1058

met hard werk nog door moeten werken. Hoe schoner, hoe beter dus. Telkens weer moest de man eraan herinnerd worden niet schoon te zijn, maar vuil, vermoeid en lijdend, in de zin dat hij niet met lege handen thuis zou komen. Hij moest het gezin immers onderhouden, en niet de hele dag in een hoekje staan en dan schoon thuis komen en zeggen : daar ben ik weer. Als de vrouw geen lijden in de ogen van de man zag, dan was ze teleurgesteld, want dan had hij niks, en dan zou zij ook niets voor hem kunnen betekenen. De vrouw wilde verzorgen, hem een goede nachtrust bieden, opdat hij de dag erna weer zou kunnen werken. Als de man te vrolijk thuis zou komen, dan zou dat geen goed teken zijn. De vrouw moest dus vol met energie zijn om haar vermoeide man te kunnen opvangen, als een herberg voor de man, een rustplaats. Een beetje vrolijkheid in de vrouw kon geen kwaad, maar in de man kon het dodelijk zijn. Het kon een teken zijn dat hij geen werker was. Als hij nooit verwond thuis zou komen, dan had de vrouw het gevoel dat ze niet meer nodig was, en waar deed ze het dan allemaal nog voor ? Dan zou ze ernstig aan haarzelf gaan twijfelen. Hoe schoon ze dus ook op zichzelf was, ze kon dat bij een man niet waarderen. Als hij te vrolijk thuiskwam raakte ze in paniek. Dat vond ze verdacht. 'Zeg, heb jij wel gewerkt ?' 'Jawel hoor.' 'Nou, het lijkt er anders niet veel op. Je bent veel te vrolijk.' Schoonheid en vrolijkheid was voor de vrouw, zodat ze de man op kon peppen, op kon laden. De man moest helemaal afgepeigerd thuiskomen. Dan was de vrouw tevreden, want er was gewerkt. Ze wilde lijden in zijn ogen zien, soberheid, geen verdachte, luie vrolijkheid, wat trouwens ook kon betekenen dat hij pleziertjes buiten de deur had gehad, buiten haar om. Daar moest ze niet aan denken. Ze wilde de man iets te bieden hebben, en dat kon niet als hij alles al had. Beiden projecteerden ze op elkaar. De vrouw was een eigenaardig wezen, te zwak voor het echte werk, maar een schoonmaak middel voor na het werk. Dan kon de man de dag erna er weer tegenaan. De vrouw wilde dus bloed zien als haar man thuis was gekomen. Dat bloed kon ze dan op haar scherpe nagels doen als een teken dat hij gewerkt had en dat het huis weer was voorzien. De vrouw was te zwak voor het lijden. Dat was haar schoonheid. Er is een verschil tussen vuil en het schoonmaakmiddel, tussen man en vrouw. De rode nagellak was het verbondsteken. De mannen hoefden het maar op een vrouw te zien en ze waren ineens verliefd. Dat maakte de vrouw wel tien keer mooier. Het kondigde dit verbond aan, en dan die rode lippen, dat was wel helemaal romantisch, de vrouw die zich te goed had gedaan aan het bloed van de man. Als hij dan eens een keer schoon en onverwond thuiskwam, dan kon ze zijn bloed toch wel nemen door de gifbeet, door de gifkus van de vampier. Zo hielden deze parasieten elkaar in stand. Apathisch wit moest de vrouw zijn, want wit is de kleur van de schoonheid, het witte gif. Het was het teken van superioriteit van het arische ras. Zo begint het visioen over de onschepping. De schepping is dan nog niet gekomen. De man en de vrouw zijn nog niet geschapen. Dat wat ze man en vrouw noemen zijn slechts parasieten.

1059 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication