absolute noodzakelijke. Kant wijst dus terug op de diepere robotische dwang van de natuur als een onverbrekelijk mechanisme wat het voortbestaan van de mens moet verzekeren. Kant stelt dat als in dit proces niet de emancipatie van de eeuwige zelfverwezenlijking plaatsvindt de mens nooit tot het waarom zal komen. (Kritiek van de zuivere rede, 1781) Hij stelt dat toevalligheid en willekeurigheid zijn tegengesteld aan noodzakelijkheid, en daardoor dus ook noodzakelijkheid bevestigen. Er is dus ook geen ontkomen aan de noodzakelijkheid van het bestaan. Telkens weer onderbreekt de noodzakelijkheid het bestaan. Telkens weer worden wij in ons denken en spreken onderbroken. Als dat niet zou gebeuren, dan zouden we ergens in vastgroeien. De gave kon dus alleen maar half zijn, anders zou de mens zichzelf vernietigen. Kierkegaard stelde dat het leven een bitter medicijn was wat hij van druppel tot druppel moest drinken. Hoofdstuk 13. Kierkegaard en de schoonheid van de angst Fichte stelde dat er een abstracte eenparige en identieke werkelijkheid was waar alles uit voortvloeide. Alles bewoog daar op dezelfde manier met hetzelfde vermogen, omdat alles hetzelfde was, zonder verschillen, maar dit was slechts iets metaforisch. Schopenhauer was een student van Fichte in Berlijn, maar was ook in strijd met deze filosofie. Deze strijd is van belang. Schopenhauer stelde dat er een gevaar op de loer lag van sofisme. Sofisme is het rond willen maken van filosofische stof om er hapklare brokken van te maken voor de verkoop, voor macht, eer en roem. De wil is altijd overmoedig, en daarom was Schopenhauer ook een rem op dit systeem. Schopenhauer waarschuwde tegen het sensationalisme. Er lagen teveel gevaren op de loer, en daarom moest het pessimisme komen, waar later ook Nietzsche mee verder ging. Daarom is Schopenhauer ook een belangrijke brug en wachter tot het werk van Fichte. Kierkegaard sloot zich aan bij Schopenhauer. Beiden waren van het eerste gedeelte van de jaren 1800. Kierkegaard koos de kant van het pessimisme en de obscure filosofie tegenover de professor filosofie (sofisme). Beiden gingen het pad van de eenling tegen de grote massa's en de roemzucht die het brouwde. Op dit pad ging later in het tweede deel van de jaren 1800 Nietzsche verder. Na Nietzsche, in de jaren 1900, ging alles mis. De mens moet dus terug tot de verloren brokstukken van de fundamenten van Schopenhauer, Kierkegaard en Nietzsche. Kierkegaard tierde tegen de hoogmoedige protserigheid van de kerk die zich totaal te buiten gingen aan exclusiviteit, terwijl ze daartoe het pad niet waren gegaan. Ze kenden geen afzondering en geen ascese, en al helemaal geen gezond pessimisme. De kerk was gevaarlijk optimistisch geworden over zichzelf. Kierkegaard tierde tegen hun zelfaangemeten blindheid. Hij noemde het laf. 'Zo kan ik het ook. Ik kan ook met vervroegd pensioen gaan en opaatje spelen om zo op handen gedragen te worden.' maar Kierkegaard koos de diepere, eeuwige weg, niet van tijdelijk genot ten koste van de grotere, eeuwige contexten. Hij was nog maar een jongen. Schopenhauer was al veel ouder, en hij trad in zijn voetsporen, alhoewel hij ook zeer kritisch was naar Schopenhauer, die als een soort leermeester was van hem.
1254 Online Touch Home