U komt ’s morgens vroeg naar buiten, omdat u naar uw werk
moet.
En het heeft die nacht gevroren.
En de ruiten van uw auto zijn bevroren.
En u moet gaan krabben.
Gaat u dan inwendig lopen schelden?
Of zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het vannacht gevroren heeft.’
En: ‘Dank U, Heer, dat ik mijn ramen moet krabben’.
En als u dan, dankzeggend, uw ramen heeft gekrabd, dan
realiseert u zich dat u bijna te laat komt voor uw werk.
Dus u stapt in uw auto, u geeft nog eens extra gas, en bij het
kruispunt moet u, op het allerlaatste moment, voor het rode
stoplicht wachten.
Dan niet: ‘Shit!’
Maar: ‘Dank U, Heer, dat het stoplicht op rood staat.’
Heeft uw vrouw de auto?
Dan gaat u, uiteraard, op uw fiets naar uw werk.
En, tegen alle weersverwachting in, begint het plotseling te
sneeuwen.
En, zoals je altijd zult zien, hebt u uw regenpak niet bij u.
U wordt werkelijk tot op uw hemd toe nat.
Dan zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het sneeuwt.’
Want God, die u uw goede gezondheid geeft, die u een goede
baan geeft, die zorgt voor zonneschijn, die zorgt ook voor de
regen.
En voor de nachtvorst, en voor het rode stoplicht en voor de
sneeuw.
Ook als het u niet uit komt.
Dan bedenkt u, terwijl u zo op de fiets de sneeuwvlokken in uw
kraag voelt binnenglijden, en u bibbert van de kou, dan schiet
het u te binnen, dat u ergens gelezen heeft, dat van al die
miljoenen sneeuwvlokken, die om u heen dwarrelen, er geen
één hetzelfde is.
Iedere sneeuwvlok heeft weer een andere kristalstructuur.
De sneeuw kruipt in uw neus.
En dan roept u: ‘Heer, hoe groot bent U, want U hebt alles met
wijsheid gemaakt.’
29
Wij Nederlanders staan erom bekend, dat wij een mopperig
volkje zijn.
Ik weet niet, of er ooit onderzoek naar gedaan is, hoe het komt,
dat wij Nederlanders zo zijn.
Er is altijd wel iets of iemand, waar wij ons hartgrondig aan
ergeren.
Maar ik zeg u, wij Nederlanders zijn buitengewoon bevoorrecht.
Wist u dat?
Wij hebben namelijk ongekende mogelijkheden om God onder
alles te danken.
Staat u weer eens in de file?
‘Dank U, Heer, dat ik in de file sta.’
Gaat de bus net voor uw neus weg?
‘Dank U, Heer, dat de bus net voor mijn neus weg gaat.’
Staat u weer, in het openbaar vervoer, als haringen in een ton?
‘Dank U, Heer, dat ik weer als een haring in een ton sta.’
Is uw parkeerplaatsje weer eens bezet en moet u drie straten
ver rijden om uw auto kwijt te raken?
‘Dank U, Heer, dat mijn parkeerplaatsje bezet is.’
Ligt er weer eens hondenpoep bij u op de stoep?
‘Dank U, Heer, dat er hondenpoep op mijn stoep ligt.’
Staat u weer eens in het verkeerde rijtje bij de kassa in de
supermarkt, terwijl de andere klanten links en rechts van u
vrolijk doorgaan?
‘Dank U, Heer, dat ik in het verkeerde rijtje sta …’
God onder alles danken.
Als u dit geleerd hebt, dag in dag uit, samen met de Heer, al die
dagelijkse ergernissen om te zetten in dankzegging, dan komt de
tijd voor het èchte werk.
Zakt u voor een belangrijk examen?
‘Dank U, Heer, dat ik voor mijn examen gezakt ben.’
Uw baan, waar u zo trots op bent, waaraan u uw zelfrespect
ontleent, wordt door een reorganisatie weggepoetst.
En u staat op straat.
U bent ontslagen.
‘Dank U, Heer, dat ik ontslagen ben.’
30