1000

Hoofdstuk 19. De Stoïcijnse drie-eenheid Er is ogenschijnlijke toevalligheid, maar in stelling 29 van zijn boek Ethica stelde de filosoof Spinoza in de jaren 1600 : 'In het heelal bestaat niets toevalligs, maar alles is door de noodzakelijkheid der goddelijke natuur bepaald, om op zekere wijs te bestaan en te werken.' Aristoteles stelde in deel 4 van zijn handeling over de ziel : 'Het is duidelijk dat de ziel ook de uiteindelijke oorzaak van haar lichaam is. Want de natuur doet altijd alles wat het doet omwille van iets, waarvan iets het einde is. Alle natuurlijke lichamen zijn organen van de ziel.' In stelling 7 van zijn boek Ethica begint Spinoza er echt op in te rammen, en stelt : 'Tot de natuur van een zelfstandig wezen behoort het bestaan.' Hij nam hiervoor al een aanloop in stelling 6 door te stellen dat een zelfstandig wezen niet door een ander zelfstandig wezen kan worden voortgebracht. Alleen de eenling kan leven en in leven blijven. Spinoza stelt dan in stelling 8 dat alleen de zelfstandige, de eenling, noodzakelijk oneindig is. Spinoza had al van te voren gesteld dat de eenling in zichzelf bestaat en door zichzelf gedacht werd. Hij kwam zo ook tot de stelling dat God ook een eenling is. De eeuwigheid is dan ook het bestaan op zich, want niets anders zou kunnen bestaan dan de eeuwigheid. En dit is ontstaan door pure noodzakelijkheid, zelfs dwang, omdat het alleen op die manier vast en gericht zou kunnen werken. Dat wat geen eenling is is eindig en zal weer wegvagen. Spinoza stelt in deze context dat als de ziel dieper in het eenlings-principe komt, en zo deel wordt van de hogere natuur, dan wordt de wil voortgedreven door noodzaak. De wil ligt dan besloten in de hogere kennis, en is daarin een soort ritme of schakelaar (stelling 32). Zo wordt de wil onderworpen aan de noodzaak en de hogere dwang van de natuur, dus de heilige gebondenheid. Zo komt de ziel dus daadwerkelijk tot het ontstaan en bestaan. Dit wil ook zeggen dat het niet op een andere manier zou kunnen dan dat de natuur het door de noodzaak heeft laten komen (stelling 33). In deel 2 stelt Spinoza dat zowel de verwarring als de duidelijkheid noodzaak is (stelling 36), zowel het volledige als het onvolledige. In 1517 begon de Reformatie tegen het kerkelijke katholieke systeem, maar toen kwam er een protestants systeem. Er moest dus veel meer gebeuren. Aan het eind van de jaren 1600, begin 1700, begon het tijdperk van de Rede, ook wel de verlichting genoemd, wat begon met Descartes' formule : 'Ik denk, dus ik ben,' en Spinoza's 'Ethica'. God was de Rede en de natuur volgens Spinoza, en niet de kerk. Maar er kwam alweer een nieuwe kerk opzetten van corrupt medisch geloof waar er weer afgoden werden gemaakt die tegen de rede, logos, en de natuur, phusis, ingingen. En weer werd de eenling onderworpen aan en vervolgd door de doxa, dit keer de medische doxa, die werd vastgelegd in allerlei uitgekookte marktbeluste boekjes die een soort van medische bijbel vormden. De arrogantie ging dit keer zo ver dat ze het ook nog wetenschappelijk durfden te noemen. In dit tijdperk leven we nu. De rede is ergens vastgelopen en verdraaid, zoals eens het stoïcisme werd verdraaid tot het christendom. Toen Spinoza's Ethica uitkwam, werd het door de Staten van Holland verboden. Het werd godslasterlijk genoemd en zou het gezag van de kerk kunnen aantasten. Vandaag strijdt de

1001 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication