1158

willen slaan en ze nafluiten, maar hij kan niets meer. Plagerig botsen de kakiaitische vrouwen hun billen tegen de versteende stadse man aan. 'Wat een stijve hark !' roepen ze giechelend. 'Staat daar als een houten plank !' En weer botsen ze plagerig hun billen tegen hem aan. Hij krijgt zijn kaken niet meer van elkaar, en staat daar bijna te trillen. Hij wil spreken maar hij kan het niet. Dikke tranen lopen er over zijn wangen, maar de vrouwen zijn meedogenloos. Ze lachen hem zelfs uit. Ze honen hem, want heeft hij ooit medelijden met hen gehad ? Hij onderdrukte ze, en gebruikte ze. Nu zouden ze hem gebruiken. Voor hem waren vrouwen slechts als sigaretten, maar nu had hij er een longkanker door opgelopen. Vrouwen waren voor hem slechts wegwerp doekjes, maar nu was hij de weggeworpene. 'We kunnen hem als standbeeld zetten op het kinderpleintje,' giechelt een vrouw. 'Nee, nee,' denkt de versteende stadse man, maar hij kan niets beginnen. Hij is hulpeloos als een baby. Hij is zijn wapens kwijt. De rajab maand is begonnen. Hij wordt geplaagd door de kinderen van de stad, en tegen de avond wordt hij de wildernis in gekieperd. Even later vindt de wildernis man hem, helemaal onder het zand. 'Hi,' zegt de wildernis man. 'Van gedachten veranderd ?' 'Ja, helemaal,' zei de versteende stadse man. 'Neem mij mee tot de shaban maand opdat ik hiervan afgezonderd wordt, en neem mij dan mee tot de ramadan.' 'Heel goed,' zei de wildernis man, 'en dan zullen wij samen tot Mekka gaan.' 'Oh mekka,' zegt de versteende stadse man dan, terwijl zijn ogen glinsteren. 'Zij was altijd genaamd bakkah of rebekkah, zo'n prachtige vrouw.' 'Ze is een boek,' zei de wildernis man, 'een filosofie.' 'Laten we tot haar gaan,' zegt de versteende stadse man. 'Zij is onze enige hoop. Ik heb gezien dat de stadse vrouwen tot de dood leiden.' Zo zij het, zei de wildernis man, laat je ene moment niet weten wat je andere moment doet. Kom, het is tijd. Laten we gaan. 'Maar ik kan me niet bewegen,' zei de versteende stadse man. 'Niemand kan zich bewegen in de nacht van de ontwapening,' zei de wildernis man. 'Je moet wachten tot de morgen.' Laat me hier niet alleen, smeekt de versteende stadse man. Roofdieren zullen me vast eten. Geef me je hand, zei de wildernis man. Ik kan me weer heel iets bewegen, en ik kon ook alweer spreken. Het gaat iets beter nu ik hier ben, en nu jij er bent. Dat doet de natuur, zei de wildernis man. Op naar het eeuwige leven, zei de man. Op naar het eeuwige leven, zei de wildernis man.

1159 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication