1281

Hoofdstuk 25. bespreking van calvijn's commentaar op psalm 7 In het commentaar dat Calvijn geeft op psalm 7 springt vers 16 en 17 eruit : Hij heeft een put gegraven, en dien uitgegraven, en is gevallen in de groeve die hij gemaakt heeft. Zijn boosheid zal op zijn hoofd wederkeren en op zijn schedel zal zijn geweld nederdalen. De zondige bedrieger bedriegt dus alleen zichzelf. Calvijn stelt dat de zondige bedenkingen niet slechts hun doel niet zullen bereiken, maar dat ze het tegengestelde zullen bereiken. Het voorbeeld van de put en de groeve wordt gebruikt, als een gelijkenis, en daarna legt de psalmist het in eenvoudige woorden uit, dat namelijk de ongerechtigheid zal wederkeren op het hoofd van wie haar begaat. Het was al een spreekwoord bij de Hebreeën, stelt Calvijn, dat wie een put graaft erin valt : wanneer bedriegelijke mensen door hun eigen listen en bedriegerijen bedrogen worden. Daarom als iemand daadwerkelijk voor zichzelf wil zorgen, dan onthoudt hij zich van onrecht. We kunnen hierbij opmerken dat een groeve niet alleen een graf is, maar ook een mijn. Hoe dan ook komt de mens die dat voor een ander graaft dan uit bij God, die verborgen is, oftewel de hogere rede die juist het kwade ontmaskert en verbiedt. Het kwaad zal terugkeren op hun eigen hoofd, stelt deze psalm, wat als een soort karma was bij de Israelieten. Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, maar een stap verder zou dan zijn : Wat gij wil dat tot u gedaan wordt, doe dat ook tot een ander. Als de mens dan hevig in moeder aarde graaft om de ander kwaad te doen, wat zou zo'n mens dan in de aarde vinden ? We worden soms in zulke putten geduwd, zoals Jozef, en we worden soms aan zulke kruizen genageld, zoals Jezus, maar we komen altijd uit bij moeder aarde, we komen altijd weer dieper, en kunnen dan wortel schieten opdat we als struiken groeien. Wat dus ten kwade tot ons gedacht wordt zal God ten goede voor ons denken, wat Calvijn de verwonderlijke voorzienigheid van God noemt, maar wat dus ten diepste de eindeloze vindingrijkheid is van de natuurrede. Het ligt diep in onszelf verborgen. Daarom worden wij soms in putten geworpen om dat te vinden, en daarom mogen wij ook ernaar op zoek gaan, en ernaar graven, in deze onuitputtelijke natuurmijn van de rede. Daarom mag de mens studeren hierin. Waarom graven wij putten ? Waartoe ? Om anderen kwaad te doen, of om onszelf te onderwijzen over de verborgen wonderen van moeder aarde. Hoe we het ook wenden of keren : Wij gaan altijd in de putten die wij zelf graven. En hoe dan ook is het altijd om ons te laten zien zien wat wel kan en wat niet kan. Hoofdstuk 26. bespreking van calvijn's commentaar op psalm 8 Het commentaar van Calvijn op psalm 8 is van een duizelingwekkende schoonheid. Nu is dat niet lichtvaardig gezegd, maar vanwege de enorme diepte van een stuk geopenbaarde natuur, wat de mens zeker nodig had in zijn uittocht uit de klauwen van het materialisme van de katholieke kerk in de reformatie van de jaren 1500. Elke psalm die Calvijn besprak was als een stap dieper de wildernis in, verder weg van de gruwelijke dictatuur die de katholieke kerk had opgericht.

1282 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication