592

114. Een medium, of bemiddeling, is volgens Hegel niet alleen een 'ook', maar ook een 'één'. Het is ook een 'alleen', die exclusief is, en die ontkent, als een tegenstelling. De 'één' is het moment van de ontkenning, van de tegenstelling. Het is een eenheid die anderen verwerpt, wat ook weer terugkomt in het monotheïsme en het kapitalisme. De ontkenning is in het bezit, stelt Hegel, en is tegelijkertijd een eenheid met onmiddelijkheid. Door de kunst van de ontkenning kan de onmiddelijkheid dan getransmuteerd worden tot universaliteit. Door de tegenstelling is er vrijheid van de eenheid. 115. Hierin, stelt Hegel, komt de waarheid van de onderscheiding van het object tot een climax. Het wordt onverschillige, passieve universaliteit die een hele cirkel van mogelijkheden en projecties uitzendt, het 'ook', en daarnaast is zij de simpele ontkenning, de één, die alle contrasten uitsluit en buitensluit. De relatie tussen de momenten is ontkenning, want het is gerelateerd aan het onverschillige object en het breidt zichzelf uit in het object door een reeks van verschillen. Het is het punt van de individualiteit die zichzelf in het object uitdrukt in meervoudigheid. Hij stelt dus eigenlijk dat er helemaal geen conflict is, maar gewoon allerlei vormen van uitdrukkingen en verbindingen, en die bedoelen niet wat ze uitdrukken. Het is een bepaalde dans, een bepaalde strategie, een bepaalde code. De mens mag namelijk het materiele, het onmiddelijke, niet aanraken. De mens wordt erdoor getest. Zoals de dierenwereld moet de mens de onmiddelijke werkelijkheid ontwijken. De mens moet hierdoor een hogere gevoeligheid ontwikkelen voor de universele realiteit. De mens moet het mysterie van de ontkenning leren begrijpen. Het is een hogere taal, want de lagere taal kan en mag het niet zeggen. Het universum kent dit systeem, en de onderlinge delen worden er niet door aangetast. Het is een heilige, strategische onverschilligheid. Met deze sleutel zou er dus zelfs een hogere Stalin te zien zijn als men de lagere Stalin ontkent. Het is niet goed door de lens heengekomen. Het was een lens van onmiddelijkheid waardoor alles verdraaid werd, verborgen werd gehouden, als een pakket wat eerst uitgepakt moest worden. Aan het einde van dit vers stelt Hegel : alleen de relatie van de eenheid van de pure, essentiele momenten brengt dan uiteindelijk het object tot een climax. 116. Onderscheiden is de actie van het bewustzijn. En in 117 stelt hij dat het bewustzijn alleen kan werken door ervaring en tegenstellingen. Het is dus absoluut noodzakelijk voor de mens om door de verschillende tegenstellingen van het leven heen te gaan, anders zou de mens niet eens kunnen leven. Het object is dus altijd het bezit van het universele, van de context. In die zin heeft het communisme dus betekenis. Het is geen letterlijke politiek, maar een filosofische analyse. Het object moet dus altijd benaderd worden door het universele, en niet rechtstreeks door het onmiddelijke, want dan valt de mens in een illusie, in een valstrik. Alles is in het bezit van het hogere, van hogere wetten en hogere principes. De mens moet deze regels kennen. De mens moet opgeleid worden in de filosofie, de kunst en technologie van het bewustzijn, om te kunnen overleven. De tegenstellingen komen namelijk hard op de man af. Het schept absolute chaos en diep leed. Maar de filosofie is hierin een medicijn en een gids. De mens ontwikkelt zichzelf in de tegenstellingen, stelt Hegel. Het object stelt zich voor als 'één', als alleen, maar Hegel prikt door deze schijnbare individualiteit heen en kijkt naar wat erachter ligt. Het object is volgens Hegel helemaal geen eenheid. Dat is slechts schijn en bedrog. Maar hij stelt ook dat het object waarheid is, en dat hij het alleen maar verkeerd interpreteert. Hij stelt dat omdat het universeel bezit is moet hij de objectieve kern van het object zien als een commune. Niet het object was foutief, maar zijn zicht erop was foutief, stelt hij. Hij stelt dan dat hij het object moet zien als het vaste, als effectief en definitief, als een contrast met het andere, als exclusief. Dus dan stelt hij weer dat hij ook niet correct was door het object alleen maar als een commune te zien met anderen en als een samenhang. Hij moet het dus in stukken hakken en zien als een exclusieve 'één', oftewel als een opgebroken eenheid. Het is eigendom wat tegen elkaar verdeeld is, en daarover onverschillig is en het tast elkaar niet aan. Hij stelt dan dat hij niet correct was toen hij het zag als

593 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication