Je hebt trainers en je hebt trainers Hans Visser E-tjes? Wat kun je collega-trainers en clubs adviseren? “Als je iets uitlegt, probeer dit dan met een voorbeeld te onderbouwen. Het beste is het, om het zelf voor te doen, maar als de trainer het niet (meer) kan is het ook goed, een speler ‘t te laten doen. Eigenlijk zou dit bij iedere oefening moeten, dan weten de kinderen precies wat ze dienen te doen. E pupillen pikken méér op van wat je laat zien, dan wat je zegt! Leg het dus eerst even kort uit, geef het voorbeeld en laat ze daarna zelf maar proberen. Als de oefening eenmaal goed loopt en de kinderen weten wat de bedoeling is, kun je gaan starten met het geven van aanwijzingen. Dit principe wordt praatje - plaatje - daadje genoemd. Wanneer je iets aan spelers vertelt, zorg er dan voor dat ze niet Jerrol speelt het liefst in de goede richting tegen de zon inkijken of dat er achter jou een drukte van belang is. De aandacht van kinderen wordt dan te snel afgeleid, zodat jouw uitleg maar half gehoord wordt. Bij de uitleg is ’t wèl van belang, dat de trainer op het niveau van de kinderen praat. Ze moeten je aanwijzingen wel snappen! Ga ook op dezelfde hoogte zitten, zodat ze niet steeds omhoog hoeven te kijken. Anders neemt de concentratie eerder af. Ga als trainer gerust op je hurken zitten om op hetzelfde niveau te komen als je spelertjes. Dit speelt vooral bij de E en F - pupillen. Ook vinden kinderen een spelletje nog leuker, als er punten mee te winnen zijn. Het maakt het spel spannender en motiveert ze meer om goed hun best te doen. Dat die punten soms willekeurig worden gegeven, doet er dan niet toe. Dit kan helpen de interesse van een groep, dat zich moeilijk op een oefening kan concentreren, te verbeteren. Vergeet als trainer echter niet, om naderhand te bezien, of die oefening dàn wel zo geschikt was! Kinderen leren beter, als ze de mogelijkheden zelf kunnen ontdekken, heb ik reeds gememoreerd. Zeker rond de pupillenleeftijd, zijn ze geneigd op avontuur te gaan om te ontdekken wat die bal allemaal kan en doet. Dit kan wel eens lastig zijn, maar als het je training niet àl te zeer in de war schopt, kun je het best tot een bepaalde hoogte toestaan. Zo wordt het spelletje ook interessanter en leuker voor ze. Maar ook voor jezelf! Want zó help je je spelers, het voetbalspel beter te laten doorgronden!” Waar dien je op de training rekening mee te houden qua oefenstof? “Ik werk met het KNVB circuitmodel. Dus partijspelen en positiespelen t/m 4-4. Met variaties in lengte en breedte van het veld; met en zonder doeltjes; één of meerdere doeltjes; grote en kleine doeltjes, aanvallen en verdedigen. Bij de techniektraining, het vaak laten herhalen van allerlei technische oefeningen. Dribbelen, drijven, binnenkant – buitenkant, links en rechts, wenden en keren, passen en trappen, scoren, passeren, pingelen en slalommen, etc, etc. Kortom, ik houd niet van stilstaande kinderen op de training! Maar alles wat je laat doen, dient wel functioneel te zijn.” Laatste vraag: waar heeft je huidige club in de technische opbouw voor gekozen? “Legmeervogels heeft dit jaar een duidelijke keuze gemaakt, n.l. om voor iedere leeftijdsgroep een gediplomeerde hoofdtrainer aan te stellen. De leidinggevende is, naast zijn eigen team, óók eindverantwoordelijk voor het tweede selectieteam in de betreffende groep. De club heeft er ook voor gekozen om per leeftijdsgroep, naast de Hoofdtrainer bij de tweedejaars, ook bij alle eerstejaars een hoofdtrainer aan te stellen. Die is verantwoordelijk voor de hele eerstejaars groep in de selectie. Mijns inziens is dat een terechte stap. De keuze voor gediplomeerde trainers is natuurlijk professioneel en zorgt er voor, dat haar talenten zich onder goede trainers, optimaal kunnen ontwikkelen. Goede oefenmeesters zijn trainers, die weten, wat het betekent om spelers op te leiden! Dit jaar heb ik zelf de E 3 onder de hoede genomen. Persoonlijk geloof ik er ook heilig in, dat jeugdtrainers naar het leveren van maatwerk moeten streven. Natuurlijk zijn niet alle jeugdtrainers geschikt om iedere leeftijdsgroep te trainen. “Doen, doen en nog eens doen” is zijn devies Verenigingen doen er dan ook goed aan om specialisten aan te stellen, in plaats van alleen te kijken naar de voetbalachtergrond van de trainers. Er zijn er, die goed zijn in het werken met één en dezelfde leeftijdsgroep. Waarom zou je dié dan een andere categorie laten trainen? Pas dán krijgt een club het voor elkaar, dat spelertjes zich echt gaan ontwikkelen tot goede voetballers, waar ze jarenlang plezier aan beleven. Het geeft tevens een innige clubbinding!” n 30 VoetbalTotaal | November 2010
31 Online Touch Home