Hoofdstuk 8. Twee Jezussen – het verschil tussen de jeremiaitische jezus en de hananjaitische jezus – de seizoenenleer van jeremia Mozes nam een gevaarlijke afslag. Hij kon niet meer wachten. Dit kwam eigenlijk niet meer goed, totdat Jeremia kwam, die dingen recht begon te zetten en tegen de ark begon te prediken, en tegen de offerdienst. Hij noemde het een groot bedrog. Jeremia moest de reformatie in het Judaïsme brengen. Het roekeloze geweld had zich torenhoog opgehoopt. Er is dus ergens een hiaat die al bij Mozes begon en helemaal doorloopt via David tot het tijdperk van Jeremia. Bij Jeremia gaat de wildernis dus verder en dieper. Er is dus een groot onderscheid tussen zomaar Mosaisch Judaïsme en Jeremiaitisch Judaïsme wat daar tegenin ging. Jeremia predikte tegen de tempel cultus en ook tegen de profetische cultussen die helemaal ontspoord waren, en riep de mens op terug te keren tot het pad van de wildernis, dieper de natuur in, het pad van de eenling. Jeremia was een afgezonderde in toorn en depressie die de raadselen van God probeerde te begrijpen, want daar was hij door gevangen genomen en overweldigd, en hij worstelde ermee. Dit was dus tegengesteld aan de marktprofeten die de gunst zochten van het volk en de tempelorde. Het kenmerk van die profeten was dat ze alles goed praatten, alles is vrede, en ze profeteerden van grote voorspoed. Het waren populaire profeten die mensen naar de mond spraken, en die grote podium's hadden en grote massa's volgelingen. Ze konden makkelijk omgekocht worden, en ze hadden ook geen demonologie. Daarom sprak Jeremia dat de tempel verwoest moest worden, en een volk uit het Noorden zou hen in ballingschap nemen. Jeremia liep daar niet rond met een stropdasje, en hield zich niet bezig met kerkgroei statistieken. Waar Mozes ontspoort moet de mens dus overschakelen tot Jeremia. Nog steeds leeft de mens ergens tussen Mozes en Jeremia in, op de verkeerde afslag. De mens is kakia achterna gegaan. De mens had teveel genomen, was over de dagelijkse limiet gegaan. Daarom moest Babylon wel komen. De mens wilde niet dat God hem wederstond en tegenhield. De mens wilde niet minderen. Daarom maakte de mens satan tot vijand, degene die limieten stelt, de tegenstander, want de mens wilde in niets tegengehouden worden. De mens nam daarentegen het aas van kakia aan. Het volk was teruggekeerd tot de ongerechtigheden van de Mosaische voorouders, tot de offerdienst, en wilden de stem van God niet horen. Ze liepen uiterlijkheden achterna in plaats van innerlijkheden. Het kwam tot een punt dat Jeremia niet meer voor hen mocht bidden (Jeremia 11). Jeremia was hen natuurlijk een doorn in het oog, en ze waren plannen aan het smeden tegen Jeremia, waar Jeremia niets van afwist, als een lam wat ter slachting werd geleid. Jeremia mocht niet profeteren, anders zou hij sterven door de hand van de mannen van Anatot. Maar de Heere had ook een plan tegen hen gesmeed. Jeremia was totaal afgezonderd. In hoofdstuk 16 zien we dat hij hier niet mocht trouwen. In hoofdstuk 15 werd al gezegd : 17 Ik heb niet gezeten in een kring van lachers, om uitgelaten te zijn; door uw hand was ik eenzaam neergezeten, want Gij hadt mij met gramschap vervuld. 18 Waarom is mijn pijn altoosdurend en mijn wond ongeneeslijk, en wil zij zich niet laten helen? Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat valt te maken. In hoofdstuk 16 mocht hij ook geen huis van feest of rouw binnengaan. Er zou met dit gebied afgerekend worden. Hij mocht hier niet trouwen en ook geen kinderen krijgen, want ze zouden allemaal sterven aan een dodelijke ziekte die zou komen, en niemand zou hen begraven of over hen rouwen. Ze zouden als mest op de aardbodem zijn. Jeremia mocht geen medelijden tonen, en ze ook
1117 Online Touch Home