Kaïn (Hebreeuws : Qayin) komt uit het Egyptische Boek der Poorten. Ka-en was de naam van het zevende uur, als Ka-en Moat, de Wet of Waarheid van Ka-en, waarin de ziel op de tocht door de onderwereld de wetten van de metaforische landbouw moest leren kennen, en daarvoor de sikkel ontving als een symbool van de timing. Kaïn was daarom ook in de Israëlitische mythe een landbouwer. In het zevende uur zien we dan ook de god Qan of Qa-en met een ketting om zijn nek, als een symbool dat zijn spreken gebonden is aan de wet, oftewel zijn adem. Dit komt ook terug in Spreuken 1 : 8Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet; 9want zij zijn een liefelijk sieraad voor uw hoofd, een keten voor uw hals. De halsketting is de ANAQ in het Hebreeuws, en ook die komt van het zevende uur van het Egyptische boek der poorten. ANAQ is de god van de bedwinging van de tong, de wachter van de tong, die ervoor zorgt dat een mens niet overmoedig of verkeerd spreekt. ANAQ is dus de leiding van de mond. De liefelijkheid is chen, of khan in het Hebreeuws, en dit betekent ook gebed. Het spreken is de adem, wat de betekenis is van Hobel in het Hebreeuws, dus het verhaal van Kaïn en Hobel gaat gewoon over het uitademen van Kaïn, het beteugelde spreken van Kaïn. Dat is ook de definitie van liefelijkheid, khan, als tegengesteld aan het roekeloze en overmoedige. Ook Ra op zijn nachtboot is beteugeld. Hij is omhuld door de mhn slang, vaak Mehen genoemd, of de amen slang. Dit is ook een bordspel in het Egyptisch. Het laat dus duidelijk zien dat de tocht door de onderwereld maar een spel is, een puzzel. Amen betekent verborgen. De amen slang moet Ra veilig houden en voortleiden. Het is als een touw, een ketting. Amen is in de Egyptische mythe de verborgene en de getrouwe die de gebeden hoort. Er is maar één letter verschil tussen touw en trouw in het Nederlands. Zij horen bij elkaar. De mens moet loskomen van de lagere aardse wil door in het verborgene te gaan, tot het hogere touw waarvan de amen slang een beeld is. Vanwege deze Egyptologische kennis die Mozes had richtte hij de Israëlieten in de wildernis op de koperen slang die hij had laten maken, als beeld van redding. In het boek Jozua, van de leerling van Mozes, is het beeld van redding het touw. Slang en touw zijn hetzelfde. Ook in de poëzie van het Eeuwig Evangelie in de Tweede Bijbel wordt dit benadrukt dat het raadsel van de slang de enige is die de mens over de rivier van de dood kan brengen. Alles komt aan op dit gebed van David in Psalm 141 : 3 Here, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen; 4neig mijn hart niet tot iets kwaads om in goddeloosheid boze daden te volvoeren met mannen die bedrijvers van ongerechtigheid zijn, en laat mij van hun lekkernijen niet eten. 5Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde, kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd, die mijn hoofd niet zal weigeren. Dat is dus oorspronkelijk de les van het zevende uur van het Egyptische boek der poorten, het uur van Ka-en Moat, oftewel de Wet van Kaïn. In het Amduat boek van het verborgene troont ook Osiris, Aser, in het zevende uur omhuld met de amen slang (mhn, Mehen, Mehn), wat erop duidt dat dit in het verborgene was. De mens moet alles achterlaten om de diepte in te gaan, om zo weer meester te worden over het zelf, als de onderwerping van de lagere wil. De mens die nog in de
200 Online Touch Home