meegenomen naar het land Bakkah (Nod). Ismael leerde door zijn honger en geduld wat de ware tentendienst inhield, dit in tegenstelling tot Mozes die hiervoor te materialistisch was en daardoor niet tot Bakkah kon komen. Er is dus een duidelijk verschil tussen de mozaische tentendienst en de ismaelitische tentendienst. De profeten spraken van de komende hongersnood, en dat was niet zomaar een gebrek aan voedsel, maar een gebrek aan het woord van God, een gebrek aan het horen en gehoorzamen van God's woord. De hongersnood is de rahab in het Hebreeuws. Rahab was ook de vrouw van het rode koord in Jericho waardoor er redding was. Zij betekent 'grote leegte'. Dit wil zeggen dat we alleen door de hongersnood tot het heilige touw (de heilige gebondenheid) kunnen komen. Rahab of ra'ab is ook een afkorting van Rebekkah. Zij was de vreemde vrouw, als beeld van het heilige vreemde. Wij leven nu in die hongersnood. Mensen horen de gnosis niet, en gehoorzamen de gnosis niet. Maar alleen zo komen wij tot Rebekkah, tot het heilige vreemde. Alleen door rahab, de hongersnood, komen we tot het rode touw in het boek Jozua. Dat is dus een kern van Jericho die niet viel, zoals ook een belangrijk deel van de islam niet zal vallen. De natuur religie zal overblijven, en die loopt door alles heen, als het rode touw, die alleen getoond kan worden door Rahab, de hongersnood. Hoofdstuk 16. De vervreemding Het hongerpad van Ismael, dat is het ravijn van Calvijn waarin de mens zijn lagere wil volledig moet verliezen. De wil moet onderworpen zijn aan de hogere natuurkennis. De wil is de nek van de mens waar de nekketen, de anaq (hebreeuws, egyptisch) omheen moet, zoals Kain in de Egyptologie ook de anaq om zijn nek had. Zo wordt de mens door de vreemde, duistere kennis voortgetrokken op het hongerpad, zoals Ismael. Job zuchtte en verlangde naar de anaq, naar de nekketen, opdat zijn wil beteugeld zou worden. Zo kwam hij tot de zuwr, het vreemde, verre volk, wat hem meenam. Job was voortgekomen vanuit de onderwereld, de erets, en zou weer tot de onderwereld moeten terugkeren. Er is zoiets als een christelijke wil. Christenen worden nog steeds gedreven door hun wil, door hun gevoelens. Ze dragen de nekketen niet, de anaq. Ook laten ze zich leiden door hun oppervlakkige, traditionele kennis, maar meer nog door hun geloof. Dat is de christelijke wil die zich maskert met geloof, want geloof draagt geen verantwoordelijkheid, hoeft geen reden te geven. De christelijke wil is onderdeel van de lagere wil. In het ravijn van Calvijn waar de mens zijn lagere wil verliest, wat de eerste zuil is van het calvinisme, daar ontvangt de mens de nekketen van de onweerstaanbare kennis, wat een loon is. Dat is de vierde zuil van het calvinisme. Calvijn spreekt zichzelf voldoende tegen, en verspreekt zich ook vaak, zodat het natuurpad duidelijk te zien is. Het calvinisme is heel erg dualistisch, maar daarvoor moet je de geschriften van Calvijn kennen, en niet de orthodoxe calvinisten volgen die nooit de moeite hebben genomen Calvijn's uitgebreide geschriften en commentaren te lezen. Er zit een grote, onnaspeurlijke diepte in de geschriften van Calvijn, waarin zijn gespleten karakter zichtbaar wordt. Je kan er alle kanten mee op. De vijfde zuil is de zuil van de onontkoombaarheid, waarin alles vereeuwigd is. Als je eenmaal de nekketen hebt ontvangen, dan
1141 Online Touch Home