1303

overwinnen. Hij moet bovenal zichzelf overwinnen. Hij is geplaatst in de arena. Hij strekt zich uit tot de hemelse leer, en toetst deze. De ontzegeling van zacharia : Zacharia = Zukki-Oru, oftewel het kruis van de Zukki stam in de voortijd. De mens moet worstelen met de bijbelboeken, net zoals met de boeken van de koran, om het op diepte te schatten. Dat is een Pniëlitische oproep aan de mens. Er zit teveel kennis van de eeuwen en eeuwigheden, van de voortijden, om zomaar weg te gooien. Hele volkstammen willen de mensheid brainwashen met de bijbel en de koran, daarom is het belangrijk de oorsprong van deze teksten te kennen en contact te hebben met de natuurprincipes en godinnen in deze teksten opgeslagen en verborgen, wat een onderdeel is van de theologische immunologie. De mens dient dus bewust te zijn van de etymologie, taal oorsprong, van deze boeken. Het zijn de heersende boeken op aarde, en ze heersen omdat de mens ze niet kent en niet begrijpt. De mens moet komen tot de oorsprongen ervan. Het Koran boek 53, de ster, namj, geeft een schat van informatie over Name, de oerkennis, die de voortijdse oorsprong is van het boek namj. De Name gaat onder als een ster, en spreekt niet vanuit de wil, omdat het om de kennis gaat. Het is de openbaring. Zo komt de mens tot geleerdheid, en het komt steeds dichterbij de mens. Dat is hoe de openbaring werkt. (vs 1-10) Dit kan alleen begrepen worden en opgevangen worden door het hart. (vs. 11) In vers 25-26 wordt er weer gesteld dat de mens niet alles krijgt wat hij wil, want God kijkt naar het hiernamaals en de voortijden. De mens moet zich niet richten op het aardse tijdelijke. God stelt dat de mens zich niet alleen maar moet bezig houden met mannelijke wezens, zoals God zich niet alleen bezig houdt met vrouwelijke wezens. Verderop wordt gesteld dat de mens er mee op moet houden de vrouw als een dienstknecht te zien, want zo komt de mens niet tot het hiernamaals. De vrouw is immers de baarmoeder waaruit de mens voortkomt, en in de baarmoeder weet de mens niks, dus moet de mens zich niets voorstellen. (vs. 21-32) De engelen, malakin (53:26), malaikata (53:27), zijn in dit opzicht verbonden aan de slaaf, mamlukan (16:75), waarvan de mens niet moet denken dat het vrouwen zijn. Het boek stelt in vers 32 dat de mens voortkomt uit de aarde en de baarmoeder, en dat de mens zich daarom niets moet inbeelden. In vers 35 wordt gesteld dat de mens alleen kan zien als de mens kennis heeft van het ongeziene. Weer is Name dan de voortijdse bron, wat in de titel van het boek ligt. Aan het einde van het boek wordt dan ook gesteld dat de mens zich weer ter aarde moet werpen, wat dus ook een beeld is van het teruggaan tot de baarmoeder (vers 62).

1304 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication