152

Gereformeerde Kerk, geene regten dan die van ieder lidmaat bezit, bijna als Regent en Opperhoofd aangemerkt word. Aldus is eene schroomelijke verwar-ring van attributiën ontstaan.' [2] 'Door het politiek gezag is in 1816 de Gereformeerde Kerk georganiseerd.' [3] 'De toetssteen was, niet, in plaats der Formulieren, Gods Woord, maar in plaats van Gods Woord, ieders meening geworden. De vrijheid werd in de meest onbeperkte losbandigheid gesteld, en strekte zich tot de meest verderfelijke dwaalbegrippen uit.' [4] 'De Kerkelijke historie waarschuwt ons tegen tweederlei gevaar: bijzaken voor de hoofdzaak, de hoofdzaak voor eene bijzaak te houden.' [5] 'De vervolging is ondoeltreffend. Immers wat kan zij bedoelen? De scheiding te doen ophouden, de rust in de Kerk te herstellen. Maar, zoo lang hunne overtuiging niet verandert, is volharden voor de Afgescheidenen pligt; en door dwang, door straf die men ale onregt-matig beschouwt, words men wel verbitterd, niet over-tuigd. Bovendien de zucht naar scheiding neemt toe door de belangstelling en het medelijden dat men voor vervolgden gevoelt.' [6] 'De vervolging zou ook welligt langzamerhand meerde-ren tegenstand ontmoeten. Tot dus ver werd zij door-gaans beantwoord met geduld en lijdelijkheid; dit zou lang plaats kunnen hebben, maar niet altijd. Ten laatste verliezen ook de geduldigsten het geduld; zij worden ook op de grenzen der onderwerping bedacht; zij herin-neren zich niet enkel pligten, maar ook regten to heb-ben; en te dikwerf als dan worden die regten verdedigd op eene onregtmatige wijs. De menschelijke driften raken van wederzijde in het spel.' [7] Hier zien we het wilde jongens aspect verschijnen. 'Dus hebben zij, volgens Art. 193 der Grondwet, regt om in hunne openbare Godsdienstoefening niet te worden belemmerd.' [8] De kerkelijke vervolging, al dan niet met behulp van de (ingehuurde) psychiatrie verstoort een kind ernstig in de uitoefening van zijn jeugd-zijn, zijn spontaniteit en abstracte godsdienstvrijheid. Het is een zware mentale aanval op het kind wat traumatische gevolgen kan hebben voor zijn verdere leven. Art. 190, 192, 193, 19d zijn tegen alle vervolging om der Godsdienst wille gerigt. (…) Art. 190 waarborgt vrijheid, volkomene vrijheid van Godsdienstige begrippen. [9] Aan het einde van het boek stelt Gr. v. Pr. : 'niet door uiterlijke dwang, maar innerlijke gehechtheid.' voetnoten : [1] Ik sprak met Groen van Prinsterer. [2] De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst (1837) – Groen van Prinsterer, p.15. [3] idem, p.16 [4] idem, p.21 [5] idem, p.23 [6] idem, p.41

153 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication