Hoofdstuk 34. De Dubbele Verzen II De Boeddha - zwaar geschut - en we moeten weten hoe ermee om te gaan. Er zal dus een nieuwe Boeddhistische exegese moeten komen vanuit de demonologie. 6. Mensen die niet wijs zijn weten niet dat we in deze wereld moeten sterven. De wijzen weten het en beeindigen hun gevechten. Het gaat hier om het sterven aan het ego, en dat gebeurt in het gevecht en zo houdt ook het gevecht op, opdat de mens opgenomen wordt, tot een hoger niveau. Ook hier zijn weer gevechten en moet hetzelfde gebeuren. De mens moet leren over te gaan van vechten tot puzzelen. Het gevecht is niet materieel. De mens moet tot inzicht komen. Het gevecht is slechts een symbool. Het wijst ergens naartoe. 7. De mens die op zoek is naar (oppervlakkig, materialistisch) geluk en genot, die zichzelf niet disciplineerd (en ook niet openstaat voor discipline), die roekeloos is in het eten, die lui is en onverschillig, die zal zeker gegrepen worden door Mara, zoals de storm een niet diep gewortelde boom meeneemt. Mara is de duivel in het boeddhisme, alles wat de verlichting tegengaat, als de dood. Zijn drie dochters zijn Raga, wat gehechtheid, genotszucht en hebzucht betekent, en Arati, wat ondankbaarheid, onverschilligheid en afgunst betekent, en Tanha, wat materialistische dorst betekent, sierzucht en pronkzucht, behaagzucht. Zij probeerden de Boeddha te verleiden tot materialisme, opdat hij niet tot de verlichting zou komen. Hierboven zien we dat dit zelfs door het eten kan gebeuren. Teveel eten of verkeerd eten kan schadelijk zijn en de poort openen voor Mara en zijn dochters. Het Westen is al geheel in de handen van Mara. Zij volgen de illusies van Mara, of Maya in het hindoeisme. We zien hier een verbinding met de Aramese Mara (Marya) god van het Oude Testament, en Maria, de moeder van Jezus, in het Nieuwe Testament. Er is nog steeds een groot conflict tussen het Oosten en het verre Oosten. In de gnostiek is Mara de demiurg. 8. De mens die het gevaar en de vuilheid inziet van het oppervlakkige leven in aards genotzucht, en die waakzaam hierover is, die matig is in het eten (bedachtzaam, bewust), en is in volharding toegewijd hieraan, zal niet door Mara gegrepen worden, zoals de wind geen berg van rotsen kan overweldigen. Dit is het tegenovergestelde vers. De nadruk ligt op de waakzaamheid die tot de diepte leidt. Een voorzichtig mens laat zich onderwijzen. Dwazen storten zich roekeloos overal in. Dat zijn allemaal allegorieën. Door volharding wordt de mens hard als een rots tegen de verleidingen. Door volharding wordt de mens vereeuwigd. Als de mens voortijdig stopt zal de mens alles verliezen. Dit is slechts een schaduw die zal wegvallen. Het is het overmoedige, onverschillige ego van de mens. Het ego is halfslachtig. Het gaat niet diep genoeg en volhard niet genoeg.
485 Online Touch Home