25

*25* naar inhoudsopgave Toch kreeg niemand er goed de vinger achter. Als je in een wiskundig model een gevarieerde bevolkingsgroep bestookt met een virtuele bacterie, houd je na een tijdje alleen bloedgroep O over. Bacteriën muteren namelijk net zo lang totdat mogelijk voedsel in hapklare brokjes is veranderd. Bij rode bloedcellen richten de bacteriën zich op de eiwitsuikers op de celwand. Die zijn voor A en B verschillend, terwijl bloedgroep O dergelijke suikers niet heeft. 2Zo ontstaan er dus bacteriën die het op de rode bloedcellen van type A hebben gemunt, en bacteriën die wel pap van type B lusten. Type O heeft geen herkenningspunt. Die raakt niet in trek en blijft dus over. Dat is niet de praktijk, schreven Britse biologen drie jaar geleden in de Proceedings of the Royal Society. Ze breidden het model daarom uit met een tweede ziektekiem, een virus. In vergelijking met een bacterie werkt dat precies andersom, zegt C. van der Poel van Stichting Sanquin waarin alle bloedbanken zijn gefuseerd. Terwijl een bacterie zijn eetgedrag aan- past aan de bloedgroep, neemt het virus op zijn reis van cel naar cel iets van die bloedgroep over en steekt dat op zijn jasje. Daardoor zien antistoffen van een andere gastheer in dit virus een vijand en bestrijden het. Maar virussen die type 0 besmetten, houden daar niets aan over en kunnen hun kruistocht dus ongezien voortzetten. Virussen belagen dus type O, zoals de bacteriën type A en B kort houden. Door met de druk van de twee ziektekiemen te variëren konden de Britse biologen de huidige spreiding van de bloedgroepen redelijk goed in hun wiskundig model nabootsen. De ABO bloedgroep wordt bepaald door een suikerstructuur op je rode bloedcellen. Bij de ene suikerstructuur heb je bloedgroep A, bij de andere bloedgroep B. Bij bloedgroep 0 ontbreken deze suikerstructuren. Bij bloedgroep AB heb je allebei de suikerstructuren op je rode cellen. Wat bepaalt welke bloedgroep je hebt? Bloedgroepen zijn structuren (eiwitten of suikers) op de buitenkant van de rode bloedcel, die niet bij iedereen hetzelfde zijn. Bloedgroep doorgeven Een vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan hun kind door. Dit kan een A, B of O zijn. Samen bepaalt dit welke bloedgroep het kind heeft; A, B, AB of O. Je hebt dus altijd twee bloedgroep-genen. Overzicht bloedgroepen kind en ouders Heb je bloedgroep O Deze bloedgroepen kunnen je ouders hebben: • Beide ouders hebben bloedgroep O • Beide ouders hebben bloedgroep A • Beide ouders hebben bloedgroep B • Ouders hebben bloedgroep 0 en bloedgroep A

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication