Esav was de hebreeuwse naam voor Ezau, dus gewoon Sv oorspronkelijk, wat dus uit India komt, van Siva, wat een gelijksoortig verhaal is, want ook Siva ging diep de wildernis in met een bedelkom, om zo tot de godin parvati te komen, waarmee hij geboorte geeft aan ganesha, de god met het olifantenhoofd, als beeld van de wachter van de tong, oftewel de diepere egyptische mysterieen omtrend kain. Ook Kain was een verstotene en kwam aan in het land Nod. Ook Kain klaagde en weende over zijn lot. Het loopt allemaal parallel aan het ishmael verhaal. Moet de mens niet eerst verstoten worden, loskomen van waar hij vandaan kwam ? De mens moet komen tot het vreemde, en komt daar niet zonder de verstoting. De mens zoekt het dan onder tranen maar zal het niet vinden, totdat het vreemde hem opneemt. Wee de mens die tot de normale stadsgoden komt in plaats van tot de vreemde wildernisgodin. Als de mens niet verstoten wordt en iedereen spreekt maar wel over hem, dan is er iets goed mis. Ezau weende bittere tranen, en ging rond met de bedelkom, want dat is de enige weg om tot de natuurgodin te komen. Uiteindelijk zien we dan weer de verzoening tussen Jakob en Ezau, en spreken we van de kus van Ezau, een kus als een mengsel van dikke saliva en tranen. Het zijn twee kanten van dezelfde munt. Daarom moet de mens soms eerst de hoop geheel verliezen. Een mens in wanhoop is de ware vruchtbare bodem, niet de mens in valse, overmoedige zelfverzekerdheid. Daar kan niks meer bij. Valse hoop zou de mens nog teveel vast laten houden aan de stad. Ezau zocht het onder tranen. Hij was een gebroken man. Ook David heeft deze tranen gekend, en ook Jezus. Het zijn de tranen van de verstoten Ishmael. Maar alleen zo komt de mens tot het vreemde. In tranen zal de mens het ontvangen, opdat de mens het niet corrupt zal kunnen maken. Ezau had het juiste deel gekozen : de bedelkom. Hij gaf niet om eerstgeboorterecht, sociale status, familie posities. Ezau was de hongerende. Hij was de wildernis man. Hij stond niet te protsen in de stad. Nee, hij ging de eenzame wildernis in om op jacht te gaan naar de dingen die waren verloren en vergeten, om op zoek te gaan naar zijn ware identiteit. Hiervoor hongerde hij. Ezau was een Ismaeliet. Hij ging geheel de rivier over, net als Siva, om te komen tot een geheel andere tent, van de tentgodin, Parvati. Ook Ezau ging tot de vreemde vrouw. Ezau ging door de droge jumada maanden, om zo te komen tot de rajab maand van de ontwapening, waarvan de tranen een beeld zijn. Een mens die huilt wordt ontwapend. Het is een diepe ontlading. De mens moet loslaten. Ezau moest huilen, anders zou hij nooit tot het vreemde kunnen komen. Hij moest alles van de stad loslaten. Door het huilen komt de mens weer terug tot de wildernis en het vreemde. Dan voelt de mens zich weer heel anders. De verstoting is wreed, maar dan zal de vriendelijkheid van het vreemde de mens ook weer verbazen. De natuurwreedheid is uiteindelijk zoet, als een moederlijk instinct om haar kind te beschermen. De moeder moest het kind wel uitschakelen, want het kind had een valse identiteit gekregen. Zo neemt de moeder het gevaarlijke speelgoed weg. Alles stroomt, alles zal ook weer voorbij gaan. De mens mag daarom kijken naar de natuurrivier wanneer hij met verworpenheid in aanraking is gekomen. Het is niet het einddoel, maar slechts een onderdeel van iets veel groters. Ieder mens is gelijk. Ieder mens gaat door hetzelfde heen en moet door hetzelfde heen. Daarvan is het communisme een symbool. Het zijn archetypes. Alles moet gezien worden vanuit de grotere context, en alles moet benaderd worden vanuit de grotere context. Laat het zo altijd weerklinken in je gedachten, waarin de grotere context het klankbord is voor alles wat je denkt. Ezau kwam tot drie vreemde vrouwen : Adah – sieraad (de shawwal maand van de logistiek) Bashemath – het zoete, of zoete geur (vgl. het suikerfeest als schakel tussen de ramadan en de shawwal maand) Oholiybamah – nomadische tent in de wildernis, tent van de moeder schoot, wat in de wortels ook
1162 Online Touch Home