “de genade Gods is reddend verschenen aan alle mensen”. Een steeds groter besef van genade Kolosse 3 23 En al wat gij doet, doet dat van harte als voor de Heere, en niet voor de mensen. In een meer letterlijke vertaling staat: “werkt vanuit jullie ziel”. Wij zeggen dan: “met hart en ziel”. Een werknemer is geen lijfeigene, de verhouding is minder stringent – vele malen losser – maar er is eveneens sprake van een zekere gezagsverhouding. Je werkgever is je meerdere, hij kan jou dingen opdragen. Als werknemer kun je ook geminacht worden. Je kunt als ‘een nummer’ behandeld worden en wat doe je dan? Ben je dan iemand die God dankt dat Híj jouw leven beschikt? Dank je omdat Hij voor je zorgt? Dat maakt je geschikt en leert je ook schikken. Het geeft je vreugde en je leert je plaats innemen als slaaf tegenover de Heer, in eenvoud van het hart, in de vreze van Hem. Want ach, die menselijke heer of baas is natuurlijk niet de échte Baas. De grote Baas, Die is daarboven. Hij zorgt voor mij en als mij onrecht aangedaan wordt? Het zij zo. Als voor de Heer, en niet voor mensen … Ook als je onrecht ontmoet, als je onbillijkheid wordt aangedaan; doe je werk niet voor die mensen, maar voor Hém. Zie je dat het gezichtspunt alles 25 verandert? De omstandigheden zijn exact dezelfde … met je collega’s die zitten te foeteren en te protesteren en te klagen. En jij weet: er is er Eén en Hij beschikt alles. Dat je zó in dankzegging in het leven mag staan. Ik hoop dat ik maar niet ‘een mooi ideaal’ schilder. Zo van: ‘wat een mooie theorie zeg, die je daar verteld hebt’. Dan haal je niet het rendement uit het Woord. Ik bedoel: dat Woord is zo geweldig krachtig, het geeft genade. Leer te leven in dankzegging, want dat is de sleutel tot een steeds groter besef van genade. En het is ook de sleutel voor geestelijke vreugde in het leven, altijd. Lees het maar eens een keertje na in de brief aan de Kolossenzen. In de brief aan de Filippenzen lees je het volgende: Filippi 4 4 Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u! [NBG51] Dit schrijft Paulus vanuit de gevangenis, terwijl hem groot onrecht was aangedaan. Als er één voorbeeld is, waarbij deze hele boodschap van genade ook in zijn leven tot uitdrukking kwam, dan was híj het. Een man die overliep van vreugde, terwijl hij in de gevangenis zat. Perspectief Kolosse 3 23 En al wat gij doet, doet dat van harte als voor de Heere, en niet voor de mensen. 24 Wetende, dat gij van de Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient de Heere Christus. 26
Page 26
Hij is degene van Wie jij bent. Hij zorgt voor je en Hij geeft je wat je nodig hebt. En wat je nu tekortkomt? Je wordt onderbetaald …?! Er is een Heer die de omstandigheden kent en Hij zal alles rijkelijk compenseren. Dat is het perspectief dat zijn de verhoudingen waar wij de dingen in mogen zien. Het is geweldig wat genade zo uitwerkt. Houd op met dat praten over ‘huiselijke plichten’, dit is vreugde. Dit is genade als je zo in die rol, die God jou toebedeelt, mag staan als een slaaf van Hem. Wetmatigheid Kolosse 3 25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft; en er is geen aanneming des persoons. De NBG-vertaling geeft hier aan: “er is geen aanzien des persoons”. Het idee hier is: onrecht zal je ook altijd weer terug ontmoeten, dat geldt zo in het algemeen. Het is geen kwestie van ‘boontje komt om zijn loontje’, maar het is een kwestie van wetmatigheid. Wat een mens zaait, dat zal die ook oogsten. Wie onrecht doet, zal zijn onrecht dan ook weer terugontvangen. Denk nou niet van: ja, maar ik ben een gelovige, dus ik kan lekker onrecht doen. En denk ook maar niet dat je daar beter, of rijker of gelukkiger, van wordt. Dat is niet zo, want zo werkt het niet. Hoe genade Zijn werk doet Kolosse 4 1 Gij heren, doet uw dienstknechten recht en gelijk, wetende, dat ook gij een Heere hebt in de hemelen. 27 Dit vers hoort ook nog bij het tekstgedeelte dat we hebben doorgenomen. Daarmee zijn echt alle verhoudingen die Paulus ter sprake brengt aan de orde gesteld: vrouwen, mannen, kinderen, vaders (in de Efeze-brief worden ook de moeders er nog bij betrokken), slaven én heren. Al die verhoudingen, of het nou een positie is van gezag en leidinggeven of juist onder leiding staan, daar waar je aangesloten bent op de Krachtbron, ga je dat doen waarvoor je bestemd bent. Je doet dàt waarvoor je gemaakt bent. De NBG-vertaling geeft het volgende aan: “Heren, betracht (…) recht en billijkheid …”. Dat wil zeggen: doe gewoon wat recht is. Ook hier zie je weer: die heer kan, omdat hij God dankt in alles, een goede heer zijn. Waarom? Wel, hij kent een HEER met allemaal hoofdletters, Die werkelijk Heer is. En zo kan hij ook, omdat hij die dankzegging in z’n hart heeft, degenen die onder hem gesteld zijn recht behandelen. Zo’n gedeelte, wat altijd in een wettische sfeer is getrokken, illustreert juist grandioos hoe genade Zijn werk doet in ons leven. Het heeft impact, het maakt stralend, het geeft vreugde, het geeft je schik en het maakt je geschikt. En dát is de genade waar Paulus in deze brieven, en in heel zijn bediening, over spreekt. Over die grote genade van God, die ook wij mogen versieren in alles! Titus 2 10 … opdat zij de leer van God, onze Zaligmaker (letterlijk: Redder), in alles mogen versieren. 28
De Efeze-brief opent perspectieven die adembenemend zijn. Het ziet vooruit naar de tijd waarin God door Zijn Zoon alles tot voltooiing gaat brengen en hoe de ekklesia, als 'uitroepsel' in onze dagen, deelt in alles wat aan Christus is beloofd.

Ongekende Hoogte


Page 0
Page 4
INHOUD VOORWOORD 13 EFEZE 1 1:1 – afgevaardigde door Góds wil 17 1:1 – aan de heiligen 18 1:2 – genade en vrede! 19 1:2 – God, onze Vader 20 1:3 – elke geestelijke zegen 21 1:3 – te midden van de hemelsen 22 1:4 – uitverkiezing 23 1:4 – vóór de nederwerping der wereld 24 1:4 – uitverkiezing in liefde 25 1:5 – zoonstelling 26 1:6 – tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade 27 1:6 – begenadigd in de geliefde 28 1:7 – vrijkoping 29 1:7 – naar de rijkdom van Zijn genade 30 1:8 – doet overvloeien in ons 31 1:8 – in alle wijsheid en verstandigheid 32 1:9 – het geheim van Zijn wil 33 1:10 – de volheid van de tijdperken 34 1:10,11 – het al 35 1:11 – ook ons lotsdeel 36 1:11 – de raad van Zijn wil 37 1:12 – een eerdere verwachting 38 1:13 – het Goede Bericht van jullie redding 39 5 1:14 – ons lotbezit 40 1:15,16 – dankbare gebeden 41 1:17 – geest van wijsheid en onthulling 42 1:17 – in besef van Hem 43 1:18 – verlichte ogen 44 1:19,20 – overtreffend groot! 45 1:20 – opgewekt en opgestaan 46 1:20 – uit de doden 47 1:20 – rechts gezeten 48 1:21 – boven alle overheid en macht 49 1:22 – alles onder zijn voeten 50 1:22 – gegeven aan de ekklesia 51 1:23 – de ekklesia die Christus aanvult 52 1:23 – alles in allen 53 EFEZE 2 2:1 – als doden ten opzichte van de zonden 57 2:2 – de aeon van deze wereld 58 2:2 – hoe schoon is de lucht? 59 2:3 – ook wij allen 60 2:4 – rijk in ontferming 61 2:5 – doden en toch levend 62 2:6 – duizelingwekkende hoogte! 63 2:7 – de komende aeonen 64 2:8 – in genade, dóór geloof 65 2:8,9 – opdat niemand roeme 66 2:10 – wandelen in goede werken 67 2:11,12 – voorhuid genoemd 68 6
Page 6
2:11 – de zogenaamde ‘besnijdenis’ 69 2:11,12 – naar het vlees buitenstaanders 70 2:12 – vervreemd van Israël 71 2:12 – zonder God in de wereld 72 2:13 – “in Christus Jezus” 73 2:13 – het bloed van Christus 74 2:14 – hij is onze vrede 75 2:14,15 – de vijandschap in zijn vlees 76 2:15 – de wet van de voorschriften 77 2:15 – officiële besluiten 78 2:15,16 – vrede en verzoening 79 2:17 – Christus evangeliseert 80 2:18 – toegang tot de Vader 81 2:19 – medeburgers en huisgenoten 82 2:20 – het fundament van de apostelen en profeten 83 2:20 – de uiterste hoeksteen 84 2:20,21 – verbinding in hem 85 2:21,22 – woonplaats van God in geest 86 EFEZE 3 3:1 – gevangene van Christus Jezus 89 3:1,2 – breaking! 90 3:2 – het beheer van Gods genade 91 3:2,3 – het geheim aan Paulus onthuld 92 3:4 – het geheim van de Christus 93 3:5 – het geheim onthuld 94 3:6 – mede-lotbezitters 95 3:6 – mede-leden 96 7 3:7 – door het Goede Bericht 97 3:8 – aan mij, de allergeringste 98 3:8 – evangeliseren 99 3:8 – de onnaspeurlijke rijkdom van Christus 100 3:8,9 – het beheer van het geheim 101 3:10 – wat de ekklesia nu mag doen 102 3:11 – de veelkleurige wijsheid van God 103 3:11 – het voornemen der aeonen 104 3:12 – door zijn geloof 105 3:13 – moedeloos?!? 106 3:14 – gebogen knieën 107 3:15 – vaderschap 108 3:16 – naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid 109 3:17 – geworteld en gefundeerd 110 3:18 – in staat zijn te vatten … 111 3:18 – breedte, lengte, hoogte en diepte 112 3:19 – de liefde van Christus 113 3:19 – vervuld tot in al de volheid van God 114 3:20 – superlatieven 115 3:21 – de aeon der aeonen 116 3:21 – alles overtreffend! 117 EFEZE 4 4:1 – een waardige wandel! 121 4:2 – nederigheid en bescheidenheid 122 4:3 – de eenheid van de geest 123 4:4 – één lichaam, één geest, één hoop 124 4:5 – één Heer, één geloof … 125 8
Page 8
4:5 – één doop 126 4:6 – één God 127 4:6 – één God en Vader 128 4:7 – eenheid en verscheidenheid 129 4:8 – een dubbelzinnig citaat uit de Psalmen 130 4:9 – de lagere delen van de aarde 131 4:10 – het al tot volheid brengen 132 4:11 – het fundament is gelegd 133 4:12 – de toebereiding van de heiligen 134 4:13 – de eenheid van het geloof 135 4:13 – het besef van de Zoon van God 136 4:13 – een volwassen man 137 4:14 – geen onmondigen meer 138 4:14 – de methodiek van de dwaling 139 4:14,15 – waarheid in liefde 140 4:16 – contact van voorziening 141 4:17 – zinloosheid van denken 142 4:17,18 – verduisterd en onwetend 143 4:19 – afgestompt 144 4:20 – het grote verschil! 145 4:21 – jullie hoorden hém … 146 4:22 – paasbest! 147 4:23 – verjongd worden 148 4:23,24 – de nieuwe mens aantrekken 149 4:25 – waarheid versus leugen 150 4:26,27 – boos, maar hoe? 151 4:28 – stelen of delen? 152 4:29 – woord dat verschil maakt 153 4:30 – de heilige geest bedroeven? 154 9 4:31,32 – bitter of beter? 155 4:32 – charizomai 156 EFEZE 5 5:1 – navolgers van God 159 5:1,2 – wandelt in de liefde 160 5:2 – offergave en slachtoffer 161 5:3 – zoals het heiligen betaamt 162 5:4 – veeleer dankzegging 163 5:5 – lotbezit in het Koninkrijk 164 5:6,7 – misleidende lege woorden 165 5:8 – kinderen van licht 166 5:9 – de vrucht van het licht 167 5:9,10 – toetsen wat de Heer welgevallig is 168 5:11 – de leugen ontmaskeren 169 5:12,13 – al wat openbaar maakt is licht 170 5:14 – goede morgen! 171 5:15,16 – wandelen als wijzen 172 5:17 – begrijpen wat de Heer wil 173 5:18 – geestrijk! 174 5:18,19 – de tongen los 175 5:20 – danken over alles 176 5:20 – dóór de Zoon, tot God, de Vader 177 5:21 – onderschikking 178 5:22 – onderschikken als aan de Heer 179 5:23 – hoofd van de vrouw zoals … 180 5:24 – de ekklesia ondergeschikt aan Christus 181 5:25 – mannen, heb je vrouw lief 182 10
Page 12
VOORWOORD Halverwege 2016 begon ik op de website goedbericht.nl een rubriek ‘dagboek’. Met als opzet om in zo’n tweehonderd woorden, kort en krachtig uitleg te geven van een bijbelvers. Elke dag, zonder uitzondering, een nieuwe bijdrage. Na zo’n anderhalf jaar wilde ik wat meer structuur in deze bijdragen aanbrengen en daarom begon ik in januari 2017 met het vers voor vers bespreken van de Efeze-brief. Na de voltooiing daarvan, ging ik verder met het bespreken van Paulus’ eerste Korinthe-brief en momenteel is de bespreking van de Romeinen-brief aan de beurt … Geen tekstkeuze In essentie is deze dagelijkse rubriek bedoeld als een korte bijbeluitleg. Simpel en positief. Wat staat er precies geschreven en wat betekent het? Maar dit dagboek is zeker geen peptalk zonder meer. Van veel christelijke dagboeken is dat wel de opzet, wat ik niet bedoel als afkeuring, maar als vaststelling. Alleen bijbelteksten die zich lenen om de lezer te bemoedigen, kiest men uit ter overdenking. Maar in het dagboek op goedbericht.nl, kies ik geen bijbelteksten; ze komen onwillekeurig en onverbiddelijk langs. Niet alleen zoet Ik heb gemerkt dat sommigen moeite hebben met deze opzet. Zij vinden dat ik elke dag een mooie tekst zou moeten uitkiezen en etaleren. Hoe begrijpelijk ik dit verlangen ook vind, het is niet mijn criterium. Want ik wil heel de Schrift laten spreken en niet alleen die teksten die in mijn kraam te 13 pas komen. Soms komen teksten voorbij die op zichzelf genomen hard en confronterend zijn. Of bijbelwoorden die moeilijk liggen en niet populair zijn. Moet ik deze skippen omdat ze ongemakkelijk zijn? Ik vind dat oneerlijk omdat ik daarmee de Schrift geen recht doe. Al de Schrift is ons immers gegeven tot opbouw, 2Tim.3:16 inclusief de lastige en pijnlijke teksten. Wie alleen de zoete, hapklare en licht verteerbare bijbelwoorden tot zich neemt, consumeert eenzijdig en ongebalanceerd. Oftewel ongezond. Vandaar deze opzet. Zo leren we heel de Schrift verstaan en worden we daarin sterk en opgebouwd. De ene keer vooral aangemoedigd en een andere keer vooral gecorrigeerd. En vaak ook zowel het een als het ander. Maar altijd om vanuit de Schriften onderwezen te worden. Zó is de Schrift tot ons gekomen en zó wil ik het ook doorgeven. In boekvorm Ik ben heel dankbaar dat Inge van Wijnen (evangelieomniet.nl) de dagboekstukjes heeft verzameld en de samenstelling van ‘Ongekende Hoogte’ op zich heeft genomen. Het is de bedoeling om meer geschreven materiaal van goedbericht.nl in boekvorm te gaan uitgeven. Centraal in dit alles staat de liefde vanuit en voor Gods onvergankelijk Woord, en om de rijkdom daarvan maximaal uit te stallen. Als dat oogmerk in dit feilbare mensenwerk gediend wordt, dan twijfel ik niet aan de rijke zegen die daarvan zal uitgaan. -André Pietgoedbericht.nl 14
Page 16
Efeze 1:1 – aan de heiligen Paulus, afgevaardigde van Christus Jezus door Gods wil, aan de heiligen die ook gelovigen zijn in Christus Jezus … In de meeste Bijbels lezen we in dit vers de woorden ‘in Efeze’, al dan niet tussen vierkante haken. Maar in de belangrijkste handschriften van het ‘Nieuwe Testament’ ontbreekt deze adressering. Deze brief is kennelijk niet gericht aan een beperkte groep gelovigen in één plaats, maar aan allen die “in Christus Jezus” zijn. Niet bestemd voor één plaats op aarde, maar bestemd voor allen in Christus Jezus, in de hemel! “De heiligen” betekent letterlijk: zij die afgezonderd en apart gesteld zijn. In de Hebreeuwse Bijbel duidt het meestal op Israël dat als volk apart gesteld was. Afgezonderd van de overige volken. Maar deze brief is niet gericht aan Israël als zodanig. Want dat volk is weliswaar een heilig volk, maar op dit moment bepaald niet gelovend in Christus Jezus. Deze brief daarentegen is gericht aan allen die heiligen en daarbij óók gelovigen zijn in Christus Jezus. Het meervoud “heiligen” komt in deze brief 11 keer voor. Het typeert de positie van de gelovigen. Door God apart gesteld. Bestemd voor de hoogste plaats. Verbonden en één gemaakt “in Christus Jezus”! 18 Efeze 1:2 – genade en vrede! … genade met jullie en vrede vanaf God, onze Vader … Al Paulus’ brieven, zonder uitzondering, beginnen met deze aanzegging. Genade en vrede zijn samenvattend de eigenschappen van al wat we van God ontvangen. Ook in die volgorde. Vrede is het resultaat van besef van genade. Het is opmerkelijk dat de woorden ‘genade’ en ‘vrede’ als groet dienden in respectievelijk de Griekse en Joodse wereld. In de Griekse taal zei men ‘chaire!’, Luc.1:28 dat is ‘verheug je!’. Het is direct verwant aan het woord charis dat Paulus hierboven gebruikt. Genade betekent: vreugde om niet. Genade is elke reden om blij te zijn voor wat je gratis ontvangt. Zonder voorwaarde. Vrede is de bekende Hebreeuwse groet: ‘Sjaloom!’. Joh.20:19 Vrede spreekt van harmonie en het staat tegenover conflict, oorlog en wanorde. Het kan in het hart worden beleefd maar ook tussen mensen onderling. Bovenal spreekt vrede van de harmonie die God tot stand brengt met en in Zijn schepping. Genade en vrede zijn van God afkomstig. Van God, Die een Vader is en daarom ook zorg draagt en garant staat voor de goede afloop. Die wetenschap is de basis van ‘vreugde om niet’ en van vrede! 19
Page 18
Efeze 1:2 – God, onze Vader … genade met jullie en vrede vanaf God, onze Vader, en van [de] Heer Jezus Christus … De éne God, zoals we Hem in de Schrift leren kennen, is Vader. De uitdrukking “God, de Vader” komen we tientallen keren tegen in de Schrift. Jezus Christus sprak Zijn Vader aan als “de enige waarachtige God”. Joh.17:3 En Paulus schreef: “voor ons nochtans is er één God, de Vader”. 1Kor.8:6 Daarom lezen we nooit over ‘God de Zoon’. Het is altijd: “de Zoon van God”. De belijdenis van “één God, de Vader” is de eerste van alle Bijbelse waarheden. Mar.12:31-32 Hij. Iedere leerstelling die niet hier begint, maakt een valse start. Genade en vrede is afkomstig van God, onze Vader. Maar Hij is ook de God en Vader van de Heer Jezus Christus. Ef.1:3 Dat is de mens Jezus – betekenis: JAHWEH redt – in zijn verheerlijking. Een heerlijkheid die hij ontving toen God hem als Eersteling uit de doden opwekte. Hand.2:36 In dat historisch feit ligt de kiem van alle ‘vreugde om niet’ (= genade) en van vrede verankerd. En heel de schepping zal daarin delen. De dood is overwonnen en zal worden teniet gedaan door allen levend te maken! Er is geen ander God, dan alleen 20 Efeze 1:3 – elke geestelijke zegen Gezegend de God en Vader van de Heer van ons, Jezus Christus, Die ons zegent in elke geestelijke zegen, in de hemelsen, in Christus … Na de aanhef geeft Paulus meteen de toonhoogte aan van de brief. En de blik wordt hemelwaarts gericht. De God en Vader van onze Heer, namelijk Jezus Christus, is gezegend. Vanuit de Griekse woordopbouw betekent ‘gezegend’: van wie goed wordt gesproken. Het onderwerp in dit gedeelte zijn de zegeningen die ons ten deel vielen. Maar voorop staat dat God gezegend is: Hij wordt bezongen als de Bron van al onze zegeningen. God zegent ons (= die geloven; Efeze 1:1) “in elke geestelijke zegen”. Sommige bijbelvertalingen vinden dat kennelijk te gortig en hebben van ‘elke’ maar ‘allerlei’ gemaakt. Toch staat er echt ‘elke’. Dat betekent dat er geen geestelijke zegen is (in de hemelsen, in Christus), waarin God ons niet zegent. Drie keer gebruikt Paulus hier het woord ‘in’. Het beantwoordt de vraag wáár God ons zegent. In elke geestelijke zegen. In de hemelsen. In Christus. De zegeningen waarvan hier sprake is, zijn niet tastbaar maar geestelijk. Ook niet op aarde maar te midden van de hemelsen. Kortom: waar Christus nu is. Dat bepaalt onze positie en bestemming! 21
Page 20
Efeze 1:3 – te midden van de hemelsen … Die ons zegent in elke geestelijke zegen, in de hemelsen, in Christus … Alle zegeningen die de gelovigen ten deel vallen, zijn “in de hemelsen”. Vijf keer komen we die uitdrukking in deze brief tegen.1 midden van de hemelingen. Het kan allemaal; de term ‘hemelsen’ is breed genoeg om dat alles in te sluiten. Eén ding is zeker: “te midden van de hemelsen” verwijst naar de sfeer waar God Christus Jezus, na zijn opwekking uit de doden, heeft doen zitten aan Zijn rechterhand. Ef.1:20 Boven alles wat is. Hij is thans niet op aarde maar boven in de hemelen. De zegeningen die aan Israël vanouds waren toegezegd, waren tastbaar en aards. Een groot stuk land, een tempel, een zichtbare eredienst, een goede oogst, gezondheid, welvaart, heerschappij over de volken, enzovoort. Maar nu – in deze tijd waarin Israël tijdelijk op een zijspoor is gezet en de Messias verborgen is – is de situatie compleet anders. Onze zegeningen zijn onttrokken aan het oog, geestelijk. Maar ze zijn ook zoveel hoger: te midden van de hemelsen! In sommige vertalingen lezen we over “in de hemelse gewesten”. Anderen denken aan hemelse dingen en nog weer anderen denken aan hemelse personen en vertalen daarom: te 1 Ef.1:3, 20; 2:6; 3:10; 6:12 22 Efeze 1:4 – uitverkiezing … zoals Hij ons uitkiest in hem voor ’s werelds nederwerping … Zoals God ons in Christus zegent, zo kiest Hij ons ook uit “in hem”. Dat betekent dat God Christus uitkoos en daarmee ook ons. Maar meer nog: God koos ons uit om in Christus te zijn. Rom.8:29 Zoals Hij ooit Jakob tevoren had uitgekozen. Al voor zijn geboorte en dus ook voordat hij maar iets goeds of kwaads had gedaan. Rom.9:11 God kiest uit en Hij roept, volkomen onafhankelijk van onze werken (= verdiensten). Uitverkiezing gaat vooraf aan alles wat wij van onszelf zijn en doen. Uitkiezen als daad is inderdaad exclusief. De één wel, de ander niet. Maar vergis u niet: Gods doel wanneer Hij uitkiest, is altijd inclusief. Het sluit niet uit maar in. God kiest niet sommigen uit omdat de overigen Hem niet interesseren. Of omdat alle anderen bestemd zouden zijn voor de verdoemenis. Dat is een afschuwelijk karikatuur van de Bijbelse waarheid. God kiest juist mensen uit om, via hen, de anderen te bereiken. Van Abram in Ur der Chaldeeën, lezen we dat God hem uitkoos. Gen.12:1 Waarom? Opdat via hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden! Dát is uitverkiezing! 23
Page 22
Efeze 1:4 – vóór de nederwerping der wereld … zoals Hij ons uitkiest in hem voor ’s werelds nederwerping … Onze uitverkiezing dateert van “voor ’s werelds nederwerping”. Zo staat het er letterlijk. Het Griekse katabolé wordt meestal vertaald met ‘grondlegging’ maar betekent letterlijk ‘nederwerping’. Als werkwoord heeft het dikwijls de betekenis van ‘omverwerpen’, ‘afbreken’ en ‘vernielen’. Velen denken daarom bij “de nederwerping der wereld”, aan een catastrofe. Meestal wordt het dan in verband gebracht met de wereld die “woest en ledig” werd in Genesis 1:2. Maar “nederwerping” hoeft niet per se negatief te zijn. In Hebreeën 6:1 lezen we over het opnieuw ‘nederwerpen’ van het fundament. Vergelijk het maar met het storten van een fundament, ook dat is neerwerpen. En in Hebreeën 11:11 lezen we van Sara dat ze kracht ontving tot (letterlijk) “nederwerping van zaad”. Ze was onvruchtbaar maar God deed haar moeder worden. Het ‘nederwerpen’ duidt hier op de geboorte van Izaak. Zoals wij de geboorte van een dier ook een ‘worp’ noemen. “De nederwerping der wereld” kan dus heel goed slaan op de geboorte van de wereld. Probeer je voor te stellen: vóór de geboorte van de wereld had God ons reeds op het oog … Hij koos ons uit. Volkomen los van verdiensten onzerzijds. Alle roem is uitgesloten! 24 Efeze 1:4 – uitverkiezing in liefde … zoals Hij ons uitkiest in hem voor ’s werelds nederwerping, opdat wij zouden zijn heiligen en smettelozen voor het aangezicht van Hem in liefde, tevoren ons bestemmend tot zoonstelling door Jezus Christus … ‘Uit(ver)kiezen’ heeft altijd een specifiek doel. Je wordt uitgekozen met het oog op een bijzondere taak. Of om iets te zijn. Daarin ligt ook de link met het andere werkwoord: voorbestemmen. Deftig ook wel ‘predestinatie’ genoemd. Zoals een kroonprins voorbestemd is om koning te worden. Vele christenen huiveren bij het horen over uitverkiezing en predestinatie. Bang omdat hen verteld is dat God de mensheid grotendeels voorbestemd heeft voor ‘de verdoemenis’. Met uitzondering van ‘the happy few’. Hoe vroom ook gebracht, het is een godslasterlijk concept. Uitverkiezing en voorbestemming staan in de Schrift altijd ten dienste van de overigen. Vandaar ook dat Paulus schrijft: “in liefde”. God heeft een plan met heel Zijn schepping. Ef.1:10 Het is immers Zijn creatie, werk van Zijn handen. En dat laat Hij nooit los. En om heel de schepping tot bestemming te brengen, koos God tevoren sommigen uit om daarin Zijn ‘gereedschap’ te zijn. Apart gezet (“heiligen”) en volmaakt geschikt (“smettelozen”) in Zijn ogen. Om een kanaal van zegen te zijn voor heel het universum! 25
Page 24
Efeze 1:5 – zoonstelling … tevoren ons bestemmend tot zoonstelling door Jezus Christus … Het begrip ‘zoonstelling’, dat we vijf keer in het Nieuwe Testament tegenkomen, wordt in de gangbare vertalingen zelden duidelijk weergegeven. Zo vertaalt de Statenvertaling het steevast met “aanneming tot kinderen”. Terwijl het niet gaat over aanneming of adoptie. En al helemaal niet over aanneming tot kinderen. “Zoonstelling” verwijst naar het fenomeen dat een kind op een zeker moment in de positie van zoon wordt gesteld. Gal.4:1-7 Zo wordt in het Jodendom een jongen op zijn dertiende een “zoon der wet” (bar mitswa). Hij is niet langer onmondig maar wordt als volwassen gerekend. Een zoon is bovenal een erfgenaam, Gal.4:7 dat wil zeggen: in de positie om de erfenis daadwerkelijk te ontvangen. Nu reeds mogen we wandelen in de “geest van de zoonstelling”. Rom.8:15 vindt plaats bij de verlossing van ons lichaam. Rom.8:23 Maar onze daadwerkelijke zoonstelling Vanaf dan zijn we in de positie om ons lotsdeel (of erfenis) te ontvangen. Vergis u niet: die erfenis is niet minder dan alles in hemel en op aarde. Ef.1:10-11 Die erfenis is toegekend aan “de Zoon” maar daarmee ook aan allen die in zijn positie delen. De zoonstelling bepaalt ons bij de onvoorstelbare taak die ons wacht … 26 Efeze 1:6 – tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade … tevoren ons bestemmend tot zoonstelling door Jezus Christus, voor Hem, naar het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade … Paulus schrijft in dit gedeelte over de onvoorstelbare hoge positie die is weggelegd voor hen die “in Christus” zijn. Bestemd om straks de erfenis, hemel en aarde, Ef.1:10 in ontvangst te nemen. Eén gemaakt met Christus Jezus. Waaraan hebben zij dat verdiend? Antwoord: nergens aan. Of nog anders: wat is Gods motief om ons voor te bestemmen tot ‘zoonstelling’? Paulus’ antwoord op deze vraag is: het is het welbehagen van Gods wil. Met andere woorden: God wil dit omdat Hij daar plezier in heeft. Hoezo? Omdat het “tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade” is. In het christelijk jargon heeft ‘genade’ gewoonlijk de smalle betekenis van het kwijtschelden van schulden. Maar het Griekse woord charis is zoveel méér. Genade wil zeggen: gunst, het is vreugde om niet. Gods keuze, en de voorbestemming in Zijn plan, dient geheel en al de glorie van Zijn gunst in het licht te stellen. Onze werken en verdiensten zouden daar alleen maar afbreuk aan doen. Want God wil dat iedereen die in Zijn ‘etalage’ kijkt, stomverbaasd is over de genade die Hij tentoonstelt! 27
Page 26
Efeze 1:6 – begenadigd in de geliefde … tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, welke Hij ons begenadigt in de geliefde … Het doel van de schatkamer die God te vergeven heeft, is dat het één grote ode is aan de heerlijkheid van Zijn genade. Hij geeft om niet en daarin is de heerlijkheid gelegen. Het feit dat God ons begenadigt (begunstigt) zet alle schijnwerpers op Hem, Die begunstigt. Toch spreekt het ook van de begunstigden. Het woord dat Paulus hier bezigt, komt verder alleen nog voor in Lucas 1:28, wanneer de hemelse boodschapper tot Maria komt en haar begroet met: “Verheug je, jij begenadigde.” Toen Maria deze begroeting hoorde, was ze ontroerd en vroeg ze zich af wat daarvan de betekenis mocht zijn. Begunstigd-zijn wil zeggen, dat een groot voorrecht je ten deel valt. Maar het is meer. Wie van Godswege begunstigd is, wordt zelf een reden van blijdschap. Diverse vertalingen geven het daarom ook weer met: aangenaam gemaakt. Wie begenadigd is wordt een bron van vreugde voor anderen. Christus Jezus is uiteraard “de geliefde” van God. Wie “in de geliefde” is, deelt daarmee in alles wat hem kostbaar maakt. Wie “in de geliefde” is, is niet slechts geaccepteerd maar aangenaam gemaakt in hem! 28 Efeze 1:7 – vrijkoping … in wie wij de vrijkoping hebben, door zijn bloed, de invrijheidstelling van de misstappen … Het centrale idee in dit vers is bevrijding. Bij ‘vrijkoping’ denken we aan een losprijs die wordt betaald, zodat de gevangene of slaaf in vrijheid wordt gesteld. Indirect wordt naar de losprijs verwezen in de woorden “door zijn bloed”. Het bloed spreekt van het slachtoffer. Jezus’ sterven aan het kruis was de losprijs. Die prijs betaalde hij om op te kunnen staan en daarmee de dood te overwinnen. De dood waarin heel de mensheid is gevangen. De dood is de gevangenis, dus opstandingsleven is de bevrijding. De meeste vertalingen spreken niet van ‘invrijheidstelling’ maar van ‘vergeving’. Dat is jammer, want die betekenis is veel te smal. Het Griekse woord aphesis betekent letterlijk ‘loslating’. Zo wordt het ook vertaald in Lucas 4:19, waar sprake is van loslating van gevangenen. Aphesis betekent niet slechts dat het verleden niet meer wordt aangerekend, maar dat iemand nu in vrijheid wordt gesteld. Zij die geloven zijn “in de geliefde”, Ef.1:6 en één gemaakt met hem in zijn opstanding. Zo rekent God. En dus strijden we niet tegen de zonden (misstappen) en tobben we er evenmin over. We léven … onbekommerd voor God. Dat is invrijheidstelling! 29
Page 28
Efeze 1:7 – naar de rijkdom van Zijn genade … naar de rijkdom van Zijn genade … Zojuist had Paulus beschreven hoe we van slaven in de positie van zonen zijn gesteld. Daarbij ontvingen we niet slechts “uit de rijkdom van Zijn genade” maar “naar de rijkdom van Zijn genade”. Dat is een groot verschil! Wanneer een vermogend man aan een bedelaar een aalmoes geeft, dan geeft hij uit zijn rijkdom. De bedelaar kan misschien weer een dag vooruit. Maar wanneer een vermogend man naar zijn rijkdom geeft, dan zou hij die bedelaar in één keer steenrijk kunnen maken! De God, Die in Efeze 1 bezongen wordt, is een rijk God. Hier lezen we over “de rijkdom van Zijn genade”. Later over “de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotbezit”. Ef.1:17 In Efeze 2:4, lezen we dat God “rijk aan ontferming” is en in Efeze 2:7 over “de overtreffende rijkdom van Zijn genade”. In Efeze 3:8 schrijft Paulus over “het Goede Bericht van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus” en in Efeze 3:16 dat God geeft “naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid”. God voorziet in alles wat we nodig hebben. De weg die Hij met ons gaat is de beste. Altijd. In alles wat Hij geeft maar ook in wat Hij niet geeft. Juist dat besef vervult ons met genade en vrede! 30 Efeze 1:8 – doet overvloeien in ons … naar de rijkdom van Zijn genade, welke Hij doet overvloeien in ons, in alle wijsheid en verstandigheid … Paulus is nogal scheutig met superlatieven. “Rijkdom”, “overvloeien”, “alle”, het houdt niet op. Maar Paulus overdrijft beslist niet. Sterker nog: wanneer we spreken over de rijkdom van Gods genade, dan is overdrijving per definitie onmogelijk. Want Gods genade overtreft alles en is altijd groter dan we denken. Waar wij vaak denken dat ze eindigt, begint ze voor God juist! De rijkdom van Gods genade blijkt niet alleen in wat Hij voor ons doet. Of met ons en aan ons en door ons doet. Hier in dit vers lezen we over genade die overvloeit in ons. Het vindt plaats in ons hart. Dat komt omdat Paulus spreekt over wijsheid en verstandigheid die we verkrijgen doordat God ons het geheim van Zijn wil doet kennen. Ef.1:9-10 En daardoor zicht geeft op Gods voornemen met heel Zijn schepping. Dat opent enorme perspectieven in ons hart! Overvloeien gaat verder dan vervullen. Het spreekwoord zegt (vergelijk Matteüs 12:34): “Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over.” Spreken over zulke rijkdom is geen kwestie van moeten, maar van niet anders kunnen. 31
Page 30
Efeze 1:8 – in alle wijsheid en verstandigheid … welke Hij doet overvloeien in ons, in alle wijsheid en verstandigheid, bekendmakend aan ons, het geheim van Zijn wil … Slaat “in alle wijsheid en verstandigheid” hier op wat in ons overvloeit? Of verwijst het naar God, Die “in alle wijsheid en verstandigheid” het geheim bekendmaakt? Beide lezingen leveren een goede zin op. En is het ook niet beide waar? Juist omdat God Zelf in alle wijsheid en verstandigheid ons het geheim van Zijn wil bekend maakt, doet Hij ons daarin ook overvloeien. De begrippen ‘wijsheid’ en ‘verstandigheid’ horen uiteraard bij elkaar. Verstandigheid duidt op inzicht; weten hoe iets in elkaar steekt. Maar wijsheid stijgt daar (haast letterlijk) bovenuit. Wijsheid spreekt van uitzicht en daarmee ook van overzicht. Dat past ook in dit verband van Efeze 1. Paulus spreekt over hoe God in de volheid der tijden, de hele schepping onder één Hoofd gaat samenbrengen. Wijsheid geeft zicht op de grote verbanden en de samenhang in alles. Het Griekse woord voor ‘wijsheid’ (sofia) is mogelijk afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘uitkijktorens’ (tsophiem). Doordat God ons Zijn geheim(en) bekendmaakt, stelt Hij ons ‘op de hoogte’ zodat we het grote geheel gaan zien. Uitzicht en adembenemende perspectieven! 32 Efeze 1:9 – het geheim van Zijn wil … bekendmakend aan ons, het geheim van Zijn wil, naar het welbehagen van Hem, dat Hij Zich voornam in hem (…) het al samen te vatten in de Christus … Geheimen, geheimenissen of verborgenheden spelen in Paulus’ brieven een grote rol. In Efeze 3:3 schrijft hij dat aan hem door openbaring het geheim bekend gemaakt is. In de voorgaande aeonen2 wist men hier niets van. Ef.3:9 vroegere geslachten was het onbekend. Ef.3:6 Paulus is het bekend gemaakt. En in Maar nu, via Let er op dat Paulus hier niet spreekt over de bekendmaking van Gods wil, maar van het geheim van Gods wil. Gods wil is om heel de schepping onder één Hoofd – dat is “de Christus” – samen te vatten. Ef.1:10 Maar het geheim van Gods wil is dat hij deze positie deelt met een gezelschap dat “in hem” is. Ef.1:11 “De Christus”, dat als Hoofd en lichaam met elkaar verbonden is. Een onlosmakelijke eenheid. De geheimen die aan Paulus zijn geopenbaard, spreken van de onvoorstelbare plaats van het gezelschap dat God in onze dagen uitroept. Zij maakt geen deel uit van het uitverkoren Israël. Nee, haar positie is nog oneindig veel hoger! Zij maakt deel uit van de uitverkoren Christus, gezeten aan Gods rechterhand in de hemel! 2 Aeon (Grieks: aiōn): wereldtijdperk 33
Page 32
Efeze 1:10 – de volheid van de tijdperken … naar het welbehagen van Hem, dat Hij Zich voornam in hem, tot beheer van de volheid van de tijdperken, het al samen te vatten in de Christus … God heeft een alomvattend voornemen. Hij werkt dat uit door tijdperken heen. Die tijdperken spelen een belangrijke rol in deze brief. Paulus schrijft in dat verband vaak over “aeonen”, dat zijn wereldtijdperken. Zo lezen we in Efeze 2:2 over “de aeon van deze wereld”, een term die aangeeft dat aan deze wereld een aeon is gekoppeld. Zoals we elders lezen over “de wereld van de voortijd” die in Noachs dagen ten onderging. In Efeze 3:9 lezen we “van aeonen her”. In Efeze 1:21 is sprake van “deze” en “de aanstaande aeon” en in Ezeze 2:6 van “de komende aeonen”. Het zijn de “komende aeonen” waarin Christus zal heersen om alles aan zich te onderschikken. Maar die tijdperken zullen ook eenmaal tot volheid komen. Letterlijk betekent dat: compleet worden gemaakt. Het werk dat God uitvoert in Christus komt tot een succesvol einde. “Het al”, heel Gods schepping, komt tot bestemming. Dat zal plaatsvinden in wat in Efeze 3:21 wordt genoemd “de aeon der aeonen”. Het is de overtreffende van alle wereldtijdperken. Dan zal God hebben gerealiseerd alles wat Hij Zich voornam. Zonder mankeren! 34 Efeze 1:10,11 – het al … tot beheer van de volheid van de tijdperken, het al samen te vatten in de Christus, wat in de hemelen en wat op de aarde is … “Het al”, wat een duizelingwekkende omvang gaat achter deze woorden schuil. Het verwijst hier naar alles in de hemelen en op de aarde. In Filippi 2:10 omschrijft Paulus het als “alle hemelsen, aardsen en onderaardsen” die allemaal Jezus Christus als Heer zullen erkennen. Tot eer van God, de Vader. Maar voordat het zover is, zullen er eerst nog tijdperken volgen waarin Christus zal heersen. Had de engel niet tegen Maria gezegd dat haar Zoon zou “heersen tot in de aeonen”? Luc.1:33 Eerst in “de duizend jaren” waarin satan zal zijn gebonden en de volken niet langer verleid zullen worden. Daarna, in een nieuw Jeruzalem dat vanuit de hemel zal neerdalen op een nieuwe aarde. De ene aeon zal de voorgaande nog weer in heerlijkheid overtreffen. Maar velen zullen deze aeonen niet meemaken omdat ze dood zullen zijn. Voor de eerste of voor de tweede keer. Wanneer echter de dood als laatste vijand zal zijn teniet gedaan, 1Kor.15:26 dan zal Christus’ heerschappij voltooid zijn. Geen dood meer – alle mensen levend gemaakt! Wat een bekroning van Christus’ werk! 35
Page 34
Efeze 1:11 – ook ons lotsdeel … in hem, in wie ook ons lotsdeel werd toebedeeld, [wij] die tevoren bestemd worden naar Zijn voornemen … Ook hier weer de telkens terugkerende frase “in hem”. “In hem” dat is in de Christus. Alles in hemel en op aarde is hem van Godswege toegezegd. Ef.1:10 tijdperken – “de aeon der aeonen” Ef.3:21 worden ondergeschikt. En tot in de volheid van de – zal alles aan hem Maar nu brengt Paulus het eerder genoemde “geheim van Gods wil” ter sprake. Het geheim is dat wij – heiligen en gelovigen Ef.1:3 – delen in het ‘erfdeel’ van Christus. Want wij zijn “in hem” en maken deel uit van “de ekklesia, dat is zijn lichaam”. Ef.1:22 Met de toewijzing van het universele erfdeel aan de Christus, werd “ook ons lotsdeel toebedeeld”. Want de positie van “de Christus”, dat is onze positie! Wat in de meeste vertalingen ‘erfdeel’ heet, is trouwens letterlijk ‘lotsdeel’. Het duidt op iets dat men verkrijgt zonder daar invloed op te hebben. Het woord ‘lotsdeel’ herinnert aan de wijze waarop Israël het beloofde land kreeg toebedeeld. Dat geschiedde door loting. Het idee van loting is: de mens heeft geen invloed en dus wordt de uitkomst geheel aan God overgelaten. Hij doet het toevallen. Als een lot uit de loterij! 36 Efeze 1:11 – de raad van Zijn wil … Die in het al werkt naar de raad van Zijn wil … Wat een ode aan de God klinkt hierin door. God werkt in “het al”. Dat wil hier zeggen: in de hemel en op aarde, in al de tijdperken en in het voornemen dat Hij ten uitvoer brengt. Niets valt buiten Zijn invloedssfeer. Er vindt heel veel plaats dat dwars ingaat tegen Gods wil. Dat is ook wat deze aeon zo boos maakt. Maar let op: alles gaat desondanks “naar de raad van Zijn wil”. Gods raad, dat is Zijn verborgen bedoeling. Niemand kan die weerstaan. Farao ooit weerstond Gods geopenbaarde wil toen hij het volk Israël niet liet gaan. Maar “de raad van Gods wil” weerstond hij beslist niet. Rom.9:19 Onmogelijk! Want God had een bedoeling met een onwillige Farao. “De HERE (JAHWEH) heeft alles gemaakt voor Zijn doel, ja zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads”, lezen we in Spreuken 16:4. De creatie van “de oude slang” (satan Op.12:9 ) en de overtreding van het eerste mensenpaar waren geen ‘bedrijfsongevallen’. Ook dat vond plaats “naar de raad van Gods wil”. Wat een rust voor het hart om te beseffen dat er bij God nooit iets mis gaat en dat alles Zijn bedoeling dient! 37
Page 36
Efeze 1:12 – een eerdere verwachting … opdat we zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid, wij die een eerdere verwachting hebben in de Christus … Zojuist had Paulus geschreven hoe God tot in de volheid van de tijdperken “het al” onder één Hoofd gaat samenvatten. Ef.1:10 “Het al”, geen schepsel in de hemel en op aarde, is daarvan uitgesloten. Zo zet Paulus in 1 Korinthe 15 uiteen, dat alle mensen zullen worden levend gemaakt, zoals de Eersteling Christus. Maar, voegt hij er aan toe: “ieder in zijn eigen rangorde”. Zo zal de laatste ‘rangorde’ geen deel hebben aan de heerschappij van Christus, omdat ze tijdens die heerschappij nog dood zijn. Pas wanneer Christus, als laatste regeringsdaad, de dood teniet zal doen, zal ook deze ‘rangorde’ voor altijd leven en onvergankelijkheid ontvangen. Maar terwijl heel de schepping heerlijkheid wacht, hebben gelovigen vandaag “een eerdere verwachting”. Zij maken deel uit van Christus’ lichaam en zullen daarom straks als eersten actief betrokken zijn bij de realisering van Gods voornemen. Daartoe zijn zij ook uitverkoren en voorbestemd. Ze krijgen een buitengewoon vooraanstaande taak in de komende aeonen. Ef.2:7 Gelovigen vandaag zijn eerstelingen. De grote oogst wacht nog, maar zij vormen de primeur. Een selectie en kopgroep die aan het ‘peloton’ voorafgaat. Wat een vóórrecht! 38 Efeze 1:13 – het Goede Bericht van jullie redding … in wie ook jullie, horend het woord van de waarheid, het Goede Bericht van jullie redding, in wie jullie ook gelovende, verzegeld werden met de heilige geest van de belofte … Bij degenen die “een eerdere verwachting” hebben, sluit Paulus ook zijn lezers in. Ze werden ooit verzegeld “met de heilige geest van de belofte”. Wanneer? Antwoord: toen ze geloofden. Wat geloofden ze? Antwoord: het woord van de waarheid. Welke waarheid? Antwoord: het Goede Bericht van hun redding. Paulus had de Efeziërs niet het Goede Bericht van hun ‘mogelijke redding’ gepredikt. Nee, hij vertelde hen dat God hun Redder is. 1Tim.4:10 verschenen aan alle mensen. Tit.2:11 Die reddende genade van God is Redding is maar geen aanbod of optie. Het is een mededeling. Dat was “het woord der waarheid” dat zij van Paulus vernamen. Dat was het Goede Bericht en dat geloofden ze! Het is dit woord der waarheid dat God bezegelt met de heilige geest van de belofte. God bezegelt geen religieuze boodschap. Ook niet onder het christelijk vaandel ‘God wordt jouw Redder als jij …’. In “het woord der waarheid” is ieder eigen werk van mensen uitgesloten. Het kent geen voorwaarden of grenzen. Juist daarom is het zo’n goed bericht! 39
Page 38
Efeze 1:14 – ons lotbezit … verzegeld werden met de heilige geest van de belofte, die een onderpand is van ons lotbezit. We zagen eerder dat God geloof in “het woord der waarheid” bezegelt met de heilige geest. Dat woord is het Evangelie van onze redding. Wie dit gelooft, ontvangt de heilige geest – leven, kracht! Deze heilige geest van God komt uiteraard ook mee in het Woord dat we ontvangen. Woord dat immers “geest en leven” is. Joh.6:63 Een zegel is een eigendomsmerk en een garantie van bescherming. Het zegel van Gods geest is tevens een belofte voor de toekomst. Want eens zal heel de schepping – ons lotbezit! – deel hebben aan deze geest. Vandaar ook dat deze geest “een onderpand” heet. De geest, waarin we nu mogen wandelen Gal.5:22 en die ons vermag te vervullen, Ef.5:18 eerste aanbetaling. Straks zal heel de schepping van deze geest vervuld zijn! Alle geestelijke zegeningen die we bezitten, genieten we in geloof in “het woord der waarheid”. Ef.1:13 Hoewel er niets van te zien valt, is het een enorme krachtbron in ons dagelijks bestaan. De geest van de belofte richt onze blik vooruit. Want het is een veelbelovend onderpand voor de toekomst. Die hoop doet ons nú leven! is als een 40 Efeze 1:15,16 – dankbare gebeden Daarom houd ook ik, horende hetgeen overeenkomt [met] jullie geloof in de Heer Jezus en de liefde tot al de heiligen, niet op te danken voor jullie, wanneer ik jullie vermeld in mijn gebeden … Paulus had zeer positief nieuws gehoord over de ‘Efeziërs’. De sprake die van hen uitging, stemde overeen met hun geloof in de Heer Jezus. Het was geen ‘mooi praten’ wat ze deden, het was echt. “Walk your talk”, noemt men dat in het Engels. Dat is wat ze toonden. Bij de roep die van deze gelovigen uitging, wordt als tweede gezegd dat ze liefde hadden “tot al de heiligen”. Het Woord dat in hen leefde, werkte in hen ook liefde uit tot “al de heiligen”. Dus onafhankelijk van sympathie, afkomst, uiterlijk of iets dergelijks. Wat hen als ‘apart gestelden’ (= heiligen) samenbond, was de basis van hun liefde. Eén lichaam, één geest, één verwachting, één Heer, één geloof, één doop en één God en Vader van allen. Ef.4:4-6 Paulus hield niet op te danken voor deze mensen, zo blij als hij was met de berichten over hen. Maar hij bad ook voor hen. Omdat er nog zoveel meer te ontdekken, te beseffen en te beleven is …! 41
Page 40
Efeze 1:17 – geest van wijsheid en onthulling … opdat de God van onze Heer, Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, aan jullie moge geven, geest van wijsheid en van onthulling, in besef van Hem … Paulus bidt niet tot Jezus Christus maar tot “de God van onze Heer, Jezus Christus”. Via of door Jezus Christus, nadert hij tot “de Vader van de heerlijkheid”. “De heerlijkheid” verwijst naar het voorgaande waarin Paulus uitgebreid over de heerlijkheid had geschreven die God voor ons bestemd heeft. Ef.1:6, 12, 14 Dezelfde God, Die de Vader en Oorsprong is van al die heerlijkheid, is tevens in staat ons zicht en uitzicht daarop te geven. Paulus spreekt van “een geest van wijsheid en onthulling”. Want het is één ding om te weten wat God voor ons in petto heeft, maar waar het om gaat is dat we ontdekken wat de heerlijkheid daarvan is! Het woord voor ‘wijsheid’ heeft te maken – zoals we eerder zagen – met een uitkijktoren. Met ‘op de hoogte gesteld’ zijn en van daaruit overzicht en uitzicht te hebben. Het is in die positie dat we in “een geest van onthulling” telkens weer nieuwe heerlijkheid zullen ontdekken. Er wachten nog zóveel meer verrassingen om ontdekt te worden …! 42 Efeze 1:17 – in besef van Hem … opdat de God van onze Heer, Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, aan jullie moge geven, geest van wijsheid en van onthulling, in besef van Hem … Wat valt er voor Paulus eigenlijk nog te bidden of te vragen nadat hij uiteen gezet heeft, dat we gezegend zijn met elke geestelijke zegen in Christus? Ef.1:3 iets dat reeds compleet is? Paulus had ooit van God de les geleerd: “Mijn genade is u genoeg.” 2Kor.12:9 Wat is er toe te voegen aan En sindsdien lezen we nooit meer dat hij voor aardse omstandigheden bidt. Want hij wist dat God altijd voorziet in wat wij nodig hebben. Op voorhand vertrouwde hij daarop. Daarom was Paulus’ bidden, danken geworden. “Overvloeiende in dankzegging!” En toch loopt als een rode draad door zijn brieven een voortdurend gebed. Het is het gebed dat alle gelovigen ook zouden weten wat hun bezit is. In Christus zijn ze schathemelrijk! Dat is een gegeven. Maar waar het op aankomt is dat ze dat ook weten. En meer nog: dat ze dat gaan beseffen. Hoe vele gelovigen leven niet als straatarme sloebers? Terwijl ze multimiljonair zijn! Vandaar Paulus’ gebed om “een geest van wijsheid en van onthulling, in besef van Hem …”. 43
Page 42
Efeze 1:18 – verlichte ogen … verlichte ogen van jullie hart, zodat jullie waarnemen wat de hoop van zijn roeping is, wat de rijkdom is van de heerlijkheid van zijn lotbezit te midden van de heiligen … Dit is niet de taal van een collegezaal. Nee, Paulus is veel meer als een gids die enthousiast zijn groep attendeert. In het eerste deel van dit hoofdstuk schreef hij over wat Christus’ roeping is en wat zijn lotbezit (erfenis) is. En hoe gelovigen daarin “in hem” delen. Dat moet je eerst vernemen. Maar vanaf dat punt begint Paulus’ gebed. Het is zijn bede dat zijn lezers niet slechts zouden weten wat zijn roeping is, maar dat ze zouden zien wat de hoop van zijn roeping is. En dat ze niet alleen zouden weten wat zijn lotbezit is, maar dat ze de rijkdom van de heerlijkheid van zijn lotbezit zouden waarnemen. De zaken waar Paulus over schrijft zijn allemaal verborgen. Met de ogen van ons hoofd valt er nu niets te zien. Daarom bidt Paulus om “verlichte ogen van het hart”. Dat het licht van Gods Woord in ons hart zou schijnen, dat uitzicht geeft op de hoop en rijkdom van zoveel heerlijkheid. Dat doet een mens van binnenuit stralen! 44 Efeze 1:19,20 – overtreffend groot! … wat de overtreffende grootte van Zijn macht is aan ons die geloven, naar de inwerking van de kracht van Zijn sterkte, welke Hij inwerkt in de Christus, hem opwekkend vanuit [de] doden, en hem doen zitten rechts van Hem, te midden van de hemelsen … Een enorme verwachting is ons deel geworden. Want God roept ons daartoe. Hij heeft ons voorbestemd tot een erfenis die gekenmerkt wordt door hemelse heerlijkheid. Het voorgaande vers sprak daarover. Maar hoe kan God ons zo’n verwachting geven en voorbestemmen tot zulke heerlijkheid? We zijn toch maar nietige stervelingen? Als rupsen vastgekleefd aan de aarde? Bovendien van huis uit “kinderen van boosheid”, niet anders dan de rest van de mensheid. Ef.2:3 Om deze vragen te beantwoorden brengt Paulus een ander element in. Gods kracht aan ons die geloven is “overtreffend groot”! Hij brengt armzalige, doel missende, vergankelijke aardbewoners tot duizelingwekkende hoogte van onvergankelijke, hemelse glorie! En Paulus vervolgt: het is dezelfde kracht die Christus opwekte vanuit de doden. Eens voor altijd. Maar dat niet alleen: hij werd vervolgens verhoogd aan Gods rechterhand. Boven alles verheven. Welnu, diezelfde kracht brengt ook ons tot de hoogste hoogte. Over Gods vermogen denken we nooit te groot! 45
Page 44
Efeze 1:20 – opgewekt en opgestaan … hem opwekkend vanuit [de] doden … Het grote onderwerp in het Nieuwe Testament, is de opwekking van Christus uit de doden. Als een historisch en bewezen feit dat voorzegd was in de Schriften. En ook als het fundament voor onze toekomstverwachting. Christus Jezus is immers de Eersteling uit de doden en dat betekent dat de rest zal volgen. Zijn overwinning op de dood is de garantie dat de dood eens teniet gedaan zal worden. Dat Christus is opgewekt, is niet hetzelfde als dat hij is opgestaan. Hij werd opgewekt door God terwijl hijzelf opstond. In die volgorde. Zoals ook wij elke morgen worden gewekt uit de slaap – bijvoorbeeld door de wekker – maar vervolgens zelf opstaan uit ons bed. In het gewekt worden ben ikzelf passief. Het overkomt me. Maar het opstaan is een activiteit. Er is nog een verschil. Het (op)gewekt worden betreft de geest. Je wordt gewekt uit de toestand van de slaap. Of van de dood. Het is de geest die ontwaakt maar het lichaam staat op. God wekte Christus en maakte hem levend. Dat was geheel Gods werk. En daardoor kon Christus opstaan en het geopende graf eens voor altijd achter zich laten! 46 Efeze 1:20 – uit de doden … hem opwekkend vanuit [de] doden … De betekenis van de uitdrukking opgewekt of opgestaan “vanuit de doden” kan heel gemakkelijk worden misverstaan. Velen vatten het op als ‘opgestaan vanuit de dood’. Maar wist u dat dit zó nergens in de Schrift wordt gezegd? Het is op zichzelf wel waar, maar de Schrift benoemt het heel anders. En het verschil is aanzienlijk. De dood is een toestand waarin iemand zich bevindt. Het staat tegenover leven. Iemand die dood is, die leeft niet. Het is zwart-wit. Nooit is dood, in de Schrift, een andere vorm van leven. Nadat Jezus stierf, was hij dood. Tot aan de derde dag, want toen werd hij levend gemaakt. Maar naast dat in de Schrift sprake is van “dood” (Grieks: thanatos), spreekt ze ook over ‘de doden’ (Grieks: nekros). Bij ‘doden’ gaat het niet om een toestand, maar om de personen die in die toestand zijn. Eén dode, twee doden. En nu komt het: Christus stond op “vanuit de doden”. Dat betekent: Christus stond op terwijl alle andere doden in de graven achterbleven. Christus’ opwekking “uit de doden” bepaalt ons bij dit unieke feit: alle doden bleven dood … met uitzondering van die Ene, Jezus Christus. 47
Page 46
Efeze 1:20 – rechts gezeten … hem opwekkend vanuit [de] doden, en hem doen zitten rechts van Hem, te midden van de hemelsen … De verheerlijking van Christus begint bij zijn opwekking vanuit de doden. God wekte hem op in onvergankelijkheid. Nooit zal hij meer de dood smaken. Hij is de Eersteling, dat wil zeggen: zoals Christus werd levend gemaakt, zo zal heel de mensheid worden levend gemaakt. Ieder in zijn eigen rangorde. 1Kor.15:22 Na Christus’ opwekking, veertig dagen later, deed God Christus zitten, rechts van Hem. Rechts staat altijd voor voorrang en eer. Zoals links symbool staat voor achterstelling. Wat je links laat liggen, geef je geen aandacht. Ook in de politiek roepen de begrippen ‘rechts’ en ‘links’, deze gedachten op. Rechts verdedigt de belangen van hen die voorrang genieten. Links daarentegen bekommert zich om hen die achtergesteld zijn. Met Christus’ opwekking begon zijn verhoging. Verrezen uit de sfeer van de dood. Maar daarna ook “gezeten aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen”. Heb.8:1 Dáár is hij nu. Onttrokken aan het oog. Als de hogepriester achter het voorhangsel bij het gouden ‘verzoendeksel’. Op aarde is hij volkomen verborgen. En toch is hij “gekroond met eer en heerlijkheid”. Dat is Christus’ positie vandaag. En ook van allen die “in hem” zijn. 48 Efeze 1:21 – boven alle overheid en macht … boven alle overheid en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze aeon maar ook in de aanstaande. Al bijna tweeduizend jaar is er een mens in de hemel, geplaatst in de allerhoogste positie. Boven alle overheid, macht en heerschappij. Of dat nu op aarde of in de hemel is, in de zichtbare of in de onzichtbare wereld. Kol.1:18 je ook noemt, Jezus Christus heeft een “naam boven alle naam” ontvangen. Het bijzondere van deze toppositie is dat op aarde daar niets van te merken is. Het laatste wat de wereld van Jezus Christus gezien heeft is een graf. Dat hij vervolgens verhoogd is aan Gods rechterhand, was wel over Hem geprofeteerd. Ps.110 Een positie waarin hij zou wachten totdat God zijn vijanden zou stellen “tot een voetbank voor zijn voeten”. Dat is typerend voor de afgelopen tweeduizend jaar. Christus is verhoogd aan Gods rechterhand, maar alles wat hij is, en wat aan hem is toegekend, is verborgen. Deze situatie verandert binnenkort, namelijk op het moment dat deze aeon plaats gaat maken voor de komende aeon. Een totaal nieuwe fase voor deze wereld breekt dan aan. Want dan zal Christus’ heerschappij openbaar worden. Onmiskenbaar voor iedereen! Welke naam 49
Page 48
Efeze 1:22 – alles onder zijn voeten En Hij onderschikt alles onder zijn voeten … Als Paulus schrijft dat God alles onderschikt aan Christus’ voeten, dan verwijst hij naar Psalm 8. Dat is de psalm waar gevraagd wordt: “Wat is de sterveling, dat U hem gedenkt, en de Ben Adam, dat U hem opmerkt?” Het gaat in die psalm niet over Adam of over de mens in het algemeen, maar over “de Ben Adam”, dat wil zeggen: de Zoon van de mens. Hij zou eerst een korte tijd, qua positie, beneden de engelen gesteld worden, om daarna met eer en heerlijkheid te worden gekroond. De onderwerping van alles onder zijn voeten, neemt een aanvang in de komende aeon, niet eerder. Het is de kenmerkende glorie van de komende aeonen, dat Christus daarin zal heersen en dat alles onder zijn voeten zal worden geschikt. Deze aeonen worden heel vaak in de Schrift “de aeonen der aeonen” genoemd. In heerlijkheid overtreffen ze ver de wereldtijdperken die tot dusver zijn geweest. En het zal steeds grootser en heerlijker worden! De laatste vijand die Christus onder zijn voeten zal stellen is de dood. 1Kor.15:26 Dat betekent dat hij uiteindelijk allen die dan nog dood zijn, zal levend maken. Geen dood meer en God zal worden “alles in allen”! 50 Efeze 1:22 – gegeven aan de ekklesia En Hij onderschikt alles onder zijn voeten en Hij heeft hem gegeven als Hoofd boven alles, aan de ekklesia, die zijn lichaam is … Zojuist had Paulus naar voren gebracht hoe hoog God Christus heeft verheven boven alles. Dat is weliswaar verborgen in deze aeon, maar vanaf de komende aeon zal dat openbaar worden. Maar nu komt de eigenlijke klap op de vuurpijl … God heeft de mens Christus Jezus, “als Hoofd boven alles”, gegeven aan de ekklesia. In de Schrift betekent het begrip ‘de ekklesia’ letterlijk “de volksvergadering”. Het is de hoogste instantie van besluitvorming. Hand.19:39 De term heeft dus te maken met heerschappij. Dat past bij het onderwerp in dit vers: alles wordt aan Christus Jezus’ voeten ondergeschikt. Hij is Hoofd boven alles. En in die hoedanigheid wordt Christus Jezus gegeven aan de ekklesia. De ekklesia hoort niet bij “alles” dat onder zijn voeten gesteld wordt. Nee, want de ekklesia is zelf Christus’ lichaam en maakt dus deel uit van hem! De ekklesia is bestemd om, samen met Christus Jezus “als Hoofd boven alles”, heel de schepping te onderschikken. Alles, zowel in de hemel als op aarde. Ef.1:10 Geplaatst op de troon, dat is Gods bestemmingsplan voor de ekklesia! 51
Page 50
Efeze 1:23 – de ekklesia die Christus aanvult … Hij heeft hem gegeven als Hoofd boven alles, aan de ekklesia, die zijn lichaam is, de aanvulling van degene die alles in allen vervult. De ekklesia is het lichaam van Christus. Deze waarheid, die alleen in Paulus’ brieven naar voren wordt gebracht, drukt uit, hoezeer Christus en de ekklesia met elkaar verbonden zijn. Een nauwere eenheid dan tussen hoofd en lichaam bestaat er niet. Het is een onverbrekelijke eenheid. De verhouding is nog veel closer dan die tussen een bruidegom en een bruid, waarmee de verhouding tussen de Heer en Israël heel vaak wordt vergeleken. Maar de eenheid van Hoofd en lichaam is geen verbondsrelatie, het is een organische relatie. Paulus noemt de ekklesia als lichaam van Christus, zijn “aanvulling”. De gangbare vertalingen spreken meestal van “vervulling”. Het idee is dat de ekklesia Christus aanvult en hem compleet maakt. Een hoofd zonder lichaam is natuurlijk niet compleet. Vandaar dat het lichaam het hoofd aanvult. Zonder lichaam is het hoofd niets. Zo is Christus Jezus zonder de ekklesia incompleet. De waarheid van het lichaam van Christus, als aanvulling en compleet making van Christus Jezus, bepaalt ons bij de onvoorstelbaar hoge positie die God heeft weggelegd voor de ekklesia. Zijn positie is onze positie! 52 Efeze 1:23 – alles in allen … Hij heeft hem gegeven als Hoofd boven alles, aan de ekklesia, die zijn lichaam is, de aanvulling van degene die alles in allen vervult. Het perspectief is hier universeel! Christus is het Hoofd boven alles en wordt in die functie aangevuld door de ekklesia, die zijn lichaam is. Het onderwerp is “alles” waar Christus boven geplaatst is. Dat is heel de schepping, hemel en aarde. Gods plannen zijn alomvattend. Geen schepsel valt daar buiten. Ook al is er verschil in rangorde. En zijn sommigen geroepen om eerder ‘aan de beurt’ te komen, waar anderen pas later ‘aan de beurt’ zullen komen. Alles gaat God aan Christus’ voeten onderwerpen. Alsof dat nog niet voldoende is, wordt daar elders nog aan toegevoegd dat niets in de schepping daarvan is uitgezonderd. De Schrift wordt niet moe dit te benadrukken. God is pas tevreden wanneer ieder creatuur van Hem deelt in het reddingswerk van Zijn Zoon. Het is Christus’ taak om heel de schepping tot God terug te brengen. Pas wanneer die taak volbracht is, is Christus’ missie geslaagd. Als geen mensenkind meer ontbreekt omdat allen zullen zijn levend gemaakt, dan zal Christus een volmaakt Koninkrijk overdragen aan zijn God en Vader. Dan wordt God alles in allen! 1Kor.15:28 53
Page 54
Efeze 2:2 – de aeon van deze wereld … in welke jullie eens wandelden, naar de aeon van deze wereld … Geen begrip dat in de gangbare bijbelvertalingen zo is weggemoffeld en verdraaid, als de ‘aeonen’. De Schrift spreekt van “vóór de aeonen”, “de voorbije aeonen”, “de tegenwoordige aeon”, “de toekomende aeon” maar ook over “de komende aeonen”. En zoals de aeonen ooit begonnen, zo lezen we ook over “de voleinding der aeonen”. Een ‘aeon’ is beslist geen eeuwigheid zoals zo vaak is vertaald, het is een wereldtijdperk. In bovenstaand vers zien we dat “de aeon” die nu loopt, hoort bij “deze wereld” (kosmos). Anders gezegd: de huidige aeon en wereld lopen synchroon. Elders lezen we over “de toenmalige wereld” die is vergaan door water. Dat is de wereld van de voortijd, waaruit Noach met zeven anderen bewaard is gebleven. 2Pet.2:4 Het is fascinerend om te ontdekken wat de Schrift meldt over de aeonen. Die geweest zijn maar ook die nog gaan komen. De huidige aeon duurt inmiddels – gerekend vanaf de zondvloed – al zo’n 4500 jaar. Maar evenals “de toenmalige wereld” in Noachs dagen, komt er een einde aan “deze wereld”. God gaat ingrijpen. Deze boze aeon zal plaatsmaken voor de aeon van de Messias. Een nieuwe wereld! 58 Efeze 2:2 – hoe schoon is de lucht? … naar de overste van de autoriteit van de lucht, van de geest die nu inwerkende is in de zonen van de ongezeglijkheid … In deze wereld is een geest actief inwerkend onder de mensen die maakt dat men zich niet laat gezeggen door Gods Woord. Dat is de standaardinstelling in deze aeon. Achter de schermen is er iemand die dat beheerst. In 2 Korinthe 4:4 noemt Paulus hem “de god van deze aeon”. Nog weer elders heet hij “satan” (= tegenstander) en diabolos (letterlijk: dooréén-werper > duivel) en “de oude slang”. Vanouds en ‘beroepsmatig’ houdt hij zich bezig met Gods Woord en vanuit dat oogpunt is hij dus een theoloog. Hij manipuleert Gods Woord met de bedoeling dit te ondermijnen en twijfel daarover te zaaien. Het is opmerkelijk hoe Paulus hem hier aanduidt. “De overste van de autoriteit” wijst erop dat hij aan de top van een hiërarchie staat. Hij delegeert zijn macht. Dat het “de autoriteit van de lucht” is, laat zien waar zijn invloedssfeer zich bevindt. Het is de atmosfeer waarin we allemaal ademen. Waarin trouwens ook de moderne media actief zijn. De wereld is zich niet bewust van deze continue beïnvloeding. Voor hen geen vuiltje aan de lucht. Maar gelovigen weten beter. 59
Page 56
Efeze 2:3 – ook wij allen … de zonen van de ongezeglijkheid, onder wie wij allen ook eens verkeerden, in de begeerten van ons vlees, doende de wilsbeschikkingen van het vlees en de bedenkselen, en wij waren van nature kinderen van boosheid, zoals ook de overigen. Maar God … Paulus’ punt moet duidelijk zijn: als gelovigen zijn we niet beter dan de rest van de wereld. Van huis uit (van nature) hebben we allen dezelfde oorsprong. We zijn allemaal ‘van dezelfde lap gescheurd’. Niemand heeft ook maar enige reden zich verheven te voelen boven anderen. Wandelen in overeenstemming met “de begeerten van het vlees” is karakteristiek voor een wereld die niet rekent met God. De consequentie is: gedicteerd worden door de impulsen en verlangens van het vlees. “Het vlees”, dat is de mens in zijn lichamelijk bestaan. Waarbij we moeten aantekenen dat niet de begeerten of de verlangens of ‘het vlees’ op zichzelf verkeerd zijn. Het kwalijke is wanneer een mens daardoor wordt geregeerd. De mens onderscheidt zich juist van het dier dat hij meer is dan een optelsom van instincten, driften en agressie (“kinderen van boosheid”). In donkere kleuren schildert Paulus treffend de wereld waarin we verkeren. Tamelijk hopeloos, tenzij … God ingrijpt! 60 Efeze 2:4 – rijk in ontferming Maar God, rijk zijnde in ontferming, vanwege Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefheeft … In de voorgaande verzen had Paulus in donkere kleuren de hopeloze toestand van de mensheid geschilderd. Onwetend, ongezeglijk, beheerst door driften, begeerten en boosheid. En toch, zonder deze donkere achtergrond zou nooit de rijkdom van Gods ontferming hebben kunnen schitteren. Hij ontfermt Zich over een armzalige wereld. Hij heeft haar Zelf geschapen! Het is onmogelijk voor Hem om “de werken van Zijn handen” te laten varen. Dat is Gods liefde. Onvoorwaardelijk. Geen zondaar of vijand zo groot, of Zijn liefde overtreft het. Altijd. Gods liefde is zó groot en Zijn ontferming zó rijk, dat geen mensenkind daarvan is uitgesloten. God wil dat alle mensen worden gered 1Tim.2:4 en Hij is ook daadwerkelijk de Redder van alle mensen. 1Tim.4:10 Want ‘wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet’. Gods grote liefde is een vast gegeven. Het is als een onfeilbaar kompas dat altijd richting geeft. Elk schepsel mag ervan verzekerd zijn. En wanneer God in een crisis (= oordeel) brengt, dan staat dat niet tegenover Zijn liefde, maar het vloeit daar juist uit voort. Want God zet recht en brengt ook weer terecht. Iedereen! 61
Page 58
Efeze 2:5 – doden en toch levend … Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefheeft, ook ons, doden zijnde voor de misstappen, maakte Hij levend, samen met de Christus (in genade zijn jullie geredden) … Eigenaardig: eerst schrijft Paulus over Gods “grote liefde waarmee Hij ons liefheeft” om vervolgens dit toe te spitsen op “ook ons, doden zijnde voor de misstappen”. De eerste ‘ons’ zijn alle mensen waar Gods liefde naar uitgaat. De tweede ‘ons’, dat zijn de gelovigen die nu reeds tot de “geredden” behoren. De “geredden” worden op twee manieren beschreven. Enerzijds als “doden” en anderzijds als levend gemaakt. Dat lijkt tegenstrijdig, totdat we begrijpen dat gelovigen zijn één gemaakt met Christus. Hij stierf en wij stierven met hem. Zo rekent God. Ten opzichte van de misstappen zijn we gestorven. Dat is voorbij, daar hebben we niets meer mee van doen. God ziet ons als één met Christus en daarmee ook delend in zijn volmaaktheid. Dat is niet gebaseerd op ons gevoel of op onze ervaring, maar op het feit dat God ons zo ziet en rekent. Omdat we één zijn met Christus, zijn wij dus ook verbonden in zijn levendmaking. De misstappen en de dood liggen achter ons en een nieuw, onvergankelijk leven ligt vóór ons! 62 Efeze 2:6 – duizelingwekkende hoogte! … (in genade zijn jullie geredden), en Hij wekte ons samen op en deed ons samen zitten, te midden van de hemelsen, in Christus Jezus. Eerst dood en vervolgens opgewekt tot nieuw leven. Dat is wat gelovigen, één gemaakt met Christus, ten deel valt. Want zijn lot is ons lot. Maar daar blijft het niet bij. Want Christus is niet alleen opgewekt uit de doden, maar ook gezet aan Gods rechterhand, “te midden van de hemelsen”. Hemelse plaatsen, hemelse sferen en miljoenen hemelse wezens. Verheven tot duizelingwekkende hoogten. Kijk omhoog, zie de ontelbare sterren en bedenk dan: dáár is mijn Heer. Hij werd opgewekt en hij is nu boven alles verheven! Maar nu komt de geweldige waarheid van de Efeze-brief: Christus is gezeten “te midden van de hemelsen” samen met ons! Zoals mijn hoofd niet ergens kan zijn, zonder mijn lichaam, zo kan Christus niet los gezien worden van “de ekklesia”, zijn gemeente. Ze vormen een eenheid als Hoofd en lichaam. Dus toen David profeteerde dat Christus tot Gods rechterhand zou worden verhoogd, Ps.110:1 dan is dat inclusief “de ekklesia”. Dat mocht Paulus openbaar maken! Vanuit de diepste diepte worden we opgetild naar de hoogste hoogte! Inderdaad: “in genade”. Om niet. 63
Page 60
Efeze 2:7 – de komende aeonen … en deed ons samen zitten, te midden van de hemelsen, in Christus Jezus, om te betonen in de komende aeonen, de overtreffende rijkdom van Zijn genade, in goedgunstigheid over ons in Christus Jezus. Met Christus gezeten, aan Gods rechterhand, te midden van de hemelsen. Dat is de positie van de gelovigen in Christus Jezus. Dat is onze status, plaats en bestemming. Met een uitdrukkelijk doel. Om in de komende aeonen als demonstratiemodel te worden ingezet. “Om te betonen”, staat hier. “De komende aeonen”, dat zijn de wereldtijdperken die zullen volgen op de “tegenwoordige boze aeon”. Eerst in “de toekomende aeon”, Ef.1:21 waarin satan gebonden zal zijn. Op.20 dat verwijst naar “de duizend jaren” Vervolgens in de aeon daarna, die de voorgaande aeon nog weer zal overtreffen; “de aeon der aeonen”. Ef.3:21 Jeruzalem vanuit de hemel zal neerdalen. Op.21 In de komende aeonen zal Christus Jezus heersen. Vanuit de hoogste plaats, “te midden van de hemelsen”. Samen met allen die “in Christus Jezus” zijn. Zijn lichaam, de ekklesia. Een ‘volk’ dat geen enkele aanspraak kon maken, is door God daar neergezet. Dat is Gods prestatie! En daarmee betoont Hij “de overtreffende rijkdom van Zijn genade … over ons”. Alsjeblieft! Het is de aeon waarin een nieuw 64 Efeze 2:8 – in genade, dóór geloof Want in genade zijn jullie geredden, door geloof en dat niet vanuit jullie zelf: Gods naderingsgeschenk is het … Paulus beschrijft in dit vers de positie van degenen die gered zijn. Het is door geloof. Het voorzetsel ‘door’ geeft aan dat geloof het middel is, of het kanaal waardóór wij geredden zijn. Waarbij geloof vertrouwen is op God en het beamen van wat Hij zegt. Dat maakt ons tot geredden. Niet werken of presteren telt voor God, maar vertrouwen op Hem. Dat rekent Hij tot rechtvaardigheid. Geloof is dus het middel waardoor een mens wordt gered. Maar let ook eens op, waar de bovenstaande zin mee begint: “in genade zijn jullie geredden”. In het Grieks ontbreekt het voorzetsel, maar omdat genade in de zogenaamde ‘derde naamval’ staat, beantwoordt het de vraag: waar de redding plaatsvindt. Het antwoord is: in genade. Of eventueel: op genade. Genade is het terrein waar de redding plaatsvindt. Niet geloof is de grond waarop we worden gered. De grond waarop we worden gered is genade. Genade is ook de sfeer waarin dit plaatsvindt. Onvoorwaardelijk. En God doet dat door geloof. En dat schenkt Hij. “… niet vanuit jullie zelf (…) niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen.” 65
Page 62
Efeze 2:8,9 – opdat niemand roeme Want in genade zijn jullie geredden, door geloof en dat niet vanuit jullie zelf: Gods naderingsgeschenk is het, niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen. De woorden “en dat niet vanuit jullie zelf” verwijzen terug naar heel het voorgaande in de zin. In het Nederlands kun je dat weliswaar niet zien maar in het Grieks, waarin Paulus dit optekende, wel degelijk. Gered-zijn en geloof vormen een totaalpakket: het is alles genade en niets uit onszelf. Dat álles genade is, inclusief geloven, is wezenlijk. 1Kor. 4:7 Want zou er ook maar iets van onszelf zijn, dan hadden we reden om onszelf te roemen. Al was het maar onze verstandige keuze om God te geloven. Vergeet het maar gerust. Geloof is, evenals redding, Gods prestatie. Want Hij opent oren, ogen en harten. Hij overtuigt. Dat is Zijn verdienste. Niemand heeft zichzelf gemaakt. Het is God, Die ons heeft bedacht en Die ons formeert. Hij is het, Die alles geeft op Zijn tijd en dus krijgt Hij ook alle eer. En als Hij bij machte is mij te doen geloven, dan kan Hij dat aan iedereen geven. Sterker nog: elk schepsel zal tot hartelijke erkenning komen van Hem, Fil.2:11 en zich in Hem alleen beroemen! 66 Efeze 2:10 – wandelen in goede werken Want wij zijn maaksel van Hem, die geschapen worden in Christus Jezus [met het oog] op goede werken, die de God van tevoren gereed maakt, opdat we daarin zouden wandelen. Dit statement van Paulus sluit naadloos aan op de voorgaande verzen. Het is genade waarin een mens gered wordt. Ef.2:8 Door geloof. En evenals redding is dat een gave van God. “Niet uit werken opdat niemand zou roemen.” Ef.2:9 Ziedaar het kloppend hart van het Goede Bericht! Alles wat we hebben en zijn, is een prestatie van God. Niemand heeft immers zichzelf gemaakt. Hij redt, Hij overtuigt en Hij opent ogen, oren en harten. Dat is Zijn werk en dus ook Zijn verdienste. En daarmee ook Zijn eer. Wij zijn maaksel van Hem. Poiema staat er in het Grieks, waar ons woord ‘poëzie’ van afgeleid is. Een creatie en meesterwerk van de Schepper! God kiest mensen uit die Hij wil gebruiken als Zijn gereedschap, om Zijn werk te doen. Als een hamer in de hand van de timmerman. Of als een piano die wordt bespeeld door de muzikant. Of als een pen in de hand van een vaardig schrijver. God is het, Die tevoren de goede werken gereed maakt. En wij mogen daarin wandelen! 67
Page 64
Efeze 2:11,12 – voorhuid genoemd Daarom herinner je, jullie, eens de natiën in vlees, die ‘voorhuid’ genoemd wordt door de zogenaamde ‘besnijdenis’ (in vlees met mensenhanden), dat jullie in die periode (…) gasten waren van de verbonden van de belofte … Vanaf dit vers gaat Paulus spreken over “jullie”, waarmee hij uitdrukkelijk doelt op gelovigen uit de natiën. Door Israëlieten werden zij minachtend ‘de voorhuid’ genoemd, dat wil zeggen: onbesnedenen. Dat was een puur vleselijk (lichamelijk) onderscheid. Dit onderscheid tussen Israël en de natiën speelt ook in het Nieuwe Testament nog een grote rol. Zo was Jezus in zijn bediening op aarde “slechts gezonden tot het huis van Israël”. Mat.15:24 Mensen uit de natiën vergeleek hij met “hondjes” (letterlijke vertaling). En daar was zijn Woord (brood) niet voor bestemd. Ook in het boek Handelingen zien we dat de apostelen zich aanvankelijk uitsluitend tot Israël hebben gericht. Want eerst moest Israël tot geloof komen waarna de Messias zou terugkeren. Hand.3:19-21 Dat was nummer één op het programma. Pas wanneer duidelijk wordt dat Israël het Evangelie verwerpt, gaat de deur naar de natiën open. Maar ook dan nog werden de onbesnedenen als gasten beschouwd. “Vergeet dat niet”, schrijft Paulus vanuit de gevangenis. Juist om te kunnen begrijpen hoe gewéldig het geheim is dat hij nu uitvoerig bekend mocht maken. 68 Efeze 2:11 – de zogenaamde ‘besnijdenis’ … de natiën in vlees, die ‘voorhuid’ genoemd wordt door de zogenaamde ‘besnijdenis’ (in vlees met mensenhanden) … Paulus spreekt hier over “de zogenaamde besnijdenis” en doelt daarbij op het ritueel dat met mensenhanden aan het vlees plaatsvindt. Wij zouden wellicht denken dat dit de echte besnijdenis is, maar voor Paulus is dat dus niet zo. Het zichtbare ritueel is “de zogenaamde besnijdenis” terwijl de ware besnijdenis die “van het hart is”. Rom.2:29 Het ritueel is alleen maar uiterlijk en werk van mensenhanden. De ware besnijdenis daarentegen is innerlijk en Gods werk. Het uiterlijke ritueel is slechts de uitbeelding daarvan. In Deuteronomium 30:6 voorzegt God bij monde van Mozes dat Hij – wanneer Hij het volk Israël zal terug verzamelen naar het land – tevens het hart van het volk zal besnijden. Hij zal de bedekking die op hun hart ligt, wegnemen, zoals bij het ritueel van de besnijdenis de voorhuid wordt weggenomen. Er ligt tot op vandaag een bedekking op Israëls hart, zodat men niet in staat is de boeken van het oude verbond te begrijpen. 2Kor.3:14-16 Wanneer God de voorhuid van hun hart wegneemt, dan ont-dekt men de opgewekte Christus. Uitgebeeld in de vrucht van de eik als embleem van glanzend, nieuw leven en vruchtbaarheid! 69
Page 66
Efeze 2:11,12 – naar het vlees buitenstaanders Daarom herinner je, jullie, eens de natiën in vlees (…) dat jullie in die periode zonder Christus waren, vervreemd van het burgerrecht van Israël en gasten van de verbonden van de belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. In deze verzen laat Paulus de gelovigen uit de natiën terugblikken op de periode dat ze “naar het vlees” verstoken waren van alle geestelijke voorrechten. Paulus doelt op de tijd dat zij door ‘de besnijdenis’ (Israël) werden beschouwd als buitenstaanders. Al kwamen ze op bezoek in Jeruzalem, dan was het hen ten strengste verboden om het eigenlijke tempelterrein te betreden. De natiën waren slechts gasten en vreemdelingen die “naar het vlees” geen aanspraak konden maken op de Christus, de verbonden van de belofte, de hoop en het naderen tot God. We lezen in Handelingen 21 dat Paulus een onbesneden Griek, ene Trofimus, had meegenomen naar Jeruzalem. De Joden meenden ten onrechte dat deze door Paulus in de tempel was binnengebracht. Dit werd de aanleiding tot Paulus’ gevangenschap. Naar het vlees stond deze Trofimus buiten. Maar geestelijk was hij tot in de tegenwoordigheid van de Vader genaderd, Ef.2:18 intiemer dan ooit de hogepriester in het heiligdom. Jood of niet, het maakt geen enkel verschil! 70 Efeze 2:12 – vervreemd van Israël … dat jullie in die periode zonder Christus waren, vervreemd van het burgerrecht van Israël … Dat door Israëls afwijzing van het Evangelie, de boodschap terecht is gekomen bij de natiën is een bekend thema in Paulus’ brieven. Paulus was zelf het wandelend bewijs daarvan. Nadat Jeruzalem het Evangelie officieel had afgewezen (in de steniging van Stefanus) werd Paulus geroepen om naar de natiën te gaan. Veel minder bekend is dat door Jeruzalems afwijzing de boodschap van redding ook terecht kwam bij hen “die vervreemd waren van Israëls burgerrecht”. In die uitdrukking klinkt door dat men ooit wel bij Israël hoorde. We kunnen denken aan geassimileerde Joden, dat wil zeggen: Joden die door vermenging bastaarden werden. Maar we kunnen ook denken aan de velen van ‘de tien stammen’ (Efraïm) die ooit gedeporteerd waren naar Assyrië en voor het merendeel onder de natiën hun identiteit kwijt raakten. Wanneer in onze dagen het Evangelie gezonden wordt naar de natiën, dan komt het daarmee dus ook terecht bij allen die, om welke reden ook, vervreemd zijn van Israël. Vanwege hun bijzondere komaf, zijn zij het diepst van allen gezakt. Het is daarom een demonstratie van genade dat God juist hen opzoekt. Niet dankzij, maar ondanks hun afkomst! 71
Page 68
Efeze 2:12 – zonder God in de wereld … en zonder God in de wereld … In het Grieks gebruikt Paulus hier een woord (atheos) waar ons begrip ‘atheïst’ vanaf geleid is. In Romeinen 1 lezen we dat elk mens met verstand weet dat God er is. Want het ontwerp, dat we in ieder facet van de natuur tegenkomen, verraadt een Ontwerper. Zoals een piano, een computer of een muziekstuk een meesterlijk brein veronderstellen. Het is ronduit bizar te moeten aannemen dat dit ‘vanzelf zou kunnen ontstaan’. Slechts vooroordeel en (academische!) indoctrinatie kan mensen zover brengen. Maar de mensen “zonder God”, waar Paulus in zijn dagen op doelde, waren geen atheïsten. Die bestonden toen niet. Nee, de mensen “zonder God” waren doorgaans juist zeer religieus. Men diende vele goden, maar juist daarom was men “zonder God in de wereld”. Want er is of één God of géén God. Zou er meer dan één God zijn (één, twee, drie… of duizend), dan betekent dit dat iedere god zijn macht moet delen met andere godheden. Wat de één besluit, zou de ander weer ongedaan kunnen maken. Meerdere goden zijn per definitie beperkt in hun vermogen en dus niet werkelijk God. Slechts één God kan absoluut zijn. Die alles beschikt en Die nooit mistast! 72 Efeze 2:13 – “in Christus Jezus” Maar nu, in Christus Jezus, zijn jullie, die eens ver weg waren, dichtbij gekomen in het bloed van de Christus. In enkele schetsen had Paulus de situatie geschilderd van de natiën, bezien vanuit de exclusieve voorrechten die aan Israël waren toebedeeld. Maar dat was inmiddels verleden tijd. De positie “ver weg” was veranderd in “dichtbij”. Niet doordat zij zich als proselieten bij Israël hadden gevoegd door besnijdenis of een ander ritueel. Nee, door geloof in het Goede Bericht zoals Paulus dit verkondigde onder de natiën. De gelovigen uit de natiën waren ook niet in Israël ingelijfd maar “in Christus Jezus”. Eén lichaam met hem! Ze maakten nu deel uit van “de Christus”. De Christus waar het volk Israël naar uitkeek. Maar die ook door het volk officieel was afgewezen en gekruisigd. “Het bloed van de Christus” spreekt daarvan. Maar de Christus is opgewekt uit de doden en verheerlijkt. En nú worden gelovigen uit de natiën in hem, “in Christus Jezus”, ingelijfd! Het contrast kan niet groter. Israël als volk vergoot het bloed van Christus en nu worden mensen uit de natiën, “die eens ver weg waren”, vereenzelvigd met Christus Jezus, de verhoogde aan Gods rechterhand! 73
Page 70
Efeze 2:13 – het bloed van Christus Maar nu, in Christus Jezus, zijn jullie, die eens ver weg waren, dichtbij gekomen in het bloed van de Christus. Het bloed van Christus verwijst naar “het bloed van het kruis”. Kol.1:20 Naar hoe hij werd geslacht en doodbloedde. Maar waar men doorgaans denkt dat de betekenis van het bloed van Christus eindigt, daar begint het volgens de Schrift juist. Bloed speelde een grote rol in de offerdienst. Een lam of een bokje werd geslacht, maar altijd met het oog op de functie na de slachting. Na de slachting werd het dier geofferd. De slachting spreekt uiteraard van het kruis. Het offer daarentegen dat daarna opsteeg, spreekt van de opgewekte Christus. ‘Bloed’ in de Schrift verwijst naar het slachtoffer, dat wil zeggen: naar de gestorven en (wat meer is!) de opgewekte Christus. Het bijzondere van het lammetje dat geslacht is, is dat het staat. Op.5:6 Hij is namelijk opgestaan! Het bloed van Christus spreekt niet van een dode, nee, het spreekt van Hem die uit de dood is opgestaan! Het is “in het bloed van de Christus” dat wij, die eens ver weg waren, dichtbij zijn gekomen. Zeker, daarvoor moest hij eerst sterven. Maar niet een dode maar de levende Christus brengt ons nabij God! 74 Efeze 2:14 – hij is onze vrede Want hij is onze vrede, die de beiden één maakt en de tussenmuur van de afscheiding afbreekt … In het voorgaande beschreef Paulus de grote religieuze kloof tussen jood en heiden (dat wil zeggen: de natiën); tussen ‘de besnijdenis’ en ‘de voorhuid’. Deze scheiding wordt gesymboliseerd in de “tussenmuur van de scheiding”, de zogenaamde soreq. Wie naar Jeruzalem ging om de tempel te bezoeken stuitte als vanzelf op deze muur. Binnen deze muur bevond zich het deel van de tempel dat uitsluitend mocht worden betreden door hen die uit ‘de besnijdenis’ waren. De natiën stonden daar letterlijk en figuurlijk buiten. Op straffe van de dood zelfs. Zo waren de bepalingen in Gods woonplaats “in het vlees”. Ef.2:11 Maar “in de geest” Ef.2:22 is van deze “tussenmuur van scheiding” totaal geen sprake meer. Afkomst speelt geen rol. Gewijde plaatsen en rituelen evenmin. Wat “in het vlees” scheiding maakt en ook een voortdurende bron van conflicten is, dat speelt in ‘het lichaam’ (dat wil zeggen: de ekklesia; Efeze 1:22) van de opgewekte en verheerlijkte Christus geen enkele rol. Een jood in deze ekklesia is niet méér en een ‘heiden’ is niet minder. Want “hij is onze vrede”. Christus Jezus brengt eenheid op het hoogste niveau tot stand. Op hemels niveau! 75
Page 72
Efeze 2:14,15 – de vijandschap in zijn vlees … die de beiden één maakt en de tussenmuur van de afscheiding afbreekt, de vijandschap in zijn vlees, de wet van de voorschriften … De gangbare vertalingen maken het ons hier niet altijd even gemakkelijk. Dat is niet helemaal onbegrijpelijk want Paulus bedient zich van nogal lange zinnen. Om te verstaan wat hij schrijft, moeten we daarom vooral aandachtig lezen. Woord voor woord en zinsdeel voor zinsdeel. Paulus verwijst naar de beroemde muur rond de tempel waarbinnen alleen Joden mochten komen, de “tussenmuur van de afscheiding”. Die muur was een embleem van verdeeldheid. De afbakening tussen jood en heiden werd geregeld door “de wet van de voorschriften”. Toen Jezus op aarde rondwandelde was hij uitsluitend gezonden tot het huis van Israël. Mat.15:24 En wanneer hij als jood de tempel binnenging, liet hij daarmee de natiën buitenstaan. De onderlinge vijandschap tussen jood en heiden zien we dus ook “in zijn vlees” uitgedrukt. Wij uit de natiën, zijn ook niet met de Jezus van vóór het kruis in aanraking gekomen. Dat zou niet eens hebben gekund. Wij kennen Christus niet naar het vlees, 2Kor.5:16 maar als de opgewekte en verheerlijkte. Als Christus Jezus zoals hij zich aan Paulus heeft geopenbaard. In oogverblindende hemelse glorie! 76 Efeze 2:15 – de wet van de voorschriften … de wet van de voorschriften, in officiële besluiten bestaande, buiten werking stelt, om de twee, in zichzelf, tot één nieuwe mens te scheppen … “De wet van de voorschriften” die de jood afbakende van de heiden, is buiten werking gesteld. Leest u dat goed? In de ene “nieuwe mens” speelt deze wet geen enkele rol. Ongeacht of dat nu sabbat betreft, hoogtijden, voedselvoorschriften, besnijdenis of welk voorschrift ook. Kol.2:16 van Christus (!) zijn dat totaal geen items. Het meest kenmerkende van de nieuwe mens waarin “de twee” (jood en heiden) één zijn geworden, is dat de tussenmuur is weggebroken. Alles waarin de jood zich onderscheidde van de natiën, is in de “nieuwe mens” verdwenen. Daar wordt niet de wet, die richtinggevend was voor Israël, voorgelezen. Daar neemt men elkaar evenmin de maat over de sabbat. Daar speelt het besnijdenis-ritueel geen rol. Of iets wat voor deze zaken in de plaats zou zijn gekomen (doop, zondag, enzovoort). De nieuwe formatie die God heeft gecreëerd is geen religieuze gemeenschap. Religies onderscheiden zich door speciale dagen, hoogtijden en rituelen. Maar in de “nieuwe mens” is dat niet aan de orde. Daar heerst geen wet, maar genade. Vreugde om niet! Binnen het lichaam 77
Page 74
Efeze 2:15 – officiële besluiten … de wet van de voorschriften, in officiële besluiten bestaande, buiten werking stelt … In de nieuwe mens die God heeft geschapen speelt “de wet van de voorschriften” geen rol meer. Ook geen afgebakende plaats meer voor de jood. Vandaar dat “de twee” – jood en heiden – één zijn geworden. Paulus schrijft hier over “de wet van de geboden” die “in officiële besluiten” bestaat. Over welke besluiten heeft hij het? In het Grieks wordt hier hetzelfde woord (dogma) gebruikt als voor de ‘besluiten’ die waren genomen tijdens de apostelvergadering in Jeruzalem. Hand.16:4 Tijdens die vergadering was besloten dat de natiën vrijgesteld zijn van “de wet van de voorschriften”. Maar tegelijkertijd bleef daarmee “de wet van de voorschriften” voor Israël gehandhaafd. Hand.21:21-25 Gedurende het boek Handelingen had Israël een bijzondere en vooraanstaande rol. Als het volk tot bekering zou komen, zou de Messias in die generatie terugkeren en zijn Koninkrijk op aarde vestigen. Hand.3:19-21 Maar Israël kwam niet tot bekering en in Handelingen 28 wordt medegedeeld dat dit ook niet meer kon. Sindsdien is Israëls bijzondere plaats (voorlopig) voorbij. En nu, vanuit de gevangenis, belicht Paulus deze nieuwe situatie. Geen muur meer tussen jood en heiden. Afkomst doet niet ter zake. Er is eenheid in Christus! 78 Efeze 2:15,16 – vrede en verzoening … om de twee, in zichzelf, tot één nieuwe mens te scheppen, terwijl hij vrede maakt, en de beiden wederzijds te verzoenen in één lichaam met God, door het kruis, de vijandschap daarin dodend. De twee worden één. Dat is het grote onderwerp in deze passage. Dat is ook wat verzoenen betekent: vrede maken. Het is het opheffen van vijandschap en vervreemding. Kol.2:21 Die vijandschap is gericht naar twee kanten. Verticaal, naar God toe. Ef.2:12 heiden onderling. Ef.2:11 ook de verzoening werkt naar twee kanten. In het kruis komen de verticale en de horizontale lijn bijeen. Het kruis is het embleem van Israëls verwerping van de Messias. Door die verwerping is de boodschap van “de verzoening der wereld” Rom.11:15 via Paulus bij de natiën terecht gekomen. Israël als volk, is tijdelijk op een zijspoor gezet en sindsdien is er sprake van een nieuwe formatie: het ene lichaam van Christus, de ekklesia. Zonder onderscheid in afkomst. Maar het kruis bewijst bovenal via welke weg God vrede maakt. De wereld nagelde Gods Zoon aan het kruis, maar God wekte hem op ten derde dage, om aan diezelfde wereld het Leven te geven. Tegen zulke liefde is geen vijandschap opgewassen! En horizontaal, de vijandschap tussen jood en Vandaar ook “wederzijds verzoenen”: 79
Page 76
Efeze 2:17 – Christus evangeliseert En komende, evangeliseert Hij vrede aan jullie die ver weg zijn en vrede aan die nabij zijn … Velen verstaan dit vers zo, dat Jezus bij zijn komst op aarde vrede evangeliseerde aan de natiën en aan Israël. Maar hoe is dat te rijmen met het gegeven dat Jezus naar eigen zeggen slechts gezonden was tot de verloren schapen van het huis Israëls? Mat.15:24 Zeker, hij had daarbij ook oog voor de Israëlieten in het buitenland. De schapen “die niet van deze stal zijn”. Joh.10:16; Eze.34:12 In Galaten 1:16 lezen we van Paulus dat God hem had afgezonderd om Zijn Zoon in hem te onthullen, opdat hij hem zou evangeliseren te midden van de natiën. God onthulde Zijn Zoon … in Paulus! In Paulus evangeliseerde Christus onder de natiën. Alles wat Christus vandaag te melden heeft onder de natiën heeft hij via Paulus bekend gemaakt. Paulus werd geroepen om Christus’ woordvoerder te zijn onder de natiën. Toen Israëls ‘nee’ tegen de Messias steeds harder klonk, werd Saulus geroepen op de weg naar Damascus. Saulus werd Paulus. Vanuit de hemel werd Paulus ge-update. En in het Goede Bericht van vrede, dat hij – veraf en dichtbij – wereldkundig mocht maken, werd Christus’ eigen stem vernomen! 80 Efeze 2:18 – toegang tot de Vader … want door hem hebben wij de toegang, beiden, in één geest, tot de Vader. Eerst was er sprake van een tempel, waar de natiën door een tussenmuur slechts buitenstaanders waren. Ef.2:14 toegang voor zowel de jood als de heiden. Niet omdat de natiën nu dezelfde rechten hebben gekregen als Israël in de tempel. Het betekent oneindig veel meer! Voor beiden. Ook Israël had maar zeer beperkte toegang in het heiligdom. In “het heilige” mochten slechts priesters komen en alleen de hogepriester mocht één keer per jaar in “het heilige der heiligen” naderen tot God. Nu daarentegen, hebben beiden, jood en heiden, toegang tot de Vader. Niet om ‘op audiëntie te komen’, maar om non-stop bij God te vertoeven in dezelfde verhouding als waarin de Heer Jezus Christus tot Hem staat. Ef.1:3 In deze sfeer bestaan geen fysieke belemmeringen. Er is geen muur die scheiding maakt of een gordijn dat hindert. Er behoeft ook geen pelgrimsreis naar Jeruzalem voor ondernomen te worden. Want “in één geest” hebben we de toegang. Het is een geestelijke eenheid. Tussen jood en heiden, die samen “één lichaam” vormen Ef.2:16 en delen in de positie van het Hoofd. Dichter bij God kun je nooit komen! Nu is er vrije 81
Page 78
Efeze 2:19 – medeburgers en huisgenoten Dus dan zijn jullie geen gasten en bijwoners meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God … De natiën waren ooit buitenstaanders. Kwamen ze in de stad Jeruzalem, dan was daar de tussenmuur die hen zorgvuldig op afstand hield van het heiligdom. Paulus’ gevangenschap (van waaruit hij nu schrijft; Efeze 3:1) was begonnen met de beschuldiging dat hij een heiden de tempel zou hebben binnengebracht. Die aanklacht was vals, maar “in de geest” was dat precies wat Paulus onderwees. De natiën zijn niet langer slechts gasten, maar huisgenoten. Geen bijwoners meer maar medeburgers! “Medeburgers van de heiligen” betekent niet dat de natiën nu zijn ingelijfd bij Israël. Nee, er is sprake van een nieuwe formatie, een “nieuwe mens”. Ef.2:15 Gelovigen uit de natiën en gelovigen uit Israël zijn beiden in Christus ingelijfd. Letterlijk: in het lijf, dat wil zeggen: in het lichaam van Christus geplaatst. Want dat is de ekklesia: het lichaam van Christus. In het begrip ‘medeburgers’ ligt besloten: samen burgers van één stad (polis). Bij ‘huisgenoten’ is de sfeer nog veel intiemer: samenleven in één huis. Het huis van God zonder bordjes ‘verboden toegang’; de plaats waar God als Vader woont en toegankelijk is voor allen die daar thuis zijn. 82 Efeze 2:20 – het fundament van de apostelen en profeten … gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten … De ekklesia wordt in deze verzen vergeleken met een huis. In de dubbele zin van het woord. In vers 19 als aanduiding van de huisbewoners (zoals in de zin “ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen”). En in vers 20 is het huis het gebouw waarin men woont. In beide gevallen is de ekklesia een tempel, het huis namelijk waar God Zelf woont. Het fundament van het bouwwerk waarvan Paulus spreekt, is gelegd door “de apostelen en profeten”. Uiteraard niet de profeten van het ‘Oude Testament’, want in dat geval zouden zij als eerste zijn genoemd (zie ook Efeze 3:5). De ekklesia is begonnen met “de apostelen” (zie ook 1 Korinthe 12:28: “ten eerste apostelen”). Het woord ‘apostelen’ betekent ‘afgevaardigden’ en het verwijst naar de mannen die door de opgewekte Christus werden afgevaardigd. 1Kor.9:1; 15:7 Naast ‘afgevaardigden’ zijn de fundament-leggers ook ‘profeten’; mensen die rechtstreeks woorden van God mochten doorgeven. Zij allen droegen zorg voor de solide basis van de ekklesia. Hoogstpersoonlijk door Christus zelf afgevaardigd. Paulus was de laatste van hen. 1Kor.15:8; 9:1 In de eerste generatie werd het fundament gelegd. Eenmalig. Het Woord is gesproken en zwart-op-wit aan volgende generaties doorgegeven. Daarop kunnen we bouwen! 83
Page 80
Efeze 2:20 – de uiterste hoeksteen … gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarbij de uiterste hoeksteen Christus Jezus zelf is … Bij “uiterste hoeksteen” wordt vaak gedacht aan de sluitsteen. De top van het bouwwerk, op de gevel. De bekroning dus. Maar vermoedelijk denkt Paulus bij het woord ‘hoeksteen’ aan de basis, waarop het bouwwerk is gefundeerd. Dat was ook het onderwerp eerder in de zin. Paulus refereert aan meerdere plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel. Zoals aan Psalm 118:22: “De steen die de bouwlieden verworpen hebben, is tot een hoeksteen geworden. Van JAHWEH is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen!” Israëls leidslieden mogen dan hun Messias hebben verworpen, God heeft hem niettemin gemaakt tot hoeksteen. De eerste steen van een ander, geestelijk bouwwerk: de ekklesia in onze dagen. Dat had Israël niet voorzien en vandaar ook de woorden: “… het is wonderlijk in onze ogen!” Naast Psalm 118, zinspeelt Paulus ook op de profetie in Jesaja 28:16. Daar verklaart God: “… zie Ik fundeer in Sion een steen, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen …”. In Jeruzalem werd de ‘steen’ beproefd, maar daar was het ook dat God Zijn Zoon deed opstaan uit de doden. Als Eersteling. Daarmee werd hij de kostbare hoeksteen waarop heel Gods bouwwerk is gegrondvest! 84 Efeze 2:20,21 – verbinding in hem … waarbij de uiterste hoeksteen Christus Jezus zelf is, in wie ieder gebouw samen verbonden wordt, groeiend tot in een heilige tempel in [de] Heer. Het is in Christus Jezus, de hoeksteen, dat de ekklesia haar samenhang vindt. Dat geldt niet alleen voor de ekklesia in onze dagen. Het is waar voor “ieder bouwwerk” dat bestemd is om Gods tempel te zijn. God heeft meer ‘bouwprojecten’ dan alleen de huidige ekklesia. In de nabije toekomst zal God de draad weer oppakken met Israël. Het volk zal tot erkenning komen van haar Messias en hij zal zijn Koninkrijk vestigen in Jeruzalem. En God zal wonen te midden van Zijn volk als in een tempel. En ook dan zal Jezus Christus degene zijn die samenvoegt en verenigt. Hij zal het volk bijeen brengen vanuit de natiën. Het is een universele waarheid dat door Christus eenheid tot stand komt. Ware verbinding en eenheid is geen mensenwerk. De ekklesia die God vandaag uitroept is geen instituut of organisatie. Het heeft ook geen ledenlijst of menselijk bestuur. De ekklesia is een organisme dat groeit en het vormt een geestelijke eenheid. Bestuurd vanuit het Hoofd in de hemel. Niet ‘iets’ maar Iemand verbindt hen. De uiterste hoeksteen! 85
Page 84
Efeze 3:1 – gevangene van Christus Jezus Ten gunste van dit, ben ik Paulus, de gevangene van Christus Jezus, ten behoeve van jullie, de natiën. Paulus had in het voorgaande hoofdstuk de enorme voorrechten uiteengezet die aan de natiën ten deel zijn gevallen. Gebracht in het heiligdom en de intieme sfeer van het huis van God, de Vader. Deel uitmakend van “de nieuwe mens”, een nieuw gezelschap, met een hemelse bestemming. Eén gemaakt met Christus Jezus, die het Hoofd van hen is. En vanwege dit alles is Paulus nu een gevangene. En inderdaad, zo wordt het ook uitgebreid beschreven in het boek Handelingen. Toen Paulus in Jeruzalem was, Hand.21 brak er een enorme rel uit omdat hij ene Trofimus, een Griek, in de tempel zou hebben gebracht. Hij zou de tussenmuur – en het verbod dat daarop stond geschreven – , hebben genegeerd. Zeker, die beschuldiging was niet waar, maar “in de geest” is dit precies wat Paulus verkondigde. De tussenmuur is weggebroken! Israëls bevoorrechte plaats is (tijdelijk) voorbij. Gelovigen in Christus Jezus zijn één, ongeacht hun achtergrond. Let op dat Paulus niet schrijft een gevangene van de Romeinen te zijn. Nee, ook als gevangene is hij geheel voor rekening van Christus Jezus. Verzekerd van zijn hemelse zorg! 89 Efeze 3:1,2 – breaking! Ten gunste van dit, ben ik Paulus, de gevangene van Christus Jezus, ten behoeve van jullie, de natiën. Jullie hebben immers gehoord van het beheer van de genade van God … Dat heel Efeze 3 (na vers 1) in feite een tussenzin is, is bekend bij de uitleggers. In hoofdstuk 4 pakt Paulus de draad weer op die hij na Efeze 3 vers 1 had losgelaten. Efeze 3 is een onderbreking in Paulus’ betoog. Maar wat de meeste uitleggers ontgaat is dat Paulus daarmee als een ware stilist te werk gaat. In stijl drukt hij uit wat hij schrijft. In Efeze 3 beschrijft Paulus hoe aan hem “het beheer van de genade van God” is toevertrouwd. Een geheim dat in voorgaande generaties niet bekend was gemaakt. Wat God via de apostel Paulus aan de natiën (zonder onderscheid) bekend laat maken, was verborgen bij Israëls profeten. De natiën worden nu niet gezegend door Israëls herstel (zoals was voorzegd) maar door Israëls val. Het werk dat God vandaag tussen de eerste en tweede komst van Christus doet, is een onderbreking in Zijn plan. Straks zal Hij de draad alsnog oppakken met Israël. Hij verlaat immers niet wat Zijn hand begon. Maar nu, ‘breaking news’: we schakelen over naar … Paulus! 90
Page 86
Efeze 3:2 – het beheer van Gods genade Jullie hebben immers gehoord van het beheer van de genade van God, dat aan mij gegeven wordt voor jullie … Paulus is een gevangene, ten behoeve van de natiën. Ef.3:1 Maar waarom hij? Het antwoord is: aan Paulus was “het beheer van de genade van God” gegeven met het oog op de natiën. Waaraan hebben we te denken bij ‘beheer’? Het woord dat achter ‘beheer’ schuil gaat is in het Grieks oikonomia, waarin we gemakkelijk ons woord ‘economie’ herkennen. Sommige vertalingen spreken van ‘rentmeesterschap’ en weer anderen van ‘huishouding’. Van Erastus lezen we in Romeinen 16:23 dat hij de “beheerder/rentmeester van de stad” was. Een huisbeheerder is niet de eigenaar of bezitter, maar wel de manager van de huishouding. Hij geeft de aanwijzingen. Toen God op de berg Sinaï aan Israël de wet gaf, koos Hij als beheerder Mozes uit. Joh.1:17 Wel, wat Mozes voor Israël betekende, dat is Paulus nu voor de natiën. Aan hem werd “het beheer van de genade van God” gegeven. Wat Gods genade inhoudt en hoe verstrekkend dit is, is via Paulus bekend gemaakt. Hij maakt duidelijk hoe genade het huis Gods vandaag beheerst. Heb je vragen daarover? Dan moet je bij Paulus zijn. Hij is de beheerder. 91 Efeze 3:2,3 – het geheim aan Paulus onthuld … het beheer van de genade van God, dat aan mij gegeven wordt voor jullie, dat naar onthulling het geheim aan mij is bekend gemaakt, zoals ik tevoren in het kort schreef … Het is alsof Paulus een sleutel had ontvangen van een schatkamer waartoe niemand eerder ooit toegang toe had. De genade Gods, waarvan hij beheerder was, was als een geheim speciaal aan hem onthuld. Het geeft aan hoe bijzonder de waarheden zijn die juist hij mocht bekendmaken. Het is vooral in zijn brieven vanuit de gevangenis (zie ook de Kolosse-brief) dat Paulus uitgebreid over “het geheim” schrijft. In de eerdere brieven stipte hij dat slechts kort aan. Maar ook reeds in de Romeinen-brief schreef hij, evenals hier, dat het geheim, dat aeonen lang verzwegen was, nu is geopenbaard. Paulus spreekt in dat verband van “mijn Evangelie”. Rom.16:25 De enorme voorrechten die via Paulus’ bediening ten deel vallen aan de natiën, waren voorheen onbekend. Het was ook verborgen in het Oude Testament. De volkenwereld zou gezegend worden via en vanuit een hersteld Israël. Dat was bekend vanuit de profetie. Maar nu is Israël op een zijspoor gezet … en nog veel grotere zegeningen komen tot de natiën! Wie had dat kunnen denken?! 92
Page 88
Efeze 3:4 – het geheim van de Christus Daarnaar kunnen jullie, al lezende, mijn inzicht verstaan in het geheim van de Christus … Aan Paulus is een geheim bekend gemaakt. Juist aan hem, die zich “de geringste van alle heiligen” noemt, Ef.3:8 omdat hij de vervolger van de ekklesia was. Hij is het levende bewijs van Gods genade en daarom ook geschikt voor “het beheer van Gods genade”. Geheel in overeenstemming daarmee werd aan hem niet slechts een geheim geopenbaard maar het geheim: “het geheim van de Christus”. In vooral vers 6 zal Paulus uitleggen wat dit geheim inhoudt. Het heet niet “het geheim van de Christus” omdat Christus Jezus het aan Paulus heeft bekend gemaakt. Dat is op zich wel waar, Gal.1:12 maar het is niet de verklaring van de term. “Het geheim van de Christus” is dat “de Christus” niet één persoon is maar een gezelschap van mensen! Het is de ekklesia die het lichaam vormt waarvan Christus Jezus het Hoofd is. Alles wat hij ontvangen heeft in het hemelse, is ook het deel van de ekklesia. Ef.1:3 “Het geheim van de Christus” is niet dat we delen in de zegeningen van Israël op aarde, maar dat we één gemaakt zijn met Christus Jezus in de hemel! 93 Efeze 3:5 – het geheim onthuld … in het geheim van de Christus, dat in andere generaties niet werd bekend gemaakt aan de zonen der mensen, zoals het nu werd onthuld aan Zijn heilige apostelen en profeten … De voorrechten die de natiën nu ten deel vallen, staan in groot contrast tot vroeger. Toen waren ze immers zonder God en buitenstaanders van Zijn dienst en van de beloften. Ef.2:12 De voorrechten die zij nu genieten, zijn echter niet alleen nieuw, ze waren tevoren ook onbekend. Het was verhuld Ef.3: 9 en verzwegen vanaf de aeonen. Rom.16:25 Wat Paulus mocht onthullen was in eerdere generaties onbekend. Ook de andere apostelen en profeten hadden er geen weet van. Aan hen was eerder “het Evangelie van de besnijdenis” toevertrouwd en zij waren daarom helemaal gericht op het herstel van Israël in hun dagen. Via die weg zou de zegen de natiën bereiken. Maar de openbaring die Paulus had ontvangen maakte duidelijk dat God vandaag een werk onder de natiën doet, juist vanwege Israëls ongeloof. Paulus’ gevangenschap was daarvan het embleem. De apostelen hoopten op de vervulling van wat de profeten hadden geopenbaard. En nu kwam Paulus een geheim vertellen, waarvan ze geen idee hadden. Wat een omschakeling in het denken, om dat te verstaan! 94
Page 90
Efeze 3:6 – mede-lotbezitters … in geest zijn de natiën mede-lotbezitters en medeleden en mede-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus … Nu dan, in dit vers komt het hoge woord er uit. Wat is de inhoud van het geheim waar Paulus het over heeft? In de eerste plaats dit: het ligt in de sfeer van geest – niet van vlees. “In vlees”, Ef.2:11 buitenstaanders. Maar nu “in geest” Ef.2:22 allerhoogste niveau verheven. qua fysieke afkomst, waren de natiën zijn ze tot het Om de positie van de natiën te beschrijven, gebruikt Paulus drie keer het woord ‘mede’ (letterlijk: ‘samen’). Horizontaal: de natiën met elkaar. Maar bovenal verticaal: samen met Christus. Zoals Paulus in Romeinen 8:17 zegt: “medelotbezitters met Christus”. De meeste vertalingen spreken van (mede-)erfgenamen. Maar oorspronkelijk heeft het woord de gedachte in zich van een lot dat iemand ten deel valt. Dat kán inderdaad een erfenis zijn, Luc.20:14 maar dat hoeft niet per se. Zo ontvingen de stammen van Israël letterlijk door loting hun land. Wat is het lotbezit dat de natiën ontvangen? Dit: dat alles wat Christus Jezus beloofd is aan hen toevalt! “… in hem, in wie ook ons lotdeel werd toebedeeld …”, schreef Paulus eerder. Ef.1:11 Want God heeft ons daartoe voorbestemd. Als een lot uit de loterij valt het ons ten deel! 95 Efeze 3:6 – mede-leden … in geest zijn de natiën mede-lotbezitters en medeleden en mede-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus, door het Evangelie … Om de inhoud van “het geheim van de Christus” samen te vatten, gebruikt Paulus drie keer het woord ‘mede’ of letterlijk ‘samen’. Als tweede kenmerk noemt hij “medeleden” of letterlijk ‘samen-lichaam’. De gelovigen uit de natiën vormen samen één lichaam met Christus Jezus. Ze zijn in zijn lichaam begrepen: ingelijfd (geïncorporeerd). Zij zijn daarom ook mede-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus. Wat Christus Jezus is beloofd, daaraan hebben zij mede deel. De eenwording met Christus Jezus, en het delen in zijn positie en in zijn hemelse heerlijkheid, is het meest karakteristieke van de ekklesia. We stierven samen met Christus, we werden samen met hem begraven en samen met hem opgewekt. We zijn ook samen met hem gezet te midden van de hemelsen, om straks ook samen met hem in heerlijkheid te verschijnen. Toen David profeteerde dat Christus aan Gods rechterhand zou worden gezet Ps.110:1 worden onderworpen, Ps.8 of dat alles aan zijn voeten zou was de ekklesia daarin begrepen (slot Efeze 1). Zó is de ekklesia verborgen in het Oude Testament. Wat een enorme positie heeft de ekklesia in Gods ogen! Het is duizelingwekkend – één met Christus! 96
Page 92
Efeze 3:7 – door het Goede Bericht … zijn de natiën mede-lotbezitters en mede-leden en mede-deelhebbers van de belofte in Christus Jezus, door het Evangelie, waarvan ik een dienaar werd naar het geschenk van de genade van God … De samenvatting van “het geheim van de Christus” verwoordt Paulus in dit vers. De natiën delen samen met Christus Jezus het lotbezit (= erfenis). Ze vormen samen met hem één lichaam en zij hebben samen deel aan de belofte die aan hem is gedaan. Maar hoe krijgen de natiën deel aan deze heerlijkheid? Het antwoord luidt kort en bondig: door het Goede Bericht waarvan Paulus een dienaar werd. Paulus was geroepen om een diaken of bediende te zijn van het Goede Bericht dat gekenmerkt wordt door de genade van God. In Efeze 1:13 lezen we dat de Efeziërs het Goede Bericht van hun redding hadden gehoord en dit geloofden en daardoor waren ‘verzegeld’ met Gods geest. Het Goede Bericht is dat “de genade van God is verschenen: redding voor alle mensen!”. Tit.2:11 God redt alle mensen, puur om niet. Dat is het Evangelie. Een mededeling. En Paulus was geroepen om dat als een heraut onder de natiën uit te bazuinen. Wat een voorrecht dit te mogen vernemen. Zegt het daarom voort! 97 Efeze 3:8 – aan mij, de allergeringste … aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd deze genade gegeven, aan de natiën te evangeliseren … Van alle heiligen is Paulus “de allergeringste”. Dus nog minder dan de geringste. Die formulering gaat nog verder dan in 1 Korinthe 15:9 waar hij zich “de geringste van de apostelen” noemt. Hij heeft als geen ander de ekklesia van God vervolgd en daarom is hij het niet waard ‘een apostel’ te heten. En evenmin is hij het waard om onder ‘de heiligen’ te worden gerekend. Zoals water altijd de laagste plaats zoekt, zo zoekt genade per definitie degene, die er geen aanspraak op kan maken. Maar juist omdat Paulus “de allergeringste van alle heiligen” is, werd aan hem de genade gegeven om aan de natiën te evangeliseren. Paulus noemt zich “de geringste van de apostelen”. De “allergeringste van alle heiligen”. Maar het sterkst drukt hij het uit in 1 Timoteüs 1:15. Daar schrijft hij dat Christus Jezus in de wereld kwam om zondaren te redden, waaronder hij de eerste plaats innam. De hint moet duidelijk zijn. Als Gods genade “de eerste van de zondaren” vermag te redden, dan is er hoop voor alle zondaren! Dát is wat alle natiën moeten weten. 98
Page 94
Efeze 3:8 – evangeliseren … aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd deze genade gegeven, aan de natiën te evangeliseren … Evangelie betekent: goed bericht. Dat het een ‘bericht’ heet, geeft aan dat het een mededeling is. En dat het ‘goed’ heet, betekent dat het verheugend nieuws is. Een goed bericht heeft een prikkel in zich om doorgegeven te worden. Om een voorbeeld te geven: wie geslaagd is voor een zwaar examen, zal dit goede nieuws graag aan anderen willen vertellen. Deze prikkel in een goed bericht, zien we ook terug in het werkwoord. Evangeliseren is meer dan alleen het Evangelie doorgeven. Evangeliseren verwijst niet alleen naar een activiteit, maar bovenal naar wat het Evangelie ook doet. De uitgang -iseren is via het Bijbelse Grieks (-izo) in onze taal terecht gekomen. Het verwijst naar wat het werkwoord veroorzaakt of uitwerkt. Kristalliseren wil zeggen: tot kristal maken. Demoniseren betekent: tot demon maken. Enzovoort. In het werkwoord ‘evangeliseren’ ligt besloten wat het Evangelie uitwerkt: de ander wordt tot evangelist gemaakt! Want wie een goed bericht hoort en gelooft, zal het zelf met vreugde vervolgens doorgeven! Voorwaarde is: het moet echt een goed bericht zijn. En dat had Paulus. De genade Gods is verschenen: redding voor alle mensen! 99 Efeze 3:8 – de onnaspeurlijke rijkdom van Christus … aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd deze genade gegeven, aan de natiën te evangeliseren, de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus … Paulus zou aan de natiën evangeliseren: ‘aansteken’ met het Goede Bericht van “de onnaspeurlijke rijkdom van Christus”. Dat deze rijkdom onnaspeurlijk is, bevestigt wat we al eerder zagen Ef.3:5 en ook nog zullen zien. Ef.3:9 Het was voorheen verborgen en via Paulus geopenbaard. Rijkdommen genoeg in deze brief. Zoals “de rijkdom van genade”, Ef.1:7 lotdeel” Ef.1:18 in de komende aeonen. Ef.2:7 “de rijkdom van de heerlijkheid van zijn en “de overtreffende rijkdom van Zijn genade” Gods plan is alomvattend en ‘werk in uitvoering’. Aeonen zullen nog volgen en pas “in de volheid van de tijdperken” zal alles zijn samengevat in de Christus. Ef.1:10 Het onnaspeurlijke van “de rijkdom van de Christus” is in deze brief hierin gelegen: de Christus, dat is het Hoofd samen met zijn lichaam, de ekklesia. God is vandaag bezig een gezelschap uit te roepen, dat Hij heeft voorbestemd om deel uit te maken van de Christus. Bestemd om vanuit de hoogste positie, “te midden van de hemelsen”, Ef.2:7 bestemming brengen. Ef.1:22 het heelal tot haar Heel de schepping is voorbestemd tot heerlijkheid, maar de hoogste plaats, letterlijk en figuurlijk, is weggelegd voor de ekklesia! 100
Page 96
Efeze 3:8,9 – het beheer van het geheim … aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd deze genade gegeven, aan de natiën te evangeliseren de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus, en allen te verlichten, wat het beheer van het geheim [inhoudt], dat verhuld werd vanaf de aeonen in God, Die het al schiep … Wereldtijdperken gingen voorbij. God had Zich Israël verkozen en maakte aan hen Zijn woorden bekend. En toch, al die tijd verzweeg Hij iets dat in Zijn hart was. Hij verhulde het en hield het verborgen, totdat Hij eindelijk aan Paulus het geheim bekendmaakte. De Schepper van hemel en aarde met Zijn alomvattend voornemen verkoos daartoe … “de allergeringste”. Om via hem, “allen te verlichten”. Jood en heiden – alle natiën. Wat de inhoud van het geheim is, had Paulus zojuist verteld. Ef.3:6 Maar nu gaat het Paulus erom, “allen te verlichten wat het beheer van het geheim inhoudt”. Het beheer (of de huishouding) dat aan hem was toevertrouwd. Ef.3:20 Als beheerder maakt hij vanuit de gevangenis duidelijk hoe het vandaag toegaat in Gods huis. De aparte positie van Israël is niet langer aan de orde. De tussenmuur tussen jood en heiden is weggebroken. “De wet der geboden” geldt niet langer als huisregel, Ef.2:15 maar het licht van “de genade Gods”! Ef.3:2 101 Efeze 3:10 – wat de ekklesia nu mag doen … opdat nu bekend gemaakt zal worden aan de overheden en de autoriteiten te midden van de hemelsen, door de ekklesia, de veelkleurige wijsheid van de God … Paulus was geroepen “allen te verlichten, wat het beheer van het geheim inhoudt”. Ef.3:9 Met als doel dat nu, door de ekklesia, de veelkleurige wijsheid van God bekend gemaakt zou worden aan hemelse overheden en autoriteiten. Over deze overheden en autoriteiten had Paulus eerder geschreven, dat de opgewekte Christus boven hen een plaats heeft ontvangen. Ef.1:21 deelt met de ekklesia, zijn lichaam. Ef.1:22 Maar ook dat hij deze superieure plaats Tot op vandaag is dat verborgen en pas in de toekomende aeonen zal dit openbaar worden. Waar het om gaat, is dat alle gelovigen zouden worden verlicht en zo hun positie in Christus gaan verstaan. Want alleen dan, kan de ekklesia dat ook bekendmaken. En bedenk: de ekklesia is maar niet de som van alle gelovigen in Christus Jezus, nee, het is hun vergadering. Als zij nu bijéén zijn (vergelijk Efeze 3:18) en verklaren wat aan hen is toegezegd, dan wordt dat vernomen in de hemelse regionen. De overheden en autoriteiten aldaar zouden vernemen wie boven haar staan. “Of weten jullie niet dat wij engelen zullen oordelen?”, vroeg Paulus. 1Kor.6:3 102
Page 98
Efeze 3:11 – de veelkleurige wijsheid van God … de veelkleurige wijsheid van de God, naar [het] voornemen van de aeonen dat Hij maakte in de Christus, Jezus, onze Heer … Paulus was geroepen om allen te verlichten Ef.3:9 zodat nu door de ekklesia de veelkleurige wijsheid van God zou worden bekend gemaakt. De ekklesia is als een prisma: als ze verlicht wordt, weerspiegelt ze het gehele kleurenspectrum. Het is in de diversiteit van alle leden van het lichaam, dat de veelzijdige wijsheid van God wordt uitgestald. Dat is ook één van de redenen waarom we als gelovigen samenkomen. We horen bij elkaar als één familie en “samen met alle heiligen” Ef.3:18 zijn we in staat de rijk gevarieerde wijsheid van God te vernemen en te beleven. Veelkleurigheid is eigen aan Gods wijze van doen. Dat zien we in Zijn scheppingswerken gedemonstreerd. Alle kleuren komen daarin aan bod. Niets is zonder betekenis en alles heeft een functie. Gods wijsheid blijkt daarin, dat alle details met elkaar samenhangen. Ze vormen een Goddelijk design. Veelkleurigheid zien we bovenal als een boog aan de hemel, die heel de aarde omspant. Het is het embleem van Gods trouw waar niets en niemand buiten valt. Omdat God, de Schepper, een alomvattend voornemen heeft, dat verankerd is in Christus Jezus! 103 Efeze 3:11 – het voornemen der aeonen … de veelkleurige wijsheid van de God, naar [het] voornemen van de aeonen dat Hij maakte in de Christus, Jezus, onze Heer … Als ergens de veelkleurige wijsheid van God wordt gedemonstreerd, dan is het wel in “het voornemen” of “het plan der aeonen”. Voordat de aeonen aanvingen, had God Zijn plan reeds gereed liggen. Gedurende wereldtijdperken zou Hij Zijn voornemen ‘uitrollen’. Zoals een architect en een bouwkundige in hun gemaakt bestek tot in de finesses alles hebben uitgewerkt. Met de bouwtekening als leidraad en een nauwkeurig tijdpad waarin alles wordt gerealiseerd. Op velerlei wijzen brengt Paulus “de aeonen” in deze brief ter sprake. Hij schrijft over “de voorbije aeonen”, “de tegenwoordige aeon”, “de toekomende aeon”, “de komende aeonen” en “de aeon der aeonen”. De gangbare bijbelvertalingen hebben van ‘aeon’ een eindeloze eeuwigheid gemaakt. Dat is rampzalig! Want daarmee maakt men het de bijbellezer onmogelijk om ook maar iets te verstaan van Gods “voornemen der aeonen”. Toorn, oordeel en straf voor de aeon worden dan eindeloos. En dat ontneemt niet alleen het zicht op Gods voornemen, maar ook op het Evangelie. Want dan kan Christus Jezus onmogelijk meer “de Redder der wereld” zijn. Nee, aeonen beginnen bij God maar eindigen ook in Hem! 104
Page 100
Efeze 3:12 – door zijn geloof … Christus, Jezus, onze Heer, in wie wij de vrijmoedigheid en toegang hebben, in overtuiging door zijn geloof. De gangbare vertalingen spreken hier van “het geloof in Hem”. Dat is onjuist. Hier is geen sprake van ons geloof in Christus, maar van zijn geloof. Op nog zes andere plaatsen in Paulus’ brieven lezen we van het geloof van Christus Jezus. Maar helaas, in de gangbare, modernere vertalingen is dat wegvertaald. Men heeft van “geloof van Christus”, “geloof in Christus” gemaakt. Dat is niet alleen taalkundig fout, het is ook inhoudelijk een wereld van verschil! Het is het geloof van Christus op basis waarvan een mens gerechtvaardigd wordt. Gal.2:16; Rom.3:22 Zoals elk mens een zondaar is door ongeloof van één mens (Adam), zo worden alle mensen ook gerechtvaardigd door het geloof van één mens. Rom.5:18 Doordat één mens, Christus – “de laatste Adam” – , gehoorzaam was tot de dood van het kruis, is de toegang tot de levende God geopend. Daarom hebben we vrijmoedigheid “in overtuiging”. Ons eigen geloof wankelt maar al te gemakkelijk. Maar het is het geloof van Christus dat een absolute garantie is van toegang tot God. Het is zijn geloof – en daar geloven we in! 105 Efeze 3:13 – moedeloos?!? Daarom verzoek ik niet moedeloos te worden in mijn verdrukkingen ten behoeve van jullie, want dat is jullie heerlijkheid. Zoveel heerlijkheid had Paulus in het voorgaande van deze brief opgetekend. Over de hemelhoge positie die God, voor de geboorte van de wereld reeds, had toegedacht aan de ekklesia. Over de geestelijke eenheid die tussen heiden en jood tot stand is gebracht en de tussenmuur – de wet van de geboden – die hen verdeelde en die afgebroken is. Over het Goddelijke geheim dat via Paulus werd bekend gemaakt en “het voornemen van de aeonen” dat God als Schepper van alle dingen uitwerkt. Paulus was een gevangene. Maar in zijn ogen straalde het licht van het Goede Bericht dat hij mocht uitdragen! Hoe wonderlijk klinkt zijn verzoek: hij vraagt aan zijn lezers niet moedeloos te worden van zijn verdrukkingen. De moeiten van zijn verdrukkingen maakten Paulus zelf in elk geval niet mistroostig of somber. En zijn lezers zouden zich daar evenmin door moeten laten terneer drukken. Paulus’ gevangenschap betekende dat deuren waren dichtgegaan. Maar waar de mens een deur sluit, daar opent God een venster. Vanuit de gevangenis mocht Paulus perspectieven tonen die nog nooit door iemand waren gezien. Heerlijkheid, ongekend! 106
Page 102
Efeze 3:14 – gebogen knieën Ten gunste van dit buig ik mijn knieën voor de Vader … Wat Paulus zojuist had opgetekend, is zo groots en indrukwekkend, dat het hem op de knieën brengt. Wie besef krijgt van “Gods voornemen van aeonen” en het geheim dat Paulus mocht onthullen, kan niet anders dan de knieën buigen voor de Degene, Die de oorsprong van dit alles is. Niet slechts om de Vader te danken voor wat Hij geeft. Maar meer nog: om Hemzelf te loven voor Wie Hij is. Dat zijn twee dingen. Danken doe je voor de gaven die je ontvangt. Loven en aanbidden doe je om Wie de Gever Zelf is. Toch speelt in deze passage nog een ander motief waarom Paulus zijn knieën buigt. Paulus knielt om te bidden voor zijn lezers. In het voorgaande had hij beschreven wat hen allemaal ten deel valt. Maar daar is Paulus niet tevreden mee. Hij knielt ten behoeve van hen neer, opdat ze ook de volle rijkdom van hun lotdeel zouden beseffen. Het woord voor ‘zegen’ in het Hebreeuws (barak) is hetzelfde woord als voor ‘knie’ en ‘knielen’. Die diepe eenheid tussen beide begrippen is veelzeggend: de zegen van alles is gelegen in het knielen voor de Vader! 107 Efeze 3:15 – vaderschap Ten gunste van dit buig ik mijn knieën voor de Vader, uit Wie elk vaderschap in hemelen en op aarde wordt genoemd … Paulus schrijft hier in één zin over ‘Vader’ (Grieks: pater) en ‘vaderschap’ (Grieks: patria). De meeste vertalingen spreken hier van ‘familie’ of iets dergelijks, maar in de Schrift valt dat samen. Familieleven is gebaseerd op vaderschap (> patriarchaal). Want de vader is degene die verantwoordelijk is en zorg draagt voor de familie. Ieder vaderschap, of dat nu hemels of aards is, is genoemd naar de Vader, voor Wie Paulus hier neerknielt. God als Vader is niet vernoemd naar ons vaderschap. “God de Vader” is geen metafoor, ontleend aan ons vaderschap. Het is precies omgekeerd! God is de Vader, en het vaderschap dat wij hier kennen is naar Hem vernoemd. Laten we niet onze ervaringen met vaderschap projecteren op God. Het is andersom. God als Vader is het origineel en het model. Hij is de oorsprong en draagt zorg voor elk afzonderlijk werk van Zijn handen. Hij staat garant voor de goede afloop van alles. Ieder creatuur kan altijd van Hem op aan. Zijn liefde is onvoorwaardelijk. Want Hij is God én Vader. Ieder vaderschap op aarde, zou zich aan Hem spiegelen! 108
Page 104
Efeze 3:16 – naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid … opdat Hij jullie zou geven, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, in kracht gesterkt te worden door Zijn geest, tot in de innerlijke mens … Al in het eerste hoofdstuk schreef Paulus over “de rijkdom van de heerlijkheid van zijn lotdeel te midden van de heiligen”. Ef.1:18 Dat is de heerlijkheid die God voor ons heeft bestemd. Daar hoefde Paulus uiteraard niet voor te bidden. Dat is immers ons gegarandeerde bezit! Paulus’ gebed gaat over wat God daarmee in ons zou doen. Het is één ding om “de rijkdom van Zijn heerlijkheid” te bezitten. Maar als het daarbij blijft, dan is het in de praktijk slechts ‘dood kapitaal’. Dan ben ik als een onwetende multimiljonair die zijn bestaan in armoede doorbrengt. Is dat niet zonde? – letterlijk en figuurlijk. Waar het op aankomt is dat we gaan beseffen wat “de rijkdom van Zijn heerlijkheid” is. Want de maat waarin we die rijkdom kennen, is evenredig met de kracht die we in ons leven zullen ervaren (vergelijk Kolosse 1:10-11). Kracht “in de innerlijke mens”. Dat is niet in de buik maar in het hart. Kracht die ons sterk en vitaal maakt. Dat begint met kennis en besef. 109 Efeze 3:17 – geworteld en gefundeerd … dat de Christus door het geloof in jullie harten woont, in liefde geworteld en gefundeerd zijnde … Paulus vervolgt zijn gebed. Hij wil dat Christus door het geloof in de harten van zijn lezers zou wonen. Hij heeft het niet over ‘Jezus’ maar over “de Christus”. Jezus is de naam die is gekoppeld aan zijn aardse bestaan. Christus daarentegen is de titel die bij hem hoort als de opgewekte en verheerlijkte mens. Ef.1:20 “De Christus” is in deze brief vooral ook de titel van hem die het Hoofd is van het lichaam, de ekklesia. Ef.1:22 Fysiek gezien woont hij nu in de hemel. Want daarheen is hij opgevaren. Ef.4:8 wonen. Iedere gelovige is “in Christus”. De vraag is: woont hij ook in het hart van iedere gelovige? Dat kan alleen “door het geloof” – dat is het beamen van Gods beloften en toezeggingen. Want Hij doet het. Hij maakt het – Hij alleen! Wanneer Christus zo “door het geloof” in ons hart woont, hebben we vastheid gevonden. Als een huis dat is gefundeerd. Of als een boom die vast is geworteld en voeding vindt in … liefde. Agapē – dat is Gods liefde die alomvattend en onvoorwaardelijk is. Maar “door het geloof” kan hij in onze harten 110
Page 106
Efeze 3:18 – in staat zijn te vatten … … opdat jullie in staat zouden zijn, te vatten, samen met alle heiligen, wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is … Paulus’ gebed gaat niet over aardse omstandigheden, welstand of gezondheid. Dat was al lang geen onderwerp van gebed meer voor Paulus. Ooit was hem verzekerd: “mijn genade is jou genoeg”. Zo maakte bidden bij hem plaats voor danken. Paulus’ gebed gaat niet over problemen. Het gaat over de onvoorstelbare geestelijke rijkdom die ons bezit is. Ik herhaal: die ons bezit is. Maar wat valt er nog te bidden over rijkdom die we al hebben? Het antwoord is: Paulus bidt dat we de rijkdom zouden gaan (be)vatten. Al zijn arbeid was er op gericht om te vertellen, uiteen te zetten en op te tekenen, wat onze geestelijke zegeningen in Christus zijn. Ef.1:3 Meer lag niet binnen zijn vermogen. Er is er slechts Eén, Die ogen en harten van mensen kan openen en besef daarvan kan geven. En daarom boog Paulus zijn knieën. Opdat zijn lezers zouden (be)vatten hoe schathemelrijk ze zijn! De rijkdommen die ons toevallen, bezitten we “samen met alle heiligen”. Als een gemeenschappelijk bezit en gezamenlijke toekomst. Daarom zoeken we elkaar op: om dat alles te leren bevatten! 111 Efeze 3:18 – breedte, lengte, hoogte en diepte … opdat jullie in staat zouden zijn, te vatten, samen met alle heiligen, wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is … In het voorgaande had Paulus geschreven over Gods geheimen die aan hem waren bekendgemaakt. Dat deed hem zijn knieën buigen voor de Vader met de bede dat zijn lezers, samen met alle heiligen zouden vatten wat daarvan de breedte, lengte, hoogte en diepte is. De breedte heeft te maken met de reikwijdte van Gods werk. Die is alomvattend en niemand uitsluitend. Ze is breed als de (volken)zee! De lengte bepaalt ons er bij dat, lang voordat de aarde bestond, Gods plannen al gereed waren. Maar ook hoe tot in lengte van aeonen, alles tot een volmaakt einde zal worden gebracht: God alles in allen! De hoogte spreekt van de hemelse hoogte waar God de Christus – Hoofd en lichaam – verheven heeft. Aan Zijn rechterhand! De diepte daarentegen verwijst naar het dodenrijk, waartoe Christus zich vernederde: “tot de dood, ja, de dood van het kruis”. Fil.2:8 In Job 11:7-9 lezen we: “Kun jij de geheimen Gods doorgronden? Zij zijn hoog als de hemel (…) dieper dan het dodenrijk (…) langer dan de aarde is hun maat en breder zijn zij dan de zee.” 112
Page 108
Efeze 3:19 – de liefde van Christus … en te kennen de liefde van de Christus, die de kennis overtreft … Op het eerste gezicht heeft deze bede iets van een innerlijke tegenstrijdigheid. Hoe kun je immers iets kennen dat de kennis overtreft? En toch, bij nader inzien is dat wel degelijk mogelijk. Vergelijk het met een emmertje dat je onderdompelt in de oceaan. Dan is dat emmertje gevuld met de oceaan. Maar is de oceaan daarmee in dat emmertje? Uiteraard niet, onmogelijk! De liefde van Christus wordt beschreven als “de liefde van God die in Christus Jezus is”. Rom.8:35, 39 Want in Christus Jezus wordt de liefde van God tot uitdrukking gebracht. Zoals Paulus eerder schreef: “God echter bewijst Zijn liefde jegens ons, dat [toen] wij nog zondaars waren, Christus ten behoeve van ons stierf.” Christus stierf door zondaars maar tegelijkertijd ook voor zondaars. Hij stierf voor die wereld, die hem aan het kruis nagelde. Het is de liefde van Christus die Paulus drong. 2 Kor.5: 14 wel: niet de liefde voor Christus, maar de liefde van Christus. Let Omdat eens voor altijd de liefde Gods bewezen werd, toen “één voor allen stierf”. Die liefde – agapē – is onvoorwaardelijk, universeel, nooit eindigend en alles overtreffend. Het zal alle vijanden met God verzoenen! Kol.1:20 113 Efeze 3:19 – vervuld tot in al de volheid van God … en te kennen de liefde van de Christus, die de kennis overtreft, opdat jullie vervuld worden tot in al de volheid van God. Het doel van het kennen van de liefde van Christus – die we onmogelijk helemaal kunnen kennen – is dat we vervuld zouden worden tot in al de volheid van God. De redenen die Paulus noemde waarom hij zijn knieën boog voor zijn lezers, bereiken hier een absoluut hoogtepunt: “… vervuld worden tot in al de volheid van God”. In Kolosse 2:9 lezen we dat “al de volheid van de Godheid” in Christus lichamelijk woont. Dat betekent: heel de Godheid woont in de lichamelijk opgewekte Christus. Compleet en ten volle. Maar het gaat nog verder: want als Paulus over Christus lichamelijk schrijft, dan denkt hij bovenal ook aan de ekklesia, het lichaam van Christus. Stelt u zich eens voor: de volheid van God … in Christus en dus ook in ons! Dat is waartoe God ons bestemd heeft. Paulus’ bede is dat de volheid van God die ons wacht (straks in ons vernieuwde lichaam), ons nu reeds zou vervullen. Weliswaar nog niet vervuld worden met, maar wel vervuld worden tot in al de volheid van God. Als een groeiproces tot onze zekere bestemming! 114
Page 110
Efeze 3:20 – superlatieven Aan Hem, Die bij machte is uitermate overdadig te doen boven alles wat wij bidden of denken, in overeenstemming met de macht die inwerkt in ons, aan Hem de heerlijkheid … De dingen waarvoor Paulus zojuist bad zijn duizelingwekkend groots. We zouden denken dat het onmogelijk is voor een mens op aarde om dit te beleven. Te hoog gegrepen. Naar de mens gesproken is dat ook zo. Maar juist daarom ook boog Paulus zijn knieën voor de Vader. Want God is wel bij machte te doen wat wij bidden. Of wat we niet durven te bidden maar wel in ons hart denken. Hij is zelfs bij machte alles te doen wat wij bidden of denken! Ja, Hij is bij machte te doen, boven alles wat wij bidden of denken. Wat zeg ik? Hij is bij machte overdadig alles te doen, boven wat wij bidden of denken. Nee, het is nóg sterker: Hij is bij machte meer dan overdadig te doen, boven alles wat wij bidden of denken! Wij klagen zo gemakkelijk over ons eigen onvermogen. Maar waarom zouden we? Kijk omhoog! Besef dat er Eén is, Die alvermogend is, voor Wie niets onmogelijk is. Van Hem kan een mens nooit teveel verwachten! 115 Efeze 3:21 – de aeon der aeonen … aan Hem de heerlijkheid, in de ekklesia en in Christus Jezus, tot in al de generaties van de aeon der aeonen. Amen! Paulus’ gebed eindigt in een ode aan de alvermogende God. Aan Wie anders dan Hem zou alle heerlijkheid toekomen? Te midden van de ekklesia, het uitroepsel dat God Zich vandaag verzamelt en in hem die van dat gezelschap het Hoofd is, Christus Jezus. En deze lofzang aan God zal klinken alle generaties door tot in “de aeon van de aeonen”. In deze brief was reeds eerder sprake van de voorbije aeonen, Ef.3:9 wereld”, Ef.2:1 komende aeonen”. Ef.2:7 “de toekomende aeon”, Ef.1:21 “de aeon van deze maar ook “de De komende aeonen zijn de wereldtijdperken waarin Christus zal heersen. Luc.1:34 Eerst zal straks op deze aarde het Millennium Ze overtreffen al de aeonen die er aan vooraf gingen. Daarom heten ze ook vrijwel standaard “de aeonen der aeonen”. Op.11:15 aanbreken, “de duizend jaren”. Op.20 Daarna zal Christus’ heerschappij zich voortzetten op een nieuwe aarde in de aeon die daarop volgt. Op.21 Niemand zal dan meer sterven. Die aeon zal nog weer heerlijker zijn dan de voorgaande. Daarom heet ze “de aeon der aeonen”. Telkens weer overtreffende heerlijkheid. Dat is de toekomst die ons wacht! 116
Page 114
Efeze 4:1 – een waardige wandel! Ik roep jullie dan op broeders, ik de gevangene in de Heer, waardig te wandelen der roeping, waarmee jullie werden geroepen. Paulus pakt hier de draad weer op, die hij in Efeze 3:1 losliet. De rest van Efeze 3 was een onderbreking. Zoals ook het geheim dat aan hem was onthuld, een onderbreking in de geschiedenis betreft. Dat hij “de gevangene in de Heer” is, typeert de bediening die aan hem was toevertrouwd. Hij was gevangen genomen in Jeruzalem vanwege zijn boodschap onder de natiën. In de eerste drie hoofdstukken had hij uitgebreid uiteengezet met welke roeping wij zijn geroepen. Bestemd om op het hoogste, hemelse niveau, als het lichaam van Christus, de overtreffende rijkdom van Gods genade te betonen. Dat is waartoe we geroepen zijn voor de komende aeonen. Ef.2:7 Maar wat kunnen we daar vandaag mee in onze wandel? Het antwoord is: heel veel! Want als we ons bewust zijn van de waarde van onze roeping, krijgt iedere stap die we hier zetten, een bijzondere glans. Onze wandel, gaan en staan, doen en laten, zal de waarde reflecteren van onze roeping. Het maakt alle verhoudingen waarin we zijn geplaatst, waardevol. Want de hoop van onze roeping zal er doorheen schitteren. Dat is waardig! 121 Efeze 4:2 – nederigheid en bescheidenheid … waardig te wandelen der roeping, waarmee jullie werden geroepen, met alle nederigheid en bescheidenheid, met geduld elkaar verdragende in liefde … De logische consequentie, maar ook het voorrecht van de roeping waarmee we als gelovigen zijn geroepen, is dat we de waarde daarvan mogen reflecteren in onze wandel. Om nu reeds te demonstreren wat we straks zullen zijn. Bestemd voor de troon en de heerschappij over hemel en aarde! Maar de hoge positie die voor ons is weggelegd, is geen enkele reden om ons daarop te laten voorstaan. Ze is ons namelijk ten deel gevallen in genade. Om niet en dus zonder enige verdienste. Ef.2:8 Vandaar dat Paulus schrijft: “met alle nederigheid”. Hoe hoog de roeping ook is waarmee we werden geroepen, nooit zouden we vergeten dat die positie niet door ons is verworven maar als een lot ons ten deel viel. Die wetenschap maakt bescheiden (= zachtmoedig) naar elkaar. De nederigheid en bescheidenheid waar Paulus over spreekt komt bovenal tot uitdrukking in het elkaar geduldig verdragen. De ander aanvaarden met al zijn of haar onhebbelijkheden. Juist waar we de meeste moeite hebben met een ander, thuis, op de werkvloer of in de geloofsgemeenschap, dient de perfecte gelegenheid zich aan, om Gods liefde te demonstreren. 122
Page 116
Efeze 4:3 – de eenheid van de geest … met geduld elkaar verdragende in liefde, beijverend de eenheid van de geest te bewaren, in de samenbinding van de vrede. “De eenheid van de geest”, dat is de geestelijke eenheid die gelovigen samen vormen. Alle gelovigen zijn verzegeld met Gods geest, vanaf dat ze geloven in het Evangelie van hun redding. Ef.1:13 Dat is het Goede Bericht dat God hun Redder is! Het is Gods geest die alle gelovigen tot één smeedt. Daar komt geen organisatie, menselijk bestuur of ledenlijst bij kijken. Deze eenheid kan niet, maar behoeft ook niet, gemaakt te worden; ze is er al! Daarom schrijft Paulus ook dat we deze eenheid zouden bewaren. Iedere poging om een organisatorische eenheid tot stand te brengen, negeert in de praktijk de geestelijke eenheid die reeds een feit is. Paulus’ oproep is dat we ons in het bewaren van “de eenheid van de geest” zouden beijveren. Dat vraagt dus inzet van onze kant. Want juist bij verschillen van inzicht of botsende karakters, dreigt het gevaar dat we ‘vleselijke’ verschillen laten prevaleren boven geestelijke eenheid. Vandaar dat we alles zouden doen om de geestelijke eenheid te koesteren en te bewaren. Om zó de onderlinge band te beleven in een sfeer van vrede! 123 Efeze 4:4 – één lichaam, één geest, één hoop Eén lichaam en één geest, zoals jullie ook werden geroepen in één hoop van jullie roeping … Gelovigen zouden “de eenheid van de geest” die ze tezamen vormen, “bewaren in de band van de vrede”. Deze eenheid is een bestaande realiteit; ze hoeft niet gemaakt maar slechts bewaard te worden. In zevenvoud beschrijft Paulus deze eenheid. Om te beginnen: “één lichaam”, zoals hij ook al eerder schreef. Ef.2:16 Jood en heiden zijn tot één lichaam verbonden. De besnijdenis-gelovigen namen eerst een bevoorrechte positie in terwijl de natiën slechts als gasten werden beschouwd. Maar volgens het geheim dat aan en via Paulus is bekendgemaakt, is dat verschil verdwenen. De muur tussen beiden – namelijk “de wet van voorschriften” – is afgebroken. De twee zijn één gemaakt en vandaar: “één lichaam”. Het is ook “in één geest” dat jood en heiden toegang hebben tot de Vader. Ef.2:18 Omdat we “één lichaam” vormen in “één geest”, is het ook “één hoop” die ons wacht. Ook daarin geen tweeheid, maar slechts één glorieuze hoop. Geroepen tot een kolossale taak. Om straks, in de komende aeonen, de overtreffende rijkdom van Zijn genade te betonen. Ef.2:7 Kijk eens omhoog op een heldere nacht en besef dan: dáár ligt mijn toekomst! 124
Page 118
Efeze 4:5 – één Heer, één geloof … Eén lichaam en één geest, zoals jullie ook werden geroepen in één hoop van jullie roeping, één Heer, één geloof, één doop … Het getal één staat in deze verzen centraal. Zeven keer noemt Paulus het. De nadruk ligt niet op het feit dat er een lichaam of Heer of geloof is. Nee, het accent ligt op het unieke karakter van deze zaken: slechts één lichaam, slechts één Heer, slechts één geloof, enzovoort. Taalkundig uitgedrukt: geen onbepaald lidwoord maar een bepaald telwoord! De ekklesia kent slechts één gezagsinstantie want: “één Heer”. We zijn zijn eigendom en alleen hij heeft het voor het zeggen. Geen paus of synode, kerkvader of charismatisch leider, belijdenisgeschrift of kerkenraad kan die plaats claimen. De eenheid waarvan Paulus in deze brief getuigt, is een realiteit die hij eerst nu, vanuit de gevangenis ten volle kan openbaren. Gedurende de Handelingen-tijd was er het geloof van “de besnijdenis” en het geloof van “de natiën”. Twee richtingen en twee verwachtingen. Maar sinds Israël zich niet meer kan bekeren Hand.28 geldt nog maar “één hoop” en “één geloof”. Deze geweldige nieuwe eenheid kunnen we alleen verstaan, wanneer we ons oor te luisteren leggen bij Paulus en het geheim dat hij bekendmaakt. 125 Efeze 4:5 – één doop Eén lichaam en één geest, zoals jullie ook werden geroepen in één hoop van jullie roeping, één Heer, één geloof, één doop … Vanuit de gevangenis beschrijft Paulus in deze verzen in zevenvoud “de eenheid van de geest”. Het staat in contrast met de tweeheid die voorheen kenmerkend was. Ef.2:14-16 Met enerzijds ‘de besnijdenis’ (Israël) en anderzijds ‘de voorhuid’ (de natiën). In het boek Handelingen zien we ‘de twaalf’ die met het oog op Israëls bekering prediken. En Paulus, die zich tot de natiën wendt vanwege Israëls ongeloof. In het slot van Handelingen zien we dan dat het doek voor Israël valt. Tot aan die tijd echter zien we twee bedieningen, twee verwachtingen maar ook twee verschillende dopen. Een doop in water zoals Johannes daar ooit mee begon. En een doop in de geest, zoals Christus dat zou doen. Beide dopen functioneren naast elkaar. Zelfs Paulus heeft nog enkelen in water gedoopt, hoewel hij zich ervan bewust was dat Christus hem daartoe niet had gezonden, zie 1 Korinthe 1. Nu Paulus vanuit de gevangenis voluit het geheim bekend maakt Ef.3:3 zien we dat (Israëls) rituelen er niet langer toe doen. Slechts “één doop” is nog beslissend. Geen doop in water, maar de doop in Christus! 126
Page 120
Efeze 4:6 – één God … één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die is boven allen en door allen en in allen. Geen waarheid zó fundamenteel als die van de ene God. Ook al is er inderdaad een menigte aan goden, 1Kor.8:6 voor ons is er maar één God in de absolute zin des woords. Eén, Die alles plaatst en een plek geeft. Want dat is wat ‘God’ in het Grieks (Theos) betekent: Plaatser. Aan Jezus werd ooit gevraagd welk gebod het eerste van alle is. En zijn antwoord luidde: “Hoor Israël, JAHWEH onze God, JAHWEH is één.” Mar.12:28-29 Het woord voor ‘God’ in het Hebreeuws (Elohim) heeft de vorm van een meervoud. Wellicht omdat Hij gekend wordt in velerlei gedaanten en gestalten (vergelijk Hebreeën 1:1). Maar ondanks deze meervoudsvorm, verwijst het naar Eén. Dat blijkt onmiskenbaar uit de werkwoordsvorm. Elohim spreekt, luistert, schept, enzovoort. Allemaal enkelvoud. God is een Híj – ook weer enkelvoud. Eén, geen twee of drie. Zoals de Schriftgeleerde reageerde op Jezus’ antwoord: “Inderdaad, Meester, naar waarheid hebt u gezegd, dat Hij Eén is en dat er geen ander is dan Hij.” Mar.12:32 hoeksteen van alle ware ‘theologie’. Dit is de 127 Efeze 4:6 – één God en Vader … één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die is boven allen en door allen en in allen. De ene God van de Schriften is Vader. Wat wij op aarde kennen als ‘vaderschap’ is vernoemd naar God, de Vader. Ef.3:15 Hij is de oorsprong van elk creatuur en ook boven hen allen verheven. Want Hij is hun aller God. Hij draagt zorg voor de schepping in het geheel en voor ieder schepsel afzonderlijk. Hij kent hen – want Hij is hun aller Vader. God is uniek en Zijn schepping is met recht een ‘uni-versum’. Letterlijk betekent dat: gekeerd tot één. Dat is tevens een belofte! Het Hebreeuwse woord voor ‘Vader’ is Abba. Dat zijn drie letters: alef, beth, alef. In het Hebreeuws zijn dat ook drie cijfers: 1-2-1. De alef (1) is het getal van God. Hij is de Alef ! De beth (2) is het getal van de schepping. Gekenmerkt door dualiteit. Beth betekent ook ‘huis’. Dat is waar de schepping voor ontworpen is: om Gods huis te zijn. God wil en zal ook in allen wonen. Het begon bij Hem (alef) en het eindigt bij Hem. Hij is Abba, Vader. Van allen, boven allen, door allen en in allen! 128
Page 122
Efeze 4:7 – eenheid en verscheidenheid Maar aan een ieder van ons werd de genade gegeven naar de maat van het geschenk van de Christus. In de voorgaande verzen schreef Paulus over de eenheid die er is tussen al de gelovigen. Het is de eenheid in het belijden zoals aangereikt door de apostel, met als hoogtepunt de ene God en Vader van allen, boven allen, door allen en in allen. Ef.4:6 Allen hebben we deel aan dezelfde eenheid. Daarin is geen verschil. Maar … aan iedere gelovige afzonderlijk is genade gegeven naar een specifieke maat. Die maat heet hier: “de maat van het geschenk van de Christus”. “De Christus”, dat is het Hoofd van het lichaam, de ekklesia. Hij is degene die schenkt en de genade geeft aan iedere gelovige afzonderlijk naar de gouden standaard die hij daarvoor hanteert. De genade, die ieder in het bijzonder ontvangt, werkt verschillend uit. Want de genade is precies toegesneden op de aanleg en de behoeften van ieder afzonderlijk. Een fluit produceert ander geluid dan een trompet of saxofoon, ook al wordt in elk dezelfde lucht ingeblazen. Maar het is juist deze verscheidenheid aan instrumenten waardoor de eenheid gediend wordt. Dat is de verscheidenheid in de ekklesia. Georkestreerd door Christus zelf! 129 Efeze 4:8 – een dubbelzinnig citaat uit de Psalmen Daarom zegt Hij: opgaand in de hoogte, neemt Hij de gevangenschap gevangen en geeft Hij gaven aan de mensen. Christus schenkt genade aan alle gelovigen afzonderlijk. En daarvoor citeert Paulus David in Psalm 68:18. Daar wordt voorzegd hoe God, in de Messias, zal opgaan naar Sion. Hoe Hij verhuist van Sinaï naar Sion. Ps.68:16-17 Het spreekt van de overgang van het oude verbond (Sinaï) naar het nieuwe verbond (Sion). Maar het opgaan naar Sion is dubbelzinnig. Het verwijst letterlijk naar de berg, die de Messias straks zal beklimmen om zijn zetel in te nemen. In het verborgene echter verwijst het naar hoe Hij ten hemel zou opvaren. Naar Sion als type van het hemelse Jeruzalem. Heb.12:22 Met het opgaan naar Sion neemt Christus de gevangenschap gevangen. Letterlijk wordt dit vervuld wanneer Hij de ballingschap van Israël zal keren, het volk zal brengen naar het beloofde land en hen rijkelijk gaven zal toedelen. Maar in het verborgene verwijst dit naar de tegenwoordige tijd. Hoe de ekklesia – die in ballingschap (gevangen) is in deze wereld – door Christus is meegenomen naar de hoogte in de hemel. En op die hoge plaats draagt Hij zorg voor de ekklesia en deelt Hij gaven uit! 130
Page 124
Efeze 4:9 – de lagere delen van de aarde Echter het “Hij gaat op”, wat is dat indien Hij ook niet afdaalde tot in de lagere delen van de aarde? Paulus borduurt hier voort op het vers uit psalm 68 dat hij zojuist citeerde. In die psalm wordt profetisch gesproken van het opgaan van de Messias. Paulus vraagt zich af: wat betekent dat ‘opgaan’ anders dan dat hij ook is ‘afgedaald’? Het doet denken aan wat hij schrijft in Filippi 2:5-11: Christus heeft zich vernederd en de gestalte van een slaaf aangenomen en werd gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood van het kruis. En daarom heeft God hem ook uitermate verhoogd. Toch spreekt Paulus hier niet alleen over een morele verhoging en vernedering. Nee, want Christus voer ook letterlijk omhoog vanaf de Olijfberg. Maar dat niet alleen. Wist u dat het meer van Galilea, de rivier de Jordaan en de Dode Zee, het laagst gelegen gebied van de hele wereld is? Ongeveer tweehonderd tot vierhonderd meter beneden de zeespiegel. Jezus’ bediening begon met zijn doop in de Jordaan en daarna verhuisde hij van Nazareth naar Kapernaüm, aan het meer van Galilea. Mat.4:13 Daar begon zijn vernedering en daalde hij letterlijk af naar “de lagere delen van de aarde”. 131 Efeze 4:10 – het al tot volheid brengen Hij die afdaalde, hij is het ook die opging boven alles van de hemelen, opdat hij het al tot volheid zou brengen. Op aarde ging Jezus in vernedering zijn weg om uiteindelijk de meest vernederende dood te sterven. Vanaf de derde dag in het graf begon zijn verhoging. Paulus benadrukt in zijn gevangenis-brieven de tegenwoordige, verborgen positie van de opgewekte Christus, aan Gods rechterhand. Die plaats daar “boven alles van de hemelen” onttrekt zich volkomen aan het oog. Wetenschappers en nieuwsrubrieken kunnen er niets mee. Politici evenmin. Dat is ook niet de bedoeling. Christus is verborgen en dat kenmerkt de tegenwoordige tijd. Vandaar dat Paulus elders aan gelovigen schrijft: “het leven van jullie is verborgen, samen met Christus in God”. Kol.3:3 Vandaag verzamelt God Zich, uiteraard óók in het verborgene, een uitroepsel (ekklesia) – om “het lichaam van Christus” te zijn. Om straks in zijn positie te delen en hemel en aarde te gaan beheren. Het Hoofd is daar reeds “… opdat hij het al tot volheid zou brengen”. God denkt groots en alomvattend. Wat zouden we anders van Hem verwachten?! “Het al” zal door Christus tot volheid worden gebracht. Dat is hoog als de hemel en wijd als de zee! 132
Page 126
Efeze 4:11 – het fundament is gelegd En Hij heeft inderdaad de apostelen gegeven, zowel de profeten, zowel de evangelisten, zowel de herders en leraars … Al eerder schreef Paulus dat apostelen en profeten het fundament hebben gelegd. Ef.2:20 Het woord ‘apostel’ betekent letterlijk ‘afgevaardigd’. Het duidt op hen die Jezus Christus als de Opgestane, hoogst persoonlijk hebben gezien en door hem zijn gezonden. Dat zijn in de eerste plaats ‘de twaalf’ en als laatste ook Paulus. Allemaal mensen uit de eerste generatie. De gaven die hier worden genoemd houden verband met de tijd dat de ekklesia onmondig was. In de navolgende verzen maakt Paulus duidelijk dat ze gegeven zouden worden “totdat” de fase van onmondigheid voorbij zou zijn. Ef.4:13 De gaven waarvan hier sprake is, zijn allemaal ‘fundamenteel’ – het fundament betreffend. De apostelen en profeten legden het fundament. Het Woord van God hebben ze met gezag doorgegeven en te boek gesteld. Dat deden ze als “evangelisten”. Denk daarbij aan Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes. Maar ook als “herders en leraars” hebben ze het Woord Gods onderwezen en de kudde geweid. Zo is in hun dagen het Woord gecompleteerd en zwart op wit vast gelegd. Wat zij ons hebben nagelaten is algenoegzaam. Meer hebben we niet nodig! 133 Efeze 4:12 – de toebereiding van de heiligen … om de toebereiding van de heiligen, tot werk van bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus … We zagen en zullen zien dat de vijf bedieningen die Paulus noemde, Ef.4:11 allen verband houden met de tijd van “de apostelen en profeten”. De generatie waarin het Woord werd gepredikt en te boek werd gesteld. De eerste reden waarom deze gaven werden gegeven is “om de toebereiding van de heiligen”. Het woord voor ‘toebereiding’ wordt elders vertaald met ‘in orde brengen’, of ‘gereedmaken’. Zo wordt het in Matteüs 4:21 gebruikt voor de zonen van Zebedeüs die bezig waren hun visnetten in orde te brengen. Het idee is dat Christus de gaven gaf om “de heiligen” (zij die apart gezet zijn) gereed te maken. Vergis u niet: “de heiligen” moesten worden ‘gereset’ nu Israëls bekering in die tijd niet had plaatsgevonden. Zoals visnetten voor hergebruik dienen te worden hersteld, zo moesten “de heiligen” opnieuw worden ingesteld voor een nieuw ‘programma’. Dat is “het geheim” dat Paulus vanuit de gevangenis bekendmaakt. Een afgebakend Israël, gescheiden van de natiën, maakte plaats voor “het lichaam van Christus”, waarin de twee (jood en heiden) tot één zijn gemaakt. Christus heeft zijn ekklesia toegerust om hen voor deze nieuwe formatie gereed te maken! 134
Page 128
Efeze 4:13 – de eenheid van het geloof … totdat wij allen de eenheid van het geloof zouden bereiken … Paulus schrijft vanuit de gevangenis over de gaven die de opgevaren Christus gaf aan de ekklesia. Die gaven zou hij niet blijven geven; hij geeft ze “totdat” ze hun functie zouden hebben vervuld. Zoals bouwsteigers verdwijnen wanneer het gebouw gereed is. Sinds Christus’ hemelvaart tot aan de tijd waarin deze brief werd opgetekend, was een tijd van onmondigheid. Ef.4:14 De ekklesia had nog leiding nodig van mannen die door Christus zelf waren afgevaardigd. Veel van wat als Woord Gods was gepredikt, was slechts lokaal bekend. Hier een brief, daar een essay en weer elders een boek. Bovendien was nog niet alles van Gods Woord vastgelegd. Kol.1:25 De geloofswaarheid die “de heiligen” tot dusver ter beschikking stond was fragmentarisch en incompleet. Maar … zo zou het niet blijven. Degenen die Christus daartoe had afgevaardigd, zouden “het geloof” (= het Woord dat geloofd zou worden) verenigen. Eenmaal gereed, zouden de geschriften in één ‘bibliotheek’ worden opgenomen. Dat is wat ‘de Bijbel’ is: een bibliotheek (> biblia = boeken). Godzijdank hebben de apostelen aan het einde van hun leven hun geschriften verzameld als hun nalatenschap. 2Tim.4:13; 2Pet.1:15 Daarin vinden we “de eenheid van het geloof”! 135 Efeze 4:13 – het besef van de Zoon van God … totdat wij allen de eenheid van het geloof zouden bereiken en van het besef van de Zoon van God … De gaven, waarvan in vers 11 sprake was, zouden worden gegeven “totdat”. Niet totdat de ekklesia van het aardse toneel zou zijn verdwenen, zoals meestal wordt gedacht. Maar totdat de ekklesia niet langer onmondig zou zijn, of heen en weer bewogen zou behoeven worden in elke wind van leer. Ef.4:14 Met andere woorden: wanneer alles wat nodig is te weten, aan haar bekend gemaakt zou zijn. De voltooide Schriften! Niet langer een fragmentarische geloofskennis, maar “de eenheid van het geloof”. Het tweede “totdat” is, dat wij allen – de ekklesia als geheel – zouden bereiken “het besef van de Zoon van God”. Het gaat hier om wat de Zoon van God zelf beseft, wat hij kent en waar hij zich van bewust is. Hoe zouden wij dat anders kunnen bereiken, dan doordat de Zoon van God ons zelf daarvan op de hoogte stelt? En dat is ook precies wat hij deed toen hij zich vanuit de hemel openbaarde aan Paulus en aan hem zijn diepste gedachten meedeelde en zijn woorden aan hem toevertrouwde. Dit alles is bekend gemaakt en op Schrift gesteld. Opdat wij zouden weten! 136
Page 130
Efeze 4:13 – een volwassen man … totdat wij allen de eenheid van het geloof zouden bereiken, en van het besef van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een maat van statuur van de volheid van Christus. De gaven die Paulus noemde in vers 11 werden gegeven met een “totdat”. Als eenmaal de toestand bereikt zou worden die in vers 13 wordt beschreven, dan hebben deze gaven hun functie gehad en zullen dan dus ook ophouden. Zoals we ook in 1 Korinthe 13 lezen over de gaven van kennis, profeteren en ‘spreken in talen’ die zouden ophouden zodra “de volwassenheid” zou aanbreken. 1Kor.13:10 Datzelfde woord voor ‘volwassenheid’ gebruikt Paulus hier ook. De ekklesia begon zoals ons leven als mens ook ooit eens begon: in onmondigheid. Een stadium waarin we nog leiding nodig hadden en waarin we ons ontwikkelden. We dachten, voelden en spraken als een kind. Maar eenmaal volwassen, legden we dat kinderlijke af. Zo begon de ekklesia ook. In aanvang waren daar de gaven, zoals apostelen en profeten die met Goddelijk gezag het Evangelie bekend maakten, onderwijs gaven en zo de kudde weidden. Maar toen het Woord Gods compleet was, waren die gaven niet langer nodig. Sinds dat moment is de ekklesia een “volwassen man”! 137 Efeze 4:14 – geen onmondigen meer Opdat wij niet meer onmondigen zouden zijn, op en neer golvende en rondgedragen wordend in elke wind van leer, in de willekeur van de mensen, in sluwheid, met het oog op de methodiek van de dwaling. In de voorgaande verzen maakte Paulus duidelijk dat de gaven die werden gegeven, zoals die van de apostelen en profeten, slechts tijdelijk van aard waren. Ze dienden om de ekklesia tot volwassenheid te brengen. Zou eenmaal die fase zijn aangebroken, dan zouden de gelovigen niet langer onmondig behoeven te zijn, en heen en weer bewogen worden in elke wind van leer. Want alles wat nodig is te weten, zou dan inmiddels geopenbaard zijn en beschikbaar zijn voor alle gelovigen. Deze geopenbaarde en beschikbare kennis vinden we in de voltooide Schriften. Dat is wat tot stand gebracht werd in de generatie van apostelen en profeten. Zwart op wit vastgelegd. Een stabiele basis voor de generaties die zouden volgen. De gaven zelf verdwenen omdat de mannen van het eerste uur zijn overleden. Maar wat zij ons achterlieten is een compleet en geboekstaafd Woord van God. De verzamelde Schriften, een Goddelijke bibliotheek als onfeilbare maatstaf. Een rots in de branding, bestand tegen elke golfslag en “wind van leer”! 138
Page 132
Efeze 4:14 – de methodiek van de dwaling Opdat wij niet meer onmondigen zouden zijn, op en neer golvende en rondgedragen wordend in elke wind van leer, in de willekeur van de mensen, in sluwheid, met het oog op de methodiek van de dwaling. Christus heeft in de tijd van de apostelen en profeten gaven gegeven om de ekklesia definitief toe te rusten voor de tijd die op aarde zou resten. De gaven zelf zouden weliswaar wegvallen (overlijden) maar hun nalatenschap (de voltooide Schriften) zou als onfeilbaar kompas dienen. Als maat en norm. Niet als overbodige luxe maar noodzakelijk om te midden van elke wind van leer en van de waan van de dag, koersvast te blijven. “Wind van leer” verwijst bovenal naar leringen die in de christenheid zouden opkomen. Immers, daar zou men de gezonde leer niet meer verdragen, zie 2 Timoteüs 4. Sneaky, in sluwheid, zou de dwaling worden gesystematiseerd. Het Griekse woord methodeia (methodiek) duidt op stelselmatige en strategische misleiding. Misleiding die in bolwerken van kennis zijn ondergebracht. In universiteiten en hogescholen. Beschermd door intellectuele titels. Vastgelegd in geleerde boeken en dogmatieken. Zo maakt dwaling indruk. Alleen wie gewapend is met “er staat geschreven” weet beter. Dat Woord stelt perfect in staat elke leugen door te prikken. 139 Efeze 4:14,15 – waarheid in liefde … in sluwheid, met het oog op de methodiek van de dwaling. Maar waarheidsgetrouw zijnde, in liefde, zouden wij in dit al groeien tot Hem, die het Hoofd is, Christus … Nog steeds is Paulus’ onderwerp hier, het doel van de gaven aan de ekklesia. Ef.4:11 Nadat de apostelen het Woord van God hadden gecompleteerd, en zwart op wit hadden vastgelegd, was de ekklesia volwassen geworden. Niet langer om als onmondig kind geleid te worden maar in staat om zelfstandig te zijn. Georiënteerd op de voltooide Schriften. De volwassenheid van de ekklesia waarover Paulus schrijft, is dus geen fase die pas aanbreekt in hemelse volmaaktheid. Integendeel, juist te midden van leugens, sluwheid en dwaling hier op aarde, zou de ekklesia haar volwassenheid beleven. Sinds de ekklesia is toegerust met het complete Woord van God, is ze in het bezit van de waarheid. De waarheid van wat “er staat geschreven”. Eigen opinies en meningen brengen slechts verdeeldheid, maar bewezen waarheid maakt één. Dáár vinden we elkaar. “Indien we in het licht wandelen … zo hebben we gemeenschap met elkaar.” 1Joh.1:7 In dat licht beleven we de liefde en groeien we in toenemend besef van Hem, die het Hoofd is. De opgewekte Christus! 140
Page 134
Efeze 4:16 – contact van voorziening … vanuit wie, heel het lichaam, samen verbonden – en verenigd wordende, door elk contact van voorziening, naar inwerking in maat van een ieders deel, de groei van het lichaam wordt gedaan, tot in opbouw van zichzelf, in liefde … Op het eerste gezicht lijkt dit een tamelijk ondoorzichtige zin. Toch is de algemene strekking duidelijk. Het gaat over “heel het lichaam” – de ekklesia dus – dat via het Hoofd (Christus) met elkaar verbonden en verenigd is. “Ieders deel” dat wil zeggen, dat alle gelovigen individueel in “de groei van het lichaam” worden betrokken. Maar hoe dan? Paulus zegt (letterlijk vertaald): “door elk contact van voorziening”. Het idee is dat heel het lichaam voortdurend voorzien wordt van voedsel, water, zuurstof, enzovoort. En die voorziening (verstrekking) vindt plaats door “contact” van de lichaamsdelen. Van het Griekse woord dat Paulus daarvoor gebruikt, is ons woord ‘haptonomie’ afgeleid. Letterlijk betekent dat ‘aanraking’. Hoe voorziet het Hoofd Christus, de leden van het lichaam van voedsel? Door onderling contact tussen de gelovigen. Zij vormen samen een gemeenschap en zoeken daarom met elkaar in aanraking te komen. Deze gezonde, organische aandrang maakt dat we elkaar kunnen aanmoedigen en opbouwen. Hoe anders dan door het Woord Gods, in liefde met elkaar uit te wisselen?! 141 Efeze 4:17 – zinloosheid van denken Dit zeg ik dan en betuig in de Heer, niet langer te wandelen zoals ook de natiën wandelen, in zinloosheid van hun denken … Ging het voorgaande over de onderlinge verhoudingen binnen “het lichaam van Christus”, het vervolg handelt over de verhouding van de gelovigen tot de natiën. Zoals eerder in Efeze 2:1, herinnert Paulus zijn lezers er aan dat ook zij vroeger wandelden zoals de natiën. Maar sinds zij Christus hebben leren kennen, is alles anders geworden. Ef.4:20 Wanneer Paulus schrijft over de wandel van de natiën dan somt hij niet in de eerste plaats allerlei misdragingen op. Die komen later aan de orde, maar dat is niet het meest kenmerkende. Wat er mis is aan de wandel van de natiën, zit ’m niet aan de buitenkant maar aan de binnenkant. Menselijk gedrag wordt aangestuurd door denken. En aangezien de natiën God niet kennen, wordt hun denken gekenmerkt door zinloosheid. Tot op vandaag is de gangbare ‘filosofie’ dat het bestaan zinloos is. Men spreekt wel over ‘zingeving’ om te verhullen dat het bestaan (volgens hen) geen zin heeft. Triest. Maar hoe geweldig is het daarom te mogen wandelen in het besef dat er een God is, bij Wie nooit iets tevergeefs plaatsvindt! 142
Page 136
Efeze 4:17,18 – verduisterd en onwetend … zoals ook de natiën wandelen, in zinloosheid van hun denken, verduisterd in het denkvermogen, vervreemd van het leven van God vanwege de onwetendheid die in hen is, vanwege de verharding van hun hart. Paulus wijst hier de kern aan van wat er mis is met de wandel van de natiën. Het is de zinloosheid van het denken, omdat men God niet als God dankt en eert. Rom.1:21 Daardoor mist men een vaste oriëntatie en houvast in het denken. En hoe ontwikkeld het denkvermogen of IQ ook moge zijn, het is verduisterd. Het licht en uitzicht dat het besef van God met zich meebrengt, ontbreekt. En dus wordt het onvermijdelijk donker van binnen. God is er en Hij is de levende God, maar deze wetenschap zijn de natiën kwijtgeraakt. Ook de praktijk van de wetenschapsbeoefening is principieel “zonder God”. Men rekent slechts met wat men kan waarnemen, en de logica dat er een Schepper moet zijn, wordt in ongerechtigheid ten onder gehouden. Men wil het niet weten. “Het is donker geworden in hun onverstandig hart.” Hoe groot is het contrast God wel te kennen, zodat het leven wèl zin en doel heeft. En om in dat besef elke dag te mogen wandelen! 143 Efeze 4:19 – afgestompt Afgestompt zijnde, hebben zij zichzelf overgeven in losbandigheid, tot werkzaamheid van elke onreinheid, in hebzucht. In het voorgaande vers beschreef Paulus hoe de natiën God zijn kwijtgeraakt, zodat hun wandel gekenmerkt wordt door zinloosheid, verduisterd denkvermogen en bewust gekozen onwetendheid. Dat alles karakteriseert de binnenkant. In dit vers laat Paulus zien wat de uitingen daarvan zijn in het gedrag. Opmerkelijk dat hij als eerste “afstomping” noemt. Waar men God wegredeneert, en daarmee de zin van het bestaan ontkent, resteert slechts zinnelijkheid. Daaraan geeft men zich dan ook over. Om de zinloosheid van het bestaan vooral maar niet te hoeven voelen, verdooft men zich met drank en bedwelmende middelen. En dat gaat hand in hand met seksueel vermaak zonder onvoorwaardelijke trouw. Al deze uitingen vallen onder het kopje ‘losbandigheid’: zonder binding of maat. Het is bovendien ‘big business’. Want de honger naar plat amusement, hoererij, drank en drugs is onverzadigbaar. Het geeft immers geen echte bevrediging (wel een kater!) en daarom zoekt men naar nóg meer … surrogaat. Ach, de wereld weet niet beter. Wanneer jij en ik God kennen; wij wel. Wat een voorrecht om in dat stralende Licht te mogen wandelen! 144
Page 138
Efeze 4:20 – het grote verschil! Maar zo leerden jullie niet de Christus [kennen]. Jullie hoorden hem immers en jullie werden in hem onderwezen … Ooit hadden Paulus’ lezers het Woord vernomen en daardoor Christus leren kennen. Dat betekende voor hen een totale ommekeer. Wandelden ze ooit in de zinloosheid van hun denken, nu had hun wandel doel en richting gekregen. Waren ze ooit verduisterd in hun verstand, nu was hun denken helder en verlicht. Onwetend en versteend in hun hart, verdoofden ze zich in losbandigheid en onreinheid. Maar nu hun hart was aangeraakt door Goddelijke liefde, hadden ze geen verdoving meer nodig. Want ze hadden met recht een leven gekregen! Het grote verschil tussen toen en nu, was dat ze Christus hadden leren kennen. Niet ‘iets’ maar Iemand. Léven, de opgewekte Christus. De Efeziërs hadden maar niet over de Christus gehoord. Ze hadden hemzelf gehoord. Door wat Paulus hen bekendmaakte, vernamen ze Christus Jezus’ eigen Woord. Ef.2:17 Paulus was immers geroepen vanuit de hemel door Christus Jezus en van hem had hij het Goede Bericht zowel ontvangen als geleerd. Met dat Woord was Paulus afgevaardigd naar de natiën. Gal.1:12, 16 horen we Christus Jezus zelf en vernemen we zijn eigen onderwijs! In dat Woord 145 Efeze 4:21 – jullie hoorden hém … Maar zo leerden jullie niet de Christus [kennen]. Jullie hoorden hem immers en jullie werden in hem onderwezen, zoals waarheid is in Jezus … Paulus spreekt van de grote omwenteling sinds de Efeziërs de Christus hebben leren kennen. ‘Christus’ dat is de titel van hem die door God werd opgewekt uit de doden als de Eersteling. Hij leeft! En dat maakt alles anders. Hem hoorden zij toen ze hem leerden kennen. In het Grieks staat het sterker dan in veel vertalingen. Dan maakt men er van: “jullie hoorden van hem.” Maar dat is te zwak. Er staat: “jullie hoorden hem.” In het Woord dat door Paulus was gepredikt vernamen de Efeziërs Christus’ eigen stem! En dat is maar niet ‘bij wijze van spreken’. Paulus sprak en onderwees het Woord van de opgewekte en verheerlijkte Christus. Hij had het Paulus immers hoogstpersoonlijk geopenbaard. Gal.1:12 De Efeziërs hadden Christus gehoord en waren in hem onderwezen … “zoals waarheid is in Jezus”. Of letterlijk: de Jezus. De Jezus namelijk die hier op aarde van de waarheid had getuigd en daarom was gestorven en begraven. Die Jezus hadden zij leren kennen als de Christus, de opgewekte Levensvorst. Geen filosofie maar een levende persoon! 146
Page 140
Efeze 4:22 – paasbest! … dat jullie afleggen (naar het vroegere gedrag), de oude mens die bederft, naar de begeerten van de misleiding … Twee zaken worden hier door Paulus tegenover elkaar gezet. Enerzijds “de oude mens” die aan bederf onderhevig is en anderzijds “de nieuwe mens” die jong en fris is en ook blijft. De oude mens heeft haar oorsprong in Adam. Het is de mensheid zoals we die kennen in de wereld en waar ook onze roots liggen. De nieuwe mens daarentegen begon met de opgewekte Christus, “de laatste Adam”. Gedrag wordt door Paulus nogal eens in zijn brieven vergeleken met een kledingstuk dat je verwisselt. In bovenstaand vers gaat het om het afleggen van het ‘kleed’ dat hoort bij de oude mens. Hier zijn dat de misleidende begeerten waar de wereld vol van is. Daar regeert de leugen en het zet mensen op het verkeerde been. Het afleggen van de oude mens is voor Paulus geen strijd. Laconiek vergelijkt hij het met het uittrekken van een kledingstuk. Wat niet passend is, trek je uit. Zo simpel is dat. En vervolgens verwissel je het oude kleed met het nieuwe dat wèl passend is. Geen misleiding maar waarheid. Geen bederf maar Leven. Op z’n paasbest! 147 Efeze 4:23 – verjongd worden … en verjongd worden in de geest van jullie denken… Tegenover het gedrag dat past bij de oude mens Ef.4:22 staat het gedrag dat hoort bij de nieuwe mens. Terwijl de oude mens continue aan bederf onderhevig is, wordt de nieuwe mens voortdurend verjongd. De nieuwe mens vindt immers haar oorsprong in “de laatste Adam, een levendmakende geest”. 1Kor.15:45 Dat is de opgewekte Christus, die de dood heeft overwonnen. Dit feit is de garantie dat uiteindelijk de dood teniet zal worden gedaan en alle mensen eens voor altijd levend gemaakt zullen worden! 1Kor.15:22-28 Dat is het Goede Bericht en door dat te geloven, leren we een vitale levenskracht kennen, die “de geest van het denken” dagelijks verjongt. De wereld is vergankelijk en wordt beheerst door de dood. Dat zet een allesbeheersende stempel op het denken van de mens. Ook als hij dat gegeven probeert weg te drukken en als motto voert “laten we eten en drinken, want morgen sterven we”. YOLO – you only live once. Maar dat is geen léven, dat is langzaam doodgaan. Leven is dat wat Christus in onvergankelijkheid aan het licht bracht toen de steen van het graf werd afgewenteld. Definitief. Dat feit en die garantie vitaliseert ons denken! 148
Page 142
Efeze 4:23,24 – de nieuwe mens aantrekken … en verjongd worden in de geest van jullie denken, en de nieuwe mens aantrekken, die overeenkomstig God wordt geschapen, in rechtvaardigheid en rechtschapenheid van de waarheid. Zoals gelovigen de kledij van de oude mens zouden uittrekken, zo zouden zij ook de kledij van de nieuwe mens aantrekken. Het betekent dat we het gedrag aanpassen aan onze nieuwe identiteit. Paulus stelt het onbekommerd voor als het verwisselen van een jas. Daar is niets gecompliceerds aan. Het vergt geen cursus en evenmin een therapeutisch traject. Het begint met een verjongingskuur in de geest van ons denken. Ons denken wordt vernieuwd door ‘input’ van Boven. We leren wie we zijn in Christus. Zo transformeert het Woord van God ons van binnenuit. Rom.12:2 Het geeft richting, motiveert en bekrachtigt daartoe. De nieuwe mens is de mensheid die begon bij “de laatste Adam”. Sinds Christus’ opstanding als Eersteling, zijn er twee soorten mensen op aarde. De oude, die dateert vanaf Adam en is slechts ‘beperkt houdbaar’. Sterfelijk. De nieuwe daarentegen is de definitieve creatie van God. “De eerste mens” (aards) diende slechts om “de tweede mens” (hemels) te introduceren. 1Kor.15:47 Dát is de nieuwe mens: volmaakt, rechtvaardig, rechtschapen en gekenmerkt door waarheid! 149 Efeze 4:25 – waarheid versus leugen Daarom, terwijl jullie de leugen afleggen, spreekt waarheid ieder met zijn naaste, omdat wij leden van elkaar zijn. Zoals je in de regel geen twee jassen tegelijk kunt dragen, zo kun je ook niet tegelijkertijd de oude en de nieuwe mens aandoen. Het is het één of het ander. Telkens als Paulus zegt dat we iets zouden afleggen, draagt hij tevens het alternatief aan. Wie de waarheid spreekt met zijn naaste, legt daarmee automatisch de leugen af. Paulus’ aansporingen zijn positief. Je hoeft geen energie te steken in iets niet meer doen, je focust je op iets wèl te doen. Het woord ‘negatief’ kunnen we heel letterlijk nemen. Het is afgeleid van het werkwoord ‘negeren’, dat wil zeggen: ergens geen aandacht aan geven. Met succes iets negeren, kan alleen wanneer je een alternatief hebt. Het alternatief voor de leugen is uiteraard de waarheid. Leugens mogen op korte termijn dan vaak voordelen opleveren, uiteindelijk is de vrucht altijd wrang. Ze komen namelijk aan het licht. Leugens gaan voorbij, maar de waarheid is blijvend. De leugen hoort daarom bij de oude mens die vergankelijk is. Waarheid daarentegen hoort bij de nieuwe mens die onvergankelijk is. Dáár vinden we elkaar en beleven we de eenheid. Blijvend! 150
Page 144
Efeze 4:26,27 – boos, maar hoe? Zijn jullie boos, zondigt dan niet, laat de zon niet ondertussen ondergaan over jullie ontstemming en geeft geen plaats aan de diabolos. De nieuwe mens Ef.4:24 zoals Paulus deze beschrijft wordt gekenmerkt door het spreken van waarheid. Ef.4:25 Een ander kenmerk is de rechte boosheid. Boosheid kan heel nuttig wezen maar, zoals altijd waar emoties in het geding zijn, het gevaar is dat ze onbeheerst wordt geuit. En dan gaat het mis. Dan is men boos om een verkeerde reden of in onjuiste mate, of niet op de juiste tijd of niet voor het juiste doel. Dan wordt de boosheid per definitie zondigen, dat wil zeggen: doel missen. Beheerste toorn wordt ook gekenmerkt door kortstondigheid. Dat is bij God ook zo. “Een ogenblik duurt Zijn toorn”, zegt de psalmist. Ps.30:6 Gods toorn en Zijn oordelen kunnen heftig zijn, maar duren altijd relatief kort. Het spreekwoord zegt terecht: “Kwaad worden is menselijk, maar kwaad blijven is duivels.” Daarom is de leer dat Gods toorn eindeloos zou voortduren, zonder twijfel een duivelse uitvinding. Als de zon ondergaat en we gaan slapen, dan zouden we alles hebben bijgelegd. Zodat we ons in vrede te ruste kunnen leggen en de volgende dag in vreugde kunnen opstaan! 151 Efeze 4:28 – stelen of delen? Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich veeleer in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige. Ook hier zien we een fraai voorbeeld van hoe in de praktijk “de oude mens” onbekommerd vervangen wordt door “de nieuwe mens”. Stelen wordt niet als een psychische aandoening gezien (kleptomanie) waar men alleen door een langdurige behandeling mogelijk van afgeholpen zou kunnen worden. Nee, diefstal is een logische uiting van hoe “de oude mens” in elkaar steekt. Die is gericht op zichzelf en ook overgeleverd aan zichzelf. Meent hij te kort te komen dan vergrijpt hij zich (desnoods) aan wat hem niet toekomt. Haaks daarop staat “de nieuwe mens”. Die is gericht op God in de wetenschap dat Hij altijd Zijn gunst bewijst. Vanuit dat besef mogen we “navolgers van God” zijn. Ef.5:1 niet, dan geven we. Niet eens omdat stelen niet mag (“gij zult niet stelen”), maar vanuit Gods genade die nooit moe wordt, uit te delen in overvloed. Dat motiveert van binnenuit om ons in te spannen. Dan worden stelende handen, (mee)delende handen. Dat is wat Gods genade in een mensenleven vermag uit te werken! Dan nemen we 152
Page 146
Efeze 4:29 – woord dat verschil maakt Laat geen bedorven woord uit jullie mond uitgaan, maar een goed [woord] tot opbouw van de behoefte, opdat het genade zou geven aan hen die horen. Alle praktische richtlijnen die Paulus hier geeft hebben tot doel om de waarde van zijn onderwijs in de wandel te vertolken. Ef.4:1 vers gaat het om de mond en wat daarvan uitgaat. Om ‘woord’ dus. De oude mens is sterfelijk en aan bederf onderhevig. Ef.4:22 Daarbij schetst hij telkens het contrast tussen de oude en de nieuwe mens. Ging het in het voorgaande vers om het gebruik van de handen – stelen versus delen – , in dit Dat staat ook model voor het woord dat de oude mens spreekt. Het is bedorven. Het staat in contrast met de nieuwe mensheid die begint bij de opstanding van Christus en daarmee bij de overwinning op de dood. Het woord van de oude mens betekent afbraak. Dat van de nieuwe mens is goed en bouwt op. Woord van de oude mens is ijdel en leeg. Het spreken van de nieuwe mens daarentegen voorziet in behoeften. Woord van de oude mens deprimeert. Maar woord van de nieuwe mens geeft genade aan de luisteraars. Vreugde om niet. Dat maakt blij! 153 Efeze 4:30 – de heilige geest bedroeven? En bedroeft de geest, de heilige, van God niet, in welke jullie werden verzegeld tot de dag van vrijkoping. Men zou zich kunnen afvragen of dit vers gelinkt moet worden aan het voorafgaande (“bedorven woord”) of het navolgende (“bitterheid en woede”). Maar waarom een keuze maken? Iedereen die gelooft in het Evangelie van de redding (Efeze 1:13 = de Redder van alle mensen!) is verzegeld met de heilige geest van God. Die geest is een onderpand en aanbetaling van de erfenis (lotdeel) die ons wacht. Het is het leven van de nieuwe mens dat weliswaar thuishoort in de nieuwe schepping (“de dag van de vrijkoping”) maar nu al door ons geleefd kan worden. Deze geest is ons gegeven als een voorschot. Zou dat slechts ‘dood kapitaal’ blijven, dan bedroeven we daarmee Gods geest. We zouden ons juist onderscheiden (> heilig) om door deze geest daadwerkelijk geleid te worden. De geest, namelijk de heilige geest van God, is Gods eigen, persoonlijke geest. Het is geen aparte persoonlijkheid náást God, evenmin als mijn geest een aparte persoonlijkheid is, onderscheiden van mijzelf. Mijn geest, dat ben ikzelf in mijn geestelijke hoedanigheid. Geest is bovenal ook leven. En heilige geest is het nieuwe, onvergankelijke leven van de opstanding! 154
Page 148
Efeze 4:31,32 – bitter of beter? Alle bitterheid en woede en boosheid en getier en lastering, laat het weggenomen worden van jullie, samen met alle kwaadaardigheid. Maar wordt naar elkaar vriendelijk, innerlijk welwillend, genade bewijzend aan elkaar, zoals God in Christus genade bewijst aan jullie. Opnieuw wordt een contrast geschilderd tussen de oude en de nieuwe mens. Hier betreft het de omgang met elkaar. De oude mens kenmerkt zich daarbij door bitterheid, een smaak die (evenals ‘zuur’) met bederf en dood in verband wordt gebracht. Bitterheid bederft alle verhoudingen omdat zelfs het goede en aangename negatief wordt uitgelegd. Het komt naar buiten door boosheid, getier en laster. Wie bitter is ziet overal een kwade aard (kwaadaardig). De meeste vertalingen zeggen dat deze eigenschappen uit het midden gebannen zouden worden of iets dergelijks. Als een actieve daad. Maar zo schrijft Paulus er niet over. En zo werkt het ook niet. Het is passief: laat het worden weggenomen. Hoe dan wel? Door naar elkaar vriendelijk, welwillend en genade bewijzend te zijn. Positief. Wanneer we ons daarop richten, worden als vanzelf bitterheid, woede, getier en laster weggenomen. Precies zoals duisternis als vanzelf verdwijnt waar het licht aangaat. Het licht van Gods levende Woord, verdrijft alle duistere gedachten en praktijken! 155 Efeze 4:32 – charizomai Maar wordt naar elkaar vriendelijk, innerlijk welwillend, genade bewijzend aan elkaar, zoals God in Christus genade bewijst aan jullie. De meeste vertalingen spreken in bovenstaand vers van ‘elkaar vergeven’ zoals God ons ‘vergeeft’. Maar ‘vergeven’ is een ander woord in het Grieks. Het woord charizomai hier, betekent ‘genade bewijzen’. Het is afgeleid van het Griekse woord charis dat genade of gunst betekent; vreugde om niet. Als er onderlinge grieven zijn, dan is het al heel mooi wanneer we dat kunnen loslaten zonder het de ander aan te rekenen. Al was het maar, om zelf niet langer met verwijten te blijven rondlopen. Maar charizomai gaat veel verder! Iets de ander niet aanrekenen is nog negatief. Maar charizomai is positief: de ander blij maken. Charizomai is niet ‘des mensen’. Het is zoals God Zich in Christus opstelt naar ons. Niet slechts door het niet aanrekenen van alles wat ons valt te verwijten. Nee, God bewijst een wereld die Zijn Zoon doodde, Zijn gunst, door hen het Leven te garanderen. Tegen zoveel ‘onredelijke’ gunst is geen vijandschap opgewassen. De oude mens kan zomaar, zonder reden boos zijn. De nieuwe mens daarentegen is standaard, zonder bijzondere reden vriendelijk en genade bewijzend! 156
Page 152
Efeze 5:1,2 – wandelt in de liefde Wordt dan navolgers van God, als geliefde kinderen, en wandelt in liefde, zoals ook Christus ons liefheeft … Liefde raakt de zin van ons bestaan. Logisch, want het is het wezen van God Die liefde is. 1Joh.4:8, 16 van de meest miskende en omlaag getrokken begrippen. Het hierboven gebruikte woord voor ‘liefde’ is in het Grieks agapē en onderscheidt zich van eros (> erotiek) en phileo (genegenheid). Agapē is de liefde van een vader en moeder voor hun kind. 1Joh.3:1 Die liefde is niet gebaseerd op verdiensten of op aantrekkelijkheid, maar op een onlosmakelijke en onvoorwaardelijke eenheid. Want wat je kind ook doet, het is en blijft je kind. Agapē-liefde is onvoorwaardelijk en dat typeert de liefde Gods. Agapē-liefde is niet gebaseerd op emoties. Het heeft niets van doen met Valentijn, rozengeur en maneschijn. Met zulke gevoelens is niets mis, maar ze komen en gaan weer. Agapē-liefde daarentegen vergaat nimmer! 1Kor.13:8 God heeft al Zijn schepselen lief. Waarom? Omdat het Zijn schepping is, “werk van Zijn handen”. Dat kán Hij niet laten varen. Deze liefde werd bewezen aan het kruis van Golgotha. Zelfs als de wereld Zijn Zoon aan het hout spijkert, dan nóg is Zijn liefde onverminderd! Het is trouwens ook één 160 Efeze 5:2 – offergave en slachtoffer … en wandelt in liefde, zoals ook Christus ons liefheeft en zichzelf heeft overgeleverd ten behoeve van ons, als offergave en slachtoffer aan God, tot een welriekende geur. Onderwerp hier is Gods liefde voor ons die in Christus is bewezen. Christus heeft zichzelf namelijk overgeleverd ten behoeve van ons “als offergave en slachtoffer”. Gewoonlijk denkt men dan aan Golgotha, de plaats waar Christus geslacht werd. Dat is op zichzelf juist, maar onvolledig. Want op het kruis vond de slachting plaats, niet het offer. Christus’ offer is wat plaatsvond na Zijn slachting. Zoals een offerdier eerst werd geslacht om daarna op het altaar te worden verhoogd en in vuur en rook op te stijgen. Het eerste spreekt van Golgotha, het tweede spreekt van Christus’ verhoging en verrijzenis. Het spreekt van het nieuwe leven dat in zijn opwekking uit de doden (als Eersteling!) aan het licht trad. Dát is de welriekende geur voor God. Christus stierf … om op te kunnen staan. En om dat Leven aan de mensheid te geven. Leven dus voor een wereld van stervelingen, die Christus aan het kruis sloeg. Als dat geen liefde is?! En in die liefde en de welriekende geur van zijn offer, mogen wij wandelen! 161
Page 154
Efeze 5:3 – zoals het heiligen betaamt Maar laat hoererij en alle onreinheid of hebzucht zelfs niet genoemd worden onder jullie, zoals het heiligen betaamt … Voortdurend beschrijft Paulus de wandel in termen van contrast. In de voorgaande verzen was sprake van de liefde Gods waarin we zouden wandelen. Gekenmerkt door onvoorwaardelijkheid, overgave en welriekendheid. In dit vers daarentegen benoemt hij de duistere keerzijde daarvan. Om te beginnen op het gebied van seksualiteit. Later in dit hoofdstuk zal Paulus positief ingaan op wat de diepgaande betekenis is van het “één vlees”-zijn van man en vrouw. Hoererij (Grieks: porneia) slaat op seksuele gemeenschap met een ander dan de eigen man of vrouw. Onreinheid wordt dikwijls in één adem genoemd met hoererij en wijst op het onzuivere denken dat daarachter schuilgaat. Rom.1:24 Hebzucht (in dit verband), duidt op het begeren van iemand die een ander toebehoort. Zo gewoon als dit alles in de wereld moge zijn, zo logisch is het ook dat onder gelovigen in Christus, hiervan geen sprake zou zijn. “… zoals het heiligen betaamt …”, zo motiveert Paulus kort en bondig. “Heiligen” dat zijn mensen die apart gezet zijn om straks met Christus, het Koninkrijk van God te beheren. Ef.5:5 Geroepen tot een koninklijke taak. Daarbij past koninklijke waardigheid. Want adeldom verplicht … 162 Efeze 5:4 – veeleer dankzegging … noch schande, noch dom gepraat of insinuatie, dingen die niet gepast zijn, maar veeleer dankzegging. In het voorgaande vers noemde Paulus drie voorbeelden op het seksuele vlak die haaks staan op wat “heiligen betaamt”. In dit vers noemt hij drie voorbeelden op het verbale vlak – de tong dus. Bij schande hebben we te denken aan aanstotelijk en schunnig taalgebruik. Wat dom gepraat is behoeft nauwelijks toelichting: het verwijst naar inhoudsloos, smakeloos en onzinnig spreken. Het Griekse woord dat hier is weergegeven met ‘insinuatie’ en in het Nieuwe Testament alleen hier voorkomt, duidt op het maken van laaghartige toespelingen. Iedereen voelt wel aan dat al dit soort spreken ongepast is. En sowieso niet de “heiligen betaamt”. Paulus doet niet eens moeite om dat aan te tonen; hij acht het vanzelfsprekend. Maar ook hier plaatst Paulus er weer iets positiefs tegenover: dankzegging. Dankzegging is in het Grieks eucharistia en is samengesteld uit de woorden voor ‘goed’ en ‘vreugde (om niet)’ oftewel ‘genade’. Dankzegging is niet schandelijk maar verheugend. Niet dom maar rijk aan inhoud en zinnig. Niet insinuerend maar opbouwend. Dankzegging wijst naar omhoog. Dankzegging maakt bewust van God. Dankzegging maakt blij omdat het de mens naar boven doet kijken! 163
Page 156
Efeze 5:5 – lotbezit in het Koninkrijk Want hiermee zijn jullie bekend en weten dat geen hoereerder of onreine of hebzuchtige, dat is een afgodendienaar, lotbezit heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. In meerdere passages van zijn brieven onderstreept Paulus het belang van bovenstaande waarheid. God is vandaag bezig een volk te verzamelen dat bestemd is om straks, samen met Christus, te regeren in zijn Koninkrijk. En degenen die daartoe geroepen worden, die worden daartoe ook bekwaamd. Ook al waren ze ooit hoereerder, een onreine of hebzuchtige, daarvan worden ze gereinigd. Dat kan niet missen. Want God doet geen half werk. Paulus schrijft in 1 Korinthe 6:11: “En sommigen van jullie waren dat, maar jullie werden schoongewassen, jullie werden geheiligd, jullie werden gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus.” Het is waar, ook gelovigen kunnen in dit soort praktijk vallen, maar als hun roeping echt is, zullen ze daarvan worden schoongewassen. Zo niet, dan is er voor hen geen lotbezit in het Koninkrijk. Komt daarmee hun uitzicht op redding te vervallen? Uiteraard niet. God redt uiteindelijk alle mensen; dat is het Evangelie! Maar regeren in zijn Koninkrijk gedurende de komende aeonen, is niet weggelegd voor iedereen. Dat is een exclusief voorrecht voor zijn ekklesia. 164 Efeze 5:6,7 – misleidende lege woorden Laat niemand jullie misleiden met lege woorden, want vanwege deze dingen komt de toorn van de God over de zonen van de ongezeglijkheid. Wordt dan geen mede-deelhebbers van hen. Paulus is nog bezig met het onderwerp van de voorgaande verzen. Met “deze dingen …” doelt hij op de praktijken zoals die van een hoereerder, onreine of hebzuchtige. Wie deze dingen praktiseert zal geen lotdeel hebben in het Koninkrijk van God. Paulus is daar resoluut over. Onder het motto van Gods genade en dat Hij de “Redder is van alle mensen” (wat, zonder twijfel, het hart is van Paulus’ Evangelie!) zou men gemakkelijk kunnen redeneren dat ‘iemands levensstijl daarmee onbelangrijk zou zijn’. Regelmatig had Paulus met deze dwaling te dealen. Rom.6:1,15 Sterker nog: de bewering werd Paulus zelfs in de mond gelegd. Rom.3:8 Maar het zijn misleidende “lege woorden”. Gods toorn mag dan inderdaad niet het laatste woord hebben en relatief kort duren Ps.30:6 ; ze is wel een realiteit. Wie ongezeglijk is en niet rekent met Gods Woord, komt Hem absoluut tegen. Hij laat niet met zich spotten. En in het komende Koninkrijk zullen deze praktijken niet worden getolereerd. Mensen die bestemd zijn voor de troon, zouden ook dát moeten weten! 165
Page 158
Efeze 5:8 – kinderen van licht Want jullie waren eens duisternis, maar nu licht in de Heer. Wandelt als kinderen van licht! Eerder, in Efeze 4:18, had Paulus er al op gewezen dat we ooit wandelden zoals de natiën, namelijk “verduisterd in het denkvermogen”. Onwetend en vervreemd van het leven van God. Waar duisternis heerst, ontbreekt zicht. Daar is geen wezenlijk inzicht en evenmin werkelijk uitzicht. Dan zie je het niet meer (… zitten). Dan wordt het dus donker in het hart van de mens. Totdat … de knop om gaat en het licht van Gods Woord gaat schijnen. Dan maken duisternis en onwetendheid plaats voor licht en besef. Voor visie en een geopend venster! Dat is geen mensenwerk, het is God, Die ogen opent en verlicht! Het is geweldig om deze overgang van duisternis naar licht uit ervaring te kennen. Dan mag het in de wereld nog zo donker zijn, Gods Woord en Zijn beloften doen onze ogen stralen. Dat is een automatisch effect van licht. Licht geeft altijd uitstraling. Wie dit licht kent, mag ook wandelen in het licht. Zodat je zicht hebt op waar je vandaan komt en waar je naar toe gaat. En zicht op wat er om je heen gebeurt. Dat maakt onze wandel waardevol! 166 Efeze 5:9 – de vrucht van het licht Want de vrucht van het licht is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid … Paulus gebruikt in deze brief meerdere malen het contrast van licht en duisternis. Eerder waren jullie, zo schrijft hij, “verduisterd in het verstand” Ef.4:18 vanwege de onwetendheid. Maar wanneer God Zich openbaart, dan heet dat licht. “Want al wat openbaar maakt, is licht.” Ef.5:13 de Bijbelse definitie van wat licht is. Dat is Licht is in de Schrift altijd gekoppeld aan leven (“het licht des levens”). Zoals duisternis verband houdt met dood (“schaduw des doods”). We zien dat als in het vroege voorjaar de dagen gaan lengen en de zon aan kracht wint, ook het leven ontluikt. Eerst zien we knoppen, dan bloemen en uiteindelijk vrucht. Dat is wat licht produceert en dat is geestelijk ook zo. Waar God Zich bekend maakt (namelijk in het Woord) brengt dat vrucht voort “in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid”. Niet als een van boven opgelegde wet maar als een natuurwet. Het licht is bovenal het Goede Bericht van de dood die is overwonnen en de verschijning van onvergankelijk Leven. Toen de steen wegrolde bij het aanbreken van de nieuwe dag. Dat licht doet een mens stralen! 167
Page 160
Efeze 5:9,10 – toetsen wat de Heer welgevallig is Want de vrucht van het licht is in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid, terwijl je toetst, wat de Heer welgevallig is. Gelovigen zijn “kinderen van het licht” en worden daarom geacht te wandelen in het licht. Ef.5:8 het Woord van de opgewekte Christus. Ef.5:14 Met licht doelt Paulus op En zoals zonlicht in de natuur, leven en vrucht voortbrengt, zo is het in geestelijke zin ook. Gods levend Woord verlicht ons, doet ons stralen en leven en het brengt vrucht voort. Die vrucht wordt hier beschreven als een innerlijke gesteldheid, een houding. Gods licht transformeert ons “in alle goedheid”, dat betekent dat het ons richt op wat opbouwt en heilzaam is. En ook op wat recht en waar is. Deze eigenschappen zijn als het ware het DNA van “de vrucht van het licht”. Welk concreet woord of daad er ook uit voortkomt, het is altijd goed, recht en waar. Door in het licht te wandelen toetsen we wat de Heer welgevallig is. Dat zijn geen twee dingen, het is één. Toetsen betekent beproeven, vaststellen, ondervinden. Door in het licht van het levende Woord te wandelen, zijn we in staat op te merken wat ertoe doet. Oftewel wat de Heer welgevallig is! 168 Efeze 5:11 – de leugen ontmaskeren En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar ontmaskert ze veeleer. “De aeon van deze wereld” Ef.2:2 is boosaardig. Dat is karakteristiek voor het huidige wereldtijdperk sinds Noach. In “de tegenwoordige boze aeon” Gal.1:4 onder gehouden. Rom.1:18 wordt de waarheid ten Alles wat in deze wereld voor ‘waar’ wordt versleten is in werkelijkheid verdraaid. Informatie die via de media (kranten, tijdschriften, televisie, enzovoort) tot ons komt is gemanipuleerd. Gefilterd. Alleen wat dienstbaar is aan de belangen van hen die achter de schermen opereren, mag worden vertoond. De rest wordt verduisterd. In Efeze 6:12 wordt gesproken over de “wereldbeheersers (letterlijk: kosmokraten) van de duisternis”. We zouden als “kinderen van het licht” Ef.5:8 geen deel hebben aan deze duistere en onvruchtbare praktijken. Integendeel, “ontmasker ze!”, schrijft Paulus. Niet door kruistochten daartegen te organiseren. Dat is onbegonnen werk en daarmee ook onvruchtbaar. Het is nu eenmaal nacht in de wereld en daar valt niets aan te veranderen. De Dag breekt pas aan als straks “de Zon der gerechtigheid” over deze wereld zal opkomen. Niet eerder. Wij strijden niet tegen de leugen. We strijden voor de waarheid. En stellen haar onder bewijs. Zo schijnen we als lichtende sterren. 169
Page 162
Efeze 5:12,13 – al wat openbaar maakt is licht Want de dingen die verborgen onder hen geschieden, zijn zelfs schandelijk om te zeggen. Alles nu wat wordt ontmaskerd, wordt openbaar door het licht. Want al wat openbaar maakt is licht. Als kinderen van het licht vertellen we de waarheid. Waarheid staat los van meningen en opinies. Waarheid gaat over feiten. Wat bewezen kan worden en wat voor ieder zuiver geweten ook onloochenbaar is. 2Kor.4:2 Het bekend maken van het Goede Bericht, en het onderwijzen van de Schriften, is geen propaganda of reclame. Nee, door naar voren te brengen wat “er staat geschreven” demonstreren we hoe de Schriften zichzelf bewijzen, uitleggen en verklaren. Paulus beveelt hier niet aan om undercover te infiltreren in schandalige praktijken. Het zou ons denken nodeloos besmetten en onze standaards verlagen. We hoeven de leugen niet te leren kennen om haar te herkennen. Wie de waarheid kent, herkent de leugen. Hoe beter je weet hoe echt geld er uitziet, des te gemakkelijker herken je vals geld. Aan schandalige praktijken in het geniep wilde Paulus geen woord vuil maken. Zijn missie was positief. Hij mocht in het licht stellen wat voorheen verborgen was Ef.3:9 en nu door Goddelijke openbaring aan hem was bekend gemaakt. Ef.3:3 170 Efeze 5:14 – goede morgen! Daarom zegt Hij: Ontwaak, jij slapende! En sta op vanuit de doden! En de Christus zal, als het morgenlicht, over jou lichten. Eigenaardig dat Paulus hier refereert aan diverse teksten uit Jesaja – onder andere Jesaja 60:1 – waar Israël wordt opgeroepen te ontwaken en op te staan. Tot op vandaag bevindt Israël zich in een doodstoestand. Haar ogen zijn toegesloten. Maar de oproep zal eenmaal gehoor vinden en dat betekent “leven uit de doden”! Rom.11:15 Dan breekt een nieuwe dag aan en de Christus zal (letterlijk) vanuit het oosten als het morgenlicht over haar opgaan. Maar de oproep om te ontwaken geldt ook vandaag, maakt Paulus duidelijk. Het is in de wereld nacht. Duistere praktijken hebben vrij spel. De waarheid (= licht; Efeze 5:13) wordt ten onder gehouden. Maar ook vandaag klinkt een boodschap van opwekking: de haan kraait. De haan kondigt de nieuwe dag aan terwijl het nog donker is. En haar boodschap is: opstaan! Het verwijst naar hem die ooit aan het begin van de nieuwe dag verrees uit de doden. Elke morgen wanneer we gewekt worden en opstaan, is dat een type van nieuw leven en opstanding. Dat besef is ‘met het goede been uit bed opstaan’. En dan hebben we reden om te zeggen: goedemorgen! 171
Page 164
Efeze 5:15,16 – wandelen als wijzen Ziet dan nauwkeurig toe hoe jullie wandelen, niet als onwijzen maar als wijzen, de gelegenheid uitkopend omdat de dagen boosaardig zijn. Terwijl de wereld in de duisternis wandelt en, als in een roes, geen idee heeft van wat er gaande is, zouden wij als kinderen van het licht ons juist daarin onderscheiden. Om wakker en alert te onderkennen in welke dagen we ons bevinden. Dagen die boos van aard zijn en elders dan ook “de tegenwoordige boze aeon” heet. Gal.1:4 Om daarin onze weg te vinden, dienen we nauwkeurig toe te zien op onze wandel. Niet op wat we wel of niet mogen, maar om te wandelen als wijzen. Wijsheid in de wandel komt tot uiting in het uitkopen van de gelegenheid. Vergelijken we dit met Kolosse 4:5, waar we een soortgelijke oproep aantreffen, dan blijkt Paulus daarbij te doelen op het spreken van het Woord naar hen die buiten staan. Dat ons woord altijd in genade zou zijn. En dat we weten hoe we aan ieder het juiste antwoord zouden geven. Dat we alert zijn en weten wanneer, waar, aan wie en hoe we wat zouden zeggen. Hoe geweldig om juist in duistere tijden, Gods licht te mogen laten schijnen! 172 Efeze 5:17 – begrijpen wat de Heer wil Wordt daarom niet onverstandig maar begrijp wat de wil van de Heer is. De dagen waarin we leven zijn boosaardig, zo stelde Paulus in het voorgaande vers vast. Om daarin de juiste koers te varen is wijsheid nodig. Ook en vooral om de gelegenheid uit te kopen en anderen te bereiken met het Woord. Want hoe zouden zij kunnen geloven als men niet eerst hoort? Paulus gaat er vanuit dat zijn lezers verstandig zijn en niet meegaan in het onverstand om hen heen. De natiën beschreef hij eerder als “verduisterd in het denkvermogen”. Ef.4:17 Tegenover onverstandig staat begrijpen. Namelijk “begrijpen wat de Heer wil”. Dat gaat veel verder dan weten wat de Heer wil. Zijn wil begrijpen is verstaan waarom Hij iets wil. In Efeze 1 lazen we reeds over “het geheim van zijn wil”. Ef.1:9 Het heeft te maken met Gods voornemen om tot in de volheid van de tijdperken ‘het al’ samen te vatten in de Christus Ef.1:10 want Hij heeft ieder creatuur op het oog. En omdat Hij God is en in alles werkt “naar de raad van Zijn wil” Ef.1:11 is succes verzekerd. Begrijpen wat de Heer wil, verlicht ons hart, geeft inzicht en een weids uitzicht op Gods voornemen! 173
Page 166
Efeze 5:18 – geestrijk! En bedrink jullie niet aan wijn, waarin liederlijkheid is, maar wordt vervuld in geest … De Bijbel heeft niets tegen het drinken van wijn. Sterker nog: over de wijnstok en de vrucht daarvan wordt dikwijls lovend gesproken. Wijn is een type van het nieuwe leven dat uit de dood voortkomt. Ooit ging het als druivensap in de (graf)kelder, terwijl het als ‘geestrijk vocht’ er uit kwam. Paulus waarschuwt niet voor het drinken van wijn, maar voor het zich bedrinken daaraan. Dat wil zeggen: er dronken van worden. Dronkenschap is een toestand waarin men geen controle meer heeft over eigen gedragingen. Paulus spreekt van ‘liederlijkheid’ in dat verband. Letterlijk betekent het Griekse woord (asotia): ontreddering. Tegenover het zich bedrinken aan wijn plaatst Paulus: “wordt vervuld in geest”. Wijn is weliswaar een type van geest en beiden worden gekoppeld aan vreugde, maar er is ook een groot verschil. Bij vervuld zijn van drank gaat men onzinnig (‘bezopen’) denken en spreken. En lopen wordt waggelen. Bovendien: “Drank maakt meer kapot dan je lief is.” Wie daarentegen vervuld wordt in geest (= het Woord van Christus; Kolosse 3:16), wordt niet alleen blij (‘geestig’) maar tevens helder en nuchter. En het spreken wordt opbouwend en de wandel koersvast. Zonder kater … 174 Efeze 5:18,19 – de tongen los En bedrink jullie niet aan wijn, waarin liederlijkheid is, maar wordt vervuld in geest, sprekend tot julliezelf in psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen zingend en muziek makend in jullie hart voor de Heer … Het is bekend: wijn – en alcoholische drank in het algemeen – verhoogt de stemming en gezelligheid. Het eerste effect van alcohol is dat het de tong losser maakt. Mensen gaan gemakkelijker spreken en ook zingen. Daarin vertoont de werking van wijn, een gelijkenis met de vervulling in Gods geest. Want ook deze vervulling leidt er toe dat mensen onder elkaar gaan spreken en zingen “in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen”. Oftewel “muziek makend in hun hart voor de Heer”. Het woord voor ‘muziek maken’ is in het Grieks psallo (> psalm) en duidt op een ode aan God begeleid met een (snaar)instrument. Muziek is een type van het Woord van God dat klinkt. Het is een Goddelijke taal van harmonie en akkoorden. Waar Efeze 5:18 spreekt van “vervuld worden in geest”, daar spreekt het parallelvers in Kolosse 3:16 over “het Woord van Christus dat rijkelijk in ons zou wonen”. Geest en Woord zijn één. Het Woord van Christus is geestrijk en maakt de tongen los. In dat Woord zit muziek! 175
Page 168
Efeze 5:20 – danken over alles … en muziek makend, in jullie hart voor de Heer, terwijl jullie altijd danken over alles, in de naam van de Heer van ons, Jezus Christus, tot de God en Vader … Paulus schreef: “wordt vervuld in geest”. Ef.5:19 dan door het Woord van Christus, Kol.3:16 “Mijn woorden zijn geest en leven.” Joh.6:63 Hoe anders die ooit verklaarde: Het eerste effect van deze vervulling is dat het een mens laat zingen. Niet zo vreemd: het Woord klinkt immers als muziek in de oren en logisch dat het zo ook naar buiten komt. Het tweede effect dat Paulus noemt, sluit daar naadloos op aan. Vervulling “in geest” maakt dat we ook gaan danken. Ja, “… over alles”, voegt Paulus er aan toe. Jazeker, zelfs over moeite, verdriet en pijn. Natuurlijk zijn dat ‘minnen’ in ons leven en vanzelfsprekend zouden we ze liever niet zien. Maar Gods Woord leert ons dat Hij alles ten goede keert en dat Hij van alle ‘minnen’, ‘plussen’ maakt. Het is dát besef dat dankbaar stemt. In plaats van te mopperen leren we akkoord te gaan met wat God plaatst in ons leven. Dan hebben we harmonie te midden van alles wat plaatsvindt. En dus danken we God als Vader! 176 Efeze 5:20 – dóór de Zoon, tot God, de Vader … terwijl jullie altijd danken over alles, in de naam van de Heer van ons, Jezus Christus, tot de God en Vader … We stonden eerder stil bij het “danken over alles”. Maar het zou ons evenmin mogen ontgaan hoe we in gebed gaan. Paulus schrijft dat we “God de Vader” zouden danken in de naam van onze Heer, namelijk Jezus Christus. Deze manier van formuleren komen we telkens weer in de brieven tegen. We bidden tot de ene God, te weten de Vader. We bidden dus niet tot de Zoon. Nee, de Zoon is degene door wie we tot God naderen. De Schrift leert met nadruk: “er is één God en één middelaar van God en mensen, namelijk de mens Christus Jezus”. 1Tim.2:5 God Zelf is onzienlijk. Maar Hij drukt Zich uit in Zijn icoon, Zijn beeld: Christus Jezus. God komt tot de mens via hem. In hem zien we God. Als middelaar vertegenwoordigt hij God naar de mensen toe. Maar als middelaar vertegenwoordigt hij ook de mensen naar God toe. Hij is als Hogepriester in het hemels heiligdom, die de zijnen op zijn schouders en borst draagt. In die erkenning naderen we tot God, de Vader! 177
Page 170
Efeze 5:21 – onderschikking … zich onderschikkend aan elkaar, in vrees van Christus. In de Griekse grondtekst kun je duidelijk zien, dat vers 18 tot en met 21 één zin vormt. Vervuld worden in geest (Gods) wordt herkend in drie dingen. In de eerste plaats in het zingen en de muziek in het hart voor de Heer. In de tweede plaats in het God, de Vader, danken over alles. En hier dan het derde kenmerk: onderschikking aan elkaar. Dit vers is tevens de overgang naar een nieuw gedeelte (Efeze 5:22 - Efeze 6:9) waarin Paulus spreekt over verhoudingen binnen het huwelijk, Ef.5:22-33 en op het werk. Ef.6:5-9 Op al die terreinen zijn er gezagsverhoudingen waarin de één zich zou onderschikken aan de ander. Vrouwen aan hun mannen, kinderen aan hun ouders en slaven aan hun heren. ‘Autoriteit’ en ‘onderschikking’ zijn begrippen die tegenwoordig totaal niet meer begrepen worden. Logisch, want gezag komt van boven en op het hoogste niveau dus bij God Zelf vandaan. Daarom: ‘geen God, geen meester’, zoals het motto luidde van de Franse Revolutie. In 1 Korinthe 11:3 laat Paulus vier treden van de hiërarchie zien: bovenaan God, dan Christus, daarna de man en dan de vrouw. Christus zelf erkent zijn plaats van onderschikking aan God. Een mooier voorbeeld kun je niet bedenken! het gezin Ef.6:1-4 178 Efeze 5:22 – onderschikken als aan de Heer Laten de vrouwen zich onderschikken aan hun mannen, als aan de Heer. Bovenstaande woorden klinken zeker niet modern, geëmancipeerd of ‘gender-neutraal’. In de wereld wordt ons het idee bijgebracht dat de mens zich tot een steeds hoger niveau ontwikkelt en nu dus een veel betere (lees: geëmancipeerde) kijk heeft op de rol van mannelijk en vrouwelijk, dan dat men vroeger had. In werkelijkheid is het precies omgekeerd. Het licht dat we hadden is gedoofd, met als gevolg dat we geen idee meer hebben van wat ooit nog vanzelfsprekend was. In de Schrift weerspiegelt het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk het onderscheid tussen Schepper en schepping, zie Romeinen 1. God is mannelijk, een Hij. En de schepping (vrouwelijk) is uit Hem voortgekomen. De schepping is ook ‘in blijde verwachting’ omdat de Schepper haar liefheeft en door opstanding nieuw leven in haar heeft verwekt. De Schepper is verantwoordelijk voor de schepping. Van het sekseverschil gaat een geweldige sprake uit, dat getuigt van de Schepper, Die tevens Redder is. Als de vrouw zich onderschikt aan haar man demonstreert ze: de Heer zorgt, Hij leidt en Hij stuurt. Dat geeft ook rust. Want in plaats van conflict kun je je dan schikken en is er overgave. 179
Page 172
Efeze 5:23 – hoofd van de vrouw zoals … Want de man is het hoofd van de vrouw zoals ook Christus Hoofd van de ekklesia is, Hij is de redder van het lichaam. In dit gedeelte plaatst Paulus de relatie tussen een man en zijn vrouw in hemels licht. De verhouding tussen Christus en de ekklesia wordt ten voorbeeld gesteld aan de man en zijn vrouw. Let op: het is niet omgekeerd. Het huwelijk staat niet model voor de betrekking tussen Christus en de ekklesia. Christus en de ekklesia worden niet als getrouwd voorgesteld en al helemaal niet als bruidegom en bruid. Christus en de ekklesia staan in verhouding tot elkaar als Hoofd en lichaam. Een onverbrekelijke eenheid en gemeenschap. Dat Christus Hoofd is van de ekklesia, zijn lichaam, betekent dat hij voorop gaat. Als Hoofd draagt hij zorg voor de ekklesia, ja, hij is haar redder. Want waar het lichaam in gevaar is, zorgt het hoofd voor bescherming. Zo behoedt en beschermt Christus de ekklesia. Hij geeft zich volledig aan haar over en voorziet in alles wat ze behoeft. Welnu, wat Christus is en betekent voor de ekklesia, wordt aan de man ten voorbeeld voorgesteld in verhouding tot zijn vrouw. Als een hemels model! 180 Efeze 5:24 – de ekklesia ondergeschikt aan Christus Maar zoals de ekklesia zich onderschikt aan Christus, zó ook de vrouwen aan de mannen in alles. We zouden in de verleiding kunnen komen meteen de schijnwerpers te zetten op het tweede deel van de bovenstaande zin. Maar dan zouden we geen recht doen aan de vergelijking. Paulus’ conclusie is gebaseerd op deze vaststelling: de ekklesia onderschikt zich aan Christus. Maar wat bedoelt hij daarmee? De ekklesia is niet de optelsom van alle individuele gelovigen. Nee, de ekklesia is de vergadering van gelovigen. De ekklesia is waar gelovigen samenkomen rond Christus als Hoofd. Heel het volk wordt daar aanwezig geacht. Vandaar dat een ‘ekklesia’ ook een volksvergadering is Hand.19:39, 41 : het totale volk wordt daar aanwezig gerekend. Als gelovigen samenkomen rond hun Hoofd Christus, dan is hij degene die spreekt met gezag. Daar klinkt zijn Woord. En de samengekomen gelovigen luisteren naar zijn stem. Dát is wat de ekklesia is: zonder hem als Hoofd zou zij immers niet eens ekklesia zijn! Welnu, zoals vergaderde gelovigen slechts willen luisteren naar wat hun Hoofd te zeggen heeft, zó zouden ook vrouwen zich opstellen naar hun mannen toe. Zij zouden zich aan hen als leidinggevend onderschikken en hun stem als beslissend erkennen. 181
Page 174
Efeze 5:25 – mannen, heb je vrouw lief Mannen, hebt [jullie] vrouwen lief, zoals ook Christus de ekklesia lief heeft en zichzelf overlevert ten behoeve van haar … In de voorgaande verzen werden de vrouwen aangesproken. Hen werd de houding van de ekklesia voorgehouden, als voorbeeld van onderschikking. Meer wordt van hen niet gevraagd. Vanaf dit vers worden de mannen aangesproken. Hun voorbeeld is Christus, die immers het Hoofd is van de ekklesia. Wat van mannen verwacht wordt is daarom zoveel meer. Mannen zouden hun vrouwen liefhebben, dat wil zeggen: onvoorwaardelijk (agapē) liefde bewijzen. Dat is heel wat anders dan lief vinden. Dat laatste is slechts een gevoel en bovendien volledig afhankelijk van wat de vrouw oproept bij de man. Omdat hij haar bijvoorbeeld aardig, aantrekkelijk, sexy of leuk vindt. Dat zijn mooie ‘cadeautjes’, maar met ‘liefhebben’ heeft het niet veel van doen. Liefhebben vindt haar bron niet in de eigenschappen of in het gedrag van de ander. Ware liefde wordt ook niet minder wanneer die eigenschappen verdwijnen. Een man zou zijn vrouw liefhebben omdat het zijn vrouw is. Zij is aan hem gegeven zolang hij leeft. Christus heeft de ekklesia lief. Hij houdt van zijn volk dat rondom hem vergaderd is en bewijst dat door al wat zij behoeft aan haar te geven. 182 Efeze 5:26 – reinigend in het waterbad … zoals ook Christus de ekklesia lief heeft en zichzelf overlevert ten behoeve van haar, opdat Hij haar zou heiligen, reinigend in het waterbad, in [zijn] uitspraak … Christus heeft de ekklesia lief. De ekklesia is (zoals we zagen) maar niet de optelsom van alle afzonderlijke gelovigen, nee, het zijn de gelovigen die vergaderd zijn rondom hem. Die daarmee ook uitdrukking geven aan hun eenheid. Dát gezelschap heeft Christus lief en hij levert zichzelf compleet over voor haar. Deze verzen spreken over wat Christus vandaag doet. Hij vergadert zich een volk en wijdt zich volledig om haar te heiligen (lees: apart te stellen) en te reinigen. Hoe anders dan door haar te baden in wat hij uitspreekt? In zijn Woord dus. Want wat hij uitspreekt is “geest en leven” Joh.6:63 nodig heeft. en heeft alles in zich wat de ekklesia Een mooi plaatje hiervan zien we in de opperzaal waar de Heer vergaderd was met de zijnen. Joh.13:12-17 Niet op de begane grond (de aarde) maar boven. En daar deed hij zijn bovenkleding uit om zich met een linnen doek te omgorden en met een waskom de voeten van zijn leerlingen te wassen. Ziedaar de liefde van Christus voor de ekklesia! 183
Page 176
Efeze 5:26,27 – glorieus en stralend … opdat Hij haar zou heiligen, reinigend in het waterbad, in [zijn] uitspraak, opdat Hijzelf zou presenteren, voor zichzelf, glorieus, de ekklesia, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij zou zijn, heilig en smetteloos. Onderwerp is hier de liefde van Christus voor de ekklesia (volksvergadering), voor het samengekomen volk van God. Overal waar gelovigen samenzijn rondom hun Hoofd (al zijn het er maar twee of drie) en luisteren naar wat hij te zeggen heeft, dáár is de ekklesia. Daar wordt het gehele volk aanwezig gerekend. En dáár verricht hij zijn werk aan haar: heiligend en reinigend. Dat doet hij door zijn Woord (als een waterbad) aan haar te bedienen. En zó presenteert hijzelf de ekklesia: glorieus en zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Let er op dat de ekklesia hier slechts lijdend voorwerp is. Het is Christus’ Woord dat al het werk aan haar doet. Het gaat in deze verzen over het tegenwoordige werk van Christus. Hij maakt de ekklesia glorieus; door zijn Woord (= licht) doet hij haar stralen. Zoals de zon de maan laat schijnen. En de onregelmatigheden? Ze worden niet meer gezien. Elke vlek of rimpel verdwijnt waar zijn lichtglans verschijnt! 184 Efeze 5:28 – liefhebben als hun eigen lichaam Zo zijn ook de mannen verschuldigd hun vrouwen lief te hebben, als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Wat Paulus in het voorgaande schreef over de liefde van Christus voor de ekklesia stond niet op zichzelf. Nee, de beschrijving diende als voorbeeld voor de mannen naar hun vrouwen toe. Christus heeft de ekklesia onvoorwaardelijk lief en wijdt zich geheel aan haar om haar te doen stralen. Welnu, zó zijn mannen verschuldigd hun vrouwen lief te hebben. De vrouwen worden dus niet opgeroepen te stralen voor hun mannen, nee, de mannen worden geacht hun vrouwen te laten stralen. De liefde (agapē) van de man voor zijn vrouw, zoals Paulus die beschrijft, kent geen voorwaarden. Ze is zo vanzelfsprekend als de liefde voor zijn eigen lichaam. Hier al zegt Paulus dat de getrouwde vrouw als één vlees (lichaam) beschouwd wordt met haar man, om straks Ef.5:32 het “grote geheim” daarachter te laten zien. De liefde van de man voor zijn vrouw is daarmee een logisch gegeven. Afstand van haar doen is even bizar als afstand doen van het eigen lichaam. Dat doet Christus ook niet. Sterker nog: hij kán het zelfs niet. Is dat geen stoere liefde?! 185
Page 178
Efeze 5:29,30 – niemand haat zijn eigen vlees Want niemand haat ooit zijn eigen vlees maar hij voedt het en koestert het, zoals ook de Christus de ekklesia, omdat wij leden zijn van zijn lichaam. Nergens in de Schrift wordt de mens opgeroepen zichzelf lief te hebben. De reden daarvoor is dat deze liefde als een vanzelfsprekendheid verondersteld wordt. Zichzelf liefhebben is normaal en natuurlijk. Vandaar dat een mens zijn naaste lief zou hebben “als zichzelf”. Gal.5:14 Tot het eerste wordt opgeroepen, het tweede wordt als vanzelfsprekend aangenomen. Zou een mens zichzelf niet liefhebben, dan zou daarmee tevens de basis van liefde voor de naaste vervallen. Het is altijd weer de religie, die wat natuurlijk is, verdacht maakt. In de Schrift is de natuur nooit zondig. Integendeel, wat zondig is, is het tegennatuurlijke. Rom.1:26 De Schrift kent geen zondige natuur, in die zin dat de natuur zelf zondig zou zijn. Ook roept de Schrift nooit op om het eigen vlees te haten. Dat doet niemand, zegt Paulus, en zo hoort het ook. Alleen mensen die verknipt zijn streven zoiets na. Je voedt en koestert het eigen lichaam. Zo hoort dat. En dat is ook precies wat Christus vandaag doet met de ekklesia, zijn eigen lichaam. 186 Efeze 5:31 – tot één vlees zijn … omdat wij leden zijn van zijn lichaam. Daarom: een mens zal zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en de twee zullen tot één vlees zijn. We naderen het hoogtepunt van Paulus’ uiteenzetting. De oproep aan de mannen motiveerde hij vanuit het gegeven dat Christus de ekklesia liefheeft, die zijn lichaam is. Daarin ligt de gedachte besloten dat de vrouw vergeleken wordt met de ekklesia, Christus’ lichaam. Om zijn punt daarin duidelijk te maken neemt Paulus ons mee naar het boek Genesis. Nadat Adam in een diepe slaap was gebracht, neemt God uit zijn lichaam een ‘zijde’ en bouwt dit tot een vrouw en bracht haar tot hem. Gen.2:23 En Adam zei: “dit is vlees van mijn vlees” en noemde haar “mannin” (uit de man genomen). En dan citeert Paulus het bovenstaande vers uit Genesis 2:24, dat de basis is van wat ‘het huwelijk’ heet. Een man die zijn vrouw aanhangt (aankleeft) en met haar tot één vlees wordt. Dit “één vlees” slaat op de geslachtsgemeenschap waarin twee lichamen één worden. 1Kor.6:16 Maar voor niemand was dit “één vlees”-zijn zo uniek en waar, als voor Adam en zijn ‘Mannine’ (= Eva). Zij waren altijd al “één vlees”. Hierin ligt een grote verborgenheid …! 187
Page 180
Efeze 5:32 – dit geheim is groot! Dit geheim is groot, maar ik zeg dit met het oog op Christus en de ekklesia. Nadat Paulus Genesis 2:24 heeft geciteerd, roept hij uit: “dit geheim is groot!” In deze brief speelt de openbaring van geheimen een grote rol3 . Ze waren, zoals Paulus schreef, aeonen lang verborgen, maar zijn nu via Paulus geopenbaard. Ef.3:3 Geheimen (of verborgenheden) houden verband met het werk van God in onze dagen, namelijk de uitroeping van de ekklesia uit de natiën, het lichaam van Christus. Het feit dat deze geheimen voorheen verborgen waren, betekent niet dat ze niet terug te vinden zijn in het Oude Testament. Integendeel zelfs, juist omdat ze verborgen waren in het Oude Testament, zijn ze daar wél terug te vinden. Eén zo’n geheim ligt verborgen in Genesis 2:24. Paulus noemt het geheim zelfs “mega”, het Griekse woord voor ‘groot’. In het feit dat geheimen, die Paulus openbaart, verborgen liggen in het Oude Testament, ligt voor ons een geweldige aansporing besloten om op onderzoek daarin uit te gaan. Want onder de oppervlakte van de Hebreeuwse Bijbel, blijken verborgen schatten te liggen die wijzen op Christus en de ekklesia. Wie zoekt, die zal vinden. Jazeker, bij het licht van Paulus’ openbaring, is het Oude Testament een ware goudmijn! 3 Ef.1:9; 3:3-4, 9; 6:19 188 Efeze 5:32 – met het oog op Christus en de ekklesia Dit geheim is groot, maar ik zeg dit met het oog op Christus en de ekklesia. Wat Paulus hier naar voren brengt is dat ‘Mannine’ (Eva) een type is van de ekklesia. Het idee is niet dat de ekklesia als bruid in afwachting is van de bruiloft, waar Christus haar man wordt. De bruidsgedachte is weliswaar Bijbels, maar van toepassing op Israël, niet op de ekklesia. Israël zal in de toekomst als bruid worden gehuwd. Hos.2:18 En het Messiaanse rijk op aarde zal als een bruiloft zijn met de volken als bruiloftsgasten. Maar de ekklesia is geen bruid en ze behoort evenmin tot de gasten. De ekklesia staat in een oneindig veel intiemere verhouding tot Christus. De ekklesia is het lichaam van de Bruidegom! De eenheid en gemeenschap tussen Christus en de ekklesia, wachten niet in de toekomst, maar zijn nu reeds realiteit. Eva is de enige echtgenote in de Schrift die nooit een bruid is geweest. Zij leefde al in gemeenschap met Adam, voordat ze er was. Zij was altijd al “vlees van zijn vlees” en daarom is Eva zo’n uitnemend type van de ekklesia. Geliefd door Christus, “de laatste Adam” – en deel uitmakend van zijn lichaam! 189
Page 184
Efeze 6:1 – gehoorzaamt jullie ouders Kinderen, gehoorzaamt jullie ouders in de Heer, want dit is rechtvaardig. Eerder schreef Paulus zijn lezers aan, zich aan elkaar te onderschikken. Ef.5:21 Dat betekent dat iedereen in een ondergeschikte positie zich ook als ondergeschikt zou opstellen. Dat wil zeggen: de ander als leidinggevend te erkennen. Vrouwen zouden zich onderschikken aan hun mannen Ef.5:22 en daarmee hen erkennen als degenen die voorop gaan en een beslissende stem hebben. In gezonde verhoudingen worden besluiten in overleg en harmonie genomen. Maar stel, er is sprake van een patstelling of conflict. Dan zou er iemand zijn die de knopen doorhakt. In een huwelijk is dat de man en in een gezin zijn dat de ouders. Ouders zijn niet (zozeer) de baas over hun kinderen, ze zijn verantwoordelijk voor hun kinderen. Gaat het de kinderen in huis niet goed, dan zijn de ouders daarop aanspreekbaar. Met deze zware verantwoordelijkheid van ouders, is het niet meer dan billijk en recht dat kinderen de ouders als hun meerderen erkennen. De ouders zorgen voor hun kinderen en betalen voor hen 2Kor.12:14 en de kinderen op hun beurt erkennen het gezag van hun ouders door gehoor te geven aan wat zij zeggen. Heel simpel, meer wordt van kinderen niet gevraagd. 193 Efeze 6:2,3 – veelbelovend! Eer je vader en moeder (dat is een eerste voorschrift in belofte) opdat het je wel zou gaan, en dat je een lange tijd op de aarde zou zijn. Kinderen zouden hun ouders gehoorzaam (letterlijk: onderhorig) zijn. Dat is alles wat van kinderen wordt gevraagd. Ef.6:1 Paulus ondersteunt dit met een citaat uit de wet van Mozes: “eer je vader en moeder”. Dat is het eerste voorschrift in de wet dat aan kinderen wordt gegeven. Het is waar, dit voorschrift maakt deel uit van de wet die slechts aan Israël werd gegeven. Toch is de morele strekking ervan universeel. Bovendien is het een “voorschrift in belofte”, schrijft Paulus, “opdat het je wel zou gaan …”. Voor Israël gold zelfs dat het eerbiedigen van het voorschrift hen lang zou laten leven in het land dat God hen zou geven. Ex.20:12 slechts één simpel en billijk ding gevraagd. Het is nog veelbelovend ook, want daardoor zou het hen wel gaan! Waar kinderen hun ouders respecteren, zullen ze zelf het beste functioneren. Dat is dus een win-win situatie. Wat een voorrecht voor kinderen (en hun ouders!) als ze beseffen hoe eenvoudig hun taak is, maar ook hoe veelbelovend dat is! Van kinderen wordt 194
Page 186
Efeze 6:4 – opvoeden En vaders, verbittert jullie kinderen niet, maar voedt hen op in discipline en attendering van de Heer. Werden in de voorgaande verzen de kinderen aangesproken in hun houding naar hun ouders toe, nu richt Paulus zich specifiek tot de vaders. Als ‘heer van het huis’ lopen zij gauw het gevaar zich autoritair en veroordelend op te stellen. Waardoor de kinderen verbitterd raken omdat ze nooit aan de eisen kunnen voldoen. Dat is het tegenovergestelde van kinderen opvoeden “in belofte”. Ef.6:2 Waar Gods belofte leidraad is, heerst vertrouwen dat God altijd voorziet en geeft wat nodig is. Dat besef maakt relaxed en dankbaar en schept een sfeer van vreugde in het huis. Vaders zijn eindverantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. ‘Opvoeden’ betekent letterlijk: voorzien van voeding. Niet alleen fysiek maar bovenal geestelijk. Ervoor zorg dragen dat de kinderen sterk worden, weerstand ontwikkelen en groeien. In de eerste plaats uiteraard door hen vertrouwd te maken met het Woord van God. Hen de Schriften voor te houden en in te prenten. Door hen te tonen wat een bron van wijsheid, verwachting en vreugde daarin is. Wat een zegen als kinderen dat in hun ouders ook voorgeleefd zien! 195 Efeze 6:4 – discipline en attenderen En vaders, verbittert jullie kinderen niet, maar voedt hen op in discipline en attendering van de Heer. Op vaders in het bijzonder, rust de taak de kinderen op te voeden. “In discipline” staat er. Andere vertalingen spreken van “tucht”. In het Grieks (paideia) staat er een woord waar ons woord ‘pedagogiek’ van afgeleid is. Discipline is een eigenschap waarbij men doet wat men behoort te doen. Nakomen wat gezegd of afgesproken is. Ongeacht of men daar zin in heeft of niet. Is dat niet één van de essenties van de opvoeding? In feite komt discipline neer op betrouwbaarheid. Discipline begint bij de ouders zelf doordat zij doen wat ze zeggen en beloven. Geen betere opvoeding in discipline, dan ouders die doen wat zij behoren te doen. Wat in het vervolg is weergegeven met ‘attendering’ wordt gewoonlijk vertaald met ‘terechtwijzen’. Maar het grondwoord (nouthesia) heeft te maken met: voor de aandacht brengen. Attenderen. Dat kan een corrigerend element hebben, maar dat hoeft niet. Paulus schrijft dat vaders hun kinderen attent zouden maken op wat van de Heer is. Dat is zoveel vriendelijker dan alleen ‘terechtwijzen’. Wat een pracht taak om kinderen attent te maken op Hem die Heer van allen is! 196
Page 188
Efeze 6:5 – in eenvoud van hart Slaven, gehoorzaamt jullie heren naar het vlees met vrees en beven, in eenvoud van jullie hart, als aan Christus … Hier spreekt Paulus een groep mensen aan die we in de moderne westerse wereld (formeel) niet meer kennen. Werknemers staan een deel van hun tijd in dienst van hun werkgever. Slaven daarentegen zijn 24/7 lijfeigenen van hun heer. Nooit wordt in de brieven actie ondernomen tegen slavernij. Het Evangelie is geen politiek program om de wereld te veranderen of te verbeteren. De bestaande situatie wordt als gegeven aanvaard. Niet slavernij wordt bestreden, maar het Evangelie verandert zowel de slaven als hun eigenaren. Van binnenuit! Omdat slaven lijfeigenen zijn van hun heer, zijn zij hen volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd. Paulus bindt ze dat ook op het hart. Maar fijntjes relativeert hij de verhouding door de heren “jullie heren naar het vlees” te noemen. Met andere woorden: de autoriteit van de heren strekt zich niet verder uit dan hun lijf. Gelovige slaven daarentegen kennen een “Heer in de hemelen” die over alles en iedereen gaat! Ef.6:9 Het besef wie echt Heer is, in de absolute zin des woords, maakt de situatie voor een gelovige slaaf zoveel relaxter. Die wetenschap motiveert om zonder wanklank iedere instructie op te volgen. 197 Efeze 6:6,7 – met goed humeur! Slaven, gehoorzaamt jullie heren naar het vlees (…) niet met ogenslavernij, als mensenbehagers, maar als slaven van Christus de wil van God doende, vanuit [jullie] ziel, met goed humeur slaaf zijn, als voor de Heer en niet voor mensen … De positie van slaaf brengt met zich mee, dat je altijd in dienst staat van je eigenaar. Ongetwijfeld waren onder de eigenaars lieden die misbruik maakten van hun rechten. Hoe moeilijk maakten zij het dan voor hun slaven om gehoorzaam te zijn. Toch instrueert Paulus dat te doen. Het is immers God, Die ieder van ons in een bepaalde positie plaatst in de maatschappij. Maar dan óók het vermogen geeft om dat naar behoren te vervullen. En dat niet slechts voor het oog of om in het gevlei van mensen te komen. Nee, “met een goed humeur slaaf zijn”. Dat kan alleen wanneer je als slaaf een echt goed bericht kent! In dat besef doe je niet slechts de wil van je heer “naar het vlees”, nee, je doet de wil van God. Dan dien je Christus, de “Heer van allen”. Met hart en ziel! Dat is wat Gods genade vermag uit te werken in een mensenleven. Wat een sprake gaat daarvan uit! 198
Page 190
Efeze 6:7,8 – waardering die echt telt … met goed humeur slaaf zijn, als voor de Heer en niet voor mensen, die weten dat een ieder, die goed doet dit zal terugkrijgen bij de Heer, het zij slaaf, hetzij vrije. Onderwerp is nog steeds de houding die de gelovige slaaf aan de dag zou leggen ten opzichte van zijn heer. Hij zou niet met een lang gezicht commando’s opvolgen maar met een goed humeur. Daarmee dient hij niet primair zijn aardse heer maar de Heer boven. Daar komt bij dat “heren naar het vlees” Ef.6:5 gemakkelijk de goede dingen van hun slaven over het hoofd zien. Of niet willen zien. Hoe anders is het met de Heer Christus. Hij weet al het goede dat gedaan wordt naar waarde te schatten. Niet wat maar hoe we de dingen hebben gedaan, dát telt. Met welke instelling. De Bijbelse gedachte is dat na het bereiken van de eindstreep van dit leven de ‘medailles’ zullen worden uitgedeeld. Niet om wat wij hebben gedaan, maar voor wat God in en door ons heeft kunnen verrichten. Dán zal de waardering die er echt toe doet, ons ten deel vallen. Wie je ook bent. Dat is de “onvergankelijke erekrans”. 1Kor.9:25 199 Efeze 6:9 – hun en jullie Heer En heren, doe hetzelfde naar hen toe. Laat het dreigement na. Jullie weten dat hun en jullie Heer in de hemelen is en bij Hem is geen aanzien des persoons. De waarheid die Paulus zojuist aan gelovige slaven voorhield, geldt net zo goed ook voor gelovige heren (= eigenaren). Hun maatschappelijke positie moge dan heel verschillend zijn, de overeenkomst is toch dat beiden dezelfde Heer in de hemelen hebben. Wat Paulus daarmee feitelijk zegt is dat ook de ‘heren’ zelf slaven zijn. De ‘heren’ hoeven zich dus niets te verbeelden. Het Evangelie beoogt geen maatschappelijke structuren te veranderen, maar het verandert harten van mensen. Heren leren zichzelf zien als slaven van de “Heer in de hemelen”. Wie dat beseft dreigt niet langer met geweld. De wetenschap om zelf een Heer te hebben maakt blij, maar ook bescheiden en inlevend. De waarheid dat bij de Heer “geen aanzien des persoons” is, wordt vaak herhaald in het Nieuwe Testament. Het betekent dat Hij niet partijdig is of afgaat op afkomst, maatschappelijke positie of de buitenkant. Hier betekent het: voor de ene Heer is een slaaf niet minder dan zijn eigenaar. Hoe anders wordt onze kijk op zaken, wanneer we het leren bezien vanuit Gods perspectief! 200
Page 192
Efeze 6:10 – wordt bekrachtigd in de Heer Voor het overige, wordt bekrachtigd in de Heer en in de macht van zijn sterkte. Uit de woorden “voor het overige” blijkt dat de brief hier wordt voortgezet met een nieuw onderwerp. Het gaat over kracht, macht en sterkte dat te vinden is in de Heer. Eerder in Efeze 1:19, lazen we ook over “de macht (of kracht) van Zijn sterkte”. Toen ging het over Gods vermogen waarmee Hij Christus uit de doden opwekte en plaatste aan Zijn rechterhand, boven alle overheid en macht. Maar dat niet alleen. Diezelfde “macht van Zijn sterkte” plaatst ook ons in die positie. Hij is daar te midden van de hemelsen en ook onze plaats als gelovigen is daar. Bestemd voor een alomvattende taak in “de komende aeonen”. Ef.2:7 grote onderwerp van deze brief: de ekklesia die als één lichaam is verbonden met Christus, het Hoofd. Zijn positie is de onze. Uit deze enorme waarheid zouden we onze kracht putten en sterk worden. Beseffend wie we zijn en wat onze bestemming is. Gelovigen nu vormen de voorhoede, de eerstelingen. Alles is er aan gelegen dat zij staan en blijven staan op hun ‘erfdeel’ en zich daarvan niet laten afbrengen. Want er zijn kapers op de kust … Dit raakt het 201 Efeze 6:11 – standhouden Trekt aan de hele wapenrusting van God, zodat jullie kunnen standhouden tegen de methodieken van de diabolos … Dit gedeelte over de wapenrusting is bij velen bekend. We moeten echter bedenken dat deze passage niet op zichzelf staat; het kan slechts verstaan worden in samenhang met de totale brief. Paulus heeft uitgebreid geschreven over Christus’ plaats “boven alle overheid en macht” en die van de gelovigen in Hem. Want: zijn positie is onze positie. Wat in dit gedeelte over de wapenrusting wordt verondersteld, is dat we deze positie in de praktijk ook innemen. Dat we stáán op ons lotdeel, wat gegarandeerd strijd oplevert. Want voor de overheden en machten, die nu nog achter de schermen de wereld beheersen, zijn wij rivalen. Omdat wij in de komende aeonen hun taken overnemen. Met Christus aan het Hoofd zijn wij gesteld tot heerschappij “te midden van de hemelsen”. Geen macht die dat ongedaan kan maken. Waar we echter wél mee van doen hebben zijn “de listen van de duivel” of letterlijk “de methodieken van de diabolos” (de door-één-werper). Om daartegen stand te kunnen houden, dienen we de hele wapenrusting Gods aan te trekken. Deze strijd is defensief. Weerstand bieden om staande te kunnen blijven. 202
Page 194
Efeze 6:11 – de wapenrusting van God Trekt aan de hele wapenrusting van God, zodat jullie kunnen standhouden … Met “de hele wapenrusting” doelt Paulus hier op twee maal drie onderdelen die hij gaat noemen. De gordel, het borstharnas en het schoeisel als kledingstukken. En het schild, de helm en het zwaard als wapenonderdelen. Bij “wapenrusting van God” zouden we kunnen denken dat ze van God afkomstig is. Dat is op zichzelf waar, maar niet direct de betekenis van de uitdrukking. Van bijna alle onderdelen die Paulus noemt, blijkt God Zelf deze wapenrusting te dragen. Ze worden stuk voor stuk genoemd in het boek Jesaja. Het is dus letterlijk “de wapenrusting van God”, die straks in triomf via de Messias zal verschijnen. Bekleed met gerechtigheid als een pantser en met de helm van redding. Jes.59:17 omgord hebben Jes.11:5 zwaard, Jes.49:2 Dan zal Hij zijn lendenen en zijn mond opendoen als een scherp daarbij de voeten geschoeid met het Evangelie van de vrede. Jes.52:7 De wapenrusting verwijst in alle onderdelen naar Christus die straks in overwinning zal verschijnen en zijn Koninkrijk zal vestigen. En aangezien wij zijn lichaam zijn, is het daarmee ook onze wapenrusting. De wapenrusting verwijst profetisch naar de verschijning van Christus in heerlijkheid – samen met ons! 203 Efeze 6:11,12 – geen conflict tegen bloed en vlees Trekt aan de hele wapenrusting van God, zodat jullie kunnen standhouden tegen de methodieken van de diabolos, want het is voor ons geen conflict tegen bloed en vlees … De strijd waarover Paulus hier spreekt is er niet één die we zelf starten. We voeren geen ‘jihad’, we worden bestreden. Waar wij simpelweg staan op ons lotdeel in Christus, zullen methodieken worden ingezet om ons daarvan af te brengen. Zodat we niet langer daarop staande blijven. Het gaat hier over de listen van de door-één-werper. Degene die zich van ouds heeft bekwaamd om Gods Woord te verdraaien. Hij beweegt zich (lees: kronkelt) onder andere op het terrein van de filosofie en theologie. Dat doet hij al vanaf den beginne. Met als strategie eerst Gods Woord te betwijfelen om vervolgens dit regelrecht tegen te spreken. Hoe vreedzaam alles ook moge lijken, het is oorlog. Het conflict dat we hebben, is niet gericht tegen mensen. Weliswaar bedient de diabolos zich van mensen, maar deze zijn zich van niets bewust. Ze zijn een speelbal van machten en krachten zonder dat te weten. Slechts door te blijven staan op wat “er staat geschreven” zullen we standhouden! 204
Page 196
Efeze 6:12 – kosmokraten van de duisternis … want het is voor ons geen conflict tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [krachten] van de boosheid, te midden van de hemelsen. Eerder in deze brief schreef Paulus over “de overste van de macht der lucht”. Ef.2:2 Dat is de diabolos, die aan de top van een hiërarchie staat en de geestelijke atmosfeer in de wereld beheerst. Achter de overheden op aarde bevinden zich machten “te midden van de hemelsen”. Zij zijn de wereldbeheersers (kosmokraten) die alles in het werk stellen om het licht – dat wil zeggen: de waarheid – ten onder te houden. Dát is wat deze wereld duister en daarmee ook boos maakt. Het feit dat deze wereldbeheersers zich bevinden “te midden van de hemelsen” verklaart hun conflict met ons. Want wanneer “de mannelijke zoon” (= Christus inclusief de ekklesia) zal worden weggerukt tot God en Zijn troon, vlak voor de aanvang van Israëls verdrukking, zullen zij uit de hemel worden geworpen. Op.12:5-9 Wij gaan hun plaats innemen. Voor hen zijn wij rivalen en hun dagen zijn geteld. Nu nog beheersen zij de wereld in duisternis. Maar in de aeonen die gaan komen is de heerschappij aan “de Christus”: Hoofd en lichaam! 205 Efeze 6:13 – oorlogstijd Daarom dan, neemt op de gehele wapenrusting van God, opdat jullie bij machte zijn te weerstaan in de boosaardige dag, en, alles uitwerkend, te [blijven] staan. Als gelovigen bevinden we ons (naar het vlees gesproken) op vijandig gebied. De wereldbeheersers die nu nog achter de schermen de dienst uitmaken, hebben het op ons gemunt. Want hun termijn loopt bijna af en dat betekent dat zij hun positie moeten afstaan aan ons. Wanneer wij (fysiek) naar boven gaan, gaan zij naar beneden. Hardhandig. Onze promotie is hun degradatie. We leven in oorlogstijd en daarom spreekt Paulus over “de boosaardige dag”. Wij zijn van Godswege gesteld in de positie van heerschappij “te midden van de hemelsen”. Waar het vandaag op aankomt, is dat we op die plaats ook gaan stáán. Ons bewust zijn van wie we “in Christus” zijn. Onze positie is vast en zeker, maar zonder besef daarvan zullen we de kracht en rijkdom daarvan in onze dagelijkse praktijk niet beleven. Om te blijven staan, en dus ook alle listen te weerstaan, is het noodzakelijk de gehele wapenrusting van God op te nemen. Elk onderdeel van de wapenrusting die Paulus gaat opsommen is noodzakelijk om staande te blijven. Geen element is overbodige luxe. 206
Page 198
Efeze 6:14 – omgord in waarheid Sta dan, terwijl jullie lendenen omgord zijn in waarheid en jullie het borstharnas van de rechtvaardigheid hebben aangetrokken … De wapenrusting die Paulus beschrijft dient als metafoor voor het vermogen om staande te blijven te midden in de wereld. Het eerste beeld dat hij gebruikt is dat van lendenen die omgord zijn. De gordel of de riem dient om paraat te zijn en tijdig in actie te kunnen komen. Waarbij de gordel hier staat voor waarheid. Zoals de soldaat zich in de gordel bevindt, zo zouden wij “in waarheid” omgord zijn. Het is typerend dat Paulus waarheid als eerste noemt in de wapenrusting. Het gezegde luidt, dat in tijden van oorlog de waarheid als eerste sneuvelt. Dat is in de geestelijke strijd ook zo. De wereldbeheersers die zich opstellen als vijanden heten “de wereldbeheersers van de duisternis”. Dat betekent dat verduisteren hun core-business is. Men houdt de waarheid ten onder. De feiten worden gemanipuleerd en in een vals daglicht gesteld. ‘Fake news’ heet dat tegenwoordig, maar dat is bepaald geen moderne uitvinding. Tegenover de leugen waardoor de wereld wordt geregeerd, staat de waarheid van God. Die waarheid kennen is de beste remedie om de leugen te herkennen. De lendenen omgord wil zeggen: Gods waarheid paraat hebben! 207 Efeze 6:14 – borstharnas van rechtvaardigheid Sta dan, terwijl jullie lendenen omgord zijn in waarheid en jullie het borstharnas van de rechtvaardigheid hebben aangetrokken … Na de gordel noemt Paulus het borstharnas. Het eerste staat voor waarheid, het tweede voor rechtvaardigheid. Die twee vormen een onlosmakelijk koppel. Elders schrijft Paulus dat waarheid in onrechtvaardigheid ten onder wordt gehouden. Rom.1:18 De liefde in 1 Korinthe 13:6 verblijdt zich niet over onrechtvaardigheid maar is blij met de waarheid. Onrechtvaardigheid is een ander woord voor ‘de leugen dienen’. Rechtvaardigheid wil zeggen: recht doen. Dat is in de eerste plaats recht doen aan de waarheid. De gordel van waarheid wordt in één adem genoemd met het borstharnas van de rechtvaardigheid. De waarheid kennen stelt ons in staat van paraatheid in een duistere wereld. Maar rechtvaardigheid maakt dat we de waarheid ook spreken en betrachten. Het één kan niet zonder het ander. Zonder kennis van de waarheid stelt rechtvaardigheid niets voor. Dan is er immers niets om recht aan te doen. Maar alleen de waarheid kennen zonder daarvoor uit te komen, stelt uiteraard ook niets voor. Eerder in deze brief Ef.5:9 noemde Paulus “rechtvaardigheid en waarheid” als de vrucht van het licht. In een duistere wereld mogen we het licht laten schijnen: uitkomen voor Gods waarheid! 208
Page 200
Efeze 6:15 – de voeten geschoeid … en de voeten geschoeid in gereedheid van het Goede Bericht van de vrede … De lendenen omgord met de waarheid, spreekt van de waarheid kennen en haar paraat hebben. Het schoeisel waarvan hier sprake is, heeft eveneens met paraatheid te maken. In dit geval zijn het de voeten die gereed zijn, dat wil zeggen: geschoeid en dus paraat om te gaan. Met onze mond vertellen we het Goede Bericht maar onze voeten brengen het. Eerder schreef Paulus in deze brief dat Christus vandaag vrede evangeliseert aan hen die veraf en hen die dichtbij zijn. Ef.2:17 Het verwijst naar het Evangelie dat Paulus onder de natiën mocht brengen. Zonder onderscheid. Een boodschap van vrede en verzoening. Het is het Goede Bericht dat God door het bloed van het kruis vrede maakt en alle vijanden – hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – met Zich verzoent. Kol.1:20 Leest u het goed? God maakt van iedere vijand een liefhebber van Hem! Klinkt het niet vreemd dat “het Goede Bericht van de vrede” een onderdeel is van een wapenrusting? Inderdaad, maar dat is nu juist de clou. Om staande te blijven is goed schoeisel onontbeerlijk. En dat schoeisel is dit “Evangelie van de vrede”. Dát mogen we brengen. Overal! 209 Efeze 6:16 – het schild van het geloof … terwijl jullie bij dit alles opnemen het deurvormige schild van het geloof, waarmee jullie al de brandende projectielen van de boosaardige zullen kunnen uitdoven. Ging het bij de voorgaande drie onderdelen om (kleding) aantrekken, Ef.6:14 nu volgen twee onderdelen die als wapens zouden worden opgenomen. Eerst is daar het schild. Letterlijk staat er een woord dat van ‘deur’ is afgeleid. Dit vanwege de rechthoekige vorm en het manshoge formaat. Een soldaat kon zich daarachter geheel verschuilen. Dit schild is uiteraard defensief, puur ter verdediging. Maar strikt noodzakelijk. Want wat heb je aan een gordel, een borstharnas of goed schoeisel in een omgeving waar levensgevaarlijke, brandende projectielen op je worden afgevuurd? Slechts “het deurvormige schild” biedt daartegen bescherming. Het deurvormige schild waarachter men geheel veilig is, is “het geloof”. Dat wil zeggen: het vertrouwen op God en het beamen van wat Hij zegt. Hebreeën 11:1 legt uit dat geloof de aanname (hupostasis = onder-stelling) is, van wat verwacht wordt. In de geestelijke oorlog die gaande is krijgen we te maken met boosaardige aanvallen van “brandende projectielen”. Dat zijn alle redeneringen of beschuldigingen die ons gemakkelijk uit het veld kunnen slaan. Alleen achter “het deurvormige schild van het geloof” vinden we daartegen beschutting. 210
Page 202
Efeze 6:17 – de helm van de redding En ontvangt de helm van de redding … Eerder memoreerden we dat de onderdelen van de wapenrusting die Paulus noemt, verwijzen naar het boek Jesaja. Zo ook hier. Jes.59:17 Jesaja spreekt over de Messias die zijn Koninkrijk zal vestigen en daarin triomfeert over zijn vijanden. En wat draagt hij zo al? Een “harnas van rechtvaardigheid”. En “een helm van redding (Hebreeuws: jesjoea!) was op zijn hoofd”. Christus, die in triomf uittrekt, draagt een wapenrusting en die wapenrusting wordt ons hier door Paulus voorgesteld. Want aangezien we bestemd zijn om samen met Christus alle vijandige machten te vervangen – om te beginnen “te midden van de hemelsen” – , dragen we ook dezelfde wapenrusting als hij. Van het deurvormige schild (= geloof) wordt gezegd dat we deze zouden opnemen. Ef.6:16 Maar de helm van de redding daarentegen ontvangen we. Dat verschil is niet voor niets. Dat geldt ook voor de volgorde van wapenonderdelen. Wanneer wij ons hebben omgord in waarheid en het borstharnas hebben aangetrokken van rechtvaardigheid en geschoeid zijn in gereedheid van het Evangelie van vrede en bij dit alles ook het schild opnemen van geloof … dan ontvangen wij ook de helm van redding. Ons hoofd (lees: denken) vindt bescherming in de gegarandeerde redding! 211 Efeze 6:17 – het zwaard van de geest En ontvangt de helm van de redding en het zwaard van de géést, dát is Gods uitspraak. Als laatste metafoor van de wapenrusting noemt Paulus “het zwaard van de geest”. In de grondtekst kun je zien dat het woordje ‘dat’ (of ‘welke’) niet verwijst naar ‘zwaard’ maar naar ‘geest’. Dus het zwaard van de géést, dát is Gods uitspraak. De veelgehoorde tweedeling tussen Woord en geest loopt stuk op zo’n mededeling. Want Gods geest kennen en herkennen we juist in wat Hij zegt. Wanneer we staan op ons geestelijk lotdeel, is strijd onvermijdelijk. De tegenstand die we daarin ondervinden pleit niet tégen ons maar vóór ons. Hoe pareren we vragen die ons worden gesteld? Wat zou onze reactie zijn op kritiek die ons raakt? Het antwoord lezen we in bovenstaand vers. Het is het laatste onderdeel van de wapenrusting dat beslissend blijkt. Het is het geestelijk zwaard: Gods uitspraak. Toen Jezus in de woestijn verzocht werd door “de listen van de diabolos”, was zijn reactie steevast: “Er staat geschreven!” Nooit liet hij zich verleiden tot redeneringen over Gods Woord, maar altijd citeerde hij vanuit Gods Woord. Niets is krachtiger, scherper en trefzekerder dan Gods eigen uitspraken. “Er staat geschreven!” 212
Page 204
Efeze 6:18 – nr. 7 in de wapenrusting En bid door alle gebed en smeekbede heen, bij elke gelegenheid (in geest ook daartoe wakende), in alle volharding en smeekbede omtrent al de heiligen … Met deze instructie benoemt Paulus het zevende en tevens laatste onderdeel van de wapenrusting. Ze neemt een aparte plaats in doordat hier geen metafoor gebruikt wordt zoals bijvoorbeeld een zwaard of schild. Tot dusver zouden we de gedachte kunnen hebben dat onze strijd louter individueel is. Staande blijven is een persoonlijke strijd. En dat is waar, maar we staan niet alleen op het slagveld. “Al de heiligen” vormen een leger. Ons verblijf in deze wereld is maar geen gezellige picknick; het is oorlog! En dat besef is belangrijk omdat dit ons geestelijk alert (wakend) maakt. Zo belangrijk als alle eerder genoemde onderdelen van de wapenrusting zijn, zó belangrijk is het ook om door alles heen, te blijven bidden en te smeken omtrent “al de heiligen”. Uiteraard niet om God van gedachte te doen veranderen (alleen het idee al!), maar opdat het ons zou veranderen. Het doordringt ons van het besef dat we bij elkaar horen en dat we allemaal staande zouden blijven op wat ons in Christus is toegevallen. Opdat we allen “verlichte ogen” zouden hebben! Ef.1:18; 3:18 213 Efeze 6:19 – het openen van de mond … en ten behoeve van mij, opdat aan mij woord gegeven zou worden in het openen van mijn mond, in vrijmoedigheid bekend te maken het geheim van het Goede Bericht … Het laatste onderdeel van de wapenrusting is het gebed voor “al de heiligen”. In dit vers wordt dit gebed heel concreet omdat Paulus voorbede vraagt voor zichzelf. Het is daarbij heel kenmerkend dat hij geen gebed vraagt om vrijlating vanuit de gevangenis. Of voor verbetering van zijn omstandigheden. Paulus had geleerd om met alle omstandigheden genoegen te nemen. Als slaaf vertrouwde hij er op dat zijn Heer volledig zorg droeg voor hem. Niet Paulus’ persoonlijke omstandigheden zouden onderwerp van gebed zijn voor zijn lezers. Nee, waar hij om vraagt is voorbede dat hij “in vrijmoedigheid” zijn mond zou openen. Om “het geheim van het Goede Bericht” bekend te maken. Want dát is waar het in de strijd om gaat. Om het mededelen van een goed bericht. En dus om woord. En hoe zou dat anders kunnen, dan door het openen van de mond? Het Evangelie moet verteld worden. Want geloof is door het horen van het Woord. Rom.10:17 Staande blijven in de strijd betekent ronduit te spreken van het Goede Bericht! 214
Page 206
Efeze 6:20 – ambassadeur in een keten … in vrijmoedigheid bekend te maken het geheim van het Goede Bericht, ten behoeve waarvan ik een ambassadeur ben in een keten, om daarin vrijmoedig te zijn, zoals het mij bindend is te spreken. Paulus is een gezant of ambassadeur. Een ambassadeur is iemand die zijn regering in den vreemde vertegenwoordigt. Zo iemand bemoeit zich niet met de binnenlandse aangelegenheden van het land waarin hij te gast is. Hij heeft maar één missie en dat is de regering van zijn land waardig te representeren. In het internationale recht is een ambassadeur ‘diplomatiek onschendbaar’. Zou een gastland een ambassadeur gevangen nemen, dan is dat niet minder dan een oorlogsverklaring. Paulus is zo’n ambassadeur … in een keten. Maar verklaart Paulus nu de oorlog? Integendeel! Vrijmoedig maakt hij juist “het geheim van het Goede Bericht” bekend waarvoor hij een ambassadeur is. Paulus’ voeten zijn geschoeid met “het Evangelie van de vrede”. Ef.6:15 In 2 Korinthe 5:19-20 zegt hij een ambassadeur van Christus te zijn aan wie “het woord van de verzoening” is toevertrouwd. God verzoent; Hij maakt van vijanden vrienden. Zie daar “het geheim van het Goede Bericht”. God maakt vrede door het bloed van het kruis, door alle vijanden met Zich te verzoenen! Kol.1:20 215 Efeze 6:20 – bindend om te spreken … in vrijmoedigheid bekend te maken het geheim van het Goede Bericht, ten behoeve waarvan ik een ambassadeur ben in een keten, om daarin vrijmoedig te zijn, zoals het mij bindend is te spreken. In de voorbede die hier ter sprake komt vormt de bekendmaking van het Goede Bericht het speerpunt. Dat ligt in de aard van het Goede Bericht besloten. Een bericht of mededeling vraagt om doorgegeven te worden. Want ja, hoe zou men kunnen geloven als het niet eerst wordt verteld? Rom.10:14 Het geheim van het Goede Bericht waarvan Paulus ambassadeur is, is het woord van verzoening dat aan hem was toevertrouwd. 2Kor.5:20 schreef: hun verwerping (namelijk van Israël) is de verzoening der wereld. Rom.11:15 Zoals Paulus in de Romeinen-brief Nu Israël vanwege ongeloof tijdelijk terzijde staat, zou de boodschap klinken van “de verzoening der wereld”! Al is de wereld vijandig (Paulus was geketend!), de boodschap die we hebben spreekt van de ene God, Die vijandschap omzet in vrede! Al slaat de wereld Gods Zoon aan het hout, God rekent het niet toe. Hij gaat aan elk mensenkind het Leven geven dat Christus aan het licht bracht in zijn opstanding. Niemand uitgezonderd. Dát woord was voor Paulus bindend om te spreken. 216
Page 208
Efeze 6:21,22 – geluk! Opdat jullie nu ook zouden weten de dingen die mij aangaan en wat ik doe, zal Tychikus, mijn geliefde broeder en bediende in de Heer, jullie alles bekend maken, die ik naar jullie zend om die reden, opdat jullie zouden weten de zaken omtrent ons en hij jullie harten zou bemoedigen. We zijn inmiddels aan het slot van de brief gekomen. Paulus noteert nog enkele persoonlijke overwegingen en stuurt Tychikus met deze brief naar de geadresseerden. Het feit dat dit slot als twee druppels water lijkt op wat we lezen in Kolosse 4:7-8, geeft aan dat beide brieven tegelijkertijd zijn geschreven en verzonden. De inhoud van beide brieven onderstreept dat alleen maar. De naam Tychikus (dat ‘gelukkig’ betekent!) komen we tegen in het boek Handelingen als medereiziger van Paulus, Hand.20:4 maar ook nog diverse andere keren in zijn brieven. Paulus wilde graag dat zijn lezers ook op de hoogte zouden zijn van de dingen die hem aangingen. Dat hij een gevangene was, in een keten, dat wisten ze. Maar als ze van Tychikus zouden vernemen hoe het Paulus verging, dan zou dat hen bemoedigen. Is dat niet prachtig? Het betekent dat Paulus een geluk kende dat ver boven alle omstandigheden uitgaat! 217 Efeze 6:23,24 – onze Heer … in onvergankelijkheid Vrede aan de broeders en liefde met geloof, van God de Vader en van de Heer Jezus Christus. De genade is met allen die onze Heer, Jezus Christus, in onvergankelijkheid liefhebben. De brief eindigt zoals ze begon. Genade heerst van het begin tot het eind. Het heeft het eerste en het laatste woord en ook stilistisch brengt Paulus dat tot uitdrukking. Het is karakteristiek voor de apostel die werd afgevaardigd om “het Goede Bericht van de genade Gods” onder de natiën bekend te maken. En aan wie ook “het beheer van de genade Gods” was gegeven. Ef.3:2 De vrede en genade zijn hier ook geen wens of gebed van Paulus. Ze zijn een vaststelling. Afkomstig van God, de Vader, en door de Heer Jezus Christus ons deel. Geweldig hoe de brief eindigt met uitzicht op onze Heer “in onvergankelijkheid”. Dit gaat niet over Jezus op aarde die kwam om te sterven. Nee, het wijst naar boven. Naar hem die, na zijn sterven en begrafenis, opgewekt werd uit de doden en als Eersteling, Leven en onvergankelijkheid aan het licht bracht. 2Tim.1:10 Dat is de basis van het Goede Bericht. In hem hebben we de garantie dat de dood volkomen teniet gedaan zal worden! 218
Onderwerpen: De betrouwbaarheid van Genesis. Het Woord van God is compleet. Het woord van de waarheid correct snijden. De Hebreeën-brief: boodschap en context. Gaven van de Geest, zijn ze er vandaag nog? De toekomst van het christendom volgens de apostelen. Betekent 'eeuwig' in de Bijbel eindeloos? Allen verzoend ... en satan dan?

Gezonde Woorden


Page 0
Page 2
Page 10
Page 12
Page 18
Page 20
Page 22
Page 24
Page 26
Page 28
Page 30
Page 32
Page 34
Page 36
Page 38
Page 40
• •
Page 42
Page 46
Page 48
Page 50
Page 52
Page 54
Page 56
Page 58
Page 60
Page 62
Page 64
Page 66
Page 72
Page 74
Page 76
Page 78
Page 80
Page 82
Page 84
Page 86
Page 88
Page 90
Page 92
Page 94
Page 96
Page 102
• •
Page 104
Page 106
• •
Page 108
• •
Page 110
Page 112
Page 114
Page 116
Page 118
Page 120